Besluit van 5 januari 2009 houdende wijziging van het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing (wijziging verdeelsleutel stedelijke vernieuwing voor het investeringstijdvak 2010 tot en met 2014)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 20 oktober 2008, nr. BJZ2008096174, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 6, tweede lid, van de Wet stedelijke vernieuwing;

De Raad van State gehoord, advies van 29 oktober 2008, nr. W08.08.0453/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 24 december 2008, nr. BJZ2008123781, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt, de onderdelen d tot en met f.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. De berekening van de door Onze Minister te verstrekken budgetten, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, geschiedt op de in dit artikel en in artikel 4 aangegeven wijze.

  • 2. Onze Minister berekent voor de in artikel 2 genoemde gemeenten en voor de provincies de factor investeringspotentieel (I) met behulp van de formule:

    ((2 x ((1/KOOPPRIJS)–1)) +1) x 0,877122207,

    in welke formule voorstelt:

    KOOPPRIJS: de gemiddelde prijs van de door de Dienst voor het kadaster en de openbare registers geregistreerde verkochte woningen in de periode 2004 tot en met 2007 in een in artikel 2 genoemde gemeente of een provincie gedeeld door het Nederlands gemiddelde van die prijs.

  • 3. Voor de niet in artikel 2 genoemde gemeenten wordt in het vierde en vijfde lid de factor investeringspotentieel gehanteerd die overeenkomstig het tweede lid is berekend voor de provincie waarin die gemeente is gelegen.

  • 4. Onze Minister berekent voor alle gemeenten in Nederland de uitkomst van de formule:

    A

    –––– x I x BUDGET STADSVERNIEUWING x 0,802085671,

    n

    Σ A

    i=1

    in welke formule voorstelt:

    A: de uitkomst van de formule:

    157,14 x WON45 x wLI x wOAD x wKLREG +

    350,72 x MGW31 x wLI +

    56,81 x PANDEN x wLI +

    227,23 x MONUMENT x wLI +

    8695,48 x VESTIND x wLI x wOAD x wKLREG x

    (WON45/VOORRAAD) x wGSC,

    in welke formule voorstelt:

    WON45: het aantal in de gemeente aanwezige woningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning;

    wLI: een wegingsfactor, die wordt bepaald door de formule:

    (6 x ((1,14 x LI)/INWO)) + 0,04,

    in welke formule voorstelt:

    LI: het aantal binnen de gemeente aanwezige lage inkomens, bepaald overeenkomstig de maatstaf lage inkomens die van toepassing is bij de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge de artikelen 6 en 12 van de Financiële-verhoudingswet;

    INWO: het aantal inwoners binnen de gemeente;

    wOAD: een wegingsfactor, die wordt bepaald door de formule:

    (OAD/10000) + 0,75,

    in welke formule voorstelt:

    OAD: de op de gemeente van toepassing zijnde omgevingsadressendichtheid, bepaald overeenkomstig de wijze die van toepassing is bij de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge de artikelen 6 en 12 van de Financiële-verhoudingswet;

    wKLREG: een wegingsfactor, die wordt bepaald door de formule:

    (0,20 x (KLREG/INWO)) + 1,

    in welke formule voorstelt:

    KLREG: het op de gemeente van toepassing zijnde aantal potentiële regionale klanten, bepaald overeenkomstig de wijze die van toepassing is bij de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge de artikelen 6 en 12 van de Financiële-verhoudingswet;

    INWO: het aantal inwoners binnen de gemeente;

    MGW31: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1931 is gereedgekomen voor bewoning;

    PANDEN: het aantal in de gemeente aanwezige panden binnen een reeds aangewezen of nog aan te wijzen beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988;

    MONUMENT: het aantal in de gemeente aanwezige beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988;

    VESTIND: het aantal in de gemeente aanwezige bedrijfsvestigingen in de industrie met meer dan tien werkzame personen;

    VOORRAAD: het aantal in de gemeente aanwezige woningen;

    wGSC: een wegingsfactor die voor de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage en Utrecht het getal twee bedraagt en voor de overige gemeenten het getal één;

    I: de factor investeringspotentieel, zoals die is vastgesteld ingevolge het tweede en derde lid, en

    BUDGET STADSVERNIEUWING: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor stadsvernieuwing.

  • 5. Onze Minister berekent voor alle gemeenten in Nederland de uitkomst van de formule:

    B

    ––– x I x BUDGET HERSTRUCTURERING x 0,848403126,

    n

    Σ B

    i=1

    in welke formule voorstelt:

    B: de uitkomst van de formule:

    6,93 x WON45 x wLI x wOAD x wKLREG +

    113,45 x MGW45 x wLI +

    113,45 x SHM45 x wLI +

    20,35 x WON4580 x wLI x wOAD x wKLREG +

    129,90 x MGW4580 x wLI x wOAD x wKLREG +

    129,90 x SHM4580 x wLI x wOAD x wKLREG,

    in welke formule voorstelt:

    WON45, wLI, wOAD en wKLREG: hetgeen daaronder in het vierde lid wordt verstaan;

    MGW45: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning;

    SHM45: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning;

    WON4580: het aantal in de gemeente aanwezige woningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning, met dien verstande dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1945 tot en met 1959 tellen voor drie en woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1960 tot en met 1970 tellen voor twee;

    MGW4580: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning, met dien verstande dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1945 tot en met 1959 tellen voor drie en woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1960 tot en met 1970 tellen voor twee;

    SHM4580: het aantal in de gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning, met dien verstande dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1945 tot en met 1959 tellen voor drie en dat woningen die gereed gekomen zijn in de jaren 1960 tot en met 1970 tellen voor twee;

    I: de factor investeringspotentieel, zoals die is vastgesteld ingevolge het tweede en derde lid, en

    BUDGET HERSTRUCTURERING: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor herstructurering.

  • 6. a. Onze Minister berekent voor gemeenten in Nederland met op 1 januari 2010 ten hoogste tien in het kader van geluidhinder te saneren woningen, de uitkomst van de formule:

    E x Z,

    in welke formule voorstelt:

    E: het aantal per 1 januari 2010 in een zodanige gemeente in het kader van geluidhinder nog te saneren woningen, welk aantal wordt bepaald door de som van het aantal voor die gemeente op de A-lijst voorkomende woningen, de woningen die vanwege de geluidsbelasting van een rijksweg zijn gemeld daarbij niet meegerekend, naar de stand op 1 januari 2002, te verminderen met het aantal woningen waarvoor tot 1 januari 2010 door die gemeente rijksbijdragen in de kosten van sanering zijn ontvangen of konden worden ontvangen, en

    Z: de voor een zodanige gemeente berekende gemiddelde kosten van sanering per woning, welke kosten worden bepaald door de voor die gemeente totaal geraamde uitvoeringskosten, vermeerderd met 10%, te delen door de som van het aantal voor die gemeente op de A-lijst voorkomende woningen, de woningen die vanwege de geluidsbelasting van een rijksweg zijn gemeld daarbij niet meegerekend.

    b. Onze Minister berekent voor gemeenten in Nederland met per 1 januari 2010 meer dan tien in het kader van geluidhinder te saneren woningen de uitkomst van de formule:

        [(E–10) x Y]               n   n

    10 x Y + –––––––––––– x {BUDGET GELUIDHINDER – Σ G – Σ [10 x Y]},

        n                    i=1  i=1

        Σ [(E–10) x Y]

        i=1

    in welke formule voorstelt:

    Y: de voor een gemeente, met per 1 januari 2010 meer dan tien in het kader van geluidhinder te saneren woningen, berekende gemiddelde kosten van sanering per woning, welke kosten worden bepaald door de voor die gemeente totaal geraamde uitvoeringskosten, vermeerderd met 10%, te delen door de som van het aantal voor die gemeente op de A-lijst voorkomende woningen, de woningen die vanwege de geluidsbelasting van een rijksweg zijn gemeld daarbij niet meegerekend.

    E: hetgeen daaronder in onderdeel a wordt verstaan;

    BUDGET GELUIDHINDER: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor geluidhinder, en

    G: de uitkomsten per gemeente, berekend ingevolge onderdeel a.

    c. De bedragen die ingevolge onderdeel a of b voor een gemeente zijn berekend, worden afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

    d. Onze Minister telt voor elke provincie de bedragen op die ingevolge onderdeel a of b en onderdeel c zijn berekend voor de in die provincie gelegen gemeenten die niet zijn genoemd in artikel 2.

  • 7. Onze Minister berekent voor de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht de uitkomst van de formule:

    Or

    –––– x BUDGET LUCHTKWALITEIT,

    100

    In welke formule voorstelt:

    Or: het procentuele aandeel van een gemeente in de voor de vier genoemde gemeenten gezamenlijk vastgestelde omvang van de restproblematiek luchtkwaliteit.

    BUDGET LUCHTKWALITEIT: het in het budget voor stedelijke vernieuwing opgenomen deelbudget voor luchtkwaliteit.

  • 8. Ter bepaling van het budget stedelijke vernieuwing per in artikel 2 genoemde gemeente telt Onze Minister voor elk van die gemeenten de bedragen op die voor die gemeenten berekend zijn overeenkomstig het vierde tot en met zevende lid. Het per gemeente berekende bedrag wordt afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

  • 9. Ter bepaling van het budget voor stedelijke vernieuwing per provincie telt Onze Minister voor elke provincie de bedragen op die overeenkomstig het vierde en vijfde lid zijn berekend voor de in die provincie gelegen gemeenten die niet zijn genoemd in artikel 2, welke uitkomsten worden vermeerderd met de bedragen die overeenkomstig het zesde lid, onderdeel d, voor de provincies zijn berekend. Het per provincie berekende bedrag wordt afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 31 december 2006 worden ontleend:

    • a. het aantal in een gemeente aanwezige woningen (VOORRAAD);

    • b. het aantal in een gemeente aanwezige woningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning (WON45);

    • c. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning (MGW45);

    • d. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat voor 1 januari 1931 is gereedgekomen voor bewoning (MGW31);

    • e. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat voor 1 januari 1945 is gereedgekomen voor bewoning (SHM45);

    • f. het aantal in een gemeente aanwezige woningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning (WON4580);

    • g. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning (MGW4580) en

    • h. het aantal in een gemeente aanwezige meergezinswoningen in bezit of eigendom van toegelaten instellingen dat in de jaren 1945 tot en met 1980 is gereedgekomen voor bewoning (SHM4580).

  • 2. Het aantal binnen een gemeente aanwezige bedrijfsvestigingen in de industrie met meer dan tien werkzame personen (VESTIND) wordt ontleend aan de bij het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 1 januari 2007.

  • 3. Het aantal in een gemeente aanwezige panden binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 (PANDEN) wordt ontleend aan de in de door de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg uitgegeven publicatie «Historische factor verdeelsleutel stadsvernieuwingsfonds», RDMZ 1984, vermelde gegevens omtrent aangewezen of nog aan te wijzen beschermde stads- of dorpsgezichten.

  • 4. Het aantal in een gemeente aanwezige beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 (MONUMENT) wordt ontleend aan de bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten daaromtrent beschikbare gegevens naar de stand op 31 december 2007.

  • 5. De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de op een gemeente van toepassing zijnde omgevingsadressendichtheid (OAD) en het op een gemeente van toepassing zijnde aantal potentiële regionale klanten (KLREG) worden ontleend aan de gegevens die ten grondslag liggen aan de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge de artikelen 6 en 12 van de Financiële-verhoudingswet naar de stand op 1 januari 2007.

  • 6. De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het aantal binnen een gemeente aanwezige lage inkomens (LI) worden ontleend aan de gegevens die ten grondslag liggen aan de berekening van de bedragen die aan gemeenten worden uitgekeerd ingevolge de artikelen 6 en 12 van de Financiële-verhoudingswet naar de stand op 1 juni 2008.

  • 7. De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het aantal inwoners binnen een gemeente (INWO) worden ontleend aan de bij het Centraal Bureau voor de Statistiek daaromtrent beschikbare gegevens, naar de stand op 1 januari 2008.

  • 8. De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van de gemiddelde prijs van de door het Kadaster geregistreerde verkochte woningen in een gemeente of een provincie in de periode 2004 tot en met 2007 (KOOPPRIJS) worden ontleend aan de bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers daaromtrent beschikbare gegevens.

  • 9. De gegevens die benodigd zijn voor het bepalen van het budget voor luchtkwaliteit voor de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam en Utrecht worden ontleend aan de bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer daaromtrent beschikbare gegevens.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag die acht weken ligt na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 5 januari 2009

Beatrix

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

Uitgegeven de negenentwintigste januari 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen deel

1.1 Het investeringsbudget stedelijke vernieuwing

Het beschikbaar stellen en verdelen van een investeringsbudget voor stedelijke vernieuwing vloeit voort uit de op 1 januari 2000 in werking getreden Wet stedelijke vernieuwing (Wsv). Deze wet is opgesteld naar aanleiding van de Nota stedelijke vernieuwing (Kamerstukken II 1996/97, 25 427, nr. 2) en de door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Hofstra (Kamerstukken II 1996/97, 25 000 XI, nr. 29). In de Nota stedelijke vernieuwing wordt onder meer geconcludeerd dat de potenties van steden moeten worden benut, dat een samenhangende aanpak van de stedelijke gebieden nodig is, gericht op een kwaliteitsverbetering van woon- en werkmilieus en dat naast de afronding van de stadsvernieuwing, bepaalde wijken een intensieve herstructurering dienen te ondergaan. In de motie Hofstra werd gevraagd om een bundeling en vereenvoudiging van instrumenten. Daarop is besloten tot integratie van de geldstromen op het gebied van stedelijke vernieuwing in één investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV).

In vervolg op de Nota stedelijke vernieuwing heeft de regering destijds een budget beschikbaar gesteld voor de periode 2000 tot en met 2004 (het eerste investeringstijdvak stedelijke vernieuwing, hierna: ISV-1). De berekening van de hoogte van de budgetten voor de ontvangers vond plaats met behulp van een in het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing opgenomen verdeelsleutel.

Voor de periode 2005 tot en met 2009 (het tweede investeringstijdvak stedelijke vernieuwing, hierna: ISV-2), is budget beschikbaar op basis van een aangepaste verdeelsleutel. Die aanpassingen betroffen vooral actualiseringen vanwege nieuwe behoefteramingen of vanwege de beschikbaarheid van betere indicatoren of recentere data, maar ook de toevoeging aan het ISV van een budget van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor een cultuurimpuls, het uit het ISV lichten van de middelen van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) voor fysieke stadseconomie, en de toevoeging aan het ISV van een budget van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor binnenstedelijk grootschalig groen.

Ook voor de komende (derde) investeringsperiode, die loopt van 2010 tot en met 2014 (hierna: ISV-3), wordt het budget beschikbaar gesteld op basis van een aangepaste verdeelsleutel. Het onderhavige besluit betreft die aanpassing. In paragraaf 1.3 van deze nota van toelichting wordt op die aanpassingen nader ingegaan.

Naar verwachting wordt 1 januari 2011 het ISV gedecentraliseeerd. In dat kader zal de Wsv worden ingetrokken. De in dit besluit gepresenteerde verdeelsystematiek blijft voor de periode 2010 tot en met 2014 van kracht. De uitbetaling van de aldus berekende middelen zal dan echter niet meer op basis van de Wsv plaatsvinden maar op basis van de Financiële-verhoudingswet. De beleidsafspraken met de ontvangers zullen op hoofdlijnen worden gemaakt.

Het ISV was gedurende het eerste investeringstijdvak in procedureel opzicht afgestemd met het Grotestedenbeleid (hierna: GSB), dat inmiddels 31 gemeenten betreft (hierna: de G-31). Sedert de aanvang van ISV-2 maakt het ISV onderdeel uit van het GSB en vormt met de brede doeluitkering fysiek een van de drie pijlers van het GSB. Momenteel vindt een evaluatie plaats over de wijze waarop het grote stedenbeleid wordt voortgezet. Voorts is in juni 2008 het advies van de commissie d’Hondt uitgekomen. Die commissie adviseert het ISV te decentraliseren. Het kabinet moet hierover nog een standpunt innemen. In het najaar van 2008 zal de Tweede Kamer nader worden geïnformeerd.

Het ISV geldt voor alle gemeenten in Nederland. De budgethouders zijn de op grond van artikel 2 van het Besluit aanwijzing rechtstreekse gemeenten en verdeelsleutel stedelijke vernieuwing aangewezen G-31 en voor de andere gemeenten de twaalf provincies. Artikel 6, eerste lid, van de Wet stedelijke vernieuwing bepaalt dat de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) uiterlijk 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het investeringstijdvak, de rechtstreekse gemeenten en de provincies een indicatie geeft van de hoogte van de aan hen te verstrekken budgetten. De wijze van berekening van de hoogte van die budgetten is voor ISV-3 opgenomen in het onderhavige besluit.

1.2 De verdeling van het budget

De opzet van het ISV is en blijft zodanig dat met een vijfjarig budget, waarvan de verdeling over de budgethouders vooraf bekend is, meerjarige financiële zekerheid wordt geboden. Op grond van de geboden meerjarige financiële zekerheid worden de gemeenten in staat geacht voor de periode van vijf jaar ontwikkelingsprogramma’s (MOP's) te maken, rekening houdend met de eisen die het ISV-beleidskader stelt. De met het oog op het derde investeringstijdvak in het ISV-beleidskader aan te brengen wijzigingen zullen leiden tot een nieuw Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing, dat in de plaats komt van het Besluit beleidskader stedelijke vernieuwing 2005. Die wijzigingen zullen vóór 1 april 2009 bekend zijn, zodat de ontvangers bij het opstellen van hun ontwikkelingsprogramma’s daarmee rekening kunnen houden. De berekende hoogte van de verschillende aan de ontvangers te verlenen budgetten zullen eveneens vóór 1 april 2009 worden bekendgemaakt. Met het bekend zijn van de budgetten en het ISV-beleidskader zijn de gemeenten in staat de ontwikkelingsprogramma’s voor het derde investeringstijdvak op te stellen. De ontwikkelingsprogramma’s zullen afspraken op hoofdlijnen bevatten.

1.3 De verdeelsleutel

De voor ISV-3 te hanteren verdeelsleutel verschilt in een aantal opzichten van de sleutel die voor ISV-2 is gehanteerd.

De aanpassingen voor ISV-3 betreffen niet alleen actualiseringen vanwege de beschikbaarheid van betere indicatoren of recentere data. Zo is ook de formule voor de berekening van de factor investeringspotentieel gewijzigd. Voorts hebben het verdwijnen uit het ISV van de deelbudgetten voor de sanering van landbodems in stedelijk gebied, voor cultuurimpuls en voor grootschalig groen in en om de stad tot aanpassingen (i.c. schrapping van de drie betreffende verdeelsleutels) geleid. Wat blijft, zij het in aangepaste vorm, zijn de vier verdeelsleutels voor stadsvernieuwing, herstructurering, geluidhinder en luchtkwaliteit.

Zoals hiervoor vermeld is de de berekening van de factor investeringspotentieel gewijzigd. Voor ISV-2 is die berekening opgebouwd uit twee variabelen: de baanontwikkeling in een gemeente en de gemiddelde prijs van verkochte woningen (gedeeld door het Nederlands gemiddelde) in die gemeente. De prijs van verkochte woningen is een sterke indicator voor het investeringsvermogen binnen een gemeente. Voor de baanontwikkeling geldt dit nog slechts in beperkte mate, zeker nu deze variabele nog amper onderscheidend is tussen gemeenten. Derhalve is besloten de baanontwikkeling niet meer mee te nemen in de berekening van de factor investeringspotentieel.

Het onderhavige besluit voorziet niet meer in een verdeelsleutel voor de verdeling van een deelbudget voor de sanering van landbodems in stedelijk gebied. Dit vloeit voort uit een bestuursconferentie over bodemsanering die in mei 2008 heeft plaatsgevonden. Tijdens die conferentie bleek dat er op zowel provinciaal als gemeentelijk niveau draagvlak is voor een andere benadering van de opgave voor bodemsanering. Bij grotere locaties met veel bronnen is het doelmatiger uit te gaan van een gebiedsaanpak in plaats een aanpak per geval. Daarnaast wordt meer prioriteit voor locaties met gezondheidsrisico’s gewenst geacht. In regioconferenties zullen afspraken worden gemaakt over de uitvoering van de saneringsopgave. Het streven is er op gericht op basis daarvan uiterlijk begin 2009 convenanten af te sluiten tussen het Rijk en de bevoegde gezagen. Gelet op dit late tijdstip en de noodzaak dat het onderhavige besluit vóór 1 april 2009 in werking moet zijn getreden, zal op een later tijdstip een aparte algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 18, eerste lid, van de Wsv, worden opgesteld voor de verdeling van het budget voor bodemsanering in het kader van ISV-3.

Met betrekking tot de verdeelsleutel voor het deelbudget voor geluidhinder wordt voor de woningen op de Raillijst en voor de woningen op de A-lijst die vanwege de geluidsbelasting van een rijksweg zijn gemeld, geen rijksbijdrage in het kader van ISV-3 meer berekend. Deze woningen zijn derhalve in de sleutel voor ISV-3 niet meer terug te vinden. De middelen voor deze woningen en de bijbehorende opgave gaan over naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Wat resteert in het kader van ISV-3 zijn de middelen en de opgave met betrekking tot de A-lijst, de woningen die vanwege de geluidsbelasting van een rijksweg zijn gemeld daarbij niet meegerekend.

Met het onderhavige besluit wordt ook de verdeelsleutel voor het deelbudget voor luchtkwaliteit gewijzigd. Voor ISV-2 was er voor gekozen de inzet van het budget te concentreren op de rechtstreekse gemeenten, omdat de problematiek zich buiten die gemeenten slechts in beperkte mate voordoet en er in die gevallen met name sprake zal zijn van knelpunten langs rijkswegen. De verdeling vond plaats over de rechtstreekse gemeenten met plandrempeloverschrijdingen NO2, met als maatstaf het aantal meters plandrempeloverschrijding van een weg, voorzover langs de weg gevoelige bestemmingen zijn gelegen.

De problematiek met betrekking tot de luchtkwaliteit is knellender naarmate de omvang van een stad groter is. Bij de voorbereidingen voor het opstellen van de Bijdrageregeling programmafinanciering lokale maatregelen luchtkwaliteit 2008–2015 (die naar verwachting in oktober 2008 wordt gepubliceerd) is gebleken dat hardnekkige knelpunten op het onderliggend wegennet zich alleen bij de vier grote steden voordoen (hierna: de G-4). Met het oog op die hardnekkige knelpunten is er voor gekozen de inzet van het budget voor ISV-3 te concentreren op de G-4. In het kader van voornoemde bijdrageregeling is een inventarisatie gemaakt van de omvang van de resterende knelpunten. Bepalend voor die omvang is het aantal restkilometers plandrempeloverschrijding onderliggend wegennet voor NO2 en fijn stof, plus de hoogte van de overschrijding. Genoemde inventarisatie vormt de basis voor de verdeling van het budget voor ISV-3 over de G-4.

Ook ontbreekt voor ISV-3 een sleutel voor de verdeling van een deelbudget voor cultuurimpuls. In ISV-2 was door de ministers van OCW en VROM vanuit de doelstellingen van het architectuurbeleid en het Belvederebeleid een tijdelijke cultuurimpuls opgenomen om in de uitvoering van stedelijke transformaties de culturele factor te versterken. Op basis van deze impuls is in de steden een breed palet aan projecten gestart en ondersteund, waarbij vooral projecten die zijn gericht op gebiedsontwikkeling, creatieve economie, identiteit en samenleving goed van de grond komen. Uit onderzoek blijkt dat investeren in cultuur leidt tot waardecreatie in de wijken. Dit besef dringt bij steeds meer gemeenten, corporaties en andere gebiedsontwikkelaars door. De aandacht voor de stedelijke vernieuwing als culturele opgave (naast de fysieke en sociale opgave) wordt door het kabinet op een andere wijze belegd, onder andere via het architectuurbeleid (herbestemming van karakteristieke gebouwen in de krachtwijken) en het beleid gericht op vergroting van de cultuurparticipatie. De cultuurimpuls in het kader van het ISV wordt dan ook niet verlengd.

Voorts ontbreekt voor ISV-3 een sleutel voor de verdeling van een deelbudget voor grootschalig groen in en om de stad. Vanaf 2000 heeft Groen in en om de Stad (hierna: GIOS) deel uitgemaakt van het ISV. Doel was om groen een integraal onderdeel van de herstructureringsopgave te laten zijn. In de afgelopen jaren is naast het fysiek investeren in groen via het ISV, ook aandacht geweest voor het agenderen van de positieve effecten van groen. Juist in achterstandswijken zijn mogelijkheden om te sporten, recreëren, spelen en ontmoeten in een groene omgeving onontbeerlijk. Ook wordt het positieve effect van groen op de gezondheid steeds duidelijker, bijvoorbeeld waar het gaat om de afvang van fijnstof. Groen dient daarom een onlosmakelijk onderdeel te vormen van stadsontwikkeling, of dit nu in de nieuwe uitleggebieden is of in de herstructureringswijken.

LNV heeft samen met VROM, de vertegenwoordigers van de G-31, de provincies en andere maatschappelijke partners het programma Groen en de Stad opgezet om de positieve effecten duidelijker over het voetlicht te brengen. In dit kader zijn onder meer impulsprojecten gefinancierd, is een kennisnetwerk gestart (met een portaal op internet) en zijn praktijknetwerken opgezet. Daarnaast is ervoor gekozen om specifiek voor de krachtwijken een extra impuls voor groen te reserveren: er zal de komende 4 jaar een budget van 7.8 miljoenen euro worden ingezet voor groene projecten in de krachtwijken. Anders dan voor het eerste en tweede investeringstijdvak (2000 tot en met 2009) het geval was zal voor het derde investeringstijdvak (vanaf 2010) vooralsnog geen GIOS-budget meer onder het ISV of GSB bestaan.

Samenvattend: wat blijft zijn de vier verdeelsleutels voor stadsvernieuwing, herstructurering, geluidhinder en luchtkwaliteit. Wat vervalt zijn de drie verdeelsleutels voor de sanering van landbodems in stedelijk gebied, cultuurimpuls en grootschalig groen in en om de stad. Het uitgangspunt van een sleutel die maximaal aansluit bij de behoeften van gemeenten of provincies, gebaseerd op per gemeente algemeen beschikbare en objectieve basisgegevens, is onveranderd. De voor ISV-3 aangebrachte wijzigingen laten de aard van de verdeelsleutel en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten onverlet.

1.4 Effecten voor burgers, bedrijven en overheid

Met betrekking tot de administratieve lasten, bedrijfseffecten, milieueffecten en effecten voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, zijn de effecten van dit besluit getoetst.

Wat betreft de administratieve lasten kan worden vermeld dat het besluit, inclusief de wijzigingen, uitsluitend is gericht op mede-overheden. Van administratieve lasten voor burgers of het bedrijfsleven is derhalve geen sprake. Om die reden is geen advies gevraagd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal).

Ook is geen sprake van ongunstige milieu-effecten. De geldstromen van het ISV dienen juist mede, conform artikel 1 van de Wet stedelijke vernieuwing, voor verbetering van de milieukwaliteit. Het besluit is voorts getoetst op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid door de daarvoor ingestelde interne VROM/DGWWI-toetsgroep. Op basis van de door die groep uitgevoerde standaardtoets worden geen problemen voorzien bij de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het besluit.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

De in de onderdelen d tot en met f van artikel 1 opgenomen begripsomschrijvingen vervallen vanwege aanpassingen in de verdeelsleutel of omdat die begripsomschrijvingen betrekking hebben op niet meer in de verdeelsteutel opgenomen deelbudgetten.

Onderdeel B

Dit onderdeel van artikel I bevat een nieuw artikel 3. Het tweede lid van artikel 3 geeft de nieuwe berekeningsmethode voor de factor investeringspotentieel, die aan de orde komt in de sleutels voor de verdeling van de deelbudgetten voor stadsvernieuwing en herstructurering. Voor een toelichting op de wijzigingen die met het onderhavige besluit in de formule zijn aangebracht, wordt verwezen naar paragraaf 1.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. De factor investeringspotentieel is een maatstaf die tot uitdrukking brengt dat de ene stad voor private investeerders aantrekkelijker is dan de andere. De (financiële) inspanningen van steden om die investeerders tot deelname aan de stedelijke vernieuwing te bewegen verschillen derhalve per gemeente. De factor investeringspotentieel is niet van toepassing op het budget voor gevelisolatie (geluidhinder) en luchtkwaliteit. Ten aanzien van geluidhinder is in het verleden toegezegd dat op basis van de systematiek voor geluidsanering in de Wet geluidhinder (in beginsel kostendekkend) wordt vergoed.

Het derde lid regelt dat, waar sprake is van een sleutel voor de bepaling van een budget per gemeente waarin de factor investeringspotentieel een rol speelt, voor een niet-rechtstreekse gemeente in die sleutel de factor investeringspotentieel wordt gehanteerd die is berekend voor de provincie waarin die gemeente is gelegen.

Met het vierde lid worden de middelen voor stadsvernieuwing verdeeld. Dit deelbudget heeft vooral betrekking op stedelijke vernieuwing in vooroorlogse wijken. Voor de verdeling van dit deelbudget heeft geen nieuwe behoefteraming plaatsgevonden. Geoordeeld is dat de behoefteraming uit 1997 (Nota Stedelijke Vernieuwing) nog voldoende basis biedt voor de nieuwe verdeling. De sleutel voor het deelbudget stadsvernieuwing kent meerdere indicatoren. Bij elke indicator zijn de meest recente gegevens gebruikt.

Het vijfde lid betreft de verdeelsleutel voor het deelbudget voor herstructurering. Dit deelbudget heeft vooral betrekking op stedelijke vernieuwing in na-oorlogse wijken. Ook voor de verdeling van dit deelbudget heeft geen nieuwe behoefteraming plaatsgevonden. Wel zijn bij elk van de indicatoren de meest recente cijfers gebruikt. De naoorlogse woningvoorraad is in drie perioden verdeeld: de periode 1945–1959, de periode 1960–1970 en de periode 1971–1980. Aan de woningen uit de eerste periode is het zwaarste gewicht toegekend, aan die uit de laatste periode het lichtste. Dit is gedaan omdat de herstructurering zich met name blijkt te richten op de oudere naoorlogse woningen.

Het zesde lid geeft de sleutel voor de verdeling van het voor het derde investeringstijdvak specifiek onderscheiden deelbudget voor gevelisolatie (geluidhinder). De sleutel maakt gebruik van een geactualiseerde behoefteraming. De restantopgave per gemeente per 1-1-2010 is in kaart gebracht en als uitgangspunt voor de nieuwe verdeling gehanteerd.

Met het zevende lid wordt het deelbudget voor luchtkwaliteit verdeeld. De inzet van dit budget voor ISV-3 wordt beperkt tot de G-4. In het kader van de Bijdrageregeling programmafinanciering lokale maatregelen luchtkwaliteit 2008–2015 (die naar verwachting in oktober 2008 wordt gepubliceerd) is een inventarisatie gemaakt van de omvang van de resterende knelpunten. Bepalend voor die omvang is het aantal restkilometers plandrempeloverschrijding onderliggend wegennet voor NO2 en fijn stof, plus de hoogte van de overschrijding. Op basis van deze inventarisatie is het (procentuele) aandeel van een gemeente berekend in het voor de G-4 vastgestelde totaal van de omvang van de restproblematiek. In de formule in het zevende lid wordt deze verhouding toegepast op het voor ISV-3 beschikbare deelbudget.

Het achtste lid dient ter berekening van het totaalbudget per rechtstreekse gemeente. Het betreft hier de optelsom van de bedragen die ingevolge de voorgaande artikelleden voor de rechtstreekse gemeenten zijn berekend voor stadsvernieuwing, herstructurering, geluidhinder en luchtkwaliteit.

Het negende lid geeft de wijze van berekening van de budgetten per provincie. De ingevolge het vierde en vijfde lid berekende bedragen per niet-rechtstreekse gemeente worden per provincie opgeteld en per provincie vermeerderd met de ingevolge het zesde lid berekende bedragen per provincie.

Onderdeel C

Dit onderdeel bevat een nieuw artikel 4.

Artikel 4 geeft aan waaraan de gegevens die in de verschillende sleutels voor de verdeling van de deelbudgetten worden gebruikt, zijn ontleend. De wijzigingen in artikel 4 betreffen niet alleen het gebruik van recentere data en behoefteramingen en de beschikbaarheid van betere indicatoren, maar vloeien ook voort uit de wijzigingen in artikel 3 die betrekking hebben op de voor het derde investeringstijdvak specifiek onderscheiden deelbudgetten.

Artikel II

De inwerkingtreding van het onderhavige besluit acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit is geplaatst, vloeit voort uit de in artikel 26, eerste lid, van de Wsv geëiste nahangprocedure.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven