35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021

Nr. 20 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 oktober 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 24 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Bij brief van 5 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Verouden

1

Heeft u cijfers over het aantal illegale feesten voor de coronacrisis en het aantal illegale feesten sinds het ingaan van de coronamaatregelen?

Deze cijfers zijn niet beschikbaar.

2

Hoeveel studenten maken gebruik van huurtoeslag?

In de beschikbare administratieve gegevens met betrekking tot de huurtoeslag is niet bekend of de huurtoeslagontvanger student is. Op basis van het Woon2018 is af te leiden dat ca. 23.500 van de huurtoeslagontvangers als belangrijkste bron van inkomen studiefinanciering heeft. Het werkelijk aandeel studenten ligt hoger, omdat voor een groot deel van de studenten de studiefinanciering niet de belangrijkste bron van inkomen zal zijn. In de betaalbaarheidsenquête bij de landelijke monitor studentenhuisvesting geeft ongeveer één derde van de uitwonende studenten aan huurtoeslag te ontvangen. Dit komt neer op ongeveer 120.000 studenten.

3

Kunt u aangeven welke budgettaire wijzigingen er hebben plaatsgevonden binnen de begroting die expliciet een negatief dan wel positief effect hebben op de kansengelijkheid van mannen en vrouwen, aangezien onderwijs een belangrijke rol speelt in de kansengelijkheid tussen mannen en vrouwen?

Er hebben geen budgettaire wijzigingen op de begroting plaatsgevonden waarvan het mogelijk is om aan te geven of er een causaal verband is tussen deze wijziging en de toegenomen of afgenomen kansengelijkheid van vrouwen.

4

Hoeveel is er geïnvesteerd in onderwijs in de afgelopen tien jaar? Kunt u dat uiteenzetten per onderwijssector? (po1, vo2, mbo3, ho4)

naar onderwijssector met het totaal aan investeringen in het onderwijs van Rutte-I, Rutte-II en Rutte-III op een rij (x € 1 miljoen). Ditzelfde geldt voor de ombuigingen die in deze Kabinetten zijn gedaan. Vervolgens is ook het saldo van de twee opgenomen. In de categorie overig is onder andere het lerarenbeleid opgenomen.

Intensiveringen

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

RUTTE I

                         

po

199

190

190

190

190

190

190

190

190

190

190

190

190

vo

74

70

70

70

70

70

70

70

70

70

70

70

70

mbo

82

154

194

194

194

194

194

194

194

194

194

194

194

ho

174

254

274

289

304

319

334

344

344

344

344

344

344

onderzoek

46

46

46

46

46

46

46

46

46

46

46

46

46

overig

191

191

191

191

191

191

191

191

191

191

191

191

191

totaal

765

905

965

980

995

1.010

1.025

1.035

1.035

1.035

1.035

1.035

1.035

RUTTE II

                         

po

296

0

324

401

504

513

501

501

501

501

501

501

501

vo

217

0

248

323

424

435

426

426

426

426

426

426

426

mbo

48

0

214

322

451

456

451

451

451

451

451

451

451

ho

90

3

66

64

103

312

277

367

504

504

504

504

504

onderzoek

0

22

193

193

190

190

190

190

190

190

190

190

190

overig

0

0

0

17

21

21

21

21

21

21

21

21

21

totaal

650

25

1.045

1.320

1.693

1.926

1.866

1.956

2.093

2.093

2.093

2.093

2.093

RUTTE III

                         

po

         

431

867

963

891

862

834

834

834

vo

         

45

237

224

154

118

118

118

118

mbo

         

5

7

95

59

29

18

18

7

ho

         

85

225

235

246

245

245

242

242

studiefinanciering

             

48

152

       

onderzoek

         

150

228

225

225

225

225

225

225

overig

         

244

419

422

345

190

195

198

198

totaal

960

1.984

2.211

2.070

1.670

1.635

1.635

1.625

TOTAAL

1.415

930

2.010

2.300

2.688

3.896

4.874

5.202

5.198

4.798

4.763

4.763

4.753

extensiveringen

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

RUTTE I

                         

po

– 55

– 123

– 141

– 164

– 153

– 153

– 153

– 153

– 153

– 153

– 153

– 153

– 153

vo

– 87

– 190

– 226

– 244

– 235

– 235

– 235

– 235

– 235

– 235

– 235

– 235

– 235

mbo

– 31

– 83

– 105

– 204

– 205

– 210

– 220

– 220

– 220

– 220

– 220

– 220

– 220

ho

– 279

– 305

– 311

– 327

– 297

– 297

– 297

– 297

– 297

– 297

– 297

– 297

– 297

studiefinanciering

– 10

– 10

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

onderzoek

– 22

– 27

– 28

– 30

– 29

– 29

– 29

– 29

– 29

– 29

– 29

– 29

– 29

overig

– 19

– 22

– 22

– 24

– 23

– 23

– 23

– 23

– 23

– 23

– 23

– 23

– 23

totaal

– 503

– 760

– 862

– 1.022

– 971

– 976

– 986

– 986

– 986

– 986

– 986

– 986

– 986

RUTTE II

                         

po

0

– 37

– 74

– 111

– 185

– 215

– 235

– 255

– 255

– 255

– 255

– 255

– 255

vo

0

– 21

– 55

– 146

– 210

– 212

– 212

– 212

– 212

– 212

– 212

– 212

– 212

mbo

0

– 14

– 65

– 122

– 211

– 232

– 252

– 272

– 272

– 272

– 272

– 272

– 272

ho

0

– 19

– 44

– 140

– 223

– 244

– 264

– 264

– 264

– 264

– 264

– 264

– 264

studiefinanciering

0

0

0

0

– 15

– 55

– 95

– 305

– 545

– 545

– 545

– 545

– 545

onderzoek

0

– 11

– 21

– 23

– 31

– 33

– 33

– 33

– 33

– 33

– 33

– 33

– 33

Geparkeerd op nominaal en onvoorzien

       

– 150

– 244

– 244

– 244

– 150

– 150

– 150

– 150

– 150

overig

0

– 15

– 18

– 35

– 124

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

totaal

0

– 117

– 278

– 578

– 1.150

– 1.266

– 1.366

– 1.616

– 1.762

– 1.762

– 1.762

– 1.762

– 1.762

RUTTE III

                         

po

         

– 20

– 31

– 46

– 61

– 72

– 72

– 72

– 72

vo

         

– 11

– 24

– 35

– 47

– 47

– 47

– 47

– 47

mbo

         

– 17

– 13

– 21

– 28

– 28

– 28

– 28

– 28

ho

         

– 6

– 41

– 41

– 49

– 52

– 54

– 55

– 57

onderzoek

         

– 1

– 3

– 4

– 6

– 6

– 6

– 6

– 6

totaal

– 54

– 111

– 148

– 191

– 205

– 207

– 208

– 210

TOTAAL

– 503

– 877

– 1.140

– 1.600

– 2.121

– 2.296

– 2.463

– 2.750

– 2.939

– 2.953

– 2.955

– 2.956

– 2.958

Saldo in- en extensiveringen

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

RUTTE I

                         

po

143

68

50

26

38

38

38

38

38

38

38

38

38

vo

– 13

– 121

– 156

– 174

– 165

– 165

– 165

– 165

– 165

– 165

– 165

– 165

– 165

mbo

51

71

89

– 10

– 11

– 16

– 26

– 26

– 26

– 26

– 26

– 26

– 26

ho

– 105

– 51

– 37

– 38

7

22

37

47

47

47

47

47

47

studiefinanciering

– 10

– 10

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

onderzoek

24

19

18

16

17

17

17

17

17

17

17

17

17

overig

172

169

169

167

168

168

168

168

168

168

168

168

168

totaal

262

145

103

– 42

24

34

39

49

49

49

49

49

49

RUTTE II

                         

po

296

– 37

249

290

319

297

265

245

245

245

245

245

245

vo

216

– 21

193

176

214

223

214

214

214

214

214

214

214

mbo

48

– 14

149

200

240

224

199

179

179

179

179

179

179

ho

89

– 16

22

– 76

– 120

67

12

102

240

240

240

240

240

studiefinanciering

0

0

0

0

– 15

– 55

– 95

– 305

– 545

– 545

– 545

– 545

– 545

onderzoek

0

11

171

169

159

157

157

157

157

157

157

157

157

Geparkeerd op nominaal en onvoorzien

0

0

0

0

– 150

– 244

– 244

– 244

– 150

– 150

– 150

– 150

– 150

overig

0

– 15

– 17

– 18

– 103

– 9

– 9

– 9

– 9

– 9

– 9

– 9

– 9

totaal

650

– 92

767

742

543

660

500

340

331

331

331

331

331

RUTTE III

                         

po

         

411

836

917

829

790

762

762

762

vo

         

34

213

188

106

71

71

71

71

mbo

         

– 12

– 6

74

31

1

– 10

– 10

– 20

ho

         

79

184

194

196

193

191

187

185

studiefinanciering

         

0

0

48

152

0

0

0

0

onderzoek

         

149

225

221

219

219

219

219

219

overig

         

244

419

422

345

190

195

198

198

totaal

906

1.872

2.063

1.879

1.465

1.428

1.427

1.415

TOTAAL

912

53

870

700

567

1.600

2.411

2.452

2.259

1.845

1.808

1.807

1.795

5

Kunt u een overzicht geven van alle (gedane en aangekondigde) extra investeringen in het onderwijs, structureel en incidenteel, sinds de start van deze kabinetsperiode?

In tabel 11 van de OCW-begroting kunt u het overzicht van alle extra investeringen in het onderwijs, zowel structureel als incidenteel, sinds de start van deze kabinetsperiode terugvinden.

6

Hoeveel heeft het kabinet Rutte-III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het onderwijs?

In tabel 11 van de OCW-begroting kunt u de investeringen in het onderwijs van kabinet Rutte-III terugvinden. In tabel 14 zijn deze opgeteld per sector. Hierin zijn de middelen van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s uit de tweede incidentele suppletoire begroting nog niet doorverdeeld naar de juiste artikelen. In onderstaande tabel vindt u de verdeling tussen de sectoren waarbij de middelen voor inhaal-en ondersteuningsprogramma’s zijn doorverdeeld tussen po, vo en mbo.

Intensiveringen per sector (x € 1.000)
 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Primair onderwijs

1

431.000

867.000

962.854

890.550

862.146

834.000

834.000

834.000

Voortgezet onderwijs

3

45.000

237.106

223.575

153.826

118.405

118.001

118.001

118.001

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4

5.000

6.993

94.934

58.589

29.272

17.987

17.987

7.387

Hoger beroepsonderwijs

6

63.602

143.188

150.914

158.393

156.868

154.516

151.516

151.516

Wetenschappelijk onderwijs

7

21.398

82.213

84.177

87.292

88.555

90.596

90.596

90.596

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

9

0

4.000

11.800

6.500

7.000

12.000

15.000

15.000

Studiefinanciering

11

0

0

47.500

152.500

0

0

0

0

Cultuur

14

123.500

187.000

440.000

105.000

80.000

80.000

80.000

80.000

Media

15

5.000

48.000

95.500

49.500

45.000

45.000

45.000

45.000

Onderzoek en wetenschapsbeleid

16

150.000

228.000

225.000

225.000

225.000

225.000

225.000

225.000

Overig

diverse

244.000

415.000

410.000

338.000

183.000

183.000

183.000

183.000

Totaal

 

1.088.500

2.218.500

2.746.254

2.225.150

1.795.246

1.760.100

1.760.100

1.749.500

7

Hoeveel heeft het kabinet Rutte-III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het primair onderwijs?

Zie vraag 6.

8

Hoeveel heeft het kabinet Rutte-III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het hoger onderwijs?

Zie vraag 6.

9

Hoeveel heeft het kabinet Rutte III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in het voortgezet onderwijs?

Zie vraag 6.

10

Hoeveel heeft het kabinet Rutte III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in cultuur?

Zie vraag 6.

11

Hoeveel heeft het kabinet Rutte III deze kabinetsperiode geïnvesteerd in media?

Zie vraag 6.

12

Hoe is de verhouding tussen private en publieke bekostiging in zowel het primair als het voortgezet onderwijs?

Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de totale baten van de schoolbesturen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs over de jaren 2018 en 2019. Deze cijfers zijn gepubliceerd op de website van DUO. Onderstaande tabel splitst de totale baten van de schoolbesturen per sector uit naar publieke baten en private baten. Onder de private baten vallen onder meer ouderbijdragen en huuropbrengsten.

 

Primair onderwijs

Voortgezet onderwijs

Publiek

Privaat

Publiek

Privaat

2018

96,5%

3,5%

95,5%

4,5%

2019

96,4%

3,6%

95,5%

4,5%

13

Hoeveel klachten en bezwaren heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) afgelopen jaar gekregen en hoeveel bedroeg dit voorgaande jaren? Wat was de aard van deze klachten?

De inspectie ontving in 2020 (tot 1 september 2020) 14 bezwaren en 13 klachten. In 2019 ontving de inspectie 23 bezwaren en 12 klachten.

De bezwaren hadden met name betrekking op bekostigingssancties, de last onder dwangsom in het kader van de Wet normering topinkomens, de openbaarmaking van rapporten, verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene verordening gegevensbescherming en het oordeel zeer zwak.

De klachten hadden met name betrekking op de uitvoering van inspectieonderzoek en het oordeel van de inspectie, het handelen van de inspectie naar aanleiding van een signaal, de werkwijze van inspectie en de communicatie door de inspectie.

14

Kunt u een overzicht geven van alle geschrapte regels voor scholen in het toezicht van de Inspectie?

De inspectie sluit in haar onderzoekskaders aan bij de wettelijke deugdelijkheidseisen. Jaarlijks verwerkt de inspectie wijzigingen in de onderwijswet- en regelgeving in de onderzoekskaders.

Op verzoek van uw Kamer onderzoekt de inspectie in het primair onderwijs niet meer of scholen kleutertoetsen opgenomen hebben in het leerlingvolgsysteem. Daarmee wordt vooruitgelopen op een wetswijziging die nog niet in werking is getreden.

15

Hoeveel ontving Nederland uit het programma Horizon Europe in de periode 2014–2020?

Uit het huidige kaderprogramma, Horizon 2020, is inmiddels (peildatum 3 aug «20) € 4,6 miljard toegekend aan Nederlandse deelnemers, van de in totaal toegekende € 61,2 miljard. Het volgende Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon Europe, start vanaf 2021.

16

Hoeveel ontving Nederland uit het programma Erasmus+ in de periode 2014- 2020?

De Nederlandse instellingen/organisaties in onderwijs & training ontvangen middelen uit zowel het decentrale budget, beheerd door het Nederlandse Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs & Training, als het centrale budget, beheerd door de uitvoerende organisatie van de Europese Commissie (Education, Audiovisual and Culture Executive Agency).

In de periode 2014–2020 ontving Nederland voor onderwijs & training de volgende budgetten uit de decentrale middelen van Erasmus+:

Daarnaast ontving Nederland in de periode 2014–2020 voor onderwijs & training de volgende budgetten uit de centrale middelen van Erasmus+:

Budget van centrale acties in onderwijs & training (2014–2020)

Programma

Actie

Land

Budget (in miljoen EUR)

Erasmus+ programma

Key Action 1 – Learning Mobility of Individuals

Nederland

47.326.500,00

Key Action 2 – Cooperation for innovation and the exchange of good practices

36.716.844,37

Key Action 3 – Support for policy reform

14.132.867,37

Jean Monnet Activities

11.568.261,71

Totaal:

109.744.473,45

17

Hoeveel ontving Nederland uit het programma Creative Europe in de periode 2014–2020?

De Nederlandse culturele en creatieve sector ontvangt bijdragen vanuit twee subprogramma’s van Creative Europe: Culture en MEDIA. Bij onderstaande cijfers is het goed om in ogenschouw te nemen dat bij MEDIA het bedrag is opgenomen dat aan Nederland is toegekend indien de coördinator van de aanvraag een Nederlandse organisatie is. Nederland is ook als (coproductie-) partner bij menig MEDIA-gesteund project betrokken, maar gegevens over deze subsidiegelden zijn helaas niet beschikbaar. Bij Culture kan dit onderscheid wel worden gemaakt en worden de toegekende subsidiegelden genoemd van projecten met een Nederlandse coördinator alsook de bedragen die naar projecten gaan waarbij een Nederlandse partner is betrokken. De toegekende subsidie wordt dan gedeeld door alle partners in het betreffende consortium (inclusief niet-Nederlandse partners).

Kijkend naar toegekende subsidie aan projecten met een Nederlandse coördinator staat Nederland in beide sub-programma’s in de top tien van landen die de meeste financiële steun uit het Creative Europe programma halen. Bij MEDIA staat Nederland over de periode 2014–2019 gemiddeld op een zesde plaats. Bij Culture is dit gemiddeld een zevende plaats.

Programma

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal

Creative Europe MEDIA

met NL coördinator

€ 5.516.179

€ 7.033.009

€ 6.030.587

€ 7.836.362

€ 6.490.590

€ 8.883.812

€ 41.790.539

Creative Europe MEDIA met NL partner

1

1

1

1

1

1

 

Creative Europe Culture met NL coördinator

€ 1.660.026

€ 3.585.835

€ 2.561.815

€ 4.278.114

€ 2.540.269

€ 4.678.339

€ 19.304.398

Creative Europe Culture met NL partner

€ 5.771.729

€ 14.128.635

€ 14.362.613

€ 7.251.088

€ 20.519.345

€ 8.230.444

€ 70.263.854

X Noot
1

Geen gegevens over beschikbaar.

18

Wat is de stand van zaken in de uitvoering van het Regenboogakkoord?

In het regeerakkoord staat vermeld dat in Nederland iedereen gelijkwaardig is en dat je de vrijheid hebt om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Waar die vrijheid wordt beknot, er gediscrimineerd wordt of zelfs mensen niet veilig zijn, treedt de overheid actief op. Aan het begin van deze kabinetsperiode sloten acht politieke partijen het regenboogakkoord. In het regeerakkoord zijn de regenboogpunten opgenomen en uitgewerkt. Hieronder volgt per onderdeel een stand van zaken:

De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender- en intersekse personen

Met ingang van 1 november 2019 is dit punt uitgevoerd, doordat de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen in werking is getreden.

Aanvulling van artikel 1 van de Grondwet

Ook op dit punt zijn mooie stappen gezet. De Tweede Kamer heeft 30 juni jl. ingestemd met het initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s. om LHBTI-rechten te verankeren in artikel 1 van de Grondwet. Aan de verboden discriminatiegronden die al in artikel 1 genoemd werden, wordt naast «seksuele gerichtheid» ook «handicap» toegevoegd. Het initiatiefwetsvoorstel ligt nu ter lezing voor in de Eerste Kamer. Het voorlopig verslag wordt binnenkort verwacht.

Herijking ouderschap

In juli 2019 is een kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie herijking ouderschap aan uw Kamer gestuurd. De afgelopen maanden is gewerkt aan een wetsvoorstel over deelgezag en een wetsvoorstel over draagmoederschap. De reacties uit de internetconsultatie worden momenteel verwerkt.

Aanpassing wetboek van strafrecht

Met ingang van 1 januari 2020 is de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in werking getreden.

Onnodige geslachtsregistratie wordt waar nodig beperkt

Ook op dit punt worden de voorgenomen maatregelen genomen:

Er is een Kamerbrief over de voortgang van de aanpak van onnodige sekseregistratie naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Hierin wordt informatie gegeven over het afwegingskader onnodige sekseregistratie en de toolbox. Tevens wordt ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de vermelding van het geslacht op paspoorten en identiteitskaarten en de gevolgen van genderneutrale registratie.

Gelet op het feit dat de jurisprudentie nog geen eenvormig beeld laat zien, meent de Minister voor Rechtsbescherming ten aanzien van de geboorteakte dat het wenselijk is de nadere ontwikkelingen af te wachten, alvorens tot eventuele wetswijziging over te gaan. Van eventuele ontwikkelingen zal verslag worden gedaan in het kader van de voortgangsrapportage wetgevingsprogramma modernisering familierecht.

LHBTI en onderwijs

In het regeerakkoord is opgenomen dat onder meer bij de opleiding van docenten en in het MBO, de positie van LHBTI’s verbeterd wordt.

Lerarenopleidingen

De lerarenopleidingen hebben gezamenlijk de wettelijke bekwaamheidseisen vertaald naar de kennisbasis voor de pabo en de tweedegraadslerarenopleidingen. In de herijkte kennisbases (ingegaan per leerjaar 2018 – 2019) zijn seksuele diversiteit en genderdiversiteit expliciet geborgd. Stichting School en Veiligheid (SSV) heeft io verzoek een database ontwikkeld met materialen die kunnen worden ingezet om aankomende leraren toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid.

Met het lesmateriaal «De fijne kneepjes van het vak» kunnen leerkrachten (in opleiding) pedagogisch vakmanschap ontwikkelen bij het werken aan seksuele integriteit. Het materiaal dat Stichting School en Veiligheid heeft ontwikkeld is in eerste instantie bedoeld voor lerarenopleidingen voortgezet onderwijs, maar is geschikt voor alle sectoren. Ook de universitaire lerarenopleidingen en hogescholen hebben aangegeven de handreiking te kunnen gebruiken bij de voor dit thema relevante bekwaamheidseisen.

MBO

Voor het mbo zijn de kwalificatie-eisen burgerschap gewijzigd, zodanig dat voor iedereen duidelijk is dat aandacht moet worden besteed aan onder andere seksuele en genderdiversiteit.

Met betrekking tot de wijziging van de kwalificatie-eisen burgerschap in het mbo zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de MBO-Raad, zodat zij de scholen kon informeren over de wijziging en over wat van mbo-scholen wordt verwacht. Via de MBO-Raad en Stichting School en Veiligheid worden scholen verwezen naar beschikbaar voorlichtingsmateriaal en lesaanbod.

19

Hoe wordt in de begroting aan de erkenning en waardering van docenten concreet (financiële) uitvoering gegeven?

We hebben veel waardering voor de bevlogenheid en het enthousiasme waarmee leraren iedere dag hun vak uitoefenen en met leerlingen aan de slag gaan. Het vak van leraar is veelzijdig en buitengewoon betekenisvol. Het is in ons aller belang dat wij oog hebben voor de aantrekkelijkheid en de waardering voor het beroep.

Het kabinet heeft deze regeerperiode reeds substantieel en fors geïnvesteerd in het onderwijs. Naast de reguliere lumpsum dat het onderwijs jaarlijks ontvangt, investeert het kabinet in 2021 1,9 miljard euro extra in onderwijs en wetenschap. Onder meer in het salaris van leraren, maar ook om het lerarentekort aan te pakken en de werkdruk te verlagen.

De beloningen voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs zijn in deze kabinetsperiode fors gestegen. Zo is de beloning van een leraar in het primair onderwijs, inclusief het (voortgezet) speciaal onderwijs, met 14% gestegen (exclusief incidentele bonussen). Een leraar in het voortgezet onderwijs en middelbaar onderwijs is er ongeveer 8% op vooruit gegaan, vergelijkbaar met loonontwikkelingen in de markt.

20

Welke consequenties verbindt u aan de bevindingen uit het onderzoek in samenwerking met het Jeugdeducatiefonds en de ABN AMRO Foundation «Ieder kind een kans! Interventies voor gelijke kansen in het basisonderwijs» voor het beleid gericht op gelijke onderwijskansen?

In deze publicatie, gemaakt door Education Lab NL, in samenwerking met het Jeugdeducatiefonds en ABN AMRO Foundation, wordt gepleit voor extra investeringen in onderwijs, omdat de coronacrisis de kansenongelijkheid in het onderwijs vergroot. In het onderzoek geven basisschoolleerkrachten aan dat zij denken dat de achterstanden bij leerlingen door de coronacrisis het beste bestreden kunnen worden door meer uren onderwijs en meer leraren of onderwijsassistenten.

Het onderwijsachterstandenbeleid is hier ook op gericht. Dit kabinet investeert daar € 15 miljoen extra per jaar in. Daarnaast heeft dit kabinet ruim € 100 miljoen extra geïnvesteerd in de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in het primair onderwijs, die eveneens gebruikt kunnen worden voor extra lesuren voor leerlingen die dat door de coronacrisis nodig hebben. Er wordt in de gaten gehouden of dit toereikend is; de inspectie haalt bij besturen en scholen informatie op over de impact van COVID-19 op hun onderwijs.

21

Wat zijn de opbrengsten van de Gelijke Kansen Alliantie (GKA)? Op welke wijze heeft de GKA bijgedragen aan het tegengaan van ongelijke kansen?

De Gelijke Kansen Alliantie (GKA) heeft inmiddels een netwerk opgebouwd dat bestaat uit 50 gemeenten, honderden scholen – zowel in het primair als in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs – wetenschappers, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven.

De GKA richt zich op de continue aandacht voor het thema gelijke kansen vanuit een integrale benadering door de verbinding thuis-school-omgeving. In de 50 GKA-gemeenten zijn met de onderwijswethouders meerjarige GKA-agenda’s getekend. In de GKA-agenda’s zijn concrete interventies opgenomen gericht op het bevorderen van gelijke kansen vanuit de lokale uitdagingen binnen de bestaande lokale structuren.

De GKA sluit vanuit een responsieve, participerende en lerende aanpak aan met (financiële en communicatie-)middelen, kennis, netwerk en onderzoek. Door deze aanpak is er steeds beter zicht op interventies, experimenten en methodes die werken. De verbinding thuis-school-omgeving komt daarin steeds beter tot stand, zo wordt in meerdere gemeenten ingezet op onderwerpen als ouderbetrokkenheid, gezondheid en armoedebestrijding in relatie tot het bevorderen van gelijke kansen.

De GKA zet in op kennisopbouw- en deling, zowel online als fysiek. Dit vindt plaats tussen gemeenten, maatschappelijke organisaties en scholen onderling.

22

Hoeveel kinderen leven in armoede? Wat zijn de meest recente cijfers?

In 2017 leefde ongeveer 9% van de kinderen tot 12 jaar in een huishouden met een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (figuur 1). Dit is ruim 3 procentpunten hoger dan het landelijke gemiddelde (5,7%, zie SCP, De omvang van armoede). Vanaf het dertiende jaar loopt de kans op armoede flink terug en ligt het armoedepercentage bijna op het landelijke gemiddelde. Van de kinderen en jongeren in de middelbareschoolleeftijd was 5,9% arm. (bron scp: scp.nl/armoedeinkaart2019)

In totaal leefden in 2017 ruim 272.000 minderjarigen (0 tot 18 jaar) in armoede. Zij vormden 8,1% van de totale bevolking tot 18 jaar. Net als de totale armoede in Nederland (zie De omvang van armoede) neemt ook de armoede onder kinderen en jongeren af sinds 2013. In dat jaar was 10,3% van hen arm: ruim 337.000 minderjarigen

23

Hoeveel extra lesuitval is er door corona in zowel primair als voortgezet onderwijs?

Het is van belang om een beeld te hebben van de continuïteit van het onderwijs. Om die reden zet OCW, samen met de Inspectie van het Onderwijs en DUO een monitor op om de gevolgen van COVID-19 op de continuïteit van het onderwijs beter in beeld te brengen. Het streven is om het meldpunt half oktober gereed te hebben. Daarnaast werken we aan een maandelijks peilingsonderzoek waarin scholen wordt gevraagd om aanvullende informatie, bijvoorbeeld ten aanzien van leerlingen die op dit moment afstandsonderwijs krijgen. Naar verwachting kan ook het peilingsonderzoek in oktober worden opgestart.

Het precieze aantal lesuitval in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs zal niet worden gemonitord. Het zou een hoop administratieve lasten voor scholen opleveren als ze bij elk uur lesuitval een melding moeten doen. Daarnaast geeft een aanzienlijk aantal scholen afstandsonderwijs indien fysiek onderwijs niet kan plaatsvinden

24

Op welke bevindingen is de € 244 miljoen gebaseerd, die u extra uittrekt om leerachterstanden weg te werken die door de coronacrisis zijn ontstaan? Voor welk deel is dit budget toereikend om de ontstane achterstanden teniet te doen? Op welke onderzoeken baseert u dit oordeel?

Met een totaal budget van € 244 miljoen, waarvan € 2 miljoen voor onderzoek, monitoring, uitvoering en communicatie, kunnen bijna 270.000 leerlingen en mbo-studenten worden bereikt. De hoogte van dit bedrag en de verdeling over de onderwijssectoren is gebaseerd op een schatting van wat nodig is, gezien de omvang en de samenstelling van de leerlingen- en studentenpopulatie per sector en de achterstandsproblematiek. Hierbij is gebruik gemaakt van ervaringscijfers uit de bestaande regeling voor lente- en zomerscholen in het voortgezet onderwijs en beproefde indicatoren zoals de CBS-achterstandsscore in het primair onderwijs. en het percentage studenten uit een armoedeprobleemcumulatiegebied in het mbo.

Het algemene beeld is dat er grote verschillen bestaan tussen scholen en instellingen, wat betreft onderwijsachterstanden, maar ook tussen klassen en zelfs tussen leerlingen of studenten in een klas. Of de extra middelen toereikend zijn om de achterstanden teniet te doen, zal in de loop van dit (school)jaar blijken. Van scholen en instellingen wordt verwacht dat zij in beeld brengen en houden hoe leerlingen en studenten zich ontwikkelen. Het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs geeft po-scholen op aanvraag in maart 2021 een terugkoppeling over de gevolgen van COVID-19 voor de leergroei van hun leerlingen. De inspectie haalt bij besturen en scholen in alle sectoren informatie op over de impact van COVID-19 op hun onderwijs.

25

Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de extra programma’s die worden gefinancierd uit de € 244 miljoen extra coronagelden om achterstanden van leerlingen weg te werken? Hoeveel scholen maken hier tot nu toe gebruik van?

Op de website van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen is een aantal infographics te vinden met daarin een overzicht van de aanvragen in de eerste termijn voor deze subsidieperiode. Op moment van beantwoording van deze vragen wordt de stand op gemaakt van de aanvragen in de tweede aanvraagtermijn. Hieronder vindt u de laatste stand van zaken. Daaruit kan worden opgemaakt dat voor 5591/ instellingen een aanvraag is ingediend.

Sector

Aanvragen 1e ronde

Aanvragen 2e ronde

Totaal aantal aanvragen

PO

1.129

3.556

4.685

VO

352

392

744

MBO

45

52

97

VAVO

22

23

45

Overige educatie

11

9

20

Totaal

1.559

4.032

5.591

26

Op welke wijze(n) doet het thuiszittersbeleid recht aan het feit dat er in de laatste zes maanden onder invloed van de coronacrisis een nieuwe groep thuiszitters is ontstaan: zo'n 50.000 kinderen met een zwakkere gezondheid, bijvoorbeeld door diabetes, astma of epilepsie?

Voor de groep kinderen voor wie het vanwege de zwakkere gezondheid of de gezondheid van een familielid, niet mogelijk is om naar school te gaan, ook als er beschermingsmiddelen worden ingezet, worden scholen gewezen op hun verantwoordelijkheid voor de continuering van het onderwijs. Scholen doen hierin hun uiterste best om samen met ouders tot een passende oplossing te komen. Handige tips om het gesprek aan te gaan, kunnen worden gevonden op www.weeraanwezigopschool.nl.

Het thuiszittersbeleid richt zich op de bestaande groep thuiszitters die al voor COVID-19 bestond. Voor die groep wordt bekeken welke lessen rond afstandsonderwijs tijdens de lockdown benut kunnen worden. Voor de groep leerlingen die vanwege COVID-19 op dit moment thuiszit, ligt de verantwoordelijkheid bij het schoolbestuur waar de leerlingen staan ingeschreven. Ook als deze kinderen om gezondheidsredenen voor langere tijd thuis onderwijs moet volgen. Scholen worden zo goed mogelijk ondersteund in het bieden van afstandsonderwijs op maat. OCW en partners bieden scholen een pakket aan ondersteunende maatregelen aan. Dit pakket is toegespitst op zowel verschillende scenario’s waar de scholen mee te maken hebben, als de mate waarin scholen inmiddels digitaal geprofessionaliseerd zijn (onder andere lesopafstand, SLO of devices-actie). Aandacht voor achterblijvende scholen en kwetsbare kinderen staat hierbij voorop. Scholen kunnen daarnaast gebruik maken van verschillende publiek toegankelijke bronnen en verwijzingen.

27

Zijn er extra pedagogisch medewerkers nodig om in 2021 het verhoogd aantal uren voorschoolse educatie te realiseren? Zo ja, hoeveel meer en hoe worden deze geworven? Zo nee, hoe ziet de uitvoering er dan uit?

Gemeenten moesten vanaf augustus 2020 een uitbreiding van het aantal uren aanbod voorschoolse educatie (ve) van 600 naar 960 uur hebben gerealiseerd. De uitbreiding moet in de praktijk door de houders van kindercentra waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, worden uitgevoerd. Hier zijn verschillende mogelijkheden voor, zoals aanpassingen binnen de organisatie, uitbreiding van bestaande contracten, bijscholing van pedagogisch medewerkers tot gespecialiseerd pedagogisch medewerker c.q. beroepskracht ve en/of werving van nieuw personeel.

Gemeenten en aanbieders worden bij de implementatie van de urenuitbreiding ondersteund door een ondersteuningstraject. Uit het verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer blijkt dat hiermee wordt voldaan aan de informatiebehoefte van gemeenten. De ontwikkelingen rondom de urenuitbreiding worden nauwgezet gevolgd via monitoringsonderzoek. In het najaar van 2019 lag de urenuitbreiding op schema. Gemeenten en aanbieders waren begonnen met de voorbereiding, waardoor verschillende gemeenten toen al 960 uur aanboden of dat (ruim) voor de wettelijke invoeringsdatum zouden gaan doen. Vanwege COVID-19 is het niet alle houders gelukt de uitbreiding tijdig te realiseren. In het toezicht en de handhaving is hier rekening mee gehouden. In het voorjaar van 2021 zal een tweede meting naar de urenuitbreiding worden uitgevoerd. Deze meting zal een nauwkeuriger beeld geven hoe de invoering van de urenuitbreiding precies verloopt. Voor de stand van zaken in de aanpak van de arbeidsmarktkrapte in de kinderopvang verwijzen wij u naar de brief van de staatssecretaris van SZW d.d. 1 juli 2020 TK 2019–2020, 31322.

28

Wanneer zijn de regionale plannen gereed die vroegtijdig schoolverlaten tegen dienen te gaan?

De regio’s haddenhaddenhadden tot 30 september 2020 de tijd om hun regionale plannen in te dienen en starten in het studiejaar 2020/2021 met het regionaal programma vsv.

29

Hoeveel leraren zijn er werkzaam zijn in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, praktijkonderwijs en middelbaar beroepsonderwijs uitgesplitst naar onbevoegd, benoembaar en bevoegde leraren in zowel absolute getallen als percentages?

Op 1 oktober 2019 waren er de volgende aantallen leraren werkzaam (Bron: www.onderwijsincijfers.nl):

Onderwijssoort

Aantal werkzame leraren

Basisonderwijs

110.400

Speciaal Basisonderwijs

5.300

(Voortgezet) Speciaal Onderwijs

13.900

Voortgezet Onderwijs (inclusief Praktijkonderwijs)

75.800

Middelbaar Beroepsonderwijs

33.500

In het primair onderwijs is voor de leraren tot en met 50 jaar met behulp van diplomabestanden nagegaan welk deel van de leraren bevoegd zijn (voor ouderen geldt dat de diplomabestanden niet volledig zijn). Hier kwam uit dat in het schooljaar 2018/19 96,8% van de leraren bevoegd was als leraar po, 2,1% bevoegd was als gymleraar of kunstvakleraar, 0,1% ingeschreven stond bij de pabo en 1,3% onbevoegd was.

In het voortgezet onderwijs wordt jaarlijks gemeten hoeveel uren er onbevoegd les wordt gegeven. We kunnen niet goed spreken van onbevoegde docenten omdat veel van de docenten die onbevoegd les geven wel bevoegd zijn, maar niet in dat vak of voor die onderwijssoort. Ook geven docenten die onbevoegd les geven daarnaast vaak wel bevoegd les. Dit levert in het vo voor het schooljaar 2018/19 het volgende beeld op: 87,6% van de lessen werd bevoegd gegeven, 8,4% benoembaar en 4.1% onbevoegd. De percentages zijn bepaald op de lessen waarvoor een bevoegdheidseis bestaat.

Voor het mbo zijn geen cijfers bekend.

30

Hoe hoog is het huidige lerarentekort in de verschillende onderwijssectoren op dit moment?

Het actuele lerarentekort is niet bekend. Hiervoor kan geen informatie gehaald worden uit bestaande bestanden maar moet aparte gegevensverzameling plaats vinden bij de scholen. Hiermee is een begin gemaakt bij het primair onderwijs in de G5, waar afgelopen voorjaar gegevens door de besturen bij hun scholen zijn opgevraagd en in oktober wederom zullen worden opgevraagd. Hierover zal in de Arbeidsmarktbrief die voor het Kerstreces aan de kamer wordt gestuurd verslag worden gedaan. Mocht deze methode voldoende informatieve resultaten opleveren dan kan worden overwegen dit ook bij meer po scholen in Nederland te doen en wellicht ook in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.

31

Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van het kabinet Rutte III?

Cijfers hierover hebben wij niet beschikbaar.

Wel kunnen wij uit verschillende indicatoren (waaronder geluiden uit het onderwijsveld) halen dat het tekort in het primair onderwijs is toegenomen. De voornaamste redenen daarvoor zijn een groot aantal pensioneringen, die niet opgevangen worden door de aanwas van afgestudeerden van de lerarenopleiding.

In het voortgezet onderwijs bestaat de indruk dat de tekorten voornamelijk bij bèta vakken en talen zijn toegenomen om dezelfde reden.

32

Hoeveel leraren overwegen te stoppen met hun vak en met welke redenen?

Met het driejaarlijkse WERKonderzoek is in opdracht van BZK door het CBS in de publieke sector onderzoek gedaan onder werknemers, waaronder werknemers in het onderwijs. Uit dit in 2019 uitgevoerde onderzoek komen de volgende gegevens:

In het primair onderwijs is 15% van de leraren op zoek naar een andere functie. In het voortgezet onderwijs is dat 19%, in het middelbaar beroepsonderwijs 20%.

Echter, dit betekent nog niet dat deze mensen geen leraar meer willen zijn. Er is ook gevraagd waar men op zoek is naar een andere functie. Deels is dat bij de eigen werkgever en bij werkgevers in de eigen sector.

In het po is 5% van de leraren op zoek naar een andere functie in de publieke sector. In het voortgezet onderwijs is dat 6%, in het middelbaar beroepsonderwijs 7%.

Bij het po is 3% van de leraren op zoek naar een andere functie buiten de publieke sector. In het voortgezet onderwijs is dat 5%, in het middelbaar beroepsonderwijs 6%.

NB: aangezien er meer antwoorden mogelijk waren kunnen de laatste twee categorieën elkaar overlappen.

Voor degenen in het po die een baan zoeken buiten de eigen sector zijn daarvoor de belangrijkste redenen: werkdruk (42%); ik wilde iets nieuws/anders gaan doen (41%) en de inhoud van het werk (38%).

Voor het vo waren daarbij de belangrijkste redenen: ik wilde iets nieuws/anders gaan doen (50%), de werkwijze en cultuur in de organisatie (35%) en de werkdruk (34%).

Voor het mbo waren daarbij de belangrijkste redenen: de werkwijze en cultuur in de organisatie (62%), de werkdruk (36%) en de loopbaanmogelijkheden (30%).

(Bron: Gegevensbestand WERKonderzoek BZK, analyses op 28/9/2020 door het CAOP verricht op verzoek van OCW)

33

Hoeveel leraren hebben in de afgelopen tien jaar het vak verlaten en met welke redenen?

Zie vragen 259, 265 en 266. Voor de redenen wordt verwezen naar vraag 32.

34

Waar wordt de € 32 miljoen voor de aanpak lerarentekort precies aan besteed?

Met de 4e incidentele suppletoire begroting OCW van 19 juni 2020 zijn de middelen oplopend tot € 32 miljoen structureel overgeheveld vanuit de Aanvullende Post naar OCW. In de memorie van toelichting is toegelicht waar de middelen aan worden besteed. Vanaf 2021 wordt € 21,0 miljoen ingezet voor de noodplannen in de G5. Inmiddels is op 23 juli 2020 de Subsidieregeling uitvoering convenanten lerarentekort PO G5 gepubliceerd, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de met de G5 afgesloten convenanten. Daarnaast wordt vanaf 2021 structureel € 11 miljoen ingezet voor de lerarenopleidingen.

35

Waarom staan er geen percentages bij 2019 in tabel 2 Sterke docenten?

Deze cijfers konden niet op tijd meegenomen worden in de begroting. De analyse van deze cijfers door DUO wordt meegenomen in de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord waarover de Tweede Kamer in januari 2021 wordt geïnformeerd.

36

Wat kost jaarlijks de bureaucratie in het onderwijs in Nederland?

Elke onderwijsorganisatie heeft een zekere mate van bureaucratie nodig om de juiste dingen te doen en bijvoorbeeld kwalitatief goed onderwijs te verzorgen, zodat leerlingen en studenten hun talenten kunnen benutten. Onnodige bureaucratie moet echter hoe dan ook worden voorkomen, zeker daar waar het primaire proces op de scholen en leslocaties er niet meer mee gediend is en leraren en docenten onnodig beperkt worden in hun handelingsruimte.

Daarom werken we in het programma «Onderwijsgeld: het verhaal achter de cijfers» samen met de sectororganisaties onder meer aan de totstandkoming van benchmarks en de verbetering van bestaande benchmarks op basis waarvan onderwijsbesturen in alle sectoren van elkaar kunnen leren. En belanghebbenden hen in het kader van interne verantwoording kunnen bevragen over nut en noodzaak van onder andere de kosten in het kader van «overhead». Op deze wijze bevorderen we benchlearning in de onderwijssectoren, zoals de Onderwijsraad in haar rapport «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden» uit 2018 adviseerde.

37

Wat zijn volgens u de grootste oorzaken van de hoge werkdruk in het onderwijs per onderwijssector?

Werkdruk is van veel factoren afhankelijk en zal per school en per leraar verschillen. In juni 2019 heeft uw Kamer het rapport Werkdruk in het onderwijs van TNO ontvangen. Daaruit blijkt dat voor het onderwijs in het algemeen hoge taakeisen en lage regelmogelijkheden als oorzaken van werkdruk genoemd worden. Hierdoor wordt werken in het onderwijs vaker dan gemiddeld emotioneel zwaar of moeilijk gevonden. In het primair onderwijs komt daar bovenop dat leraren bovengemiddeld vaak te maken hebben met een werk-privé disbalans en ervaren ze minder vaak dan gemiddeld te kunnen voldoen aan de psychische eisen van het werk. Voor het voortgezet onderwijs is daarnaast sprake van ongewenst gedrag van derden (leerlingen, ouders), maar ook van collega’s en leidinggevenden, als oorzaak van werkdruk.

In het mbo geven werknemers relatief vaak aan dat de aansluiting tussen kennis en vaardigheden niet optimaal is. Werknemers geven bovengemiddeld vaak aan meer, of juist minder kennis en vaardigheden hebben dan in het werk nodig is. Ook de relatief hoge blootstelling aan ongewenst gedrag van derden valt, net als bij het voortgezet onderwijs, op.

In de strategische agenda hoger onderwijs: houdbaar voor de toekomst is ingegaan op de diverse oorzaken van werkdruk van docenten en onderzoekers in het hoger onderwijs. Dit komt onder andere voort uit de groei van het aantal studenten, nadruk op excellent onderzoek, aanvraagdruk voor onderzoeksbudget en tijdelijke contracten.

38

Kunt u specifiëren wat er gaat gebeuren met de € 460 miljoen die vrij is gemaakt voor werkdrukmiddelen?

Voor de aanpak van werkdruk is niet € 460 miljoen maar oplopend tot schooljaar 2024/2025 € 430 miljoen structureel beschikbaar. Schoolteams zijn met de werkdrukmiddelen aan zet. Binnen deze teams moet het gesprek plaats vinden over de besteding van de middelen die toe zijn gewezen aan de school. Op basis van dit gesprek met het team wordt door de schoolleider/bestuurder een plan voor besteding van de werkdrukmiddelen opgesteld. In dit plan staat ook beschreven hoe de personeelsgeleding van de MR gaat toezien op de besteding van de middelen en het gevolgde proces.

Met het convenant aanpak lerarentekort dat op 1 november 2019 is gesloten tussen OCW en de sociale partners zijn afspraken gemaakt over de investering van € 460 miljoen in de aanpak van het lerarentekort. Uw Kamer is hiermee met de Kamerbrief bij convenant aanpak lerarentekort geïnformeerd. Vermindering van de werkdruk in het primair onderwijs is onderdeel van de afspraken. Met dit convenant is een deel van de werkdrukmiddelen (€ 97 miljoen) naar voren gehaald en dus eerder voor het onderwijsveld beschikbaar gekomen.

39

Onderdeel van het convenant dat gesloten is eind 2019 is het naar voren schuiven van werkdrukmiddelen van 2023 en 2024, wat betekent dat voor de resterende werkdrukmiddelen voor die jaren?

De middelen die naar voren zijn gehaald in 2019 zorgen ervoor dat de middelen eerder beschikbaar komen maar ook dat de oploop naar het structurele bedrag van € 430 miljoen per jaar vooruit is geschoven. Het totale bedrag van € 430 miljoen is beschikbaar vanaf schooljaar 2024–2025.

40

Is bekend wat de investering in werkdrukmiddelen in het primair en voortgezet onderwijs de afgelopen vijf jaar heeft opgeleverd?

Het werkdrukakkoord is begin 2018 gesloten en scholen in het primair onderwijs hebben voor schooljaar 2018–2019 voor het eerst werkdrukmiddelen ontvangen. Dit schooljaar is dus het derde schooljaar dat schoolteams gebruik kunnen maken van de werkdrukmiddelen. Bij een belangrijk onderwerp als werkdruk, wat door iedere leerkracht weer anders wordt ervaren, is tijd nodig voor zorgvuldige monitoring. In het eerste schooljaar dat de middelen zijn ontvangen is de monitoring direct gestart. De tussenevaluatie eind dit jaar, begin volgend jaar gaat in op de vraag welk effect de werkdrukmiddelen hebben in de sector. Er wordt onderzocht hoe de afgelopen schooljaren het proces is verlopen, of de werkdruk gedaald is (effectiviteit) en er wordt bekeken hoe en waaraan de middelen zijn besteed. Begin 2021 zullen wijuw Kamer over de uitkomsten van dit rapport informeren.

41

Is de inschatting dat jaarlijks structureel € 32 miljoen voor het lerarentekort genoeg is om het op te lossen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u dat denkt? Zo nee, hoeveel zou er nog bij moeten komen?

Het lerarentekort is complex en kent verschillende oorzaken, zoals de lagere instroom vanuit lerarenopleidingen, uitval van startende leraren en uitstroom van oudere leraren. Ook de aantrekkelijkheid van het beroep speelt een rol. De hoogconjunctuur heeft bovendien gezorgd voor een krappe arbeidsmarkt waardoor vooral de onderwijsarbeidsmarkt is geraakt. Deze vraag is dan ook lastig te beantwoorden.

Gegeven deze complexiteit wordt het beleid in drie lijnen gevolgd: de instroom van leraren verhogen, leraren behouden voor het onderwijs en het onderwijs anders organiseren. Het ingezette beleid laat inmiddels een positief effect zien: de geraamde tekorten voor 2024 zijn 1300 fte lager dan eerder was voorspeld. Het lerarentekort is echter nog niet opgelost. Ook in de toekomst zal OCW zich daarom blijven inzetten om dit tekort tegen te gaan.

42

Is er in andere Europese landen ook sprake van een lerarentekort? Zo ja, kunt u een overzicht geven?

Ook in andere Europese landen is er sprake van een lerarentekort. In de Arbeidsmarktbrief die op 16 december 2019 aan de Tweede Kamer is gestuurd zijn overzichten opgenomen op basis van het internationale TALIS onderzoek.

Aan schoolleiders in het primair onderwijs is in dit onderzoek gevraagd of men een tekort heeft aan gekwalificeerde leraren, zowel voor het basisonderwijs als voor het speciaal onderwijs. In de ranglijst van gemelde tekorten voor deze landen staat Nederland bij het primair onderwijs weliswaar vrij hoog, maar dicht bij omringende landen als België (Vlaanderen), Denemarken en Frankrijk. Voor de leraren speciaal onderwijs staat Nederland lager ten opzichte van de andere landen.

Deze vraag is ook gesteld aan schoolleiders van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Ruim één op de vijf schoolleiders van de onderbouw van het voortgezet onderwijs geeft in Nederland aan te maken te hebben met een lerarentekort. Nederland scoort hiermee op het gemiddelde van de OECD landen in het onderzoek, vrijwel op het gemiddelde van het hele onderzoek en iets onder het gemiddelde van de EU landen die meededen aan het onderzoek.

Hieronder de gegevens in tabellen uit de bijlage van de Kamerbrief.

43

Op welke manier is het voor leraren in het primair en voortgezet onderwijs momenteel mogelijk om hun vaardigheden voor digitaal lesgeven te bevorderen?

Het aanbieden van onderwijs op afstand vraagt veel van het onderwijspersoneel. Om hen hierin te ondersteunen wordt op www.lesopafstand.nl informatie aangeboden over digitale didactiek, pedagogiek en klassenmanagement. Ook biedt de website praktische handvatten en goede voorbeelden voor het vergroten van ICT-kennis/vaardigheden van docenten. Met de partners van «lesopafstand.nl» wordt bekeken of de huidige ondersteuning toereikend is.

Naast www.lesopafstand.nl bestaat er regulier cursus- en opleidingsaanbod voor docenten, ook specifiek gericht op digitale didactiek. Het is aan scholen zelf om een afweging te maken wat hierin nodig is.

44

Op welke manier is het voor docenten in het hoger onderwijs momenteel mogelijk om hun vaardigheden voor digitaal lesgeven te bevorderen?

Al voor de coronacrisis besteedden instellingen veel aandacht aan digitaal onderwijs en professionalisering van docenten, maar sinds de coronacrisis spant de onderwijssector zich extra in. Zo presenteren instellingen sinds de coronacrisis extra trainingen, webinars, handleidingen en Q&A-sessies over hoe docenten online onderwijs het beste kunnen organiseren. Daarnaast bestaan er verschillende instellingoverstijgende vakcommunities waar docenten digitale leermaterialen met elkaar kunnen delen en elkaar hierop feedback geven. Op nationaal niveau draagt het Versnellingsplan bij aan onderwijsinnovatie met ICT en aan verdere docentprofessionalisering, met name door de inzet van de Vraagbaak Online Onderwijs, die kennis verzamelt en deelt rondom allerlei thema’s bij het aanbieden van online onderwijs zoals online binding en digitale didactiek. De Vraagbaak is opgericht sinds de coronacrisis en richt zich op onderwijsondersteuners.

45

Op welke manier is het voor docenten in het mbo momenteel mogelijk om hun vaardigheden voor digitaal lesgeven te bevorderen?

Er is ontwikkelaanbod beschikbaar, waarvan in de afgelopen jaren door een deel van de docenten gebruik van is gemaakt. Een deel van de docenten moet zich nog verder ontwikkelen qua digitale vaardigheden. Op dit moment leren veel docenten onder hoge coronadruk zichzelf digitale (basis)vaardigheden bij door on-the-job leren. De wijze waarin docenten hierbij worden ondersteund binnen de instelling verschilt. Het vraagt uiteraard veel van docenten. Uitdaging is om enerzijds de lessen die er nu worden geleerd de komende jaren verder te bestendigen en anderzijds de basisvaardigheden naar een hoger niveau te tillen. Onder andere door het mbo programma Doorpakken op Digitalisering wordt onderzocht wat hiervoor nodig is.

46

Kunt u aangeven waar het bedrag van € 15 miljoen voor een offensief tot behoud van stage- en leerwerkplekken op is gebaseerd?

De € 15 miljoen bestaat uit: € 10,6 miljoen voor de verhoging van de regeling praktijkleren, € 4 miljoen voor intensivering van het actieplan stages en leerbanen door SBB en € 0,4 miljoen voor de uitvoeringskosten RVO. Voor de verhoging op de regeling praktijkleren is gekozen voor een vergelijkbaar bedrag als dat reeds voor dezelfde doeleinden voor de sectoren horeca, landbouw en recreatie was toegekend op basis van de motie Heerma. De tweede € 10,6 miljoen is bedoeld voor conjunctuurgevoelige sectoren die extra worden geraakt door de coronamaatregelen. De € 4 miljoen voor SBB is berekend op basis van wat er nodig was bij SBB om effectief en efficiënt extra acties om stages en leerbanen te werven, uit te kunnen voeren.

47

Hoeveel studenten in het mbo hebben door de coronacrisis geen stage- of leerwerkplek kunnen vinden?

Per 15 september 2020 bedraagt het tekort aan stages en leerbanenleerbanenleerbanen uit18.895 plekken. SBB zorgt regelmatig voor een update van dit aantal. Bij dit aantal zijn ook de stages en leerbanen inbegrepen die nog worden gezocht door studenten die in november gaan starten met hun stage. Het is dus niet zo dat alle tekorten die nu bekend zijn ook leiden tot studievertraging. Bovendien zijn er ook sectoren waar nog stageplaatsen open staan, zoals bij de hoveniers, installatietechniek en supermarkten. Er is nog een potentieel van 170.000 beschikbare plekken, waarvan 136.000 stages en 34.000 leerbanen. Alleen is er sprake van een verschil tussen vraag en aanbod, zowel op basis van sector als geografisch. Voor 7 oktober wordt er een brief over stages in het mbo verzonden naar uw Kamer.

48

Hoe gaat de € 15 miljoen in 2021 voor het offensief tot behoud van stage- en leerwerkplekken besteed worden en hoeveel stage- en leerwerkplekken gaat dit opleveren?

Het kabinet heeft € 4 miljoen extra aan SBB ter beschikking gesteld in zowel 2020 als 2021 voor het intensiveren van de aanpak stages en leerbanen. Ook is er twee keer € 10,6 miljoen extra uitgetrokken voor het verhogen van de subsidie praktijkleren in conjunctuurgevoelige sectoren die zijn geraakt door de contact-beperkende maatregelen. Tenslotte is ook twee keer € 0,4 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoeringskosten. In totaal gaat het om € 30 miljoen extra. De subsidie voor de regeling praktijkleren is nog niet uitgekeerd. Dat zal gebeuren voor het eerst aan het einde van 2021 en in 2022. De middelen (€ 11 miljoen) hiervoor uit 2020 zijn middels een kasschuif naar 2022 geschoven. Er kan dus nu nog niet worden gezegd hoeveel leerbanen dit op gaat leveren, maar de aankondiging van deze extra middelen trekt hopelijk verschillende werkgevers over de streep om toch een praktijkplaats aan te bieden. In de brief over stages en leerbanen in het mbo, die uw Kamer onlangs heeft ontvangen ter voorbereiding op het AO over corona en stages van 7 oktober, is nader ingegaan op de eerste resultaten van het actieplan.

49

Kunt u inzicht geven in het aantal uur dat mbo-instellingen besteden aan discriminatie en stagediscriminatie?

Het Examen- en Kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB schrijft het onderdeel loopbaan en burgerschap voordat de student leert omgaan met waardendilemma’s en de basiswaarden van onze samenleving zoals acceptatie van diversiteit erkent en herkent en deze als richtlijn en uitgangspunt in zijn meningsvorming hanteert. Mbo-instellingen kunnen binnen de vier dimensies van burgerschap en het grote aantal thema’s zelf bepalen hoe zij het onderwijs inrichten, daarbij bijvoorbeeld aansluitend bij de actualiteit op dat moment. Dit betekent dat alle elementen uit de vier dimensies aan bod dienen te komen tijdens de lessen, maar dat per afzonderlijk (sub)thema niet is vast te stellen hoeveel lestijd hieraan wordt besteed binnen een school.

50

Hoeveel meldingen van stagediscriminatie zijn er in het afgelopen jaar bij verschillende meldpunten binnengekomen?

Bij SBB zijn in 2019 via het meldpunt Stagediscriminatie 42 meldingen ontvangen. Over het studiejaar 2018 – 2019 waren dat er 62. Medio oktober worden actuele cijfers over het aantal meldingen in het studiejaar 2019 – 2020 ontvangen. Het is niet bekend hoeveel meldingen bij andere meldpunten zijn ontvangen van stagediscriminatie.

51

Kunt u een overzicht geven van de sancties die zijn getroffen tegen discriminerende aanbieders van stageplaatsen?

SBB kan de erkenning van leerbedrijven intrekken als bij een melding via het meldpunt stagediscriminatie aantoonbaar sprake is van stagediscriminatie. Dat is tot nu toe één keer gebeurd. Als een melding wordt gedaan van discriminatie nemen veel leerbedrijven, ook als discriminatie niet bewezen kan worden, zelf stappen tegen discriminatie. Zij passen bijvoorbeeld hun selectiebeleid aan of spreken de betrokken medewerker hierop aan.

52

Kunt u een overzicht geven van regionale verschillen in stagediscriminatie?

Nee, er is geen overzicht beschikbaar met regionale verschillen in stagediscriminatie.

53

Wat is het effect van de coronacrisis op stagediscriminatie?

De exacte effecten van de coronacrisis op stagediscriminatie zijn niet bekend. Door het tekort aan stages en leerbanen is het wel aannemelijk dat vanwege de coronacrisis kwetsbare groepen studenten moeilijker aan een stage of leerbaan kunnen komen. Met diverse maatregelen en extra middelen wordt gewerkt aan het behoud en creëren van stageplekken en leerbanen. Daarbij is extra aandacht voor meer kwetsbare groepen studenten.

54

Welke instelling hebben nog geen goedgekeurde beoordeling gekregen van de NVAO5 als het gaat om de kwaliteitsafspraken? Op welke termijn wordt verwacht dat zij wel een goedgekeurde beoordeling krijgen?

De NVAO adviseert de Minister van OCW over de inhoud van de plannen die de instellingen indienen in het kader van de kwaliteitsafspraken. Vervolgens neemt de Minister een besluit. Op dit moment hebben 12 instellingen nog geen positief besluit ontvangen:

  • Hogeschool Viaa

  • Gerrit Rietveld Academie

  • Hogeschool IPABO Amsterdam Alkmaar

  • Hotelschool The Hague

  • Hogeschool van Amsterdam

  • Breda University of applied Sciences

  • Hogeschool van Hall Larenstein

  • NHL Stenden Hogeschool

  • Fontys Hogeschool

  • Vrije Universiteit Amsterdam

  • Haagsche Hogeschool

  • Christelijke Hogeschool Ede

In principe heeft de instelling een jaar na het genomen besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De beoordeling van het initiële plan geeft de instelling concrete handvatten hiervoor. Als instellingen dit gehele jaar gebruiken voor het indienen van een nieuwe aanvraag, zullen de laatste eind 2021 worden afgegeven. Indien instellingen al eerder een aangepast plan willen indienen, dan zal dit de besluitvorming bespoedigen. De NVAO zal in overleg met de instelling een afspraak maken voor de herstelbeoordeling.

55

Waarom wordt het budget van de studievoorschotmiddelen voor 2021 niet uitdrukkelijk en onder meer geoormerkt voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en voor meer vaste banen voor docenten in met name het wetenschappelijk onderwijs?

Vanaf 2021 zouden de studievoorschotmiddelen in de vorm van kwaliteitsbekostiging worden uitgekeerd op basis van de goedgekeurde plannen.

In het servicedocument hoger onderwijs COVID-19 is afgesproken dat de middelen voor 2021 nu op dezelfde wijze worden toegekend als voor 2019 en 2020. Hierdoor hebben de instellingen de ruimte om onder de huidige omstandigheden hun plannen aan te passen en tegelijk lopen de activiteiten ter verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs door. DDezeDeze wijziging is op grond van artikel 2.6, achtste lid van de wet voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Die voorhangprocedure heeft niet tot wijzigingen van het ontwerpbesluit geleid.

56

Welke maatregelen neemt u, nu de gevolgen van de coronacrisis op het wetenschappelijk onderzoek «nog lang merkbaar» zijn?

De wetenschap neemt in de coronacrisis een bijzondere positie in: wetenschappelijk onderzoek heeft enerzijds een rol in de crisisbestrijding, anderzijds wordt het door de crisis geraakt. Zo werken onderzoekers aan vaccin- en medicijnontwikkeling en bieden ze inzicht in sociaalmaatschappelijke processen rondom de crisis. Tegelijkertijd ondervinden wetenschappers, net als iedereen, hinder van de coronacrisis. Ook in de wetenschap geldt dat- net als in bijna elke (economische) sector- productieverlies onvermijdelijk is. We volgen nauwlettend waar er echt schade ontstaat, daar worden oplossingen voor gezocht. Overigens lopen de geldstromen (1e, 2e en 3evoor wat betreft EU gelden) door en kunnen de reserves van universiteiten ook aangesproken worden. Daarbij houden we in het bijzonder de kwetsbare situatie rondom tijdelijke contracten de komende tijd nauwlettend in de gaten.

Wat is reeds gedaan:

  • a. Het kabinet heeft in totaal € 47,5 miljoen beschikbaar gesteld voor onderzoek dat speciaal is gericht op COVID-19. Deze onderzoeksmiddelen worden ingezet voor medische vragen, alsook voor bredere maatschappelijke vragen over de gevolgen van COVID-19.

  • b. OCW heeft regelmatig een praktische handreiking geboden in de vorm van het servicedocument Hoger Onderwijs. Daarin zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop onderzoekers weer veilig aan het werk kunnen gaan. Servicedocumenten kunnen zowel wetenschapsinstellingen als hogescholen en universiteiten helpen in de aanpak van het coronavirus.

  • c. Het veld neemt ook budgetneutrale maatregelen om vertraging op te vangen, bijvoorbeeld door callplanningen aan te passen, de onderzoeksmethode te veranderen of het aantal vereiste publicaties bij een promotie-onderzoek te verminderen, zonder daarbij in te boeten aan de kwaliteit van het onderzoek.

  • d. De universiteiten en NWO hebben financiële ruimte vrijgemaakt om verlenging te kunnen bieden aan onderzoekers als dat nodig is. Het gaat respectievelijk om € 20 miljoen en € 6 miljoen. Dit geld is met name bedoeld voor onderzoekers in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling, respectievelijk bij de universiteiten en NWO-instituten, waarbij corona de oorzaak is van de vertraging, met een onderzoeksopzet die niet kan worden aangepast.

  • e. Daarnaast zijn door OCW, SZW en het veld oplossingen gevonden binnen de wettelijke kaders voor het verlengen van tijdelijke contracten. Voor bijvoorbeeld postdocs die geen tijdelijke verlenging meer kunnen krijgen vanwege de ketenbepaling, is een andere oplossing binnen de wettelijke kaders gevonden. Kennisinstellingen kunnen deze onderzoekers een vast contract aanbieden met een zogenoemde vaststellingsovereenkomst, waarin geclausuleerde voorwaarden zijn opgenomen.

57

Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat voor onderzoek geen extra geld is, nu wordt aangenomen dat de mogelijke schade voor onderzoeken als gevolg van de coronacrisis veel hoger ligt?

Nog vóór de begrotingsbehandeling ontvangt de Kamer een brief, zoals toegezegd, waarin OCW toelichting geeft op de financiële situatie bij universiteiten in het licht van uitgesteld wetenschappelijk onderzoek. De eerste verantwoordelijkheid voor het opvangen van vertraagd onderzoek ligt bij de werkgevers binnen de wetenschap: de universiteiten en kennisinstellingen. Zij nemen deze verantwoordelijkheid ook. In de cao Nederlandse Universiteiten 2020 is een corona-solidariteitsbepaling opgenomen waarmee eenmalig 0,45% van de loonsom wordt gereserveerd (€ 20 miljoen). Ook NWO heeft binnen haar budgetten € 6 miljoen vrijgemaakt om als werkgever schade als gevolg van vertraging te kunnen opvangen voor de onderzoekers van de eigen instituten. Dit is bedoeld om door corona vertraagde onderzoekers op te vangen, als zij zich in de laatste fase van hun tijdelijke aanstelling bevinden en de onderzoeksopzet niet meer kan worden aangepast. Daarnaast is OCW met de VSNU in gesprek over nut en noodzaak van aanvullende maatregelen. Samen met universiteiten en kennisinstellingen blijven we de situatie monitoren om te bezien of universiteiten en kennisinstellingen hiermee onderzoekers afdoende opvangen. Ook in Europa, in het kader van het Europese Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, wordt ingezet op goede maatregelen voor onderzoekers die de consequenties van de coronacrisis ondervinden, waaronder financiële compensatie. Dit is onder andere gedaan tijdens de meest recente vergadering van de Raad voor Concurrentievermogen. Deze oproep is een aanvulling op de verlenging van de looptijd van het onderzoek dat de Europese Commissie al mogelijk heeft gemaakt. Ook hierover houd ik nauw contact met de VSNU, om hierin samen op te trekken in Europa.

58

Hoeveel procent van de makers voor de schermen (auteurs, acteurs, zangers, etc.) is sinds de coronacrisis uit de sector vertrokken?

Zie het antwoord bij vraag 59.

59

Hoeveel procent van de makers achter de schermen (technici, licht, camera, geluid etc.) is sinds de coronacrisis uit de sector vertrokken?

Het is onbekend hoeveel procent van de «makers voor en achter de schermen» uit de sector zijn vertrokken. Het CBS kan pas op z’n vroegst in 2021 (werknemers) en 2022 (zelfstandigen) vaststellen hoe het staat met het verloop van de werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector. (Zie voor bron van deze gegevens de antwoorden op vraag 65 en 66).

60

Hoe groot zijn de verliezen voor theaters, filmhuizen en andere cultuurlocaties nu zij maximaal 25 procent gevuld mogen worden?

Zie het antwoord bij vraag 61.

61

Met welk percentage zaalbezetting in theaters, filmhuizen en andere cultuurlocaties zouden deze plekken (gemiddeld) de kosten voor voorstellingen er wel uithalen?

Hoe groot de verliezen voor cultuurlocaties zijn bij een bezetting van 25 procent dan wel wat een rendabele zaalbezetting zou zijn is op dit moment niet precies bekend. Dat is van veel factoren afhankelijk zoals de grootte van de zaal, de hoeveelheid vaste lasten, het soort presentatie, de horeca-inkomsten etc. Wel is duidelijk dat culturele instellingen als zij open zijn vrijwel alle kosten hebben, terwijl deze kosten niet gedekt kunnen worden als daar 25 procent zaalbezetting tegenover staat. Ter indicatie: de gemiddelde zaalbezetting van de VSCD-theaters en concertzalen ligt rond de 70 procent (VSCD, 2016). Bij een zaalbezetting van 25 procent leidt dat tot een reductie van kassa inkomsten (70–25)/70 = 64 procent.

62

Kunt u de algemene omzetdaling in de culturele sector van 62 procent specifiëren in omzetdaling per culturele sector? (theater, film, dans, etc)

Het percentage van 62% omzetdaling is afkomstig van het UWV en heeft betrekking op de gemiddelde omzetdaling van de «culturele» bedrijven die een aanvraag hebben gedaan bij het UWV voor de NOW.

Het UWV hanteert een eigen indeling van «cultuur» die afkomstig is uit van sectorcodes sociale verzekering van de Belastingdienst. Sectorcode 54. Culturele instellingen omvat de volgende categorieën die het UWV niet heeft uitgesplitst: 1. Toonkunstenaars; 2. Opera- en toneelgezelschappen; 3. Variété-, circusinstellingen en kermisgezelschappen; 4.Film; 5. Beeldhouwkunst; 6.Schilderkunst; 7.Letterkundigen; 8.Musea, archieven, monumenten en bibliotheken; 9. Andere culturele instellingen; 10. Zendgemachtigden op het gebied van radio en televisie, alsmede omroepproductiebedrijven; 11. Attractieparken.

63

Kunt u aangeven uit welke geldstromen de € 500 miljoen bestaat die de kunst- en cultuursector heeft ontvangen in 2020?

Dit bedrag is opgebouwd uit de generaal beschikbaar gestelde middelen voor cultuur van € 300 miljoen. De culturele en creatieve sector kan in 2020 ook een beroep doen op de generieke maatregelen (TOGS, TVL, NOW, TOZO). Op basis van de gegevens die toen beschikbaar waren, was de inschatting dat dit circa € 200 miljoen bedraagt.

64

Hoeveel was de bijdrage van de gehele culturele en creatieve sector aan de totale Nederlandse economie (het bbp6) in 2019, uitgesplitst per onderdeel van de sector?

De meeste recente cijfers over de bijdrage van de gehele culturele en creatieve sector aan het bbp zijn over het jaar 2015 (Satellietrekening cultuur en media). Op pagina 20 vindt u de bijdrage aan het bbp uitgesplitst naar bedrijfstakken. In 2015 was de uitsplitsing naar onderdelen van culturele en creatieve sector naar bijdrage aan het bbp niet goed te maken. Op dit moment werkt het CBS aan de samenstelling van de Satellietrekening over het jaar 2018. Daarin zal de herkenbaarheid van onderdelen van de sector verbeterd worden. De Satellietrekening 2015 vindt u bij het CBS.

65

Hoeveel was de werkgelegenheid in de culturele en creatieve sector in 2019 in arbeidsjaren en arbeidsplaatsen in fte7?

Elk jaar maakt het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW de tabellen set Arbeidsmarkt Culturele en creatieve sector. 5 september 2020 verscheen de meest recente editie 2010–2019. Daarin zijn gegevens opgenomen over werknemers (aantal en arbeidsvolume) en over zelfstandigen. In die tabellen wordt uitgegaan van een brede definitie van de sector: Kunsten en erfgoed, Media en entertainment, Creatieve en zakelijk dienstverlening. Het totaal aan banen in 2019 bedroeg 155.010 (119.820 fte). Zie voor nadere uitsplitsingen de website van het CBS.

66

Hoeveel freelancers en zzp’ers kent de culturele en creatieve sector in 2019 en 2020 uitgesplitst naar het gesubsidieerde en ongesubsidieerde deel van de sector?

Elk jaar maakt het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW de tabellen set Arbeidsmarkt Culturele en creatieve sector. 5 september 2020 verscheen de meest recente editie 2010–2019. Daarin zijn ook gegevens opgenomen over het aantal zelfstandigen. De categorie «freelancer» is een term uit het spraakgebruik die bij het CBS niet gebruikt wordt in de statistieken. Het is aannemelijk dat de meeste mensen die zichzelf freelancer noemen zelfstandig werkzaam zijn. De meest recente cijfers over zelfstandigen (met en zonder personeel) hebben betrekking op het jaar 2018. In dat jaar waren er 142.260 zelfstandigen werkzaam in de culturele en creatieve sector. Gegevens over 2019 en 2020 zijn nog niet beschikbaar. Zie voor nadere uitsplitsingen de website van het CBS.

Het onderscheid tussen de gesubsidieerde en ongesubsidieerde delen van de culturele en creatieve sector kan hier niet gemaakt worden.

67

Wat zijn de financiële gevolgen van de coronacrisis voor het ongesubsidieerde deel van de kunst- en cultuursector in het geheel en specifiek voor freelancers?

De financiële gevolgen van de coronacrisis zullen pas achteraf te meten zijn. Ter uitvoering van motie 32 820-256 van de leden Ellemeet en Asscher is het CBS gevraagd onderzoek te doen naar de voorlopige aangiftes van omzetbelasting van zelfstandigen in de culturele en creatieve sector in 2020. Deze gegevens worden, voor zover beschikbaar, voor de begrotingsbehandeling gepubliceerd. Zie verder het antwoord op vraag 66 over de term freelancer.

68

Hoeveel banen zijn er in 2020 verloren gegaan voor het ongesubsidieerde deel van de kunst- en cultuursector als gevolg van de coronacrisis?

Hoeveel banen er in 2020 verloren zijn gegaan is nog niet bekend. Elk jaar maakt het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW de tabellen set Arbeidsmarkt Culturele en creatieve sector. 5 september 2020 verscheen de meest recente editie 2010–2019. De volgende editie van dit tabellenset, over de jaren 2011–2020, verschijnt naar verwachting in 2021.

69

Hoeveel mensen werkend in de kunst- en cultuursector hebben geen beroep kunnen doen op generieke steun in 2020, uitgesplitst naar vaste krachten en freelancers, als ook gesubsidieerd en ongesubsidieerd?

Het is niet mogelijk om in te schatten welk deel van de werkenden geen beroep heeft kunnen op de generieke steunmaatregelen. De generieke steunmaatregelen hebben betrekking op zowel werkenden in dienstverband, die baat hebben bij de NOW, als zelfstandige ondernemers, die een beroep kunnen doen op de TOZO, de TOGS en de TVL. Bij sommige van deze steunmaatregelen zijn voorwaarden gesteld die tot gevolg hadden dat delen van de sector er geen gebruik van konden maken. Zo is er een groep zelfstandigen in de culturele en creatieve sector die niet in aanmerking komt voor de TOZO als gevolg van de uren-eis. Het gaat dan naar schatting om ruim 38.000 personen. In die groep zijn er relatief veel werkenden met een zeer kleine praktijk als zelfstandige, vaak naast een andere bron van inkomsten. In sommige gevallen zijn de inkomsten uit zelfstandigheid marginaal.

70

Hoeveel regionale cultuur- en kunstinstellingen krijgen subsidie uit de basisinfrastructuur voor de periode 2021–2024 en hoeveel waren dat er in 2017–2020, uitgesplitst naar regio?

In onderstaande tabel zijn voor de twee periodes, het aantal instellingen in de BIS per provincie en de G4 weergegeven, exclusief de museale instellingen die via de Erfgoedwet en de instellingen die meerjarig door de cultuurfondsen worden gesubsidieerd.

 

aantal instellingen

21–24

aantal instellingen

17–20

Drenthe

1

0

Flevoland

2

0

Friesland

3

2

Gelderland

7

5

Groningen

7

3

Limburg

8

6

Noord-Brabant

12

4

Noord-Holland

3

1

Overijssel

6

2

Utrecht (provincie)

1

0

Zeeland

2

7

Zuid-Holland

1

0

Amsterdam

32

20

Utrecht

14

0

Rotterdam

11

8

Den Haag

6

6

Totaal

116

64

71

Wat is het verwachte dalingspercentage in a) werkgelegenheid, b) inkomsten en c) aanbod (programma’s etc.) in 2021 en de jaren daarna, aangezien het aannemelijk is dat in 2021 en de jaren daarna de gevolgen van het coronavirus op de kunst- en cultuur sector nog merkbaar zullen zijn?

Werkgelegenheid, inkomsten en aanbod van de kunst en cultuursector worden beïnvloed door de ontwikkelingen rond het Coronavirus, de mogelijkheden rond openstelling en het gedrag van het publiek. De gevraagde verwachte dalingspercentages zijn niet beschikbaar.

72

Klopt het dat de fiscale mogelijkheden die er zijn, slechts gelden voor de Geefwet, en daarmee alleen voor instellingen met een ANBI8-status?

Nee. De Geefwet met als doel geefgedrag fiscaal meer te stimuleren, is in werking getreden per 1 januari 2012. Met de Geefwet is onder meer de multiplier geïntroduceerd ter stimulering van de fondsenwerving door culturele instellingen. Daarvoor is een voorwaarde dat een instelling als culturele ANBI is aangemerkt. Echter zijn niet alle fiscale mogelijkheden beperkt tot ANBI’s. In de inkomstenbelasting kan de gever ook giftenaftrek genieten voor periodieke giften (die zijn vastgelegd voor ten minste 5 jaar) aan kwalificerende verenigingen (verenigingen met tenminste 25 leden, volledige rechtsbevoegdheid, niet vennootschapsbelastingplichtig, in de EU of Koninkrijk der Nederlanden of ander aangewezen land gevestigd).

73

Klopt het dat de Geefwet en crowdfunding geen fiscale maatregelen zijn, zoals een verlaging of een nulstelling van het btw-tarief op podiumkunsten, openbare musea en verzamelingen en het fiscaal aantrekkelijk maken van diensten die creatievelingen aanbieden, ook op EU-niveau?

De Geefwet bevat fiscale maatregelen (zie antwoord 72). Crowdfunding is een manier om fondsen bij elkaar te krijgen en derhalve geen fiscale maatregel. Ook ANBI’s kunnen door middel van crowdfunding fondsen werven en giften aan een ANBI in dat kader zijn onder de daarvoor geldende voorwaarden aftrekbaar. We gaan met het Ministerie van Financiën, zo mogelijk in overleg met het veld, nog kijken wat binnen de huidige ANBI-regelgeving de verdere mogelijkheden zijn voor crowdfunding.

74

Wat zou het kosten om de aankoop van kunst en cultuur fiscaal aftrekbaar te maken van de inkomstenbelasting?

Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de vraag hoe kunst en cultuur wordt gedefinieerd, de vraag hoe groot de huidige markt voor de aankoop van kunst en cultuur is en welke gedragseffecten te verwachten zijn en hoe kan worden voorkomen dat aankoop van dezelfde kunst en cultuur meer dan éénmaal wordt gefaciliteerd.

75

Wat zou het kosten om als crisismaatregel de Geefwet tijdelijk te verruimen door de drempel en het plafond te verwijderen, als ook aankopen van kunst en cultuur eronder te laten vallen?

De Geefwet heeft er voor gezorgd dat geven aan cultuur aantrekkelijker is geworden. De giftenaftrek in de inkomstenbelasting kent namelijk een multiplier van 1,25 met een maximum van € 1.250 voor giften aan culturele algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s).

Het huidige maximum van de multiplier van € 1.250 zorgt ervoor dat de multiplier alleen effectief is voor giften van maximaal € 5.000. Verhoging van het maximale fiscale voordeel van € 1.250 naar stel € 5.000 voor uitsluitend 2021 zal naar verwachting leiden tot een eenmalige budgettaire derving van ordegrootte € 7 miljoen.

Gewone giften aan ANBI’s zijn aftrekbaar boven een drempel van 1% van het inkomen, met een minimum van € 60, en tot een plafond van 10% van het inkomen. Indien met de vraag wordt bedoeld de drempel en het plafond voor de giftenaftrek van gewone (eenmalige) giften af te schaffen, zou de budgettaire derving aanzienlijk zijn. Dit zou ook niet uitsluitend cultuur ten goede komen.

Aankopen van kunst en cultuur kunnen niet onder de (multiplier in de) giftenaftrek worden gebracht aangezien deze aankopen geen gift zijn.

76

Klopt het dat individuele kunstenaars niet in aanmerking komen voor een ANBI-status en dat er tot nu toe nog geen passende fiscale maatregel is gevonden ter bevordering van aankoop van kunstwerken of het inhuren van kunstenaars? Welke fiscale regelingen zouden de aankoop van kunst en het inhuren van kunstenaars zonder ANBI-status kunnen aanmoedigen?

Het klopt dat individuele kunstenaars als natuurlijke personen geen ANBI kunnen zijn. Een instelling kan worden aangemerkt als een ANBI als deze instelling (direct) het algemeen nut beoogt en met haar werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen nut dient en voldoet aan de overige voorwaarden.

Er zijn al gunstige fiscale regelingen voor aankoop van kunst. Als particulieren kunst aanschaffen en bezitten, vormt deze kunst een bezitting voor box 3 (de vermogensrendementsheffing). Kunstvoorwerpen zijn vrijgesteld in box 3, tenzij deze voorwerpen hoofdzakelijk als belegging dienen.

77

Kunt u aangeven met hoeveel procent kunstaankopen zijn gedaald in 2020, onder andere omdat kunstbeurzen stil liggen vanwege het beperkte internationale verkeer?

In het voorjaar wees de Nederlandse Galerie Associatie op de gevolgen van de Corona-crisis voor de kunsthandel. Kunstbeurzen zijn inmiddels veelal stil komen te liggen, de online verkoop van kunstwerken kent daarentegen een sterke dynamiek. We zien een terugloop van het aantal afgesloten Kunstkoop leningen. Een exact percentage van de daling van kunstaankopen is nu echter nog niet bekend.

78

Welke fiscale maatregelen zijn er voor zelfstandige en freelance kunstenaars? Is er al onderzocht wat de impact zou kunnen zijn van fiscale maatregelen, zoals een (tijdelijke) verlaging of een nulstelling van het btw-tarief op podiumkunsten, openbare musea en verzamelingen, het voorkomen van het betalen van dubbele belasting door Nederlandse popartiesten bij optredens in het buitenland en het, misschien tijdelijk, fiscaal aantrekkelijk maken van diensten die creatievelingen aanbieden, ook op EU-niveau?

Voor zelfstandigen in algemene zin gelden verschillende fiscale regelingen. Zo is er de zelfstandigenaftrek en voor startende ondernemers komt de startersaftrek daar bij. Speciaal voor kleine ondernemers is er de zgn. KOR.; de kleineondernemersregeling die voorziet in een BTW-vrijstelling voor (onder andere cultureel) ondernemers met een omzet lager dan € 20.000,–.

Nederland maakt ook gebruik van de mogelijkheid om een aantal prestaties gerelateerd aan cultuur onder het verlaagde BTW-tarief van 9% te laten vallen. Daardoor valt onder meer het verlenen van toegang tot muziek- en toneeluitvoeringen in brede zin en openbare musea en kunstverzamelingen en daarmee samenhangende leveringen van goederen, alsmede de leveringen van kunstvoorwerpen door de maker ervan onder het verlaagde btw-tarief van 9%. Het nultarief is op basis van de BTW-richtlijn voorbehouden aan bepaalde prestaties. Het is Nederland onder de huidige BTW-richtlijn niet toegestaan om het nultarief toe te passen voor genoemde leveringen en diensten. In de culturele sector lijkt stimulering van de afzet niet mogelijk, gelet op de beperkte capaciteit door de regels omtrent afstand houden. Onder meer het CPB en de Europese Commissie hebben onderzoek gedaan naar (verdere) verlaging waarbij de algemene conclusie lijkt dat de BTW niet het geëigende instrument is om prijzen te corrigeren (lees: te verlagen).

79

Klopt het dat individuele kunstenaars de grootste groep werkenden is die onder het sociaal minimum leven, waardoor er vaak geen buffer bestaat om in een crisis het hoofd boven water te houden? Hoeveel procent van deze groep leeft in 2020 onder het sociaal minimum en hoe is dit cijfer veranderd ten opzichte van 2019? Wat zijn de verwachtingen voor deze groep in 2021?

De CBS monitor van de culturele arbeidsmarkt wordt driejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van OCW. Uit de laatste uitgave, over de jaren 2015–2017,bleek dat 23% van alle werkenden en 31% van alle kunstenaars leefde in een huishouden van met minder dan € 20.000 besteedbaar inkomen per jaar. Dit bedrag is niet gelijk aan het sociale minimum, dat is gedifferentieerd naar leefsituatie. Voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder is een bijstandsuitkering in 2020 € 1.230,40 per maand, oftewel € 14.764,80 per jaar. Voor gehuwden is het € 1.230,40 per maand, oftewel € 20.159,64 per jaar. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de Participatiewet ondersteuning biedt aan iedereen die het op de arbeidsmarkt niet redt zonder ondersteuning.

Het is niet bekend welke groepen werkenden het vaakst onder het sociaal minimum leven. De gegevens over inkomens in deze monitor zijn afkomstig van de CBS Enquête Beroepsbevolking. De volgende editie van deze monitor, over de jaren 2016–2018, verschijnt nog in 2020.

80

Hoeveel procent van de € 300 miljoen uit het eerste steunpakket voor de culturele sector is bij makers terechtgekomen?

Zie het antwoord op vraag 107.

81

Hoeveel procent van de € 300 miljoen uit het eerste steunpakket voor de culturele sector is bij gesubsidieerde instellingen terechtgekomen?

Er is, inclusief de aanvullende subsidies voor de lokale of regionale infrastructuur, € 202 miljoen besteed aan gesubsidieerde instellingen. Dat is 67% van het eerste steunpakket.

82

Hoeveel procent van de € 300 miljoen uit het eerste steunpakket voor de culturele sector is bij zzp'ers terechtgekomen?

Zie het antwoord op vraag 107.

83

Hoe wordt de € 2 miljoen extra voor regionale cultuur gefinancierd?

Deze twee miljoen wordt gefinancierd uit de € 80 miljoen die via het Regeerakkoord 2017 extra beschikbaar is gesteld voor cultuur.

84

Hoeveel procent van het tweede steunpakket voor de culturele sector gaat naar verwachting bij makers terechtkomen? Hoe gaat u daarvoor zorgen?

Bij de uitwerking van het tweede steunpakket is, mede op verzoek van uw Kamer, extra aandacht voor kunstenaars en creatieve professionals.

In het tweede steunpakket is € 200 miljoen beschikbaar voor het voorzetten van de maatregelen uit het eerste steunpakket voor cultuur. In dat eerste steunpakket cultuur zaten verschillende sporen die terechtkwamen bij makers:

  • aanvullen van subsidie van producerende instellingen in de basisinfrastructuur 2017–2020, Erfgoedwet en meerjarige gesubsidieerde instellingen en festivals bij de fondsen in de periode 2017–2020. Deze instellingen hebben opdrachten aan makers en freelancers door laten lopen. Zo blijkt uit een onderzoek van het NAPK dat 78% van de leden de steunmiddelen heeft gebruikt om zzp’ers te compenseren.

  • de Cultuur Opstart Lening

  • regelingen bij de zes rijkscultuurfondsen gericht op projecten, werk en opdrachten voor makers

  • Steunfonds Rechtensector

In overleg met de sector wordt bezien hoe de verhouding tussen de verschillende sporen vanuit het eerste steunpakket zal zijn bij de verdeling van de € 200 miljoen.

Verder is er € 15 miljoen beschikbaar gesteld voor een garantiefonds voor filmproducties en het opstarten van pilots om wendbaarheid en weerbaarheid van de sector te vergroten. Deze middelen komen beschikbaar voor makers en creatieve professionals, omdat zij aan de slag kunnen in de filmproducties en de pilots.

Verder komt natuurlijk ook een deel van de € 150 miljoen voor de cruciale lokale culturele infrastructuur terecht bij makers. In overleg met de gemeenten wordt bezien hoe deze middelen het best kunnen worden ingezet. Ook gemeenten zien de problematiek bij makers en creatieve professionals.

85

Kunt u aangeven uit welke geldstromen de mogelijke € 700 miljoen bestaat die de kunst- en cultuursector kan ontvangen in 2021?

Naast het aanvullend steunpakket voor de culturele en creatieve sector van totaal € 482 miljoen zal naar verwachting, op basis van ervaringen met de eerdere generieke steunmaatregelen, het beroep dat de culturele en creatieve sector op de nieuwe generieke maatregelen (TVL, NOW, TOZO) doet in de orde van grootte van € 250 miljoen zijn. Samen met het tweede steunpakket van € 482 miljoen komt het totaal aan steun op ruim € 700 miljoen.

86

Wat is de voortgang op het ratificatieproces van Nederland van het ILO9 Verdrag nr. 190 «Geweld en intimidatie in de wereld van werk», waarin specifieke aandacht is voor gender-gerelateerd geweld en de impact van huiselijk geweld op werk?

De ratificatie van het ILO Verdrag valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW. Op dit moment wordt gewerkt aan een wetgevingsanalyse waarin wordt nagegaan in hoeverre de Nederlandse wet- en regelgeving in overeenstemming is met het Verdrag en waar eventueel aanpassingen nodig zijn. Er lopen ook gesprekken met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties over de ratificatie en implementatie van het verdrag.

87

Welke concrete maatregelen gaat u treffen en welke concrete actie gaat u ondernemen tegen geweld achter de voordeur, nu u constateert dat de hoeveelheid huiselijk geweld tijdens de coronacrisis naar «verwachting» is toegenomen?

Wereldwijd verschenen er tijdens de pandemie sterke signalen over een zorgelijke toename van geweld achter de voordeur, Zo ook in Nederland. In navolging hierop zijn er tijdens de pandemie ook in Nederland aanvullende maatregelen genomen.

OCW financiert de alliantie Act4Respect die zich inzet op het tegengaan van gendergerelateerd geweld. Zij doen dit onder andere door in te zetten op een sociale normverandering bij jongeren. In de voortgangsrapportage (https://voortgangsrapportageemancipatie2020.nl) kunt u in meer detail lezen allemaal wordt gedaan in de aanpak van gendergerelateerd geweld.

In aanvulling daarop is in augustus een driejarige subsidie verleend aan Emancipator. Zij richten zich in hun aanpak expliciet op de rol die mannen spelen bij gendergerelateerd geweld, en de manier waarop mannen deel uit kunnen maken van de oplossing. Emancipator is aangesloten bij een aantal internationale netwerken en projecten waarbinnen ook aandacht is voor manieren om tijdens de pandemie huiselijk geweld door mannen te voorkomen.

88

Wat is de stand van zaken omtrent het wetsvoorstel voor diversiteitsquota in raden van toezicht en raden van bestuur?

Het wetsvoorstel «Wijziging Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het evenwichtiger maken van de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen» is ter advisering aan de afdeling advisering van de Raad van State aangeboden. Het is advies is op 23 september 2020 vastgesteld. Na bestudering en verwerking van het advies zal het wetsvoorstel aan de Kamer worden gezonden.

89

Wat is de stand van zaken omtrent de andere aanbevelingen uit het rapport «Diversiteit in de top» van de SER10?

In het kabinetsstandpunt bij het SER advies is uiteengezet welke opvolging het kabinet wil geven aan de aanbevelingen van de SER. In de brief van 10 juli 2020 aan uw Kamer is toegelicht wat de voortgang is ten aanzien van het wetstraject, de infrastructuur SER en de diversiteit in de (semi)publieke sector.

Inmiddels is er voortgang te melden. De Raad van State heeft op 23 september 2020 het advies bij het wetsvoorstel vastgesteld. De SER heeft op 25 september 2020 een bijeenkomst gehouden met vertegenwoordigers van de SER en van het bedrijfsleven om nader te verkennen hoe de infrastructuur het beste kan worden vormgegeven.

De adviesgroep Vinkenburg is van start en werkt aan de voorbereiding van het advies hoe de aanbevelingen van de SER ten aanzien van genderdiversiteit kunnen worden vertaald naar de (semi)publieke sector.

Over de aanbevelingen van de SER met betrekking tot culturele diversiteit in de top zult u door SZW worden geïnformeerd middels de reguliere voortgangsrapportage van het actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.

90

Zet u in op het plaatsvinden van een volledige 65e Commission on the Status of Women (CSW) in 2021, ook in de contacten met relevante EU- en VN-gremia, nu de CSW in 2020 en andere bijeenkomsten ter viering van Beijing+25 geen doorgang konden vinden wegens COVID-19?

De doorgang van de CSW zal ook volgend jaar afhangen van de situatie rondom de COVID-19 pandemie. Dit zal de vorm bepalen waarin de CSW plaatsvindt: op de reguliere wijze, in afgeslankte vorm en/of digitaal. Wanneer de situatie het toelaat heeft een volledige CSW in 2021 uiteraard mijn voorkeur. Belangrijker nog is dat sociale partners wereldwijd, waaronder het Nederlandse maatschappelijk middenveld, zo veel mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan de CSW, in welke vorm deze ook plaatsvindt. Hier zal maximaal op worden ingezet.

91

Wat zijn de mogelijke negatieve gevolgen voor gendergelijkheid en vrouwenrechten mocht de 65e CSW of andere bijeenkomsten voor Beijing+25 geen of in een beperkte doorgang vinden vanwege de COVID-19 pandemie? Waar zet u in het geval van geen of een beperkte doorgang van de 65e CSW op in?

De wereldwijde verhitte discussie rondom dit onderwerp en de pushback tegen vrouwenrechten en gendergelijkheid, is zeer. zorgelijk. Ik zal mij, al dan niet met gelijkgestemde landen, hier tegen blijven verzetten. Het is van belang dat de CSW en andere Beijing+25 bijeenkomsten doorgang vinden zodat dit onderwerp niet op de achtergrond raakt. Echter, Nederland maakt ook gebruik van andere gremia om de discussie gaande te houden en om te onderhandelen over meer en progressieve rechten voor o.a. vrouwen. Dit gebeurt zowel in multilateraal als bilateraal verband.

Verder zet Nederland in op het naleven van de Beijing Platform for Action (BPfA) en het tegenhouden van regressieve taal op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid. Ook hier is het van belang dat sociale partners wereldwijd, waaronder het Nederlandse maatschappelijk middenveld, de kans krijgen om op gepaste wijze stil te staan bij het jubileum van BPfA, best practices uit te wisselen en bij te dragen aan het vormgeven van VN ambities op het terrein van gendergelijkheid.

92

Hoe ondersteunt u de participatie van het Nederlandse maatschappelijk middenveld en haar partners in onder andere fragiele staten in de aanloop van en tijdens de 65e CSW? Ziet u mogelijke risico’s dan wel kansen voor de participatie van het maatschappelijk middenveld als gevolg van de COVID-19 crisis? Zo ja, welke zijn deze?

Nederland financiert Wo=men om de coördinatie van de inbreng uit het maatschappelijk middenveld rondom de CSW op zich te nemen. Verder worden er bijeenkomsten georganiseerd om de overheidsinbreng en de inbreng uit het veld met elkaar te delen.

Voor zowel de CSW65 als beide Generation Equality Forums is inclusieve deelname van maatschappelijke organisaties essentieel, omdat zij een centrale rol in de agenda setting en implementatie van het Beijing Platform for Action (BPfA) spelen. Nederland heeft hier expliciet de aandacht op gevestigd in het nationaal statement en heeft internationaal bijval gekregen van verschillende lidstaten. Daarnaast vraagt Nederland hier ook aandacht voor in gesprekken met UN WOMEN.

Elke vorm heeft voor- en nadelen. Een virtuele bijeenkomst heeft bijvoorbeeld als belangrijk voordeel dat brede deelname mogelijk is. Tegelijkertijd vraagt het dat maatschappelijke organisaties in fragiele staten toegang hebben tot de benodigde digitale faciliteiten voor participatie. Het is belangrijk dat CSW65 op een wijze plaatsvindt die ruimte biedt voor brede deelname, hier zal samen met like-minded landen op worden ingezet.

93

Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het uitwerken van de aanbevelingen uit het rapport van Grevio11 (Raad van Europa) over het Nederlandse beleid voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen?12 Wanneer kunnen de aanbevelingen met de Kamer worden gedeeld? Op welke manier wordt in de uitwerking rekening gehouden met de mogelijke negatieve gevolgen van de COVID-19 crisis met betrekking tot de eerder (op blz. 22 van het rapport) benoemde toename van huiselijk geweld?

Zoals toegezegd in de eerste reactie op het evaluatierapport (januari 2020) volgt er dit najaar een inhoudelijke reactie op de aanbevelingen uit het rapport. Dit gebeurt in de vorm van een brief aan de Raad van Europa waarin wordt gefocust op de meest urgente aanbevelingen. De brief zal daarna ook met uw Kamer worden gedeeld.

Na het ontvangen van het evaluatierapport van GREVIO in januari 2020 is in beeld gebracht welke aanbevelingen passen binnen het huidige beleid en welke aanbevelingen vragen om een nadere verkenning samen met alle betrokken partijen.

Een groot aantal aanbevelingen in het rapport betreft het vergroten van de gendersensitiviteit van het Nederlandse beleid. Over dit onderwerp is in juni een digitale bijeenkomst georganiseerd voor alle betrokken partijen, zowel overheid als maatschappelijk middenveld. Op basis van die uitkomsten is besloten om Regioplan de opdracht te geven om de vertaalslag te maken van theorie naar praktijk. Deze vertaalslag doen zij op basis van wat al bekend is over de samenhang tussen gender en huiselijk geweld. Het doel hiervan is om de aanbevelingen van GREVIO concreter te kunnen toepassen. Als onderdeel hiervan kijken zij ook wat we winnen met gendersensitiviteit en welke afwegingen gemaakt moeten worden in wetgeving, beleid en uitvoering willen we voldoende rekening houden met gender. Dit moet resulteren in een afwegingskader: een set van vragen die voortvloeit uit de overkoepelende analyse en waar bestaande wetgeving, beleid en uitvoering langs gelegd kunnen worden. Het afwegingskader wordt in ieder geval gebruikt om de aanbevelingen van GREVIO met betrekking tot gendersensitiviteit tegen het licht te houden. Zo wordt in kaart gebracht hoe de aanbevelingen, rekening houdend met de Nederlandse context, ingevuld kunnen worden. Hierbij wordt ook stilgestaan bij de relatie tussen de focus van het Verdrag van Istanbul en de focus van het Nederlandse beleid en ook bij de specifieke Nederlandse context van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

Het kabinet heeft, in lijn met de aanbevelingen van het GREVIO-rapport, verschillende stappen gezet om meer ondersteuning te bieden aan slachtoffers van huiselijk geweld. Deze inzet is versterkt tijdens de COVID-19 pandemie. Hoewel de Nederlandse cijfers op dit moment nog geen toename van huiselijk geweld laten zien, is er tijdens de pandemie een aantal aanvullende maatregelen genomen:

  • Er is een landelijke campagne gestart, met als doel slachtoffers en omstanders aan te zetten tot actie.

  • Met het codewoord «masker 19» kunnen slachtoffers van huiselijk geweld sinds 1 mei jl. bij de apotheek een melding doen van huiselijk geweld.

  • Daarnaast is een chatfunctie ingevoerd bij Veilig Thuis, zodat slachtoffers niet alleen kunnen bellen met Veilig Thuis maar ook op een andere laagdrempelige manier om advies en hulp kunnen vragen.

94

Kunt u de subsidieregeling primair onderwijs van € 102 miljoen uitsplitsen hoeveel geld naar welke ondersteuning is gegaan?

De website van DUS-i bevat een overzicht van alle toegekende aanvragen voor de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs van het eerste tijdvak. Ook wordt een overzicht gegeven van onder andere het aantal aanvragen, de spreiding over het land en het type programma dat basisscholen willen aanbieden.

Een overzicht van het totaal uitgekeerde bedrag is op het moment van het beantwoorden van deze vragen nog niet beschikbaar, maar zal na afronding van de beoordeling van de aanvragen van het tweede tijdvak gemaakt worden. Pas na de verantwoording van scholen over de ontvangen middelen is een definitief beeld op te maken van de besteding ervan.

95

Kunt u de subsidieregeling voortgezet onderwijs uitsplitsen waar het geld terecht gekomen is?

De website van DUS-i bevat een overzicht van alle toegekende aanvragen voor de regeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs van het eerste tijdvak. Ook wordt een overzicht gegeven van onder andere het aantal aanvragen, de spreiding over het land en het type programma dat middelbare scholen willen aanbieden.

Een overzicht van het totaal uitgekeerde bedrag is op het moment van het beantwoorden van deze vragen nog niet beschikbaar, maar zal na afronding van de beoordeling van de aanvragen van het tweede tijdvak gemaakt worden. Pas na de verantwoording van scholen over de ontvangen middelen is een definitief beeld op te maken van de besteding ervan.

96

Kunt u bij tabel 8 per maatregel uitsplitsen op welk begrotingsartikel en meer specifiek op welk onderdeel van het begrotingsartikel, de maatregel te vinden is en kunt u tevens dit bedrag uitsplitsen over de jaren 2020 en 2021?

Hieronder is uitgesplitst per maatregel welke bedragen het betreft in 2020 en 2021 en op welk artikel en subartikel onderdeel dit is geboekt.

Nr.

Maatregel

Bedrag 2020

Bedrag 2021

Artikel

SAO

1

Onderzoek coronavirus

€ 2,0

 

16

Bekostiging

2

Tijdelijke Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening

€ 10,9

 

15

Subsidies

 

Uitvoeringskosten nr. 2

€ 0,1

 

15

Subsidies

3

Verlengen termijn studentenreisproduct (verdeeld 2020–2026)

€ 12,0

 

11

Inkomensoverdrachten en leningen

4

Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector

       

4a

Aanvullende subsidie meerjarig gesubsidieerde producerende instellingen

€ 153,0

 

14

Bekostiging

4b

Opengestelde Monumenten Lening

€ 50,0

 

14

Bekostiging

4c

Regionale infrastructuur: musea, (pop)podia en filmtheaters

€ 48,5

 

14

Bekostiging

4d

Cultuur Opstart Lening

€ 30,0

 

14

Subsidies

4e

Rijkscultuurfondsen voor makers

€ 11,8

 

14

Bekostiging

4f

Steunfonds Rechtensector

€ 5,0

 

14

Bekostiging

 

Uitvoeringskosten 4a t/m 4f

€ 1,7

 

14

Bekostiging

5

Tegemoetkoming studenten mbo en ho

       

5a

Compensatie laatstejaarsstudenten mbo, hbo en wo master van 3 maanden les-, cursus en collegegeld

 

€ 145,0

11

Inkomensoverdrachten

5b

Compensatie voor afloop SF-recht van basis- en aanvullende beurs in mbo en ho

€ 40,0

 

11

Inkomensoverdrachten

 

Uitvoeringkosten DUO voor 5a en 5b

€ 7,5

€ 7,5

11

Bijdrage agentschappen

6

Aanschaf devices in po/vo/mbo tegen oplopen achterstanden op korte termijn (incl. CN)

€ 6,3

 

1

Subsidies

7

Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs

       

7a

Subsidieregeling zomer-/herfst scholen/verlengde lesdagen po/vo/mbo (incl. CN)

       
 

Subsidieregeling voorschoolse educatie

€ 7,0

 

1

Subsidies

 

Subsidieregeling Primair onderwijs

€ 102,0

 

1

Subsidies

 

Subsidieregeling Voortgezet onderwijs

€ 65,0

 

3

Subsidies

 

Subsidieregeling Mbo, vavo en overige educatie

€ 68,0

 

4

Subsidies

 

Uitvoeringskosten 7a

€ 2,0

 

1

Subsidies

7b

Behoud stages en leerwerkbanen in mbo

       
 

Regeling praktijkleren uitbreiden voor conjunctuur- en contactgevoelige beroepen

€ 10,6

€ 10,6

4

Subsidies

 

SBB subsidie actieplan

€ 4,0

€ 4,0

4

Bijdrage ZBO's/RWT's

 

Uitvoeringskosten praktijkleren 7b (RVO)

€ 0,4

€ 0,4

4

Bijdrage agentschappen

7c

Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers funderend onderwijs

       
 

Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers po

€ 2,7

€ 8,3

1

Bekostiging

 

Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers vo

€ 10,0

 

3

Bekostiging

8

Steunfonds lokale informatievoorziening / journalistiek

€ 24,0

 

15

Subsidies

9

Aanpak jeugdwerkloosheid

€ 4,5

€ 25,0

4

Bijdrage mede overheden

Bekostiging

Subsidies

Opdrachten

10

Compensatie meerkosten programmering landelijke publieke omroep

€ 19,0

 

15

Bekostiging

11

Tweede steunpakket culturele en creatieve sector

 

€ 482,0

AP

 

97

Wat kost het om de compensatie die studenten in het mbo, hbo en wo13 ontvangen als gevolg van studievertraging vanwege COVID-19 als ze afstuderen tussen september en januari uit te breiden naar alle studenten mbo, hbo en wo, ongeacht het studiejaar of dat er sprake is van studievertraging?

Op dit moment is € 160 miljoen beschikbaar voor compensatie (en uitvoering) van studenten die uiterlijk januari 2021 hun diploma halen in het mbo, hbo of een masteropleiding in het wo. Wanneer de voorwaarde van behalen diploma, studiejaar en studievertraging vervalt dan gaat het om ruim € 1,1 miljoen studenten in het bekostigd onderwijs mbo, hbo en wo die in aanmerking zouden komen voor een tegemoetkoming. Uitgaande van de bedragen die horen bij huidige tegemoetkoming komt dit uit op circa € 0,5 miljard aan kosten (exclusief uitvoering). Er is dan, naast de reeds beschikbare € 145 miljoen nog circa € 355 miljoen extra budget nodig.

Wanneer men bijvoorbeeld zes maanden kosten van les-, cursus- of collegegeld wil compenseren voor al deze studenten dan kost dit circa € 1 miljard. Er is dan nog circa € 855 miljoen extra budget nodig. Studenten in het niet-bekostigd onderwijs zijn niet meegerekend in bovenstaande berekening.

98

Wat kost het om iedere student in het mbo, hbo en wo een kwart van het les- of collegegeld terug te geven?

In de huidige compensatieregeling is gerekend met een compensatiebedrag gelijk aan een kwart (drie maanden) van het les-, cursus-, en collegegeld. Daarom is het antwoord op deze vraag gelijk aan het antwoord op vraag 97.

99

Kan er een inschatting worden gegeven van het aantal studenten dat studievertraging heeft opgelopen als gevolg van de coronamaatregelen?

Nee, nog niet. Dit wordt, zoals met de Tweede Kamer afgesproken gemonitord. In het najaar zijn eerste beelden beschikbaar, die in het najaar via een Kamerbrief met de Kamer zullen worden gedeeld. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar, op basis daarvan kan een inschatting gegeven worden van het aantal studenten dat vertraging heeft opgelopen. De exacte oorzaak van deze vertraging kunnen we op basis van deze cijfers niet bepalen.

100

Is de uitval in studiejaar 2019/2020 groter dan in voorgaande jaren? Kan er een overzicht worden gegeven van de uitval van de afgelopen vijf jaar?

In het voorjaar van 2021 is er een eerste beeld van de uitval over het studiejaar 2019/2020. Dan komen de voorlopige cijfers beschikbaar van het aantal nieuwe vsv’ers over het studiejaar 2019/2020.

In onderstaande tabel worden de uitvalcijfers van de afgelopen jaren weergegeven gecorrigeerd voor switch van opleiding.

Aantal nieuwe vsv’ers door de jaren heen, vo en mbo (bron onderwijsincijfers.nl)

Jaar

Aantal nieuwe vsv’ers

2011–12

36.560

2012–13

27.760

2013–14

25.622

2014–15

24.451

2015–16

22.953

2016–17

23.744

2017–18

25.666

2018–19

26.894

101

Kunt u een inschatting maken van het aantal studenten dat vertraging op zal lopen in het mbo, hbo en wo door de uitbraak van corona?

Zie antwoord vraag 99.

102

Zijn er cijfers beschikbaar over studievertraging en/of uitval ten gevolge van stagediscriminatie?

Nee, er zijn geen cijfers beschikbaar over studievertraging en/of uitval ten gevolge van stagediscriminatie.

103

Hoeveel studenten hebben via online proctoring tentamens gemaakt? Van hoeveel studenten hiervan heeft het online proctoring gefaald en is het tentamen ongeldig verklaard?

Mbo en ho-instellingen registreren niet hoeveel studenten via online proctoring tentamens maken, hoeveel studenten die wel of niet behalen en/of hoeveel online proctoring tentamens ongeldig verklaard worden.

In de afgelopen maanden heeft zich een aantal incidenten voorgedaan bij ho-instellingen, waarbij een examencommissie besloten heeft een online proctoring tentamen ongeldig te verklaren. Bij deze incidenten ontstonden situaties waardoor studenten konden frauderen.

104

Kunt u een inschatting maken van de kosten als alle studenten die vertraging oplopen door corona compensatie ontvangen?

Zie het antwoord op vraag 101.

105

Wat zijn de opbrengsten tot nu toe van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's die scholen (hebben) kunnen bieden naar aanleiding van de extra middelen die daarvoor vrijgemaakt zijn vanwege de coronacrisis?

Scholen hebben nog tot het einde van dit kalenderjaar om de subsidie van het eerste tijdvak van deze regeling te besteden en tot het einde van dit schooljaar om de subsidie van het tweede tijdvak (waarvan de aanvragen nog worden beoordeeld) te besteden. Er is dus nog geen oordeel te geven over de opbrengsten. Evaluatie van de opbrengsten vindt pas plaats nadat de scholen de activiteiten behorend bij de subsidie hebben uitgevoerd. Dit betekent dat in 2021 de subsidieregeling wordt geëvalueerd en scholen hun verantwoording indienen. Hiernaast is het belangrijk dat scholen zelf de voortgang van hun leerlingen blijven monitoren. Dit kan door volgtoetsen bij de leerlingen af te nemen. Om scholen bij deze analyse te helpen geeft het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs po-scholen op aanvraag in maart 2021 een terugkoppeling over de gevolgen van COVID-19 voor de leergroei van hun leerlingen.

106

Verwacht u dat het bedrag van € 244 miljoen dat geserveerd is om leerachterstanden door de coronacrisis in te halen in de voorschoolse educatie, het po en het vo, genoeg gaat zijn? Zo ja, waar baseert u dit bedrag op?

Zie het antwoord op vraag 24.

107

Hoeveel, van zowel de generieke coronasteunpakketten als van de cultuurspecifieke steunpakketten, is er in totaal bij makers terecht gekomen en komt daar naar verwachting na eventuele uitwerking nog bij?

Zelfstandigen in de culturele en creatieve sector, kunnen gebruik maken van de TOZO en TVL en de voorganger de TOGS. Hoeveel van de zelfstandigen hier gebruik van hebben gemaakt is op dit moment nog niet te zeggen. De cijfers hierover op dat niveau zijn (nog) niet beschikbaar. Van de € 300 miljoen specifiek voor cultuur is € 16,8 miljoen ingezet via het «Steunfonds Rechtensector» en regelingen die makers ondersteunen bij de publieke cultuurfondsen. Deze bijdragen van het Ministerie van OCW zijn aanvullend op de middelen die door de fondsen uit eigen middelen zijn ingezet. Daarnaast zijn aanvullende middelen van het ministerie beschikbaar gekomen voor de ondersteuning en werkgelegenheid van instellingen; de instellingen hebben deze middelen deels ook aan opdrachten bij zzp’ers besteed, afhankelijk van hun behoefte en werkpraktijk. Het percentage van de middelen dat uiteindelijk bij zzp’ers terecht is gekomen is niet bekend. De uitwerking van het tweede steunpakket met daarin extra aandacht voor makers wordt dit najaar bekend gemaakt.

108

Kunt u uitleggen hoe de verschillende bedragen inzake het voorkomen van jeugdwerkloosheid, te weten € 29,5 miljoen en € 14 miljoen zich tot elkaar verhouden?

In totaal wordt er € 29,5 miljoen besteed aan het voorkomen van jeugdwerkloosheid (€ 23,5 miljoen) en voor Tel Mee Met Taal (€ 6,0 miljoen). De € 14 miljoen is onderdeel van de € 23,5 miljoen voor jeugdwerkloosheid en wordt besteed aan begeleidingsgesprekken om kwetsbare schoolverlaters uit het mbo in het laatste jaar van hun opleiding te begeleiden door extra gesprekken te voeren met deze doelgroep als ze nog op school zitten.

109

Hoe wordt de «tegenvaller nieuwkomers» opgevangen?

Dit jaar waren er drie grote tegenvallers op de OCW-begroting, te weten de tegenvaller op de Referentieraming (structureel € 417 miljoen), de tegenvaller op de Studiefinancieringsraming (structureel € 31 miljoen) en de tegenvaller op de nieuwkomersregelingen in het po en vo (structureel € 62 miljoen). Ter dekking van deze tegenvallers van in totaal structureel € 510 miljoen is de OCW-begroting generaal met € 449 miljoen verhoogd. De overige € 61 miljoen structureel is op de OCW-begroting gedekt buiten de lumpsumbudgetten om. Zie onderstaande toelichting en tabel uit de 1e suppletoire begroting 2020 van OCW over de dekking binnen de OCW-begroting:

  • Inzet van eindejaarsmarge. Vanwege de grootte van dit bedrag wordt dit ook ingezet ter dekking van de tegenvallers in de latere jaren.

  • Vrijval budget experiment vraagfinanciering bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen. Naar aanleiding van de tussenevaluatie in het voorjaar van 2019 is besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Doordat er vanaf september 2019 geen nieuwe instroom in het experiment meer wordt toegelaten, valt er budget vrij. Het budget voor het experiment was ontvlochten uit het onderwijsbekostigingsbudget.

  • Lpo over de regeerakkoordreeks op de aanvullende post (AP). De lpo over de regeerakkoordreeks voor werkdrukmiddelen die nog op de AP gereserveerd staat wordt ingezet ter dekking van de tegenvallers op de OCW-begroting.

  • Subsidietaakstelling artikel 1 (Primair onderwijs). Ter dekking van een deel van het onderwijsconvenant (eind 2019) is een incidentele taakstelling op subsidies op artikel 1 (Primair onderwijs) ingeboekt. Deze subsidietaakstelling wordt vanaf 2022 structureel doorgetrokken ter dekking van de tegenvallers op de OCW begroting.

  • Het grootste deel van de lpo op subsidies en overige instrumenten wordt ingehouden ter dekking van de tegenvallers op de OCW-begroting. De lpo op alle bekostiging, bijdrage aan mede-overheden, agentschappen en apparaatskosten worden wel uitgekeerd (ruim € 1,1 miljard per jaar, zie punt 3).

110

Welke leerlingen of docenten krijgen minder geld nu de tegenvaller nieuwkomers moet worden opgevangen?

Zie antwoord vraag 109. De tegenvallers op de OCW-begroting (inclusief de tegenvallers op de nieuwkomersregelingen in het po en vo) zijn grotendeels generaal gedekt en volledig buiten de lumpsum om. Geen enkele leerling of docent krijgt dus minder geld, omdat deze tegenvallers moeten worden opgevangen. Sterker nog de scholen ontvangen meer bekostiging vanwege de hogere aantallen (nieuwkomers) leerlingen, daarnaast is ook de volledige reguliere loon- en prijsontwikkeling aan scholen uitgekeerd.

111

Hoeveel is er totaal extra geïnvesteerd in onderwijs deze kabinetsperiode, zowel structureel als incidenteel, naast de afspraken uit het reageerakkoord in 2017?

In tabel 11 van de OCW-begroting kunt u de extra investeringen in onderwijs van deze kabinetsperiode terugvinden. Het betreft de regels zonder G ervoor.

112

Wat betekenen de nieuwe leerlingencijfers voor de te verwachten krimp, uitgesplitst per sector?

Voor de verwachte ontwikkelingen in leerlingen- en studentenaantallen per sector in de laatste referentieramingen, zie onderstaande tabel.

Referentieraming 2020, leerlingen/studenten (x 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

po

1.493,8

1.485,7

1.477,9

1.471,3

1.470,2

1.473,7

1.478,8

vo

944,5

939,2

936,3

936,5

931,4

922,8

914,7

mbo

500,2

495,8

489,1

482,1

477,0

474,5

473,0

hbo

461,2

460,0

457,5

453,2

447,0

439,7

431,8

wo

310,9

317,8

324,0

329,0

333,0

336,2

339,6

totaal

3.710,6

3.698,4

3.684,9

3.672,0

3.658,7

3.646,9

3.638,0

113

Hoe kan het dat de leerlingen- en studentenramingen elk jaar zo verkeerd worden ingeschat?

Zoals ook in voorgaande jaren, is er minder dan 1% verschil tussen het uiteindelijke aantal leerlingen en studenten en het aantal dat vorig jaar geraamd werd. Alle ramingen kennen onzekerheid. Dit jaar waren er relatief grote bijstellingen in de leerlingen- en studentenramingen, die voor een belangrijk deel veroorzaakt werden door bijstellingen in de Bevolkingsprognose van CBS. Om de ramingen zo goed mogelijk uit te voeren, vraagt OCW de onafhankelijke Adviesgroep Leerlingen- en Studentenramingen (ALS) om advies over de methode van ramen. Hierin zijn het CBS, de planbureaus, de sectorraden en diverse ramingsdeskundigen vertegenwoordigd. Met de bijdragen van de ALS is de ramingsmethodiek voorafgaand aan het uitvoeren van de raming vastgesteld. Samen met de ALS werkt OCW aan verbeteringen om in de toekomst de raming nog nauwkeuriger te maken.

114

Waar komt de € 60 miljoen vandaan waarmee de tegenvallende leerlingen- en studentenramingen uit de OCW-begroting zelf worden bekostigd?

Zie het antwoord op vraag 109.

115

Hoeveel is er de afgelopen tien jaar uit de OCW-begroting zelf bekostigd om de tegenvallende leerlingen- en studentenramingen op te vangen?

In onderstaande tabel staan voor de afgelopen tien jaar de financiële doorwerking van de referentieraming (RR) en de studiefinancieringsraming (SFR)

Bedragen x € 1 miljoen.

–/– is saldoverbeterend

Begroting

t

t+1

t+2

t+3

t+4

2021

214

240

327

401

448

2020

71

39

50,0

58

64

2019

208

162

185

204

208

2018

156

125

127

126

90

2017

54

70

101

106

82

2016

– 10

– 119

– 194

– 264

– 306

2015

– 15

– 55

– 44

– 45

– 75

2014

– 161

– 235

– 261

– 244

– 243

2013

– 258

– 259

– 234

– 233

– 207

2012

4

131

202

295

300

De tegenvaller in 2012 is specifiek gedekt. In de jaren 2013 tot en met 2016 waren er meevallers. De tegenvallers in de begrotingen 2017, 2018, 2019 zijn in eerste instantie grotendeels gedekt met taakstellingen op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) met de bedoeling om die later in te vullen. Die taakstellingen waren ook bedoeld voor dekking van andere OCW-problematiek en rijksbrede problematiek. In 2018 en in het regeerakkoord Rutte III is een cumulatie van taakstellingen op artikel 91 deels generaal gedekt. De tegenvaller in 2020 is generaal gedekt. De tegenvaller in de begroting 2021 is voor het grootste deel generaal gedekt en deels door OCW, met onderstaande reeks:

Begroting

t

t+1

t+2

t+3

t+4

2021

– 128,6

– 36,2

– 48,7

– 53,7

– 58,8

116

Kunt u specificeren hoe groot de tegenvaller is in de leerlingen- en studentenontwikkeling die in 2021 € 198,1 miljoen bedraagt en die verder oploopt tot € 416,8 miljoen (in 2025), bij de leerlingen- en studentenaantallen in de jaren 2022, 2023 en 2024?

De tegenvallers op de leerlingen- en studentenontwikkeling (de Referentieraming) en de studiefinancieringsraming zijn toegelicht in de 1e Suppletoire Begroting 2020 van OCW in tabel 3. Hieronder zijn voor de volledigheid de tegenvallers op de ramingen uitgesplitst.

Omschrijving

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Primair onderwijs

10.076

18.747

43.353

69.410

90.539

95.701

Voortgezet onderwijs

– 260

6.813

15.192

32.331

49.070

67.354

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

316

61.983

66.929

84.050

100.734

115.102

Hoger beroepsonderwijs

0

87.249

103.184

121.389

133.265

140.692

Wetenschappelijk onderwijs

0

23.344

15.785

11.788

5.573

– 2054

Totaal Referentieraming

10.392

198.136

244.443

318.968

379.181

416.795

Studiefinanciering (relevant)

– 16.073

15.980

– 4.284

8.502

22.193

31.138

Totaal leerlingen- en studentenontwikkeling en studiefinanciering

– 5.941

214.116

240.159

327.470

401.374

447.933

117

Kunt u specificeren hoe groot de tegenvaller bij de studiefinanciering, die in 2021 € 16,7 miljoen bedraagt en die verder oploopt tot € 36,3 miljoen (in 2025), is bij de raming van de studiefinanciering in de jaren 2002, 2023 en 2024?

Zie antwoord vraag 116.

118

Kunt u per begrotingsartikel (1, 3, 4, 6, 7, 9, 11, 14, 15, 16 en diverse) een uitsplitsing geven van alle intensiveringen?

Zie vraag 6.

119

Kunt u per begrotingsartikel (1, 3, 4, 6, 7, 14 en 16) een uitsplitsing geven van alle ombuigingen?

In tabel 15 van de OCW-begroting vindt u het totaal van de ombuigingen per begrotingsartikel.

120

Kunt u per begrotingsartikel (1, 3, 4, 6, 7, 9, 11, 14, 15, 16 en diverse) een uitsplitsing kunnen geven van alle saldi intensiveringen en ombuigingen?

In tabel 16 van de OCW-begroting vindt u een uitsplitsing van alle saldi intensiveringen en ombuigingen. Zoals bij het antwoord op vraag 6 is aangegeven zijn bij de intensiveringen de middelen van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s uit de tweede incidentele suppletoire begroting nog niet doorverdeeld naar de juiste artikelen. In onderstaande tabel zijn deze middelen doorverdeeld naar po, vo en mbo en daarmee de juiste saldi van intensiveringen en ombuigingen zichtbaar.

Saldo intensiveringen en ombuigingen per sector (x € 1.000)
 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Primair onderwijs

1

411.084

836.336

917.191

829.415

790.411

762.265

762.265

762.265

Voortgezet onderwijs

3

34.229

213.320

188.155

106.375

70.954

70.550

70.550

70.550

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4

– 12.065

– 5.673

73.583

30.905

1.379

– 9.697

– 9.697

– 20.297

Hoger beroepsonderwijs

6

61.089

126.607

130.681

136.515

132.255

127.879

123.800

122.012

Wetenschappelijk onderwijs

7

18.044

57.413

63.407

59.842

60.963

63.146

63.146

63.146

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

9

0

4.000

11.800

6.500

7.000

12.000

15.000

15.000

Studiefinanciering

11

0

0

47.500

152.500

0

0

0

0

Cultuur

14

123.500

187.000

440.000

104.970

79.970

79.970

79.970

79.970

Media

15

5.000

48.000

95.500

49.500

45.000

45.000

45.000

45.000

Onderzoek en wetenschapsbeleid

16

149.358

225.045

220.600

219.123

219.123

219.123

219.123

219.123

Overig

div.

244.000

415.000

410.000

338.000

183.000

183.000

183.000

183.000

Totaal

 

1.034.239

2.107.048

2.598.417

2.033.645

1.590.055

1.553.236

1.552.157

1.539.769

121

Hoeveel niet-juridisch verplichte middelen in euro’s zijn nog niet bestemd voor bepaald doeleinden?

Alle uitgaven en verplichtingen op de begroting van OCW zijn reeds voor bepaalde doeleinden bestemd. De niet-juridisch verplichte middelen hebben dus ook al een bestemming, er zijn alleen nog geen juridische verplichtingen voor aangegaan.

122

Hoeveel reserves hebben de verschillende schoolbesturen en samenwerkingsverbanden opgebouwd?

Vlak voor het zomerreces bent u in een brief ontvangen geïnformeerd over de omvang van de reserves 2018 en over de verschillende acties die onder regie van het ministerie worden uitgevoerd om de reserves waar nodig en zinvol terug te dringen.

Daarin is aangegeven dat het goed is dat besturen een financiële buffer hebben, echter daar hoort wel het goede verhaal bij. De recente COVID-19 crisis is daar een voorbeeld van. Binnenkort wordt u geïnformeerd over de meest actuele financiële cijfers over verslagjaar 2019. Daarbij ontvangt u ook de geactualiseerde cijfers over de reserves. Naar verwachting wordt deze brief vóór de begrotingsbehandeling aan de Kamer gestuurd. De duiding van de financiële cijfers volgt in december 2020 bij de Financiële staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs.

123

Welke andere landen hebben ook een systeem dat vergelijkbaar is met het passend onderwijs in Nederland? Wat zijn de knelpunten die in deze landen ervaren worden?

Het is lastig om de Nederlandse systematiek voor passend onderwijs te vergelijken met andere landen, omdat ieder land binnen zijn eigen onderwijssysteem het regulier, speciaal of gespecialiseerd onderwijs weer anders gepositioneerd heeft, met andere bestuursstructuren en geldstromen. Wel spelen in veel landen vergelijkbare discussies, zoals: hoe kunnen we leerlingen met een ondersteuningsbehoefte het beste ondersteunen en welke organisatiestructuren passen daarbij, hoe zorgen we ervoor dat leraren deskundig genoeg zijn, hoe kunnen we de expertise van speciaal of gespecialiseerd onderwijs benutten voor het regulier onderwijs? Nederland participeert daarom in internationale netwerken, om kennis uit te wisselen, maar ook om deel te nemen aan vergelijkende studies. In dergelijke studies worden geen landen met elkaar vergeleken, maar wordt gezocht naar mechanismen die binnen de verschillende onderwijssystemen kunnen zorgen voor betere ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben.

124

Waarom is het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod opnieuw gestegen in 2019 in het primair onderwijs?

Er is geen eenduidige aanwijzing die een stijging van de cijfers verklaart. Zoals in de onderwijszorg-brief van november 2019 en de Kamerbrief over de stand van zaken thuiszitters van januari 2020 staat, zijn er verschillende maatregelen getroffen om het aantal thuiszitters dat langer dan drie maanden thuiszit zonder een passend aanbod van onderwijs en/of zorg naar beneden te brengen. Thuiszitten is een ingewikkeld vraagstuk dat verder gaat dan de school alleen. Het oplossen van deze complexe problematiek vraagt vaak om maatwerk. Sinds het Thuiszitterspact is de landelijke aandacht voor de thuiszittersproblematiek geïntensiveerd, wat terug te zien is in het werk dat wordt verricht in de regio’s. Partijen blijken intensief met elkaar samen te werken, bijvoorbeeld gemeente, school, samenwerkingsverband, jeugdhulp, de jeugdverpleegkundige en de leerplichtambtenaar die samen met de ouders naar een betere ondersteuning en plek voor kinderen zoeken. Dit is terug te zien in het feit dat het lukt om steeds meer kinderen terug naar school te krijgen.

Hiernaast zijn er verschillende maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen waar rekening mee moet worden gehouden bij het vinden van oplossingen voor thuiszittende kinderen, zoals de decentralisatie en ontwikkelingen in het sociaal domein en het wachtlijstenvraagstuk in zowel het speciaal onderwijs als jeugdhulp. Tegelijkertijd vormen de maatregelen rond onderwijs-zorg en de evaluatie passend onderwijs een belangrijk aanknopingspunt in het vinden van oplossingen. Over de voortgang rond deze maatregelen wordt uw Kamer binnenkort geïnformeerd.

125

Hoe verhoudt klassengrootte zich tot de score op de eindtoets?

Er is geen onderzoek bekend naar het verband tussen klassengrootte en de score op de eindtoets in Nederland. Hierbij is het goed om te realiseren dat klassengrootte niet toevallig verdeeld is tussen scholen: scholen met meer achterstandskinderen krijgen extra onderwijsachterstandsmiddelen waarmee ze kleinere klassen kunnen financieren. Ook kunnen scholen bewust andere keuzes maken, bijvoorbeeld grotere klassen met meer onderwijsondersteunend personeel in plaats van kleinere klassen met minder ondersteunend personeel. Dat maakt het lastig om een eventueel verband tussen klassengrootte en de score op de eindtoets causaal te interpreteren.

Er is wel buitenlands onderzoek gedaan naar het effect van klassengrootte op leerprestaties, zie antwoord op vraag 144.

126

Wat zijn de oorzaken dat het aantal thuiszitters nog steeds oploopt? Wat gaat u daaraan doen?

Zie het antwoord op vraag 124.

127

Hoeveel van het aandeel thuiszittende leerlingen is hoogbegaafd?

Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling. De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning kunnen krijgen met minder administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is daarom geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde kinderen dat thuiszit.

128

Hoe komt het dat het aandeel thuiszittende leerlingen is gestegen, terwijl er meer in is geïnvesteerd?

Zie het antwoord op vraag 124.

129

Hoeveel scholen zijn er de afgelopen vier jaar gesticht in Nederland in het primair onderwijs en wat waren hun achtergrond (bijzonder of openbaar onderwijs, en wat voor bijzonder onderwijs)?

Vanaf 1 augustus 2017 tot en met 1 augustus 2020 zijn er in totaal 54 nieuwe basisscholen gesticht.

Denominatie

aantal

Openbaar

7

Algemeen bijzonder

17

Antroposofisch

3

Gereformeerd vrijgemaakt

1

Humanistisch

1

Interconfessioneel

1

Islamitisch

10

Protestants-Christelijk

5

Rooms-Katholiek

9

Totaal

54

130

Hoeveel scholen zijn er de afgelopen vier jaar gesticht in Nederland in het voortgezet onderwijs en wat waren hun achtergrond (bijzonder of openbaar onderwijs, en wat voor bijzonder onderwijs)?

Vanaf 1 augustus 2017 tot en met 1 augustus 2020 zijn er in totaal zeven nieuwe vo-scholen gesticht. Alle zeven zijn bijzondere scholen. Eén is humanistisch, één islamitisch en de overige vijf zijn een combinatie van verschillende richtingen.

131

Op welke manier is de kwaliteit van het onderwijs inzichtelijk voor ouders in het primair- en voortgezet onderwijs?

Ouders kunnen op de website www.scholenopdekaart.nl de belangrijkste kenmerken en resultaten van verschillende scholen inzien. Hierbij wordt ook gerefereerd aan landelijke gemiddelden en de ondergrenzen van de inspectie voor scholen met een vergelijkbare populatie.

132

Hoeveel kost het jaarlijks om alle leerlingen in Nederland een warme maaltijd op school te geven in het basisonderwijs?

Het Ministerie van VWS heeft begin dit jaar een schatting van de kosten voor een warme maaltijd aan uw Kamer gestuurd als onderdeel van het rapport «Zorgkeuzes in Kaart». De kosten worden geraamd op € 960 miljoen per jaar, aangevuld met eenmalige investeringskosten.

133

Welke kinderen hebben een risico op een onderwijsachterstand, voordat ze aan het primair onderwijs zijn begonnen?

Gemeenten zijn verplicht te zorgen voor voldoende aanbod van voorschoolse educatie voor kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. Gemeenten stellen zelf vast welke kinderen met een risico op een achterstand in aanmerking komen voor voorschoolse educatie. Daarnaast is het de taak van de gemeenten zich in te spannen deze kinderen daadwerkelijk te bereiken.

De gemeenten ontvangen hiervoor geld vanuit het budget voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. Dit budget wordt verdeeld met behulp van een CBS indicator, waarmee het risico op een onderwijsachterstand van kinderen wordt geschat. De CBS indicator is samengesteld uit de volgende kenmerken: het opleidingsniveau van de ouders, het land van herkomst, de verblijfsduur van de moeder en of de ouders in de schuldsanering zitten.

134

Hoeveel leerlingen die hoogbegaafd zijn kunnen van dit onderwijs- en/of ondersteuningsaanbod gebruikmaken?

Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling. De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning krijgen met minder administratieve lasten, maar ook dat er niet meer wordt geregistreerd. Er is daardoor geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde leerlingen dat gebruik maakt van het ondersteuningsaanbod.

135

Hoeveel hoogbegaafde leerlingen hebben extra onderwijs- en/of ondersteuningsaanbod nodig?

Zie het antwoord op vraag 134.

136

Hoeveel kinderen die hoogbegaafd zijn zitten momenteel thuis?

Er is geen landelijk zicht op het aantal (hoog)begaafde kinderen dat thuiszit.

137

Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar in het primair onderwijs in deze periode?

Sinds de komst van dit kabinet zijn er grote investeringen gedaan in de salarissen van leraren in het primair onderwijs (po). Leraren in het po hebben sinds het begin van deze kabinetsperiode (2018, 2019 en 2020) in totaal gemiddeld 14% salaris erbij gekregen.

Zo is in 2018 een investering gedaan van € 270 miljoen en kregen de leraren sinds 2018 gemiddeld circa 9,5% (bestaande uit de 8,5% + 1% verhoging; zie tabel hieronder) meer salaris. Met de salarisverhoging van 4,5% per 1 januari 2020 krijgt een leraar er ten opzichte van 2019 nog eens gemiddeld zo’n € 200 euro bruto per maand bij.

 

2018

2019

2020

totaal

Structureel

8,5%1

1%2

4,5%

14%

Incidenteel

€ 750,– bruto (naar rato)

+

42% van het salaris in sept 2018

 

€ 875,– bruto (naar rato)

+

33% van het maandloon in jan 2020

€ 1.625,– bruto (naar rato)

+

Ca. 75% van een maandsalaris

X Noot
1

Algemene salarismaatregel van 2,5% plus 6% voor leraren o.g.v. investering van € 270 miljoen in lerarensalarissen.

X Noot
2

Uit functiemixmiddelen die vanaf 1 januari 2019 oplopend naar 1 januari 2020 beschikbaar zijn gekomen.

138

Wat verdient een basisschoolleraar gemiddeld?

De gemiddelde beloning (het bruto salaris inclusief volgens de cao geldende structurele toeslagen zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen) van een leraar in het primair onderwijs is in 2020 gemiddeld € 4.470 excl. eenmalige uitkeringen en € 4.650 inclusief eenmalige uitkeringen. In de berekening van de gemiddelde beloning is rekening gehouden met de schalen en tredes van alle leraren (gewogen gemiddelde) in loondienst. De bedragen zijn afgerond op tientallen.

139

Hoeveel kinderen maken gebruik van leerlingenvervoer?

De meest recente gegevens komen uit het onderzoek «Leerlingenvervoer in Nederland Rapportage eindmeting 2017» van Oberon en Sardes.

In schooljaar 2016/17 maakten 70.000 leerlingen gebruik van een vervoersvoorziening, in het schooljaar 2014/15 waren dit 74.000 leerlingen, in 2012/13 79.000 leerlingen.

140

Waarom stijgen het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl het aantal leerlingen in het basisonderwijs daalt?

Sinds 2017 is er een lichte stijging te zien bij het sbo en het (v)so. Het is niet mogelijk om daar één oorzaak voor te noemen. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken denkbaar. Een belangrijke mogelijke oorzaak wordt in het eindrapport Evaluatie passend onderwijs genoemd. In het rapport wordt geschreven dat er geen indicaties zijn dat het aantal leerlingen met een ondersteuningsbehoefte toeneemt, maar dat er wel indicaties zijn dat de aard van de problematiek van de leerlingen verandert en dat de problematiek zwaarder wordt. Ondersteuningsbehoeften in het primair onderwijs komen vaker voort uit problemen met een gedragscomponent en bij leerlingen worden vaker meerdere problemen gesignaleerd. Mogelijk is de toegenomen zorgzwaarte de verklaring waarom er toch weer meer leerlingen naar het (v)so en sbo worden verwezen.

141

Hoeveel kost het om de groepsgrootte in het basisonderwijs terug te brengen naar 20 leerlingen?

De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde groepsgrootte van gemiddeld 23,5. Daarnaast is er extra bekostiging voor kleine scholen en voor onderwijsachterstanden. De gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte op 1-10-2019 was dan ook 22,6.

Om de gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte terug te brengen naar 20 moet de bekostigde groepsgrootte naar 20,8. Daar zijn dan circa 8.000 extra fte’s voor nodig. Bij een gemiddelde personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële kosten zijn de extra kosten dan € 625 miljoen. De eventuele investeringen voor meer lokalen zijn in hierin niet meegenomen.

142

Hoeveel kost het om de groepsgrootte in het basisonderwijs terug te brengen naar 21 leerlingen?

De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde groepsgrootte van gemiddeld 23,5. Daarnaast is er extra bekostiging voor kleine scholen en voor onderwijsachterstanden. De gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte op 1-10-2019 was dan ook 22,6.

Om de gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte terug te brengen naar 21 moet de bekostigde groepsgrootte naar 21,8. Daar zijn dan circa 4.500 extra fte’s voor nodig. Bij een gemiddelde personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële kosten zijn de extra kosten dan € 350 miljoen. De eventuele investeringen voor meer lokalen zijn in hierin niet meegenomen.

143

Hoeveel kost het om de groepsgrootte in het basisonderwijs terug te brengen naar 22 leerlingen?

De huidige bekostiging voor het basisonderwijs is gebaseerd op een bekostigde groepsgrootte van gemiddeld 23,5. Daarnaast is er extra bekostiging voor kleine scholen en voor onderwijsachterstanden. De gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte op 1-10-2019 was dan ook 22,6.

Om de gerealiseerde gemiddelde groepsgrootte terug te brengen naar 22 moet de bekostigde groepsgrootte naar 22,8. Daar zijn dan circa 1.250 extra fte’s voor nodig. Bij een gemiddelde personeelslast van € 72.500 en een opslag van 10% voor de extra materiële kosten zijn de extra kosten dan € 100 miljoen. De eventuele investeringen voor meer lokalen zijn in hierin niet meegenomen.

144

Is bekend welke klassengrootte leidt tot de beste leerprestaties?

Nee. Het CPB beschouwt in Kansrijk Onderwijsbeleid de best beschikbare buitenlandse evidentie over het causale effect van klassengrootte op leerprestaties. Dit is gebaseerd op quasi-experimentele en experimentele studies met controlegroepen. Hieruit volgt dat kleinere klassen tot meer leerwinst kunnen leiden bij kinderen met een risico op een onderwijsachterstand. Dit onderzoek biedt echter geen inzicht in welke klassengrootte leidt tot de beste leerprestaties.

Er zijn ons ook geen onderzoeken bekend die hier uitspraken over doen in de Nederlandse context. SEO heeft recent ingeschat dat kleinere klassen effect kunnen hebben op leerprestaties, maar in dit onderzoek wordt een pakket aan maatregelen doorberekend waar kleinere klassen een onderdeel van zijn. Er kan uit dit onderzoek daarom niet worden ontleend wat het effect van sec een kleinere klassengrootte zal zijn.

145

Hoeveel procent van de Nederlandse basisschoolklassen zijn groter dan 30 leerlingen?

In de Kamerbrief van juni 2020 is abusievelijk vermeld dat dit 2% van de klassen betrof. Het aandeel van klassen groter dan 30 leerlingen (in 2019) is echter 3,7%.

146

Hoeveel procent van de Nederlandse basisschoolklassen zijn groter dan 25 leerlingen?

70,9% van de basisschoolklassen heeft 25 leerlingen of minder; 29,1% is groter dan 25 leerlingen (2019).

147

Hoe verhoudt de dalende leerlingenaantallen in het primair onderwijs tot 2025 (tabel 22) zich tot de tegenvaller voor de leerlingenramingen, vanwege meer nieuwkomers dan geraamd? Zijn de kosten voor de geraamde aanvullende financiering die nodig is om nieuwkomers te ondersteunen groter dan de verminderde financiering die nodig is vanwege dalende leerlingenaantallen in het primair onderwijs? Hoe zit dit voor het voortgezet onderwijs?

In de Referentieraming 2020 wordt een daling verwacht in het aantal leerlingen in het po tot 2024. (Na 2024 laat de raming weer een kleine stijging zien). Deze daling is niet direct te vergelijken met de begrotingstegenvaller. De begrotingstegenvaller is namelijk een mutatie ten opzichte van de vorige begroting, en daarmee ten opzichte van de vorige Referentieraming 2019. Beide ramingen tonen een daling in het aantal leerlingen in het po tussen 2020 en 2024. Ook in de Begroting 2020 was dus al rekening gehouden met dalende leerlingenaantallen in het po. In de Referentieraming 2020 wordt echter een minder sterke daling verwacht dan in de Referentieraming 2019. Dit heeft onder andere te maken met de hogere (structurele) bevolkingsprognose van het CBS. Dit levert een tegenvaller op in de Begroting 2021 ten opzichte van de Begroting 2020. In het voortgezet onderwijs wordt ook in beide ramingen een daling van het aantal leerlingen geraamd. In de meest recente raming wordt een iets minder sterke leerlingdaling verwacht dan in de raming van het jaar daarvoor. De verschillen tussen beide ramingen zijn voor het voortgezet onderwijs echter kleiner dan voor primair onderwijs.

Zoals blijkt uit bovenstaande uitleg valt er in de Begroting 2021 geen budget vrij door dalingen in aantallen leerlingen in het po en vo, waarmee eventuele andere tegenvallers gedekt kunnen worden, zoals de tegenvaller op de aanvullende bekostigingsregelingen in het po en vo voor nieuwkomers. De dekking van deze tegenvallers staat beschreven in de 1e suppletoire Begroting 2020 en het antwoord op vraag 109.

148

Hoeveel investeert u in werkdrukmiddelen in het voortgezet speciaal onderwijs?

Met het convenant aanpak lerarentekort zijn eind 2019 ook nadere afspraken gemaakt over de verdeling van de werkdrukmiddelen binnen het primair onderwijs. Op basis van die afspraken is voor het schooljaar 2020–2021 in totaal € 380 miljoen beschikbaar. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld: het regulier basisonderwijs ontvangt € 244 per leerling, het speciaal basisonderwijs ontvangt € 366 per leerling en het (voortgezet) speciaal onderwijs ontvangt € 488 per leerling.

149

Wat is de gemiddelde klassengrootte in het voortgezet speciaal onderwijs? Is dat de afgelopen tien jaar gestegen?

Er is geen onderzoek gedaan naar de gemiddelde klassengrootte in het (voortgezet) speciaal onderwijs en hoe deze in de afgelopen 10 jaar is ontwikkeld. Wel is bekend wat de leerling-leraarratio is in het (v)so in de afgelopen jaren. De leerling-leraarratio is het aantal fte leraren gedeeld door het aantal leerlingen. Onderstaande tabel over de ontwikkeling van de leerling-leraarratio in het (v)so is ook in de brief Groepsgrootte en leerling-leraarratio 2019 van 4 juni 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 31 293, nr. 521) opgenomen. Overigens, in de bekostiging wordt rekening gehouden met een gemiddelde groepsgrootte van twaalf leerlingen in het so en een gemiddelde groepsgrootte van zeven in het vso.

 

’09

’10

’11

’12

’13

’14

’15

’16

’17

’18

’19

Ratio (v)so

5,34

5,73

6,09

6,28

6,34

6,48

6,39

6,45

6,55

6,56

6,58

150

Hoeveel kost het om overal in Nederland brede brugklassen in te voeren?

Binnen het huidige stelsel zijn er geen wettelijke voorschriften over de groepssamenstelling in het voortgezet onderwijs. Scholen hebben de vrijheid om het onderwijs in te richten zoals dat bij de lokale behoeften past. De ene leerling gedijt het beste in een brede brugklas, terwijl het voor de andere leerling beter is om zo snel mogelijk om een specifiek niveau in te stromen. Het is van belang dat er iets te kiezen is en dat er een regionaal dekkend aanbod van verschillende type brugklassen is. Het aanbod van (brede) brugklassen in Nederland wordt daarom gemonitord.

Binnen het huidige stelsel is het verplichten van brede brugklassen niet mogelijk, maar zouden scholen wel gestimuleerd kunnen worden om brede brugklassen aan te bieden. De kosten van een dergelijke stimuleringsmaatregel hangen af van hoe hoog het gewenste stimuleringsbedrag per school of per vestiging is. Overigens zal dit er niet toe leiden dat iedere school per definitie een brede brugklas heeft. Er zijn immers ook scholen die maar één of twee schoolsoorten aanbieden. Soms kiezen ouders en leerlingen bewust voor een categorale school.

Om overal in Nederland verplicht brede brugklassen in te voeren is een stelselwijziging nodig. Er moeten dan immers wettelijke bepalingen komen over de inrichting van de groepssamenstelling in het voortgezet onderwijs. Ook is een grootschalige herschikking van het aanbod tussen vestigingen, scholen en besturen vereist. Niet iedere vestiging biedt immers het volledige brede aanbod aan. Als scholen nu geen brede brugklassen aanbieden, en dat wel moeten gaan doen, vraagt dat om aanpassingen in de inrichting van hun onderwijs. Dat brengt dus ook voor de scholen uitvoeringslasten met zich mee.

151

Wat verklaart de stijging aan humanistisch vormend en godsdienstonderwijs?

De stijging aan humanistisch vormend en godsdienstonderwijs wordt verklaard door de bepalingen over de volumegroei van het aantal deelnemende leerlingen van maximaal 2% per jaar tot 2025, die, als gevolg van de wettelijke verankering van godsdienstonderwijs, per 1 januari 2019 zijn opgenomen. Met een realistische inschatting is besloten dat het beschikbare bedrag in 2025 maximaal € 15 miljoen moest zijn. De dekking is getrapt per jaar in de begroting tot 2025 verwerkt.

152

Voor het schooljaar 2021–2022 is € 370 miljoen beschikbaar om de werkdruk in het primair onderwijs tegen te gaan, hoe bent u tot dat bedrag gekomen? Hoe gaat u dat besteden?

De oorspronkelijke reeks bedragen van de werkdrukmiddelen stamt uit het regeerakkoord. Over het bedrag dat dit jaar beschikbaar is voor de vermindering van werkdruk in het primair onderwijs is bij Voorjaarsnota besloten. Een deel van de werkdrukmiddelen is daarmee in de tijd naar voren gehaald, zoals afgesproken in het convenant aanpak lerarentekort dat eind 2019 is gesloten met alle sociale partners. De € 380 miljoen die beschikbaar is voor schooljaar 2020–2021 worden via de reguliere systematiek van het werkdrukakkoord besteed, namelijk door middel van besluitvorming binnen de schoolteams zelf. De besteding verschilt dus per school.

153

Hoeveel geld komt er vrij als de sectorakkoorden aflopen? Is dit geld nu al bestemd voor een andere post op de begroting?

De prestatieboxmiddelen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs zijn gekoppeld aan het bestuursakkoord primair onderwijs en het sectorakkoord voortgezet onderwijs. In de prestatiebox primair onderwijs zit € 306,4 miljoen en in de prestatiebox voortgezet onderwijs zit € 333,8 miljoen. Zoals toegezegd aan uw Kamer komen wij bij de begrotingsbehandeling met een voorstel voor de inzet van de prestatieboxmiddelen vanaf 2021. Conform de motie Rog zal dit een voorstel moeten zijn waar ook vertegenwoordigers van schoolleiders en leraren instemming aan verlenen.

154

Waarom dalen de ondersteuningsmiddelen passend onderwijs, terwijl het aantal leerlingen in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs stijgen?

Samenwerkingsverbanden ontvangen per reguliere leerling een bedrag voor ondersteuningsbekostiging. Zowel het primair als voortgezet onderwijs hebben te maken met een leerlingendaling. Omdat het aantal leerlingen de komende jaren daalt, neemt ook de totale ondersteuningsbekostiging dat naar samenwerkingsverbanden gaat licht af.

155

Wat is de stand van zaken bij de erkenning van het CXC14-onderwijs van Sint-Eustatius? Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de CXC-structuur wordt gevolgd, terwijl de hbo-instellingen in Nederland worden vrijgelaten om studenten met deze (buitenlandse!) diploma's al dan niet te accepteren?

Het huidige Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool wordt binnenkort vervangen door een nieuw besluit. In dit nieuwe besluit worden bepalingen opgenomen die er voor moeten zorgen dat eventuele aansluitproblemen zo weinig mogelijk of helemaal niet voorkomen. Per 1 augustus 2021 zal het nieuwe besluit volledig inwerking treden. Parallel daaraan wordt geregeld dat degenen die een CXC-diploma op een voldoende – vergelijkbaar met havo- of vwo-niveau – hebben behaald en aangetoond hebben over voldoende kennis van de Nederlandse taal te beschikken, toelatingsrechten krijgen tot vervolgonderwijs in Nederland. De overweging dat het CXC-onderwijs en examensysteem wordt gevolgd op Sint Eustatius en Saba is dat dit een algemeen bekend en erkend onderwijssysteem in de Caribische regio is en met Engels als instructietaal sluit dit aan bij regionaal levende behoeftes. De ervaring is nu al dat Nederlandse instellingen het advies van Nuffic volgen om instromende studenten met een CXC-diploma in te schrijven als dat op een voldoende – vergelijkbaar met havo- of vwo-niveau – is behaald. In het nieuwe besluit wordt geregeld dat de leerling die een CXC-opleiding heeft afgerond en met goed gevolg het verdiepende vak Nederlands heeft afgelegd, een schooldiploma ontvangt. Met dit schooldiploma krijgt de leerling rechtstreeks toelating tot een vervolgopleiding, dat aansluit bij het werk- en denkniveau dat dit schooldiploma vertegenwoordigd.

156

Hoeveel geld gaat er van de lichte ondersteuning naar de ondersteuning van hoogbegaafde leerlingen?

Samenwerkingsverbanden ontvangen ca. € 2,4 miljard aan bekostiging voor lichte en zware ondersteuning. In 2015 is er structureel budget van € 29 miljoen toegevoegd aan de lumpsum van de samenwerkingsverbanden. Dit is nu door indexaties jaarlijks circa € 33,2 miljoen. Dit extra geld is bedoeld om de brede doelstelling van passend onderwijs vorm te geven: passend onderwijs voor alle leerlingen met een ondersteuningsbehoefte, niet alleen voor leerlingen met een beperking of leerprobleem, maar nadrukkelijk ook voor (hoog)begaafde leerlingen. In aanvulling op deze middelen is in het Regeerakkoord opgenomen dat er € 15 miljoen per jaar structureel beschikbaar komt voor onderwijs(ondersteuning) aan (hoog)begaafde leerlingen, waarvan € 14 miljoen via een subsidieregeling beschikbaar is. De resterende € 1 miljoen is voor onderzoek naar werkende interventies voor (hoog)begaafde leerlingen en om inzicht te krijgen in de effectiviteit en doelmatigheid van de interventies. De (tussen)resultaten van het onderzoek zullen worden gedeeld met de Kamer.

157

Wat is het minimale budget voor ondersteuning aan hoogbegaafde leerlingen in het po en vo?

Zie het antwoord bij vraag 156.

158

Hoeveel geld is er beschikbaar uit de aanvullende bekostiging voor het leeraanbod voor hoogbegaafde leerlingen uitgesplitst in het po en vo? Hoeveel is dat per hoogbegaafde leerling?

Op de post aanvullende bekostiging primair onderwijs (artikel 1) staat de subsidieregeling onderwijs(ondersteuning) aan (hoog)begaafde leerlingen. Hiermee is in totaal € 14 miljoen per schooljaar beschikbaar. Het bedrag is verdeeld op basis van het totaal aantal leerlingen dat stond ingeschreven op de scholen binnen een samenwerkingsverband op teldatum 1 oktober 2017. Het maximale subsidiebedrag per leerling is € 5,74. Voor het primair onderwijs is er op basis van de subsidieregeling maximaal € 8,3 miljoen beschikbaar. Voor het voortgezet onderwijs is dat € 5,7 miljoen.

159

Hoeveel hoogbegaafde leerlingen kunnen hiermee ondersteund worden?

Zie het antwoord op vraag 134.

160

Hoeveel hoogbegaafde leerlingen kunnen er niet mee geholpen worden?

Zie het antwoord bij vraag 159.

161

Wat zijn de eerste resultaten bij de Aanpak tekorten G5?

De maatregelen die op basis van de intensivering zijn aangekondigd, zijn gestart per 1 augustus, dus op deze vraag is nog geen reactie te geven. De maatregelen worden gemonitord.

162

Hoeveel kost het om kinderopvang over te hevelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?

De kosten van het overhevelen van kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is afhankelijk van de vraag of dit gepaard gaat met wijzigingen in beleid. Bij onveranderd beleid overhevelen van een bestaand instrument van de SZW- naar de OCW-begroting gaat gepaard met incidentele organisatiekosten. De omvang hiervan is op voorhand nog niet aan te geven. Dit hangt af van veel factoren, onder meer rond huisvesting, ICT en herinrichting van organisatiestructuren.

163

Waarom is het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod opnieuw gestegen in 2019 in het voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 124.

164

Klopt het dat 4,1 procent van de lessen in het voortgezet onderwijs gegeven worden door onbevoegden? Hoeveel personen zijn dit en om hoeveel lesuren gaat dit?

Ja. Uit het rapport van CentERdata IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo, van december 2019, blijkt dat per peildatum 1 oktober 2018 4,1% van de lessen in het vo onbevoegd werd gegeven. Dit komt neer op 43.490 lesuren. Bijna de helft van deze leraren beschikt wel over een onderwijsbevoegdheid voor een ander vak. De andere helft is grotendeels in opleiding, of beschikt bijvoorbeeld over een pabodiploma. Daarnaast werd 8,4% van de lessen benoembaar gegeven, wat neerkomt op 89.102 lesuren. In totaal ging het om 2.675 personen die uitsluitend onbevoegd lesgeven. 66.712 personen gaven bevoegd en/of benoembaar les en 1.582 personen onbevoegd in combinatie met bevoegd en/of benoembaar. De afgelopen jaren heeft zich een positieve ontwikkeling voorgedaan: het aantal onbevoegd gegeven lessen neemt af en het aantal benoembaar gegeven lessen neemt toe.

165

Hoeveel lesuren worden gegeven door benoembare leraren in zowel het primair, als het voortgezet onderwijs?

In het primair onderwijs geven leraren maximaal 940 klokuren les per jaar, bij een fulltime betrekking. Voor startende leraren geldt een reductie van 40 uur per jaar, voor de verlichting van de werkdruk. Dat geldt voor leraren die in de tredes 1,2 of 3 van hun salarisschaal zitten. Tussen bevoegde, onbevoegde en benoembare docenten als zij-instromers en leraren in opleiding, wordt geen onderscheid gemaakt voor wat betreft het aantal lesuren per jaar.

In het voortgezet onderwijs geven leraren maximaal 720 klokuren les bij een fulltime betrekking. Dit aantal uren is per 1 augustus 2019 verlaagd van 750 klokuren naar 720 klokuren per jaar, om tijd vrij te maken voor onderwijsontwikkeling, – verbreding en – verdieping. Voor startende leraren, met een eerste reguliere aanstelling als leraar, wordt de lessentaak gereduceerd met 20% in zijn eerste jaar en met 10% in zijn tweede jaar als leraar. Verder geldt, net als in het primair onderwijs, dat geen onderscheid wordt gemaakt in het aantal lesuren tussen bevoegde, onbevoegde en benoembare leraren.

166

Hoeveel lesuren worden gegeven door onbevoegden in zowel het primair, als het voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 165.

167

Hoeveel lesuren worden gegeven door bevoegde leraren in zowel het primair, als het voortgezet onderwijs?

Zie het antwoord op vraag 165.

168

Waarom is het aantal voortijdige schoolverlaters in het voortgezet onderwijs ook in 2019 weer gestegen?

In de Kamerbrief van 4 maart 2020 is de Kamer geïnformeerd dat het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) in het schooljaar 2018–2019 is toegenomen tot 26.894 in totaal (voortgezet onderwijs en mbo). Er zijn 1.046 meer jongeren uitgevallen ten opzichte van het voorgaande schooljaar. Tegelijkertijd daalde het aantal uitvallers in het voortgezet onderwijs van 4.746 vsv’ers in het schooljaar 2017–2018 naar 4.539 vsv’ers in het schooljaar 2018–2019. Het aantal voortijdig schoolverlaters in het voortgezet onderwijs is daarmee gedaald en niet gestegen.

169

Hoeveel wordt er geïnvesteerd om de werkdruk in het voortgezet onderwijs tegen te gaan?

Met het convenant dat op 1 november 2019 is gesloten met de raden en bonden is afgesproken dat schoolbesturen in het vo in totaal € 150 miljoen krijgen voor besteding in 2020 en 2021. Dit kan door scholen worden uitgegeven aan onder andere het creëren van ontwikkeltijd en werkdrukverlichting.

Daarnaast zijn er investeringen die op een meer indirecte wijze kunnen bijdragen aan werkdrukverlichting: te denken valt aan de prestatiebox-middelen waarmee het strategisch personeelsbeleid wordt versterkt.

170

Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar, tweedegraads, in het middelbaar onderwijs in deze periode?

In welke salarisschaal een leraar is ingeschaald, hangt af van de functie die hij uitoefent. Er is geen directe koppeling tussen de bevoegdheid van een leraar en de salarisschaal waarin een leraar is ingedeeld. Hier zijn ook geen gegevens over beschikbaar.

Een leraar in het voortgezet onderwijs is er in deze kabinetsperiode (2018, 2019, 2020) als gevolg van afspraken in de CAO VO ongeveer 8% op vooruit gegaan.

171

Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar, eerstegraads, in het middelbaar onderwijs in deze periode?

Zie het antwoord op vraag 170.

172

Wat verdient een tweedegraads leraar op de middelbare school?

Wat een leraar in het voortgezet onderwijs verdient, hangt af van de functie die hij uitoefent. Het eerstegraads of tweedegraads bevoegd zijn heeft geen directe koppeling met de beloning.

In onderstaande tabel is weergegeven wat een leraar in het voortgezet onderwijs kan verdienen. Bij het salaris gaat het om de meest recente salarisbedragen (bedragen per 1 maart 2020). Bij de beloning (het bruto salaris inclusief volgens de cao geldende structurele toeslagen zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen) gaat het om de gemiddelde beloning in 2020. Eenmalige uitkeringen horen bij de beloning, maar zijn hier niet in meegenomen omdat zij niet van structurele aard zijn. De beloningsbedragen zijn afgerond op tientallen.

VO

Salaris

Beloning

 

(bruto)

(bruto)

LB

aandeel leraren 42%

LB-start

€ 2.822

€ 3.260

LB-10jr

€ 3.877

€ 4.480

LB-max

€ 4.301

€ 5.100

LC

aandeel leraren 32%

LC-start

€ 2.840

€ 3.280

LC-10jr

€ 4.473

€ 5.170

LC-max

€ 5.012

€ 5.920

LD

aandeel leraren 25%

LD-start

€ 2.851

€ 3.290

LD-10jr

€ 4.970

€ 5.740

LD-max

€ 5.699

€ 6.710

Het aandeel leraren per schaal o.b.v. fte per sector is o.b.v. gegevens van www.functiemix.nl 2019.

173

Wat verdient een tweedegraads leraar gemiddeld op een middelbare school?

Wat een leraar in het voortgezet onderwijs verdient, hangt af van de functie die hij uitoefent. Het eerstegraads of tweedegraads bevoegd zijn heeft geen directe koppeling met de beloning.

De gemiddelde beloning (het bruto salaris inclusief volgens de cao geldende structurele toeslagen zoals vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en overige toelagen) van een leraar in het voortgezet onderwijs is in 2020 gemiddeld € 5.330 excl. eenmalige uitkeringen en € 5.400 inclusief eenmalige uitkeringen. In deze berekening is rekening gehouden met de schalen en tredes van alle leraren (gewogen gemiddelde) in loondienst. De bedragen zijn afgerond op tientallen.

174

Wat verdient een eerstegraads leraar op de middelbare school?

Zie het antwoord op vraag 172.

175

Wat verdient een eerstegraads leraar gemiddeld op een middelbare school?

Zie het antwoord op vraag 173.

176

Bij welke vakken is het lerarentekort in het middelbaar onderwijs het grootst?

Voor inzicht in de kwantitatieve omvang van de tekorten bij de verschillende vakken in het voortgezet onderwijs kan gebruik gemaakt van het «Mirror Ramingsmodel» en de «Arbeidsmarktbarometer». Het Mirror-model geeft een voorspelling van toekomstige tekorten, de Arbeidsmarktbarometer geeft op basis van een analyse van onderwijsvacatures een indicatie van de actuele tekorten. Van beide wordt jaarlijks een rapportage gepubliceerd. De meest recentelijke rapportages zijn eind 2019 als bijlage met Uw Kamer gedeeld, voorzien van tekst en uitleg in de Kamerbrief over de arbeidsmarkt voor leraren 2019 (TK 27 923-388).

In de rapportage De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel primair onderwijs, voortgezet onderwijs en mbo 2019–2020 op basis van het ramingsmodel wordt in tabel 8 voorspeld dat de extra onvervulde vraag ten opzichte van 2018 als percentage van de werkgelegenheid voor een aantal vakken de komende jaren significant hoger oploopt dan gemiddeld. Op grond hiervan kan gesteld worden dat Informatica, Natuurkunde, Scheikunde, Frans, Duits en de Klassieke Talen de hoogst oplopende tekorten zullen kennen.

In de rapportage Arbeidsmarkt barometer primair onderwijs, voortgezet onderwijs en mbo 2018–2019 is in tabel 4.4 op vakniveau een overzicht van het aantal vacatures in het voortgezet onderwijs naar functietype voor 2018/2019 opgenomen, en in tabel 4.5 een overzicht van de verhoudingsgetallen voor de vacatures ten opzichte van de totale lesomvang voor het vak. Hoewel een vacature niet hetzelfde is als een tekort, is het op grond hiervan aannemelijk dat de grootste actuele tekorten zich bevinden in de sector techniek (bijvoorbeeld leraren in de technische beroepsgerichte vakken in het vmbo) en de sector ICT (bijvoorbeeld leraren informatica). Dat is in lijn met de signalen die uit het veld ontvangen worden.

177

Met hoeveel procent is het salaris gestegen van een leraar in het voortgezet onderwijs in deze periode?

Een leraar in het voortgezet onderwijs is er in deze kabinetsperiode (2018, 2019, 2020) ongeveer 8% op vooruit gegaan.

178

Verdient een leraar meer dan een verpleegster of een agent?

Salarissen van werknemers in verschillende sectoren zijn niet zomaar één op één met elkaar te vergelijken. In de verschillende sectoren worden cao’s afgesloten waar de beloningsstructuur in is geregeld. Binnen de zorgsector en de onderwijssector als geheel gelden verschillende sectorcao’s (cao-ziekenhuizen, cao Verpleeg- & Verzorgingshuizen & Thuiszorg, cao UMC’s resp. cao’s primair en voortgezet onderwijs, cao middelbaar beroepsonderwijs). Het maakt dus uit voor je salaris in welke sector je als verpleegkundige of docent werkzaam bent. En er zijn bovendien binnen de sector verschillende niveaus van verpleegkundigen en docenten te onderscheiden. De zwaarte van je taken en verantwoordelijkheden bepalen het functieniveau dat is gekoppeld aan je salaris.

179

Hoeveel islamitische middelbare scholen hebben momenteel beoordeling onvoldoende door de Inspectie?

Er zijn twee islamitische scholen voor voortgezet onderwijs. Bij deze scholen en hun besturen vindt momenteel inspectieonderzoek plaats.

Bij één bestuur heeft de inspectie het oordeel onvoldoende gegeven op het kwaliteitsgebied financieel beheer. De afdelingen die onder dit bestuur vallen hebben momenteel geen eindoordeel.

De afdelingen van het andere bestuur hebben momenteel het oordeel «voldoende».

180

Hoeveel leerlingen volgden er in schooljaar 2019/2020 een aanvullend onderwijsprogramma, zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma in tabelvorm aangeven?

Deze vraag is niet eensluidend te beantwoorden, aangezien er geen eenduidige definitie is van wat als een «aanvullend onderwijsprogramma» wordt beschouwd. Scholen met het predicaat technasium (dat zijn er op dit moment 100) bieden bijvoorbeeld het (examen-)vak Onderzoeken en Ontwerpen aan. Dit vak heeft echter exact dezelfde status als alle andere examenprogramma’s, zodat leerlingen die dit vak volgen daarmee geen aanvullend onderwijsprogramma volgen: dit vak maakt voor hen onderdeel uit van het reguliere curriculum.

181

Hoeveel leerlingen volgen er dit schooljaar een aanvullend onderwijsprogramma, zoals tweetalig onderwijs of technasium, naast het reguliere onderwijsprogramma in zowel basis- als voortgezet onderwijs? Kunt u dit per aanvullend onderwijsprogramma in tabelvorm aangeven?

Zie het antwoord op vraag 180.

182

Wat is de gemiddelde klassengrootte in het voortgezet onderwijs in Nederland?

In de huidige regelgeving zijn er geen wettelijke normen opgenomen voor de klassengrootte in het voortgezet onderwijs. De klassengrootte in het voortgezet onderwijs verschilt per school, per schoolsoort en zelfs per vak. In een klas waar het vak Nederlands wordt gegeven zitten in de regel meer leerlingen dan bij het vak Management en Organisatie. Scholen hebben de vrijheid om het onderwijs in te richten op basis van lokale afwegingen. Het aantal leerlingen en de specifieke profiel- en pakketkeuzes die zij maken zijn bepalend voor de omvang van de klassen.

De gemiddelde gerealiseerde groepsgrootte in het voortgezet onderwijs wordt niet jaarlijks gemeten, maar een onderzoek van Capgemini uit 2013 laat zien dat de groepsgrootte per schoolsoort uiteenloopt van ca. 12 resp. 17,5 leerlingen in het praktijkonderwijs en de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo, via 21 à 22 leerlingen in de kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg van het vmbo, naar ruim 25 leerlingen in het vwo en het mavo tot 27 leerlingen op het havo. Hieruit is echter niet een eenduidig gemiddelde af te leiden.

Kleinere klassen betekenen vooral meer klassen. Het aantal leerlingen verandert immers niet, dus moeten deze leerlingen over meer klassen verspreid worden als de klassen kleiner zouden zijn. Klassenverkleining leidt daarom, naast de vraag naar extra klaslokalen, tot een substantiële extra vraag naar leraren. Het gaat dan al snel om vele duizenden extra benodigde leraren. Om de gemiddelde groepsgrootte te kunnen verkleinen zal het reeds bestaande, en naar verwachting verder oplopende, lerarentekort moeten worden opgelost. Vervolgens (of tegelijkertijd) zal een flinke uitbreiding van het aanbod van (bevoegde) leraren nodig zijn om aan de door deze maatregel veroorzaakte toename van de vraag naar leraren te kunnen voldoen.

183

Hoeveel zou het kosten om de klassengrootte in het voortgezet onderwijs terug te brengen naar 21 leerlingen?

Zie het antwoord op vraag 182.

184

Kunt u aangeven met hoeveel procent het aantal vroegtijdige schoolverlaters in het mbo gestegen is door corona? Kunt u een reeks geven van de afgelopen tien jaar?

Op dit moment is er nog geen inzicht te geven op het effect van corona op het aantal nieuwe vsv’ers. De eerste voorlopige cijfers van het studiejaar 2019/2020 zullen in het voorjaar van 2021 beschikbaar komen. Voor een overzicht van het aantal uitvallers in de afgelopen jaren (vo en mbo), zie vraag 100.

185

Kunt u aangeven hoeveel het kost om de mbo-stagetekorten in de publieke sector weg te werken?

Nee. SBB geeft in de monitor van het Actieplan stages en leerbanen geen inzicht in tekorten per werkgever en het is dus niet duidelijk hoe groot de stagetekorten in de publieke sector zijn. Via uitvoering van de motie van het lid Bruins c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420 nr. 128), die de regering verzoekt om een strategie op te stellen om de komende tijd tot meer stage-, trainee- en startersplekken voor jongeren te komen en daarbij nadrukkelijk te kijken naar de rol van de landelijke overheid en medeoverheden als werkgever, werken wij wel verder aan het vergroten van het aantal stageplekken in de publieke sector.

186

Kunt u aangeven hoeveel het kost om de mbo-stagetekorten in de private sector weg te werken?

Nee. Uit de recente monitor van SBB blijkt dat medio september sprake is van een tekort van bijna 19.0000 stages en leerbanen. De daling ten opzichte van de eerdere meting in augustus hangt samen met 5.000 gevonden stages en leerbanen, terwijl tegelijkertijd weer 3.000 nieuwe tekorten zijn opgehaald door SBB. Dit laat ook zien dat het tekort aan stages en leerbanen geen statisch getal is, maar fluctueert door inspanningen van onderwijs en bedrijfsleven. De ambitie is vanzelfsprekend dat alle tekorten worden weggewerkt. Het is echter niet uit te sluiten dat zich tekorten voor zullen blijven doen. Om die reden zijn samen met het onderwijsveld in het vierde servicedocument afspraken gemaakt hoe te handelen als een stage of leerbaan niet tijdig worden gevonden. Dat moet ruimte bieden voor voldoende flexibiliteit. Het niet kunnen vinden van een stage of leerbaan heeft niet altijd met geld te maken, maar ook met het stilvallen van delen van de economie.

187

Wat is de omvang van het lerarentekort in het mbo in 2020 en de verwachtingen voor 2021?

Er zijn geen harde cijfers bekend over de omvang van het lerarentekort in het mbo, omdat die niet centraal worden geregistreerd. De mbo-instellingen geven aan dat er tekorten zijn in specifieke richtingen als techniek, zorg en ICT. Op basis van prognoses van voor corona was de verwachting dat de tekorten bij deze richtingen in 2021 zouden toenemen. Hoe corona dit beïnvloedt is momenteel niet te voorspellen.

188

Kunt u uiteenzetten hoe u kansengelijkheid in het mbo bevordert?

Bij het bevorderen van kansengelijkheid gaat het erom dat jongeren in staat worden gesteld en waar nodig worden gestimuleerd om hun talenten te ontwikkelen. Met meerdere maatregelen levert het kabinet daar een bijdrage aan. Zo wordt er ingezet op het tegengaan van stagediscriminatie en extra geïnvesteerd in loopbaanoriëntatie en burgerschapsvorming, bijvoorbeeld met de Burgerschapsagenda. Met de subsidieregeling voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s krijgen studenten die door de coronacrisis op achterstand zijn geraakt, of hun stageplek hebben verloren, extra onderwijs en begeleiding aangeboden. Samen met de SBB wordt € 30 miljoen ingezet voor het behoud van stages en leerwerkbanen. Ook de mbo-instellingen werken hard aan het tegengaan van ongelijke kansen. Zo heeft elke instelling als onderdeel van de kwaliteitsafspraken een concrete kwaliteitsagenda opgesteld waarin de instelling beschrijft hoe zij kansengelijkheid bevordert. Op 13 maart 2019 heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin verder wordt ingegaan op een aantal van de maatregelen om kansengelijkheid te bevorderen.

In 2017 is daarnaast structureel een bedrag van € 7,5 miljoen per jaar toegevoegd aan de OCW-begroting ten behoeve van het bevorderen van gelijke kansen in het mbo. In 2017, 2018 en 2019 zijn deze middelen ingezet ten behoeve van de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo en projecten van de Gelijke Kansen Alliantie.

189

Kunt u aangeven hoe de private sector wordt gestimuleerd om mbo-stageplekken te creëren?

Bij de opening van het mbo-jaar in Zwolle heeft het Kabinet samen met de voorzitter van VNO-NCW een oproep gedaan aan bedrijven om vooral ook nu stageplaatsen en leerbanen beschikbaar te blijven stellen. Ook vanuit SBB en andere partners wordt deze oproep gedaan. SBB heeft extra subsidie ontvangen in het kader van het actieplan stages en leerbanen om gericht nieuwe stageplaatsen en leerbanen te werven. Verder heeft het kabinet voor 2021 en 2022 twee keer € 10,6 miljoen beschikbaar gesteld als impuls op de regeling praktijkleren voor bbl-plaatsen in de sectoren die het hardst worden geraakt door corona.

190

Hoe groot is het actuele mbo-stagetekort op dit moment?

Volgens de laatste meting van SBB medio september is het totaal aantal tekorten aan stages en leerbanen 18.895 plekken. Eind augustus was dat aantal nog 21.000.

191

Wat is het verwachte mbo-stagetekort voor 2020/2021?

Het is niet te voorspellen hoe de tekorten er in de loop van dit jaar uit zullen zien. Dat heeft te maken met de onvoorspelbaarheid van de ontwikkeling van het coronavirus. Het aantal stageplaatsen en leerbanen dat nu nog tekort wordt gekomen omvat ook studenten die pas een plek nodig hebben per november.

192

Hoeveel kost een bbl15– leerwerkbaan gemiddeld voor de werkgever?

Het SEO geeft in de studie De maatschappelijke kosten en baten van de beroepsbegeleidende leerweg (2019) aan dat het saldo van baten en kosten voor werkgevers van de bbl ten opzichte van het nulalternatief16 positief is. Het saldo voor alle leerbedrijven bedraagt € 124 miljoen. Het saldo van alle maatschappelijke kosten en baten is € 1,4 miljard in vergelijking met het nulalternatief. De analyse van het SEO laat duidelijk de meerwaarde van de bbl voor werkgevers zien.

Kijken we specifiek naar de kosten van een bbl-leerwerkbaan, dan is de intensieve begeleiding van studenten in leerbedrijven kenmerkend. Het SEO heeft in het hiervoor genoemde onderzoek berekend dat de gemiddelde kosten voor begeleiding per jaar bijna € 4.600 per student bedragen. Naast de begeleiding van bbl-studenten betalen leerbedrijven ook mee aan de opleidingskosten van bbl-studenten. Zo blijkt uit het SEO-onderzoek dat werkgevers gemiddeld 45% van het cursusgeld voor de bbl-opleiding betalen (€ 270 op basis van cursusgeld voor studiejaar 2020–2021). Uit de enquête komt naar voren dat leerbedrijven gemiddeld € 700 vergoeding per jaar voor opleidingskosten betalen per bbl-student, naast het cursusgeld. Op basis van de analyse door het SEO zijn de totale kosten gemiddeld bijna € 5.600.

193

Wat levert een bbl-leerwerkbaan gemiddeld aan baten op voor de werkgever?

Werkgevers bereiken als gevolg van het aanbieden van bbl-plaatsen een hogere productiviteit per werknemer dan in de situatie zonder bbl-opleiding. Voorts zijn er ook voordelen voor werkgevers omdat een bbl-leerwerkbaan een goede manier is om goede werknemers aan zich te binden. Tot slot kunnen werkgevers vanuit de subsidieregeling praktijkleren een vergoeding krijgen.

194

Hoeveel kost een bol17-stage gemiddeld voor de werkgever?

Het SEO heeft in het hiervoor genoemde onderzoek berekend dat de gemiddelde kosten voor begeleiding per jaar bijna € 3.100 per student bedragen. Naast de begeleiding van bol-studenten betalen leerbedrijven ook mee aan de opleidingskosten van bol-studenten. Zo blijkt uit het SEO-onderzoek onder leerbedrijven dat werkgevers gemiddeld 4% van het lesgeld voor de bol-opleiding betalen (bijna € 50 op basis van lesgeld voor studiejaar 2020–2021). Uit deze enquête komt voorts naar voren dat leerbedrijven gemiddeld bijna € 170 vergoeding per jaar voor opleidingskosten betalen per bol-student, naast het lesgeld. Op basis van de analyse door het SEO zijn de totale kosten gemiddeld ruim € 3.300.

195

Wat levert een bol-stage gemiddeld aan baten op voor de werkgever?

Werkgevers bereiken als gevolg van het aanbieden van bol-plaatsen een hogere productiviteit per werknemer dan in de situatie zonder bol-opleiding. Bruto jaarlonen worden gebruikt als een benadering voor de arbeidsproductiviteit van werknemers.

196

Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die de rijksoverheid, decentrale overheden, werkgevers en SBB18 hebben genomen om mbo-stagetekorten terug te dringen, alsmede een overzicht van hoeveel stages elk van die maatregelen heeft opgeleverd?

Het actieplan dat door SBB is opgesteld heeft medio september 5000 stages en leerbanen opgeleverd. Vanuit het kabinet zijn extra middelen vrijgemaakt om de aanpak uit dit actieplan te intensiveren (€ 4 miljoen in zowel 2020 als 2021). Uit het derde steunpakket zal daar nog eens € 0,63 miljoen in 2020 en € 1,25 miljoen in 2021 voor het actieplan stages en leerbanen bij komen. Deze middelen uit het derde steunpakket staan nog op de SZW-begroting en worden binnenkort naar de OCW-begroting overgeboekt. Ook is er twee keer € 10,6 miljoen uitgetrokken voor een impuls op de regeling praktijkleren. Het is nog niet bekend hoeveel bbl-plekken deze maatregel oplevert. Daarnaast heeft het Kabinet samen met de voorzitter van VNO-NCW een oproep gedaan aan bedrijven tijdens de opening van het mbo-jaar in Zwolle om vooral ook nu stageplaatsen en leerbanen beschikbaar te blijven stellen en is interdepartementaal de oproep gedeeld om te zorgen voor meer stageplaatsen bij het Rijk. Hoeveel stages en leerbanen dit oplevert is niet te kwantificeren.

197

Hoe groot is het stagetekort in de publieke sectoren op dit moment, uitgesplitst naar sector?

De tekorten worden door SBB gemeten per beroepssoort, niet per werkgever. Daarom zijn er geen specifieke cijfers over de stagetekorten in de publieke sectoren. De meest actuele cijfers over de tekorten zijn te vinden op www.sbbhelpt.nl.

198

Welke maatregelen neemt u om meer mbo-stages in de publieke sectoren te creëren en hoeveel stages gaat dit naar verwachting opleveren?

Zie het antwoord op vraag 196.

199

Hoeveel uur stagebegeleiding stellen mbo-instellingen gemiddeld beschikbaar per student en hoe heeft dit aantal uren zich over de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?

Dit wordt niet onderzocht. Sinds 2016 wordt via de BPV-monitor wel onderzocht hoe tevreden studenten en praktijkopleiders zijn over de begeleiding door de mbo-instelling. De tevredenheid onder studenten laat een licht dalende trend zien. In de BPV-monitor 2016 gaf circa twee derde van de studenten aan tevreden te zijn. In 2019 was dat gedaald tot 61%. Van de praktijkopleiders was in 2016 64% tevreden, daarna daalde het percentage in 2017 en 2018 naar 61%, om in 2019 weer te stijgen naar 66%.

200

Hoeveel uur stagebegeleiding stellen werkgevers gemiddeld beschikbaar per student en hoe heeft dit aantal uren zich over de afgelopen vijdf jaar ontwikkeld?

Dit wordt niet onderzocht. Wel wordt via de BPV-monitor onderzocht hoe tevreden studenten zijn over de stagebegeleiding door leerbedrijven. Studenten blijken daarover in grote meerderheid tevreden te zijn: in de BPV-monitor 2019 ging het om 92% van de studenten. Dit cijfer is niet veranderd sinds 2017. In 2016, het eerste jaar waarin de BPV-monitor is uitgevoerd, gaf 90% van de studenten aan tevreden te zijn.

201

Hoe vaak is stagediscriminatie in het mbo geconstateerd in 2019 en 2020?

Zie het antwoord op vraag 50.

202

Wat verdient een leraar in het mbo?

In onderstaande tabel zijn de salarisbedragen van de leraarschalen in het mbo per 1 juli 2020 opgenomen.

mbo

Salaris

 

(bruto)

LB aandeel leraren 53%

LB-start

€ 2.915

LB-10jr

€ 4.096

LB-max

€ 4.359

LC aandeel leraren 42%

LC-start

€ 3.331

LC-10jr

€ 4.646

LC-max

€ 4.939

LD aandeel leraren 5%

LD-start

€ 3.810

LD-10jr

€ 5.271

LD-max

€ 5.595

LE aandeel leraren 0,2%

LD-start

€ 4.357

LD-10jr

€ 5.638

LD-max

€ 6.065

Het aandeel leraren per schaal o.b.v. fte per sector is o.b.v. gegevens van www.functiemix.nl 2019.

203

Waardoor stijgen de kosten per student in het mbo over de komende vijf jaar?

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2020. De stijging in de onderwijsuitgaven per student de komende 5 jaar wordt onder andere verklaard doordat het aantal studenten in het mbo zal dalen. Budgetten voor vavo, kwaliteitsafspraken en aanvullende bekostiging zijn studentonafhankelijk. Daarnaast worden jaarlijks, indien het Kabinet de loon- en prijsbijstelling uitkeert, de budgetten voor de bekostiging in het mbo geïndexeerd. Deze indexatie is ook terug te zien in de prijs per student. De stijging wordt tevens veroorzaakt door de verschuiving van het resultaatafhankelijk budget voor 2022 van € 206 miljoen naar 2023. Hierdoor dalen de onderwijsuitgaven per student naar € 8.200 in 2022 en stijgen de onderwijsuitgaven per student naar € 9.200 in 2023. De gemiddelde bedragen voor deze jaren zijn € 8.700. Het doorschuiven is conform de afspraken in het Bestuursakkoord mbo 2018–2022.

204

Waarom is de uitgave per mbo-student in 2022 € 1.000 lager dan in 2023?

Doordat het resultaatafhankelijk budget voor 2022 van € 206 miljoen doorgeschoven is naar 2023, dalen de onderwijsuitgaven per student naar € 8.200 in 2022 en stijgen de onderwijsuitgaven per student naar € 9.200 in 2023. Het doorschuiven is conform de afspraken in het Bestuursakkoord mbo 2018–2022. Uitbetaling van het resultaatafhankelijk budget kan pas plaatsvinden in 2023 na de eindbeoordeling van de Kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022 door de onafhankelijke adviescommissie Kwaliteitsafspraken. Zonder deze kasschuif van € 206 miljoen zijn de gemiddelde onderwijsuitgaven per student in 2022 en 2023 € 8.700.

205

Waarom loopt het LLO19 budget van bijna € 8 miljoen in 2022 terug tot bijna € 3 miljoen in 2023 en nog lager in de jaren daarna?

Er is binnen het budget voor het tijdelijk actieprogramma LLO, dat in principe loopt tot en met 2022, tussen de jaren geschoven zodat de jaarlijkse bedragen beter aansluiten op het verwachte betaalritme van met name de regeling flexibilisering mbo. Alleen de beheerskosten voor het digitaal scholingsoverzicht zijn structureel in de rijksbegroting opgenomen.

206

Kunt u aangeven hoeveel wordt besteed aan kansengelijkheid in het mbo? Kunt u een reeks geven van de afgelopen tien jaar?

Het bevorderen van gelijke kansen voor alle leerlingen en studenten is een centrale opdracht van het onderwijs. Het gaat erom dat talent tot wasdom komt, onafhankelijk van de achtergrond of afkomst van leerlingen of studenten. Dit geldt nadrukkelijk ook voor mbo-instellingen, die hiervoor bekostigd worden. In de afgelopen jaren is boven op de reguliere bekostiging van mbo-instellingen op veel manieren extra inzet gepleegd op het tegengaan van kansenongelijkheid in het mbo.

Zo is de wet- en regelgeving hiervoor aangepast, bijvoorbeeld door middel van de introductie van het toelatingsrecht in het mbo, en is de cascadebekostiging afgeschaft. Waar het gaat om extra budget is in 2017 structureel een bedrag van € 7,5 miljoen per jaar toegevoegd aan de OCW-begroting ten behoeve van het bevorderen van gelijke kansen in het mbo. In 2017, 2018 en 2019 zijn deze middelen ingezet ten behoeve van de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo en projecten van de Gelijke Kansen Alliantie. Vanaf 2020 zijn de middelen toegevoegd aan het budget voor uitvoering van de kwaliteitsafspraken met mbo-instellingen. Kansengelijkheid is één van de drie prioritaire thema’s waarop mbo-instellingen hun kwaliteitsagenda richten.

207

Kunt u een overzicht per jaar geven uit de afgelopen zes jaar van de besteding van de gelden verbonden aan de kwaliteitsafspraken afgezet tegen zowel de daadwerkelijk verbeterde onderwijskwaliteit, als de door studenten ervaren onderwijs?

In de periode 2015–2018 was er onder de eerste tranche kwaliteitsafspraken jaarlijks een budget oplopend tot € 400 miljoen in 2018 beschikbaar voor de uitvoering van kwaliteitsplannen van de mbo-instellingen. De Tweede Kamer ontvangt eind 2020 een eindrapportage van MBO in Bedrijf en een onafhankelijke evaluatie door de NSOB van deze kwaliteitsafspraken. Deze rapportages geven een beeld van de effecten van budget dat is besteed.

Het is nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de effecten van de tweede tranche kwaliteitsafspraken 2019–2022. In 2021 vindt een tussentijdse beoordeling plaats door de commissie kwaliteitsafspraken mbo. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten.

208

Wat is het effect van de subsidieregeling praktijkleren op de groep mbo-studenten met een migratie-achtergrond die zoals blijkt uit onderzoek meer moeite blijken te hebben bij het vinden van een stageplek? Vindt deze groep sinds invoering van de regeling sneller een stageplek? Zo nee, heeft u hiervoor een verklaring?

In 2018 is de regeling geëvalueerd door Regioplan, maar daarbij is niet onderzocht of de regeling effect heeft gehad op de groep studenten met een migratie-achtergrond.

209

Welk percentage van de totale subsidie praktijkleren wordt benut in het hoger onderwijs?

Het totale budget voor de subsidieregeling praktijkleren bedraagt in 2020 € 202,9 miljoen. Daarvan is € 194,8 miljoen bestemd voor het mbo, € 4 miljoen voor het hbo, € 2,8 miljoen voor promovendi/toio’s en € 1,3 miljoen voor vmbo/vso/praktijkonderwijs. Dit betekent dat van het totale budget circa 2% is gereserveerd voor het hbo. Dit budget zal in 2020 volledig worden benut. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het totale subsidiebedrag te delen door het aantal leerwerkplaatsen waarvoor subsidie is aangevraagd. Daarbij geldt een maximum van € 2.700 per leerwerkplaats. De uitbetaalde bedragen per leerwerkplaats in 2019 waren voor de sectoren HBO circa € 900, voor MBO circa € 2.200 en voor de overige sectoren in de regeling het maximum bedrag van € 2.700. Het budget in 2020 is op dit moment niet toereikend om het maximum bedrag per leerwerkplaats uit te keren voor de sectoren HBO en MBO en het bedrag voor deze sectoren in 2020 is zelf lager ten opzichte van 2019. In de Brede Maatschappelijke Heroverweging 5 «Ongekend Talent: talenten benutten op de arbeidsmarkt» van april jl. wordt het structurele budgettaire effect beschreven bij onderdeel 6 «leren en ontwikkelen in en met de beroepspraktijk» om de regeling praktijkleren weer toereikend te maken voor alle sectoren (zie optie 4).

Verdeling budget praktijkleren (bedrag x € 1 mln)

Verdeling budget praktijkleren (bedrag x € 1 mln)

210

Zijn er naast het bedrag van € 14 miljoen nog andere bedragen opgenomen in de begroting voor de aanpak jeugdwerkloosheid? Zo ja op welke begrotingsartikel en bij welk onderdeel van dit begrotingsartikel is dit terug te vinden in de begroting?

Voor de extra inzet op jeugdwerkloosheid door corona is ruim € 350 miljoen vrijgemaakt. Dit bestaat uit:

  • € 23,5 miljoen OCW begroting op artikel 4 mbo: € 14 miljoen wordt voor begeleidingsgesprekken op het onderdeel aanvullende bekostiging in het jaar 2021 vrijgemaakt. Daarnaast wordt voor het uitvoeren van deze regeling € 0,5 miljoen vrijgemaakt, onder opdrachten. Ten slotte is er € 4.5 miljoen in zowel 2020 als 2021 vrijgemaakt voor de RMC Pro/Vso, onder bijdrage medeoverheden.

  • € 263 miljoen Aanvullende Post Financiën: Het is de bedoeling dat de maatregelen zullen leiden tot extra onderwijsdeelname. De middelen op de aanvullende posten van het Ministerie van Financiën zijn bedoeld om de onderwijskosten, extra gebruik van de regeling praktijkleren en hogere uitgaven voor studiefinanciering te dekken.

  • € 59,5 miljoen SZW begroting: Dit wordt besteed aan middelen voor begeleiding naar werk door de gemeenten van werkzoekende jongeren zonder startkwalificatie en kwetsbare mbo-jongeren (w.o. niveau 2 en jongeren met migratieachtergrond) en nazorg voor mbo-studenten na hun opleiding (opgeteld ongeveer € 15 miljoen voor 2020 en 2021). Daarbij kunnen gemeenten ook gebruik maken van het eerdergenoemde budget voor praktijkleren in het mbo, waarbij werken gecombineerd wordt met het doen van een deel van een mbo-opleiding.

211

Op welke manieren houdt de aanpak van laaggeletterdheid rekening met het toenemende aandeel leerlingen dat op 15-jarige leeftijd onvoldoende kan lezen om aan de samenleving deel te nemen en een kwart van de 15-jarigen risico loopt op laaggeletterdheid? In hoeverre is in deze begroting op dit punt sprake van voortschrijdend inzicht en nieuw beleid?

Het bevorderen van leesplezier en leesvaardigheid onder kinderen en jongeren heeft de volle aandacht. Binnen het programma Tel mee met Taal wordt ingezet op het vergroten van leesplezier en leesmotivatie onder kinderen en jongeren. De Kamer ontvangt deze herfst een brief over de uitwerking van het Leesoffensief naar aanleiding van de recente PISA-resultaten. Daarin worden aanvullende acties aangekondigd.

212

Kunt u aangeven hoeveel projecten SBB heeft uitgevoerd in 2018, 2019 en 2020?

SBB ontvangt een instellingssubsidie voor de uitvoering van de wettelijke taken. Er is daarnaast voor een aantal projecten middelen beschikbaar gesteld:

  • Over genoemde jaren ontving SBB een projectsubsidie voor het Meld- en expertisepunt specialistisch vakmanschap. Dit met het oog op het in standhouden van het uniek vakmanschap in Nederland

  • Actieplan Stages en leerbanen (2020 en 2021) in het kader van de aanpak van de coronacrisis

  • MBO portal (Kiesmbo), het ontwikkelen van één portal voor jongeren in het vo, hun ouders en decanen voor het kiezen van een goede mbo-opleiding.

  • Citydeal Pilot Bedrijfsoriënterende stage (onderdeel aanpak kwetsbare jongeren OCW en SZW) in 2018 en 2019: het werven van leerbedrijven voor oriënterende stages.

  • Boris aanpak waarbij voor studenten in het vso/pro delen van de mbo-kwalificatiestructuur en mbo-erkende leerbedrijven worden ingezet om hen naar een goede plek op de arbeidsmarkt toe te geleiden.

  • Pilots praktijkleren: SZW en OCW stellen samen ruim € 800.000 beschikbaar voor de pilots praktijkleren met een praktijkverklaring (verdeeld over de jaren 2018, 2019, 2020), gericht op werkenden en werkzoekenden

  • Vernieuwingstrajecten in het mbo (2019 en 2020), te weten de pilot mbo certificaten (gericht op werkenden en werkzoekenden) het ondersteunen van de experimenten cross-overs en de ontwikkeling van regionale kwalificaties.

  • Ondersteuning werkwijze doelmatigheid (2020)

  • SBB bereidt op basis van een dienstverleningsovereenkomst met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de uitvoering van de regeling Stagefonds VWS voor door relevante stages te verzamelen bij onderwijsinstellingen en te bepalen of de leerbedrijven waar de stages zijn gerealiseerd zorginstellingen.

213

Hoeveel meldingen van discriminatie heeft SBB ontvangen? Kunt u een reeks geven van de afgelopen tien jaar?

Het meldpunt stagediscriminatie is opgericht in 2017. In het studiejaar 2017–2018 zijn er bij het meldpunt Stagediscriminatie bij SBB 24 meldingen ontvangen van stagediscriminatie. In het studiejaar 2018–2019 zijn er 62 meldingen ontvangen. Binnenkort worden actuele cijfers over het aantal meldingen in 2019–2020 ontvangen.

214

Heeft SBB loon- en prijsbijstelling ontvangen?

Nee, de SBB heeft geen loon- en prijsbijstelling ontvangen van de laatste tranche. Dit komt doordat er dit jaar sprake is van meerdere tegenvallers op de OCW-begroting.

215

Wat is het effect van het twee jaar op rij niet uitkeren van een loon-prijsbijstelling aan SBB op het aantal stageplaatsen dat SBB kan helpen creëren?

Er is geen relatie tussen het aantal stageplaatsen en het wel of niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling. SBB heeft extra subsidie ontvangen van € 4 miljoen in zowel 2020 als 2021 om het actieplan stages en leerbanen op volle kracht uit te kunnen voeren.

216

Hoe groot is het tekort aan stages op het hbo?

Voor het hbo geldt dat de stageproblematiek grotendeels afhankelijk is van de sector. Voor sommige sectoren (zoals toerisme en evenementenbranche) geldt dat het lastiger is geworden voor studenten om een stage te vinden. Voor studenten die bijvoorbeeld economie of rechten studeren geldt dat zij doorgaans wél een stage kunnen vinden, omdat zij vanuit huis stage kunnen lopen.

Om beter zicht te krijgen op de stages in het hoger onderwijs brengt het CBS in opdracht van het Ministerie van OCW in kaart hoe de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden en de stages van studenten in mbo en ho zich actueel ontwikkelen. De verwachting is dat deze monitor in oktober 2020 online beschikbaar is.

217

Welke acties zijn op het hbo in gang gezet om meer stages mogelijk te maken?

Sinds de coronacrisis spannen hogescholen zich extra in om meer stages mogelijk te maken. Zo zoeken zij proactief met studenten mee naar stages. Daarnaast voeren hogescholen gesprekken met werkgevers over hoe meer stageplekken aangeboden kunnen worden.

218

Is er een «SBB van het hbo», die het aanbieden van stages aanjaagt?

Nee.

219

Kunt u een specificatie geven van de posten en kosten die onder de overige subsidies vallen?

De grootste posten onder «»overige subsidies»» (€ 16,5 miljoen) zijn de subsidieregelingen Nieuwe vorm rekenexamens (€ 3 miljoen), Gelijke Kansen Alliantie (€ 2,4 miljoen), Kennispunt onderwijs en examinering (€ 0,9 miljoen), ondersteunen RMC’s (€ 0,7 miljoen), NLQF/ECVET/EPALE/Euroguidance (€ 0,7 miljoen) en Netwerk burgerschap (€ 0,7 miljoen).

220

Kunt u aangeven hoeveel studenten op dit moment een tweede opleiding volgen in onderwijs of zorg die al eerder een graad hebben behaald in onderwijs of gezondheidszorg?

Het gaat om 2.700 studenten, waarvan 2.100 personen in het hbo studeren (peildatum 1 oktober 2019). Dit betreft alleen EER-studenten.

221

Kunt u aangeven hoeveel studenten op dit moment een tweede opleiding volgen in onderwijs of zorg?

Het gaat om 11.000 studenten, waarvan 9.000 personen in het hbo studeren (peildatum 1 oktober 2019). Dit betreft alleen EER-studenten.

222

Kunt u aangeven hoeveel het zou kosten om de studenten die op dit moment een tweede opleiding volgen in onderwijs of zorg en die al eerder een graad hebben behaald in onderwijs of gezondheidszorg het lagere wettelijke collegegeld te laten betalen in plaats van het instellingscollegegeld?

Het altijd bekostigen, en daarmee deze studenten het lagere wettelijke collegegeld laten betalen in plaats van het instellingscollegegeld, van een tweede studie Gezondheidszorg/Onderwijs (ongeacht de eerste opleiding) is moeilijk te ramen. Naar schatting kost dit circa € 25 – 50 miljoen. Er is immers sprake van onzekerheid over gedragseffecten. Het CPB geeft in het rapport «Kansrijk Onderwijsbeleid» aan dat er geen (quasi)-experimenteel bewijs is voor het effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de Nederlandse context. Het CPB vindt het echter aannemelijk dat er een klein effect is. Op basis van gegevens over het aantal studenten dat een tweede studie volgde in studiejaar 2008/2009, toen er nog sprake was van wettelijk collegegeld voor alle tweede studies, is het mogelijk dat het aantal studenten dat zich inschrijft voor een tweede studie bijna kan verdubbelen ten opzichte van de huidige groep. Hier kunnen ook andere factoren ten grondslag aan liggen. Omwille van de onzekerheid over de gedragseffecten wordt een bandbreedte aangehouden van nul gedragseffect (dus alleen de huidige groep) tot een verdubbeling van het aantal studenten ten opzichte van de huidige groep studenten.

223

Kunt u aangeven hoe groot de daling is van het aantal internationale studenten dat in Nederland studeert door de uitbraak van corona? Kunt u dit aangeven voor Europese en niet-Europese studenten?

De exacte effecten van COVID-19 op de instroom van internationale studenten zijn begin 2021 beschikbaar. Dan kan ook de een inschatting van de daling van studenten als gevolg van corona bepaald worden.

224

Kunt u uiteenzetten waarom de afgelopen vijf jaar de uitval van studenten na het eerste studiejaar is toegenomen?

Het is niet eenvoudig de oorzaken te achterhalen waarom studenten stoppen met hun studie. Studenten zelf geven «verkeerde studiekeuze» en «verwachtingen niet uitgekomen» het vaakst aan als reden voor uitval of switch. Daarnaast speelt de manier van onderwijs geven voor studenten een rol maar ook bijvoorbeeld het negatief bindend studieadvies.

Er is geen verklaring voor de lichte stijging van de uitval in afgelopen jaren. Op verzoek van de Tweede Kamer zal de Minister van OCW nader onderzoek laten uitvoeren naar de hoofdoorzaken van uitval en switch (motie-Tielen en Bisschop). Dit onderzoek zal worden uitgevoerd als onderdeel van de overzichtsstudie van het NRO als input voor de Expertgroep Toegankelijk Hoger Onderwijs (ETHO).

225

Hoeveel studenten zijn momenteel ingeschreven aan een Nederlandse universiteit?

In het studiejaar 2019/2020 zijn er 304.818 studenten ingeschreven aan een universiteit. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.

226

Hoeveel studenten staan momenteel ingeschreven aan een Nederlandse hbo-instelling?

In het studiejaar 2019/2020 waren er 462.822 studenten ingeschreven aan een hbo-instelling. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.

227

Hoeveel procent van de ingeschreven studenten aan een Nederlandse universiteit of hbo-instelling is afkomstig uit een niet-EER20 land?

In het studiejaar 2019/2020 was 1,7% van de studenten aan een hbo-instelling uit een niet-EER land. Aan universiteiten was 5,7% van de studenten afkomstig uit een niet-EER land. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.

228

Hoeveel procent van de ingeschreven studenten in het Nederlandse hoger onderwijs is afkomstig uit een EER-land, exclusief Nederland?

In het studiejaar 2019/2020 was 9,0% van de ingeschreven studenten afkomstig uit een EER-land, exclusief Nederland. De exacte inschrijfcijfers voor studiejaar 2020/2021 zijn begin 2021 beschikbaar.

229

Welke studies hebben momenteel een BSA21 en hoe hoog is dat BSA?

Vrijwel alle studenten hebben te maken met een bindend studieadvies (bsa). Eind augustus vorig jaar is aan u in antwoord op vragen van het Lid Tielen een uitgebreid overzicht gestuurd van alle opleidingen met de hoogte van het bsa die zij hanteren.

Tabel 6.3 van de Monitor beleidsmaatregelen van vorig jaar geeft een overzicht van de bsa-normen per sector in het hbo en wo. Volgens deze monitor ligt de mediaan van de bsa-norm in het hbo rond de 50 EC (minimaal 36 en maximaal 60). De mediaan in het wo ligt rond de 45 EC (minimaal 36 en maximaal 60). Een dezer dagen ontvangt u de nieuwe Monitor beleidsmaatregelen, waarin ook aandacht besteed wordt aan het bsa.

230

Hoeveel procent van de studenten vindt een baan in het eerste jaar nadat ze hun bachelor hebben behaald?

Van de hbo bachelor-afgestudeerden behorende tot de arbeidsmarktpopulatie (dus inclusief zzp’ers en exclusief afgestudeerden die terug het onderwijs in gaan of zich uitschrijven uit het BRP) vindt 89% binnen een jaar na afstuderen werk van meer dan 12 uur per week. Bij de wo bachelor-afgestudeerden (dus inclusief zzp’ers en exclusief afgestudeerden die terug het onderwijs in gaan (bijvoorbeeld voor een wo master) of zich uitschrijven uit het BRP) gaat het om 68%. Voor de wo-bachelor studenten geldt wel dat de grote meerderheid van de studenten na de bachelorsdiploma direct een masterstudie volgt. Deze groep behoort daarom niet tot de arbeidsmarktpopulatie.

231

Hoeveel procent van de studenten vindt een baan in het eerste jaar nadat ze hun master hebben behaald?

Van de hbo master-afgestudeerden behorende tot de arbeidsmarktpopulatie (dus inclusief zzp’ers en exclusief afgestudeerden die terug het onderwijs in gaan of zich uitschrijven uit het BRP) vindt 71% binnen een jaar na afstuderen werk van meer dan 12 uur per week. Van de wo master-afgestudeerden gaat het om 90%.

232

Hoeveel, zowel absoluut als procentueel, is er tijdens de kabinetsperiode van Rutte-III extra geïnvesteerd in hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap ten opzichte van de kabinetsperiode Rutte-II?

Per saldo, dus intensiveringen en extensiveringen bij elkaar opgeteld, is er tijdens Rutte III 76% meer geïnvesteerd in het hoger onderwijs en onderzoek dan tijdens Rutte II. Absoluut gezien is dat € 1,5 miljard.

233

Met hoeveel euro is in totaal tijdens kabinet Rutte-III het budget voor artikel 6 en 7 bijgesteld voor studentenaantallen?

In de kabinetsperiode van Rutte-III zijn drie studentenramingen verwerkt.

In onderstaande tabel zijn de gevolgen zichtbaar voor artikel 6 en 7 per voorjaar in bedragen.

Mutaties op artikel 6 en 7 als gevolg van studentenaantallen (x € 1.000)

VJN 2018

2018

2019

2020

2021

2022

2023

   

Artikel 6

33.632

23.788

24.458

35.289

51.379

67.669

   

Artikel 7

57.975

71.985

78.656

86.531

96.830

107.019

   
                 

VJN 2019

 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

 

Artikel 6

 

31.746

31.746

15.778

– 4.932

– 24.317

– 37.409

 

Artikel 7

 

47.221

47.221

57.614

64.609

67.077

67.266

 
                 

VJN 2020

   

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Artikel 6

   

0

87.249

103.184

121.389

133.265

140.692

Artikel 7

   

0

23.344

15.785

11.788

5.573

– 2.054

                 

Totaal

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Artikel 6

33.632

55.534

56.204

138.316

149.631

164.741

95.856

140.692

Artikel 7

57.975

119.206

125.877

167.489

177.224

185.884

72.839

– 2.054

234

Hoeveel studenten in het hoger onderwijs hebben ouders met een inkomen tot € 80.000 en hoeveel tot € 100.000?

ResearchNed heeft gegevens kunnen verzamelen over het ouderlijk inkomen van studenten in het hoger onderwijs door een bestandkoppeling met DUO-data en CBS-gegevens. De analyse is uitgevoerd op studenten uit 2018/2019 en inkomens uit 2017 omdat recentere inkomensgegevens niet voorhanden waren. In de uitkomsten zijn iets andere inkomensgrenzen gehanteerd dan die hier worden gevraagd. Vanwege de bestandskoppeling is het niet mogelijk op korte termijn de aantallen bij de exact gevraagde inkomensgrenzen te leveren. In de analyse ging het om 702.891 studenten in het hoger onderwijs. Bij 309.797 studenten hiervan hadden de ouders inkomen tot 72.000 euro. Bij 405.850 studenten hiervan hadden de ouders inkomen tot 90.000 euro. En bij 470.712 studenten hiervan hadden ouders inkomen tot 108.000 euro. Belangrijk hierbij is nog dat van 102.345 (15%) van deze studenten het ouderlijk inkomen niet bekend is.

235

Kunt u uiteenzetten wat de leeftijden en de aantallen zijn van de huidige leenstelsel-generatie?

Het sociaal leenstelsel is ingevoerd voor nieuwe studenten in de bachelor dan wel master vanaf collegejaar 2015/2016. Onderstaande tabel toont de aantallen studenten per collegejaar die onder het sociaal leenstelsel vallen. Het is niet mogelijk om deze aantallen uit te splitsen naar de verschillende leeftijden. De cijfers tot en met collegejaar 2018/2019 zijn realisaties22. De cijfers van de collegejaren 2019/2020 en 2020/2021 zijn schattingen.

Jaar

15/16

16/17

17/18

18/19

19/20

20/21

Aantal

126.801

251.477

374.015

468.220

530.000

560.000

236

Hoeveel wordt herverdeeld van alfa, gamma, medische faculteiten naar bèta en technische faculteiten over 2021, 2022, en 2013?

De herverdeeleffecten tussen universiteiten zijn opgenomen in de beantwoording van de feitelijke vragen vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020, antwoord op vraag 177.

De herverdeeleffecten tussen faculteiten kan het kabinet niet geven, omdat dit afhankelijk is van de keuzes van besturen van universiteiten over de interne verdeling van de rijksbijdrage.

237

Kunt u de precieze verdeelsleutel van de aanvullende beurs delen met de Kamer?

De aanvullende beurs wordt berekend op basis van het verzamelinkomen van de ouders van twee jaar geleden (bij grote wijzigingen in het inkomen kan op verzoek naar recentere gegevens worden gekeken). Ook wordt rekening gehouden met het aantal schoolgaande of studerende kinderen in een gezin en met een eventuele studieschuld van de ouders. De maximale hoogte van de aanvullende beurs bedraagt in het hoger onderwijs € 403,17 per maand. In het middelbaar beroepsonderwijs is dat € 373,94 per maand. Naarmate het inkomen toeneemt, neemt de hoogte van de aanvullende beurs af. De aanvullende beurs is in het hoger onderwijs maximaal tot een verzamelinkomen van bijna € 33.000. Vanaf een inkomen van ruim € 51.000 is er geen recht meer op de aanvullende beurs. Deze grenzen gelden in een situatie van één studerend kind, geen andere kinderen, twee ouders en geen aanwezige studieschuld bij de ouders. In artikelen 3.8 tot en met 3.13 van de Wet Studiefinanciering 2000 wordt in detail beschreven hoe de veronderstelde ouderlijke bijdrage en de aanvullende beurs worden berekend. In de grafiek hieronder zijn een aantal voorbeelden getoond. Het betreffen voorbeelden van de hoogte van de aanvullende beurs naar inkomen van studenten in het hoger onderwijs. In de basis is sprake van één studerend kind. Daarnaast worden voorbeelden getoond voor de situatie met twee studerende kinderen en voor één studerend kind en een niet-studerend kind.

238

Wat is de financiële invloed, uitgesplitst per instelling, vanwege de afname van internationale studenten door COVID-19?

De exacte effecten van COVID-19 op de instroom van internationale studenten zijn begin 2021 beschikbaar. Dan kan ook een inschatting worden gegeven van de financiële invloed.

239

Waarom wordt bij tabel 41 «Uitgaven per student» over bekostiging per student slechts het onderwijsdeel weergegeven? Zou het niet vollediger zijn om hierbij ook het onderzoeksdeel te noemen, voor het wetenschappelijk onderwijs?

Voor de bepaling van de onderwijsbijdrage per student worden slechts de studentafhankelijke budgetten meegenomen, die jaarlijks worden bijgesteld voor de studentenontwikkeling. Het onderzoeksdeel van de bekostiging in het wetenschappelijk onderwijs is niet afhankelijk van de ontwikkeling van studentenaantallen (stijgt of daalt dus niet mee met studentenaantallen) en wordt daarom niet betrokken in de bepaling van de onderwijsbijdrage per student.

240

Kunt u aangeven hoeveel middelen vrijkomen met het sluiten van de NESO23-kantoren?24

In de brief over de vernieuwde inzet op kennisdiplomatie is aangegeven om op een andere, meer strategische manier in te zetten op kennisdiplomatie en internationale samenwerking in het hoger onderwijs en de wetenschap. De financiering die Nuffic ontvangt voor de NESO-kantoren wordt stapsgewijs afgebouwd. Daarmee wordt in 2021 € 400.000 geïnvesteerd in kennisdiplomatie wat oploopt tot € 3,8 miljoen structureel vanaf 2024. De middelen vallen niet vrij, maar worden anders ingezet. Uw Kamer ontvangt het voorstel voor de transitie per land en de vernieuwde inzet op kennisdiplomatie en internationale samenwerking in het hoger onderwijs en de wetenschap dit najaar.

241

Kunt u een overzicht geven van de Rijksbijdrage aan universiteiten van het afgelopen tien jaar, verdeeld in 1e en 2e geldstroom?

In de tabel hieronder is de rijksbijdrage (1e geldstroom) opgenomen. De 2e geldstroom in de tabel is gebaseerd op de jaarverslagen van de universiteiten; in de jaarverslagen van het Ministerie van OCW is niet zichtbaar welk deel van de 2e geldstroom bij universiteiten terecht komt, omdat deze middelen via NWO lopen.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1e geldstroom rijksbijdrage1

3.916

4.051

4.096

4.183

4.285

4.353

4.481

4.606

4.830

5.101

wv academische ziekenhuizen

557

586

581

595

614

618

653

669

670

687

2e geldstroom2

372

390

424

427

419

425

435

441

460

517

Bedragen x € 1 miljoen.

 
X Noot
1

bron: jaarverslagen Ministerie van OCW en EZK

X Noot
2

Bron: bewerking Rathenau instituut van XBRL data DUO.

242

Hoeveel ontvangt Studiekeuze 123 voor het uitvoeren van de Nationale Studentenenquête?

Studiekeuze 123 ontvangt circa € 0,3 miljoen per jaar voor het uitvoeren van de Nationale Studentenenquête, dit als onderdeel van haar reguliere jaarlijkse instellingssubsidie van € 2,5 miljoen.

243

Welke eisen zijn er om selectie aan de poort te mogen toepassen in het hoger onderwijs?

Het hoger onderwijs kent verschillende soorten selectie.

Selectie bij Ad- en bacheloropleidingen:

  • 1. Selectie bij kleinschalig en intensief onderwijs, zoals university colleges (artikel 6.7, WHW).

  • 2. Selectie bij een speciaal traject gericht op het behalen van een hoger niveau, zoals een honour’s programma (artikel 7.9b, WHW).

  • 3. Selectie bij opleidingen met aanvullende eisen. Die zijn te verdelen in twee categorieën:

    • a. Selectie i.v.m. de uitoefening van een bepaald beroep waarvoor de opleiding voorbereidt, zoals dansopleiding of Verloskunde (artikel 7.26, eerste lid, WHW en bijlage D van de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs).

    • b. Selectie i.v.m. de organisatie en de inrichting van het onderwijs, zoals het concept international classroom (artikel 7.26, eerste lid, WHW en bijlage E van de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs).

  • 4. Selectie ivm beperkt beschikbare onderwijscapaciteit (numerus fixusopleidingen) (artikelen 7.53 en 7.56 WHW).

Selectie bij masteropleidingen:

De instelling kan naast de eis van het hebben van een bachelor of kennis op dat niveau ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria vaststellen (artikel 7.31b, tweede en vijfde lid, WHW).

244

Hoeveel subsidie ontvangt de LSVb25?

De reguliere jaarlijkse instellingssubsidie aan de LSVb bedraagt € 249.000.

245

Op welke manier wordt de representativiteit van het LSVb vastgesteld?

De Landelijke Studentenvakbond, (LSVb) opgericht in 1983, is een federatie van lokale studentenvakbonden. Evenals het ISO komt de LSVb op voor de belangen van alle studenten aan hogescholen en universiteiten in Nederland. De LSVb wordt geleid door een bestuur van vijf studenten. Deze bestuursleden worden jaarlijks gekozen door de Algemene Leden Vergadering (ALV). De leden van de LSVb zijn lokale studentenvakbonden. De LSVb werkt verder samen met twee stichtingen die medezeggenschap bevorderen: Het Studenten Overleg Medezeggenschap (SOM) en Landelijke Overleg Fracties (LOF).

246

Hoeveel subsidie ontvangt het ISO26?

De reguliere jaarlijkse instellingssubsidie aan de ISO bedraagt € 249.000.

247

Op welke manier wordt de representativiteit van het ISO vastgesteld?

De vereniging ISO heeft momenteel 40 lid-organisaties die zijn verspreid door heel Nederland. Deze lid organisaties zijn de lokale studentenfracties, -raden en -bonden, van zowel universiteiten als van hogescholen, die meepraten over het onderwijs op hun eigen instelling. Samen vormen ze de Algemene Vergadering (AV), het hoogste orgaan van het ISO.

248

Hoeveel subsidie ontvangt het JOB27?

De totale subsidie aan JOB in 2019 bedroeg € 505.310. Daarvan was € 222.452 instellingssubsidie, € 234.070 was bestemd voor de vernieuwing van de JOB-monitor en € 48.788 was bestemd voor het project «Jij beslist mee 3.0».

249

Kunt u aangeven in hoeverre er specifieke kwaliteitscriteria zijn geformuleerd voor afstands- en online onderwijs?

De kwaliteitscriteria voor opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in het beoordelingskader van de NVAO. De standaarden in het beoordelingskader van de NVAO zijn relatief open geformuleerd zodat zij toepasbaar zijn op alle soorten opleidingen die ons hoger onderwijsstelsel kent. Er zijn in het kader dan ook geen specifieke kwaliteitscriteria geformuleerd voor afstands- en online onderwijs.

De NVAO heeft evenwel ruime ervaring met beoordeling van afstands- en online onderwijs, zoals bij de OU en LOI. Alle accreditatiestandaarden, zoals beoogde- en gerealiseerde leerresultaten, het programma en de onderwijsleeromgeving, worden ook hier getoetst. NVAO geeft aan dat zij steeds meer opleidingen zien die voor een groot deel het onderwijs digitaal aanbieden. Die aangepaste leeromgeving vormt onderdeel van de accreditatie van opleidingen en dat vraagt van de beoordelende panels ook om deskundigheid op het vlak van digitaal onderwijs. De NVAO houdt hier bij de samenstelling van panels rekening mee.

250

Wat voor adviezen zijn er verschenen over het specifieker opstellen van criteria of richtlijnen rond de kwaliteit van online onderwijs?

Er zijn tot zo ver geen adviezen bekend die specifiek over criteria of richtlijnen rondom de kwaliteit van het online onderwijs gaan.

Instellingen delen wel adviezen, ervaringen en kennis rondom kwalitatief hoogwaardig online en blended onderwijs. SURF verzamelt en deelt deze adviezen, ervaringen en kennis in de Vraagbaak Online Onderwijs, onder andere in de vorm van open toegankelijke webinars.

251

Kunt u aangeven hoeveel procent van het onderwijs op afstand en online te volgen is, zowel voor corona als op dit moment?

Het is niet bekend hoeveel procent van het onderwijs op afstand en/of online te volgen is. Voor het studiejaar 2020/2021 geldt dat instellingen vooral een hybride vorm van online en fysiek onderwijs aanbieden.

252

Welke hulp en aanbod aan hulpmiddelen biedt u aan onderwijsinstellingen om hen te ondersteunen in het vormgeven van online onderwijs?

Het Ministerie van OCW ondersteunt het Versnellingsplan Onderwijsinnovatie met ICT, dat instellingen via acht zones ondersteunt bij het vormgeven van online onderwijs. Onderdeel van het Versnellingsplan zijn onder andere het faciliteren en professionaliseren van docenten en het flexibiliseren van het onderwijs. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW de stimuleringsregeling Open en Online, die het instellingen mogelijk maakt om te experimenten met online onderwijs en open leermaterialen. Uit deze stimuleringsregeling zijn verschillende open programma’s ontstaan die bijdragen aan de kwaliteit van het online onderwijs.

253

Hoeveel opleidingen, in percentage van het totaal, hebben op dit moment nog geen enkele vorm van fysiek onderwijs?

Een alomvattend onderzoek is hier niet naar gedaan dus een percentage is niet te geven. Er zijn geen signalen dat dit breed speelt, maar wel dat er enkele opleidingen zijn, of een jaarlaag binnen een opleiding, waarbij dit het geval is. Waar het plaatsvindt, gebeurt het bijvoorbeeld doordat een instelling voorrang geeft aan toetsing, praktijkonderwijs, bindingsactiviteiten van eerstejaarsstudenten en ondersteuning van kwetsbare studenten, waardoor in enkele gevallen een andere opleiding of jaarlaag vooral online les krijgt.

254

Hoeveel kost het om de loonkloof tussen leraren in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs te dichten?

  • Het gelijktrekken van de beloning in het po en vo voor dezelfde functies kost volgens onze berekening ca. € 850 mln.

  • Bij beloning gaat om het bruto salaris inclusief vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering en voor iedereen geldende toelagen.

  • De voorgaande berekeningen zijn gebaseerd op de cao’s po en vo van 2020.

  • De berekende bedragen veranderen in de loop der tijd, bijvoorbeeld door nieuwe of andere cao-afspraken van sociale partners. De periode waarover (belonings)afspraken worden gemaakt, is namelijk tussen het po en het vo niet hetzelfde. Zo heeft het po over november en december 2020 nog geen afspraken gemaakt.

  • Daarnaast worden er tussen de onderwijssectoren ook verschillende keuzes gemaakt met de beschikbare arbeidsvoorwaarderuimte. Zo heeft het po gekozen om de functiebeschrijvingen van het OOP en schoolleiders in 2020 te actualiseren. Dit kan leiden tot een andere inschaling van medewerkers.

255

Hoeveel kost het om de leraren die werken in het voortgezet speciaal onderwijs te laten vallen onder de cao van het voortgezet onderwijs in plaats van de cao van het primair onderwijs?

Volgens berekeningen kost het per 1 januari 2020 naar schatting 85 miljoen minus de eerder toegezegde 16,5 miljoen (voor leraren in het vso die lesgeven in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs) is ongeveer 68,5 miljoen euro om alle leraren in het vso (alle uitstroomprofielen) qua beloning gelijk te trekken voor gelijke leraar-functies. Hierbij wordt opgemerkt dat het in de praktijk vaak gaat om scholen voor so met een afdeling voor vso. Het kan daarbij voorkomen dat leraren zowel in het so als in het vso lesgeven.

Indien leraren in het vso daadwerkelijk onder de CAO VO komen te vallen (dit is aan sociale partners), zullen daarnaast kosten ontstaan doordat ook andere secundaire arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor deze leraren.

256

Hoeveel kost het om het salaris van leraren in het primair onderwijs gelijk te trekken aan het salaris van leraren in het voortgezet onderwijs, inclusief de arbeidsvoorwaarden uit het voortgezet onderwijs, zoals de vermindering van lestijden, waardoor leraren uit beide sectoren onder een cao kunnen gaan vallen naar de huidige standaarden van het voortgezet onderwijs?

Het afspreken van arbeidsvoorwaarden – zowel primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden – voor personeel in het primair en voortgezet onderwijs gebeurt in de verschillende cao’s. Sociale partners maken daarover afspraken. Het toepassen van dezelfde salarisschalen voor gelijke functies voor leraren in het po en vo kost ca € 850 miljoen. Een berekening van het toepassen van gelijke arbeidsvoorwaarden zowel primaire als secundaire hebben we niet. Gezien het verschil in onder meer het aandeel lesgevende taken binnen de totale arbeidsduur van 1.659 uren zijn daar grote bedragen mee gemoeid.

257

Hoe groot is de stille reserve (mensen met een lesbevoegdheid die niet in het onderwijs werken) op dit moment voor het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs?

Uit het laatste onderzoek van 2017 blijkt dat de stille reserve uit minimaal 83.000 mensen bestaat, waarvan 31.000 in het primair onderwijs, 32.000 in het voortgezet onderwijs en 20.000 in het middelbaar beroepsonderwijs.

258

Heeft u een inschatting hoeveel procent van de stille reserve weer in het onderwijs zou willen werken als de klassengrootte wordt aangepakt, als de salarissen omhoog gaan of als de werkdruk wordt aangepakt? Kunt u dat per punt inschatten?

Het ministerie heeft hier geen onderzoek naar gedaan. Er is wel een onderzoek uit 2017 van het platform voor onderzoeksjournalistiek Investico in opdracht van Trouw, Onderwijsblad en de Groene Amsterdammer. Volgens dit onderzoek onder de stille reserve in het primair onderwijs overweegt ongeveer een derde om onder voorwaarden terug te keren, waarbij «voldoende tijd voor leerlingen hebben» de belangrijkste voorwaarde is.

259

Kunt u uiteenzetten hoeveel leraren het voortgezet speciaal onderwijs de afgelopen tien jaar voortijdig hebben verlaten?

Hoeveel leraren hebben het (voortgezet) speciaal onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
 

leeftijdsklasse

Totaal uitstroom (V)SO

 

Onbekend

jonger dan 55

55–60 jaar

ouder dan 60

2009

0

714

90

205

1.009

2010

0

923

115

263

1.301

2011

1

817

137

283

1.238

2012

0

1187

190

258

1.635

2013

0

733

143

226

1.102

2014

0

865

185

286

1.336

2015

0

819

143

336

1.298

2016

0

886

153

324

1.363

2017

0

906

140

330

1.376

2018

0

923

119

321

1.363

Analyse DUO.

NB 1: gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.

NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2018 er relatief hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.

260

Welke mogelijkheden ziet u om de lerarenbeurs weer te verhogen naar de hoogte van het bedrag in 2019?

Zoals aangegeven in de brief over de uitvoering van de motie over de lerarenbeurs, is er geen ruimte om het budget in 2020 te verhogen. Het beperkte budget voor de lerarenbeurs vraagt om een herbezinning van het instrument en het aanbrengen van focus. Hierover zullen komend jaar gesprekken worden gevoerd met betrokken partijen (zoals leraren en schoolleiders) en Uw Kamer.

261

Hoeveel is er de afgelopen tien jaar geïnvesteerd in de Lerarenbeurs? Hoeveel daarvan is per jaar opgemaakt?

Zie de tabel hieronder.

Tabel: Subsidieplafond en uitputting lerarenbeurs in de afgelopen 10 jaar (bron: DUO toekenningsmodule).

Jaar

Subsidieplafond volgens regeling

Totaal aangevraagd bedrag

2010

€ 37.000.000

€ 35.629.0021

2011

€ 44.500.000

€ 49.060.5861

2012

€ 40.000.000

€ 35.807.4841

2013

€ 61.000.000

€ 49.352.7681

2014

€ 86.500.000

€ 64.802.699

2015

€ 134.350.000

€ 110.114.583

2016

€ 116.500.000

€ 105.097.179

2017

€ 106.000.000

€ 91.873.560

2018

€ 94.300.000

€ 80.153.754

2019

€ 82.060.000

€ 74.390.677

2020

€ 49.600.000

€ 71.760.1691

X Noot
1

Betreft aangevraagd bedrag

262

Hoeveel geld was er tekort in 2020 bij de Lerarenbeurs om te kunnen voldoen aan alle aanvragen uit alle sectoren?

In 2020 was er een tekort van € 22,2 miljoen om alle aanvragen te kunnen toekennen.

263

Hoe is het oplopende budget voor de Lerarenbeurs te verklaren vanaf 2023 na de aanvankelijke daling vanwege de overheveling van gelden uit de Lerarenbeurs naar regelingen voor zij-instromers?28

Het oplopende budget vanaf 2023 is te verklaren doordat voor de regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (samen opleiden) en de regeling Onderwijsassistenten incidentele middelen beschikbaar zijn gesteld. Zoals te zien is in de subsidiebijlage is er bijvoorbeeld voor de regeling Onderwijsassistenten voor 2020 t/m 2023 € 2,75 miljoen per jaar beschikbaar. Na 2024 is er geen budget meer beschikbaar voor deze regeling.

264

Hoe is de daling van het budget voor zij-instromers te verklaring zoals deze blijkt uit tabel 46 na de aanvankelijke stijging in 2021 en het gegeven dat een deel van het budget uit de Lerarenbeurs is ingezet voor extra stimulering en ondersteuning van zij-instromers?

In 2019 is met een amendement structureel € 18 miljoen toegevoegd aan het plafond van de subsidieregeling zij-instroom in het beroep (Kamerstukken II 2019/20, 35 300, nr. 27). De dekking hiervoor werd gevonden in middelen voor de lerarenbeurs. Bovenop deze structurele aanpassing, zijn er bij Voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gesteld van € 32 miljoen voor de aanpak tekorten. Hiervan is voor het jaar 2020 besloten om eenmalig de subsidieregeling zij-instroom voor alle sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en mbo in totaal met € 5 miljoen te verhogen. Hierdoor is het zij-instroombudget in 2020 eenmalig hoger dan vanaf 2021 en verder. Voor het kalenderjaar 2021 is er eenmalig € 0,5 miljoen extra beschikbaar voor de subsidieregeling ten opzichte van de jaren daarna. Dit incidentele budget is niet afkomstig uit de lerarenbeurs, maar betrof extra budget.

265

Kunt u uiteenzetten hoeveel leraren het voortgezet onderwijs de afgelopen tien jaar voortijdig hebben verlaten?

Hoeveel leraren hebben het voortgezet onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
 

leeftijdsklasse

Totaal uitstroom vo

 

Onbekend

jonger dan 55

55–60 jaar

ouder dan 60

2009

377

2.070

464

1.831

4.742

2010

5

2.990

578

2.174

5.747

2011

0

2.308

479

2.103

4.890

2012

0

2.479

472

1.712

4.663

2013

0

1.807

398

1.596

3.801

2014

0

2.064

432

1.939

4.435

2015

0

2.277

390

1.902

4.569

2016

0

2.497

417

2.021

4.935

2017

0

3.044

423

2.261

5.728

2018

0

3.593

496

2.180

6.269

Analyse DUO.

NB 1: gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.

NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2018 er relatief hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.

266

Kunt u uiteenzetten hoeveel leraren het primair onderwijs de afgelopen tien jaar voortijdig hebben verlaten?

Hoeveel leraren hebben het primair onderwijs verlaten in de afgelopen 10 jaar?
 

leeftijdsklasse

Totaal uitstroom po

 

Onbekend

jonger dan 55

55–60 jaar

ouder dan 60

2009

0

2.462

735

2.169

5.366

2010

0

3.335

995

3.146

7.476

2011

1

4.056

1.129

3.252

8.438

2012

0

5.485

1.583

2.620

9.688

2013

0

2.534

1.138

2.484

6.156

2014

0

2.866

1.248

2.986

7.100

2015

0

2.808

996

2.810

6.614

2016

0

2.728

816

2.799

6.343

2017

0

3.139

775

2.851

6.765

2018

0

4.008

698

2.866

7.572

Analyse DUO.

NB 1: gegevens van voor 2013 zijn minder betrouwbaar aangezien er toen niet gewerkt kon worden met BSN en de bestanden daardoor minder goed koppelbaar zijn.

NB 2: Personen die terugkeren (na bijvoorbeeld een sabbatical of werkonderbreking wegens kinderen) zijn niet als vertrekkers meegerekend. Daarom kan 2018 er relatief hoog uit zien omdat we niet weten of deze vertrekkers nog terug komen.

267

Is het budget voor de subsidieregeling Lerarenbeurs in 2021 en latere jaren nog toereikend om alle verwachte aanvragen voor de Lerarenbeurs te kunnen honoreren?

Nee. De verwachting is dat het budget voor de subsidieregeling Lerarenbeurs in 2021 en verder toereikend is om alle herhaalaanvragen toe te kennen. Daarnaast is het de inschatting dat in 2021 alle doorgeschoven aanvragen uit 2020 ook toegekend kunnen worden. Er blijft helaas maar beperkt budget over voor initiële aanvragen. Als de trend van het aantal initiële aanvragen doorzet, zal er in 2021 ongeveer net zo’n groot tekort ontstaan als in 2020. Ook in 2021 zal er tijdig naar het veld worden gecommuniceerd dat er beperkt budget is voor initiële aanvragen.

268

Als het budget voor de subsidieregeling Lerarenbeurs in 2021 volledig uitgeput raakt, worden er dan aanvragen voor de Lerarenbeurs afgewezen net als in het jaar 2020 gebeurd is?

Zie het antwoord op vraag 267.

269

Is de inschatting dat € 46,8 miljoen in 2021 genoeg is om aan alle aanvragen van de Lerarenbeurs te voldoen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, aan hoeveel aanvragen denkt u te kunnen voldoen? Hoeveel zou het kosten om wel aan alle ingeschatte aanvragen te voldoen?

De inschatting is dat er in 2021 voldoende budget is om alle herhaalaanvragen en doorgeschoven aanvragen uit 2020 te kunnen toekennen. Helaas blijft er beperkt budget over om initiële aanvragen toe te kennen. De inschatting is dat er € 8 miljoen overblijft voor initiële aanvragen. Dat zijn ongeveer 800 aanvragen. Op basis van het aantal initiële aanvragen in de afgelopen jaren, is het geschatte tekort € 22 miljoen.

270

Hoeveel onderwijsassistenten hebben in de afgelopen vijf jaar gebruikt gemaakt van de subsidieregeling om leraar te worden?

In 2019 is de regeling gestart. Dat jaar zijn er 54 subsidieaanvragen toegekend aan onderwijsassistenten. Dit jaar zijn er tot nu toe (stand 25 september) 275 aanvragen voor de subsidieregeling ingediend. De aanvraagperiode loopt tot 15 oktober.

271

Hoeveel van het budget voor zij-instroom gaat naar de subsidieregeling voor onderwijsassistenten?

Er gaat geen budget uit de subsidieregeling zij-instroom naar de subsidieregeling onderwijsassistenten die de pabo willen gaan volgen. Bij de begrotingsbehandeling in november 2019 is er een amendement ingediend om het budget voor de regeling onderwijsassistenten op te hogen (Kamerstukken II, 2019/20, 35 300, nr. 26). Hierdoor is er in de jaren 2020 t/m 2023 in totaal € € 10 miljoen extra beschikbaar gekomen voor de subsidieregeling onderwijsassistenten bovenop de € 1 miljoen die al beschikbaar was. Hierdoor konden er in 2020 meer onderwijsassistenten starten. Aanvragers kunnen de subsidie 4 jaar lang aanvragen.

272

Kan worden aangegeven hoeveel zij-instromers zijn ondersteund vanuit de regeling voor zij-instromers vanaf 2017 en hoe de verdeling is van zij-instromers die werden ondersteund over de diverse onderwijssectoren?

Zie hieronder het aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 tot en met 2020. Het aantal aanvragen voor 2020 is nog niet compleet. Op 23 september waren er nog 200 aanvragen in verwerking. Daarnaast loopt de aanvraagperiode t/m 15 oktober.

Aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 t/m 2020.

Aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 t/m 2020.

273

Hoeveel leraren zijn er afgelopen kabinetsperiode bijgekomen via de zij-instroomroute en hoeveel zijn er tijdens of vlak na de opleiding uitgevallen?

Zie hieronder de tabel met het aantal aanvragen voor de subsidie zij-instroom per sector. Ut gegevens van DUO blijkt dat, onder het aantal zij-instromers dat subsidie aangevraagd heeft aangevraagd tussen 2013–2019, de overgrote meerderheid werkzaam blijft in het onderwijs. In 2019 werkte van elk cohort aanvragers tussen 2013–2019 (per kalenderjaar) 64–88% in het onderwijs. Van de personen die in 2017 een subsidie hebben aangevraagd, werkte er in 2019 78% nog in het onderwijs. Van de personen die in 2018 een subsidie hebben aangevraagd, werkte er in 2019 88% in het onderwijs.

Overigens werkt niet iedereen als leraar: een relatief klein percentage van degenen die in het onderwijs blijven werken, zal aan de slag gaan in andere functies binnen scholen. Volgens de beschikbare gegevens komt dit in 2019, voor zij-instromers die in 2013 zijn gestart, neer op ca. 8%. Het overgrote deel is en blijft echter werkzaam als leraar.

Aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 t/m 2020

Aantal aanvragen per sector voor de jaren 2017 t/m 2020

274

Hoeveel openbare scholen zijn er in Nederland in het primair en voortgezet onderwijs?

In het primair onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 2.065 openbare scholen. Dat is 30,8% van het totale aantal scholen in het primair onderwijs. In het voorgezet onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 184 openbare scholen. Dat is 28,4%van het totale aantal scholen in het voorgezet onderwijs.

275

Hoeveel bijzondere scholen zijn er in Nederland in het primair en voortgezet onderwijs?

In het primair onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 4.624 bijzondere scholen. Dat is 69,2% van het totale aantal scholen in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs zijn er op 1 augustus 2020 464 bijzondere scholen. Dat is 71,6% van het totale aantal scholen in het voorgezet onderwijs.

276

Hoeveel islamitische middelbare scholen zijn er in Nederland?

Er zijn op 1 augustus 2020 2 islamitische middelbare scholen in Nederland. Dat is 0,3% van het totale aantal scholen in het voortgezet onderwijs.

277

Hoeveel islamitische basisscholen zijn er in Nederland?

Er zijn op 1 augustus 2020 54 islamitische basisscholen in Nederland. Dat is 0,8% van het totale aantal basisscholen en 0,9% van alle scholen in het primair onderwijs.

278

Wat kost het om alle studenten die onder het leenstelsel vallen met terugwerkende kracht een thuiswonende basisbeurs toe te kennen?

De kosten voor het met terugwerkende kracht toekennen van een thuiswonende basisbeurs voor studenten in het sociaal leenstelsel zijn afhankelijk van tot welk studiejaar er wordt toegekend. De kosten bedragen ongeveer € 3 miljard over de studiejaren 2015/16 tot en met 2020/21. In de berekening is ervan uitgegaan dat de studenten de basisbeurs als gift krijgen. Ook heeft dit uiteraard flinke impact op de uitvoering door DUO.

279

Wat kost het om alle studenten die onder het leenstelsel vallen met terugwerkende kracht een uitwonende basisbeurs toe te kennen?

De kosten voor het met terugwerkende kracht toekennen van een uitwonende basisbeurs voor studenten in het sociaal leenstelsel zijn afhankelijk van tot welk studiejaar er wordt toegekend. De kosten bedragen ongeveer € 8 miljard over de studiejaren 2015/16 tot en met 2020/21. In de berekening is ervan uitgegaan dat de studenten de basisbeurs als gift krijgen. Ook heeft dit uiteraard flinke impact op de uitvoering door DUO.

280

Hoeveel studenten in de collegejaren 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020 en 2020/2021 vallen onder het sociaal leenstelsel?

Het sociaal leenstelsel is ingevoerd voor nieuwe studenten in de bachelor dan wel master vanaf collegejaar 2015/2016. Onderstaande tabel toont de aantallen studenten per collegejaar die onder het sociaal leenstelsel vallen. De cijfers tot en met collegejaar 2018/2019 zijn realisaties29. De cijfers van de collegejaren 2019/2020 en 2020/2021 zijn schattingen.

Jaar

15/16

16/17

17/18

18/19

19/20

20/21

Aantal

126.801

251.477

374.015

468.220

530.000

560.000

281

Hoeveel studenten in de collegejaren 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019, 2019/2020 en 2020/2021 ontvangen nog een basisbeurs onder het oude stelsel van studiefinanciering?

Onderstaande tabel toont de aantallen studenten per collegejaar die nog een basisbeurs onder het oude stelsel van studiefinanciering ontvangen. De cijfers tot en met collegejaar 2018/2019 zijn realisaties30. De cijfers van de collegejaren 2019/2020 en 2020/2021 zijn schattingen.

Jaar

15/16

16/17

17/18

18/19

19/20

20/21

Aantal

330.134

223.426

121.129

41.662

9.000

3.000

282

Hoeveel studenten en oud-studenten vallen onder het sociale leenstelsel?

Er zijn per september 2020 ongeveer 825.000 mensen die onder het leenstelsel studeren of hebben gestudeerd. Hierbij is iedereen meegeteld die minstens een maand studiefinanciering toegekend heeft gekregen onder het leenstelsel.

283

Hoeveel eerstejaarsstudenten zijn er ieder jaar sinds de invoering van het sociaal leenstelsel, toegespitst naar mbo, hbo en wo?

In de tabel hieronder is het aantal eerstejaarsstudenten weergegeven per jaar vanaf 2015 (invoering Studievoorschot).

Sector

Type

2015

2016

2017

2018

2019

MBO

Alle

124.540

127.291

129.220

131.802

131.840

HBO

Bachelor1

89.324

94.235

99.300

101.229

103.492

 

Master

4.668

4.584

4.639

5.413

5.630

WO

Bachelor

45.495

48.802

54.158

58.337

59.580

 

Master

45.568

45.484

47.493

48.980

50.253

X Noot
1

Inclusief AD

284

Hoeveel procent van de studenten zou ongeveer in aanmerking komen voor de aanvullende beurs, als de aanvullende beurs verbreed zou worden naar € 70.000?

Op dit moment heeft ongeveer 28% van studenten in het hoger onderwijs een aanvullende beurs. Bij een verbreding van de aanvullende beurs naar een inkomensgrens van € 70.000 zou dit percentage stijgen naar ongeveer 41% van de studenten.

285

Hoeveel instellingen met een positieve beoordeling van de Raad van Cultuur krijgen nu toch subsidie van het Fonds Podiumkunsten door de extra € 15 miljoen? Vallen er toch nog instellingen buiten de boot?

Er zijn geen instellingen met een positieve beoordeling van de Raad voor Cultuur én een positieve beschikking van de Minister die daarnaast van het fonds financiering ontvangen. Dit is omdat de subsidievoorschriften van het fonds dubbele financiering voor dezelfde kernactiviteit uitsluiten.

286

Kunt u een vergelijking geven van de verhouding tussen vaste contracten en flexibele contracten en zzp'ers in de culturele sectoren in andere Europese landen?

In Culture Statistics (Edition 2019) van Eurostat (hoofdstuk 3 Cultural Employment, p 70) is een figuur opgenomen van het aandeel zelfstandigen in de culturele beroepsbevolking in 2018. In de EU gemiddeld is 33 procent van de culturele beroepsbevolking zelfstandig (tegen 14 procent in de gehele beroepsbevolking. In Nederland zijn deze percentages respectievelijk 48 (culturele beroepsbevolking en 15 (gehele beroepsbevolking).

287

Op welke manier kan het genre musical en popmuziek gebruikmaken van rijksubsidies?

In de periode 2017–2020 wordt de popmuziek onder andere gesteund door middel van de regeling UPSTREAM Music, die wordt uitgevoerd door het Fonds Podiumkunsten Daarnaast zijn er voor pop en musical subsidiemogelijkheden bij de Rijkscultuurfondsen. Een belangrijke bijdrage aan de culturele sector wordt geleverd door de lokale overheden, waar verschillende subsidiemogelijkheden zijn.

In 2021–2024 is de ruimte voor deze genres vergroot. Binnen de basisinfrastructuur is ruimte gekomen voor een aantal instellingen uit de popsector, zoals de popband De Staat, Popwaarts en de multidisciplinaire instelling WORM. Daarnaast zal het popfestival Eurosonic Noorderslag rechtstreeks door het Rijk gesubsidieerd worden. In de categorie ontwikkelinstellingen treedt onder andere de MusicalMakers toe tot de basisinfrastructuur. Ook bij de Rijkscultuurfondsen blijft er ruimte voor nieuwe genres als pop en musical. De fondsen zullen zich hiermee vooral op niet-meerjarig gesubsidieerde festivals en opdrachten voor makers richten.

288

Op welke manier kan het genre musical en popmuziek gebruikmaken van regionale subsidies?

Zie antwoord op vraag 287.

289

Op welke manier zijn er stimuleringsfondsen voor genre musicals en popmuziek?

Zie antwoord op vraag 287.

290

Op welke manier is regionale spreiding gewaarborgd binnen verdeling van culturele rijkssubsidies?

Geografische spreiding is één van de beoordelingscriteria waarop de Raad voor Cultuur de aanvragen in het kader van de BIS 2021–2024 beoordeeld heeft. Spreiding komt in de regelingen van de Rijkscultuurfondsen op verschillende manieren tot uitdrukking, waarbij standplaats, werkingsgebied (bereik), distributie en spreiding van activiteiten als uitgangspunt kunnen dienen. Waar relevant nemen de Rijkscultuurfondsen regionale spreiding mee in beoordelingscriteria.

291

Hoeveel is er in cultuur geïnvesteerd in de kabinetsperiode Rutte-II? Kan daarbij expliciet worden aangegeven in welke mate de circa € 200 miljoen aan bezuinigingen uit Rutte-I op cultuur zijn teruggedraaid?

Vanaf 2014 is € 20 miljoen structureel toegevoegd aan de cultuurbegroting voor het stimuleren van de Nederlandse filmindustrie. Vanaf 2017 is € 10 miljoen structureel aan de cultuurbegroting toegevoegd ten gunste van de culturele basisinfrastructuur. Hiermee zijn de bezuinigingen uit Rutte I op cultuur voor 15% teruggedraaid.

292

Hoeveel, zowel absoluut als procentueel, is er tijdens de kabinetsperiode van Rutte-III extra geïnvesteerd in cultuur ten opzichte van de kabinetsperiode Rutte-II?

Per saldo, dus intensiveringen en extensiveringen bij elkaar opgeteld, is er tijdens Rutte III bijna 500% meer geïnvesteerd in cultuur dan tijdens Rutte II aanvullend is geïnvesteerd. Absoluut gezien is dat € 1,0 miljard.

293

Hoeveel procent van de cultuurgelden komt nu in de Randstad terecht en hoeveel procent komt in de regio terecht?

In 2021 besteedt de rijksoverheid ruim € 1 miljard aan cultuur via de cultuurbegroting. Deze middelen worden op verschillende beleidsterreinen en via diverse instrumenten ingezet. Naast de rijksuitgaven aan cultuur via de BIS en de cultuurfondsen, stelt het rijk ook op andere manieren middelen beschikbaar voor o.a.: museale instellingen met een wettelijke taak, via de subsidie voor eigenaren van rijksmonumenten, via programma’s als Cultuureducatie met kwaliteit en cultuureducatiemiddelen die via de Prestatiebox ter beschikking worden gesteld, de bijdrage van het rijk aan het provinciefonds voor de regionale historische centra (RHC’s), letterenbevorderingsprogramma’s, bibliotheekvoorzieningen, productie van films, etc. De cultuurmiddelen komen hiermee terecht in alle regio’s, er is echter geen beeld in cijfers.

294

Hoeveel procent van de toegevoegde € 500.000 per jaar van 2021 tot en met 2024 aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren gaat naar mbo-studenten? Kunt u specifiëren waaraan?

De € 500.000 die vanuit de MBO-begroting aan Cultuureducatie met Kwaliteit (CMK) wordt toegevoegd, komt in zijn geheel beschikbaar voor cultuuronderwijsprojecten in het mbo. Het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) zal hiervoor binnen het CMK-programma een aparte MBO-regeling ontwikkelen. Het beschikbare bedrag komt in zijn geheel ten goede aan de projecten waarvoor aanvragen worden gedaan (minus de uitvoeringskosten voor het FCP).

Mbo-scholen en/of culturele instellingen kunnen subsidie aanvragen voor projecten ter verbetering van het cultuuronderwijs in het mbo. De samenwerking tussen cultuur en onderwijs staat daarbij centraal. Hoe deze projecten er precies uit komen te zien is nu nog niet bekend. In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners als de MBO Raad, CJP, LKCA en het Kennispunt MBO Burgerschap zal de regeling nader worden uitgewerkt. Deze regeling gaat begin 2021 van start. Dan hebben we meer inzicht in de precieze inhoud van de plannen en verdeling van de middelen.

295

Is bekend hoe vaak mbo-studenten gemiddeld per jaar een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of culturele instelling bezoeken?

Uit het onderzoek van Berenschot, dat met de Kamerbrief cultuuronderwijs in het mbo naar de Tweede Kamer is gestuurd, blijkt dat ongeveer 98% van de ondervraagde studenten weleens een culturele activiteit in de vrije tijd bezoekt. Zo geeft 38% van de studenten aan dit een paar keer per jaar te doen, 43% een keer per maand en 19% gaat een paar keer per maand.

296

Hoeveel is er totaal extra geïnvesteerd in cultuur deze kabinetsperiode, zowel structureel als incidenteel? Kunt u hierbij zowel de extra investeringen uit het regeerakkoord van Rutte-III, extra impulsen uit opvolgende begrotingen en de coronasteunpakketten betrekken, en deze middels een tabel weergeven? Kunt u hierbij tevens een uitsplitsing maken tussen de steun voor de culturele sector die is verkregen via de generieke coronamaatregelen, en de steun voor de culturele sector via de specifieke cultuurmaatregelen?

Investeringen via de cultuurbegroting:

Structureel

Bedrag (in mln. €)

Regeerakkoord reeks Cultuur (oplopend vanaf 2018 en vanaf 2020 structureel)

80

Podiumkunsten (vanaf 2021)

15

   

Incidenteel

 

Regeerakkoord reeks Intensivering erfgoed en monumenten

325

1e steunpakket aanvullende ondersteuning culturele sector

300

2e steunpakket aanvullende ondersteuning culturele sector

414

Incidentele investeringen in het kader van de generieke Coronamaatregelen die niet via cultuurbegroting lopen:

  • € 68 miljoen die beschikbaar komt voor de schade die gemeenten en provincies hebben opgelopen;

  • generieke maatregelen (TOGS, TVL, NOW, TOZO), op basis van de gegevens die beschikbaar waren, is de inschatting dat dit circa € 500 miljoen bedraagt.

297

Hoeveel extra geld is er sinds de aanvang van Rutte-III bij makers in de culturele sector terecht gekomen?

De middelen die via de cultuurbegroting beschikbaar worden gesteld, worden o.a. ingezet voor de ondersteuning en werkgelegenheid van instellingen; de instellingen besteden deze middelen om zelf te produceren of activiteiten te ontplooien en deels ook aan opdrachten bij zzp’ers, afhankelijk van hun behoefte en werkpraktijk. Het percentage van de middelen dat uiteindelijk bij zzp’ers terecht is gekomen is niet bekend. Daarnaast stelt het Ministerie van OCW via de cultuurfondsen middelen beschikbaar om makers te ondersteunen.

298

Hoeveel zzp'ers die in de culturele sector werken, zijn (eventueel naar schatting) «gedwongen» zzp'er? Kan met een top drie worden aangegeven in welke verschillende takken van de culturele sector het aantal gedwongen zzp'ers het hoogste is (bv. technici, musici, etc.)?

Er is geen formele definitie van een «gedwongen» zzp’er en er is daarom ook geen schatting mogelijk van de mate waarin dit voorkomt in de culturele en creatieve sector.

299

Klopt het dat mbo-studenten substantieel minder toegang hebben tot kunst en cultuur dan hun leeftijdsgenoten op het voortgezet onderwijs?

De toegang tot kunst en cultuur voor mbo-studenten wordt op meerdere manieren gestimuleerd. Daarbij staat het doel van integraal cultuuronderwijs centraal. Dat wil zeggen dat kunst en cultuur worden ingezet op een manier die past bij de aard van het beroepsonderwijs en de doelgroep van het mbo. Het kan daarom zo zijn dat het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt.

Concreet betekent dit voor het mbo dat scholen kunst en cultuur veelal inzetten bij het geven van burgerschapsonderwijs. Het gebruik van kunst en cultuur in het mbo wordt verder gestimuleerd door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren, zoals beschreven in de Kamerbrief cultuuronderwijs in het mbo. De verwachting is dat hierdoor de integratie van cultuur en onderwijs verder versterkt kan worden. Daarnaast wordt toegang tot kunst en cultuur voor mbo-studenten gestimuleerd, doordat zij – net als studenten in het hoger onderwijs – bij veel culturele instellingen studentenkorting krijgen.

300

Hoeveel uur cultuuronderwijs hebben mbo-studenten per jaar?

In het mbo hebben scholen de vrijheid om te bepalen hoe en in welke mate zij kunst en cultuur inzetten in het onderwijs, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. De meeste mbo-scholen kiezen ervoor om kunst en cultuur te gebruiken om het burgerschapsonderwijs te versterken. Zo zijn er meerdere voorbeelden van mbo-scholen die voor burgerschapslessen samenwerkingen met culturele instellingen zijn aangegaan. Deze beweging wordt gestimuleerd door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren, zoals beschreven in de Kamerbrief cultuuronderwijs in het mbo.

301

Hoeveel uur cultuuronderwijs hebben havo en vwo leerlingen per jaar?

Er zijn geen landelijke adviesurentabellen waarmee het aantal lesuren per vak worden voorgeschreven, dus hier kunnen scholen in zekere mate in verschillen. Ook verschilt het aantal uur «cultuuronderwijs» naar gelang het profiel en het vakkenpakket dat een leerling heeft gekozen. Het vak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) is voor alle leerlingen in de bovenbouw van havo en vwo verplicht, hoewel niet noodzakelijkerwijs in elk leerjaar. De totale normatieve studielast voor dit vak (onderwijstijd plus zelfstudietijd) bedraagt 160 uur in het vwo en 120 uur in de havo. Dat is omgerekend gemiddeld één à twee lesuren per week. Leerlingen die één of meer kunstvakken kiezen hebben logischerwijs (soms aanzienlijk) meer onderwijs in die discipline(s).

302

Hoeveel procent van het verhoogde budget voor Cultuureducatie met Kwaliteit gaat naar mbo-studenten? Hoeveel geld is dat in euro's? Kunt u uiteen zetten op welke manier dit aan mbo-studenten wordt besteed?

De € 500.000 die vanuit de mbo-begroting aan Cultuureducatie met Kwaliteit (CMK) wordt toegevoegd, komt in zijn geheel (100%) beschikbaar voor cultuuronderwijsprojecten in het mbo. Het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP) zal hiervoor binnen het CMK-programma een aparte MBO-regeling ontwikkelen. Het beschikbare bedrag komt in zijn geheel ten goede aan de projecten waarvoor aanvragen worden gedaan (minus de uitvoeringskosten voor het FCP). In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners als de MBO Raad, CJP, LKCA en het Kennispunt MBO Burgerschap zal de regeling nader worden uitgewerkt. Deze regeling gaat begin 2021 van start. Dan hebben we meer inzicht in de precieze inhoud van de plannen en verdeling van de middelen.

Naast de extra middelen die vanuit de MBO-begroting zijn toegevoegd, is het budget voor CMK 2021–2024 vanuit de cultuurbegroting ook verhoogd ten opzichte van de periode 2017–2020. Dit is aangekondigd in de brief Uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024. Dit betreft een verhoging van 3,5 mln. Ook deze middelen kunnen (naast inzet voor PO en/of VO) binnen de CMK-matchingsregeling worden ingezet voor cultuuronderwijs in het mbo. In hoeverre dit het geval zal zijn is nog niet bekend. De aanvragen voor de matchingsregeling CmK 2021–2024 komen uiterlijk 2 november binnen, dan hebben we meer informatie over de precieze inhoud van de plannen en verdeling van de middelen.

303

Hoeveel kost het om ervoor te zorgen dat elke gemeente in Nederland een volwaardige bibliotheekvoorziening heeft, die invulling geeft aan de vijf functies, zoals omschreven in de Bibliotheekwet? Kunt u het bedrag zodanig specifiëren?

In de Brede Maatschappelijke Heroverweging (BMH) 6 Inclusieve Samenleving is hiervoor een structureel bedrag van circa € 60 mln. geraamd. Dit bedrag is exclusief een structureel bedrag van circa € 6 mln voor digitale inclusie uit BMH 5 Talenten benutten.

304

Hoeveel wordt door u geïnvesteerd in het programma Bibliotheek op school? Waar komt dat geld vandaan? Hoeveel percentage is uit het programma «Tel mee met Taal»?

De bijdragen van het Ministerie van OCW aan de Bibliotheek op school worden bekostigd vanuit het programma «Tel mee met taal». In dit programma is een bedrag van € 2,85 mln. per jaar beschikbaar voor leesbevordering en leesplezier. Daarvan wordt circa € 1 mln. per jaar ingezet voor de Bibliotheek op school.

305

Hoeveel van het budget «overige opdrachten» wordt besteed aan de Cultuurkaart? Hoeveel daarvan aan de Cultuurkaart voor het voortgezet onderwijs en hoeveel voor de Cultuurkaart voortgezet speciaal onderwijs? Is dit geld afkomstig van de beëindiging van de subsidie op de MBO Card of komt dit ergens anders vandaan? Wat is er met het geld van de subsidie van de MBO Card gedaan?

Uit het budget «overige opdrachten» wordt 5 mln. besteed aan de Cultuurkaart. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen het VO en het VSO, er is één Cultuurkaart die gebruikt wordt door beide onderwijsdomeinen.

De middelen voor de Cultuurkaart worden beschikbaar gesteld vanuit de cultuurbegroting.

De middelen die voorheen beschikbaar waren voor de MBO-Card, blijven in zijn totaal beschikbaar voor cultuuronderwijs in het mbo, via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. De middelen bestemd voor subsidie voor de MBO Card die eind 2020 afloopt, worden ten behoeve van dit doel besteed.

306

Welke projecten ontvangen ondersteuning vanuit het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek in de aankomende twaalf maanden?

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ) heeft regelingen – en verstrekt op basis daarvan subsidie – op gebied van innovatie, onderzoeksjournalistiek, professionalisering van lokale omroepen, talent-ontwikkeling en weerbaarheid van journalisten. Voor al deze regelingen geldt, dat de selectie van de projecten voor 2021 nog moet worden gemaakt.

  • Voor innovatie (Accelerator) gebeurt dat in maart 2021;

  • Voor onderzoeksjournalistiek gebeurt dat in november 2020;

  • Voor professionalisering van lokale omroepen gebeurt dat in november 2020;

  • Voor talentontwikkeling gebeurt dat in november 2020

  • Voor weerbaarheid van journalisten gebeurt dat in november 2020.

Daarnaast beschikt het fonds over regelingen die geen inschrijvingstermijn kennen. Zo kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek, exploitatie en sponsoring. Bijgevoegd is een lijst met projecten die op dit moment op voornoemde terreinen subsidie ontvangen.

REGELING JOURNALISTIEKE INNOVATIE (ACCELERATOR)

ADTAC

EUROPEAN CROSS-BORDER MEDIA COLLABORATIONS

ICONOV

MAVIN FOUNDATION

NU.NL MICROCASTA

PUREPICTURES

SUSSIE

TAPPABLE

THE CONTENT EXCHANGE

VOX GAMES

VPRO TEGENLICHT

 

REGELING ONDERZOEKSJOURNALISTIEK

HART VAN HOLLAND

DE GOUDA

STADSBLAD DE LIWWADDERS

SPOT ON STORIES

DE STADSBRON

LOCALFOCUS

DE ONDERZOEKSREDACTIE

REPORTER RADIO

ZEMBLA

DE VOLKSKRANT

ARGOS & MEDIALOGICA

AT5

SPIT

INVESTICO

FOLLOW THE MONEY

DTV, STUDIO 040, OMROEP VENLO EN WOS

VERSBETON ISM OPEN ROTTERDAM

1TWENTE ENSCHEDE

DUIC

BORNE BOEIT

RTL

DE GROENE AMSTERDAMMER

DE GELDERLANDER ISM DE STENTOR EN TUBANTIA

PIT OISTERWIJK

BDU MEDIA, OMROEP EDE EN SCHOOL VOOR JOURNALISTIEK CHE

DE BALIE

FOLIA

RTV OOST, RTV DRENTHE, OMROP FRYSLÂN EN RTV NOORD

 

REGELING PROFESSIONALISERING LOKALE OMROEPEN

OPEN ROTTERDAM

OMROEP VENLO

OMROEPSTICHTING ZUIDWEST

STICHTING OMROEPORGANISATIE GRONINGEN (OOG)

RTV NOF

LOKALE OMROEP REGIO LEIDEN (LORELEI)

RTV DORDRECHT

STICHTING OMROEP ENSCHEDE (MERKNAAM 1TWENTE ENSCHEDE)

STICHTING OMROEP EINDHOVEN EN OMGEVING (STUDIO040)

STICHTING OMROEPORGANISATIE LEEUWARDEN EN OMSTREKEN MIDDELSÉ

ZO-NWS

STICHTING REGIONAAL MEDIACENTRUM REGIO8

BO, DE OMROEP VAN DE BOLLENSTREEK

RTV NOORDOOST TWENTE

MAASSTAD OMROEPSTICHTING WAALWIJK

STICHTING OMROEP MEIERIJSTAD

LOS DEN HELDER

WOS MEDIA

DTV NIEUWS (FORMELE NAAM: STICHTING OMROEP MAASLAND)

AT5

 

REGELING TALENTONTWIKKELING

STICHTING JOURNALLAB

DE COÖPERATIE HOUSE OF JOURNALISM UA

LIGHTHOUSE REPORTS

MASTERCLASSES FINANCIËLE JOURNALISTIEK

NEDERLANDS INSTITUUT VOOR BEELD EN GELUID

STICHTING MEDIA PERSPECTIVES

NEDERLANDESE VERENIGING VOOR JOURNALISTEN (NVJ)

VERSPERS

 

REGELING WEERBAARHEID VAN JOURNALISTEN

STICHTING PERSVRIJHEIDSFONDS

NEDERLANDESE VERENIGING VOOR JOURNALISTEN (NVJ)

 

REGELING ONDERZOEK

MEDIA FOR DEMOCRACY MONITOR 2020

ROSE STORIES

MOTIVACTION INTERNATIONAL B.V.

ERWIN VAN 'T HOF ONDERZOEK & MEDIA

STICHTING ARCHIS

ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM

 

REGELING EXPLOITATIE

VERSBETON

CHILDREN'S INTERNATIONAL PRESS CENTRE

 

REGELING SPONSORING

NNP (NEDERLANDSE NIEUWSBLAD PERS)

STICHTING PERSVRIJHEIDSFONDS

STICHTING PODCASTNETWERK

CREATIEF MET FILM

STICHTING JOURNALISTIEKE JAARPRIJZEN

307

Klopt het dat het budget voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschapsbeleid met € 1,134 miljard ongeveer € 80 miljoen euro lager ligt dan in 2020?31

Deze schijnbare daling heeft een boekhoudkundige oorzaak. Het verplichtingenbudget voor wetenschapsbeleid in de begroting 2021 wordt lager aangegeven dan dat voor wetenschapsbeleid 2020. Dit verschil wordt deels veroorzaakt doordat er nog een correctieboeking op het verplichtingenbudget 2020 dient plaats te vinden. Daarnaast worden de middelen die jaarlijks aan de Koninklijke Bibliotheek worden gegeven voor de uitvoering van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob), lopende het jaar vanuit de Cultuurbegroting toegevoegd aan het budget voor wetenschapsbeleid. Met deze combinatie laat het uitgavenbudget voor wetenschap in 2021 een lichte stijging zien van, per saldo € 10 miljoen, veroorzaakt door een eenmalig effect van de overheveling van de sectorplanmiddelen naar de universiteiten in 2020, naar aanleiding van Commissie Van Rijn.

308

Op welke manieren draagt u in 2021 bij aan internationale samenwerking op gendergelijkheid met organisaties als de VN? Welke mogelijke gevolgen heeft de COVID-19 pandemie op deze bijdragen?

Nederland neemt elk jaar deel aan de Commission on the Status of Women (CSW). Zoals reeds aangegeven, is de doorgang en vorm van CSW65 afhankelijk van de situatie m.b.t. COVID-19. Naast CSW, neemt Nederland deel aan de Gender Equality Forums. Deze bijeenkomsten zijn in aanvulling op CSW georganiseerd door UN Women ter viering van het Beijing+25 jubileum. Uitgangspunt van de forums is het samenbrengen van een breed scala aan stakeholders met als doel het opstellen van een vernieuwde feministische agenda en de lancering van zogenaamde «Action Coalitions.» Dit zijn praktische partnerschappen tussen verschillende groepen stakeholders voor de realisatie van versnelde actie op een aantal terreinen die cruciaal zijn voor het bereiken van gendergelijkheid. Nederland is trekker van de coalitie «Feminist Movements and Leadership. De Generation Equality Forums stonden aanvankelijk gepland op 7-8 mei in Mexico-Stad en 7-10 juli in Parijs, maar konden vanwege de situatie m.b.t. COVID-19 geen doorgang vinden. De verwachting is dat de bijeenkomsten in de eerste helft van 2021 alsnog zullen plaatsvinden.

Nederland steunt maatschappelijke organisaties wereldwijd om bij te dragen aan het verminderen van ongelijkheid, het tegengaan van corruptie en een stem te geven aan burgers om op te komen voor hun rechten. In de huidige context van genderbacklash is specifieke aandacht voor de realisatie van vrouwenrechten en gendergelijkheid essentieel. Hiertoe is het SDG 5 fonds opgericht, dat bestaat uit de subsidie-instrumenten voor de volgende vier programma’s: Power of Women; Women, Peace and Security; SRHR Partnership Fund en Leading from the South.

309

Op welke manier zijn de rechten van LHBTI+ personen in Nederland verbeterd tijdens deze kabinetsperiode?

Zie ook de antwoorden bij vraag 18. Aanvullend daarop geldt voor intersekse personen:

  • Rapport + verhalenbundel Storytelling ouders van intersekse kinderen zijn opgeleverd door Rutgers (vormt mede basis voor verdere beleidsontwikkeling intersekse).

  • Er is een begin gemaakt met de Nulmeting intersekse (Nederlands-Vlaamse samenwerking). Doel is om ook onderzoeksgegevens over sociale acceptatie van intersekse personen te krijgen met oog op opname in de LHBTI-monitor SCP.

  • Verkenning kwaliteitsstandaard DSD/intersekse is afgerond en dit najaar wordt een begin gemaakt met het opstellen van een kwaliteitsstandaard DSD/intersekse.

Verder wordt er gewerkt aan de wetsvoorstellen deelgezag en draagmoederschap (nationaal en internationaal) en is de vergoeding KID (alleenstaande en) lesbische vrouwen via een subsidieregeling geregeld.

310

Hoe vaak zijn er aangiftes gedaan door LHBTI+ personen in Nederland in 2019 en 2020, omdat ze werden gediscrimineerd? Wanneer was hier sprake van geweld?

De politie registreerde in 2019 1603 incidenten met betrekking tot discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Deze registraties bestaan uit aangiften, meldingen, waarnemingen van politiemedewerkers etc. Wat het aandeel aangiftes is, is onbekend. Van deze 1603 incidenten was er in 17% sprake van (fysiek) geweld.

311

Wat is de huidige status van Roze in Blauw bij de politie?

Het informele medewerkersnetwerk Roze in Blauw levert vanwege zijn specifieke deskundigheid een belangrijke bijdrage aan de aanpak van discriminatie tegen LHBTI’ers. Deze deskundigheid wordt ingebracht via de Netwerken Divers Vakmanschap die in elke eenheid een plek hebben

312

Kunt u aangeven welke trajecten uit de voorgaande jaren zijn beëindigd of zijn komen te vervallen en met welke reden, aangezien de subsidie voor vrouwenemancipatie vanaf 2020 € 0 bedraagt?

Nog lopende subsidies onder deze regeling eindigen in 2020. Met het eindigen van deze subsidies vervalt de regeling definitief. Dit betekent niet dat het beleid op het gebied van vrouwenemancipatie is stopgezet. Voortzetting van het beleid geschiedt onder de huidige regeling gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022.

313

Kunt u aangeven welke trajecten uit de voorgaande jaren zijn beëindigd of zijn komen te vervallen en met welke reden, aangezien de subsidie voor LHBTI vanaf 2021 € 0 bedraagt?

Nog lopende subsidies onder deze regeling eindigen in 2020. Met het eindigen van deze subsidies vervalt de regeling definitief. Dit betekent niet dat het beleid op het gebied van LHBTI is stopgezet. Voortzetting van het beleid geschiedt onder de huidige regeling gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022.

314

Kunt u een overzicht geven van congressen waaraan ambtenaren deelnamen sinds het aantreden van Rutte-III? Hoeveel geld werd hier jaarlijks aan uitgegeven? Kunt u aangeven wat het doel was van deze congressen?

Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van congressen waaraan ambtenaren deelnamen, noch om de uitgaven van congressen te specificeren, de gegevens worden niet tot op dit niveau geregistreerd. Congressen worden bezocht in overleg en afstemming met leidinggevenden.

315

Kunt u een overzicht geven van congressen en reizen waaraan ambtenaren deelnamen in het buitenland sinds het aantreden van Rutte-III? Hoeveel geld werd hier jaarlijks aan uitgegeven? Kunt u hierbij aangeven wat het doel was van deze congressen en reizen?

De buitenlandse dienstreizen van ambtenaren hebben diverse doelen, zoals het bezoeken van een congres, deelname aan werkgroepen en andere bijeenkomsten. Een buitenlandse dienstreis wordt echter niet voorzien van een kenmerk specifiek voor congressen. Het is daarom niet mogelijk om deze gegevens aam te leveren. Vanaf 9 oktober 2017 zijn er 2862 reizen gemaakt door ambtenaren van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (kerndepartement inclusief alle dienstonderdelen). Het grootste deel betreft reizen van ambtenaren, maar ook reizen van niet ambtelijke experts zijn meegenomen in dit totaal. De totale kosten gemaakt via de reisagent bedragen ongeveer € 2,5 miljoen in de gehele periode van het kabinet Rutte III.

316

Hoe vaak werden reizen en congressen geheel of gedeeltelijk bekostigd door externe partijen sinds het aantreden van Rutte-III? Om welke externe partijen ging het specifiek?

OCW werkt conform de gedragscode integriteit Rijk. De leidinggevende en medewerkers van OCW beschouwen integriteit als een essentieel en vanzelfsprekend onderdeel van hun professionaliteit. Dit betekent dat reis- en verblijfkosten voor congressen voor rekening zijn van OCW.

317

Door wie werden de reizen waar ambtenaren aan deelnamen of hun verblijven bekostigd en wat was de bijdrage?

OCW werkt conform de gedragscode integriteit Rijk. De leidinggevende en medewerkers van OCW beschouwen integriteit als een essentieel en vanzelfsprekend onderdeel van hun professionaliteit. Dit betekent dat reis- en verblijfkosten voor congressen voor rekening zijn van OCW.

318

Welke onderzoeken heeft u extern laten uitvoeren en bij wie? Welke kosten gingen hiermee gemoeid? Is er tussen het departement en de onderzoekers gesproken over de concept-conclusies?

Het uitzetten van onderzoek is bij OCW decentraal georganiseerd. Beleidsdirecties en uitvoerende diensten houden bij welk onderzoek wordt verricht en rapporteren in het jaarverslag en de begroting over afgerond, respectievelijk voorgenomen onderzoek. Daarnaast worden alle onderzoeken openbaar gemaakt via de website van de Rijksoverheid.

Met het onderzoek dat volgens de Rijksinkoopvoorwaarden wordt aanbesteed was in de regeringsperiode Rutte III een bedrag van € 24,1 miljoen gemoeid.

Uiteraard wordt gesproken met de onderzoekers over de voortgang van het onderzoek en conceptrapporten worden bijvoorbeeld gecheckt op feitelijke onjuistheden. In een aantal gevallen is er daarnaast ook nog een klankbordgroep van externen betrokken om de onderzoekers van reflectie te voorzien. Welke conclusies de onderzoekers trekken en hoe zij deze verwoorden is en blijft uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de onderzoekers. In de overeenkomst inzake op wetenschappelijke wijze uitgevoerd beleidsgericht onderzoek (ARVODI) zit daarnaast ook een integriteitsverklaring van de opdrachtgever, waarin de rijksoverheid verklaart de onafhankelijkheid van onderzoekers niet te schenden.

Daarnaast wordt een deel van het beleidsonderzoek via het NRO uitgezet, volgens de daar geldende procedures. Zowel in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit als in de NRO-procedures zijn de beginselen van onafhankelijkheid en transparantie geborgd.

319

Hoeveel communicatiemedewerkers heeft het Ministerie van OCW in dienst? Hoeveel is dit uitgedrukt in fte?

Jaarlijks publiceert de rijksoverheid een overzicht van de fte die op de directies Communicatie van de kerndepartementen werken. Dit is een overzicht van de vaste formatie, inclusief tijdelijke dienstverbanden van 1 jaar of langer. Op 1 januari 2020 was het aantal fte 43,2.

320

Kunt u een overzicht geven van alle (aanjaag)teams die het ministerie heeft ingezet, welke personen (uit welke organisaties) werken voor deze (aanjaag)teams, hoeveel fte dit bedraagt, wat hun salariëring bedraagt, wat hun doelstellingen zijn en welke resultaten ze tot nu toe hebben geboekt?

Het Ministerie van OCW zet zelf geen aanjaagteams in.

321

Op welke manier houdt u momenteel toezicht op informele onderwijsinstellingen, zoals Turkse weekendscholen? Hoeveel van deze scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?

Informele onderwijsinstellingen vallen niet onder het toezicht van de inspectie.

322

Hoeveel scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?

Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 92 scholen met het oordeel «onvoldoende». In het voortgezet onderwijs hadden op peildatum 1 april 2020 67 afdelingen het oordeel «onvoldoende».

323

Hoeveel bijzondere scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?

Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 55 bijzondere scholen met het oordeel «onvoldoende».

Op peildatum 1 april 2020 hadden in het voortgezet onderwijs 39 afdelingen van bijzondere scholen het oordeel «onvoldoende».

324

Hoeveel openbare scholen hebben bij de laatste inspectie onvoldoende gescoord?

Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 37 openbare scholen met het oordeel «onvoldoende.

Op peildatum 1 april 2020 hadden in het voortgezet onderwijs 28 afdelingen van openbare scholen het oordeel «onvoldoende».

325

Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben momenteel het predicaat «goed» van de onderwijs inspectie?

«Goed» is een waardering van de inspectie, geen predicaat. De term predicaat gebruikt de inspectie alleen voor excellente scholen; die kunnen het predicaat «excellent» krijgen. Op peildatum 15 augustus 2020 waren er in het primair onderwijs 176 scholen met de waardering «goed».

326

Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben momenteel het predicaat «voldoende» van de onderwijs inspectie?

Op peildatum 1 augustus 2020 hadden 6.606 scholen in het primair onderwijs ofwel het oordeel «voldoende» ofwel geen oordeel. Niet alle scholen hebben een actueel oordeel. Bij scholen zonder actueel oordeel heeft de inspectie geen risico’s geconstateerd die hebben geleid tot een onderzoek dat vervolgens heeft geleid tot een oordeel. De inspectie geeft bijvoorbeeld vaak (afhankelijk van wat zij onderzoekt) geen oordeel op schoolniveau bij scholen die zij onderzoekt met een verificatieonderzoek.

327

Hoeveel scholen in het primair onderwijs hebben momenteel het predicaat «excellent» van de onderwijs inspectie?

In het primair onderwijs hebben momenteel 54 scholen het predicaat «excellent».

328

Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs hebben momenteel het predicaat «goed» van de onderwijs inspectie?

Op peildatum 1 april 2020 hadden in het voortgezet onderwijs 181 afdelingen de waardering «goed».

329

Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs hebben momenteel het predicaat «voldoende» van de Inspectie?

Op peildatum 1 april 2020 hadden 2.983 scholen in het voortgezet onderwijs ofwel het oordeel «voldoende» ofwel geen oordeel. Niet alle scholen hebben een actueel oordeel. Bij scholen zonder actueel oordeel heeft de inspectie geen risico’s geconstateerd die hebben geleid tot een onderzoek dat vervolgens heeft geleid tot een oordeel. De inspectie geeft bijvoorbeeld vaak (afhankelijk van wat zij onderzoekt) geen oordeel op schoolniveau bij scholen die zij onderzoekt met een verificatieonderzoek.

330

Hoeveel scholen in het voortgezet onderwijs hebben momenteel het predicaat «excellent» van de Inspectie?

In het voortgezet onderwijs hebben momenteel 116 afdelingen het predicaat «excellent».

331

Wat is de stand van zaken van de overgang van groen onderwijs naar het Ministerie van OCW? Volgt er nog een evaluatie?

Het groen onderwijs is per 1-1-2018 overgeheveld naar het Ministerie van OCW. Het groen onderwijs kende al in hoge mate dezelfde wet- en regelgeving als het onderwijs dat al onder de verantwoordelijkheid van OCW viel. Sinds de overheveling van het groen onderwijs is verder gewerkt aan de volledige harmonisatie van bekostiging en wet- en regelgeving voor het groen onderwijs. Als sluitstuk van dit proces dient het Kabinet in het najaar van 2020 het wetsvoorstel Bestuurlijke Harmonisatie Beroepsonderwijs in waarmee de agrarische opleidingscentra worden omgevormd tot verticale scholengemeenschappen bestaande uit een beroepscollege voor mbo-onderwijs en een school voor voortgezet onderwijs met vbo, en mogelijk pro en mavo. Zij behouden daarbij hun groene karakter. Inhoudelijk heeft dit wetsvoorstel praktisch geen invloed op het onderwijsaanbod en bekostiging van de groene instellingen, maar de laatste verschillen met het andere vo- en mbo-onderwijs worden hiermee rechtgetrokken. Dit wetsvoorstel wordt vijf jaar na invoering geëvalueerd. Er is geen aparte evaluatie voorzien van de overheveling van groen onderwijs.

332

Wordt op dit moment de problematiek van het lerarentekort al in kaart gebracht door landelijk te registeren, zoals de aangenomen motie van het lid Kwint c.s.32 verzoekt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wanneer en hoe gaat dit wel gebeuren?

Momenteel wordt samen met een werkgroep met de G5 en de PO-Raad gewerkt aan de verdere ontwikkeling van verschillende methodes om ook de actuele tekorten in beeld te krijgen. Op 30 juni hebben wij u u hierover in reactie op Kamervragen (kenmerk 2020Z08868) geïnformeerd. Samen met de gemeenten en schoolbesturen in Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere vindt er twee maal per jaar een uitvraag plaats onder alle scholen. Deze systematiek kent echter ook beperkingen: een dergelijke uitvraag brengt grote administratieve lasten voor scholen met zich mee en kan leiden tot subjectieve uitkomsten door verschillen in interpretatie. Amsterdam organiseert nog één keer de uitvraag zelf en doet vanaf het voorjaar mee met de methode die de andere steden gebruiken.

De uitvraag bij de G5 wordt de komende tijd doorontwikkeld en de inzet is om dit vervolgens te verbreden naar de rest van het land. Daarnaast onderzoeken wij samen met de eerdergenoemde werkgroep of er een methode is om de tekorten beter in beeld te brengen zonder administratieve last voor besturen en scholen. In december kunnen wij uw Kamer nader informeren over deze methodes.

333

Wat is nu de huidige stand van zaken over de motie van de leden Bergkamp en Yesilgoz-Zegerius33?

Ik heb dit aan de orde gesteld in mijn toespraak tijdens de EU LHBTI-conferentie in september 2019. Voorts is het onderwerp – op initiatief van NL, DUI en SPA besproken tijdens de informele bijeenkomst van de EU PV’s & ILGA-Europe in Brussel in november 2019.

334

Wanneer wordt duidelijk hoe de motie van het lid El Yassini34 wordt vormgegeven en uitgevoerd, aangezien de deadline voor 1 januari 2021 is?

De gegevens die in de motie El Yassini worden gevraagd worden door SBB bijgehouden. SBB publiceert per mbo-opleiding wat de Kans op Stage en de Kans op Werk is. Deze gegevens worden jaarlijks geüpdatet. De informatie over deze cijfers wordt gepubliceerd via de website www.kiesmbo.nl en maakt deel uit van Studie in Cijfers. Via een 5-puntsschaal is per opleiding per regio te zien of de Kans op Stage en de Kans op Werk goed, ruim voldoende, voldoende, matig of gering is. We moeten ons daarbij realiseren dat Kans op Stage en Kans op Werk afzonderlijke indicatoren zijn die verschillende zaken meten en ook een verschillende tijdshorizon beslaan. In Studie in Cijfers worden naast Kans op stage en Kans op werk, ook het percentage gediplomeerden met werk getoond en het percentage gediplomeerden dat doorstroomt.

335

Waarom duurt de uitvoering van de motie Lucas35 maar liefst vier jaar?

In het samenspel met andere voorstellen is de uitvoering van de motie Lucas vertraagd. Uw Kamer ontvangt nog voor het einde van dit jaar een brief ter uitvoering van de motie.

336

Hoe staat het met de uitvoering van de PABO gericht op het jongere en oudere kind, conform de motie van het lid Rudmer Heerema36?

Volgens het plan dat op 17 maart 2020 aan uw Kamer is toegezonden, zijn begin september de eerste pilots met gespecialiseerde pabo-opleidingen aan zes hogescholen gestart. Binnen deze pilots kunnen studenten reeds bij aanvang van hun opleiding kiezen voor het jonge of het oudere kind, in plaats van in het derde of vierde jaar. Parallel hieraan wordt in een impactanalyse nagegaan welke gevolgen de gespecialiseerde opleidingen voor scholen in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs hebben. Verder worden aanpassingen in wetgeving voorbereid met het oog op toelatingseisen en bevoegdheden. Zo snel mogelijk dit najaar zal hiervoor de internetconsultatie starten.

Grote waardering is op zijn plaats voor hogescholen en scholen, die er ondanks de coronacrisis in geslaagd zijn per 1 september 2020 pilots te starten. Om zowel opleidingen als scholen onder de huidige lastige omstandigheden meer ruimte te geven ervaring op te doen met deze stevige ingreep in curriculum, stage en begeleiding, zullen de pilots doorlopen tot en met het studiejaar 2021/2022. Dit geeft bovendien de mogelijkheid om de pilots goed te evalueren en verbeterpunten nog mee te nemen in wet- en regelgeving.

337

Kan de uitvoering van de motie van de leden Van der Molen en Paternotte37 voor 1 december 2020 verwacht worden?

Met de motie-Van der Molen en Paternotte wordt de regering verzocht in gesprek te gaan met de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs om een beeld op te halen wat instellingen en opleidingen doen op het vlak van persoonlijke ontplooiing en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, en de Kamer over dit beeld te informeren voor 1 december 2020. De Inspectie van het Onderwijs is gevraagd om een dergelijk beeld op te halen en werkt hierin samen met de NVAO. Gezien de druk die het coronavirus legt op andere taken die de inspectie nu uitvoert, en het feit dat instellingen nu nog beperkt bevraagd kunnen worden, zal het ophalen wat vertraging oplopen. U kunt begin 2021 het opgehaalde beeld verwachten.

338

Wanneer wordt de motie van het lid Wiersma38 daadwerkelijk uitgevoerd?

In het najaar ontvangt de Tweede Kamer een brief van de Minister van OCW over de macrodoelmatigheid in het hoger onderwijs. Deze brief zal tevens invulling geven aan de motie van het lid Wiersma over een leerbanenoffensief op het hbo en een overlegtafel tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven.

339

Wat is de huidige stand van zaken rondom motie van de leden Wiersma en Van der Molen39 over de besprekingen van de negatieve kanten van studentmobiliteit binnen de EU?

In het Schriftelijke Overleg omtrent de OJCS-Raad van 18 en 19 mei is specifiek ingegaan op de discussie in de EU over gebalanceerde mobiliteit en de Nederlandse inbreng. Sindsdien is er op Europees niveau weinig gesproken over gebalanceerde mobiliteit, mede doordat vanwege de COVID-19 pandemie op dit moment een andere situatie is rond studentenmobiliteit.

Uit de gesprekken blijkt dat er in de EU nauwelijks animo is om op dit onderwerp gezamenlijke afspraken te maken, op een paar uitzonderingen na. De meeste lidstaten juichen mobiliteit van studenten toe en ervaren geen knelpunten omtrent de balans in inkomende en uitgaande studentenmobiliteit. Een kleine groep lidstaten geeft aan een brain drain te ervaren. Een andere groep lidstaten heeft een grote instroom aan studenten uit buurlanden.

Nederland pakt dit onderwerp nationaal op met het wetsvoorstel Wet Taal en Toegankelijkheid. In het wetsvoorstel is geregeld dat expliciet in de wet de mogelijkheid wordt opgenomen een numerus fixus te voeren op een anderstalig traject binnen een Nederlandstalige opleiding. Dit is een instrument voor onderwijsinstellingen om te sturen op de omvang van de instroom.

340

Waarom is de motie van de leden Rudmer Heerema en Westerveld40 nog niet uitgevoerd?

In de beleidsreactie Evaluatie passend onderwijs worden de onderzoeksresultaten rondom de effectiviteit van samenwerkingsverbanden toegelicht. Deze beleidsreactie wordt voorafgaand aan het notaoverleg op 16 november verzonden naar uw Kamer.

341

Waarom is de motie van het lid Smals c.s.41 nog niet uitgevoerd?

In de Kamerbrief over voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt is aangegeven dat naar aanleiding van de motie van het Lid Smals c.s. met betrekking tot voortijdig school verlaten, de MBO Raad gevraagd is via het Expertisepunt LOB om een handreiking te maken. Deze handreiking hebben scholen en gemeenten kunnen gebruiken bij het maken de regionale plannen ter voorkoming van het aantal vsv’ers. Daarmee is uitvoering gegeven aan de motie van het Lid Smals. Daarnaast is Ingrado gestart met een project om ouderbetrokkenheid te stimuleren in het kader van preventie van verzuim. De MBO Raad wordt ook betrokken bij dit project.

342

Waarom is de motie van de leden Kuik en Smals42 nog niet uitgevoerd?

De motie van de Leden Kuik en Smals is uitgevoerd middels de Kamerbrief over het actieplan stages en leerbanen. Tijdens het AO mbo is toegezegd dat in het najaar een brief wordt verzonden over LOB waar wordt ingegaan op de strategie om studiekiezers naar kansberoepen toe te begeleiden door middel van goede informatievoorziening. Dit als aanvulling op de eerdere beantwoording van de motie Kuik.

343

Wanneer komt de evaluatie van het servicedocument schoolkosten mbo?

Het servicedocument schoolkosten is in 2018 opgesteld door MBO raad, JOB en mijn Ministerie. De werking daarvan wordt geëvalueerd en de Kamer is toegezegd dat zij eind 2020 de evaluatie en de beleidsreactie daarop ontvangt. Mede door de corona crisis is de uitvoering van de evaluatie vertraagd, om met name de instellingen in het mbo niet teveel te belasten. De Kamer ontvangt daarom in het eerste kwartaal 2021 het evaluatierapport en de beleidsreactie.

344

Kunt u een overzicht geven van alle onderwijsbestuurders die in opspraak zijn geweest vanwege wanbeleid/wanbestuur en wat daaraan ten grondslag lag?

Wij houden geen registratie bij van onderwijsbestuurders die in opspraak zijn geweest vanwege wanbeleid/wanbestuur.

345

Hoeveel particuliere scholen voor basis-, speciaal en voortgezet onderwijs bestaan er in Nederland? Kunt u een overzicht geven van deze aantallen jaarlijks vanaf 2000 tot en met dit schooljaar?

Er zijn bij DUO betrouwbare gegevens beschikbaar van het aantal particuliere po- en vo-scholen sinds 2015. Voor 2020 zijn de totale aantallen nog niet bekend. Onderstaande tabel presenteert daarom het aantal particuliere po- en vo-scholen tussen 2015 en 2019:

 

Particuliere po-scholen

Particuliere vo-scholen

2015

35

18

2016

42

23

2017

51

28

2018

62

32

2019

64

32

346

Hoeveel leerlingen volgen onderwijs op een particuliere school in Nederland? Kunt u een overzicht geven van het aantal leerlingen dat sinds 2000 tot en met dit schooljaar onderwijs volgt op een particuliere school?

Deze informatie wordt niet geregistreerd door het Ministerie van OCW, deze scholen ontvangen geen Rijksbekostiging.

347

Kan er een overzicht worden gegeven van het aantal flexcontracten per universiteit?

In onderstaand overzicht zijn de functiecategorieën van de sector universiteiten opgenomen. Per universiteit is per functiecategorie het aandeel tijdelijke contracten van die functiecategorie aangegeven in een % van het aantal personen van die functiecategorie.

Universiteit

Hoogleraar

UHD

UD

OWP

Promovendi

Oop

Erasmus

6

7

57

81

100

26

Leiden

8

0

26

84

100

23

Open Universiteit

21

0

35

44

100

9

Radboud

5

0

23

64

100

16

RUG

3

0

43

68

100

18

Tilburg

7

0

21

73

100

17

Delft

13

4

2

75

100

11

Eindhoven

11

0

39

88

100

16

Maastricht

9

8

35

65

100

17

Twente

11

0

32

72

100

17

Utrecht

10

0

21

90

100

15

Universiteit van Amsterdam

3

0

5

59

100

13

Vrije Universiteit

12

5

32

71

100

21

Wageningen

0

8

24

73

100

19

Totaal

8

5

26

72

100

17

UHD = Universitair hoofddocent

UH = Universitair docent

OWP = Overig wetenschappelijk personeel

Oop = Onderwijs ondersteunend personeel

Bron: VSNU Personeelsinformatie

348

Hoeveel kinderen staan op een wachtlijst voor een plek in het speciaal onderwijs, ondanks dat wachtlijsten niet zouden mogen bestaan?

Er is geen informatie beschikbaar over het precieze aantal kinderen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Hierover wordt, zoals bij u bekend, geen landelijke informatie bijgehouden. Lecso heeft in 2019 aangegeven dat het om ruim 250 leerlingen gaat op het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs samen. Of dat meer dan andere jaren is en hoe lang deze leerlingen op een wachtlijst staan, is niet bekend. Wachtlijsten zijn niet nieuw en de ene regio en/of school heeft er meer mee te maken dan andere regio’s en/of scholen. De meeste scholen kennen vaste instroommomenten. Sommige leerlingen moeten daarom een korte tijd wachten tot ze kunnen instromen. Dat is om onrust in de klas te voorkomen. Uiteraard moet deze periode niet te lang duren. Navraag bij de sectororganisaties heeft geleerd dat er op dit moment in de clusters 1 en 2 geen wachtlijsten zijn, in de clusters 3 en 4 is er een wisselender beeld. Er zijn scholen die helemaal geen wachtlijsten hebben, maar er zijn ook scholen die aangeven een wachtlijst te hanteren. Het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs schat in dat de situatie gelijk is aan die in 2019.

349

Hoeveel extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs zijn nodig om alle kinderen die op een wachtlijst staan een plek te geven?

Er zijn in beginsel geen extra scholen voor speciaal (basis)onderwijs nodig. Als scholen meer plaatsen nodig hebben, kan er een nevenvestiging worden aangevraagd. De procedure daarvoor is bij de invoering van passend onderwijs vereenvoudigd. Meer hierover leest u in het onderzoek dat is aangekondigd in de verzamelbrief van 20 december 2019 over moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs.

350

Hoeveel leraren zijn niet in loondienst in het primair- en voortgezet onderwijs, maar ingehuurd via onder andere uitzendbureaus?

Zoals in de verzamelbrief funderend onderwijs en lerarenbeleid uit juli 2020 is opgenomen, is van het personeel niet in loondienst (PNIL) alleen bekend hoeveel geld er in totaal aan wordt besteed. Er is op dit moment geen informatie beschikbaar over het aantal leraren dat niet in loondienst is. Op basis van de jaarverslagen in 2018 bedragen de PNIL-uitgaven in verhouding tot de totale personeelsuitgaven: 4,2% in het po, 3,7% in het vo en 7,9% in het mbo.

Begin 2020 is in de PNIL-pilot aan alle schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs gevraagd om PNIL-gegevens te leveren aan DUO.

Ik verwacht de Kamer in de arbeidsmarktrapportage als bijlage van de lerarenbrief van het najaar 2020 nader te kunnen informeren over de resultaten van de pilot en het vervolg hierop.

351

Hoeveel uitzend- en detacheringbureaus zijn er in Nederland die onderwijspersoneel uitzenden/detacheren? Hoeveel hebben deze uitzend- en detacheringsbureaus jaarlijks verdient aan het uitzenden/detacheren van onderwijspersoneel sinds 2017?

Het is niet bekend hoeveel uitzend- en detacheringsbureaus er zijn en wat deze bureaus verdienen aan het uitzenden van onderwijspersoneel.

352

Hoe staat het met de regionale afspraken over (het beperken van) de inzet van commerciële uitzend- en bemiddelingsbureaus, naar aanleiding van de motie van de leden Kwint en Westerveld43?

Besturen maken momenteel steeds vaker gezamenlijk afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Dit is ook terug te zien in de (nood)plannen voor het lerarentekort van bijvoorbeeld de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Dit soort ontwikkelingen worden als positief beschouwd, dus het maken van dergelijke afspraken wordt toegejuicht.

353

Welke expertise heeft de Inspectie in huis dat zij onderzoek kunnen doen naar de cyberveiligheid van instellingen? Kunt u dit ook vermelden in aantal fte?

De inspectie heeft geen specifieke expertise in huis op het gebied van cyberveiligheid. De inspectie doet ook geen onderzoek naar de cyberveiligheid op zichzelf. Wel onderzoekt de inspectie waar dat opportuun is hoe besturen reageren op cyberveiligheidsincidenten.

354

Kunt u verklaren waarom de subsidie voor het toegankelijk maken van lesmateriaal voor leerlingen en studenten met een visuele of andere leesbeperking voor 2021 (en de jaren daarna) met bijna € 1 miljoen wordt verlaagd? Kan met deze vermindering van het budget met ongeveer een kwart de ondersteuning aan de groep leerlingen en studenten met een visuele of andere leesbeperking nog wel op niveau blijven?

In 2021 is er in totaal € 4,3 miljoen beschikbaar voor het aanpassen van lesmateriaal door Dedicon. Een paar jaar geleden is de subsidie gesplitst in een instellings- en een projectsubsidie. De instellingssubsidie is apart zichtbaar in de begroting, de projectsubsidie is ondergebracht in de € 13,9 miljoen van de regel Overige beschikkingen op basis van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS en SLOA. Per saldo is er dus geen sprake van een verlaging van het totaal aan subsidies voor het aanpassen van lesmateriaal.

355

Hoe wordt in de begroting voor 2021 precies uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van Meenen en Westerveld44 van 20 december 2018?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar de 13e voortgangsrapportage passend onderwijs waarin uitgebreid op deze materie is ingegaan.

356

Kunt u van de post «overige subsidies» een uitsplitsing geven van alle subsidieregelingen die onderdeel uitmaken van deze post?

Zie het antwoord op vraag 219.

357

Is het budget voor de subsidieregeling zij-instroom in 2021 en latere jaren nog toereikend om alle verwachte aanvragen voor de subsidieregeling zij-instroom te kunnen honoreren? Zo niet, hoeveel geld zou erbij moeten?

Met het amendement voor de zij-instroom dat tijdens de begrotingsbehandeling in november 2019 is ingediend, is het budget voor 2020 en verder gelijkgesteld aan de uitputting van 2019 (Kamerstukken II 2019/20, 35 300, nr. 27). Daarnaast is er met de Voorjaarsnota voor het jaar 2020 € 5 miljoen extra beschikbaar gekomen voor de regeling en voor het jaar 2021 € 0,5 miljoen. Er is dus de komende jaren tenminste voldoende budget om dezelfde hoeveelheid aanvragen te honoreren, als in 2019 zijn ingediend. Het kabinet zal de ontwikkelingen volgen rondom het aantal aanvragen nauwlettend volgen en de Kamer informeren indien er grote afwijkingen zijn ten opzichte van voorgaande jaren.

358

Hoeveel besturen hebben gebruik gemaakt van de zij-instroom regeling?

Over de budgetjaren 2018, 2019 en 2020 (tot heden) hebben in totaal 1.387 verschillende scholen in het po, vo en mbo (dus 1.387 verschillende BRIN-nummers) vallend onder in totaal 540 verschillende bevoegde gezagen gebruik gemaakt van de subsidie zij-instroom. Uit gegevens van DUO blijkt dat er (op dit moment) in totaal 1252 bevoegde gezagen zijn, dus dat betekent dat 712 bevoegde gezagen geen gebruik hebben gemaakt van de subsidie zij-instroom. De regeling zij-instroom heeft op dit moment een bereik van 43%. Daarnaast zijn er scholen, die wél zij-instromers in beroep in dienst hebben, maar géén gebruik maken van de regeling zij-instroom. Deze scholen bekostigen de zij-instroom uit de reguliere lumpsum. Het aantal scholen dat zij-instroom in beroep zelf bekostigt is niet in beeld. Hier is dan ook geen zicht op.

Naast de regeling zij-instroom is op 14 mei 2020 de subsidieregeling zij-instroom PO G5 in werking getreden gericht op verbetering van opleiding en begeleiding van zij-instromers. In het kader van de aanpak personeelstekorten in het onderwijs wordt op dit moment door OCW een sectoroverstijgend onderzoek naar zij-instroom uitgevoerd. In dit onderzoek worden de subsidieregeling en het gehele traject rond zij-instroom (vanaf de werving tot en met de afronding) in het po, vo en mbo geëvalueerd. Resultaten volgen in het voorjaar van 2021.

359

Hoeveel besturen hebben er geen gebruik gemaakt van de zij-instroom regeling en verhoudt zich dit tot het lerarentekort?

Over de budgetjaren 2018, 2019 en 2020 (tot heden) hebben in totaal 1387 verschillende scholen (dus 1387 verschillende BRIN-nummers) vallend onder in totaal 540 verschillende bevoegde gezagen gebruik gemaakt van de subsidie zij-instroom. Er zijn (op dit moment) in totaal 1252 bevoegde gezagen (Bron: Open data van DUO), dus dat betekent dat 712 bevoegde gezagen geen gebruik hebben gemaakt van de subsidie zij-instroom. De regeling zij-instroom heeft op dit moment een bereik van 43%. Daarnaast zijn er bevoegde gezagen, die geen gebruik maken van de regeling zij-instroom. Hier is geen zicht op. Naast de regeling zij-instroom is de subsidieregeling zij-instroom PO G5 in werking getreden op 14 mei 2020 gericht op verbetering van opleiding en begeleiding van zij-instromers. In het kader van de aanpak personeelstekorten in het onderwijs wordt op dit moment door OCW een sectoroverstijgend onderzoek naar zij-instroom uitgevoerd. In dit onderzoek worden de subsidieregeling en het gehele traject rond zij-instroom (vanaf de werving tot en met de afronding) in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs geëvalueerd. Resultaten volgen in het voorjaar van 2021.


X Noot
1

Po: Primair onderwijs

X Noot
2

Vo: Voortgezet onderwijs

X Noot
3

Mbo: Middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
4

Ho: Hoger onderwijs

X Noot
5

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie

X Noot
6

Bbp: Bruto binnenlands product

X Noot
7

Fte: fulltime-equivalent

X Noot
8

ANBI: Algemeen nut beogende instelling

X Noot
9

ILO: Internationale Arbeidsorganisatie

X Noot
10

SER: sociaaleconomische Raad

X Noot
11

Grevio: Group of Experts on Action against Violence against Women and Domestic Violence

X Noot
12

Kamerstuk 28 345, nr. 227

X Noot
13

Wo: Wetenschappelijk onderwijs

X Noot
14

CXC: Caribbean Examinations Council

X Noot
15

Bbl: Beroepsbegeleidende leerweg

X Noot
16

In dat nulalternatief volgt 35% van de bbl-studenten de beroepsopleidende leerweg (bol), 30% een bedrijfs- of vergelijkbare opleiding en 35% geen opleiding.

X Noot
17

Bol: Beroepsopleidende leerweg

X Noot
18

SBB: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

X Noot
19

LLO: Leven lang ontwikkelen

X Noot
20

EER: Europese Economische Ruimte

X Noot
21

BSA: Bindend studieadvies

X Noot
22

Realisatiecijfers zijn afkomstig uit de nog te publiceren monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2019/2020

X Noot
23

NESO: Netherlands Education Support Offices

X Noot
24

Kamerstuk 31 288 nr. 876

X Noot
25

LSVb: Landelijke Studenten Vakbond

X Noot
26

ISO: Interstedelijk Studenten Overleg

X Noot
27

JOB: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs

X Noot
28

Tabel 46 Budgettaire gevolgen van beleid art. 9

X Noot
29

Realisatiecijfers zijn afkomstig uit de nog te publiceren monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2019/2020

X Noot
30

Realisatiecijfers zijn afkomstig uit de nog te publiceren monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2019/2020

X Noot
31

Medisch contact, 15 september 2020, OCW: «Minder geld voor wetenschappelijk onderzoek» https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/nieuwsartikel/ocw-minder-geld-voor-wetenschappelijk-onderzoek.htm#reacties

X Noot
32

Kamerstuk 35 000-VIII, nr. 192

X Noot
33

Kamerstuk 30 420, nr. 309

X Noot
34

Kamerstuk 32 820, nr. 343

X Noot
35

Kamerstuk 31 524, nr. 281

X Noot
36

Kamerstuk 27 923, nr. 401

X Noot
37

Kamerstuk 31 288, nr. 812

X Noot
38

Kamerstuk 31 288, nr. 828

X Noot
39

Kamerstuk 35 282, nr. 32

X Noot
40

Kamerstuk 31 497, nr. 314

X Noot
41

Kamerstuk 26 695, nr. 129

X Noot
42

Kamerstuk 31 524, nr. 454

X Noot
43

Kamerstuk 27 923, nr. 336

X Noot
44

Kamerstuk 34 638, nr. 5

Naar boven