Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 44 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 44 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 7 oktober 2021, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3567257;
Gelet op de artikelen 14, derde lid, 16a, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 21, eerste lid, onderdeel g, en zevende lid, 34, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 45b, eerste lid, onderdeel g, en vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 december 2021, W16.21.0306/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 12 januari 2022, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3721766;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
de Wet inburgering, zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de Wet inburgering 2021 in werking treedt;.
het Besluit inburgering, zoals dat besluit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het Besluit inburgering 2021 in werking treedt;.
B
In artikel 3.15, derde lid, onderdeel a, wordt na «artikel 2.1 van het Besluit inburgering» ingevoegd «of artikel 2.2 van het Besluit inburgering 2021».
C
In artikel 3.42, eerste lid, onderdeel e, wordt onder vernummering van het derde en vierde subonderdeel tot vierde en vijfde subonderdeel een subonderdeel ingevoegd, luidende:
3°. beschikt over een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021;.
D
Artikel 3.80a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden wordt afgewezen, indien de aanvraag is ingediend door een vreemdeling als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onderdeel a, subonderdeel 1°, en tweede lid, die niet beschikt over een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering 2021 dan wel een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 of indien hij het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet niet heeft behaald.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt voor «artikel 2.6 van het Besluit inburgering» ingevoegd «artikel 2.6 van het Besluit inburgering 2021 of».
b. in onderdeel c wordt voor «artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met k,» ingevoegd «artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 of».
c. In onderdeel e, wordt voor «artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering» ingevoegd «artikel 5, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of».
d. In onderdeel g wordt voor «de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering» ingevoegd «de artikelen 3 en 4 van de Wet inburgering 2021 of».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien de vreemdeling naar zijn oordeel blijkens een door deze vreemdeling overgelegde deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 of een overgelegd advies als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking of handicap blijvend niet in staat is:
a. te voldoen aan de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2021;
b. een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 te behalen;
c. het examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering te behalen; of
d. een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering, te behalen.
E
Artikel 3.96a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 dan wel indien hij het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet niet heeft behaald.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt voor «artikel 2.6 van het Besluit inburgering» ingevoegd «artikel 2.6. van het Besluit inburgering 2021 of».
b. in onderdeel c wordt voor «artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met k,» ingevoegd «artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 of».
c. In onderdeel e wordt voor «artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering» ingevoegd «artikel 5, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of».
d. In onderdeel h wordt voor «de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering» ingevoegd «de artikelen 3 en 4 van de Wet inburgering 2021 of».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien de vreemdeling naar zijn oordeel blijkens een door deze vreemdeling overgelegde deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 of een overgelegd advies als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking of handicap blijvend niet in staat is:
a. te voldoen aan de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2021;
b. een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering 2021 te behalen;
c. het examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering te behalen; of
d. een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering, te behalen.
F
Artikel 3.107a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, aanhef, onderdeel d, van de Wet wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 dan wel indien hij het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet niet heeft behaald.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt voor «artikel 2.6 van het Besluit inburgering» ingevoegd «artikel 2.6 van het Besluit inburgering 2021 of».
b. in onderdeel c wordt voor «artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met k,» ingevoegd «artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021 of».
c. In onderdeel e, wordt voor «artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering» ingevoegd «artikel 5, eerste of tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Onze Minister kan het eerste lid voorts buiten toepassing laten, indien de vreemdeling naar zijn oordeel blijkens een door deze vreemdeling overgelegde deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Besluit inburgering 2021 of een overgelegd advies als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking of handicap blijvend niet in staat is:
a. te voldoen aan de inburgeringsplicht als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2021;
b. een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering 2021 te behalen;
c. het examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering te behalen; of
d. een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inburgering, te behalen.
G
In artikel 8.2a, eerste lid, onderdeel a, wordt «en de Wet inburgering» vervangen door «, de Wet inburgering en de Wet inburgering 2021».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 25 januari 2022
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Uitgegeven de achtentwintigste januari 2022
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit besluit strekt tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) in verband met een overgangssituatie na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 en de gevolgen daarvan voor het inburgeringsvereiste ter verkrijging van een sterker verblijfsrecht. De Wet inburgering 2021 is in werking getreden op 1 januari 2022 en vervangt de Wet inburgering, zoals die wet luidde vóór de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 (hierna: Wet inburgering 2013). De Wet inburgering 2021 behelst een nieuw stelsel voor de inburgering van nieuwkomers dat onder verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is uitgewerkt.1 De Wet inburgering 2021 verhoogt het na te streven taalniveau, overeenkomstig het regeerakkoord 2017‑20212, van niveau A2 naar niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen (hierna: ERK) en introduceert een maatwerkgerichte benadering van drie leerroutes zodat nieuwkomers op het voor hen hoogst haalbare niveau aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen: de B1-route, de onderwijsroute en de zelfredzaamheidsroute (z-route) waarbij inburgeraars op een lager taalniveau dan B1 kunnen inburgeren. In het overgangsrecht van artikel 54 van de Wet inburgering 2021 is bepaald dat de Wet inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de personen op wie deze wet van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
De inburgeringseisen van de Wet inburgering 2013 werken door naar de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en het Vb 2000 voor vreemdelingen die op tijdelijke basis rechtmatig verblijf hebben in Nederland en na vijf jaar een sterker verblijfsrecht wensen te verkrijgen, zoals bijvoorbeeld een verblijfsvergunning regulier of asiel voor onbepaalde tijd. Alle vreemdelingen – zowel inburgeringsplichtige als niet-inburgeringsplichtige – die een sterker verblijfsrecht wensen te verkrijgen, moeten op basis van de Vw 2000 en het Vb 2000 voldoen aan het inburgeringsvereiste. Aan het inburgeringsvereiste wordt op basis van de Vw 2000 en het Vb 2000 voldaan door het afleggen van het inburgeringsexamen of het behalen van een vrijstellend diploma, certificaat of ander aangewezen document als bedoeld in de Wet inburgering 2013 of door het verkrijgen van een vrijstelling of ontheffing op basis van die wet. Inburgeringsplichtige vreemdelingen, zoals bijvoorbeeld asielstatushouders en hun gezinsleden en vreemdelingen die in Nederland verblijven in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming, voldoen dus aan het inburgeringsvereiste door het vervullen van hun inburgeringsplicht. Niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen, zoals bijvoorbeeld kennismigranten, vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten en studenten, hadden de mogelijkheid om te inburgeren onder de het regime van de oude Wet inburgering 2013 met het oog op het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht.
De inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 heeft vier gevolgen voor het inburgeringsvereiste ter verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. In de eerste plaats moet buiten twijfel worden gesteld dat ook na de intrekking van de Wet inburgering 2013 het inburgeringsvereiste mag worden gesteld aan vreemdelingen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2013. Het inburgeringsvereiste houdt voor vreemdelingen die vóór de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 inburgeringsplichtig zijn geworden in dat zij onder de Wet inburgering 2013 het inburgeringsexamen moeten hebben afgerond of een vrijstellend diploma, certificaat of ander aangewezen document als bedoeld in de Wet inburgering 2013 moeten hebben behaald of ontheven zijn van de inburgeringsplicht.
In de tweede plaats moet worden veiliggesteld dat de op basis van die wet behaalde inburgeringsexamens, diploma’s, certificaten en andere documenten, alsmede verleende vrijstellingen en ontheffingen geldig blijven voor het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. Alle vreemdelingen die onder Wet inburgering 2013 aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan of de inburgeringsplichtigen die onder het overgangsrecht van artikel 54 van de Wet inburgering 2021 vallen en de komende jaren onder de Wet inburgering 2013 hun inburgeringsplicht vervullen, komen met een (oud) inburgeringsdiploma of een (oud/eerder) vrijstellend diploma, certificaat of ander aangewezen document of een ontheffing als bedoeld in de Wet inburgering 2013 ook na 1 januari 2022 in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht.
Daartoe wordt aan de verwijzing naar de Wet inburgering 2013 en het Besluit inburgering 2013 in het Vb 2000 eerbiedigende werking toegekend door aan de verwijzingen toe te voegen dat het betreft de Wet inburgering zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de dag van de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 en het Besluit inburgering zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de dag van de inwerkingtreding van het Besluit inburgering 2021. Zo voorziet het onderhavige besluit in het behoud van het inburgeringsvereiste en van de geldigheid van voornoemde documenten na intrekking van de Wet inburgering 2013.
In de derde plaats wordt in het Vb 2000 geregeld dat vreemdelingen die onder de nieuwe Wet inburgering 2021 hun inburgeringsplicht vervullen of daarvan worden vrijgesteld of ontheven, op basis van hun inburgeringsdiploma, -certificaat, vrijstelling of ontheffing nieuwe stijl voldoen aan het inburgeringsvereiste en dus in aanmerking komen voor een sterker verblijfsrecht. Voor inburgeringsplichtigen blijft het uitgangspunt gehandhaafd dat zij – ook onder de Wet inburgering 2021 – hebben voldaan aan het inburgeringsvereiste wanneer zij aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan, ongeacht het niveau waarop zij zijn ingeburgerd en welke leerroute zij hebben doorlopen. Nieuw in de Wet inburgering 2021 is de mogelijkheid tot het verkrijgen van ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van bijzondere individuele omstandigheden die is geregeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering 2021. Deze ontheffingsmogelijkheid zal ook gaan gelden ter zake van het inburgeringsvereiste ter verkrijging van een sterker verblijfsrecht. Indien de vreemdeling van de inburgeringsplicht is ontheven op grond van bijzondere individuele omstandigheden, wordt het inburgeringsvereiste ter zake van deze vreemdeling buiten toepassing gelaten. De bevoegdheid om de vreemdeling op deze grond van het inburgeringsvereiste te ontheffen, is voorbehouden aan de Minister van Justitie en Veiligheid.
In de vierde plaats voorziet dit besluit in voortzetting van de mogelijkheid voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen om in te burgeren onder het regime van de Wet inburgering 2013 met het oog op het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. Voor niet-inburgeringsplichtigen is het straks niet meer mogelijk om via de Wet inburgering 2021 in aanmerking te komen voor een sterker verblijfsrecht. Het voornemen is om voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen, zoals kennismigranten en verblijfsvergunninghouders die arbeid in loondienst verrichten, in de Vw 2000 en in het Vb 2000 een separaat inburgeringsregime in te stellen om hen ook in de toekomst in staat te stellen aan het inburgeringsvereiste te voldoen om in aanmerking te komen voor een sterker verblijfsrecht.3 De inrichting daarvan is nog niet gereed op het moment van inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 op 1 januari 2022. Om die reden blijft het voorlopig mogelijk voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen om in te burgeren onder het regime van de Wet inburgering 2013. Het oude regime blijft voorlopig op grond van artikel 54 van de Wet inburgering 2021 van kracht. Voor inburgeraars die in aanmerking wensen te komen voor een sterker verblijfsrecht zullen er voorlopig inburgeringsexamens op het taalniveau A2 van het ERK beschikbaar blijven.
In het onderhavige besluit is het uitgangspunt dat ook na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 het voldoen aan de inburgeringsplicht – zowel onder de Wet inburgering 2013 als onder de Wet inburgering 2021 – doorwerkt naar het inburgeringsvereiste voor het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. Hierna wordt de doorwerking van de inburgeringsregels naar het inburgeringsvereiste nader uitgelegd.
De Wet inburgering 2021 kent, evenals de Wet inburgering 2013, een inburgeringsplicht voor nieuwkomers en bepaalt welke vreemdelingen inburgeringsplichtig zijn. De inburgeringsplicht hield onder de Wet inburgering 2013 in dat nieuwkomers het inburgeringsexamen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering of een vrijstellend diploma, certificaat of ander vrijstellend document als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van die wet behaalden of ontheven werden van de inburgeringsplicht. Onder de Wet inburgering 2021 voldoen nieuwkomers aan de inburgeringsplicht door het behalen van het inburgeringsexamen als bedoeld in artikel 7 van de Wet inburgering 2021, het behalen van de onderwijsroute dan wel de zelfredzaamheidsroute, als bedoeld in artikel 8, respectievelijk artikel 9 van de Wet inburgering 2021 of door het behalen van een vrijstellend diploma, certificaat of ander vrijstellend document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van die wet. De doelgroep van de Wet inburgering 2013 blijft hetzelfde onder de Wet inburgering 2021: net zoals in het oude stelsel zijn vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en die anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven inburgeringsplichtig, tenzij zij op grond van hun leeftijd van de inburgeringsplicht zijn uitgezonderd. De beperking van de reikwijdte van de inburgeringsplicht tot vreemdelingen die anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven, heeft voornamelijk betrekking op asielstatushouders en hun gezinsleden en andere vreemdelingen die in Nederland verblijven in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming. Ook geestelijk bedienaren zijn inburgeringsplichtig.4 Niet iedere vreemdeling in Nederland is dus inburgeringsplichtig op grond van de Wet inburgering 2013 of de Wet inburgering 2021. Niet inburgeringsplichtig zijn vreemdelingen die met een tijdelijk oogmerk in Nederland verblijven, zoals bijvoorbeeld kennismigranten, seizoenarbeiders, studenten of vreemdelingen die een medische behandeling in Nederland ondergaan.
Welke vreemdelingen inburgeringsplichtig zijn is bepaald in de artikelen 3van de Wet inburgering 2021 jo. artikel 2.2 van het Besluit inburgering 2021. Artikel 3. eerste lid, van de Wet inburgering 2021 bepaalt dat inburgeringsplichtig is de vreemdeling die:
– rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vw 2000 (dus beschikt over een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van artikel 14 van de Vw 2000 of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vw 2000);
– 16 jaar of ouder is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, en
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft; of
b. geestelijke bedienaar is.
Welke inburgeringsplichtige vreemdelingen anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven, volgt uit de artikelen 3van de Wet inburgering 2021 jo. artikel 2.2 van het Besluit inburgering 2021 in samenhang bezien met de artikelen 3.4 en 3.5 van het Vb 2000. Dat zijn de vreemdelingen die met een van de volgende doelen in Nederland verblijven:
a) verblijf als familie- of gezinslid, tenzij de hoofdpersoon tijdelijk verblijfsrecht heeft of houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel a, jo. artikel 3.5, tweede lid, onderdeel a, en artikel 3.13 van het Vb 2000);
b) verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel b, jo. artikel 3.29a van het Vb 2000)
c) verblijf op niet-tijdelijke humanitaire gronden (artikel 3.4, eerste lid, onderdeel s, jo. artikel 3.51 van het Vb 2000);
d) verblijf asiel voor bepaalde tijd (artikel 3.105 e.v. van het Vb 2000), inclusief de afgeleide asielvergunning die is verleend op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000;
e) verblijf verleend onder een andere beperking op basis van het Voorschrift Vreemdelingen (een ministeriële regeling) op grond van artikel 3.4, vierde lid, van het Vb 2000 of op basis van artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vb 2000 (schrijnende situatie), tenzij bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk is op basis van artikel 3.5, vierde lid, van het Vb 2000;
f) verblijf op discretionaire gronden verleend voor 1 mei 2019, tenzij bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk is (artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 (oud).
Artikel 2.2, derde lid, van het Besluit inburgering 2021 bepaalt dat het verblijfsdoel van vreemdelingen die over een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd beschikken op grond van artikel 8, aanhef en onderdeel c, van de Vw 2000, niet tijdelijk is. Dat betekent dat houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inburgeringsplichtig zijn. Om te bepalen welke vreemdeling op basis van een vergunning regulier voor bepaalde tijd anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft, is relevant dat 1) artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 alle beperkingen opsomt die op grond van artikel 14, derde lid, van de Vw 2000 aan vergunning voor bepaalde tijd regulier kunnen worden verbonden en 2) artikel 2.2 van het Besluit inburgering 2021 een selectie geeft van die beperkingen die kwalificeren als een tijdelijk doel in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering 2021. Artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 biedt geen uitputtende opsomming van beperkingen die aan een vergunning regulier bepaalde tijd kunnen worden verbonden. Artikel 3.4, eerste lid, van het Vb 2000 bepaalt dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ook onder een andere beperking kan worden verleend dan de beperkingen genoemd in het eerste lid aan bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vreemdelingen. Als aan een verblijfsvergunning een dergelijke beperking is verbonden, bepaalt artikel 2.2, tweede lid, van het Besluit inburgering 2021 dat het verblijfsrecht tijdelijk is in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering 2021 als dat op grond van artikel 3.5, vierde lid, van het Vb 2000 bij de verlening is bepaald. Dat betekent dus dat houders van zo’n verblijfsvergunning niet inburgeringsplichtig zijn.
Omwille van de duidelijkheid wordt hier opgemerkt dat de verblijfsdoelen die in het Besluit inburgering 2021 zijn opgenomen en die in het kader van de Wet inburgering 2021 als tijdelijk worden beschouwd, niet volledig corresponderen met de verblijfsdoelen die op grond van de Vw 2000 in artikel 3.5 van het Vb 2000 als tijdelijk zijn aangemerkt. Deze verschillen zijn te verklaren vanuit de verschillende doelstellingen van de Vw 2000 enerzijds en de Wet inburgering 2021 anderzijds. Zo wordt bijvoorbeeld het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 in het kader van die wet als tijdelijk aangemerkt. In het kader van de Wet inburgering 2021 is deze vergunning, zoals hiervoor aangegeven niet als tijdelijk aangemerkt.
Naast de inburgeringsplicht voor nieuwkomers die is geregeld in de Wet inburgering 2013 en de Wet inburgering 2021, kent de Vw 2000 het zogenaamde inburgeringsvereiste. Het inburgeringsvereiste geldt op grond van de Vw 2000 in vier gevallen. Wanneer een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in Nederland een aanvraag indient voor:
– een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op niet-tijdelijk humanitaire gronden (artikel 16a van de Vw 2000 jo. artikel 3.80a van het Vb 2000);
– een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van een regulier verblijfsdoel (artikel 21 van de Vw 2000 jo. artikel 3.96a van het Vb 2000);
– een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel (artikel 34 van de Vw 2000 jo. 3.107a van het Vb 2000);
– een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (artikel 45b van de Vw 2000 jo. artikel 3.126 van het Vb 2000).
Om in aanmerking te komen voor een sterker verblijfsrecht op basis van de oude regels van de Vw 2000 en het Vb 2000 moet een vreemdeling het inburgeringsexamen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering of een vrijstellend diploma, certificaat of ander vrijstellend document als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2013 behalen. Zoals hiervoor aangegeven blijft dat uitgangspunt gehandhaafd en wordt aan het Vb 2000 toegevoegd dat vreemdelingen ook in aanmerking komen voor een sterker verblijfsrecht als zij aan de inburgeringsplicht hebben voldaan door het behalen van het inburgeringsexamen als bedoeld in artikel 7 van de Wet inburgering 2021, het behalen van de onderwijsroute dan wel de zelfredzaamheidsroute, als bedoeld in artikel 8, respectievelijk artikel 9 van de Wet inburgering 2021 of het behalen van een vrijstellend diploma, certificaat of ander vrijstellend document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van die wet of een ontheffing op grond van die wet. Het inburgeringsvereiste geldt, behoudens eventuele vrijstellingen, voor alle vreemdelingen die een sterker verblijfsrecht wensen, ook voor vreemdelingen die niet inburgeringsplichtig zijn.
De niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen, zoals kennismigranten, vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten en studenten komen eerst als zij een sterker verblijfsrecht willen of willen naturaliseren in aanraking met het inburgeringsvereiste. Daarbij is inbegrepen de eis om de Nederlandse taal op een bepaald niveau machtig te zijn. Voor de niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen was het op basis van de Wet inburgering 2013 mogelijk om in te burgeren met het oog op het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. De inburgeringsplicht voor nieuwkomers en het inburgeringsvereiste voor vreemdelingen – zowel inburgeringsplichtigen als niet-inburgeringsplichtigen – die een sterker verblijfsrecht wensen te krijgen, sloten in het oude stelsel op elkaar aan. Zoals hiervoor aangegeven, blijft het voorlopig mogelijk voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen om in te burgeren onder het regime van de Wet inburgering 2013, omdat de nieuwe Wet inburgering 2021 niet meer voorziet in de mogelijkheid van inburgering voor niet-inburgeringsplichtigen en een separaat inburgeringsregime voor niet-inburgeringsplichtigen nog niet gereed is.
In het huidige stelsel geldt het uitgangspunt dat voor zover een inburgeringsplichtige is vrijgesteld of ontheven van de inburgeringsplicht, deze vrijstelling of ontheffing doorwerkt naar het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. De inburgeringsplichtige die volledig van de inburgeringsplicht is vrijgesteld of ontheven, is tevens volledig vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsvereiste voor het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht. Voor zover de inburgeringsplichtige gedeeltelijk van de inburgeringsplicht is vrijgesteld of ontheven, werkt de gedeeltelijke vrijstelling of ontheffing ook door naar het inburgeringsvereiste. Dit uitgangspunt wordt voortgezet. Een inburgeringsplichtige kan bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht worden vrijgesteld op basis van behaalde diploma’s, certificaten of andere documenten. Voorts kan een inburgeringsplichtige in het huidige stelstel van de inburgeringsplicht worden ontheven op basis van medische gronden, aantoonbaar geleverde inspanningen of wanneer hij aantoonbaar voldoende is ingeburgerd. In het nieuwe inburgeringsstelsel verdwijnt de mogelijkheid om ontheven te worden van de inburgeringsplicht op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen. Het wordt in plaats daarvan mogelijk om te worden ontheven van de inburgeringsplicht op basis van bijzondere individuele omstandigheden. Ook na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 zal het inburgeringsvereiste buiten toepassing worden gelaten ter zake van inburgeringsplichtigen die onder het oude stelsel of het nieuwe stelsel van de inburgeringsplicht zijn of worden ontheven, Voor niet-inburgeringsplichtigen geldt dat zij op equivalente gronden als inburgeringsplichtigen van het inburgeringsvereiste kunnen worden vrijgesteld of ontheven. Ook dit uitgangspunt wordt met dit besluit voorlopig voortgezet totdat het separate inburgeringsregime voor deze doelgroep gereed is.
Het conceptbesluit is aan de IND en de DUO voorgelegd met het verzoek te toetsen op uitvoerbaarheid. Gelet op het feit dat dit besluit strekt tot het voortzetten van de huidige regels voor het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021, leidt dit besluit niet tot nieuwe administratieve lasten voor burgers en bedrijven.
Doordat de bestaande situatie ongewijzigd blijft zijn er geen gevolgen voor de begroting van het ministerie van Justitie en Veiligheid.5
Voor zover niet-inburgeringsplichtigen na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 gebruik maken van het examenstelsel van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden de kosten daarvan, evenals nu, gedekt uit de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Gelet op het feit dat dit besluit strekt tot het voortzetten van de huidige regels voor het verkrijgen van een sterker verblijfsrecht na de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021, wordt het besluit niet in (internet)consultatie gegeven. Het gaat hier immers niet om wet- en regelgeving die veel verandering brengt in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk.6
Met onderdeel A wordt aan de definitiebepaling van artikel 1.1 van het Vb 2000 toegevoegd dat waar er wordt verwezen naar de Wet inburgering en het Besluit inburgering dat betreft de Wet inburgering zoals die luidde op de dag voorafgaand aan de dag van de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 en het Besluit inburgering zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de dag van de inwerkingtreding van het Besluit inburgering 2021. Zo voorziet het onderhavige besluit na intrekking van de Wet inburgering 2013 in het behoud van het inburgeringsvereiste en van de geldigheid van de in het Besluit inburgering 2013 opgesomde vrijstellende documenten en ontheffingen.
Met deze onderdelen worden de verwijzingen naar de Wet inburgering 2021 en het Besluit inburgering 2021 geactualiseerd.
Artikel 3.80a van het Vb 2000 betreft de grondslag voor de verlening van een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Deze verblijfsvergunning biedt de vreemdeling een sterker verblijfsrecht waaraan het inburgeringsvereiste is gesteld. Met het voorgestelde onderdeel D, onderdeel 1, wordt aan de voorwaarden voor het voldoen aan het inburgeringsvereiste in het eerste lid toegevoegd dat de vreemdeling die onder de nieuwe Wet inburgering 2021 inburgert, aan het inburgeringsvereiste voldoet wanneer hij beschikt over een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering 2021 of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering 2021. De Wet inburgering kent inburgeringsexamens op taalniveaus A2 en B1, maar de Wet inburgering 2021 stelt daarvoor drie leerroutes in de plaats waarvan de afronding blijkt uit een diploma of certificaat. Om die reden wordt niet verwezen naar het inburgeringsexamen bedoeld in de Wet inburgering 2021 (dat zou slechts één van de leerroutes omvatten), maar naar het diploma of certificaat als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering 2021.
Met het voorgestelde onderdeel D, onderdeel 2, onder a tot en met d, en onderdeel 3 worden aan de voorwaarden voor het buiten toepassing laten van het eerste lid die betrekking hebben op de Wet inburgering 2013 (zoals op grond daarvan verleende ontheffingen), de daarmee corresponderende voorwaarden uit de Wet inburgering 2021 toegevoegd in het tweede en derde lid. Zo wordt veiliggesteld dat op alle vreemdelingen die aan het inburgeringsvereiste moeten voldoen, dezelfde voorwaarden van toepassing zijn – ongeacht of zij onder de Wet inburgering 2013 of de Wet inburgering 2021 vallen. Nieuw is de mogelijkheid tot het verkrijgen van ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van bijzondere individuele omstandigheden die is geregeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering 2021. Deze ontheffingsgrond wordt dan ook opgenomen in het tweede lid dat de gevallen opsomt waarin het inburgeringsvereiste buiten toepassing wordt gelaten. In het derde lid wordt de term «verstandelijke handicap» aangevuld met de term «beperking» omwille van de aansluiting op artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021.
Artikel 3.96a van het Vb 2000 betreft de grondslag voor de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van een regulier verblijfsdoel. Artikel 3.96a van het Vb 2000 is op grond van artikel 3.126 van het Vb 2000 van overeenkomstige toepassing op de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Deze verblijfsvergunningen bieden de vreemdeling een sterker verblijfsrecht waaraan het inburgeringsvereiste is gesteld. De wijziging is gelijkluidend aan onderdeel D, voor de toelichting wordt naar de toelichting bij dat onderdeel verwezen.
Artikel 3.107a van het Vb 2000 betreft de grondslag voor de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel. Deze verblijfsvergunning biedt de vreemdeling een sterker verblijfsrecht waaraan het inburgeringsvereiste is gesteld. De wijziging is gelijkluidend aan onderdeel D, voor de toelichting wordt naar de toelichting bij dat onderdeel verwezen.
De inwerkingtreding van het onderhavige besluit volgt de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 op 1 januari 20227, waarin voor dit besluit relevante delegatiegrondslagen in de Vw 2000 worden geactualiseerd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Artikel 46 van de Wet inburgering 2021 wijzigt met dit oogmerk de voor dit besluit relevante delegatiegrondslagen in de Vreemdelingenwet 2000: de artikelen 16a, 21, 34 en 45b.
Aan de voorgestelde grond voor het buiten toepassing laten van het inburgeringsvereiste ter zake van een vreemdeling die aantoonbaar voldoende is ingeburgerd, zijn voor de Dienst Uitvoering Onderwijs eenmalige uitvoeringskosten verbonden. Deze kosten worden geraamd op € 30.000. Deze kosten, voor zover aan de orde, worden gedekt uit de begroting van het ministerie van Justitie en Veiligheid en zijn betrokken bij het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met enkele technische wijzigingen en andere wijzigingen van inhoudelijk ondergeschikte aard.
Stb. 2021, 586. Zie ook de brief van de Staatssecretaris van Justitie en veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 4 oktober 2021, Kamerstukken II, 2021/22, nr. 32 824, 346.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-44.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.