34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland

Nr. 33 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2018

Met deze brief wordt de Kamer allereerst geïnformeerd over de bilaterale samenwerking met ontwikkelingslanden in de focusregio’s voor ontwikkelingssamenwerking. Dit naar aanleiding van het Notaoverleg van 28 juni 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 28) en de moties en de toezegging die daaruit voortvloeiden:

  • de gewijzigde motie van het lid Becker over het inzichtelijk maken per focusregio op welke landen Nederland zich zal richten en wat de geraamde ODA-budgetten zijn voor de landen in zowel de focusregio’s als daarbuiten (Kamerstuk 34 952, nr. 27),

  • de motie van het lid Bouali c.s. over de invulling van de samenwerking met de focuslanden en de sectoren die zullen worden gesteund in Noord-Afrika en het Midden-Oosten (Kamerstuk 34 952, nr. 3), en

  • de toezegging om informatie te geven over de afbouw in voormalige partnerlanden.

Hierbij wordt meegenomen de reactie op de motie van de leden Voordewind en Kuik over wederopbouw en terugkeer van ontheemden in Noord-Irak (Kamerstuk 34 952, nr. 15).

Verder gaat deze brief in op de toezegging in het Wetgevingsoverleg van 20 juni 2018 (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 12) om terug te komen op de uitbreiding van de resultaatindicatoren in de BHOS-begroting.

Daarnaast worden twee moties behandeld van het lid Kuik c.s.: over aandacht voor mensen met een beperking in crisisgebieden (Kamerstuk 34 952, nr. 4) en het tegengaan van seksuele uitbuiting en bestrijding van prostitutie in vluchtelingenkampen (Kamerstuk 34 952, nr. 23). Ook wordt ingegaan op de toezegging tijdens Begrotingsbehandeling BHOS van 23 november 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 26, items 4 en 18) om de mogelijkheden te onderzoeken om in het beleid extra aandacht te schenken aan het tegengaan van vrouwenhandel.

Tenslotte gaat de brief in op de informatievoorziening over de resultaten van ontwikkelingssamenwerking naar aanleiding van de motie van de leden Kuzu en Van den Hul (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 43) en de toezegging tijdens het Wetgevingsoverleg van 20 juni 2018 (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 12) om de kosten van betere toegankelijkheid van websites voor OS-resultaten te onderzoeken.

Omvang van de geografische accentverschuiving

Zoals aangekondigd in de BHOS-nota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1), verschuift het geografische accent van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid de komende jaren naar de focusregio’s West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, Midden-Oosten en Noord-Afrika. Op dit moment wordt binnen het ministerie gewerkt aan de beleidsmatige en financiële doorvertaling van de in juni met de Kamer besproken beleidsnota.

In de nota is aangegeven dat het programmabudget in de focusregio’s in de loop van deze kabinetsperiode toeneemt met ten minste een derde. Bijlage 5 van de HGIS-nota geeft voortaan jaarlijks een overzicht per land van de gedelegeerde middelen (middelen in beheer bij de post) en per regio van de centrale financiële inzet (middelen in beheer bij de beleidsdirecties van het ministerie in Den Haag), beide uitgesplitst naar de beleidsthema’s van de BHOS-begroting. Op deze wijze wordt voldaan aan de gewijzigde motie van het lid Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 27) wat betreft het verzoek om een jaarlijks financieel overzicht van de budgetten per land en per regio.

Landenrelaties bilaterale ontwikkelingssamenwerking

In het bilaterale ontwikkelingsbeleid zal meer dan voorheen sprake zijn van variatie en flexibiliteit wat betreft de vorm en de intensiteit van samenwerking met landen binnen en buiten de focusregio’s. Zoals aangegeven in de BHOS-nota (Kamerstuk 34 952, nr. 1), spelen bij de keuze voor een specifieke landenrelatie meerdere overwegingen een rol, waaronder de situatie in het betreffende land (behoefte), de mogelijkheden van Nederland om bij te dragen (meerwaarde) en het bredere kabinetsbeleid (samenhang). Binnen de focusregio’s is op basis van deze afwegingen een breed scala aan bilaterale relaties mogelijk, waarbij de inzet van OS qua intensiteit en thematiek sterk kan variëren, ook in de tijd. Met het oog op continuïteit en betrouwbaar donorschap wordt bij de keuze van het type OS-relatie nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande intensieve samenwerking zoals die is vormgegeven onder het partnerlandenbeleid van voorgaande kabinetten.

Binnen het scala aan landenrelaties van Nederland kan wat betreft de inzet van OS-middelen op hoofdlijnen een drietal variaties worden onderscheiden:

  • Brede SDG-relatie: Nederland onderhoudt een bilaterale landenrelatie met een geïntegreerde inzet rond meerdere OS-thema’s/SDGs.

  • OS-inzet op specifieke doelen: Binnen de bilaterale relatie van Nederland is de inzet van OS toegespitst op één of meer specifieke doelen, zoals wederopbouw of opvang in de regio.

  • OS-bijdrage binnen breder buitenlandbeleid: bepaalde aspecten van het buitenlandbeleid worden ondersteund met een (beperkte) OS-inzet, bijvoorbeeld vanwege de relatie met het migratie- en veiligheidsbeleid of in het kader van economische diplomatie.

Deze indeling van de landenrelaties binnen het bilaterale OS-beleid zal flexibel worden gehanteerd: het karakter van de OS-relatie met een ontwikkelingsland kan verschuiven afhankelijk van de ontwikkelingen binnen het land, de mate waarin Nederland daar kan bijdragen aan resultaten en de Nederlandse prioriteiten binnen het bredere geïntegreerde buitenlandbeleid. Op dit laatste punt zijn onder meer de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (Kamerstuk 33 694, nr. 12) en het Integrale Migratiebeleid van belang, evenals de Handelsagenda (Kamerstuk 34 952, nr. 30). Waar mogelijk wordt aangesloten bij de inzet van andere donoren en ontwikkelingsinstellingen.

Hieronder volgt een overzicht van de bilaterale, op een specifiek land gerichte, inzet van OS (zie ook het overzicht in figuur 1 aan het eind van deze paragraaf).

Brede SDG-relatie

In een beperkt aantal landen is een brede inzet voorzien op verschillende prioritaire OS-thema’s/SDGs. Het ontwikkelingsniveau van deze landen is over het algemeen laag, getuige hun plaats op de Human Development Index en de achterstand in het bereiken van de SDGs. Het bilaterale programma in deze landen bestaat dan uit een selectie van activiteiten op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, vrouwenrechten, SRGR, voedsel, water, klimaat en rechtsorde. Kansen bieden aan jongeren en vrouwen zijn hierbij centrale aandachtsgebieden. Voor landen binnen de focusregio’s geldt dat deze bilaterale inzet waar mogelijk wordt geïntensiveerd en uitgebreid. Vaak zal sprake zijn van behoorlijke gedelegeerde budgetten beheerd door de post, naast centraal vanuit Den Haag aangestuurde programma’s die specifiek op dit land zijn gericht.

Binnen de focusregio’s wordt de al bestaande intensieve bilaterale samenwerking voortgezet in Mali, Ethiopië, Zuid-Sudan, Oeganda en de Palestijnse Gebieden, met aanpassingen vanwege de prioriteiten van het vernieuwde beleid. Jemen was onder het vorige beleid eveneens een «partnerland»1 en komt voor een brede SDG-relatie in aanmerking; vanwege de oorlogssituatie is hier nu echter geen brede samenwerking mogelijk.

Aanvullend zal in de Sahel-regio met Niger en Burkina Faso geleidelijk worden toegewerkt naar een nieuwe brede SDG-relatie. Nederland zal in deze landen nadrukkelijk aansluiting zoeken bij bestaande programma’s van andere donoren, om de impact ervan te vergroten en om versnippering van de internationale inzet te voorkomen. Bij de keuze voor deze twee nieuwe landen speelt sterk mee dat ze behoren tot de armste ter wereld in een instabiele regio, waar het belangrijk is om te investeren in toekomstperspectief voor de snel groeiende bevolking. Het opbouwen van een bredere OS-relatie met deze twee landen sluit ook aan op de betrokkenheid van Nederland bij het G-5 Sahel initiatief. De G-5 Sahel (waarvan ook Mali, Tsjaad en Mauritanië lid zijn) pakt gezamenlijk grensoverschrijdende veiligheidsproblemen aan met steun van onder meer Frankrijk en Duitsland en werkt met meerdere donoren aan onderliggende problemen in het kader van de in 2018 opgerichte Sahel Alliantie, waar Nederland ook aan deelneemt.

Buiten de focusregio’s zal Nederland de bestaande brede OS-relatie met Burundi en Afghanistan voortzetten. In Burundi blijft Nederland de bevolking ondersteunen met programma’s voor onder meer versterking van de rechtsorde, voedselzekerheid en SRGR. In Afghanistan draagt Nederland bij aan een reeks van programma’s, onder meer op het gebied van veiligheid en rechtsorde, sociaaleconomische vooruitgang en dwarsdoorsnijdend op gender en migratie. Via deze programma’s en in samenwerking met de internationale gemeenschap werken we aan de ontwikkeling en stabiliteit van Afghanistan.

OS-inzet op specifieke doelen

In deze categorie is de OS-inzet voornamelijk gericht op een specifiek doel en wordt geen brede OS-relatie voorzien rond meerdere thema’s van het ontwikkelingsbeleid. Meerdere landen in deze categorie behoren tot de middeninkomenslanden, waar een brede bilaterale OS-inzet minder voor de hand ligt. Met uitzondering van de in het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) benoemde «focuslanden» Libanon, Jordanië en Irak, zal de financiële inzet van Nederlandse OS-middelen in deze categorie vaak ook bescheidener zijn dan in de hierboven genoemde landen waarvoor het bredere OS-beleid beschikbaar is.

Binnen de focusregio’s gaat het in de eerste plaats om Libanon en Jordanië, twee landen waar het OS-beleid primair bijdraagt aan opvang en bescherming van de vele miljoenen vluchtelingen in de regio. Vanuit dat perspectief steunt Nederland vooral programma’s die de toegang tot onderwijs en het vermogen om eigen inkomen te genereren vergroten voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Daarnaast is Nederland ook vanuit het bredere buitenlandbeleid nauw betrokken bij de ontwikkelingen in deze landen. De OS-inzet in Irak is gericht op wederopbouw en stabiliteit, met specifieke aandacht voor de terugkeer van ontheemden (zie ook onderstaand kader).

Aanvullend is ook de inzet op het gebied van economische diplomatie voor Libanon, Jordanië en Irak gericht op versterking van de stabiliteit en weerbaarheid (economic resilience). Het kabinet bekijkt per focusland hoe de Nederlandse private sector met specifieke kennis en expertise hieraan kan bijdragen.

Terugkeer ontheemden in Irak

Nederland zet zich in Irak in voor wederopbouw en het mogelijk maken van terugkeer van ontheemden naar hun gemeenschappen (motie van de leden Voordewind en Kuik, Kamerstuk 34 952, nr. 15).

Zo draagt Nederland via het UNDP Funding Facility for Stabilisation bij aan stabilisatie en herstel van essentiële infrastructuur en via NGO’s aan ontmijning, zodat ontheemden veilig naar hun huizen kunnen terugkeren. Door financiering van meerdere programma’s van onder andere Norwegian People’s Aid, UNICEF en IOM wordt bijgedragen aan psychosociale zorg, traumaverwerking en het herstellen van sociale cohesie in door ISIS getroffen en nu bevrijde gebieden. Met inzet op onderwijs en vakopleidingen voor terugkerende ontheemden wordt nieuw perspectief geboden.

Binnen de door Nederland gefinancierde stabilisatieprogramma’s ligt de nadruk op steun voor de meest kwetsbare groepen in gebieden die de meeste verwoesting hebben gezien. Een groot gedeelte van deze kwetsbare groepen en getroffen gebieden bevindt zich in het noorden van Irak, zoals ook is aangegeven in de motie van de leden Voordewind en Kuik. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de gebieden die heroverd zijn op ISIS en gebieden waar ISIS niet is doorgedrongen en die ontheemden en vluchtelingen opvangen. In heroverde gebieden biedt Nederland de hierboven genoemde stabilisatie- en wederopbouwhulp. Als onderdeel van de inzet voor versterkte opvang in de regio steunt Nederland in het noorden van Irak programma’s om de opvang, bescherming en perspectieven van Syrische vluchtelingen en Irakese binnenlands ontheemden te verbeteren. De focus ligt daarbij op onderwijs, inkomen en psychosociale zorg.

In Tunesië is de Nederlandse bilaterale OS-inzet vooral gericht op het tegengaan van instabiliteit en zijn activiteiten voorzien op het gebied van werkgelegenheid en veiligheid & rechtsorde. De OS-inspanning in Egypte is vanuit hetzelfde motief gericht op opvang in de regio van vluchtelingen en ontheemden en op water/voedselzekerheid.

In de Hoorn draagt Nederland in Somalië primair bij aan stabilisering, met programma’s voor veiligheid & rechtsorde. In voormalig partnerland Kenia wordt in navolging van besluiten onder het vorige kabinet (Kamerstuk 33 625, nr. 226) de OS-inzet met gedecentraliseerde middelen geleidelijk afgeschaald, met uitzondering van programma’s die bijdragen aan de transitie van hulp naar handel. Specifieke programma’s gerelateerd aan de regionale functie in de Hoorn (t.a.v. stabiliteit) en de opvang van vluchtelingen in de regio blijven behouden of worden verder opgebouwd.

Buiten de focusregio’s wordt in Bangladesh de ingezette transitie van hulp naar handel voortgezet, gericht op het doel van verduurzaming van productie. Hierbij is speciale aandacht voor de positie van vrouwen, waaronder in de textielsector. De OS-inzet op thema’s buiten de productieve sectoren wordt geleidelijk afgebouwd.

Ook de eerdere intensieve OS-inzet in de eveneens buiten de focusregio’s gelegen landen Benin en Mozambique wordt teruggebracht. In beide landen wordt met decentrale middelen één thema onverminderd voortgezet (voedselzekerheid resp. water), terwijl de inzet op andere sectoren in de komende jaren geleidelijk vermindert, respectievelijk wordt afgebouwd.

Het regionale programma voor de Grote Merenregio, dat voornamelijk gericht is op stabiliteit en rechtsorde, wordt gecontinueerd.

OS-bijdrage binnen breder buitenlandbeleid

Aanvullend op de inzet in de hierboven genoemde landen van de focusregio’s, kan ook in andere landen in de focusregio’s in beperkte mate bilaterale OS worden ingezet ten dienste van het geïntegreerde buitenlandbeleid. Onveiligheid, instabiliteit en irreguliere migratie kunnen redenen zijn waarom er voor wordt gekozen om de bilaterale relatie met Nederland ook in deze landen met een bescheiden OS-inzet te verbreden. De Nederlandse bilaterale OS-inzet wordt daarbij ook afgewogen tegen de vaak aanzienlijke inzet vanuit het EU-beleid, zoals in het kader van het Zuidelijk Partnerschap met landen rond de Middellandse Zee.

Mauritanië en Tsjaad zijn net als Mali, Burkina en Niger lid van de Sahel G-5 groep. De Nederlandse OS-inzet zal voornamelijk bestaan uit bescheiden financiële bijdragen aan reeds bestaande internationale initiatieven. Ter ondersteuning van het regionale Sahel-beleid en bredere doelstellingen van het buitenlandbeleid zullen ook in Senegal OS-middelen beperkt en instrumenteel worden ingezet.

Nigeria is een politieke en economische machtsfactor in de West-Afrikaanse regio, met name voor de nabijgelegen Sahel-landen. Mede vanuit dit oogpunt beoogt Nederland een brede bilaterale relatie met dit land, ook op het gebied van handel, waarbij ondersteunend inzet van bilaterale OS is voorzien.

De inzet op OS in Soedan sluit aan bij de kabinetsbrede aanpak gericht op irreguliere migratie en steun aan vluchtelingen, ontheemden en gastgemeenschappen. Met Soedan wordt geen brede OS-relatie opgebouwd en er worden geen middelen via de huidige regering ingezet.

Libië, Marokko en Algerije komen met name vanwege het kabinetsbrede beleid op het gebied van irreguliere migratie in aanmerking voor beperkte inzet van OS-middelen. In Libië is de inzet bijvoorbeeld gericht op terugkeer van gestrande migranten in samenwerking met IOM. De EU is een belangrijke bron van externe financiering in deze landen. Wat betreft de economische relatie: evenals Egypte en Tunesië, behoren Marokko en Algerije tot de Noord-Afrikaanse landen in de Top-25 waarmee – als regio – Nederland de handelsrelatie beoogt te intensiveren.

Afbouw van bilaterale OS

De bilaterale inzet met gedelegeerde middelen in de voormalige partnerlanden Indonesië, Ghana en Rwanda (die ook buiten de focusregio’s vallen) wordt in de huidige kabinetsperiode afgebouwd. Voor Indonesië en Ghana is dit proces in de vorige kabinetsperiode ingezet, toewerkend naar 2020 als einddatum (Kamerstuk 33 625, nr. 226). Tegelijkertijd wordt met deze landen gestreefd naar een intensievere economische relatie. Voor Rwanda is het besluit in het Notaoverleg van 28 juni jongstleden (Kamerstuk 34 952, nr. 28) met de Kamer overeengekomen en is 2022 als einddatum voorzien. In alle gevallen wordt bij de afbouw van programma’s zorgvuldigheid betracht en worden lopende afspraken nagekomen.

Overigens blijft inzet van Nederlandse OS-middelen in deze en andere ontwikkelingslanden mogelijk vanuit centrale thematische programma’s die niet land-specifiek zijn opgezet, zoals algemene programma’s voor private sector ontwikkeling, SRGR, klimaatfinanciering en de partnerschappen met het maatschappelijk middenveld. Deze centrale thematische programma’s worden geleidelijk meer gericht op (specifieke) landen binnen de focusregio’s, in ieder geval waar dit realistisch is gezien de doelen van de programma’s en de mogelijkheden om deze doelen te realiseren in een fragiele context.

Figuur 1: Karakter van de bilaterale OS-relatie binnen en buiten de focusregio’s

Figuur 1: Karakter van de bilaterale OS-relatie binnen en buiten de focusregio’s

Groen: Brede SDG-relatie

Oranje: OS-inzet op specifieke doelen

Geel: OS-bijdrage binnen breder buitenlandbeleid

Rood: Afbouw bilaterale OS

Aanpassing resultaatindicatoren en theories of change

Onder artikel 4 van de BHOS-begroting voor 2019 zijn in overleg met de Kamer twee resultaatindicatoren toegevoegd voor het resultaatgebied «Opvang en bescherming in de regio». Het kabinet heeft meerjarige steun vrijgemaakt om de perspectieven van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen te verbeteren. Ervaring en onderzoek wijzen uit dat het vergroten van toegang tot onderwijs en het vermogen om eigen inkomen te genereren cruciaal zijn voor dit doel. Hier ligt dan ook de focus van het Nederlandse beleid voor opvang in de regio. De twee nieuwe indicatoren richten zich specifiek op deze twee thema’s. Om aansluiting te vinden bij wereldwijde doelstellingen, sluiten de indicatoren aan bij de SDGs (SDG 4 en SDG 8) en bij indicatoren van belangrijke (VN-)partners.

De indicator op onderwijs – het aantal mensen dat formeel/informeel onderwijs en trainingen volgt – geeft inzicht in het aantal mensen dat, door middel van Nederlandse financiering, toegang tot onderwijs heeft verkregen. De indicator dekt alle soorten onderwijs: naast regulier onderwijs bijvoorbeeld ook naschoolse activiteiten, drop-out classes, catch-up classes, life skills trainingen, vakopleidingen en tertiair onderwijs.

De indicator voor werk en inkomen – het aantal mensen dat wordt ondersteund in het ontwikkelen van inkomsten-genererende activiteiten – sluit aan bij de internationale indicator voor werkgelegenheid (het aantal direct ondersteunde banen) die onder artikel 1 van de BHOS-begroting wordt gebruikt.2 De nieuwe indicator omvat echter ook inkomen-genererende activiteiten zoals het opzetten van een eigen onderneming en werk in de informele sector.

Conform de wens van de Kamer en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer kunnen de indicatoren geaggregeerde data opleveren op thema- en landenniveau. Daarnaast is het mogelijk om data uit te splitsen naar sekse en naar vluchteling/gastgemeenschap, om zo de resultaten van onze inspanningen op verschillende bevolkingsgroepen te monitoren.

Aanvullend op de verzameling van de kwantitatieve gegevens wordt ook gebruikgemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden zoals rapportages, werkbezoeken en evaluaties. Dit om de voortgang te monitoren en de informatie over de resultaten en de effectiviteit van de interventies te verdiepen.

Voor de twee indicatoren zijn (nog) geen referentiewaarden en streefwaarden vastgesteld. Voor het bepalen van het nut en het eventueel formuleren van deze waarden is een zorgvuldige consultatie met diverse partners nodig. De uitkomst hiervan zal in de memorie van toelichting 2020 worden opgenomen. Wel zal in het BHOS Jaarverslag over 2018 en in de Resultatenrapportage over opvang in de regio worden gerapporteerd, waarbij onderwijs en werkgelegenheid eruit worden gelicht.

Ook voor het onderdeel Buitenlandse Handel zijn inmiddels indicatoren en streefwaarden vastgesteld. De Kamer is hierover geïnformeerd middels de brief over de handelsagenda van 5 oktober 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 30). Deze indicatoren worden toegevoegd aan de BHOS-begroting voor 2020.

Zoals aangekondigd in de BHOS-beleidsnota (Kamerstuk 34 952, nr. 1), zijn ook de zogenoemde Theories of Change (ToC) onder de thematische prioriteiten aangepast en aangevuld. Deze geven aan hoe en waarom de door Nederland gesteunde interventies en activiteiten bijdragen aan de gewenste maatschappelijke en economische veranderingen en resultaten. In 2015 zijn de eerste versies van de ToCs gepubliceerd. Naast aanpassing van beleid, nieuwe inzichten en ervaringen, is ook de wens tot betere aansluiting bij de SDGs aanleiding geweest voor de herziening. De herziene ToCs staan hier op internet.

Aandacht voor mensen met een beperking in crisisgebieden

Wat betreft de aandacht voor mensen met een beperking in crisisgebieden (Kamerstuk 34 952, nr. 4) wordt vooruitgang geboekt. Nederland blijft hierop een actieve rol spelen.

Tijdens de humanitaire top van de VN in 2016 is de Charter on Inclusion of Persons with Disabilities in Humanitarian Action gelanceerd.3 Deze was tot stand gekomen met actieve inbreng van Nederland in de voorbereiding naar de top. Nederland heeft steeds benadrukt dat zo’n charter alleen gaat werken als er concrete operationele standaarden en richtlijnen aan worden toegevoegd. Zulke standaarden en richtlijnen zijn deels beschikbaar en deels nog in ontwikkeling. Begin 2018 heeft een consortium van NGO’s de Humanitarian Inclusion Standards for Older People and People with disabilities vastgesteld; deze zijn inmiddels onderdeel van de nieuwste versie van de gezaghebbende Sphere standards.4 Binnen de VN werkt een technische groep aan nieuwe richtlijnen voor het VN-systeem. Deze worden afgestemd op de Sphere standards en zullen in het voorjaar van 2019 zijn afgerond. Nederland zal haar NGO- en VN-partners blijven aanspreken om de standaarden en richtlijnen toe te passen bij assessments, planning en uitvoering van humanitaire programma’s.

Als onderdeel van de inzet op versterkte opvang in de regio werkt Nederland samen met UNICEF om de toegang tot onderwijs te vergroten voor kinderen met een beperking (vluchtelingen, binnenlands ontheemden en gastgemeenschappen).

Bescherming van vluchtelingen tegen seksuele uitbuiting

In lijn met de gewijzigde motie van het lid Kuik c.s. (Kamerstuk 34 952, nr. 23), zet het kabinet zich in voor het versterken van de bescherming van kwetsbare groepen in crisis- en noodsituaties en het verbeteren van perspectieven voor vluchtelingen, zodat zij de kans krijgen een veilig bestaan op te bouwen met voldoende kansen en inkomenszekerheid. Dit vraagt om een geïntegreerde aanpak, niet om aparte programma’s. Naast bestrijding van seksuele uitbuiting en andere misstanden, moet er juist ook aandacht zijn voor preventie gericht op het vergroten van de weerbaarheid. Dat draagt ook bij aan een sterkere positie van vrouwen en meisjes in de periode na vertrek uit een vluchtelingenkamp.

Momenteel wordt deze inzet uitgewerkt in programma’s voor opvang in de regio via een subsidiekader voor NGO’s en via een partnerschap met de Wereldbank, ILO, IFC, UNHCR en UNICEF, om de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen duurzaam te verbeteren. Zo kunnen organisaties via het subsidiekader voorstellen indienen gericht op het voorkomen en bestrijden van (seksueel) geweld, mishandeling, uitbuiting, overlevingsprostitutie, kinderarbeid en kindhuwelijken. Hierbij is speciale aandacht voor vrouwen en kwetsbare groepen zoals kinderen, en mensen met een beperking. Over de voortgang van deze programma's zal in reguliere rapportages aan de Kamer worden gerapporteerd. Ook ontvangt de Kamer binnenkort een rapportage over de bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij hulp- en OS-organisaties.

Tegengaan vrouwenhandel

Het kabinet voert actief beleid tegen vrouwenhandel. De Kamer ontvangt in november het Rijksbrede plan van aanpak «Samen tegen Mensenhandel». Daarbij versterken de internationale interventies de nationale activiteiten tegen mensen- en vrouwenhandel.

Een deel van de ODA-intensivering wordt nu aangewend voor de preventie en aanpak van (grensoverschrijdende) mensenhandel en de hulp aan – vooral vrouwelijke – slachtoffers daarvan. Dit in voor Nederland prioritaire herkomst- en transitlanden. Zo draagt Nederland bij aan een regionaal programma in West-Afrika van het United Nations Office on Drugs and Crime en het Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights. Dit is gericht op capaciteitsopbouw van lokale overheden en de juridische sector voor de opsporing en vervolging van mensenhandelaren, bescherming van mensenrechten van migranten en bevordering van grensoverschrijdende justitiële samenwerking. Ook zal Nederland via VN-organisaties bijdragen aan capaciteitsopbouw van immigratiediensten, de juridische sector, financiële instituties en lokale agentschappen tegen mensenhandel in onder andere Nigeria, Egypte en Tunesië. Verder is er aandacht voor mensenhandel en risico’s op (seksuele) uitbuiting bij de Nederlandse steun voor vrijwillige terugkeer en re-integratie en bij bewustwordingscampagnes over gevaren van irreguliere migratie.

Voorlichting resultaten ontwikkelingssamenwerking

Wat betreft de voorlichting over ontwikkelingssamenwerking (Motie van de leden Kuzu en Van den Hul, Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 43 en toezegging in Wetgevingsoverleg 20 juni 2018 (Kamerstuk 34 950 XVII, nr. 12) met betrekking tot kosten van vertaling) is de inzet vooral gericht op het via internet verder verbeteren van de informatie over het beleid en de resultaten daarvan. Belangrijk hiervoor zijn rijksoverheid.nl (beleidscommunicatie), OS-resultaten.nl (over voortgang/resultaten van het ontwikkelingsbeleid) en social-mediaplatforms (Facebook, Twitter, Instagram).

Op OSresultaten.nl publiceert het ministerie een jaarlijks overzicht van de behaalde resultaten, geaggregeerd per land, regio en thema. Deze website wordt de komende maanden verbeterd en geïntegreerd binnen de website rijksoverheid.nl. Op basis van een gebruikersonderzoek worden meerdere verbeteringen doorgevoerd in de aanloop naar de publicatie van de resultaten over 2018 (in mei 2019). De informatie over beleid en resultaten zal beter worden afgestemd op de behoefte van verschillende gebruikersgroepen en de website zal nog gebruiksvriendelijker worden. Voor de gebruiker verbetert het inzicht in hoe resultaten op geaggregeerd en op activiteiten niveau bijdragen aan de overkoepelende beleidsdoelstellingen. Er komt meer informatie over de context van de behaalde resultaten en er is meer ruimte om geleerde lessen te ontsluiten. De informatie op deze website blijft zowel in het Nederlands als in het Engels beschikbaar.

Op de door een externe partij beheerde website OpenAid is informatie in het Engels beschikbaar over de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de projecten, organisaties die financiële ondersteuning ontvangen en de landen en regio’s waar deze projecten worden uitgevoerd. Deze website visualiseert de open data die het ministerie publiceert volgens de standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATI). Deze informatie is voornamelijk beschikbaar in het Engels en is ook primair interessant voor een specialistische doelgroep die de Engelse taal beheerst. Vertaling hiervan naar het Nederlands brengt vanuit dat oogpunt onnodige (hoge) kosten met zich mee.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Onder de vorige kabinetten was sprake van 15 «partnerlanden», waarmee een intensieve bilaterale OS-relatie werd aangeduid. Deze naamgeving wordt niet meer gehanteerd onder het nieuwe beleid. Er was een partnerlandenrelatie met Mali, Ghana, Benin, Ethiopië, Zuid-Soedan, Kenia, Oeganda, Rwanda, Burundi, Mozambique, Palestijnse Gebieden, Jemen, Afghanistan, Bangladesh en Indonesië.

X Noot
2

Kamerbrief over de methodologische notities behorend bij het resultaatraamwerk (Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 47)

Naar boven