Besluit van 9 december 2014, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet langdurige zorg en het Besluit langdurige zorg

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 december 2014, kenmerk 697545-130582-WJZ;

Gelet op artikel 13.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg en artikel 10.2.1 van het Besluit langdurige zorg;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. De Wet langdurige zorg treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van de artikelen 3.1.3, 4.2.1, derde lid, 4.2.2, zevende lid, 4.3.3 en artikel 12.1.2, onderdeel D, subonderdelen 1 en 2.

  • 2. De artikelen 3.1.3 en 12.1.2, onderdeel D, subonderdelen 1 en 2, treden in werking met ingang van 1 januari 2016.

Artikel 2

  • 1. Het Besluit langdurige zorg treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van de artikelen 3.2.3, onderdeel d, artikel 8.1.3, 8.1.5, onderdeel A, en 10.9.

  • 2. Artikel 3.2.3, onderdeel d, treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 3. Indien het bij koninklijke boodschap van 10 september 2012 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken I 2013/14, 33 362, A) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel C, van die wet in werking treedt, treden de artikelen 8.1.5, onderdeel A, en 10.9 van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 9 december 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Uitgegeven de achttiende december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt dat de Wet langdurige zorg (Wlz) en het Besluit langdurige zorg (Blz) met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt.

Hierop worden echter enkele uitzonderingen gemaakt.

1. Inwerkingtreding Wlz

Allereerst treedt artikel 3.1.3 Wlz pas met ingang van 1 januari 2016 in werking. Dat artikel geeft verzekerden met een Wlz-indicatie die niet in een instelling of een kleinschalig wooninitiatief wonen, recht op vergoeding voor aanpassingen van hun woning. Zoals in de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Wlz (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 17, p. 30) is aangegeven, kunnen zorgkantoren deze taak in 2015 nog niet uitvoeren. In plaats daarvan zullen de gemeenten in 2015 dergelijk woningaanpassingen op grond van de Wmo 2015 verstrekken. Met ingang van 2016 zullen de woningaanpassingen tot de Wlz-aanspraken behoren.

Ten tweede treden de verplichting om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) regels te stellen over de wijze waarop de Wlz-uitvoerders (delen van) hun zorgplicht dienen uit te voeren (art. 4.2.1, derde lid, Wlz) en de verplichting om een amvb op te stellen over de zorginkoop (art. 4.2.2, zevende lid, Wlz) voorlopig niet in werking. De verplichting om dergelijke regels te stellen, is in de Wlz opgenomen met een amendement van de Tweede Kamerleden O. van Dijk en Bergkamp (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 142). Zij wensen dat de Wlz-uitvoerders zich met name bij de zorginkoop houden aan landelijke kwaliteitscriteria, die daartoe in de amvb’s moeten worden opgenomen. Aangezien de kwaliteitscriteria nog ontwikkeld moeten worden, hebben zij in de toelichting op het amendement aangegeven dat de verplichting om deze amvb’s te maken niet in werking dient te treden totdat die kwaliteitscriteria er zijn.

Ten derde is ten gevolge van een amendement van de Tweede Kamerleden Van ’t Wout en O. van Dijk (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 141) in artikel 4.3.3 van de Wlz opgenomen dat de Wlz-uitvoerders in hun uitvoeringsverslagen op moeten nemen welke criteria zij gebruiken om te meten of hun voornemens over de uitvoering van de wet zich hebben verwezenlijkt en welke outcomecriteria zij hanteren ten aanzien van zorgaanbieders. Daarnaast dienen zij uiteraard ook aan de hand van die criteria te rapporteren. Ook deze (outcome)criteria zijn er op 1 januari 2015 nog niet, zodat, zoals ook in de toelichting op het amendement is aangegeven, ook deze verplichting niet op die datum in werking treedt.

Ten slotte wordt door middel van een amendement van Tweede-Kamerlid Van der Staaij (Kamerstukken II 2013/14 33 891, nr. 79) de zogenoemde «gemoedsbezwaardenregeling» in de Zorgverzekeringswet (Zvw) aangepast. De reden voor dat amendement was, dat gemoedsbezwaarden ten gevolge van de in het kader van de herziening van de langdurige zorg voorziene overhevelingen van zorg van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de zorgverzekering als bedoeld in de Zvw, vanaf 1 januari 2015 meer kosten voor eigen rekening zullen moeten nemen. De jaarlijkse afdracht van hun spaarrekening aan het Zorgverzekeringsfonds, zoals geregeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 1, Zvw, zal dan ook komen te vervallen. Aangezien de hogere kosten pas vanaf 2015 zullen kunnen optreden, ligt het in de rede de afdracht aan het Zorgverzekeringsfonds over het jaar 2014 nog plaats te laten vinden. Aangezien deze afdracht pas in 2015 geschiedt, dient artikel 39, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 1, Zvw, pas op 1 januari 2016 te vervallen. Om wetgevingstechnische redenen dient dit vervolgens ook te gelden voor de in het amendement opgenomen aanpassing van artikel 39, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 2, Zvw, dat regelt dat bij overlijden van een gezinslid van een huishouden met meerdere gemoedsbezwaarden, het saldo van de rekening ongemoeid blijft.

2. Inwerkingtreding Blz

Artikel 3.2.3, onderdeel d, Blz regelt dat het CIZ in het indicatiebesluit bepaalde kenmerken van een verzekerde of zijn zorgbehoefte opneemt, indien het tijdens het indicatieproces de indruk heeft gekregen dat het te indiceren meest passende zorgprofiel voor een individuele verzekerde te weinig zorg op zou kunnen leveren. Zoals in de toelichting op het Blz nader is uiteengezet, kan deze bepaling niet in 2015 in werking treden. Daarom is in voorliggend besluit de eerst mogelijke inwerkingtredingsdatum, namelijk 1 januari 2016 geregeld.

Artikel 65 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) regelt een «nahangprocedure» voor iedere (wijziging van) een algemene maatregel van bestuur die op grond van die wet is vastgesteld. Dit brengt met zich dat artikel 8.1.3, Blz, waarin het Uitvoeringsbesluit WTZi technisch wordt gewijzigd, pas in werking kan treden nadat de in laatstgenoemd artikel bedoelde nahangperiode is voltooid. Naar verwachting zal dat in januari of februari 2015 het geval kunnen zijn. Te zijner tijd zal voor de inwerkingtreding van het artikel een afzonderlijk inwerkingtredingsbesluit worden opgesteld. Artikel 10.3.1, tweede lid, zorgt er vervolgens voor dat de wijzigingen terugwerken tot en met 1 januari 2015.

Ook voor de artikelen 8.1.5, onderdeel A, en 10.9 van het Blz wordt afgeweken van de hoofdregel van inwerkingtreding op 1 januari 2015. Met deze artikelen wordt namelijk de maximale vergoeding geregeld die een verzekerde kan krijgen indien hij met het Zvw-pgb zorg inkoopt bij een «niet-professional». De grondslag voor deze bepalingen is het voorgestelde artikel 13a van de Zvw. De Eerste Kamer moet zich nog buigen over het wetsvoorstel waarmee onder meer dat artikel 13a deel uit gaat maken van de Zvw. Pas indien het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben (Kamerstukken I 2013/14, 33 362, A) tot wet zal worden verheven en in werking zal treden, zal derhalve een grondslag bestaan voor de artikelen 8.1.5, onderdeel A, en 10.9 van het Blz. Daarom wordt de inwerkingtreding van die artikelen afhankelijk gesteld van de behandeling van voornoemd wetsvoorstel.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven