Besluit van 18 september 2009, houdende de vaststelling van de landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing en nadere regels omtrent het ontwikkelingsprogramma (Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2010)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 17 juli 2009, nr. BJZ 2009045514, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 7, tweede lid, van de Wet stedelijke vernieuwing;

De Raad van State gehoord (advies van 19 augustus 2009, nr. W08.09.0300/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 14 september 2009, nr. BJZ2009051788, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. De landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing

Artikel 1

De landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing zijn:

  • a. bevordering van de kwaliteit en de differentiatie van de woningvoorraad, voorzover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huishoudens;

  • b. bevordering van de fysieke kwaliteit van de leefomgeving, en

  • c. bevordering van een gezonde en duurzame leefomgeving in het algemeen en meer in het bijzonder ten aanzien van bodem, geluid en binnenstedelijke luchtkwaliteit.

§ 2. Nadere regels omtrent het ontwikkelingsprogramma

Artikel 2

  • 1. In het ontwikkelingsprogramma worden met betrekking tot de doelstellingen, genoemd in artikel 1, de gemeentelijke doelstellingen met betrekking tot stedelijke vernieuwing beschreven.

  • 2. Bij de gemeentelijke doelstellingen, bedoeld in het eerste lid, wordt met betrekking tot de doelstelling bevordering van een gezonde en duurzame leefomgeving ten aanzien van geluid vermeld:

    het aantal binnen de gemeente gelegen woningen als bedoeld in artikel 126, tweede lid, van de Wet geluidhinder, met uitzondering van de woningen die vanwege de geluidbelasting van een rijksweg zijn gemeld, dat aan het eind van het derde investeringstijdvak zal zijn gesaneerd, uitgedrukt in zowel absolute aantallen als een percentage van het totaal van deze woningen in die gemeente.

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 3

Het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Het Oude Loo, 18 september 2009

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

Uitgegeven de dertiende oktober 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1.1. Het investeringsbudget stedelijke vernieuwing in het kort

De totstandkoming van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (hierna: Isv) vloeit voort uit de Nota stedelijke vernieuwing. 1 Daarin werd geconstateerd dat er sprake was van een toenemende druk op het stedelijk gebied door werkloosheid, verslechterde leefkwaliteit en het wegtrekken van zowel mensen met midden- en hogere inkomens als bedrijvigheid. Het Rijk hechtte daarom grote waarde aan de revitalisering van steden. Het Isv heeft een wettelijke grondslag met de met ingang van 1 januari 2000 geldende Wet stedelijke vernieuwing (hierna: Wsv).

Het Isv geldt voor alle gemeenten in Nederland. Voor het derde tijdvak, lopende van 2010 tot en met 2014, maken het Rijk en de 31 gemeenten die zijn aangewezen als rechtstreekse gemeenten (hierna: de G31) een beperkt aantal afspraken op hoofdlijnen over te bereiken doelen met het Isv. De provincies zijn budgethouder voor de overige, niet-rechtstreekse gemeenten en maken daarover ook afspraken met die gemeenten.

De verdeling van de budgetten over de rechtstreekse gemeenten en de provincies is vastgelegd in het besluit van 5 januari 2009 houdende wijziging van het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing (wijziging verdeelsleutel stedelijke vernieuwing voor het investeringstijdvak 2010 tot en met 2014) (Stb. 2009, 29).

In dit besluit zijn de landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing opgenomen en zijn nadere regels gesteld omtrent het ontwikkelingsprogramma voor het investeringstijdvak 2010 tot en met 2014.

1.2. Blijvende noodzaak van stedelijke vernieuwing

De problematiek van stedelijke vernieuwing is, ondanks de geboekte successen, onveranderd actueel. Daarom blijven voor de leefbaarheid en vitaliteit van steden en wijken fysieke investeringen in woningen, maatschappelijke voorzieningen, een gezond leefklimaat en in de openbare ruimte ook de komende jaren urgent. 2 Dat gebeurt door onder meer herstructurering van wijken en het realiseren van nieuwbouw in bestaande wijken en in de uitleggebieden, onder andere door het creëren van «schuifruimte» voor herstructurering.

Het betreft een dynamisch proces. Woningen en woonomgeving worden steeds aangepast aan de veranderende vraag van bewoners en bedrijven. Dat is een stedelijke opgave die zich steeds meer richt op het binnenstedelijk gebied.

Zowel bij een achterblijvende kwaliteit van de stedelijke woningvoorraad en woonomgeving als bij een slechte leefbaarheid in wijken, zullen mensen vertrekken die elders een betere woning of woonomgeving kunnen krijgen.

De beleidsinzet is erop gericht te voorkomen dat concentraties van lage inkomensgroepen ontstaan.

De fysieke aanpak van aandachtswijken in samenhang met de sociale opgave blijft daarom van belang om een tweedeling binnen, maar ook tussen steden te voorkomen. Ook is herstructurering van wijken vaak aanleiding om tegelijkertijd andere fysieke opgaven, zoals met betrekking tot waterberging, groen of fysieke veiligheid, op te pakken.

Voor een goede leefbaarheid is duurzame milieukwaliteit eveneens een belangrijke randvoorwaarde. Dat vereist gerichte fysieke investeringen in de stad om risico’s voor de gezondheid door bodemverontreiniging, geluid en slechte luchtkwaliteit te minimaliseren.

Kortom, stedelijke vernieuwing blijft noodzakelijk om wijken en steden aantrekkelijk en leefbaar te maken en te houden.

2. Doel van dit besluit

Het doel van dit besluit is gemeenten te stimuleren concrete uitwerking te geven aan fysieke invulling van stedelijke vernieuwing, passend bij de lokale situatie. Dit besluit verschaft gemeenten en provincies duidelijkheid over de landelijke doelstellingen die het Rijk met stedelijke vernieuwing nastreeft. Het is daarmee de basis voor de dialoog tussen het Rijk en rechtstreekse gemeenten om te komen tot een beperkt aantal afspraken op hoofdlijnen voor het investeringstijdvak 2010 tot en met 2014. Bij de realisatie van die afspraken kan de gemeente gebruikmaken van het beschikbare Isv. Daarbij kan de gemeente uiteraard ook andere financiële middelen betrekken, evenals eigen investeringen en bijdragen van corporaties of andere partijen. Het Isv werkt als «triggermoney»: het stimuleert ook andere partijen om te investeren in stedelijke vernieuwing en in het sociale domein.

3. Decentralisatie van het Isv

3.1. Meer beleidsruimte voor gemeenten en provincies

Gemeenten spelen de hoofdrol bij het stedenbeleid, zoals wijkenaanpak en stedelijke vernieuwing.

De regering heeft van decentralisatie een belangrijk speerpunt gemaakt in haar beleid om zo de rechtstreekse gemeenten en provincies meer beleidsvrijheid te geven en de interbestuurlijke lasten te verminderen. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het Coalitieakkoord 3, de bestuursakkoorden van het Rijk met gemeenten en provincies 4, de reactie van de regering op de bevindingen van de Interbestuurlijke Taakgroep Gemeenten en de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de hoofdlijnen van het nieuwe stedenbeleid. 5

Met het decentraliseren van het Isv in 2011 door middel van een decentralisatie-uitkering als bedoeld in de Financiële-verhoudingswet doet het Rijk in zijn sturing nadrukkelijk een stap terug, terwijl het betrokken blijft bij stedelijke vernieuwing. De regierol van rechtstreekse gemeenten en provincies wordt zo ook versterkt.

Omdat decentralisatie gepaard gaat met minder rijkssturing, is het ook een instrument om interbestuurlijke lasten te verminderen voor zowel de gemeenten en de provincies als het Rijk. Financiële verantwoording aan het Rijk is, in tegenstelling tot een brede doeluitkering, niet aan de orde. Er is overigens wel sprake van horizontale verantwoording door het college van b&w dan wel gedeputeerde staten aan respectievelijk de gemeenteraad en provinciale staten.

Rijk en gemeenten monitoren de realisatie van de gemeentelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing door onder andere landelijke monitoring en door gemeentelijke monitoringssystemen. Indien de gemeentelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing naar het oordeel van het Rijk onvoldoende zijn bereikt, gaat het Rijk in gesprek met de betrokken gemeente.

In het uiterste geval kan gebruik gemaakt worden van het generieke toezichtsinstrument.

Het maken van afspraken op hoofdlijnen past bij een relatie tussen het Rijk en de steden, die wordt gekenmerkt door partnerschap en wederkerigheid. Beide partijen leveren een bijdrage aan het realiseren van stedelijke vernieuwing en kunnen elkaar daarop aanspreken. De gemeente maakt keuzes en voert uit. De afspraken op hoofdlijnen geven ruimte tot maatwerk. Het Rijk stimuleert en ondersteunt de opgave met een financiële bijdrage. Ook heeft het Rijk de rol te signaleren, agenderen, stimuleren en te faciliteren, onder meer met het verspreiden van kennis. Die actieve rol past bij de lijn van het nieuwe stedenbeleid.

Het Rijk geeft aan de rechtstreekse gemeenten geen inhoudelijke aanwijzingen over de wijze waarop de gemeente het beleid uitvoert, noch naar aard, noch naar omvang. Daarom stelt het Rijk, met uitzondering van de geluidssanering, vooraf geen prestatie-indicatoren meer op.

Maatwerk is bovendien van belang om creativiteit in oplossingen te stimuleren. Het Rijk brengt in het gesprek met de rechtstreekse gemeenten over de opgaven zijn eigen analyses en kennis in en zal fungeren als kritische gesprekspartner. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de lessen die geleerd zijn met de wijkenaanpak.

Zo zal het Rijk de rechtstreekse gemeenten ook aanspreken op kansen om verbindingen te leggen met ander landelijk beleid. Een concreet voorbeeld hiervan is de wijkenaanpak in 18 steden.

Over de wijze waarop de gemeente haar lokale doelstellingen uitvoert, worden geen afspraken gemaakt. Dat is een lokale aangelegenheid, waarbij ook andere partijen een rol spelen. Het gaat daarbij onder andere om corporaties, maatschappelijke organisaties en burgers.

3.2. Overgangsjaar 2010

De derde tranche Isv start met de Wsv als wettelijk kader. In verband met de voorgenomen decentralisatie van het Isv wordt de Wsv naar verwachting per 1 januari 2011 ingetrokken. Het Rijk zal daarom bij de start van het derde Isv-tijdvak in 2010 – binnen de mogelijkheden die de Wsv biedt – inspelen op de situatie vanaf 1 januari 2011. Op die manier is een soepele overgang mogelijk naar een gedecentraliseerd Isv. Dat betekent dat 2010 een overgangsjaar zal zijn.

4. Landelijke doelstellingen stedelijke vernieuwing

4.1. Landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing

Het Isv levert een belangrijke bijdrage aan de vitaliteit en fysieke leefbaarheid van steden en wijken. Met het Isv streeft het Rijk naar duurzame, vitale en leefbare steden en wijken en naar ruimte voor verschillende wensen van bewoners. Het Isv moet ertoe bijdragen dat het aantal aandachtswijken afneemt.

Tegen die achtergrond zijn in artikel 1 van dit besluit voor het investeringstijdvak 2010 tot en met 2014 de volgende algemeen geformuleerde doelstellingen van stedelijke vernieuwing opgenomen:

  • 1. bevordering van de kwaliteit en de differentiatie van de woningvoorraad voorzover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huihoudens;

  • 2. bevordering van de fysieke kwaliteit van de leefomgeving, en

  • 3. bevordering van een gezonde en duurzame leefomgeving in het algemeen en meer in het bijzonder ten aanzien van bodem, geluid en binnenstedelijke luchtkwaliteit.

De met deze doelstellingen beoogde ambitie zal met ingang van 1 januari 2010 worden opgenomen in de VROM- en WWI-begroting.

In de artikelsgewijze toelichting op artikel 1 zijn die landelijke doelstellingen nader toegelicht.

4.2. Uitwerking landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing door rechtstreekse gemeenten

Vanuit de lokale opgave formuleert de gemeente doelstellingen en maakt over de hoofdlijnen ervan een aantal toetsbare afspraken met het Rijk. Die afspraken, die het karakter hebben van een inspanningsverplichting, zullen in de tweede helft van 2009 worden gemaakt. De gemeente gebruikt de landelijke doelstellingen als referentie. Hiervan kan de gemeente onderbouwd afwijken. Omdat het gaat om afspraken op hoofdlijnen tussen het Rijk en de gemeenten hebben ze een «outcomekarakter». Indien gemeenten van mening zijn dat over bepaalde gemeentelijke doelstellingen beter outputafspraken kunnen worden gemaakt, dan is dat ook mogelijk.

Voor het bevorderen van een gezonde en duurzame leefomgeving fungeren de reeds gemaakte saneringsafspraken tussen het Rijk en de gemeenten als referentiekader. 6 Die zijn deels outputgericht.

4.3. Uitwerking landelijke doelstellingen van stedelijke vernieuwing door provincies

De uitwerking van die doelstellingen door de provincies is onderdeel van de tussen het Rijk en de provincies te maken afspraken. Die afspraken zullen in de tweede helft van 2009 worden gemaakt. 7

5. Dit besluit in relatie tot overig rijksbeleid

5.1. Leefbaarheid en vitaliteit van steden

Aan de leefbaarheid en vitaliteit van steden en wijken levert het Isv een belangrijke bijdrage. Isv is een belangrijk onderdeel van het nieuwe stedenbeleid, zoals dat voor de periode vanaf 2010 ontwikkeld wordt. Er zijn diverse landelijke programma’s die eveneens een bijdrage leveren aan de versterking van de positie van de steden. Genoemd kunnen worden de Aanpak Wijken 8, verstedelijkingsbeleid 9, «Randstad 2040» 10, «Schoon en Zuinig» 11 en «Beter in Meedoen, Welzijn nieuwe Stijl» 12.

Ook zijn er diverse landelijke programma’s op het gebied van wonen, werken, leren, integratie en veiligheid, die bijdragen aan de leefbaarheid van wijken en buurten. Daarbij is het van belang dat de steden hun opgaven in samenhang kunnen aanpakken en dat fragmentatie aan rijkszijde wordt voorkomen.

Door het leggen van verbindingen kan «werk met werk» worden gemaakt en kan aldus de effectiviteit van zowel het Isv als ook van andere initiatieven worden vergroot.

Daarnaast kan de leefbaarheid van steden ook beïnvloed worden door een te verwachten afname van het aantal huishoudens.

5.2. Klimaatbestendig wonen

In de leefomgeving speelt tevens het klimaatbestendig maken een rol, zoals het voorkomen van hitte-eilanden en de wens voor meer waterberging. Bij aanpassingen in de openbare ruimte kunnen vergroting van de waterberging en andere maatregelen om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, bijvoorbeeld groene daken, worden meegenomen. Bij de ontwikkeling en inrichting van stedelijke gebieden wordt het daarom steeds zinvoller rekening te houden met klimaatscenario’s. Het Ministerie van VROM zal in 2009 een «klimaatwijzer» publiceren. Die klimaatwijzer biedt een handreiking voor een klimaatbestendiger ontwikkeling en inrichting van gebieden, locaties en gebouwen.

5.3. Energie en duurzaam bouwen

Het treffen van energiebesparende maatregelen is uiteindelijk een taak van de gebouweigenaar en aanbiedende partijen. Hiervoor heeft het Rijk convenanten afgesloten met marktpartijen: Lente-akkoord «Energiebesparing in de Nieuwbouw» voor de nieuwbouw en «Convenant Meer met Minder» voor de bestaande voorraad. Gemeenten en provincies kunnen hierin een belangrijke stimulerende rol hebben als regisseur. Zij kunnen op projectmatige en efficiënte wijze gebouweigenaren en aanbieders bij elkaar brengen en zo energiebesparing en duurzaam bouwen integreren in de plannen voor stedelijke vernieuwing. Hierover heeft het Rijk afspraken gemaakt met gemeenten en provincies in het Klimaatakkoord gemeenten en Rijk 2007–2011 (12 november 2007) en het Klimaat-Energieakkoord Rijk en provincies (januari 2009).

6. Effecten voor burgers, bedrijven en overheid

Dit besluit is getoetst op effecten ten aanzien van administratieve lasten, bedrijfseffecten, milieu-effecten en effecten op het gebied van interbestuurlijke lasten.

Dit besluit is gericht tot mede-overheden – gemeenten en provincies – en heeft geen betrekking op het bedrijfsleven of burgers. Dat betekent dat dit besluit geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven of burgers tot gevolg heeft.

Om die reden is het ontwerp van dit besluit niet voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten.

Het onderhavige besluit heeft geen ongunstige milieu-effecten. De geldstromen van het Isv leiden juist tot een verbetering van de milieukwaliteit.

Wat de overheid betreft levert dit besluit een bijdrage aan de vermindering van de bureaucratie, aan de vergroting van de transparantie van het beleid en aan de vergroting van de ruimte voor maatwerk en eigen keuzes voor gemeenten. Dit besluit past derhalve in het voornemen om de interbestuurlijke lasten te beperken.

Als gevolg van dit besluit zullen de bestuurlijke lasten met ca. 10% afnemen.

Een grotere lastenreductie zal worden bereikt als in 2011 het Isv wordt gedecentraliseerd door middel van een decentralisatie-uitkering. Daartoe moet de Wsv worden ingetrokken. Bij die gelegenheid zal op die lastenreductie worden ingegaan.

7. Draagvlak bij gemeenten en provincies

Over een ontwerp van dit besluit is veelvuldig overleg gevoerd tussen het Rijk en vertegenwoordigers van verschillende groepen gemeenten, de VNG en het IPO.

Tijdens het bestuurlijk overleg van 22 januari 2009 met vertegenwoordigers van de G4, G27, IPO en VNG is gebleken dat dit besluit op draagvlak kan rekenen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Onderdeel a

De doelstelling bevordering van de kwaliteit en de differentiatie van de woningvoorraad voorzover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huishoudens betreft de aanpak van de verouderde woningvoorraad in steden. Veroudering op zich is geen probleem. Wel is veroudering een probleem als dat samengaat met een achterblijvende kwaliteit van de woning of de woonomgeving. De verwachting 13 is dat in diverse wijken de veroudering in de komende jaren zal doorzetten met negatieve gevolgen voor de leefbaarheid in die wijken.

De veroudering van de woningvoorraad kan daarnaast betrekking hebben op woningen die niet meer voldoen aan de wensen van bewoners. Het kan hierbij gaan om woonwensen op het gebied van woningisolatie, energiezuinigheid 14, indeling van de woning of duurzaam (her)bouwen. Ook het doorbreken van een eenzijdige woningvoorraad in bepaalde wijken past hierbij.

Voorts kan afname van het aantal huishoudens leiden tot andere woonwensen. Zo kan de vraag naar kleinere voor ouderen geschikte woningen toenemen.

Het vorenstaande kan aanleiding zijn voor het vervangen van woningen, grondige renovatie, de verkoop van woningen of een combinatie hiervan.

Bevordering van de kwaliteit en de differentiatie van de woningvoorraad voorzover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huishoudens gaan hand in hand. Veel steden hebben wijken met een eenzijdige woningvoorraad en dan met name concentraties van gestapelde woningen in de goedkope huursector. Dat kan leiden tot stadswijken met concentraties van kwetsbare groepen, waardoor ongewenste segregatie kan ontstaan.

Vroegnaoorlogse stadswijken hebben in de afgelopen decennia moeten concurreren met nabijgelegen gebieden, waar kwalitatief betere woningen werden gebouwd en kwalitatief betere woonmilieus ontstonden. Het gevolg was een selectieve uitstroom van mensen met midden- en hogere inkomens uit die stadswijken. Uit onderzoek 15 blijkt echter dat er een groeiende voorkeur is van mensen met midden- en hogere inkomens voor een stedelijke woonomgeving, maar dat de door hen gewenste woningen schaars zijn in de steden.

Daarom is het van belang dat de stedelijke woningvoorraad niet alleen van betere kwaliteit is, maar dat er ook meer woningen komen van een zodanige kwaliteit dat die voldoen aan de wensen van mensen met midden- en hogere inkomens. Ook is het van belang dat er voldoende geschikte woningen komen voor bijvoorbeeld senioren en gehandicapten.

Voor de bevordering van zowel de kwaliteit als de differentiatie van de woningvoorraad voorzover nodig rekening houdend met een te verwachten afname van het aantal huishoudens kunnen gemeenten en corporaties een aantal ingrepen doen. Door sloop en nieuwbouw van woningen kunnen wijken een impuls krijgen. Ook renovatie kan daaraan een bijdrage leveren. De praktijk laat zien dat die ingrepen vaak ook de motor zijn voor sociale investeringen in aandachtswijken. Ook de transformatie van bedrijfslocaties en kantoren behoort tot het scala van ingrepen dat kan zorgen voor een meer gedifferentieerde woningvoorraad.

Met het «Actieplan Bevolkingsdaling» 16 zal de regering richting geven aan de verdere beleidsontwikkeling en aanpak met betrekking tot bevolkingsdaling.

Daarnaast kan het van belang zijn om bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten te behouden en te benutten. Kerken en scholen hebben vaak een monumentale kwaliteit en verdienen – wanneer ze niet meer in hun oorspronkelijke functie worden gebruikt – om die reden een tweede leven. Ze kunnen dan als oude icoon fungeren in een nieuwe omgeving.

Ondanks nieuwe herstructureringsinitiatieven zullen sommige stadswijken het moeilijk hebben in de concurrentieslag met aantrekkelijke binnenstedelijke locaties en locaties in de uitleggebieden. Het is daarom van belang het beleid voor afzonderlijke wijken vorm te geven vanuit een stadsbreed en regionaal perspectief. Dat kan onder meer in het kader van de regionale verstedelijkingsafspraken. Hierbij is het bijvoorbeeld mogelijk om op regionaal niveau afspraken te maken over bijvoorbeeld een betere verdeling van de goedkopere woningvoorraad over de centrale stad en de randgemeenten.

Onderdeel b

Goed wonen vereist niet alleen een goede woning, maar ook een prettige en veilige woonomgeving. Dat betekent een woon- en leefomgeving met voldoende voorzieningen en kwaliteit van de openbare ruimte. Een grotere mate van functiemenging van wonen, werken en voorzieningen kan bijdragen aan de levendigheid en veiligheid van wijken, maar is geen doel op zich.

Groen en water in of nabij de wijk kunnen bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid. Dat geldt evenzeer voor de aanwezigheid van voldoende recreatie- en sportvoorzieningen, zoals trapveldjes en sportpleinen. Hierbij zijn mogelijk ook verbindingen tot stand te brengen met recreatiegebieden en groenverbindingen buiten het stedelijk gebied. Ook kunnen gemeenten gericht investeren in de leefomgeving om ontmoetingen van bewoners in de wijk te stimuleren.

Bij een veilige woonomgeving gaat het om de objectieve veiligheid in de openbare ruimte, maar ook om het gevoel van veiligheid. Fysieke investeringen in de woonomgeving kunnen hieraan een bijdrage leveren, bijvoorbeeld ten aanzien van het (auto)verkeer.

Onderdeel c

De doelstelling van het bevorderen van een gezonde en duurzame leefomgeving heeft vooral betrekking op de kwaliteit van bodem, geluid en lucht.

Er zijn lokaal diverse hardnekkige milieuproblemen op het terrein van bodem, geluid en lucht. Veel woningen in stedelijk gebied zijn te zwaar belast door bodemverontreiniging, geluid of slechte luchtkwaliteit. Dat brengt aanzienlijke gezondheidsrisico’s met zich mee, evenals een verminderd woongenot. Naast sanering is het van belang om voor nieuwe situaties een goede milieukwaliteit te realiseren.

Bodem

Voor het bodembeleid zet het Rijk in op een transitie naar een «bodemontwikkelingsbeleid». IPO, VNG, de Unie van Waterschappen en de Minister van VROM, mede namens de Staatssecretaris van V&W, hebben hierover op 10 juli 2009 het «Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties» (hierna: het convenant) gesloten. Het convenant heeft betrekking op alle bodemmiddelen die door middel van drie geldstromen worden uitgekeerd:

  • a. de decentralisatie-uitkering bodem;

  • b. het Isv, en

  • c. de Bedrijvenregeling.

In verband met de totstandkoming van het convenant, waarin afspraken zijn vastgelegd over bodemsanering, zijn in artikel 2 van dit besluit geen nadere regels gesteld ten aanzien van bodemsanering.

Indien de Bedrijvenregeling buiten beschouwing wordt gelaten, ontvangen de rechtstreeks aangewezen gemeenten en provincies – het bevoegd gezag – bodemmiddelen op basis van het Isv en de decentralisatie-uitkering bodem. Het bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid voor de besteding van die middelen en kan zelf de keuzes en de afwegingen maken over besteding van die middelen. Wel geldt hierbij dat het convenant is gesloten dat prioriteit geeft aan de aanpak van spoedlocaties met humane risico’s. Doordat is gekozen voor een decentralisatie-uitkering als instrument wordt niet meer financieel afgerekend, maar wordt de «outcome» besproken. De doelstellingen voor de «outcome» zijn overeengekomen in het convenant.

Van het totale bodembudget zal het Rijk een aanzienlijk deel toebedelen op basis van het Isv. Vanuit de verdeelsleutel wordt dat bedrag verdeeld op basis van het relatieve aandeel van iedere budgethouder in de totale werkvoorraad bodemverontreiniging en op basis van het relatieve aandeel in de woningbouwopgave.

Voor het Isv is het convenant leidend. Het convenant heeft wat betreft Isv betrekking op drie aspecten:

  • 1. Het verwerven van kennis over de risico’s van het gebruik van de ondergrond, het benutten van de kansen van de ondergrond, voor bijvoorbeeld ondergronds bouwen en bodemenergie, en het verschaffen van instrumenten hiervoor, met behoud van kwaliteit. De gemeente of de provincie legt dit neer in een planfiguur.

  • 2. Een betere samenhang tussen het water- en het bodembeleid, waarbij gebiedsgericht beheer voorop staat, vooral waar het gaat om grootschalige verontreiniging van grondwater. De gemeente of de provincie legt dit neer in een planfiguur.

  • 3. Het maken van afspraken over de aanpak van spoedlocaties. Ten aanzien van spoedlocaties met humane risico’s beschikt de gemeente of de provincie in 2010 over een inventarisatie en een plan voor sanering of beheersing. In 2015 zijn spoedlocaties met humane risico’s gesaneerd dan wel beheerst.

In 2015 is voorts een overzicht gereed van spoedlocaties met risico’s voor ecologie en verspreiding.

Geluid

Wat betreft geluidoverlast is in Nederland een groot aantal woningen langs wegen te zwaar belast. De gemeente is in het kader van het Isv verantwoordelijk voor de uitvoering van de geluidsanering van de op de zogenoemde A-lijst voorkomende woningen langs wegen, niet zijnde rijkswegen.

Die A-lijst betreft woningen die in het verleden reeds zijn gemeld en voldoen aan de criteria van het tweede lid van artikel 126 van de Wet geluidhinder. Dat wil zeggen dat het woningen betreft die in 1986 een geluidbelasting van meer dan 65 dB(A) ondervonden en waar bij de melding het gemeentebestuur heeft verklaard dat het treffen van geluidwerende maatregelen aan de woningen de enige oplossing is die in aanmerking komt.

Aangezien die melding van de woningen al meer dan tien jaar geleden heeft plaatsgevonden, is het inmiddels zeer wel mogelijk dat er andere mogelijkheden zijn om het geluidprobleem aan te pakken. De toepassing van stille dunne deklagen op wegen is daarbij één van de mogelijkheden. Ook koppeling met de aanpassing van de verkeersstructuur in een groter verband is een mogelijkheid die in het kader van het Isv aandacht verdient. Het is daarmee geen automatisme meer dat er alleen maatregelen aan de gevel van de woningen worden getroffen.

Ten opzichte van het tweede investeringstijdvak is het Isv-aandeel voor geluidsanering verhoogd met € 5 miljoen. Hierdoor is een versnelling mogelijk ten opzichte van de eerder geraamde einddatum en kan de sanering van de A-lijst-woningen worden afgerond in 2020.

Lucht

De luchtkwaliteit binnen de steden voldoet op veel plaatsen niet aan de EU-normen. Verbetering van de luchtkwaliteit in de stad is nodig om de gezondheidsrisico’s voor bewoners te verminderen. Hiertoe zijn afspraken gemaakt met de regio’s, die zijn opgenomen in het «Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit» (hierna: NSL).

Het NSL is op 10 juli 2009 door de regering vastgesteld.

Als gevolg van de in het NSL opgenomen afspraken zijn in artikel 2 van dit besluit geen nadere regels gesteld omtrent binnenstedelijke luchtkwaliteit.

Het Rijk stelt in het kader van het Isv ten behoeve van de vier grote steden aanvullend financiële middelen beschikbaar voor lokale maatregelen in verband met de hardnekkige knelpunten in die steden op het gebied van de luchtkwaliteit.

Artikel 2

Eerste lid

In dit besluit is een aantal doelstellingen op nationaal niveau geformuleerd, voor een aantal milieu-onderdelen voortbouwend op bestaande saneringsafspraken. Die doelstellingen fungeren voor steden als referentiekader bij hun aanpak en geven richting aan het gemeentelijke besluitvormingsproces over de lokale invulling van de rijksdoelstellingen. De uitkomst van dat proces is ter beoordeling van de gemeente. Er is daarmee sprake van beleidsvrijheid. Wel moet de gemeente haar opvatting met betrekking tot de rijksdoelstellingen formuleren. Ook gemeenten kunnen uitvoeringsgerichte onderwerpen agenderen.

Tweede lid

Voor geluidsisolatie worden in het kader van het Isv voor de periode 2010 tot en met 2014 afspraken gemaakt, gebaseerd op eerder met gemeenten afgesproken saneringsopgaven tot en met 2023. Dat wordt uitgedrukt in een standaard outputindicator, in zowel absolute aantallen als in een percentage van het totaal van deze woningen in die gemeente.

Woningen die vanwege de geluidbelasting van een rijksweg op de A-lijst zijn geplaatst, zijn uitgezonderd van de in dit bedoelde vermelding.

Het Isv voor geluidsanering van woningen langs railinfrastructuur en rijkswegen is met ingang van 1 januari 2010 overgegaan naar de Minister van Verkeer en Waterstaat. Dat maakt deel uit van de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de sanering van geluid vanwege de rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen) naar de Minister van Verkeer en Waterstaat, die naar verwachting in 2011 zal plaatsvinden door wijziging van de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer.

Daarom zijn over woningen belast door rijkswegen en railverkeer geen afspraken gemaakt voor het investeringstijdvak 2010 tot en met 2014.

Artikel 4

Ingevolge dit artikel is de termijn tussen bekendmaking en inwerkingtreding van dit besluit minimaal acht weken. Die termijn van acht weken houdt verband met de in artikel 26, eerste lid, van de Wsv voorgeschreven nahangprocedure.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan


XNoot
1

Kamerstukken II 1996/97, 25 427, nr. 2.

XNoot
2

Zie o.a. brief «Stedenbeleid vanaf 2010» (Kamerstukken II 2008/09, 31 757, nr. 1), beleidsdoorlichting «Grotestedenbeleid» en beleidsdoorlichting «bevorderen van de leefbaarheid van wijken» (Kamerstukken II 2006/07, 30 983, nr. 2) en brief «Grotestedenbeleid 2005–2009» (Kamerstukken II 2006/07, 30 128, nr. 12).

XNoot
3

Coalitieakkoord «Samen Werken, Samen Leven» van 7 februari 2007.

XNoot
4

Bestuursakkoord Rijk en gemeenten van juni 2007 en Bestuursakkoord Rijk en provincies van 4 juni 2008.

XNoot
5

Kabinetsreactie op advies van Interbestuurlijke Taakgroep Gemeenten (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 VII, nr. 40) en brief «Stedenbeleid vanaf 2010» (Kamerstukken II 2008/09, 31 757, nr. 1).

XNoot
6

Voor lucht: Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: sanering gereed in 2015.

Voor bodem: Op basis van landsdekkend beeld sanering gereed in 2030. Op basis van het «Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties» sanering van ten minste de locaties met humane risico’s gereed in 2015.

Voor geluid: Op basis van Subsidieregeling sanering verkeerslawaai sanering gereed in 2020.

XNoot
7

Bestuursakkoord Rijk en provincies 2008–2011 van 4 juni 2008, pag. 13.

XNoot
8

Kamerstukken II 2006/07, 30 995, nr. 1 en Kamerstukken II 2008/09, 30 995, nr. 60).

XNoot
9

Kamerstukken II 2007/08, 27 562 en 31 200 XVIII, nr. 15.

XNoot
10

Kamerstukken II 2007/08, 31 089, nr. 12.

XNoot
11

Kamerstukken II 2008/09, 31 209, nr. 74.

XNoot
12

Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XVI, F.

XNoot
13

Kamerstukken II 2006/07, 30 128, nr. 12.

XNoot
14

Het Rijk heeft als prioriteit benoemd het bevorderen van energiezuinigheid in de (bestaande) woningvoorraad in het kader van «Schoon en Zuinig».

XNoot
15

Woningmarkt Simulatie Model (Socrates).

XNoot
16

Kamerstukken II 2008/09, 31 757, nr. 5.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven