Op basis van artikel 7 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen heeft de Raad voor de rechtspraak de hoofdplaats
van het gerechtshof te Arnhem aangewezen als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Amsterdam voor de behandeling van
strafzaken, afkomstig van de rechtbank te Utrecht. Dit betekent dus dat «Amsterdamse» strafzaken waarin in hoger beroep moet
wordt geoordeeld over strafzaken die in eerste aanleg hebben gediend bij de rechtbank te Utrecht, in de praktijk worden behandeld
bij het gerechtshof te Arnhem, fungerend als nevenzittingsplaats voor het gerechtshof te Amsterdam.
Dit is vastgelegd in het op 12 september 2007 door de Raad voor de rechtspraak vastgestelde Besluit verlenging aanwijzing
strafzaken gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2007, 182), dat voor dit onderdeel een verlenging behelsde van het door de Raad op 13 september 2004 vastgestelde Aanwijzingsbesluit
nevenzittingsplaatsen strafzaken gerechtshof Amsterdam en rechtbank Haarlem (Stcrt. 2004, 179). Het Besluit verlenging aanwijzing strafzaken gerechtshof Amsterdam is op 1 oktober 2007 in werking getreden en vervalt
ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen derhalve op 1 oktober 2010, waarna
geen verlenging meer mogelijk is.
Achtergrond van deze aanwijzing is het gebrek aan voldoende zittingscapaciteit bij het gerechtshof te Amsterdam.
In het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Kamerstukken
I 2009/10, 32 021, A) is een ressortelijke herindeling voorgesteld, die onder andere inhoudt dat het arrondissement Utrecht wordt overgeheveld
van het ressort Amsterdam naar het ressort Arnhem. Daarmee is het capaciteitsprobleem waarvoor de genoemde aanwijzing een oplossing beoogt te bieden,
dus opgelost, omdat het gerechtshof te Arnhem dan automatisch bevoegd wordt voor appelzaken uit Utrecht.
Aanvankelijk was de inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel beoogd per 1 juli 2010. Aangezien de parlementaire
behandeling langere tijd bleek te vergen dan voorzien, wordt thans uitgegaan van inwerkingtreding per 1 januari 2011. Dit
betekent dat er een voorziening moet worden getroffen om te voorkomen dat na 1 oktober 2010, de definitieve vervaldatum van
het verlengde aanwijzingsbesluit, deze categorie van strafzaken tijdelijk weer in Amsterdam zou moeten worden behandeld, hetgeen
uit het oogpunt van een doeltreffende inzet van capaciteit niet wenselijk is. Daartoe strekt het via dit wijzigingsbesluit
tot stand gebrachte nieuwe artikel 7a van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen. Opgemerkt zij daarbij dat
het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Evaluatiewet
modernisering rechterlijke organisatie van rechtswege zal vervallen.
Van de zijde van de Raad voor de rechtspraak is, mede namens de gerechtsbesturen van de gerechtshoven te Amsterdam en Arnhem,
instemming betuigd met het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur.
Een ontwerp van dit besluit is op grond van artikel 59, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie voorgelegd aan
de Tweede en Eerste Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 109 resp. Kamerstukken I 2009/10, 32 123-VI, M). Het ontwerp heeft de Tweede Kamer geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen. De vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer heeft over het ontwerp op
15 juni 2010 een mondeling overleg gevoerd, waarin ik in de gelegenheid ben gesteld de achtergronden van dit besluit nader
toe te lichten (zie Kamerstukken I 2009/10, 32 123-VI, P).