35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022

Nr. 88 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 februari 2022

1. Inleiding

In deze brief brengen wij u op de hoogte van de planning omtrent de in het coalitieakkoord aangekondigde voornemens en prioriteiten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Gelijkwaardige kansen, bestaanszekerheid en innovatiekracht zijn het fundament van ons welzijn en onze welvaart. Het zijn de pijlers onder een samenleving waar iedereen naar vermogen een bijdrage kan leveren. Waarin iedereen, zich bewust van de eigen verantwoordelijkheid, gekend en gezien wordt en talenten kan benutten. Waarin werken loont en prestaties en inzet beloond worden. En waarin, als het leven tegenzit, iedereen kan rekenen op een vangnet en als je met pensioen gaat een inkomen.

We hebben een evenwichtig stelsel aan wetten, voorzieningen en regelingen. Daar moeten alle inkomensgroepen van kunnen profiteren: mensen met een smalle beurs maar ook de middeninkomens. Ons stelsel functioneert goed als we er allemaal de vruchten van plukken. Van werkgevers tot werkenden tot ondernemers. Van mensen die vooral ruimte willen tot de mensen die niet altijd even makkelijk mee kunnen komen. Tegelijkertijd liggen er grote uitdagingen om ervoor te zorgen dat gelijkwaardige kansen, bestaanszekerheid en innovatiekracht ook de pijlers van onze samenleving blijven. Bijvoorbeeld uitdagingen op het gebied van de arbeidsmarkt, uitdagingen ten aanzien van het kinderopvangstelsel en inkomensbeleid, en uitdagingen ten aanzien van armoedebestrijding en het aanpakken van schuldenproblematiek. Al die uitdagingen zijn des te groter nu we nog te maken hebben met het coronavirus, en het maatschappelijke en economische herstel daarvan.

Ook de overheid zélf staat voor een belangrijke, kabinetsbrede taak om de uitvoering en dienstverlening begrijpelijker, rechtvaardiger, inclusiever en toegankelijker te maken. Met meer ruimte voor de menselijke maat.

Om beter in te spelen op wat mensen nodig hebben is Werk aan uitvoering gestart. In de aparte planningsbrief hierover die op korte termijn door de Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aan uw Kamer wordt aangeboden, gaat het kabinet in op het proces en de stappen die in dit kader gezet worden.

De plannen voor de komende kabinetsperiode zijn onderdeel van een aantal grote maatschappelijke opgaven. Opgaven die Nederland aangaan, maar vaak ook een grensoverschrijdende, Europese dimensie kennen. Verschillende plannen vragen om een kabinetsbrede aanpak en dus goede samenwerking tussen de ministeries. Zo zijn bijvoorbeeld het bestrijden van armoede, toegang tot de arbeidsmarkt of het bevorderen van bestaanszekerheid belangrijke en grote opgaven voor SZW, die ook raken aan andere onderwerpen, bijvoorbeeld onderwijs, wonen en energiebeleid.

We informeren u in deze brief waar dit al mogelijk is over de tijdpaden. Tegelijk willen we het belang van een zorgvuldige uitwerking benadrukken, met oog voor de uitvoering, gemeenten, de praktijk en de samenwerking met sociale en maatschappelijke partners. Daarbij is het belangrijk om zowel ambitieus als realistisch te zijn in onze verwachtingen. En om te werken vanuit het besef dat niet alles tegelijk kan. De uitdaging is om voor alle ambities te komen tot passende, uitvoerbare en budgettair haalbare uitwerkingen. Mét uw Kamer willen we zorgvuldig en stapsgewijs bouwen aan beleid dat werkt voor iedereen.

Daarvoor is nauwe samenwerking met maatschappelijke partners en luisteren naar mensen van groot belang. Zo werken we aan onderling vertrouwen en weten we wat er speelt in onze samenleving. In alle tijdpaden die we aankondigen zijn daarom een toets in de praktijk en stappen van overleg met de uitvoering, gemeenten en maatschappelijke partners opgenomen. Die manier van werken stellen we centraal bij al onze ambities.

2. Planning aanpak uitwerking coalitieakkoord1

Hieronder delen wij met u de planning voor de komende periode per onderwerp. We gaan in op welke stappen we wanneer zetten om te komen tot verbeteringen op de arbeidsmarkt (2.1) en aanpak van de krapte (2.2), binnen de participatiewet (2.3) en beschut werk (2.4), en voor een houdbaar pensioenstelsel (2.5). Daarna gaan we in op welke stappen we wanneer zetten in het kader van arbeidsmigratie (2.6) en integratie, inburgering en het tegengaan van discriminatie (2.7). Ook geven wij u een planning rondom ouderschapsverlof en verkleining van beloningsverschillen (2.8), en de aanpak van seksuele intimidatie (2.9). Vervolgens schetsen we de planning voor de maatregelen op inkomensbeleid (2.10), herziening van de kinderopvang (2.11), vereenvoudiging van de inkomensondersteuning (2.12), armoede (2.13) en schulden (2.14). We sluiten deze brief af met Caribisch Nederland (2.15).

2.1. Aanpak arbeidsmarkt van de toekomst: naar een arbeidsmarkt die werkt voor iedereen

In de ambities op dit onderwerp weet het kabinet zich ondersteund door de rapporten en adviezen die ten aanzien van de hervorming van de arbeidsmarkt de afgelopen twee jaar zijn verschenen. Onder meer door de WRR2 en de Commissie Regulering van Werk3 zijn analyses en bouwstenen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. De SER heeft in haar Middellangetermijnadvies (SER-MLT-advies)4 een basis gelegd voor welke maatregelen de arbeidsmarkt verder kunnen helpen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat het rapport van de Commissie Regulering van Werk en het SER-MLT advies de leidraad vormen bij hoe de arbeidsmarkt van de toekomst eruit moet komen te zien.

Wij willen hier graag mee aan de slag. De uitwerking op het brede arbeidsmarktbeleid met onder andere de ambities ten aanzien van flex/vast, zzp, van werk(loosheid) naar werk en leven lang ontwikkelen worden in samenhang en in overleg met uitvoering, sociale partners en andere maatschappelijke partners opgepakt.5 De ambitie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is om voor het zomerreces van 2022 een eerste hoofdlijnenbrief of eventueel verschillende brieven op deelclusters te sturen.

Op deze manier doen we ook recht aan de constatering in voornoemde adviezen en rapporten dat de arbeidsmarkt van de toekomst vraagt om een samenhangende benadering. Arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, flexibele arbeidsovereenkomsten en overeenkomsten voor opdrachtnemers staan in te nauwe verbinding met elkaar om ze los van elkaar te benaderen. Een duidelijk en evenwichtig speelveld vereist ook een meer gelijk speelveld voor alle werkenden en werkgevenden. Niet toevallig zijn die duidelijkheid en een meer gelijke behandeling van contractvormen belangrijke boodschappen uit voornoemde rapporten. Zoals uit het coalitieakkoord blijkt, is de inzet van het kabinet om langs deze lijnen stappen te zetten. Wij zien dit als een grote opgave die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan ook graag regelmatig met uw Kamer wil bespreken.

Voornoemde rapporten laten eveneens zien dat onder andere de thema’s leven lang leren en ontwikkelen en een goede infrastructuur voor van werk naar werk en van uitkering naar werk van groot belang zijn voor de vraag hoe de arbeidsmarkt van de toekomst vorm te geven, zeker in het licht van de krapte en mismatches op de arbeidsmarkt. De ambitie is om toe te werken naar een arbeidsmarktinfrastructuur die werkenden, werkzoekenden en werkgevers toegang biedt tot integrale, herkenbare en laagdrempelige dienstverlening. Het doel is om mensen die geen werk hebben of hun werk dreigen te verliezen te begeleiden naar (ander) werk en werkgevers te helpen bij het vervullen van hun vacatures. Er zal specifiek aandacht uitgaan naar het voorkomen van (langdurige) werkloosheid en tegelijkertijd het terugdringen van personeelstekorten. Daarbij wordt de publieke financiering van scholing en ontwikkeling uitgebreid vanuit het idee van leerrechten. Dat idee houdt in dat er meer scholingsbudget beschikbaar komt voor mensen die minder initieel onderwijs hebben genoten. De opgaven op het terrein van leren en ontwikkelen worden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Economische Zaken en in samenwerking met het veld verder uitgewerkt en zijn onderdeel van de hoofdlijnenbrief die u voor de zomer zult ontvangen.

Voor de afschaffing van het lage inkomensvoordeel (LIV) is het wetgevingsproces reeds gestart. Uiterlijk voor de zomer van 2023 zal het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend. In het coalitieakkoord is afgesproken het alternatieve instrument, een loonkostenvoordeel (LKV) voor jongeren, niet in te voeren6. Een deel van de middelen die vrijkomen door het afschaffen van het LIV zal, zoals eerder aangekondigd door kabinet Rutte III, worden aangewend voor het structureel maken van het loonkostenvoordeel voor de doelgroep banenafspraak7. Dit draagt bij aan de duurzaamheid van de banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Er wordt nog bezien in welk wetsvoorstel dit onderdeel wordt opgenomen.

2.2. Aanpak van krapte op de arbeidsmarkt: het werk voor elkaar krijgen

De huidige tekorten op de arbeidsmarkt vormen een uitdaging voor het kabinet om de ambities in het coalitieakkoord waar te maken. In het coalitieakkoord is dan ook verschillende keren het belang benadrukt dat er voldoende mensen moeten zijn, op de juiste plek en met de juiste vaardigheden. In de aankomende periode gaan wij hard aan de slag met de verdere uitwerking van het coalitieakkoord met deze uitdaging in gedachten. Welke behoeften heeft de arbeidsmarkt, waar liggen de mogelijkheden om in die behoeften te voorzien en hoe kunnen we die mogelijkheden benutten?

Verschillende departementen zullen u informeren over de aanpakken op hun terrein, bijvoorbeeld ten aanzien van het lerarentekort, de zorg, de woningbouw en de klimaattransitie. Voor de zomer informeert de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u in samenwerking met alle betrokken ministeries over de overkoepelende aanpak van krapte en mismatches op de arbeidsmarkt, zoals verzocht in de motie van de leden Paternotte en Pieter Heerma8.

De aanpak van krapte vergt inzet van individuele werkgevers en werkenden, en alle bij de arbeidsmarkt betrokken partijen, zoals Rijk, UWV, gemeenten, onderwijs, uitzendbureaus en sociale partners. Het vorige kabinet heeft de SER verzocht een advies uit te brengen over de aanpak van krapte in publieke sectoren. In overleg met het nieuwe kabinet heeft de SER besloten dit advies uit te breiden met de verschillende maatschappelijke opgaven waarvoor wij als samenleving staan, zoals de klimaattransitie en digitalisering. De SER komt na de zomer met haar volledige advies, en heeft op verzoek van het ministerie aangegeven ernaar te streven de hoofdlijnen van dit advies al voor de zomer met het kabinet te delen, zodat wij het kunnen betrekken bij het formuleren van de aanpak van krapte.

Daarnaast heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 17 december 20219 uw Kamer geïnformeerd over richtingen voor een korte termijn programmatische aanpak van de krapte gefocust op matching van mensen uit het onbenut arbeidspotentieel met werkgevers. Die richtingen werken we momenteel verder uit in samenwerking met alle relevante partijen. We verwachten uw Kamer in het voorjaar over de beoogde aanpak te informeren.

2.3. Herziening participatiewet: werken vanuit vertrouwen met oog voor ieders talenten en beperkingen

In de Participatiewet worden door burgers en professionals in de uitvoering hardheden ervaren. In een traject tot verbetering van de Participatiewet worden korte en lange termijn oplossingsrichtingen om te komen tot bijstandsverlening vanuit vertrouwen en met oog voor ieders talent en beperkingen in kaart gebracht. Dit traject is vorig jaar als brede maatschappelijke opgave samen met gemeenten en andere partijen opgestart. Het streven is om nog voor het aanstaande commissiedebat over de Participatiewet uw Kamer nader te informeren over dit traject. Oplossingsrichtingen die nu uitgewerkt worden zijn de kostendelersnorm en de verruiming van de bijverdiengrenzen. Het wetstraject om de kostendelersnorm te wijzigen in de Participatiewet is inmiddels in gang gezet. Vanwege de gewenste inwerkingtreding per 1 januari 2023 wordt bezien of deze wetswijziging het snelst meegenomen kan worden via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Breed offensief of via een separaat wetstraject.

De komende tijd treedt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen in overleg met gemeenten, VNG en Divosa over de verruiming van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet en de verdere aanpak van hardheden. De verwachting is dat de Tweede Kamer voor de zomer wordt geïnformeerd over hoe de uitwerking hiervan verder vorm gaat krijgen.

2.4. Beschut werk en de basis van de arbeidsmarkt: verkleinen van de afstand

Iedereen in Nederland verdient een goed bestaan en moet mee kunnen doen. Dat is de ambitie die in het coalitieakkoord is verwoord en één van onze drijfveren. Wij willen ons daarbij richten op drie aandachtsgebieden.

Ten eerste willen we er samen met gemeenten voor zorgen dat mensen die langdurig in de bijstand zitten actief worden benaderd en worden ondersteund en gestimuleerd naar werk. We vragen daarbij ook een eigen actieve rol van uitkeringsgerechtigden, met oog voor ieders talenten en beperkingen, vanuit vertrouwen en met ruimte voor maatwerk. De Minister van Armoede, Participatie en Pensioenen wil deze inzet de komende maanden samen met gemeenten uitwerken om te bezien wat hiertoe mogelijk is. Zij is voornemens uw Kamer hierover in het tweede kwartaal van dit jaar nader te informeren.

Ten tweede willen we, samen met sociale partners, gemeenten, UWV en het onderwijsveld, de komende jaren meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk begeleiden. Daarvoor is het van belang dat het wetsvoorstel Wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed offensief door de Tweede Kamer kan worden behandeld. Het wetsvoorstel voert verbeteringen door in het bieden van ondersteuning die aansluit bij de behoeften en mogelijkheden van de mensen om wie het gaat. Daarnaast maakt het wetsvoorstel het voor werkgevers eenvoudiger om deze mensen in dienst te nemen en te houden. Beoogd wordt hun arbeidsmarktkansen daarmee te vergroten. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen streeft ernaar het wetsvoorstel per 1 januari 2023 in te voeren.

Daarbij is de banenafspraak een belangrijk instrument om mensen die met een steuntje in de rug bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen aan het werk te helpen. Werkgevers, zowel in de markt- als de overheidssector, staan voor een grote uitdaging om per 2026 alle 125.000 extra banen voor mensen uit de doelgroep banenafspraak te creëren. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen gaat met alle stakeholders in gesprek over de banenafspraak en het dichterbij brengen van een inclusieve arbeidsmarkt. Op basis hiervan zal zij ook het wetsvoorstel voor een vereenvoudigde banenafspraak wegen, dat door het vorige kabinet is voorbereid om de systematiek te vereenvoudigen en administratieve belemmeringen weg te nemen. De ervaringen van afgelopen jaren, de onderzoeken die zijn uitgevoerd en de bouwstenen die eerdere gesprekken met de meest betrokken stakeholders hebben opgeleverd, worden meegenomen in de gesprekken. Over de uitkomsten wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd.

Ten derde wil het kabinet het aantal beschutte werkplekken uit breiden voor mensen die wel kunnen werken maar dit alleen kunnen in een beschutte en aangepaste omgeving. De mensen hebben dusdanige begeleiding of aanpassing van het werk nodig dat niet mag worden verwacht dat een werkgever dit organiseert. Op dit moment werkt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de concrete invulling van deze ambitie nader uit. Bij deze uitwerking worden gemeenten, UWV, sociaal ontwikkelbedrijven, VNG, Cedris en Divosa nauw betrokken. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is voornemens uw Kamer hier voor de zomer nader over te informeren.

2.5. Pensioenen en AOW: een houdbaar stelsel voor de oudedagsvoorziening

Het kabinet is voornemens om het pensioenakkoord uit te voeren voor een goed en fatsoenlijk pensioen voor alle generaties. Naast de herziening van het arbeidsvoorwaardelijke pensioen (de tweede pijler) zijn in het pensioenakkoord ook afspraken gemaakt over een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd, de invoering van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en over een pakket maatregelen met als doel dat het voor een ieder haalbaar wordt om gezond werkend het pensioen te bereiken. Het pensioenakkoord vormt als geheel een samenhangend en evenwichtig pakket van afspraken.

Het wetsvoorstel toekomst pensioenen (WTP) beoogt de afspraken in het pensioenakkoord over de herziening van het pensioenstelsel te verankeren. Het wetsvoorstel toekomst pensioenen is begin december 2021 voor advies aan de Raad van State verzonden. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen verwacht dat het wetsvoorstel vóór 1 april a.s. bij uw Kamer kan worden ingediend. Dit hangt – onder meer – af van het moment waarop de Raad van State zijn advies over de WTP vaststelt en van de inhoud van dat advies.

De WTP betreft een belangrijk en omvangrijk wetsvoorstel dat – ook volgens uw Kamer – een zorgvuldige behandeling vergt. Alle betrokken partijen, waaronder werkgevers- en werknemersorganisaties, pensioenfondsen en -verzekeraars, toezichthouders en de Belastingdienst richten zich bij hun voorbereidingen op 1 januari 2023 als datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zet zich er maximaal voor in om dit mogelijk te maken.

De vernieuwing van het pensioenstelsel wordt nader uitgewerkt in enkele besluiten en ministeriële regelingen. De planning is erop gericht om de internetconsultatie van de ontwerpbesluiten van start te laten gaan op het moment waarop het wetsvoorstel WTP bij uw Kamer wordt ingediend.

Voor drie besluiten (uitvoering nettopensioen door pensioenfondsen, experimenten pensioenopbouw door zzp-ers en aanpassing parameters/scenarioset) geldt een voorhangprocedure. De betreffende ontwerpbesluiten zal de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen na het verwerken van de uitkomsten van de internetconsultatie en de toetsen en adviezen aan u voorleggen. Dit zal naar verwachting na deze zomer gebeuren.

Voor de andere onderdelen van het pensioenakkoord houdt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de planning aan, zoals gemeld in de brieven van het vorige Kabinet van 17 november 2021 over de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU)10 en van 10 mei 2021 over de andere onderdelen van het pensioenakkoord11. De planning van de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen loopt mee in uitwerking van het gehele arbeidsmarktpakket zoals in § 2.1. uiteen is gezet.

In het coalitieakkoord is aangegeven dat het kabinet het advies van de adviescommissie onvolledige opbouw AOW ouderen van Surinaamse herkomst (commissie-Sylvester) en de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State terzake spoedig ter hand zal nemen en daarover in overleg zal treden met de Surinaamse gemeenschap en de Tweede Kamer. De Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen wil nog dit kwartaal in gesprek gaan met de Surinaamse gemeenschap en met uw Kamer over de dilemma’s die in het advies van de commissie Sylvester en de voorlichting van de Raad van State naar voren komen.

2.6. Arbeidsmigratie: meer grip en aanpak van misstanden

Het kabinet voert de aanbevelingen uit het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) uit. Het vorige kabinet is direct na het rapport met de aanbevelingen van het Aanjaagteam aan de slag gegaan. Uw Kamer heeft op 1 april 2021 een eerste overzicht ontvangen van de voortgang op de uitvoering van de aanbevelingen, inclusief een eerste planning.12 Daarnaast heeft uw Kamer op 17 december 2021 de eerste Jaarrapportage arbeidsmigranten ontvangen. In die publicatie is de huidige stand van zaken weergegeven.13 Over de voortgang hierover blijven wij u informeren via de jaarrapportages aan uw Kamer.

Arbeidsuitbuiting is in Nederland strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), net als de andere vormen van mensenhandel (seksuele uitbuiting, criminele uitbuiting en gedwongen orgaanverwijdering). Het coalitieakkoord zet in op de modernisering van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht om vervolging van daders te verbeteren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid brengt momenteel samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid in beeld wat de financiële consequenties van een modernisering van artikel 273f Sr zijn. Daarna wordt bezien hoe, en in welke vorm de modernisering van dit wetsartikel wordt voortgezet. Hierover wordt uw Kamer rond de zomer nader geïnformeerd.

Om gericht integraal beleid te kunnen ontwikkelen ten aanzien van demografische ontwikkelingen in Nederland, zet het kabinet in op uitgebreider periodiek inzicht in de verwachte arbeids-, kennis- en asielmigratie. Deze inzichten kunnen ook worden betrokken bij de analyse van de huidige krapte op de arbeidsmarkt. De voormalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd om een advies uit te brengen over de inzet van beleidsmatige richtgetallen voor sturing van asiel- en reguliere migratie14. Wanneer het advies van de ACVZ beschikbaar is (naar verwachting rond de zomer van 2022), zal dit aan uw Kamer worden toegestuurd en zult u worden geïnformeerd over de vervolgstappen.

2.7. Integratie, inburgering en het tegengaan van discriminatie: de samenleving is er voor iedereen

Tegengaan van discriminatie

Interdepartementaal werken wij samen aan een brede en systematische aanpak van discriminatie en (institutioneel) racisme. Deze aanpak krijgt een plek in het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, waarover u door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties voor de zomer geïnformeerd wordt. Ook wordt een Staatscommissie opgericht die onderzoek gaat doen naar discriminatie en etnisch profileren. Met name in relatie tot de gewijzigde motie van het lid Azarkan omtrent een analyse en systematische aanpak van institutioneel racisme15 is dit van belang.

In dit verband is ook de meldplicht voor discriminerende uitzendbureaus relevant. Deze hangt sterk samen met het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie. Een meldplicht voor discriminerende verzoeken door opdrachtgevers aan intermediairs vraagt een aanvullende wetswijziging. Nog dit kwartaal zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer hierover nader informeren.

Inburgering en integratie

We willen dat iedereen in Nederland vrij kan zijn om eigen keuzes te maken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Dit vraagt om een weerbare en veerkrachtige samenleving. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeert uw Kamer hierover na de zomer. Samenhangend hiermee is het streven u na de zomer te informeren over de wijze van versterking van de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Ook wordt uw Kamer na de zomer geïnformeerd over de preventieve aanpak waarbij – samen met onder meer zelforganisaties en ngo’s – gewerkt wordt aan «verandering van binnenuit» in gesloten gemeenschappen ten aanzien van zelfbeschikking, mede naar aanleiding van een aantal amendementen.

In januari 2022 is de nieuwe Wet inburgering ingegaan. In het coalitieakkoord is aangegeven dat het streven naar het beheersen van de Nederlandse taal op B1-niveau een belangrijk doel blijft, ook voor naturalisatie. Voor degenen die tijdens het inburgeringstraject moeite hebben het B1-niveau te bereiken, verkennen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Justitie en Veiligheid gezamenlijk welke mogelijkheden tot maatwerk er zijn. Uw Kamer wordt hier na de zomer over geïnformeerd.

Tot slot is uw Kamer op 22 december 2021 geïnformeerd16 over vervolgstappen ten aanzien van maatschappelijke dienststijd trajecten gericht op inburgeraars, mede naar aanleiding van de reactie op de motie van het lid Pieter Heerma17. De in het coalitieakkoord opgenomen passage over maatschappelijke initiatieven gericht op inburgeraars wordt bij deze vervolgstappen betrokken.

2.8. Ouderschapsverlof en verkleining van beloningsverschillen: meer balans en een gelijker speelveld

Mensen moeten in staat zijn om werk, zorg en vrije tijd te combineren. In dat kader maakt het kabinet het opnemen van betaald ouderschapsverlof aantrekkelijker voor ouders en wordt gewerkt aan het verkleinen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Ook herziet het kabinet het kinderopvangstelsel (zie paragraaf 2.11).

De Wet betaald ouderschapsverlof treedt in werking op 2 augustus 2022. In eerste instantie was het uitkeringspercentage bepaald op 50% van het dagloon tot ten hoogste 50% van het maximumdagloon. Dit percentage zal bij koninklijk besluit worden verhoogd naar 70%. Het conceptbesluit wordt afgestemd met UWV. Vooruitlopend op verwerking hiervan in de begrotingswet biedt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het conceptbesluit in het eerste of tweede kwartaal aan de Eerste en Tweede Kamer aan in het kader van de voorhangprocedure.

Het verkleinen van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen vraagt een brede aanpak op meerdere terreinen. Beloningsverschillen worden door vele aspecten veroorzaakt en hangen mede samen met de ongelijke positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Daarom is een brede aanpak van belang. De stappen die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierin zal gaan zetten, worden nog nader uitgewerkt.

Bij het verkleinen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen is ook de controle op loonverschillen relevant. Voor het verbeteren van de controle op loonverschillen, zal in ieder geval het Europese Richtlijnvoorstel worden gevolgd. Op dit moment wordt het Europese Richtlijnvoorstel over loontransparantie ter bevordering van gelijke beloning van mannen en vrouwen in Europa behandeld. Wanneer het richtlijnvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen is nu niet te voorzien. Vervolgens moeten de lidstaten de richtlijn omzetten en implementeren in nationale wetgeving. Vooruitlopend hierop beziet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Nederlandse inzet op de aanpak van loonverschillen. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk en in ieder geval in het tweede kwartaal nader worden geïnformeerd.

2.9. Aanpak van seksueel overschrijdend gedrag: een veilige werkvloer

Het kabinet heeft in het coalitieakkoord aangegeven zich hard te maken voor het voorkomen van vrouwenhaat en seksueel geweld. Recente incidenten in onder andere de media- en sportsector maar ook breder in de maatschappij, maken duidelijk dat seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld nog steeds een maatschappelijk probleem vormen en dat de huidige beleidsinzet onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Onder centrale regie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt samen met de andere leden van het kabinet gewerkt aan een integrale en gecoördineerde aanpak, waarbij Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich in het bijzonder richt op een versterking van de aanpak van het voorkomen van seksuele intimidatie en seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer. In het voorjaar wordt u geïnformeerd over de voortgang.

2.10. Inkomensbeleid en minimumloon: werk dat loont

In het Coalitieakkoord kondigt het kabinet verschillende maatregelen aan die ervoor zorgen dat (meer uren) werk lonender wordt en het bestaansminimum wordt verstevigd. Het wettelijk minimumloon (WML), met daaraan gekoppeld de sociale minimumuitkeringen behoudens de AOW, wordt stapsgewijs in 2024 en 2025 met 7,5% verhoogd en er komt een wettelijk minimumuurloon op basis van een 36-urige werkweek. Daarnaast is er structureel 3 miljard euro beschikbaar voor lastenverlichting voor met name lage- en middeninkomens, werkenden en gezinnen. De inkomensruimte van een hoger minimumloon of uitkering wordt gedeeltelijk ingezet om de huurtoeslag te hervormen en te vereenvoudigen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal uw Kamer informeren over de wijze waarop hij de maatregelen in de huurtoeslag wil vormgeven.

Voor een deel van de maatregelen, zoals de invulling van de 3 miljard euro lastenverlichting, zal in het voorjaar nadere besluitvorming plaatsvinden. Voor de zomer zal het kabinet in een beleidsbrief uw Kamer uitgebreid informeren over de precieze uitwerking van deze maatregelen, de onderlinge samenhang en het verdere wetgevingsproces. In deze beleidsbrief gaan wij ook in op meerdere moties (de moties van de leden Pieter Heerma c.s., Marijnissen, Den Haan c.s.)18 die het kabinet verzoeken om bij de voorjaarsbesluitvorming voorstellen uit te werken hoe de koopkracht voor groepen die erop achteruit dreigen te gaan, kan worden verbeterd, met name voor ouderen.

Naast de verhoging van het wettelijk minimumloon omarmt het kabinet het initiatiefwetsvoorstel van Gijs van Dijk (PvdA) en Senna Maatoug (GroenLinks)19 dat een wettelijk minimumuurloon op basis van een 36-urige werkweek regelt. Een zorgvuldige invoering van het wettelijk minimumuurloon vereist dat de wetswijziging tijdig bekend is zodat uitvoerende instanties zich daarop kunnen voorbereiden. In het coalitieakkoord is ervan uit gegaan dat het wettelijk minimumuurloon op basis van een 36-urige werkweek op 1 januari 2024 van kracht wordt.

2.11. Stelselherziening kinderopvang

De kinderopvangtoeslagaffaire heeft gedupeerde ouders en hun kinderen groot onrecht aangedaan met ernstige gevolgen voor alle facetten van hun leven. De hersteloperatie is daarom een kabinetsbrede prioriteit en blijft essentieel. Om te leren van het verleden en het in de toekomst beter te doen, wil dit kabinet het stelsel vereenvoudigen. Een zorgvuldige herziening van het kinderopvangstelsel vraagt tijd. Mede daarom gaat het kabinet in de tussentijd door met verbeteringen in het huidige stelsel.

Dit kabinet wil de kinderopvangtoeslag fundamenteel herzien, zodat mensen niet meer verdwalen in ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. Daarom kiest het kabinet voor een inkomensonafhankelijke vergoeding van de kinderopvang van 95% voor alle werkende ouders. In combinatie met rechtstreekse financiering van kinderopvangorganisaties en het loslaten van de koppeling gewerkte uren20 betekent dit een forse vereenvoudiging van het stelsel met meer toekenningszekerheid voor ouders. Tegelijkertijd maken we het hiermee aantrekkelijker voor ouders om werk en zorg te combineren en kan een goede start op de kinderopvang bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen.

De herziening van de kinderopvangtoeslag is een grote operatie, waarbij de uitwerking zorgvuldig moet gebeuren. De hervorming bestaat uit een aantal stappen, waarbij het kabinet de koppeling gewerkte uren al in 2023 wil loslaten. Dit wordt nu uitgewerkt in het besluit Kinderopvangtoeslag. Dit is een eerste belangrijke stap in de uitwerking van het coalitieakkoord. Onderdeel van de procedure is dat het ontwerpbesluit in het kader van de voorhangprocedure gedurende vier weken aan de Eerste en Tweede Kamer wordt voorgelegd. De verwachting is dat dit in juni plaatsvindt.

Onderdeel van de herziening is het invoeren van een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage en het direct financieren van de kinderopvangorganisaties. Dat begint met het selecteren van een geschikte uitvoeringsorganisatie. Daarvoor laat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zorgvuldig, onafhankelijk en tijdig een onderzoek uitvoeren om in kaart te brengen welke uitvoeringsorganisaties de benodigde expertise en capaciteiten hiervoor in huis hebben en onder welke voorwaarden zij dit kunnen uitvoeren. Parallel daaraan werken we aan de uitwerking van het beleid. Na dit onderzoek zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer informeren over de uitkomsten en het verdere proces van de stelselherziening.

2.12. Vereenvoudiging inkomensondersteuning en uitvoering: een begrijpelijke overheid

In het coalitieakkoord is opgenomen dat we wetten beoordelen «op eenvoud, menselijke maat en uitvoering en verbeteren waar nodig». Ook de rapporten van Werk aan Uitvoering (WaU) en het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) concluderen dat het noodzakelijk is dat de hoeveelheid, complexiteit en gedetailleerdheid van de wet- en regelgeving die uitvoeringsorganisaties uitvoeren gereduceerd wordt, om onder meer de rechtszekerheid, kenbaarheid en eenvoud voor burgers te vergroten. De wet- en regelgeving is vaak zo ingewikkeld dat burgers de gevolgen van veranderingen in hun situatie niet kunnen voorspellen, of afzien van het indienen van een aanvraag omdat het te ingewikkeld is. Het bereiken van het doel van het socialezekerheidsstelsel, het bieden van bestaanszekerheid en het bevorderen van werk komt zo onder druk te staan.

Vereenvoudiging van wetten en regels kan bijdragen aan een doeltreffender stelsel, betere dienstverlening en het verminderen van onbedoelde en ongewenste effecten. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil samen met de Minister voor Armoede, Participatie en Pensioenen een vereenvoudigingsagenda opstellen. Zij gaan samen met de uitvoering en in gesprek met burgers werken aan de oplossing van knelpunten als gevolg van de complexiteit van wet- en regelgeving. Het vereenvoudigingstraject WW, waarover uw Kamer op 8 februari jl. is geïnformeerd,21 is een voorbeeld van hoe we tot vereenvoudiging willen komen. Over de vereenvoudigingsagenda zal uw Kamer in de Stand van de Uitvoering van deze zomer nader worden geïnformeerd. In dit kader wordt dit jaar ook een Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) vereenvoudiging sociale zekerheid uitgevoerd, dat naar verwachting eind 2022 wordt afgerond.

Daarnaast wordt onderzocht in welke wetten hardvochtige effecten optreden en welke handelingsperspectieven er zijn om deze tegen te gaan. Zoals aangegeven in het coalitieakkoord onderzoeken we hoe hardheden in de WIA hervormd kunnen worden en daarnaast werken we de moties van het lid Omtzigt c.s.22 en van de leden Ploumen en Jetten23 die vragen om een inventarisatie naar hardvochtige effecten verder uit. Voor de zomer wordt uw Kamer over de eerste resultaten van de inventarisatie geïnformeerd.

2.13. Armoede en bestaanszekerheid

Het kabinet heeft de ambitie om de bestaanszekerheid te versterken. Een belangrijke pijler om de bestaanszekerheid te versterken is het voorkomen en aanpakken van armoede. Het kabinet start een ambitieus interdepartementaal en interbestuurlijk programma Armoedebeleid, waarbij we de behoeften van mensen centraal willen stellen en de complexiteit van regelingen, het niet-gebruik en de armoedeval willen tegengaan. Hierbij zal de Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de samenwerking zoeken met wetenschappelijke en kennisinstituten, maatschappelijke organisaties en ervaringsdeskundigen. Het programmaplan zal voor de zomer aan uw Kamer worden aangeboden.

In dit programma zal bijzondere aandacht zijn voor de aanpak van kinderarmoede. Een kind dat opgroeit in een gezin met armoede krijgt niet alleen te maken met financiële tekorten, maar staat ook op achterstand op andere punten in het leven. Wij zetten ons in om deze kansenongelijkheid aan te pakken. De ambitie is daarom om het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in vier jaar tijd te halveren. Ook zal het programma Armoedebeleid aandacht hebben voor het tegengaan van niet-gebruik van voorzieningen, het bereiken van werkenden met een laag inkomen en de sociale componenten van armoede (zoals het risico van sociale uitsluiting). Armoede betekent meer dan het hebben van weinig geld. In het programma zal ook de verbinding met werk worden gelegd: werken of meer uren werk is en blijft een belangrijke weg om uit armoede te komen.

Om bestaanszekerheid te bieden is een adequaat sociaal minimum van groot belang. Het kabinet wil daarom het sociaal minimum elke vier jaar herijken om vast te stellen of dit toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. De eerste stap zal zijn om, naar aanleiding van de motie Omtzigt24een onafhankelijke commissie in te stellen. Deze commissie gaat, in lijn met de motie Omtzigt, onderzoek doen naar het sociaal minimum voor verschillende huishoudtypen; de systematiek van het sociaal minimum en scenario’s hoe de systematiek beter kan aansluiten op de normen voor het bestaansminimum. Met deze (technische) informatie over de toereikendheid van het sociaal minimum kan een gesprek worden gevoerd met uw Kamer over de hoogte van minimumuitkeringen en de systematiek waarmee die wordt vastgesteld. Het kabinet deelt de taakopdracht bij het instellingsbesluit van de commissie met de Tweede Kamer. Dit is in het eerste kwartaal voorzien.

2.14. Schulden: voorkomen en snel oplossen

De brede schuldenaanpak, waarin Sociale Zaken en Werkgelegenheid samenwerkt met zes ministeries, gemeenten, Rijksuitvoerders en maatschappelijke organisaties om schuldenproblematiek in Nederland te voorkomen en tegen te gaan, wordt met kracht voortgezet. Het kabinet geeft hierbij prioriteit aan: 1) preventie en vroegsignalering, 2) versnelling van schuldhulpverlening en betere toegang tot de wettelijke schuldsanering (Wsnp) en 3) verdere verbetering van de (rijks)incasso met oog voor de menselijke maat.

Vroeg ondersteuning bieden bij het ontstaan van geldzorgen, kan verergering van de problematiek voorkomen. Door de schuldhulpverlening en de verbetering van de toegankelijkheid van de Wsnp te versnellen, kan de impact van schulden op gezondheid en participatie en daarmee persoonlijke en maatschappelijke schade worden verkleind. Tenslotte is het een verantwoordelijkheid van alle schuldeisers om oog te hebben voor de menselijke maat, waarbij de overheid het goede voorbeeld geeft. De afgelopen periode zijn stappen gezet, maar dit moet nog beter. Mensen moeten kunnen rekenen op een solide beslagvrije voet, en dat partijen bij samenloop van incasso- en beslagactiviteiten beter kunnen samenwerken om schulden te signaleren en verergering van de schuldenproblematiek te voorkomen. Versterking van de hele schuldenketen, waar ook bewindvoerders onderdeel van zijn, is nodig om ervoor te zorgen dat mensen zo min mogelijk in de problemen komen. Het kabinet wil daarnaast de opstapeling van schulden tegengaan door een maximum te stellen aan verhogingen en rente- en incassokosten.

Het streven is om een gezamenlijke uitwerking van de schuldenaanpak in het tweede kwartaal van 2022 gereed te hebben. De Minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen streeft ernaar om voor de zomer een brief over de hoofdlijnen van de invulling van het programma schuldenaanpak aan de Tweede Kamer te versturen.

2.15. Caribisch Nederland

Het coalitieakkoord toont grote ambities ten aanzien van Caribisch Nederland, met als belangrijkste opgaven op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het versterken van de arbeidsmarkt en het aanpakken van armoede in combinatie met het sociaal minimum. Bij dit laatste wordt in elk geval het verhogen van de onderstand aangekondigd. Verder zal in lijn met het coalitieakkoord nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het Akkoord van Kralendijk. Over de uitwerking van de ambities vindt momenteel interdepartementaal overleg plaats onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Uw Kamer wordt hier in de loop van het jaar over geïnformeerd.

Rond de zomer van 2022 zal het wetsvoorstel kinderopvang BES worden aangeboden, met als doel de kinderopvang in Caribisch Nederland structureel te versterken en de kosten hiervoor substantieel te verlagen.

3. Budgettaire verwerking SZW van het coalitieakkoord

Tot slot heeft uw Kamer verzocht u te informeren over het tijdpad voor de aanpassingen van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het coalitieakkoord. De gevolgen van het coalitieakkoord voor de begroting van SZW zullen via de 1e suppletoire begroting 2022 van SZW uiterlijk op 1 juni aan u worden voorgelegd.

4. Afsluiting

Graag gaan we in gesprek met uw Kamer over de grote lijnen voor de komende kabinetsperiode. We nemen uw ideeën graag mee in de nadere uitwerking. We staan voor een grote opdracht om ervoor te zorgen dat gelijkwaardige kansen, bestaanszekerheid en innovatiekracht ook de pijlers van onze samenleving blijven. Met gedrevenheid en oog voor wat haalbaar is in beleid en uitvoering gaan we deze uitdaging graag samen met u aan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

WRR-rapport nr. 102: Het betere werk, de nieuwe maatschappelijke opdracht.

X Noot
3

Commissie Regulering van Werk, In welk land willen wij werken? Kamerstuk 29 544, nr. 9705.

X Noot
4

SER middellangetermijnadvies: zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving (2021).

X Noot
5

Hierbij worden in elk geval de volgende maatregelen uit het coalitieakkoord in de afweging betrokken: invoering van een deeltijd WW, aanpassing regeling loondoorbetaling bij ziekte, hervorming hardheden in de WIA, mogelijkheid van beëindiging contract via de VWNW-route, reguleren oproep- uitzend en tijdelijke contracten, invoering verplichte certificering in de uitzendsector en verbetering informatiepositie inclusief geschillencommissie arbeidsrecht (aanbeveling uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten), invoering arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, publiekrechtelijke handhaving bij vermoeden van werknemerschap, inzet van een webmodule zzp, permanente scholing met leerrechten, van werk naar werk- van uitkering naar werk-begeleiding en infrastructuur.

X Noot
6

Kamerstuk 35 788, nr. 77.

X Noot
7

Kamerstuk 34 304, nr. 15.

X Noot
8

Kamerstuk 35 788, nr. 128

X Noot
9

Kamerstuk 29 544, nr. 1086

X Noot
10

Kamerstuk 25 883 nr. 422.

X Noot
11

Kamerstuk 32 043 nr. 559

X Noot
12

Bijlage 1 bij Kamerstuk 29 861, nr. 69.

X Noot
13

Jaarrapportage arbeidsmigranten 2021, brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2021 met bijlagen, Kamerstuk 29 861, nr. 77)

X Noot
14

Kamerstuk 19 637, nr. 2783.

X Noot
15

Kamerstuk 35 788, nr. 169

X Noot
16

Kamerstuk 32 824, nr. 352

X Noot
17

Kamerstuk 32 824, nr. 331

X Noot
19

Kamerstuk 35 335

X Noot
20

De verhouding tussen het aantal gewerkte uren en het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt.

X Noot
21

Kamerstuk 26 448, nr. 667

X Noot
22

Kamerstuk 35 510, nr. 13

X Noot
23

Kamerstuk 35 510, nr. 24

X Noot
24

Kamerstuk 35 845, nr. 24

Naar boven