Besluit van 17 juni 2015 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met het invoeren van een periodeloonvergelijking vanwege wijzigingen in de artikelen 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 58 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en 3:48 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 april 2015, nr. 2015-0000102066;

Gelet op de artikelen 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2, zevende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 2:2, tweede lid, en 3:1, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 13 mei 2015, No. W12.15.0132/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 juni 2015, nr. 2015-0000150692;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. loondervingsuitkeringen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de door de werkgever betaalde aanvullingen op die uitkeringen;.

2. Onderdeel c vervalt onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen c en d.

B

In hoofdstuk 3 wordt na paragraaf 2 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage waarnaar uitbetaald wordt bij anticumulatie

Artikel 10a. Vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage waarnaar uitbetaald wordt bij anticumulatie
  • 1. Dit artikel is van toepassing bij de uitvoering van de artikelen 44, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 58, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of 3:48, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, indien er sprake is van loon als bedoeld in het tweede lid van de genoemde artikelen.

  • 2. De artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing.

  • 3. Het maatmaninkomen per uur, bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 1, wordt herleid naar een maatmaninkomen per aangiftetijdvak. Dit gebeurt door het maatmaninkomen per uur te vermenigvuldigen met:

    • a. de urenomvang per week van de maatgevende arbeid en het quotiënt van 52,2 en 12, indien het aangiftetijdvak een kalendermaand betreft; of

    • b. de urenomvang per week van de maatgevende arbeid en 4, indien het aangiftetijdvak vier weken betreft.

  • 4. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt als volgt berekend:

    (M–L) / M * 100%

    Hierbij staat

    L voor het loon, bedoeld in de artikelen 44, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 58, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of 3:48, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, per aangiftetijdvak; en

    M voor het maatmaninkomen zoals berekend op grond van het derde lid.

C

Na artikel 12b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12c. Overgangsbepaling wijzigingsbesluit in verband met het invoeren van periodeloonvergelijking

  • 1. Op de uitkeringsgerechtigde die in het eerste aangiftetijdvak na inwerkingtreding van artikel 10a ten minste één arbeidsongeschiktheidsklasse zou dalen vanwege de invoering van de periodeloonvergelijking, is artikel 10a gedurende twaalf maanden vanaf de dag van inwerkingtreding van dat artikel niet van toepassing.

  • 2. Dit artikel vervalt twaalf maanden na de dag van inwerkingtreding van artikel 10a.

ARTIKEL II

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel I, onderdeel A, kan terugwerken tot en met een bij dat besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 17 juni 2015

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Uitgegeven de dertigste juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met de Verzamelwet SZW 2015 is de wijze van inkomstenverrekening in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Hoofdstuk 3 daarvan, hierna: Wajong) aangepast. Door een nieuw ingevoegd tweede lid in de artikelen 44 van de WAO, 58 van de WAZ en 3:48 van de Wajong1, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bij de inkomstenverrekening voortaan zonder meer voor de vaststelling van het loon in een bepaald aangiftetijdvak, uitgaan van het loon dat door de werkgever in dat tijdvak is opgegeven. Dit stelt het UWV in staat om de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering grotendeels geautomatiseerd te berekenen met behulp van de gegevens uit de polisadministratie, met besparingen op de uitvoeringskosten van dien. De wijzigingen zullen op 1 juli 2015 in werking treden.2

De verrekening van inkomsten in de WAO, WAZ en Wajong vindt plaats door een (fictief) arbeidsongeschiktheidspercentage te berekenen. Dit percentage werd voordien berekend door het maatmanloon per uur te vergelijken met het verdiende inkomen per uur. Anders gezegd, er vond een uurloonvergelijking plaats. Hiervoor was het noodzakelijk dat het UWV beschikte over het aantal gewerkte uren. Dit gegeven kreeg het UWV van de uitkeringsgerechtigde zelf. In de Polisadministratie werd het aantal gewerkte uren echter niet geregistreerd. Zonder het treffen van een nadere voorziening zou dit met zich meebrengen dat de uitkeringsgerechtigde het aantal gewerkte uren nog steeds zou moeten verstrekken, waardoor de beoogde vereenvoudiging van de uitvoering niet zou worden bereikt.

Met deze aanpassing van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit) is het daarom mogelijk gemaakt dat het UWV bij loon uit dienstbetrekking niet langer een uurloonvergelijking toepast maar een periodeloonvergelijking. Het (fictieve) arbeidsongeschiktheidspercentage wordt daarbij bepaald door het maatmaninkomen per tijdvak te vergelijken met de in het aangiftetijdvak genoten inkomsten. Hierbij maakt het niet langer uit in welk tijdvak de arbeid is verricht en op welk tijdvak deze inkomsten betrekking hebben. Volgens artikel 44, tweede lid, WAO en de overeenkomstige bepalingen in de WAZ en de Wajong wordt het inkomen geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever daarvan aangifte doet. De kortingsbepaling wordt derhalve toegepast over het tijdvak waarin van dat loon aangifte is gedaan ook in het geval dat dit loon bijvoorbeeld betrekking heeft op in meerdere tijdvakken verrichte arbeid, of er sprake is van een nabetaling. De genoten inkomsten zijn wel in de polisadministratie opgenomen. Het aantal gewerkte uren is bij een periodeloonvergelijking niet meer relevant en hoeft dus ook niet meer opgevraagd te worden bij de uitkeringsgerechtigden.

Doel van de wijziging is dat voor loon uit dienstbetrekking (dus voor de gevallen waarop artikel 44, tweede lid, WAO, 58, tweede lid, WAZ en 3:48, tweede lid, Wajong van toepassing is) overgegaan wordt van uurloonvergelijking naar periodeloonvergelijking. Verder is er geen andere wijziging beoogd. Bij de vaststelling van het inkomen wordt dan ook onveranderd uitgegaan van het sv-loon, waarbij het gestelde in artikel 11a van het Schattingsbesluit blijft gelden en ook de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen onveranderd van toepassing blijft.

Voor inkomen anders dan uit in dienstbetrekking verrichte arbeid blijft de uurloonvergelijking gehandhaafd.

De aanpassing van het Schattingsbesluit is ingaan op hetzelfde tijdstip als de hiervoor bedoelde wijzigingen in de artikelen 44 van de WAO, 58 van de WAZ en 3:48 van de Wajong, namelijk op 1 juli 2015.

Voorhangprocedure

Op grond van de artikelen 18, negende lid, van de WAO, 2, achtste lid, van de WAZ en 3:1, negende lid, van de Wajong is dit besluit in de Staatscourant (nr. 2015, 6328) gepubliceerd en overgelegd aan beide kamers van de Staten-Generaal. Er is aan een ieder de gelegenheid geboden om gedurende vier weken wensen en bedenkingen kenbaar te maken aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vanuit de Tweede Kamer is een aantal vragen gekomen, die bij brief van 3 april 2015 zijn beantwoord.3 Daarnaast is het ontwerpbesluit besproken tijdens het algemeen overleg van 28 mei 2015; dit heeft geleid tot een verlenging van het overgangsrecht.

Financiële effecten

Inkomenseffecten

De overstap van uurloonvergelijking naar periodeloonvergelijking kan leiden tot een lager fictief arbeidsongeschiktheidspercentage dan op grond van uurloonvergelijking werd vastgesteld. Als gevolg van de aanpassing van het Schattingsbesluit zal een groep WAO-gerechtigden een lagere WAO-uitkering ontvangen. Het gaat hier om WAO-gerechtigden die meer uren werken dan de urenomvang van hun maatman. Op basis van berekeningen van het UWV zou het om maximaal enkele honderden gevallen gaan.

In de vroegere systematiek werd op basis van het uurloon het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage berekend. Het uurloon werd bepaald op basis van de feitelijke inkomsten uit arbeid en gewerkte uren. Op basis van dit uurloon werd een vergelijking gemaakt met het maatmaninkomen. Indien de inkomsten uit arbeid in deze vergelijking uitgaan boven de resterende verdiencapaciteit werd de uitkeringshoogte verlaagd.

De wijziging van uurloonvergelijking naar periodeloonvergelijking heeft geen effect op de hoogte van de uitkering indien de urenomvang van de feitelijk verrichte arbeid lager is dan de urenomvang van de maatman. In de vroegere systematiek werd het uurloon namelijk gecorrigeerd voor het feit dat bij een lagere urenomvang de feitelijke inkomsten in vergelijking met de maatmaninkomsten relatief laag uitvallen. Het uurloon werd fictief verlaagd met een factor die gelijk is aan de feitelijk gewerkte uren per week gedeeld door de urenomvang van de maatman per week. Voorbeeld: wanneer de urenomvang van de maatman 40 uur is en deze WAO-gerechtigde werkt 20 uur, dan werd het uurloon vermenigvuldigd met de factor ½.

Het uurloon werd evenwel niet gecorrigeerd voor het effect van een hogere urenomvang dan de maatman op de feitelijke inkomsten uit arbeid. Bij een overstap op periodeloonvergelijking wordt alleen naar de feitelijke inkomsten uit arbeid gekeken bij het bepalen van de mate van inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Omdat ook de inkomsten uit eventueel hogere urenomvang dan de maatman dan meetellen, kan de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid bij periodeloonvergelijking lager uitvallen met mogelijk een daling van de uitkeringshoogte tot gevolg. Onderstaand voorbeeld licht dit toe.

Voorbeeld: Indien een WAO-gerechtigde (maatmanloon € 600 per week) evenveel uren werkt als de urenomvang van zijn maatman (bijv. 20 uur per week) en daarmee € 300 verdient dan had deze WAO-gerechtigde een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50%. Immers het uurloon (€ 15) is de helft van het uurloon van de maatman (€ 30). Indien een andere WAO-gerechtigde met hetzelfde maatmanloon ook € 300 verdient maar daarvoor 25 uur werkt, had deze in de vroegere systematiek een arbeidsongeschiktheidspercentage van 60%. Immers het uurloon (€ 12) is 40% van het uurloon van de maatman (€ 30).

Het voordeel dat meer uren werken dan de maatman met zich meebrengt is nu verdwenen door deze aanpassing van het Schattingsbesluit. Door de overstap van een uurloonvergelijking naar een periodeloonvergelijking wordt niet meer gekeken naar het aantal gewerkte uren, maar alleen naar het werkelijk verdiende inkomen. Deze wijziging van systematiek betekent een correctere vaststelling van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage van WAO-gerechtigden. Er wordt namelijk gekeken naar de mate van inkomensderving als gevolg van het arbeidsongeschikt raken, los van het aantal uren dat men werkt.

Op basis van een steekproef (ca. 100 gevallen) van het UWV is de inschatting dat circa 1 procent van de WAO-gerechtigden met een inkomen op basis van sv-loon – enkele honderden gevallen – een arbeidsongeschiktheidsklasse zakken door deze wijziging. Het ministerie van SZW schat in dat voor werkende WAO-gerechtigden die een arbeidsongeschiktheidsklasse zakken de uitkering op jaarbasis gemiddeld € 2.400 bruto lager uitvalt.

De overgang van uurloonvergelijking naar periodeloonvergelijking heeft naar verwachting geen gevolgen voor Wajong-gerechtigden. Voor deze groep betreft de urenomvang maatman in beginsel 38 uur. Meer werken dan de urenomvang maatman zal in de praktijk nauwelijks voorkomen.

Uitkeringslasten

De aanpassing van het Schattingsbesluit zal ingaan op 1 juli 2015 met een overgangsperiode van 6 maanden. Het effect op de uitkeringshoogte kan dus vanaf 2016 optreden. De besparing op uitkeringslasten bedraagt in 2016 naar inschatting ongeveer € 0,25 miljoen en in latere jaren € 0,4 miljoen. Deze besparing loopt vervolgens geleidelijk af, in lijn met de daling van het aantal WAO-gerechtigden. Structureel treedt dan ook geen besparing op.

Budgettaire gevolgen (x € 1 miljoen, effect op uitgaven)

2015

2016

2017

2018

2019

Structureel

Aanpassing Schattingsbesluit

0

–0,25

–0,4

–0,4

–0,4

0

Uitvoeringskosten

Het UWV voert de WAO, WAZ en Wajong uit. Deze aanpassing van het Schattingsbesluit draagt bij aan de besparing van € 8 miljoen op de uitvoeringskosten, die reeds is verwerkt in de SZW-begroting naar aanleiding van het inboeken van de taakstelling op het uitvoeringsbudget van het UWV.

Overgangsrecht

Zoals hiervoor aangegeven wordt ingeschat dat circa 1% van de WAO-gerechtigden – enkele honderden gevallen – een arbeidsongeschiktheidsklasse zullen zakken, waardoor hun arbeidsongeschiktheidsuitkering lager zal uitvallen. De vraag is aan de orde of in dat verband overgangsrecht noodzakelijk is. Of overgangsrecht noodzakelijk is, hangt samen met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van het EVRM heeft iedereen recht op het ongestoord genot van zijn eigendom (artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het EVRM). Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een reeds toegekend recht op een sociale verzekeringsuitkering als een vorm van eigendom geldt. Inbreuk op een bestaand uitkeringsrecht (een «lopende uitkering») is echter wel mogelijk bij wet. Hierbij dient wel een evenwichtige afweging plaats te vinden tussen de door de overheid te behartigen belangen van de gemeenschap (het algemeen belang) en de belangen van de door de maatregel getroffen groep. Hierbij dient zo nodig een vorm van compensatie te worden aangeboden. Verder dient er een redelijke proportionaliteitsrelatie te bestaan tussen de gekozen middelen en het beoogde doel.

In dit geval is sprake van een legitiem doel, namelijk enerzijds het terugdringen van administratieve lasten voor uitkeringsgerechtigden (zie hierna) en anderzijds het verminderen van de uitvoeringskosten van het UWV door het UWV in staat te stellen de arbeidsongeschiktheidsuitkering grotendeels geautomatiseerd vast te stellen op basis van de polisadministratie. Daar staat tegenover dat de maatregel voor een aantal uitkeringgerechtigden zal leiden tot een lagere uitkering. De regering is van oordeel dat er daarom reden is voor een compensatie voor deze groep uitkeringsgerechtigden in de vorm van een jaar uitgestelde inwerkingtreding. Deze is zodanig vorm gegeven dat als de overgang van uurloonvergelijking naar periodeloonvergelijking als gevolg zou hebben dat een uitkeringsgerechtigde ten minste één arbeidsongeschiktheidsklasse zou dalen, deze overgang voor hem een jaar wordt uitgesteld. Het UWV zal voor 1 januari 2016 betrokkenen persoonlijk benaderen indien zij te maken krijgen met een inkomensachteruitgang. Hierdoor heeft iedere uitkeringsgerechtigde tenminste een periode van zes maanden waarin zij zich kunnen voorbereiden op de wijziging.

Administratieve lasten en regeldruk

Uit deze aanpassing van het Schattingsbesluit vloeien geen administratieve lasten voort. In de toelichting op de Tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel van de Verzamelwet SZW 20154 is reeds aangegeven dat het gebruikmaken van de Polisadministratie voor de inkomstenverrekening voor burgers een vermindering van de administratieve lasten betekent. Werkende WAO-, WAZ, en Wajong-gerechtigden hoeven niet langer periodiek informatie over inkomen op te sturen naar het UWV. De jaarlijkse administratieve lasten nemen hierdoor af met ca. 400 duizend uur (12 maal ca. 20 minuten per uitkeringsgerechtigde en, naar schatting, ruim 100 duizend werkenden in 2016). Hierin brengt de aanpassing van het Schattingsbesluit geen wijziging. Op de administratieve lasten van werkgevers heeft het gebruik maken van de Polisadministratie voor de inkomstenverrekening geen effect. Dit blijft ongewijzigd met deze aanpassing van het Schattingsbesluit. Er worden namelijk geen additionele gegevens van de werkgevers gevraagd.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (Artikel 7)

In artikel 7, derde lid, is een aantal omissies hersteld. In het derde lid wordt geregeld wat niet onder inkomen, inkomsten uit arbeid of verdiensten wordt verstaan.

Ten eerste is het derde lid, onderdeel b aangepast. Op grond van onderdeel b werden loondervingsuitkeringen en door werkgevers betaalde aanvullingen daarop uitgezonderd. Door de aanpassing van dit onderdeel wordt nu, naast de bovenwettelijke aanvullingen, ook een toeslag op deze uitkeringen op grond van de Toeslagenwet niet langer aangemerkt als inkomen. Dit is abusievelijk niet eerder in het Schattingsbesluit opgenomen, maar wordt in de praktijk al wel op deze wijze uitgevoerd.

Daarnaast is onderdeel c komen te vervallen. In onderdeel c werd een vergoeding (van de werkgever) voor de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van artikel 46 van de Zorgverzekeringswet niet aangemerkt als inkomen. Per 1 januari 2013 is artikel 46 van die wet echter te komen vervallen, waardoor werkgevers niet langer een vergoeding ter zake van het inkomensafhankelijke bijdrage aan hun werknemers verschuldigd zijn.5 Daarom kan deze uitzondering ook vervallen.

Artikel I, onderdeel B (Artikel 10a)

Eerste lid

In het eerste lid wordt de reikwijdte van dit artikel bepaald. In het geval dat de uitkeringsgerechtigde inkomen geniet doordat deze arbeid is gaan verrichten in een dienstbetrekking, wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op basis van artikel 10a. Bij deze vaststelling wordt aangesloten bij de bestaande systematiek, maar wordt in plaats van de uurloonvergelijking gebruik gemaakt van de periodeloonvergelijking.

Tweede lid

In het tweede lid wordt geregeld dat de bepalingen over de wijze waarop de resterende verdiencapaciteit moet worden vastgesteld, niet van toepassing zijn in de situatie waarin artikel 44, tweede lid, van de WAO, artikel 58, tweede lid, van de Waz of artikel 3:48, tweede lid, van de Wajong wordt toegepast. In dat geval is het namelijk niet langer nodig om voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage waarnaar uitbetaald wordt, een uurloonvergelijking plaats te laten vinden, maar kan er gekeken worden naar de feitelijke inkomsten uit een dienstbetrekking. Op basis hiervan wordt een nieuw arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld. De berekening hiervan is terug te vinden in het vierde lid.

Derde lid

Zoals in het algemene deel van de toelichting reeds is uitgelegd, beschikt het UWV niet over het aantal gewerkte uren, waardoor er niet langer een uurloonvergelijking plaats kan vinden. Om de periodeloonvergelijking mogelijk te maken, is het daarom nodig dat het maatmaninkomen per uur wordt omgerekend naar een maatmaninkomen per aangiftetijdvak. Werkgevers kunnen het loon opgeven per vier weken of per kalendermaand. Afhankelijk van hoe deze aangifte plaatsvindt, wordt het maatmaninkomen per uur omgerekend naar een maatmaninkomen per vier weken of per maand.

Hoe deze omrekening moet plaatsvinden, is vastgelegd in het tweede lid.

Maatmaninkomen per maand

Het maatmaninkomen per uur wordt vermenigvuldigd met de urenomvang per week van de maatgevende arbeid en het quotiënt van 52,2 en 12. Hiermee wordt het maatmaninkomen per week eerst herleid naar een maatmaninkomen per jaar en vervolgens gedeeld door 12, zodat de uitkomst van deze berekening het maatmaninkomen per maand laat zien.

Ter illustratie:

De uitkeringsgerechtigde heeft een maatmaninkomen van 15 euro per uur en de maatgevende arbeid heeft een omvang van 20 uur in de week. De formule ziet er dan als volgt uit:

maatmaninkomen per uur x omvang maatgevende arbeid per week x (52,2/12) = maatmaninkomen per kalendermaand

15 x 20 x (52,2/12) = € 1.305

Maatmaninkomen per vier weken

Het maatmaninkomen per uur wordt vermenigvuldigd met de urenomvang per week van de maatgevende arbeid en 4, indien het aangiftetijdvak vier weken betreft.

Ter illustratie:

De uitkeringsgerechtigde heeft een maatmaninkomen van 15 euro per uur en de maatgevende arbeid heeft een omvang van 20 uur in de week. De formule ziet er dan als volgt uit:

maatmaninkomen per uur x omvang maatgevende arbeid per week x 4 = maatmaninkomen per 4 weken

15 x 20 x 4 = € 1.200,–

Vierde lid

Hoe vervolgens de (fictieve) mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld is opgenomen in het vierde lid. Hiervoor zijn de volgende gegevens nodig: het loon per aangiftetijdvak en het maatmaninkomen per aangiftetijdvak zoals berekend op grond van het derde lid.

Ter illustratie:

De werkgever van de uitkeringsgerechtigde (uit het voorbeeld bij het derde lid) volgt een maandelijkse aangifteperiode. De uitkeringsgerechtigde ontvangt per maand een loon van € 900,–. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt dan vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

(M–L) / M * 100%

(1.305 – 900) / 1.305 x 100% = 31,%

Omdat de uitkeringsgerechtigde valt binnen de arbeidsongeschiktheidsklasse 25% – 35%, bedraagt de uitkering 21% van, afhankelijk welke uitkering het betreft, het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag. Dit is terug te vinden in de artikelen 21 van de WAO, 9 van de WAZ en 3:8 van de Wajong.

Artikel I, onderdeel C (artikel 12c)

Met de invoering van de periodeloonvergelijking is er een groep uitkeringsgerechtigden die te maken zal krijgen met een daling van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het gaat om de groep uitkeringsgerechtigden die meer uren per week werkt dan het aantal uren waarop de maatgevende arbeid is gebaseerd. Om deze groep de tijd te geven om te wennen aan deze mogelijke achteruitgang, is er overgangsrecht opgenomen dat het effect van deze wijziging twaalf maanden uitstelt, indien, uitsluitend door toepassing van de periodeloonvergelijking een achteruitgang van ten minste één arbeidsongeschiktheidsklasse plaatsvindt. De toetsing of een uitkeringsgerechtigde valt binnen deze groep, zal plaatsvinden op basis van het eerste aangiftetijdvak waarin de periodeloonvergelijking na inwerkingtreding van dit besluit wordt toegepast. In datzelfde aangiftetijdvak zal ook een uurloonvergelijking plaatsvinden, waarna de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheidspercentages en arbeidsongeschiktheidsklassen kunnen worden vergeleken. Indien blijkt dat de daling van de arbeidsongeschiktheidsklasse uitsluitend door toepassing van de periodeloonvergelijking is ontstaan, dan past het UWV gedurende twaalf maanden, na de inwerkingtreding van artikel 10a, de uurloonvergelijking toe. Deze vindt plaats op basis van het bepaalde in de artikelen 9 en 10 van het Schattingsbesluit. Deze artikelen blijven voor deze groep dan ook gedurende twaalf maanden van toepassing.

Na twaalf maanden zal de periodeloonvergelijking voor iedere uitkeringsgerechtigde gelden. Vandaar dat dit artikel twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding vervalt. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 12c.

Artikel II

De datum van inwerkingtreding zal nader bepaald worden in een koninklijk besluit. Artikel I, onderdeel A, waarin een omissie wordt hersteld, zal met terugwerkende kracht in werking treden. Artikel I, onderdeel A, onder 1, zal terugwerken tot en met 1 juli 2008 en onderdeel A, onder 2, zal terugwerken tot en met 1 januari 2013.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Zie de artikelen XXIV, onderdeel E00a, XVI, onderdeel Aa, en XV, onderdeel Ea van de Verzamelwet SZW 2015. Deze onderdelen zijn bij tweede nota van wijziging in het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2015 opgenomen (Kamerstukken II 2014/15, 33 988, nr. 11).

X Noot
2

Zie enig artikel, vijfde lid, van het Besluit van 10 december 2014 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 2015, 516).

X Noot
3

Zie Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 601.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2014/15, 33 988, nr. 11, p. 8.

X Noot
5

Zie artikel II, onderdeel H, van de Wet uniformering loonbegrip.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven