4 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2018 ( 34775-XVII ).

(Zie vergadering van 22 november 2017.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Dan is nu aan de orde de voortzetting van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ik heet de minister voor Buitenlandse Handel nogmaals van harte welkom. Vandaag is de eerste termijn van de zijde van de regering aan de orde. De minister gaat dus de vragen die door Kamerleden gesteld zijn, beantwoorden.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Kaag:

Dank u, voorzitter. In mijn enthousiasme stond ik hier te vroeg.

De voorzitter:

Heel goed!

Minister Kaag:

Maar mogelijk is dat een reflectie van mijn committering en de mate waarin ik zin heb om samen met u en de Kamer deze gesprekken te voeren en natuurlijk ook gezamenlijk door dialoog tot effectieve oplossingen te komen. Want hier gaat het uiteindelijk om. We zoeken een langetermijnvisie door gesprek, een pragmatische benadering, maar natuurlijk ook een proactieve opstelling, houding en uitvoering als het gaat om de gecombineerde agenda en portfolio van hulp en handel met investeringen.

Voorzitter. Het is een spannende periode in de wereld. Dat is natuurlijk een eufemisme. Er zijn veel uitdagingen, maar er liggen ook enorm veel kansen, met verantwoordelijkheid zoals die op verschillende manieren door de leden van deze Kamer zijn benoemd. Het vereist ook verdieping en versnelling als we onze ambitieuze doeleinden gezamenlijk willen bereiken in een wereld in flux, waar nog veel verandering zal plaatsvinden. De meeste drama's zijn wellicht ongekend, maar alle mogelijkheden om transformatie, verandering op te zetten en daarin te investeren liggen daar ook. Ik kijk ernaar uit om dit natuurlijk samen te doen met de Nederlandse politiek, de Tweede Kamer, de Eerste Kamer en het maatschappelijk middenveld — Nederland is zo gecommitteerd aan zo veel van de vraagstukken die wij vandaag bespreken — maar natuurlijk ook met de kenniscentra, beroemd in eigen land, maar ook geroemd in het buitenland, het bedrijfsleven, ngo's en ook de Nederlandse burger, jong en oud, want iedereen in het land dat we zijn heeft een mening, heeft ook een visie en ik hoor dat graag.

Wat weten we in de wereld van vandaag? Aan de ene kant kunnen we een beeld schetsen, op basis van recente statistieken, van economische groei als je het globaal neemt. We zien ook dat er steeds meer middeninkomstenlanden opkomen en een nieuwe middenklasse in veel landen die vroeger alleen bestonden uit de armen. Maar we weten ook dat er een keerzijde is, een donkere keerzijde aan dit verhaal. Er is een continuïteit, helaas, van oude, nog steeds onopgeloste problemen, tegenwoordig steeds meer vermengd met conflicten, nieuwe conflicten, burgers die te kampen hebben met de gevolgen van klimaatverandering, zeker verslechtering, zonder de middelen te hebben om daar effectief mee om te gaan. Het verhaal van adaptatie en mitigatie uiteraard. We zien ook nieuwe asymmetrische conflicten. Het Midden-Oosten hoef ik alleen maar te noemen, als we kijken naar Syrië of Jemen. Er zijn geopolitieke spanningen alom, en alle facetten van migratie, of het nu legaal is, illegaal, irregulier, maar uiteraard ook een bijzondere categorie: de vluchtelingen conform het Vluchtelingenverdrag.

Maar twee keuzes zijn eigenlijk al duidelijk en helder. En we hebben die als Nederland ook al gemaakt in 2015. We hebben de duurzame ontwikkelingsdoelen, SDG's, Sustainable Development Goals, ondertekend. Dit is een internationaal akkoord, waarin elk land zich vindt. We hebben natuurlijk een streepje voor: we hebben al heel veel bereikt, we kunnen zelf natuurlijk ook altijd nog voortgang bieden. Maar ik heb het over de SDG's die ook relevant zijn voor al die andere landen die wat van onze samenwerking verwachten. De SDG's zijn ook relevant voor het andere thema waar ik door hulp en handel naar wil kijken. Dat is preventie: preventie van conflicten, preventie van de gevolgen van klimaatverandering, preventie van al het andere wat er mis kan gaan, maar ook preventie door te investeren in een andere wereld, waar gedeelde welvaart ook gedeelde veiligheid betekent en gedeelde kansen, met name ook voor Nederland, de Nederlandse burger van nu en onze jeugd, de toekomst. De SDG's vormen, zoals u allen weet, een globaal raamwerk. Ik was heel blij dat zo veel Kamerleden zeiden dat zij adoptieouders zijn of een SDG hebben geadopteerd. Ik heb ook even opgezocht wie SDG 17 had genomen. Dat is Bram van Ojik, lid van deze Kamer. SDG 17 staat namelijk ook voor wat wij samen allemaal kunnen doen aan financiering: private sector, maatschappelijk middenveld, kenniscentra en alle landen, maar ook vooral op het gebied van innovatie. Ik kom daar later op terug, ook in de beantwoording via de blokjes.

Als we terugkijken naar de thema's die het nieuws beheersen — daarbij kom ik altijd terug op de SDG's, het centraal leidend raamwerk en het belang van preventie — en als we alleen kijken naar conflict en migratie als thema's, moet onze focus zich vooral richten op grondoorzaken, zoals ook helder is gesteld in het regeerakkoord. Grondoorzaken zijn natuurlijk ook: ongelijkheid, de gevolgen van bevolkingsgroei, disproportionele bevolkingsgroei, vooral in die landen die niet de capaciteit hebben om dat goed te kanaliseren, slecht bestuur, instabiliteit en gevolgen van klimaatverandering. Veel van uw leden hebben zich terecht geconcentreerd op het continent Afrika en sub-Sahara Afrika. Zoals u al constateerde: juist in dat continent, in die landen maar ook elders, is het de jeugd die geen perspectief ziet, geen kans heeft op relevant onderwijs, als men al naar school mag gaan en mag blijven gaan, en absoluut geen verbinding heeft naar wat de arbeidsmarkt kan bieden. Er is ook weinig economische groei. De gevolgen van klimaatverandering slaan natuurlijk in dit soort landen vaak ook het hardst toe. Kamerlid Diks wees volkomen terecht ook op een ander dilemma, een symptoom dat misschien nog erger is: droogte.

Maar natuurlijk kunnen wij meer doen. Natuurlijke bronnen worden, vooral in die landen, bronnen van macht, bronnen van toekomstig conflict, bronnen van uitsluiting of bronnen van overleven. Dit wakkert andere toekomstige conflicten alleen maar nog meer aan. Klimaatverandering en bevolkingsgroei zijn een extra ingrediënt in een giftige mix van armoede en gebrek aan werk en onderwijs. Die thema's zijn door u allen genoemd in uw interventies. Ik wil er één recent rapport van UNDP uit lichten, dat Nederland ook mede heeft gefinancierd. Het heet Journey to extremism in Africa. Hiermee komen we terug op een punt in het regeerakkoord: terreur of extremisme. Gebrek aan onderwijs, kansen op werk, kansen op een inclusieve samenleving en deelname daaraan kunnen ook een onderdeel vormen van radicalisering en van vormen van gewelddadig extremisme. Dit rapport benadrukt dus de cruciale functie van goed bestuur — dat ziet u natuurlijk ook terug in de nota — en wijst op het belang van het centraal laten staan van mensenrechten, ook en zelfs bij de bestrijding van extremisme en terreur. Voor deze regering staan mensenrechten ook centraal. In mijn beleid en in onze samenwerkingsverbanden zullen wij ook altijd die verbinding zoeken, zoals dat Nederland ook past.

Maar zoals ik zei, heeft de internationale gemeenschap een antwoord op de dilemma's en problemen die ik zojuist summier heb geschetst. Afgelopen september heeft premier Rutte in New York de duurzame ontwikkelingsdoelen al "de ultieme preventieagenda" genoemd, en terecht, alleen al als je kijkt naar de kosten en baten van gewapende conflicten. Volgens het Institute for Economics and Peace is er een berekening dat een investering van €1 in preventie nu — zoals we weten, is preventie vaak het kind van de rekening, want je wilt niet graag betalen voor wat je niet ziet; dat zien we vaak ook op andere terreinen — ons later en vaak over een langere termijn €16 aan wederopbouwkosten bespaart. Dan hebben we nog niet eens de gevolgen van conflicten op het menselijk niveau ingecalculeerd. Een jongere die werk vindt, is een jongere die zich later minder snel geroepen of beroepen zal voelen om zich aan te sluiten bij een gewelddadige groepering, of dat nu via rekrutering of vanuit overtuiging gebeurt. Dat is een reden voor dit kabinet om risico's voor bedrijven te helpen afdekken, om juist te investeren in fragiele staten en om daar te durven opereren. Kans op werk is namelijk niet alleen een kans voor Nederland, maar ook een kans voor de jongere daar. Het heeft een stabiliserend effect, maar het is gericht op de lange termijn, dus we moeten altijd verder denken dan het ene jaar.

Kijk ook naar ons beleid op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, waar mevrouw Van den Hul en andere leden van deze Kamer terecht aandacht voor vroegen. Iedere euro die wordt besteed aan voorbehoedsmiddelen, seksuele voorlichting en andere vormen van toelichting, levert aan het einde van de rit gemiddeld €120 aan besparingen op. De kosten-batenanalyse wordt altijd gemaakt. De gelden van de belastingbetaler zijn precieus, zijn kostbaar, en zijn ons dierbaar. We gaan daar heel zorgvuldig mee om, ook internationaal.

Om deze redenen alleen al kiest het kabinet voor een brede samenhangende aanpak op het gebied van armoedebestrijding, maar ook voor het bouwen aan inclusieve economische groei, gebaseerd op een rechtsstaat. Het Nederlandse beleid was daarmee de afgelopen jaren al in lijn met de ambities van de doelen die de internationale gemeenschap zich in de VN heeft gesteld. Zoals ik aan het begin al zei, is het mijn ambitie om deze inzet te verdiepen, te versnellen en voortgang te kunnen boeken in opmars naar de periode 2020-2030. Het antwoord van Nederland op de groeiende instabiliteit die we om ons heen en ook in de ring van Europa zien, is daarom een geïntegreerde benadering over de volle breedte van het buitenlandse beleid, met Defensie, Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel, Ontwikkelingssamenwerking en Klimaat. Wij zoeken dus continu samenwerking. Dat doen we binnen ons eigen land, maar natuurlijk ook internationaal, om de gewenste resultaten te boeken.

Mevrouw de voorzitter. Ik ben het volledig eens met de proactieve handelsagenda van mevrouw Becker. Nederland is een kleine, open handelsnatie. We zijn zeer vervlochten, afhankelijk en verbonden met de rest van de wereld. We verdienen bijna een derde van ons inkomen in het buitenland — dat is al vaak benoemd — en 2,2 miljoen banen zijn afhankelijk van buitenlandse handel. Er zijn nog eens 1,3 miljoen banen afhankelijk van de vestiging van buitenlandse bedrijven in Nederland en de continuïteit daarvan. We hebben een enorm sterke internationale positie. Onze economie groeit sterk. We scoren uitstekend op structurele aspecten zoals onderwijs en bereikbaarheid, maar ook op het gebied van innovatiebeleid. Daarvoor hoeven we maar te kijken naar onderzoeken van het Wereld Economisch Forum, de OESO of andere bronnen.

Echter, de druk op het internationale handelssysteem, gebaseerd op protectionistische tendensen, raakt ons direct. Geopolitieke spanningen en mogelijke stagnatie in de uitvoering of onderhandeling van handelsafspraken verminderen helaas ook het vertrouwen in de effectiviteit en rol van multilaterale instellingen en processen. Wij voelen dit direct in onze eigen portemonnee. Er is ons als Nederlandse regering dan ook alles aan gelegen om dit tij te keren, waar ook ter wereld. Dit is ook de verbinding die ik leg naar de Nederlandse burger, jong of oud. Mijn stellige overtuiging is dat protectionisme het verkeerde antwoord is op de trends die we zien. De weg van mondiale samenwerking is, vanwege de grensoverschrijdende kansen, maar ook bedreigingen, een vorm van preventief investeren, samenwerken en oplossen. Het is ook het middel voor Nederland om de kansen te bieden waar het Nederlands midden- en kleinbedrijf, de grote bedrijven en het individu om vragen. We hebben namelijk ook al oplossingen getest in eigen land. We hebben dit te bieden aan andere landen, op commerciële basis of in een samenwerkingsverband, waarbij het gaat om een tripartite handels-, ontwikkelings- en winstrelatie voor het Nederlandse bedrijfsleven. We zijn namelijk wereldleiders in watermanagement, landbouw en windenergie. En daar liggen ook de kansen. Maar ik wil geen opsomming maken van alle takken van het Nederlandse bedrijfsleven die nu rendabel zijn, maar vooral ook naar de toekomst blikken. Technologie, innovatie, het durven proberen met risico: dat is heel erg eigen aan de Nederlander.

Mondiale samenwerking is daar belangrijk in. Die biedt ook kansen voor investering, middels investeringsbescherming. Dat is juist belangrijk voor kleinere en middelgrote bedrijven. Dit is een dynamische sector. Daar zit ook de motor van onze economie, maar juist die bedrijven lopen vaak op tegen barrières, omdat ze buiten de Europese Unie actief willen worden en succesvol willen blijven. Dat is jammer. Het is eigenlijk zonde. Ik zal er verder geen ander woord aan toevoegen. Het is jammer, omdat juist daar de grootste groeikansen liggen. Digitalisering en betere handelsakkoorden, ook gestoeld op duurzaamheid, kunnen de barrières fors verminderen en de weg openen naar nog ongekende mogelijkheden, die niet alleen goed zijn voor Nederland, maar ook voor andere landen en de burgers in die landen.

Ik heb op dit punt dan ook met grote belangstelling en instemming geluisterd naar het betoog van de heer Amhaouch. Tegen hem zeg ik dat de actieve inzet van de Europese Unie voor handelsverdragen met Canada, Japan, Mercosur, Australië en Nieuw-Zeeland, de verdragen die nu op ons pad liggen, steun. Maar ik ben het ook eens met de heer Bouali dat we de moderne handelsakkoorden tegen onze standaarden moeten afmeten, juist op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dat verband drong ook mevrouw Van den Hul aan op voortzetting van de convenantenaanpak — ik weet dat zij daar niet alleen in is — om met sectoren afspraken te maken over duurzame bedrijfsvoering. Mijn voorgangster heeft dit in gang gezet. Het is uitstekend beleid en ik zal dit ook voortzetten.

Voorzitter. De laatste jaren liepen de investeringen op het terrein van breder buitenlands beleid achter. Het kabinet keert die trend en investeert juist extra. Zo komen er nieuwe posten in het buitenland, wordt er 1,5 miljard extra geïnvesteerd in defensie en wordt er voor deze kabinetsperiode per jaar ongeveer 400 miljoen toegekend uit de zogenoemde ODA-gelden. U wilt natuurlijk weten hoe ik dit ga besteden en u heeft daarover ook veel vragen gesteld. Voordat ik overga op de blokken en de vragen, merk ik op dat ik een nota van wijziging heb gestuurd om investeringen te kunnen doen die nu niet kunnen wachten. 140 miljoen is voor noodhulp en 50 miljoen is bedoeld als structurele bijdrage voor opvang van vluchtelingen in de regio.

U heeft terechte vragen gesteld over de toekomst, het beleid. Ik vraag u om mij een moment van tijd te geven. In het voorjaar wil ik komen met een nieuwe beleidsnota waarin ik niet alleen de verbintenis, de verbanden en de relevantie van de hulp- en handelsagenda aan de orde wil stellen met investeringen. Ik wil ook kijken naar de centraliteit van de ontwikkelingsdoelen maar natuurlijk ook naar de Agenda Invest Nederland, het duurzaam inspelen op de sectoren waar we sterk in zijn, de speerpunten, het klimaat en een nog verdere verankering van ons beleid op gender middels ook het beleid van SRGR. Ook zal er gekeken worden naar andere en nieuwe vormen van internationale samenwerking. Ontwikkelingssamenwerking is eigenlijk een ouder woord. Tegen het lid Van Ojik — ik heb hem eerder benoemd — zeg ik dat SDG 17 een centraal thema is in alles wat we doen maar vooral ook hoe we het doen. Die samenwerking gaat over de aanpak van grondoorzaken van problemen. Dit zal de bijdrage zijn aan stabiliteit, een gedeelde veiligheid en het teweegbrengen en in stand houden van rechtsorde, maar het gaat altijd om basisvoorwaarden. Nederland neemt daarmee zijn verantwoordelijkheid als welvarend land in de wereld, samen met de wereld. Dus ik hoor u ook heel goed, mevrouw Van Weerdenburg, waar u vraagt om de resultaten die geboekt worden beter en anders te kunnen uitleggen, om de kritische burger een betere uitleg te geven en om de resultaten te kunnen weergeven. Dit is een heel helder verhaal, maar we moeten aanvaarden dat als de boodschap niet overkomt, we anders en nog beter moeten communiceren. Bovendien moeten we natuurlijk ook altijd kunnen meten wat we doen, want het gaat om belastinggelden.

Dan mijn laatste punt van mijn introductie. De bekende Princeton-econoom Dani Rodrik was laatst in Nederland, Ik sprak hem kort. Hij schetste drie scenario's voor de toekomst en hij vernoemde die naar de oude spaghettiwestern "The Good, the Bad en the Ugly". Velen van u hebben die misschien niet gezien maar het is een oude film. Het gaat over de ineenstorting van de internationale markten; "the Ugly" gaat over toenemend protectionisme en "the Good" is een heroriëntatie richting inclusieve globalisering, waarmee we handel en investeringen verbinden met duurzaamheid en een eerlijk speelveld, waarin ook Nederlandse bedrijven hun volle potentieel kunnen ontplooien. De beleidsnota zal nog een aantal maanden op zich laten wachten, vrees ik, want we willen graag in gesprek met u, met de kenniscentra en met onze nationale en internationale partners, om niet alleen een blik op de toekomst te werpen maar ook een operationele effectieve uitvoerbare agenda neer te zetten, waarbij u allen het idee heeft dat ook de belastinggelden goed worden besteed door Nederland in een instabiele wereld waarin wij onze bijdrage leveren.

De voorzitter:

Ik heb hier een overzicht van thema's die u straks aan de orde wilt stellen maar de Kamerleden hebben dat overzicht niet. Misschien is het goed de Kamer deelgenoot te maken van hoe uw betoog wordt opgebouwd.

Minister Kaag:

Absoluut, dank u wel. Dat wilde ik inderdaad nu doen. Ik ga nu in op de blokjes, specifiek ook naar aanleiding van vragen die gesteld zijn of thema's die benoemd zijn door Kamerleden. Er zijn er dertien, waar ik kort of lang doorheen zal gaan. Als u mij toestaat zal ik ze even noemen. Het eerste betreft het regeerakkoord en de nota's van wijzigingen. Ik heb er zo-even al kort naar verwezen. Het tweede thema is humanitaire hulp en het derde opvang in de regio. Thema vier, blokje vier gaat over de grondoorzaken. Blokje vijf gaat over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, blokje zes over vrouwenrechten en blokje zeven over klimaat en landbouw. Het achtste blokje gaat, nogmaals, over de SDG's, ook op nationaal niveau Nummer negen is effectiviteit, meetbaarheid en keuze van partners en nummer tien proactieve en progressieve handelsagenda. Even voor de goede orde: dit is uiteraard niet een rangorde, het is een nummering. Nummer elf is handelsbevordering in samenwerking met de private sector, nummer twaalf financiering dienstverlening — dat gaat ook weer over de private sector — en nummer dertien eerlijke vrijhandel en duurzaamheid, waarbij ook de convenanten weer aan bod komen.

De voorzitter:

Wat was uw vraag? Mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik hoorde de minister aan het begin zeggen dat zij het helemaal met de VVD eens is dat er een proactieve handelsagenda moet komen. Toen stond ik te popelen om daar verder over door te vragen, maar ik hoorde net dat de minister er nog op terugkomt in het blokje. Ik wacht het dus rustig af. Dank u wel.

De voorzitter:

Prima. Mevrouw Van Weerdenburg.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik had ook twee vragen, maar een past in het blokje; dus die laat ik achterwege. Ik sloeg even aan op de opmerking van de minister dat zij het beter moet gaan uitleggen, "wij moeten het beleid beter uitleggen, want daardoor is een groot deel van de bevolking het er niet mee eens." Heeft de minister ook de indruk dat ik het misschien niet helemaal goed begrijp en het er daarom niet mee eens ben?

Minister Kaag:

Nee hoor. U vertaalt anders wat ik heb gezegd. Ik neem verantwoordelijkheid voor het feit dat altijd als mensen het niet eens zijn met beleid, sowieso wij de verantwoordelijkheid hebben om nog op een andere manier de resultaten neer te leggen. U zei gisteren bijvoorbeeld ook — niet letterlijk, maar het komt erop neer — dat men eigenlijk niet helemaal gelooft in doel en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Internationaal is al in veel landen, ook in het VK, heel lang een gesprek gaande over de kloof die echt bestaat tussen burger en overheid. Aan de burger moeten wij de keuzes die de overheid of de politiek vaak maakt anders en beter uitleggen. Voor iets wat vaak ver van je bed is, letterlijk gezegd, is dat helemaal lastiger. Als we een dijk aanleggen ergens in Nederland, kun je als burger altijd de trein nemen of de fiets pakken en zeggen "ik ga er zelf naar kijken, goh, dat maakt verschil." Als wij in onze rapportage op basis van vijftien indicatoren zeggen dat het helemaal geweldig is in Ghana en dat dit en dat gebeurd is, is dat al veel verder als verhaal en dat maakt het veel makkelijker om te denken dat het niet jouw probleem is. Ik zie het sowieso als mijn verantwoordelijkheid. Ik verwacht niet per se een kentering. Als mijn verantwoordelijkheid, dat is ook internationaal, het hoort bij de afspraken over de SDGs, om daar anders in te treden en niet ons eigen verhaal aan onszelf te vertellen, maar om juist te denken: "waar komen de vragen vandaan, is er een overbrugging mogelijk en wat leggen we neer als resultaat?". Wij zien namelijk ook vaak in verschillende sondages of opiniepeilingen dat er verschil is in leeftijdscategorieën. De jeugd staat er vaak anders in dan mensen van een andere leeftijd. Er zijn heel veel mogelijkheden. Ik zeg het alleen om aan te geven dat wij nog veel opener kunnen zijn, ook om het maatschappelijk draagvlak hopelijk weer te versterken en ook goede ideeën te krijgen. Want in kritiek ligt het idee.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik ben blij om te horen dat de minister en ik het erover eens zijn dat duidelijker moet zijn voor de burger wat het huidige OS-beleid nu inhoudt. Als wij dit samen aanpakken en onder de streep blijkt dat nog steeds een derde van de Nederlanders er niets in ziet, is de minister dan bereid om díé discussie te voeren over het bestaansrecht van het huidige OS-beleid?

Minister Kaag:

Het bestaansrecht van OS is helder. Het is Nederlands beleid, het staat ook in het regeerakkoord. Er is niet voor niets voor een kentering gekozen om rede van vrede, veiligheid, investeren, de rol die Nederland internationaal speelt, waar we voor staan als stad, als Den Haag alleen al, en waar we staan internationaal. De businesscase van investeren en ontwikkelingssamenwerking is heel hard gemaakt door zowel de private sector als de overheidssector. We hoeven het niet altijd met iedereen eens te zijn. Daar zijn ook verkiezingen voor. Maar ik ga beleid uitvoeren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dank aan de minister voor de inleiding. Zij haalde een vernieuwende econoom aan. Ik ben er altijd erg voor om naar nieuwe denkers te kijken. In dat licht vroeg ik mij af of zij ook voelt voor de vernieuwende econome Kate Raworth, die zegt dat wij misschien wat agnostischer moeten worden in dat heilige geloof in economische groei en dat wij toe moeten naar een model dat is gebaseerd op het voorzien in de behoefte binnen de middelen van de planeet. Is dat ook iets wat de minister aanspreekt?

Minister Kaag:

Ik ben geen econoom. Ik citeerde wel een econoom, want ik had hem gesproken, dus ik begreep wat hij zei, maar ik kan niet op basis van een citaat ja of nee zeggen. Duurzaamheid en anders omgaan met de beperkte planetaire middelen die ons zijn toegekend, niet voor deze generatie maar voor toekomstige generaties, is heel centraal in de Sustainable Development Goals. Maar ik zoek graag eerst de econoom op.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dank. We komen hier vast vaker nog over te spreken. Ik vraag dit omdat er een groeiende groep economen is die wijst op het ecologisch tekort. Dat is inmiddels wel 40% per jaar. Daarbij verbleken de financiële begrotingstekorten. In die richting zou ik met deze minister van gedachten willen wisselen in de loop van het debat.

Minister Kaag:

Ik kijk ernaar uit.

De heer Hijink (SP):

Ik haak een beetje aan op wat mevrouw Ouwehand zegt. De minister citeert Dani Rodrik. Heel goed dat ze de juiste econoom te pakken heeft. Hij zegt: wij hoeven niet te betreuren dat de handelsverdragen dood zijn. Wij verspillen veel politiek kapitaal aan zeer weinig economische winst. Dat is nog eens verstandige taal, zou ik zeggen! Hij noemt een groot deel van de handelsverdragen die wij nu hebben een lobby van bedrijven. En dat is het in grote lijnen natuurlijk ook. Mijn vraag aan de minister is deze. Vindt zij, in lijn met wat Dani Rodrik zegt, dat wij als het om internationale handel gaat niet alleen maar moeten kijken naar de rechten en de bescherming van investeerders maar dat wij ook de belangen van duurzaamheid en mensenrechten steviger moeten verankeren en die niet alleen maar vrijblijvend moeten houden?

Minister Kaag:

Ik kom daar straks op terug in het blokje daarover, als dat mag.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Ik zal proberen mijn rangorde te volgen, maar uiteraard kan ik er ook verandering in brengen.

Ik wil in eerste instantie even terugkomen op het regeerakkoord en de nota's van wijziging. Zoals al eerder gesteld, ook in mijn brief, heeft het ODA-budget te maken gehad met bezuinigingen. Dit kabinet heeft er bewust voor gekozen met deze trend te breken en te investeren in internationale samenwerking. De heer Kuzu en anderen constateerden dat Nederland hierbij nog niet de 0,7% haalt, zoals ook benoemd in de motie-Grashoff. Dat klopt, maar wat ik wil stellen is dat zonder die investeringen van dit kabinet, 1.8 miljard in totaal, de begroting de komende jaren veel lager zou zijn geweest. De achtergrond kent u, namelijk opvangkosten voor asielzoekers in Nederland in het eerste jaar en komende jaren. Het kabinet corrigeert namelijk de kasschuiven van vorige jaren die een dip hebben veroorzaakt en er wordt de komende jaren nog 1 miljard euro extra aan het ODA-budget toegevoegd. Dus in deze kabinetsperiode is er zoals u weet 400 miljoen extra per jaar beschikbaar.

Hoe wordt dit uitgegeven in eerste instantie? Sommige uitgaven kunnen niet wachten. Daarom heb ik vorige week de nota van wijziging naar deze Kamer gestuurd voor urgente uitgaven, met name gestoeld op noodhulp en opvang in de regio. Het gaat zoals u weet om een bedrag van 190 miljoen. Onze partners die met Nederlandse financiering humanitaire hulp geven, moeten begin 2018 echt weten waar zij aan toe zijn. Dit is een heel kritieke fase in het jaar in elk land waar humanitaire noodhulp wordt gegeven.

Zoals u weet, gaat het bij humanitaire hulp niet alleen om goederen maar zijn het ook mensen die de diensten verlenen. Wij willen een betrouwbare en voorspelbare donor blijven. Door nu al het budget voor noodhulp vrij te maken, kunnen we een indicatie geven aan de humanitaire organisaties van wat we van plan zijn. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Nederlandse ngo's verenigd in de Dutch Relief Alliance, maar ook de VN en het Rode Kruis. Er ontstaat op deze manier ook nog ruimte voor bijdragen aan specifieke langdurige crises.

De VN vraagt zoals u weet in januari 2018, en jaarlijks in die periode, om voortijdige financieringstoezeggingen om te kunnen opereren in Jemen, Irak, Syrië en regio en de Democratische Republiek Congo. In Jemen dreigt overigens nu een difteriecrisis uit te breken boven op cholera en boven op de hongersnood waaraan vele kinderen zijn blootgesteld.

Mevrouw Becker vroeg hoe we de middelen voor noodhulp gaan uitgeven. Conform het standaardproces zal ik de Kamer in januari van volgend jaar, dus vroeg, informeren over de details van de inzet van het totale noodbudget 2018. Het uitgangspunt is en blijft dat het bijdragen zullen zijn aan organisaties die onder andere ook in 2017 hebben mogen ontvangen, maar we passen altijd aan. We kunnen altijd herevalueren, bijvoorbeeld de kanaalkeuze. Wij kiezen niet per se de organisatie, maar bekijken wie de middelen het beste inzet tegen de crisis waarop we een antwoord willen geven en wie daar expertise en effectiviteit heeft aangetoond. Het is dus een heel rationele keuze.

Om de impact te vergroten moet het noodhulpbeleid ook inhaken op innovaties. Zo ben ik zelf heel erg geïnteresseerd in het aanboren van nieuwe bronnen van financiering. We hebben ook samen met andere donoren, onder andere België, een studie betaald om het Internationaal Comité van het Rode Kruis een humanitarian impact bond te laten afgeven. Dat wil zeggen dat de private sector investeert en de publieke sector de bedrijven alleen betaalt als het resultaat is opgeleverd. Dit is een terrein van innovatie waar werk wordt geleverd en de kosten eventueel worden gedrukt, maar er ook een andere bron van financiering wordt aangeboord dan de traditionele overheidsgelden die nooit voldoende zijn, zeker als het gaat om chronische humanitaire crises.

Mevrouw Becker (VVD):

Begrijp ik goed dat de minister in antwoord op mijn vraag of het zou lukken om de Kamer voor 1 december de onderverdeling van de middelen aan te geven die zij in haar nota van wijziging heeft aangekondigd, zegt dat dit niet gaat lukken en dat het januari wordt?

Minister Kaag:

In principe is het beter om alle middelen samen te zien voor het hele budget. Dat doen we altijd in januari. Dat is het standaardproces. Dat lijkt me in dit geval ook nuttig, want dan kan de totaliteit van uitgaven en kanaalkeuzen worden bekeken.

De voorzitter:

Mevrouw Becker, tot slot.

Mevrouw Becker (VVD):

Maar dan toch even voor het democratisch proces in dit huis: dat betekent dus dat de Kamer deze informatie pas krijgt nadat we de begroting voor het komend jaar hebben vastgesteld. Ik kan me voorstellen dat er geen gedetailleerd totaaloverzicht kan komen, maar is het mogelijk om voor het eind van het jaar iets meer duidelijkheid te krijgen over de richting van besteding van deze middelen?

Minister Kaag:

Ik kom daar in tweede termijn op terug.

De heer Hijink (SP):

De minister noemde Jemen. Daar is een humanitaire ramp gaande, die voor een belangrijk deel wordt veroorzaakt door een blokkade die er op dit moment is, met name onder invloed van Saoedi-Arabië. Daardoor kan humanitaire hulp de mensen niet bereiken. Is de minister bereid die blokkade te veroordelen?

Minister Kaag:

We hebben natuurlijk een geïntegreerd beleid op veel punten. Nederland doet dit in EU-overleg. Er zijn heel veel pogingen geweest binnen de EU, in Brussel, met prominente lidstaten die zelf betrokken zijn bij sommige processen, om een verklaring af te geven. U weet dat eerder in november Commissaris Stylianides al een verklaring heeft afgegeven en zijn grote zorg heeft uitgesproken. Er is een aantal stillere diplomatieke kanalen gaande. Ik heb zelf contact opgenomen met de speciaal gezant, Ismail Ould Cheikh. Ik heb hem twee dagen geleden gesproken. Hij heeft verzocht om nog wat meer tijd te geven aan diplomatie. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Inmiddels zijn we natuurlijk heel zorgvuldig bezig, ook met onze contacten in Brussel, om ervoor te zorgen dat er idealiter EU-consensus is.

De heer Hijink (SP):

Ik hoor daar geen veroordeling in, terwijl dat wel nodig zou zijn als je bedenkt dat daar inmiddels bijna een miljoen mensen met cholera zijn besmet. Hoe kijkt de minister dan aan tegen het bericht dat gisteren bekend werd dat honderden hulpverleners of het land niet in kunnen of het land niet uit kunnen en dus de mensen die de hulp zo hard nodig hebben, niet kunnen helpen? Wij moeten hier beslissen of er geld voor humanitaire hulp naar Jemen gaat. Wij kunnen dat toch niet doen op het moment dat de regering niet bereid is het geweld en de blokkade die daar plaatsvinden, te veroordelen?

Minister Kaag:

Ik denk dat u twee dingen vermengt. Ik heb u uitgelegd hoe het politieke proces op dit moment is, en ik heb op hoog niveau met de VN contact gezocht. Wij hebben daarbij natuurlijk ook onze grote zorg uitgesproken en gevraagd hoe wij als Nederland eventueel behulpzamer zouden kunnen zijn. Het verzoek was: nog even niet. Als we de VN willen steunen in het onderhandelingsproces en de uitvoering van de humanitaire hulp, denk ik dat we daarin een duidelijke lijn kunnen hebben. We kunnen dat niet altijd op een andere manier aanpakken.

De voorzitter:

Dit is uitgebreid bij de begroting van Buitenlandse Zaken aan de orde geweest. Dat is toen ook vanuit de SP ingebracht.

Minister Kaag:

Dank u. Dan hoef ik niet verder te praten.

Het tweede punt, de toegang van humanitaire hulpverleners, wil ik nog wel benadrukken. Die toegang is een humanitaire imperatief en is ook conform de Geneefse Conventies. Die stelling is internationaal unaniem. De sg zelf en anderen zijn daar direct bij betrokken. Uiteraard is het een punt van zorg. Is het een reden om geen humanitaire hulp aan Jemen te financieren? Absoluut niet.

Het punt van nieuwe bronnen van financiering heb ik gehad. Dan wil ik graag door naar opvang in de regio. Zoals u weet, wordt meer dan 80% van de vluchtelingen opgevangen in de regio van herkomst. Dit is niet nieuw; het is al vele jaren zo. Oeganda is bijvoorbeeld een land dat het bij ons in de media vaak niet haalt, maar dat al het langst vluchtelingen huisvest en opvangt. Opvang vindt tegenwoordig ook steeds vaker plaats in dorpen en steden op een informele en vaak rommelig georganiseerde manier, en niet zozeer in de vluchtelingenkampen die we vaak nog zien in onze eigen beelden. Dat is niet zo. Humanitaire hulp is niet afdoende, zoals deze Kamer weet, en op de lange termijn financieel niet houdbaar, noch voor het opvangende land, noch voor de vluchtelingen zelf. Langdurige opvang van grote aantallen vluchtelingen vergt een andere aanpak dan noodhulp. Er is steun nodig voor redzaamheid, zoals ook duidelijk aangegeven in het regeerakkoord door opvang in de regio een belangrijk punt te noemen, maar er is ook steun nodig voor gastgemeenschappen, bijvoorbeeld in Jordanië en Libanon, die grote aantallen vluchtelingen opvangen. Zoals u weet, is één op de drie mensen die nu in Libanon wonen, een vluchteling. Dat is bijna onvoorstelbaar in andere landen.

Het vorige kabinet heeft daarom ook ruimhartig geïnvesteerd in de regio Syrië. Dit was incidenteel geld, en middels de nota van wijziging verhoog ik de begroting voor 2018 met 50 miljoen euro voor opvang in de regio. Wij willen ook zo snel mogelijk de steun voor onderwijs in crisissituaties verhogen, zodat vanaf de zomer meer vluchtelingenkinderen naar school kunnen in de Hoorn van Afrika en de Syriëregio. Op school blijven en naar school gaan, en ook daadwerkelijk de school verlaten met een diploma, is natuurlijk een weg van langetermijninvestering. Noodhulp, opvang in de regio en een nieuwe kijk op het belang van onderwijs in crisis- en niet-crisissituaties gaan mij zeer aan het hart. Ik ga er in de toekomst ook graag met u over in gesprek hoe we dat debat weer kunnen reanimeren. Een aantal van u heeft daarover gesproken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Goed dat we het over Libanon hebben, een land dat bijna in brand staat als het gaat om het bestuur daar. De minister heeft daar zelf gewoond. Ik ben wel benieuwd naar haar visie. We hebben in het regeerakkoord aandacht gevraagd voor de vluchtelingenkinderen. Maar als ik daar de kinderen spreek, zeggen ze: wij kunnen niet naar school, want onze ouders hebben amper genoeg geld om het levensonderhoud te betalen. We hebben het ook eerder gehad over de werkvergunningen die de Libanese regering zou kunnen afgeven. Dat ligt erg gevoelig, dat weet ik. Maar wat is de visie van de minister op die werkvergunningen?

Minister Kaag:

Het is eerlijk gezegd niet zozeer een visie als wel, zoals u weet, iets wat al een afspraak is met de Libanese regering, gemaakt op de conferentie van Londen in 2016 en de conferentie van Brussel in 2017. Het is minder een visie dan het geven van een situatieschets van de stand van zaken nu. Het is, zoals u weet — zoals de voorzitter weet — heel moeilijk gebleken. Het gaat om werkloosheid op de Libanese arbeidsmarkt zelf. Het gaat om een politieke angst om de langdurige aanwezigheid van vluchtelingen te bestendigen. Het gastland heeft daar angst voor, mede gelet op het feit dat Palestijnse vluchtelingen al zeven decennia in Libanon verblijven; voor de goede orde, daar wijzen Libanese politici altijd op. Dit heeft een ongelukkige connotatie in de Libanese politieke context.

Maar er zijn investeringen gedaan. Nederland investeert zelf ook via de concessionele leningsfaciliteit van de Wereldbank om werkgelegenheid in Libanon aan te sturen en banen te creëren voor juist die Libanezen die zich buitengesloten voelen van de arbeidsmarkt en een arbeidsverplaatsend effect van de aanwezigheid van de Syrische vluchtelingen zien. We zetten in op arbeidscreatie. We willen in bepaalde sectoren investeren, maar vragen inderdaad ook dat de Libanese regering een aantal werkvergunningen afgeeft. Het is een langzaam proces gebleken. De politieke crisis die Libanon nu zelf doormaakt, verbetert niet de onderhandelingskansen van de internationale gemeenschap. Ik denk dat we dat eerlijk moeten onderkennen. Maar de regering van premier Hariri blijft gecommitteerd aan het proces. Er zijn meer Syrische vluchtelingen aan het werk, er zijn meer kinderen op school en de huidige minister van Onderwijs is er ook op gebrand om tegen de zomerperiode zo veel mogelijk kinderen naar school te hebben. Dit vergt simpel gezegd investeringen, capaciteit, leerkrachten, schoolplekken en natuurlijk alles wat daaromheen gebeurt. Arbeidsgelegenheid, de kans op werk, is enorm belangrijk om perspectief te bieden. Dat is de beste preventie van irreguliere migratiemethoden die we kunnen bedenken, maar het moet natuurlijk ook gedegen werk zijn.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik hoef niks aan te wakkeren bij de minister, want de passie spreekt uit haar woorden. Het probleem zit 'm inderdaad in die werkvergunningen en het uitbreiden van die drie sectoren waarin vluchtelingen nu wel mogen werken, en in de drang die er nu al is om vluchtelingen terug te duwen naar Syrië. Onderkent de minister dat ook? Wat zouden de internationale gemeenschap, Nederland en de Europese Commissie kunnen doen om wederopbouw te laten plaatsvinden en om te voorkomen dat mensen worden teruggeduwd naar gebieden in Syrië die nu nog echt onveilig zijn?

Minister Kaag:

Als het lid Voordewind goed begrijp, gaat zijn eerste vraag over wederopbouw in Syrië. Mag ik dat even specifiek vragen?

De voorzitter:

Heel kort, meneer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De vraag bestond uit twee delen. Ik vroeg naar de wederopbouw in Syrië, maar ik vroeg ook hoe we voorkomen dat mensen nu tegen hun wil vanuit Libanon naar Syrië worden teruggeduwd, het non-refoulementprincipe.

De voorzitter:

Dat is het nadeel van een lange interruptie.

Minister Kaag:

Over het laatste punt denk ik dat het verdrag heel helder is. Ofschoon Libanon het Vluchtelingenverdrag niet getekend heeft, houdt het zich wel in de praktijk wel aan veel van de kenmerken van het verdrag. Tevens is het heel belangrijk dat ik denk dat de UNHCR en de secretaris-generaal van de VN hier de goede richting kunnen geven. Tot nu toe heeft de Europese Unie, inclusief Nederland, zich gehouden aan het advies van de VN. De VN zelf heeft altijd gesteld dat de situatie nog niet rijp is voor voortijdige terugkeer. Een besluit over investeringen in wederopbouw zal door de hele regering moeten worden bekeken. Daar kan de komende maanden naar worden gekeken, maar daar zou ik nu geen uitspraken over willen doen.

De heer Bouali (D66):

Ik ben heel blij te horen dat de minister specifieke aandacht besteedt aan vluchtelingenkinderen. Dat is een heel belangrijk thema. We zien nu in het Midden-Oosten, waar we nu ook een aantal focuslanden hebben, schrijnende gevallen van gezinnen die uit elkaar worden getrokken. Collega Voordewind maakte gisteren al melding van Serious Request. Vroeger verdubbelde de regering vaak de bijdrage van de opbrengst van Serious Request, wat in Nederland breed gedragen wordt door de bevolking. Ziet de minister mogelijkheden om op dit terrein steun te geven of anderszins iets te doen? Ik hoor het graag.

Minister Kaag:

Ik wil serieus kijken naar wat in feite een maatschappelijk initiatief is en ook het maatschappelijk draagvlak kan versterken. Een voorbeeld als Serious Request is ontzettend mooi. Ik raak zelf nog altijd zeer geroerd dat mensen zulke thema's willen opnemen en daar individueel tijd en moeite aan willen besteden, dus ik wil hier graag op terugkomen in de tweede termijn.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Goed dat de regering extra aandacht geeft aan opvang in de regio. Dat is hard nodig. Het had eigenlijk allang harder gemoeten in het verleden, maar het is goed dat het gebeurt. Waar ik een beetje bang voor ben, is dat de aandacht voor de nieuwe focuslanden ten koste gaat van de bestaande partnerschappen in Afrika. Ik zou de minister willen vragen of het de bedoeling is dat de bestaande partnerschappen worden gecontinueerd, omdat er veel in is geïnvesteerd en we er eigenlijk al weinig hebben ten opzichte van het verleden, of dat er nog landen af gaan vallen.

Minister Kaag:

Mij wordt de gelegenheid geboden om een sprong vooruit te maken en misschien ook wat tijd te winnen in het collectieve belang. De expliciete vermelding in het regeerakkoord van opvang in de regio is geen kwestie van of-of. Bij de herziening van het beleid zullen we bekijken wat de prioriteiten zijn en hoe uitvoering kan worden gegeven aan de thema's die binnen het kopje "grondoorzaken" verborgen zitten, zoals armoede, slecht bestuur, corruptie, gebrek aan werkgelegenheid en falend onderwijs. We hebben het vaak over falende onderwijssystemen. Als er al scholen zijn, dan is datgene wat je op school leert niet voldoende. Op de arbeidsmarkt kan men dan nog steeds niets met de vaardigheden die men heeft geleerd of had moeten leren. In die context willen we kijken naar de hulp-handelgenda en de prioriteiten voor Nederland vanuit de SDG's. Binnen internationale samenwerking en ontwikkelingssamenwerking kunnen criteria worden ontwikkeld om te kijken hoe we de beste keuzes kunnen maken en die kunnen afstemmen. Het zou me zeer verbazen als het continent Afrika daar niet een heel belangrijk thema in wordt, gezien de bevolkingsgroei, de armoede en de gevolgen van klimaatverandering. Maar de keuze voor landen die zal ik onderwerpen aan heel grondig proces wat ook uitgelegd moet kunnen worden, en op basis van criteria.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is een helder antwoord. Ik interpreteer dat er vanuit de inhoud wordt geredeneerd en niet vanuit de druk van het budget door te zeggen "we moeten drie landen lozen, want anders kan het niet". Ik denk dat het belangrijk is om als criterium mee te nemen dat we met bepaalde landen een heel lange historie hebben. We hebben daar veel ervaring mee opgebouwd. Het zou zonde zijn om die investeringen zomaar weg te gooien. Neemt de minister dat ook mee?

Minister Kaag:

Dat zijn heel relevante suggesties. Het hele gesprek over criteria is niet alleen een technische methode, maar bevat ook een kwalitatief element. Mocht op termijn blijken dat er sprake is van een afbouw of een exit van bepaalde landen, om het maar even zo te noemen, dan moet dat proces goed begeleid worden. Maar op dit moment wil ik niet speculeren. Ik neem al uw suggesties mee. De inhoud is heel duidelijk: de SDG's, het regeerakkoord en de verwachtingen. Het thema "migratie" is ook heel belangrijk, zeker als je kijkt naar de migratiedeals. Het kan gaan om arbeidsmigratie, het tegengaan van mensensmokkel of irreguliere migratie. Ik noem ook het thema "terugkeer". Dat hoort er allemaal bij. Dit zijn allemaal thema's die benoemd zullen worden op de EU-AU-top, waar ik, premier Rutte en de minister van Buitenlandse Zaken, Halbe Zijlstra, aanwezig zullen zijn. Voor de gehele thematiek, zowel voor investering, de handelsagenda als ontwikkelingssamenwerking, blijft het Afrikaanse continent natuurlijk heel belangrijk.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

De rijke Arabische landen, met name de Golfstaten, doen relatief heel weinig tot niks aan opvang in de regio dan wel financiële steun. Gaat de minister proberen om daar iets aan te veranderen? Me dunkt dat zij daar met haar achtergrond de aangewezen persoon voor is.

Minister Kaag:

Dank voor de aardige connotatie. Ik kan u zeggen dat er in mijn jaren van internationaal werk sprake was van een continue dialoog, van secretarissen-generaal tot anderen, om heel veel landen, ook de zogenoemde BRICS, de nieuw opkomende economieën, een andere en veel grotere bijdrage te laten leveren aan het multilaterale systeem. Maar als je de statistieken bekijkt, dan is dat nog niet afdoende gebleken. Ik kom hiermee ook terug op het kopje waarover mevrouw Becker een vraag stelde. Ik noem het CERF, het Central Emergency Response Fund. Waarom staat Nederland op nummer drie? En waarom zijn de andere landen daar niet aanwezig? Nederland zet zich in alle fora in, zowel bilateraal als multilateraal, om ook die landen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, die is gebaseerd op hun financiële draagkracht en de mogelijkheden die ze hebben. Dat zal ik altijd blijven doen. Ik zou het onverstandig vinden om succes te beloven, maar dat is wel mijn inzet.

Het tweede is natuurlijk dat sommige landen er vaak voor kiezen om grote bedragen bilateraal over te maken, maar dat druist een beetje in tegen onze multilaterale inzet. Zo heeft bijvoorbeeld Koeweit een aantal jaren geleden 500 miljoen dollar direct gecommitteerd aan het Wereldvoedselprogramma. Maar ik vertegenwoordig Nederland, dus ik vind deze inzet heel belangrijk. Als het gaat om gedeelde verantwoordelijkheid, gedeelde plichten en gedeelde lasten is dit wel de juiste inzet. Maar succes kan ik natuurlijk niet lineair beloven.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat laatste begrijp ik, maar de inzet is al heel wat. Specifiek Saudi-Arabië heeft bijna het hele jaar een tentenkamp van miljoenen airconditioned tenten leeg staan. Bent u van plan om dat ook specifiek aan de Saudi's te vragen?

Minister Kaag:

Ik ken het voorbeeld niet. Dit is iets voor het gesprek met de Emergency Relief Coordinator. Secretaris-generaal António Guterres en de hoogste baas van de noodhulp bij de VN komen in december. Ik twijfel niet aan uw voorbeeld, maar het is altijd goed om zelf te zien hoe de VN hun benadering kiezen, met name voor lidstaten van wie men hoopt dat zij een andere grotere bijdrage zullen leveren. Zoals u weet zullen sommige landen dan zeggen: ja, maar we betalen al de organisaties A, B en C. Dit is geen makkelijk gesprek. Ik denk dat wij helder moeten stellen wat wij als Nederland willen en kunnen doen en wat wij dan ook geloofwaardig kunnen vragen aan anderen en van hen kunnen verwachten.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb meer een informatieve vraag. Het ging nu even over opvang in de regio. Gisteren is door een aantal leden, onder wie ik, vrij veel gezegd over hoe we denken dat het anders zou kunnen. Komt u daar nog aan toe? Of was dit het kopje opvang in de regio?

Minister Kaag:

Hoe het anders kan? Ik kan het onderwerp opvang in de regio nu doen, inderdaad.

De voorzitter:

Dat is prima. Gaat u verder.

Minister Kaag:

Oké.

De voorzitter:

Mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

De minister ging kort in op mijn vraag over CERF; dan kunnen we dat misschien ook afronden. De minister zegt dat zij zich er zeker voor wil inspannen om ook andere landen een substantiële bijdrage te laten leveren. Herkent zij het mechanisme dat, als zich acute situaties in de wereld voordoen, er dan steeds weer met de pet in de hand naar de landen wordt gegaan en dat Nederland dan weer vooraan staat om bij te dragen? Het is op dit moment dus echt wel ondergekapitaliseerd.

Minister Kaag:

Onderkapitalisatie is niet het woord. Een aantal jaren geleden hebben wij onszelf hard gemaakt voor de instelling van CERF. Dat hebben wij gedaan samen met een aantal andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk. Als het gaat om aansturing en daarom ook invloed op de internationale gesprekken en om de juiste inzet van noodhulp, is deelname aan CERF een heel mooi moment, ook voor een land als Nederland, want wij zitten natuurlijk niet permanent in de Veiligheidsraad. Dus dit zijn ook de instrumenten die je slim kunt inzetten.

Daarnaast moet je op een gegeven moment denken aan de meerwaarde, de effectiviteit, de transparantie en de resultaten. CERF is daar bij uitstek een geschikt kanaal voor. Niet het enige kanaal maar een geschikt kanaal. De uitvoering middels CERF is natuurlijk vaak ... Het zijn VN-organisaties, maar die werken weer samen met andere ngo's, lokaal of internationaal. Dus je hebt schaalvergroting en reikwijdte, die je op een andere manier niet zou hebben. Dus dat is een slimme keuze voor een land als Nederland. De VS bijvoorbeeld doen er vaak niet aan mee, maar die werken qua volume anders. Dus ik zou zeggen: het is een slimme keuze en dat blijft zo. In de internationale humanitaire hulp — dat weet ik helaas al sinds 25 jaar — blijft het inderdaad veelal bij dezelfde kopgroep van tien landen. Bij CERF zijn wij de nummer drie. Er is gisteren trouwens een nieuw document uitgekomen waarin CERF zijn toekomstvisie uitspelt. Dat is heel interessant om te lezen. Meer deelname van anderen is belangrijk, want dat zorgt voor een grotere basis, en dat geldt ook voor andere vormen van investeringen, want noodhulp wordt een chronisch kanaal.

De voorzitter:

Mevrouw Becker, tot slot.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik deel de mening van de minister dat het een slimme keuze is, als landen dit ook collectief met elkaar oppakken. Het is ons een doorn in het oog dat bijvoorbeeld Saudi-Arabië, China en Rusland, maar ook landen dichterbij, zoals België en Italië, er veel minder aan bijdragen. Ik waardeer het dat de minister zegt dat ze zich ervoor in gaat zetten dat andere landen meer gaan bijdragen. Ik heb er ook begrip voor dat ze niet meteen succes kan garanderen. Maar is ze wel bereid de Kamer te informeren over de resultaten van die inspanningen? Want het is voor ons echt een aangelegen punt.

Minister Kaag:

Dat is heel mooi. We gaan eerst samen de indicatoren opstellen, want naar ervaring is het een weg van de lange termijn. Wat de inspanning betreft is het antwoord ja. Als het gaat om het resultaat is het een complex proces. Er vindt ook veel uitruil plaats met landen. Dit moet in een diplomatiek kader geëncadreerd worden. Maar over de inzet kan ik regelmatig terugrapporteren. Ik kan zeggen met wie we hebben gesproken en wat ons verzoek was. Maar dat moeten we in samenspraak met en namens CERF doen. We kunnen moeilijk door de eigen poging van de secretaris-generaal van de VN heen zeilen. Onze eigen punten blijven onze eigen punten.

De voorzitter:

Gaat u verder. O, de heer Voordewind wil iets zeggen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Op het punt van CERF staan we op de derde plaats, begrijp ik. We hebben daar veel in geïnvesteerd. Is het nou de inzet van de minister om daar nog meer geld in te stoppen? Of zegt de minister: laten we andere partijen nu eens oproepen om daar meer geld in te investeren?

Minister Kaag:

De inzet is dat we CERF op dezelfde manier blijven financieren. Daar is nog geen bedrag aan gekoppeld, maar dat willen we op dezelfde manier blijven doen. Zoals bij veel van de donoren aan CERF, de betrouwbare partners van CERF, is de inzet al jarenlang om dat juist ook uit te breiden en te verbreden. Deze kwestie leeft overigens ook erg in het ontwikkelingssysteem van de VN. Deze groep van dezelfde donoren geeft minder of zegt: het is mooi geweest; we hebben nu ook andere landen nodig. Een land als China is natuurlijk geen ontwikkelingsland meer, en zo zijn er meer. Succes is nog niet geboekt op het hoogste politieke niveau. Dat is het enige wat ik aan wil geven.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

CERF is een mooi middel dat coördineert, maar het is tegelijkertijd weer een tussenplatform. Wij zetten geld weg op dat tussenstation en dan kunnen ze daar vervolgens de VN-organisaties mee financieren. De vraag is alleen: hoe is het zicht op de bestedingen van CERF? Krijgen we daar genoeg rapportages over? En als we het al via een tussenlaag doen, waarom zouden we het dan niet rechtstreeks aan de VN-organisaties overmaken, als die appeals er komen?

Minister Kaag:

Ieder die in het veld heeft gewerkt, weet dat het samenstellen en uitwerken van zo'n appel een heel complex onderhandelingsproces is, niet alleen operationeel — dat is soms nog het makkelijkst — maar ook politiek. Je moet dat afspreken met een regering of met vechtende partijen. CERF is één element. We kunnen alles natuurlijk altijd op een andere manier financieren, maar de ervaring heeft geleerd dat CERF het secretariaat is waardoor je als organisatie binnen 24 uur kunt zeggen: "Morgen is er een crisis. Ik stuur mensen uit en ik stap op het vliegtuig. Als ik daar morgen aankom, is het bedrag dat het mij mogelijk maakt om te werken al overgemaakt door CERF." De overheadkosten van CERF zijn gedrukt tot minder dan 2%. Dat staat in hun nieuwe rapportage. We kunnen over alles een rapportage krijgen, wanneer we het willen en hoe we het willen, ook van de organisaties zelf. Er is dus absoluut geen gebrek aan rapportage. Ik denk dat we op een gegeven moment ook moeten blijven vertrouwen op de effectiviteit, maar altijd kritisch vragen stellen. In de crisisgebieden trekken we uit veiligheidsoverweging natuurlijk onze mensen terug uit bepaalde ambassades. Maar in landen waar we een ambassade hebben, waar we aanwezig zijn, doet ook het ambassadepersoneel actief mee aan de monitoring en pikt het kritiek op als er vragen zijn bij de uitvoering. We moeten op beide kanalen inzetten. Maar we moeten nooit alles.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u verdergaat. De minister heeft dertien thema's opgegeven waar ze op in wil gaan. We zijn eigenlijk bij thema ...

Minister Kaag:

Thema vier.

De voorzitter:

O, vier. Nou, het schiet een klein beetje op.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Daar heb ik uiteraard alle begrip voor, maar de minister zei net dat ze naar de opvang in de regio en de grondoorzaken van migratie ging.

De voorzitter:

Ja. Daarom twijfelde ik inderdaad of het nummer drie of vier was.

Minister Kaag:

Sorry. Ik heb in de vraag en mijn antwoord de thema's inderdaad een beetje vermengd, maar dat deed ik ook omdat de thema's te vermengen zijn. Mevrouw Diks vroeg naar opvang in de regio. Ook mevrouw Becker vroeg in eerste instantie of ik scherp wil blijven kijken naar wat goed beleid is als het gaat om opvang in de regio. Ik heb aan de ene kant natuurlijk gesteld dat het voor veel landen die al jaren opvang verrichten al een oud verhaal is. Maar onze keuze om nu te investeren gericht op opvang in de regio als een beleidsthema, is nieuw. We zullen dat ook goed onder de loep moeten nemen om te kijken welke resultaten geboekt worden en welke kanalen we willen gebruiken. Ik ben zelf positief over het gebruik van de concessionele leningsfaciliteit bij de Wereldbank als een van de vormen. Maar we moeten ook kijken op welke manier er werk gecreëerd kan worden. Zoals ik al eerder zei, moeten we ook kijken naar een uitbreiding van onderwijskansen, vooral voor meisjes. Ook moeten we kijken hoe de onderwijssector grotere bescherming kan bieden als het gaat over SRGR. Ook naar andere thema's en een bredere emancipatieagenda moeten we kijken.

Mevrouw Diks vroeg mij naar de voorwaarden waaronder wij eventuele nieuwe overeenkomsten willen afsluiten. Dat gaat natuurlijk over de migratiedeals. Bij de behandeling van de BZ-begroting zijn die ook aan de orde geweest. Er is op dit moment slechts één overeenkomst, namelijk die tussen de EU en Turkije. Het kabinet heeft in het regeerakkoord afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder Nederland binnen de EU vergelijkbare overeenkomsten eventueel zou kunnen afsluiten met landen in Noord-Afrika. Een van de voorwaarden blijft dat die afspraken materieel moeten voldoen aan het Vluchtelingenverdrag. Vluchtelingen verdienen natuurlijk onze bescherming. De Nederlandse inzet op opvang in de regio is er altijd op gericht dat mensen adequaat, veilig en op menselijke wijze worden opgevangen, en dat hun kansen worden blijven geboden. Maar er moet ook oog zijn voor de gastlanden, want anders is het model op termijn niet werkbaar.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik wilde even doorgaan op het oog hebben voor de lokale bevolking daar. Wij hebben aangegeven dat hulp aan vluchtelingen uiteraard nodig is, maar ziet de minister dat er ook hulp aan de lokale bevolking nodig is, omdat daar ook een druk op ligt?

Minister Kaag:

Ik zie dat heel erg. Ik kan zelfs een beetje claimen, net als Nederland overigens, dat ik politiek heb geïnvesteerd in het opzetten van de concessionele leningsfaciliteit bij de Wereldbank. Libanon was een van de voortrekkers binnen het systeem om dat model uit te proberen, tegen alle politieke weerstand binnen Libanon in. Het is namelijk gevoelig voor gastlanden om te voelen dat zij leningen afsluiten voor een vluchtelingenbevolking die zij eigenlijk niet te gast willen hebben, in ieder geval niet zolang als het lijkt te duren. Een tweede heel belangrijk punt zijn de gevoeligheden van de gastgemeenschappen. Vaak kunnen zij aan de onderlaag van de bevolking zelf ook nauwelijks rondkomen. Zij hebben het idee — of dat nu waar is of niet — dat vluchtelingen hun arbeidsplek inpikken en hen verdrijven, dat de druk op de infrastructuur te hoog is, dat er geen plaats meer is in het lokale ziekenhuis en dat de regering alleen maar internationaal bezig is. Die gevoelens zijn helemaal terecht en daarom vereist opvang in de regio een bredere aanpak, ook om mensensmokkel en uitbuiting en dergelijke tegen te gaan.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik zou nog wel geïnteresseerd zijn in een ander antwoord op deze vraag. Wij hebben gisteren heel nadrukkelijk aangegeven dat, wanneer er geld uit het ontwikkelingssamenwerkingsbudget wordt gehaald om dit soort deals te financieren, je eigenlijk de grondoorzaken van migratie in stand houdt. Omdat je steeds minder geld feitelijk aan ontwikkelingshulp kunt besteden, kun je minder serieus aan die grondoorzaken werken.

De voorzitter:

Dat onderwerp komt nu aan de orde.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Daar was ik inderdaad benieuwd naar. Gaat de minister dat nog uitwerken? Dat hoop ik oprecht.

De voorzitter:

Mevrouw Diks was er even niet, maar de minister heeft een aantal thema's doorgegeven. Op dat lijstje staan de grondoorzaken als vierde thema.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Sorry, voorzitter. Ik had me van tevoren bij u verontschuldigd omdat ik even naar een procedurevergadering moest.

De voorzitter:

Dat klopt. Daarom zeg ik het ook. Het onderwerp staat voor nu op het lijstje en ik stel voor dat de minister daarmee verder gaat.

Minister Kaag:

Dan ga ik daar verder. Ik zal proberen om het al sprekend in te korten, in de hoop natuurlijk dat ik niet zelf extra vragen provoceer door mijn kortheid.

Over grondoorzaken. De vraag is natuurlijk altijd: waarom lukt het landen in de Sahel niet om aan armoede te ontsnappen? Waarom neemt een Ghanees of een Nigeriaan het risico om door de woestijn via Libië voor veel geld — vaak geleend geld of slavengeld — de Middellandse Zee over te steken? De grondoorzaken van armoede, uitbuiting en gebrek aan kansen zijn eigenlijk het antwoord op die vraag. Dat leidt vaak tot irreguliere of illegale migratie.

Economische migranten willen iets maken van hun leven en dat van hun families. Ze leggen zich niet neer — dat is menselijk — bij de uitzichtloosheid van een toekomst zonder werk of zonder kansen voor hun kinderen. Ik kan me daar eerlijk gezegd genoeg bij voorstellen. Ik denk dat eenieder dat kan, als hij zich alleen maar verplaatst in het lot van een ander. Op die manier migreren naar Europa is echter niet de oplossing. Het perspectief voor velen, het merendeel van hen, ligt niet in Europa, zeker niet op deze wijze. Inzetten op grondoorzaken kan wel perspectieven bieden in eigen land. De heer Dijkgraaf van de SGP wijst terecht op het belang van investeren in werkgelegenheid, ondernemerschap en beroepsonderwijs voor Afrikaanse jongeren. Dit is één voorbeeld. Ik ben zelf, als ik dat even mag toevoegen, ook erg geporteerd voor het thema "beroepsonderwijs", want dat is zo'n mooie overbrugging en het geeft werkgelegenheid. Mevrouw Van den Hul wees ook terecht op onderwijs, specifiek voor jonge vrouwen en meisjes.

Laat ik beginnen bij werkgelegenheid. De EU-Afrikatop volgende week heeft als thema "investeren in jeugd". Het subthema is eigenlijk "werkgelegenheid en investeren". Men vraagt niet per se om ODA, maar om werkgelegenheid, investeringskansen en een actieve rol van het bedrijfsleven. Daar gaat de menselijke waardigheid uiteindelijk om. We willen zelf iets van onszelf kunnen maken. Die kans moet worden gecreëerd.

Jeugdwerkloosheid wakkert, zoals we weten, onvrede aan en zet samenlevingen onder spanning. In Mali betreden per jaar bijvoorbeeld alleen al 300.000 jongeren, 18-jarigen, de arbeidsmarkt. Dat zijn altijd beangstigende statistieken. Maar er is eigenlijk geen werk. Om werkgelegenheid te bevorderen wil ik blijven investeren in een beter ondernemingsklimaat en in ondernemerschap. Het ondersteunen van startende jonge werknemers is daarbij essentieel. Meneer Hijink vroeg in de eerste termijn om een betere samenwerking tussen bedrijven in Nederland en kleinere ondernemers in Afrika op basis van gelijkwaardigheid. Dat is volkomen terecht. Dat is mij ook uit het hart gegrepen, want dat is de enige formule die op termijn succesvol zal blijken. Ondernemerschap is heel belangrijk om mensen economisch weerbaarder te maken. Ik wil hier graag extra in investeren en voortbouwen met het instrumentarium dat al bestaat, natuurlijk nog afwachtende de oprichting van Invest-NL. Maar we hebben al de FMO, het Dutch Good Growth Fund en andere publiek-private partnerschapsprogramma's. Ik wil ook graag Making Africa Work noemen, waarin jonge Afrikaanse ondernemers en Nederlandse diaspora aan elkaar gekoppeld worden. Ik meen heel goed begrepen te hebben dat dit zeker ook op basis van gelijkwaardigheid gebeurt.

Bij opvang in de regio en noodhulp heb ik al gewezen op het belang van onderwijs, juist in fragiele landen. Als we jongeren meer perspectief willen bieden, zullen extra investeringen in onderwijs noodzakelijk zijn. Maar ik kom hierop terug bij de uitwerking van de beleidsnota. Daarnaast zal het kabinet extra gaan investeren in beurzen en jongeren uit de ring rond Europa. Die investeringen maken ook onderdeel uit van afspraken over migratie in landen. Dus het thema "migratie" moet op een holistische wijze — om maar een ouderwets woord te gebruiken — worden aangepakt: investeren, kansen, hulp, ondersteuning maar natuurlijk ook een aanpak van de irreguliere migratie zoals verwoord in het regeerakkoord. Mensensmokkel moet worden tegengegaan en er moeten terugkeerafspraken worden gemaakt. Maar dit gesprek ga ik voeren met mijn collega Zijlstra, de staatssecretaris van Migratie en alle andere ministers die hierbij betrokken zijn. Dit is niet een thema dat alleen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangaat; verre van.

De voorzitter:

Allereerst, bent u klaar met dit thema?

Minister Kaag:

Ja.

De voorzitter:

Oké. Ik wil ook meegeven dat er heel veel vakjargon en Engelse afkortingen worden gebruikt. Ik denk dat heel veel mensen die niet thuis zijn in ontwikkelingssamenwerking daardoor kunnen afhaken. Ik wil jullie alleen maar meegeven om daar alert op te zijn.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat ga ik zeker proberen, voorzitter.

Een aantal onderzoeken geven aan dat een stijging van de welvaart in eerste instantie een toename van legale migratie veroorzaakt en dat andere factoren daaraan bijdragen. Een researcher van de Internationale Organisatie voor Migratie — ik heb zo de Engelse termen ontweken — zegt dat dit vooral door een gevoel van ongelijkheid komt en door het feit dat, even gechargeerd, aan de andere kant het gras groener is. Dat zouden vooral redenen zijn voor migratie. Als de welvaart stijgt, hebben mensen er ook de middelen voor om de reis te betalen. Kan de minister daarop ingaan? En als ik nog een stapje verder mag gaan, kan ze dan misschien een keer een uitgebreidere brief sturen? Er zijn inmiddels meerdere onderzoeken geweest die dit laten zien, dus kan zij er wat uitgebreider op ingaan?

Minister Kaag:

Heel mooi, want ik heb zelf voor de IOM, de Internationale Organisatie voor Migratie, gewerkt. Ze doen altijd heel goed werk en maken goede studies. Ik moet zelf eerst de studie bekijken en kijken wat er verder wordt geciteerd. Het concept heet "relatieve buitensluiting": er zijn elders meer kansen en men zoekt werkgelegenheid. Het is ook een klacht van veel Afrikaanse landen: ze investeren eindelijk, een arts is opgeleid en hij of zij wil toch graag een betere arbeidskans in het Westen of elders zoeken. Vaak gaat men overigens naar Amerika, Australië of Canada vanwege de arbeidsmigratiepolitiek die zij voerden. Ik zal naar de studie kijken. Ik denk dat het belangrijk is om op het thema migratie niet vooruit te lopen op wat het kabinet zal besluiten. Er komt een bredere migratienota. Al deze stukken kunnen daarin worden meegenomen. Arbeidsmigratie zal natuurlijk een belangrijk thema worden. Landen in Europa kijken ook naar de vergrijzing van de bevolking en hoe daardoor mogelijkerwijs een capaciteitsgat kan ontstaan. Ik kom hier met collega's op een ander tijdstip op terug.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dank voor die toezegging.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik sloeg aan op de kleine bedrijven. We hebben het gehad over het blijven ondersteunen van start-ups en over de relatie met kleine bedrijven. De minister geeft terecht aan dat we een heel grote opgave hebben in Afrika voor het creëren van nieuwe banen. Is zij het met mij eens dat er in het beleid ruimte moet zijn om de volgende stap te zetten? Willen we inderdaad zo veel banen creëren dat we ook kijken hoe grote of middelgrote bedrijven werkgelegenheid creëren?

Minister Kaag:

Ja, dat ben ik met u eens. Ik denk dat de inzet en ervaring van middelgrote tot grote bedrijven sturend en inspirerend kan zijn. Daar moeten we van leren. Dat kan per sector gebeuren. Ik denk dat het goede voorbeelden zijn voor het gesprek in aanloop naar de beleidsnota.

De heer Amhaouch (CDA):

Dat is goed.

De voorzitter:

De heer Voordewind. Dit is overigens uw derde interruptie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Zitten daar dan beperkingen aan, voorzitter?

De voorzitter:

Dat ga ik doen als het zo doorgaat. Ik waarschuw even.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben nu helemaal zenuwachtig.

De voorzitter:

Dat is ook de bedoeling.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wat we nu bespreken gaat over het hart van het regeerakkoord als het gaat om grondoorzaken van migratie en armoedebestrijding. Vandaar dat ik er een verduidelijkende vraag over heb. We hebben een schriftelijke beantwoording gekregen over het ARC, het Addressing Root Causes Fund. De minister noemt een aantal fondsen die daaronder vallen. Kijkt de minister als het om de werkgelegenheid voor jongeren in Afrika gaat ook naar uitbreiding van het fonds? Het fonds is gestart voordat de minister begon, in 2016, maar het raakt de kern van het regeerakkoord. Het zou terecht zijn als we meer doen.

Minister Kaag:

In eerste instantie wil ik als commentaar geven dat ik kijk naar het thema. Ik weet dat het onlangs is opgericht. Het is OS-technisch gezien vroeg om al conclusies te trekken over of het een succes is of niet. Eind 2018 is het moment daarvoor. Als het werkt, lijkt het me geschikt dat we daarop voortbouwen. Op dit moment kan ik dat niet zeggen. Dit is een neutraal antwoord.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Eind 2018 gaat er geëvalueerd worden. Het is een nieuw fonds. Omdat het zo deel uitmaakt van waarop dit regeerakkoord wil inzetten, zou je het nu al kunnen besluiten. De minister gaat haar nota maken, maar als we dit een goed fonds vinden, zouden we het prima meteen bij de start wat kunnen uitbreiden. Op dit moment is er maar 25 miljoen per jaar voor beschikbaar.

Minister Kaag:

Normaal gesproken is dat voor dit soort fondsen eigenlijk al een goed bedrag. Ik denk dat we nog een aantal maanden hebben om eerste ervaringen te horen en te zien. Op dit moment kijk ik natuurlijk vanuit een positieve grondhouding naar dit soort instrumenten, maar ik wil het hele kader meenemen.

De heer Hijink (SP):

De minister zegt terecht dat werk, banen en onderwijs belangrijke redenen zijn voor vooral jongeren om in het land waar ze zijn te blijven. Ik ben het daar helemaal mee eens. Op sommige plekken is het werk er wel, maar wordt het gedaan door veel te kleine kinderen, zoals in de kobaltmijnen in Congo, waar soms kinderen van 4 of 5 jaar aan het werk worden gezet. Ik verwijs naar het rapport van Amnesty dat onlangs uitkwam. Hoe gaat de minister zo'n specifiek probleem bij de kop pakken?

Minister Kaag:

Ik heb de indruk dat we nu in een vroeg stadium komen bij het kopje "convenanten en de benadering door het bedrijfsleven". Ik kom daar graag separaat op terug.

De voorzitter:

Gaat u verder. Pardon, mevrouw Becker.

Mevrouw Becker (VVD):

Sorry voorzitter. We hebben het over de grondoorzaken en over opvang in de regio gehad. Bij deze twee thema's heb ik soms het gevoel dat het een grijs gebied zou kunnen zijn. Wat doe je onder het kopje "investeren in opvang in de regio" en wat doe je aan de grondoorzaken? Hoe kijkt de minister daartegen aan? Hoe zorgt zij ervoor dat het ene niet uit het andere budget gefinancierd wordt, als ze begrijpt wat ik bedoel? Ik noem het initiatief van tuinbouw ...

De voorzitter:

Helder. De minister.

Minister Kaag:

Ik begrijp het níét.

De voorzitter:

O, pardon. Ik dacht: mevrouw Becker hoeft maar één voorbeeld te noemen om het duidelijk te maken. Maar dat is niet het geval.

Mevrouw Becker (VVD):

Stel dat je wilt gaan investeren in tuinbouwprojecten om de grondoorzaken aan te pakken. Tegelijkertijd zeg je dat het ook past in opvang in de regio, omdat die tuinbouwprojecten plaatsvinden in de omgeving waar die opvang is. Dan wordt het dus onder het kopje "opvang in de regio" gefinancierd. Het is een voorbeeld. Hoe zorgt de minister ervoor dat we dat uit elkaar houden en dat er, met andere woorden, genoeg financiering onder de echte noemer "opvang in de regio" overblijft?

Minister Kaag:

In dit geval is het voorbeeld misschien verkeerd gekozen, want opvang in de regio gaat ook om werkgelegenheid. Ik ken het voorbeeld wel, hoewel ik het niet heb opgezocht. Vluchtelingen in de regio Syrië mogen alleen maar in de landbouwsector werken. Er zijn voor hen projecten middels tuinbouwcultivatie. Daar mogen ze werken. Dat is dus opvang in de regio. Anders gaat om de FAO of het IFAD (Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling). Daar werkt men elders in Afrika in de tuinbouwsector vanuit een andere optiek. Soms is de benoemer hetzelfde, maar het resultaat anders. Er is een heldere scheiding, want het één bevordert opvang in de regio, terwijl het ander de grondoorzaken aanpakt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Voorzitter, ik ga nu over op het blokje "seksuele en reproductieve gezondheid en rechten". De heer Bouali en anderen noemden dit thema terecht een basisrecht. Daar ben ik het helemaal mee eens. Het biedt vrouwen, mannen, hele families bescherming tegen seksueel geweld en het biedt keuzes. Ik wil me nu al committeren aan een bijzondere inzet voor kwetsbare groepen. Meisjes zijn kinderen, geen bruiden. Ik benoem ook het thema van het Kamerlid Van den Hul. We blijven ons inzetten voor het tegengaan van kindhuwelijken, maar we willen ons ook inzetten voor andere kwetsbare groepen. Ik denk aan mannen die seks hebben met mannen, drugsgebruikers, iedereen die in de zone van mogelijk misbruik kan vallen door autoriteit of anderszins.

Tegen mevrouw Diks en mevrouw Van den Hul zeg ik: ik zal SheDecides in woord en daad blijven steunen. Het kabinet nam hierover al een motie-Asscher/Ploumen over. Ik wil ook inzetten op onderwerpen waarin Nederland een nog groter verschil kan maken. Ook in relatie tot SheDecides betekent dat het verbreden van een beweging en het stimuleren van eigen verantwoordelijkheden van zuidelijke overheden. Het kan niet alleen de stem uit het noorden zijn, het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De uitvoering ligt natuurlijk vaak in het zuiden.

Ik wil betere toegang bieden tot seksuele en reproductieve gezondheid, rechten en humanitaire situaties. Dit is kritisch. Ik wil lokale organisaties die actief zijn op dit gebied versterken. Concreet betekent dit dat Nederland een stevige politieke partner is en zal blijven in SheDecides, met een reeds door mijn voorganger toegezegde extra Nederlandse bijdrage in 2018 van 13 miljoen euro. Ik wil dit ook verbinden met het kopje vrouwenrechten, want ze zijn integraal aan elkaar verbonden. Het kabinet zal het internationaal beleid op vrouwenrechten onverminderd voortzetten, nadrukkelijk als onderdeel van het gehele buitenlands beleid. Ik zie daar ook een verbreding mogelijk door het handelsbeleid.

Mevrouw Kuik vroeg een tandje bij te zetten in het tegengaan van vrouwenhandel en prostitutie. Ik ben blij dat het thema zo veel vragen oproept. Ik zal mogelijkheden onderzoeken om in ons buitenlands beleid in samenhang met andere prioriteiten extra aandacht te vragen voor het tegengaan — dat heb ik al gemeld — van vrouwenhandel. Investeringen in vrouwen en meisjes dragen direct bij tot het wegnemen van grondoorzaken van armoede, conflict, uitbuiting en marginalisering. Het is een belangrijke voorwaarde voor het behalen van de SDG's.

Op het gebied van handel kunnen we ook meer doen om de positie van vrouwen en meisjes te versterken. Ik wil dit thema opnemen in de marge van de elfde ministeriële conferentie van de Wereldhandelsorganisatie, volgende maand in Buenos Aires.

Dit is het einde kopje, voorzitter.

De voorzitter:

U leert het heel snel. Ik heb bijna de neiging om eerst de heer Dijkgraaf de gelegenheid te geven om iets over vrouwenrechten te vragen. Maar ik ga toch naar mevrouw Van den Hul, die er eerder stond.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank u, voorzitter. Ook ik kijk enorm uit naar de interruptie van de heer Dijkgraaf op het thema vrouwenrechten. Maar allereerst wil ik graag de minister bedanken voor haar toezeggingen en inzet op het thema seksuele en reproductieve gezondheid en vrouwenrechten. In dit verband wil ik de minister graag vragen of zij daarbij ook in het bijzonder aandacht kan hebben voor huwelijksdwang, een thema wat vaak onderbelicht blijft. Ik had het gisteren over kindhuwelijken, naar aanleiding van de casus van Amal. Maar ook huwelijksdwang komt helaas wel in Nederland, maar ook in het zuiden nog veel voor.

Minister Kaag:

Ik wil ten principale ja zeggen, met de caveat dat ik beter moet begrijpen binnen welke context dit plaatsvindt en wat daadwerkelijk de middelen zouden zijn om dit tegen te gaan. Dit is waarschijnlijk een grijze zone, heel gevoelig, maar over huwelijksdwang, een belangrijk thema, maar ik zeg dit met een grote caveat, heb ik graag meer informatie om maar niet onverstandig commentaar te leveren.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. En dank ook aan de minister. Ik ga daarover graag nog nader in gesprek.

De voorzitter:

Dank. De heer Dijkgraaf.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Mijn vraag gaat over vrouwenrechten.

De voorzitter:

Kijk.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Om u niet teleur te stellen. En dat was ik al van plan voordat u die opmerking maakte. Ik heb in mijn bijdrage namelijk een vraag gesteld over het tegengaan van de schending van de rechten van hele jonge vrouwen, gendercide. Die vraag is schriftelijk beantwoord. Daarin wordt verwezen naar een brief uit 2016. Nu staat daar eigenlijk niet heel helder in of deze minister ook dat beleid doorzet van het vorige kabinet. Je kunt het impliciet lezen, maar ik zou het nog wel graag willen horen.

Minister Kaag:

In principe wel, maar ik kom graag met meer details terug in de tweede termijn.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is prima, want het is natuurlijk wel een groot kwaad wat die vrouwen aangedaan wordt in veel landen. Het vorige kabinet heeft daar echt op ingezet. Ik zou graag zien dat dit kabinet dat met evenveel energie en misschien nog wel met meer energie doet.

Minister Kaag:

Ja.

De heer Bouali (D66):

Ik zal het kort houden. Dank dat deze minister vrouwenrecht en SRGR zo prominent op de agenda zet en zich daarvoor zal inzetten. Daar ben ik heel blij mee. Ook dank voor de antwoorden die we schriftelijk kregen op mijn vragen over de bijdrage aan de VN-organisatie UNFPA. Die heb ik gesteld omdat dat soort organisaties ook financieel onder druk staan. Ik begrijp dat er afwegingen gemaakt moeten worden waar de fondsen gealloceerd worden, maar ik zou de minister toch nog een keer willen oproepen om goed te kijken of het mogelijk is om, als er ruimte is, dit soort belangrijke organisaties, die juist minder geld krijgen, vanuit Nederlandse zijde te ondersteunen.

Minister Kaag:

Ik zal dat nogmaals onderzoeken. Dank.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank aan de minister voor het zo uitgebreid ingaan op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, want dat wordt door GroenLinks natuurlijk van harte ondersteund. Ik heb zelf nog een vraag gesteld over de heel nadrukkelijke koppeling met andere ziektes, zoals hiv/aids, tuberculose en noem maar op. U heeft daar in de schriftelijke beantwoording al het een en ander over gezegd, maar zou u dat mondeling nog wat nader kunnen toelichten?

Minister Kaag:

Ja. Ik moet bekennen dat ik die schriftelijke behandeling heel laat heb getekend, maar het belangrijkste is dat wij doorgaan met de kanaalkeuze, het belang van hiv en de strijd tegen aids en natuurlijk ook tegen de uitbreiding van tuberculose. In Centraal- en Oost-Azië zijn weer nieuwe incidenten. We zijn natuurlijk ook niet voor niets het gastland van de aidsconferentie van volgend jaar. We willen op al die thema's inzetten, maar ik heb hier onlangs ook over gesproken met Melinda Gates. We zoeken ook een versterking van alle financieringskanalen, zodat dit in de agenda niet uit het oog wordt verloren, want er is altijd het risico dat men denkt dat we er bijna zijn en dat men dus maar wat minder doet. Nee, juist niet. Uitbreiding is belangrijk, natuurlijk ook naar specifieke doelgroepen en mensen die daar baat bij hebben. Het blijft dus een centraal thema, ook in mijn beleid.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Daar ben ik het helemaal mee eens. U weet natuurlijk ook dat het beleid van de president van de Verenigde Staten ertoe leidt dat heel veel organisaties die zich bezighouden met seksuele en reproductieve rechten, in problemen zijn gekomen. Kunt u dat wat nader toelichten?

De voorzitter:

"Kan de minister ..."

Minister Kaag:

Ik denk dat het Nederlandse beleid op de thema's waar president Trump tegen ageert, anders is, zeker op het gebied van onder andere seksuele rechten, vrouwenrechten en het recht op toegang tot veilige abortus. Dat is natuurlijk ook een van de factoren die hebben geleid tot het opzetten van SheDecides. Ik wil in de beleidsnota weer gaan kijken hoe we op deze thema's kunnen voortbouwen en welke financieringsmaatregelen daaraan gekoppeld kunnen worden.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Is de minister bereid om te stoppen met het financieren van de juridische sector in Somalië zolang daar rechtbanken worden gefinancierd waar rechtgesproken zal worden op basis van de sharia?

Minister Kaag:

Dank voor de vraag. Op dit moment heb ik gevraagd om te kijken om welk project het gaat. Zodra ik meer feiten heb, kom ik schriftelijk terug bij het lid Van Weerdenburg.

De voorzitter:

Dank. Gaat u verder. We zijn beland bij klimaat en landbouw.

Minister Kaag:

Dank u, voorzitter. Ik zal proberen om het nog meer in te korten.

Klimaat en landbouw: het kabinet zet stevig in op de afspraken van Parijs. Het is geen cliché: klimaatverandering en de gevolgen van klimaatverandering zijn natuurlijk dé uitdaging, niet alleen van deze generatie maar juist ook van de toekomstige generaties. Maar de verantwoordelijkheid is aan ons. Het is de grootste bedreiging voor de planeet. Parijs is hoopvol, maar de praktijk is weerbarstig. We zijn natuurlijk allemaal geïnspireerd door de Amerikaanse vertegenwoordigers die in Bonn waren met de hashtag WeAreStillIn. Dat was Engels, maar de hashtag is in het Engels, mevrouw de voorzitter. We moeten nu doorzetten. Serieuze maatregelen zijn nodig. Dat vereist keuzes en dat vereist middelen, maar dat vereist natuurlijk ook beleidscoherentie. Voedsel, waterschaarste, overstromingen zijn de gevolgen die de bestaanszekerheid van mensen juist onzeker maken. Daarom wil ik weer terugkomen op het centrale thema: investeren en uitwerken van het centrale raamwerk van de SDG's, want ontwikkelingsdoelen en klimaatdoelstellingen zijn nauw of bijna onoplosbaar met elkaar verbonden en we zoeken naar samenhang.

Het nationaal klimaatfonds, waarnaar ook gevraagd wordt, zal natuurlijk nadrukkelijk bedoeld zijn voor activiteiten die klimaatrelevant én ontwikkelingsrelevant zijn, maar op de invulling van het klimaatfonds kom ik terug in mijn beleidsnota. Dat vergt overleg, het moet gepast worden in een kader van onze bredere aanpak en inzet van buitenlandse handel, hulp en investeringen en het vergt natuurlijk ook overleg met veel van mijn collega's, opdat het klimaatfonds ook aansluit bij de vele klimaatkeuzes die we in Nederland gaan maken. Ik zal me ook gaan inzetten voor het mobiliseren van private financiering van klimaatactie. Dat is net zo relevant. Ik weet, ook uit eigen ervaring, dat veel ontwikkelingslanden hier juist ook om vragen. ODA-gelden zijn vaak alleen maar katalytisch, terwijl ze een deur moeten openen naar de bredere financieringsstromen die nodig zijn om acties concreet te realiseren. Veel leden hebben in deze context ook gesproken over landbouw en voedselzekerheid.

De Nederlandse expertise in landbouw is via Wageningen Universiteit, zaadveredelingsbedrijven en DSM van meerwaarde voor ontwikkelingslanden. Die organisaties helpen ontwikkelingslanden ook om te gaan met het klimaat en de gevolgen van klimaatverandering. We hebben het dan bijvoorbeeld over gewassen die beter bestand zijn tegen droogte, waar de heer Voordewind naar vroeg. Ik zal in dit verband ook goed optrekken met mijn collega Schouten van het ministerie van Landbouw.

Daarmee kom ik aan het einde van dit kopje, voorzitter.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Die kopjes zijn wel heel handig!

U gaf net aan dat u de schriftelijke beantwoording pas heel laat had gezien. Daarin wordt enigszins gereageerd op mijn voorstel van gister om vanuit Nederland veel meer te gaan bevorderen dat wij aanhaken bij een project als de Groene Muur en projecten die gaan om het restaureren van landbouwgronden. U geeft aan dat ...

De voorzitter:

Via de voorzitter spreken.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Pardon. Ik vraag de minister, via de voorzitter: geeft zij aan dat ze in haar beleidsnota op dit voorstel zal terugkomen?

Minister Kaag:

Ik ben er eerlijk gezegd nog niet aan toe gekomen om met mijn collega's te spreken over specifieke nieuwe initiatieven, zoals in dit geval van de Afrikaanse Unie. Het lijkt mij goed dat nog een keer te onderzoeken en te kijken waar de meerwaarde kan liggen. Ik zal dus inderdaad in mijn beleidsnota terugkomen op dit element, dit voorstel. Het gaat dan niet om het committeren van geld. Als er goede modellen worden opgestart moeten we kijken wat wij daarvan kunnen leren en of we ons daarbij willen aansluiten. Die aansluiting kan plaatsvinden in de vorm van politiek, kennis, tripartiet overleg of geld. Ik sta daar zeker open in. Ik heb nog een laatste commentaar: internationaal gezien is de Afrikaanse Unie vaak een van de regionale organisaties die effectief cruciale agendapunten oppakken.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Heel veel dank dat u het op deze manier wilt oppakken, want dit kan ongelooflijk van belang zijn om echt een slag te maken in die regio en om echt iets te doen aan het wegnemen van grondoorzaken van migratie. Ik heb in mijn bijdrage nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het betrekken van vrouwen bij het organiseren of beter organiseren van landrechten. Als er vruchtbare grond wordt hersteld, moet die ook juist aan vrouwen worden gegeven, omdat is bewezen dat dat langjarige positieve effecten heeft. Voor de duidelijkheid: het gaat mij er niet zozeer om dat de Nederlandse staat van alles moet organiseren en betalen, maar dat de minister van haar positie gebruikmaakt om partijen bij elkaar te brengen om dit soort grote projecten verder vorm te geven en aan te jagen.

De voorzitter:

Het was dus eigenlijk meer een oproep. Dan ga ik naar de heer Amhaouch.

De heer Amhaouch (CDA):

Heel goed dat de minister extra aandacht besteedt aan het klimaat en de landbouw. We hebben in onze inbreng ook duidelijk gezegd dat we verder moeten kijken. We hebben een nieuwe regeerperiode en een nieuwe minister. Ik ben eigenlijk op zoek naar waar we zijn en naar de volgende stap die we gaan maken om die voedselwaardeketens in bijvoorbeeld Afrika veel meer te stimuleren. Dat begint bij de veredeling van de zaden, maar we hebben in Nederland ook de hele ketenervaring, tot het leggen van het product in de winkel aan toe. Herkent de minister dat we daar een visie in moeten ontwikkelen of het in elk geval in het beleid moeten laten terugkomen?

Minister Kaag:

In principe wel, maar ik wil niet vooruitlopen op een visie die bestaat uit 50.000 andere loketjes. Ik denk dat landbouw, gebruik van technologie, de link naar het Nederlandse bedrijfsleven, de link terug naar werkgelegenheid en het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering heel heldere thema's zijn. Ik denk zeker dat die terug zullen komen, maar ik wil me er nog niet expliciet aan committeren. Ik spreek wel de verwachting uit dat we er serieus naar gaan kijken.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

We zijn allemaal voor investeringen in de landbouweconomie. Het is prachtig dat het kabinet die ook gaat doen. Maar de vraag is wel of het de juiste investeringen zijn en of we beginnen vanuit het juiste perspectief. Daarom heb ik zo nadrukkelijk gevraagd of de regering kiest voor het perspectief van de VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel, namelijk dat we voedsel primair zien als een mensenrecht en niet als handelswaar, want dat maakt nogal wat uit voor de vervolgstappen en de vervolgoplossingen die we met elkaar zoeken.

Minister Kaag:

Er wordt een complexe vraag gesteld. Het recht op voedsel wordt in ECOSOC-verband — dat is een VN-afkorting voor de Economisch en Sociale Raad — gezien als een fundamenteel mensenrecht. Ik zie er heel veel in; absoluut. Ik denk ook dat dit een thema van de toekomst is. Voor het aanpassen van economieën, productie- en consumptieprocessen zijn er natuurlijk verschillende keuzes. Dat vergt investeringen en veranderingsprocessen. Ik denk dat ik nu aan de gang ga met het regeerakkoord en de duidelijke doelstellingen. Binnen de SDG's is er een balans gevonden, die internationaal uitonderhandeld is. Maar zoals ik al eerder zei, ik ga eerst het boek van de geroemde econoom lezen en daarna ga ik graag weer met u in gesprek.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dank u wel. Dat is een mooie beweging. Ik heb het over twee mensen gehad, de voedselrapporteur en de econome Kate Raworth ...

Minister Kaag:

Dat is waar.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

... maar samen hebben ze een prachtige visie voor de toekomst. Begrijp ik de minister goed dat zij op zichzelf van zins is om die recht-op-voedselbenadering te kiezen namens het kabinet? Of moeten we nog wachten op meer onderzoek? Kan zij daar nu al hom of kuit over geven?

Minister Kaag:

Nou, dat lijkt me een beetje voorbarig. Ik denk dat we natuurlijk met zijn allen zullen kijken naar voedselkwesties, zoals toegang tot voedsel, kwalitatief voedsel en normen en waarden. U stelt een heel complexe sociaaleconomische vraag. Deze gaat ook over gelijke kansen, het creëren van meerwaarde voor eenieder, het laten groeien van economieën en ervoor zorgen dat Nederland als handelsland daar baat bij heeft. Daar geef ik nu geen antwoord op. De kwestie van recht op voedsel en recht op overleven of, liever gezegd, meer dan overleven, is een heel belangrijk thema in ons internationaal handelen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan kom ik nu op de SDG's, maar eigenlijk is er al veel gesproken over de SDG's.

De voorzitter:

SDG's zijn duurzameontwikkelingsdoelen.

Minister Kaag:

Ja, duurzameontwikkelingsdoelen, maar de vragen werden ook gesteld in die term. U heeft overigens helemaal gelijk, ik kan het ook gewoon als duurzameontwikkelingsdoelen benoemen; dat is zelfs veel mooier. De leden Van den Hul en Dijkgraaf stelden er al een aantal vragen over. Ik richt mij nu niet specifiek op het internationale blokje maar op het nationale, want de vraag was ook hoe de coördinatie van de duurzameontwikkelingsdoelen binnen het kabinet uitgevoerd zal worden en of er wat betreft deze doelen een agenda is voor het gehele kabinet. Dit slaat natuurlijk ook terug op een vraag die al eerder schriftelijk is beantwoord over de zogenaamde SDG-toets ofwel de duurzameontwikkelingsdoelentoets. Zoals ik al eerder heb gezegd, zijn de duurzameontwikkelingsdoelen op wereldniveau aangenomen en zijn ze ook van toepassing op Nederland. Dat is anders dan ten aanzien van de millenniumontwikkelingsdoelen. Van elk land wordt verwacht voortgang hierin te maken en heeft het de verplichting om erover te rapporteren. Ik zal dit doen zoals eerder is gebeurd; ik doe dit namens het kabinet. Wij zijn de coördinator maar de uitvoering is aan elk ministerie. Dit maakt het overigens lastiger om het eens te worden over een SDG-toets of een duurzameontwikkelingsdoelentoets. De Kamer is hierover geïnformeerd; er zitten voordelen aan maar ook praktische nadelen, want de grote vraag is: wat is ons startpunt, wat gaan we eigenlijk meten? Ik denk dat wij ons meer zullen richten op betere informatie middels de rapportage over de voortgang die geboekt is in Nederland. We doen dit ook samen met partners van het zogeheten — de titel is echt door Nederland gekozen in het Engels — SDG-charter, ofwel in het Nederlands vertaald, het duurzameontwikkelingsdoelenhandvest. Het betreft hier een platform waarbij op dit gebied veel wordt samengewerkt.

De heer Dijkgraaf vroeg specifiek naar de toets, dit naar aanleiding van de brief die de Kamer heeft ontvangen en waaraan ik net heb gerefereerd. Een toets is wat mij betreft altijd sympathiek. Die houdt ons eerlijk en die houdt ons ook op koers. Eenieder in het kabinet wil er ook een bijdrage aan leveren, maar ik weet niet of het in de uitvoerig praktisch veel verschil zal maken. Dat zult u waarschijnlijk ook hebben gelezen in de brief die mijn voorgangster heeft gestuurd.

De voorzitter:

Is hiermee dit punt afgerond?

Minister Kaag:

Ja.

De voorzitter:

De heer Dijkgraaf.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter, ik constateer dat we het voortaan hebben over een DOD-toets, mij best. Op zich ben ik wel blij met het antwoord van de minister maar het is mij toch niet helemaal helder. In de vorige motie die ik heb ingediend, heb ik gevraagd om de voor- en nadelen op een rijtje te zetten. Toen kwam er een brief met de voor- en nadelen. Die motie is dus netjes uitgevoerd. De vervolgvraag is wel of we die toets nu wel of niet gaan doen. Nu kan ik de minister best volgen als ze zegt dat ze het nog niet goed weet, maar ik zou wel willen weten of de minister er nu mee aan de gang gaat, in de zin of ze het op een manier zou kunnen uitvoeren die wel werkt en wel toegevoegde waarde heeft. Als ze daarnaar wil kijken, houd ik mijn motie in mijn binnenzak, denk ik, en anders vraag ik de Kamer om een uitspraak, maar dat eerste zou mijn voorkeur hebben.

De voorzitter:

Niet dreigen.

Minister Kaag:

Ik had een beetje dezelfde reactie als het lid Dijkgraaf wat betreft het antwoord. Het is een beetje voor en een beetje tegen. Ik zeg toe dat ik terugga naar het kabinet en dat ik een voorstel ga doen om te kijken of een SDG-toets werkbaar is en dan kom ik daarop terug.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is mooi. Dan zou ik de minister willen adviseren om eerst een heel stevig plan te maken en dan pas met de collega's te gaan praten, want ik ken ze een beetje.

Minister Kaag:

Dank.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Dank dat u ook naar de SDG-toets wilt gaan kijken. Dat is een punt waarop ik in mijn bijdrage ook ben ingegaan. Ik heb daarin ook gevraagd of u zou willen kijken of het interessant zou kunnen zijn om een mvo-toets in te voeren zodat bijvoorbeeld in de memorie van toelichting van nieuwe wetsvoorstellen gemeten of aangegeven kan worden hoe men toetst hoe het staat met de SDG's en mvo. Het grote probleem bij de toetsing is volgens mij dat wij in Nederland steeds denken dat het hier wel voor elkaar is en dat het welk klaar is, terwijl ook in Nederland nog heel veel van die doelen nog lang niet gehaald zijn.

Minister Kaag:

Het is een interessant idee en ik kom daar schriftelijk op terug.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Vanochtend in de inleiding noemde de minister al even de SDG's. Ze worden een beetje gepresenteerd als het ei van Columbus. Tegelijkertijd had zij het ook over problemen die maar niet over willen gaan. Het is namelijk een feit dat het aantal allerzwakste landen nog steeds hetzelfde is. Er zijn er alleen maar meer bijgekomen als je de afgelopen 50 jaar bekijkt. Dus mijn vraag is: het bedrag om de ontwikkelingsdoelen te verwezenlijken is 3,9 biljoen per jaar. Het antwoord voor hulp die niet helpt, is toch niet meer geld?

Minister Kaag:

Het is een heel pertinente vraag. Het is vaak een beeld dat terecht opdoemt, alsof het allemaal van hulp zou afhangen. Het mooie van het antwoord is natuurlijk dat het niet van hulp afhangt. Hulp is eigenlijk maar een klein onderdeel. Daarom is SDG 17 zo interessant. Een heel klein onderdeel hangt af van private investeringen, concessionele leningen, grote leningen, opkomst van het bedrijfsleven, economieën aansturen. Dus hulp is eigenlijk een klein deel. Zoals u ook weet, veel van de landen die voorheen hulpgelden ontvingen zeggen: alsjeblieft, een beetje hulp wel. Het is uiteindelijk altijd maar heel beperkt wat er globaal aan ODA-gelden is. We willen toegang tot markten, we willen productverbetering, we willen technologische overdrachten en we willen in het hele financiële spectrum een rol kunnen spelen. Daarop wordt dat bedrag geraamd. Het is dus niet alleen maar ODA wat het grote verschil zal maken.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat begrijp ik ook, dat was mijn vraag niet. Ik snap dat het niet 3,9 biljoen aan subsidie is. Mijn vraag is wat de derde wereld ermee opschiet. Je kunt toch niet serieus beweren dat het effect heeft als er elke keer meer geld naartoe moet, ongeacht waar dat geld vandaan komt?

Minister Kaag:

Het merendeel van het geld lenen de landen dan zelf. Het is dus hun geld, hun lening en hun terugbetaling. Ten tweede zijn het investeringen. Bedrijven verdienen eraan. Er wordt werk gecreëerd en er wordt geld uitgegeven. Zoals u weet, zijn de overdrachten van geld dat gastwerkers in een land A of B verdienen, meer dan de totaalwaarde aan ODA-gelden in veel landen. Het is dus niet hulp. Het gaat om een breder pakket dat een veranderingsproces teweegbrengt en dat dus de wereld veiliger maakt, mensen meer thuis zal houden, wat veel mensen graag willen, en kansen biedt voor eenieder. Dat is de gedeelde welvaarts-veiligheidsagenda waarin mensenrechten ook centraal staan. Het is niet hulp. Het is een veel complexer pakket. En er is echt een businesscase, om het zo maar te noemen. Er ligt een zakelijk voorstel op tafel. De SDG's zijn eigenlijk mensenrechtengestoeld. Het is een heel zakelijk voorstel.

De voorzitter:

Ik weet dat u verder wilt gaan. Heeft u behoefte aan een korte schorsing, van twee of drie minuten, of zullen we gewoon doorgaan?

Minister Kaag:

Nee, dank u wel. Wilt u schorsen, mevrouw de voorzitter?

De voorzitter:

Nee. Gaat u verder.

Minister Kaag:

Oké. Ik zal proberen nog verder in te korten.

Effectiviteit en partners, kopje negen. Mevrouw Becker van de VVD, maar anderen ook, impliciet of expliciet, vroeg terecht naar de effectmeting en evaluaties. Het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is daar ver mee gevorderd. Wij hebben zoals u weet een speciale dienst in huis die op onafhankelijke wijze de resultaten meet. In de begroting hebben wij ook concrete doelstellingen van een vijftiental resultaatindicatoren. Nu het beleid op sommige punten verandert, gaan we ook kijken of die indicatoren nog pertinent zijn, of ze aangepast moeten worden en of nog andere metingen belangrijk zijn op het moment van nu en in de toekomst. Ik zal dit meenemen in de nieuwe beleidsnota.

Mevrouw Van Weerdenburg — ik heb dat al eerder benoemd — sprak in haar betoog over de kloof tussen de burger en de politiek, in het bijzonder over ontwikkelingssamenwerking. Dit kabinet is het er dan ook van harte mee eens dat het beleid van de overheid, dus ook ontwikkelingssamenwerking, dichter bij de burger moet kunnen en komen te staan. Ik ben echter, zoals mevrouw Van Weerdenburg heeft gemerkt, niet zo somber, want ik geloof in de combinatie hulp, handel en investeringen. Dus hulp is een deel, maar een belangrijk en precieus deel. Wij willen ook transparant zijn richting de burger over de subsidieverstrekking en de resultaten die daaruit voortvloeien. De resultatenrapportage, die natuurlijk ook weer is afgemeten aan indicatoren, is toegankelijk en te lezen voor eenieder. Zoals wij concluderen in het regeerakkoord, werkt ontwikkelingssamenwerking.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Ik ben tot uw beschikking, mevrouw de voorzitter.

Het kopje resultatenmeting rond ik hier af. Zoals ik eerder zei, ik wil er nog even op terugkomen. Die indicatoren zijn belangrijk, die vijftien, aanpassing is eventueel belangrijk, onafhankelijke meting is belangrijk en beleidscoherentie is belangrijk. Dat is natuurlijk ook een horizontaal verhaal tussen de verschillende ministeries als wij samen op complementaire wijze op hetzelfde terrein werken, want de grens nationaal-internationaal is soms wat vager.

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. Ik zal goed naar u luisteren dat wij aan het eind van de kopjes vragen mogen stellen.

Ik werd even getriggerd door wat de minister zegt over het belang van beleidsconclusies. Zij zegt dat ook in haar schriftelijke antwoorden. Ik ben heel blij dat zij zegt erop toe te zien dat dit in de begroting komt, want de Algemene Rekenkamer was er juist kritisch over dat wij niet altijd die beleidsconclusies hebben. Dus dank voor die toezegging.

Ik roep de minister op om als zij gaat kijken naar de indicatoren ook eens te kijken of wij een indicator voor handel kunnen opnemen, want die ontbreekt in de begroting. Dat vind ik heel jammer, want juist daarbij is het ook van belang om te weten of het beleid daadwerkelijk effectief is. Dus als zij dat zou willen doen, heel graag.

Minister Kaag:

Ik zeg ja. Investeren komt ook terug bij de verbeteringen. Dat is bijna al kopje elf, geloof ik. Ik kom hier nog op terug als het gaat om het integraal opzetten van de handelsagenda. Daarvoor zijn investeringen en samenwerkingsverbanden nodig. Als wij doelen stellen en de resultaten meten, hebben we daarvoor uiteraard indicatoren nodig.

De heer Bouali (D66):

Ik wil toch graag ook een oproep doen aan deze minister. Je hoort ook bij een aantal leden in deze Kamer dat er niet zoveel steun is voor ontwikkelingssamenwerking. Soms wordt er ook wat moeilijk gedaan over handelsakkoorden. Ik lees het ene na het andere statistische rapport, laatst nog de Eurobarometer. Meer dan 90% van de Nederlanders is voorstander van ontwikkelingssamenwerking. Dat betekent dat 10% dat niet is, maar een dikke vette meerderheid is daar gewoon voor en vindt het mooi. Wil de minister ook kijken hoe we dat wat meer voor het voetlicht kunnen brengen, ook in de communicatie naar buiten?

Minister Kaag:

Wij hebben daar ook naar gekeken. Ik had een aantal bronnen, maar weet u, de bron kan ook weer opzij worden gelegd als die niet helemaal uitkomt. Dus ik heb dit vanochtend niet gebruikt. Uiteraard doen we dat, maar we moeten ook kijken wie niet meegaat. Het gaat er niet om de overtuigden te overtuigen, het gaat erom dat we balans vinden en een overbrugging terug naar de burger.

Maatschappelijke organisaties, inclusief diasporaorganisaties, zijn en blijven belangrijke partners, om twee redenen. In eerste instantie is het belangrijk voor een land als Nederland om het maatschappelijk middenveld in andere landen, in ontwikkelingslanden, te steunen. We weten dat hun politieke en operationele speelruimte vaak ingeperkt wordt. Ik refereer nu aan de heel belangrijke CIVICUS Monitor. Het gaat vaak ook om het politieke speelveld, maar ik ben van plan om binnenkort juist met een aantal vertegenwoordigers van Nederlandse organisaties om de tafel te gaan zitten en uiteraard om hun ideeën en ervaringen mee te nemen in de opstelling en de uitwerking van de regeringsnota.

Dan kom ik nu aan kopje tien, de proactieve en progressieve handelsagenda. Mevrouw Becker van de VVD en de heer Bouali van D66 spraken zojuist over het belang van een proactieve handelsagenda. Ik ben het ermee eens dat toegang tot de wereldmarkt cruciaal is en blijft, ook voor onze welvaart. Ik wil daarmee aan de slag, zoals wij net bespraken, aan de hand van doelstellingen, doelen en samenwerking. Ik zal een aantal van de rapporten en studies die onlangs gemaakt zijn meenemen over verbeteringen in het opzetten van de strategische missies, de inclusiviteit.

Mijnheer Amhaouch sprak inderdaad ook over het midden- en kleinbedrijf en de reikwijdte van het Nederlandse bedrijfsleven. Hij vroeg om daar aandacht aan te besteden en natuurlijk ook om te kijken hoe we ons kunnen inzetten voor hun kracht en hun kansen en om natuurlijk met terugwerkende kracht ook weer mee te werken aan ontwikkeling en economische groei in andere landen. Het gaat ook om de opkomende markten en natuurlijk een goede samenwerking om samen weerstand te bieden aan de uitdagingen waar we voor staan, zoals verduurzaming en inclusieve groei. Ik zal hierin zeker de positie van vrouwen meenemen. Ik zie mezelf altijd al wel als een kanaal daarvoor. Het is belangrijk dat wij allen spreken. Nederland staat natuurlijk ook bekend om de top-CEO's die we hebben, die ook internationaal SDG-kampioen zijn. Ik heb al gesprekken gevoerd met VNO-NCW en andere organisaties.

We moeten de export- en concurrentiepositie van Nederland vasthouden. Er is altijd verbetering mogelijk en nodig. Ik wil dus ook inzetten op verbetering van de effectiviteit van de economische dienstverlening en het vergroten van toegang tot financiering voor bedrijven. Ik wil zeker ook beter inzicht geven aan bedrijven hoe zij kansen kunnen pakken. Ik wil inzetten op het internationaal ondersteunen van start-ups. Ik wil kijken naar innovatie, maar ook naar maatschappelijke vraagstukken zoals de circulaire economie. We hebben veel kennis te bieden. Er is veel steun. Wat dat betreft is het een situatie waaraan beide partijen winst kunnen beleven in maatschappelijke en materiële zin. Het vorige kabinet heeft stappen gezet, maar ik zoek in de nieuwe nota ook naar meer strategie, voortbouwend op het gecombineerde portfolio, en naar focus en kwaliteit van de dienstverlening, ook lezende wat er is verschenen aan rapporten. Sommige bedrijven begrepen niet waar ze naartoe moesten en wisten niet wat er beschikbaar was. Het gaat soms om eenvoudige maar heel belangrijke zaken. Natuurlijk gaat het ook om transparantie.

Ik zal in het kader van de handelsbevordering kijken naar ondersteuning van het Nederlandse bedrijfsleven — ik noemde al de missies — en van samenwerking van private partijen maar ook kennisinstellingen: een nieuw krachtenveld, nationaal en internationaal. Zoals ik zei, zal ik de rapportages van de adviescommissies daarbij meenemen. Ik noem Team Nederland, maar er zijn natuurlijk nog veel andere. Samenwerking met de regio's is een dierbaar thema, niet alleen voor het lid Amhaouch, maar ook voor mij. Er valt veel te leren, maar ook veel te geven.

Dat was het voor dit thema, voorzitter.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Op dit onderwerp had ik een specifieke vraag gesteld over — sorry voor de Engelse naam — het European Partnership for Responsible Minerals. Dat is een samenwerkingsverband waar Nederland 6 miljoen belastinggeld inpompt. Dat helpt dan grote miljardenbedrijven als Apple, Intel en HP bij het slaafvrij winnen van grondstoffen voor hun productie. Dat is natuurlijk een prachtig project, maar ik heb wel gevraagd waarom daar Nederlands belastinggeld naartoe moet. Dit zijn namelijk miljardenbedrijven. Misschien kan de minister nu al aangeven — anders wellicht in tweede termijn — of zij bereid is te stoppen met financiële hulp aan dat project.

Minister Kaag:

Ik moet meer informatie inwinnen. Ik kom er in tweede termijn op terug.

Mevrouw Becker (VVD):

Ik dank de minister voor haar uitspraak dat zij het van belang vindt om met een proactieve handelsagenda te komen. Ik realiseer me dat ik gisteren heel veel verschillende voorbeelden heb gegeven van zaken waar het bedrijfsleven tegenaan is gelopen. Ze hebben daar ook in een rondetafelgesprek in de Kamer over verteld. Is de minister bereid om die concrete zaken mee te nemen in het opstellen van zo'n agenda? Het voert nu te ver om er helemaal op in te gaan, maar ik vind het van belang dat het bedrijfsleven ook echt bij die agenda betrokken is.

Minister Kaag:

Ja, dat heb ik eerder ook al gesteld. We doen dit uiteraard in overleg met de verschillende organisaties en het bedrijfsleven. Ik ga zelf ook op zoek ... Ik ga op zoek naar ideeën, maar ik bedoelde te zeggen dat ik op bézoek ga, bijvoorbeeld in de regio Brabant en de stad Rotterdam. Ik wil ook naar andere provincies. Ik heb daar ook al veel contacten gelegd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Dat is ontzettend belangrijk. Ik geloof niet dat je beleid bouwt op specifieke ideeën, maar ideeën zullen ons voeden, ons ervaring bieden en ons een richting geven om daar goede uitvoering aan te geven. Dus: uiteraard.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De minister geeft een aantal behartenswaardige voorbeelden van hoe zij in haar nieuwe nota met handelspolitiek wil omgaan. Dat wordt zeer gewaardeerd. Ik miste nog even de wat mij betreft veel slimmere en beleidscoherentere koppeling die kan worden gelegd tussen de Nederlandse buitenlandsehandelspolitiek en ontwikkelingssamenwerking.

Minister Kaag:

Dat is een terecht punt, waarop ik aan het eind van mijn inbreng wilde komen. Ik denk dat er twee lagen zijn. Aan de ene kant hebben we een traject internationale samenwerking, OS "harde kern", zou ik bijna zeggen. Daarin zijn er vragen die sowieso beantwoord moeten worden. Aan de andere kant is er een handelsagenda die voor Nederland is en waarvan ook het bedrijfsleven terecht heel veel verwachtingen heeft. Het instrumentarium kan uitgebreid en verbeterd worden. Daarvoor worden prioriteiten gesteld. Aan het einde komen de duurzaamheidsverhalen, economische groei, investeringskanalen, rechten van vrouwen et cetera, al die thema's, daar weer samen. Daarom zijn de SDG's zo belangrijk. Maar het vereist beleid om de twee stromen samen te laten komen. Thema's, zoals ook maatschappelijk verantwoord ondernemen, bieden momenten waarop je ook weer keuzes kunt maken. Het Klimaatfonds is een ander voorbeeld. Er is een fonds waarmee we klimaatverandering willen tegengaan. We hebben kennis, we hebben bedrijven. Daarmee zijn er weer de momenten waarop het samen kan gaan. Ik heb hier natuurlijk nog geen beleidsnota voor me. Vergeef me dus als het nog niet helemaal bij elkaar komt, maar dat is wel de inzet en ik zie dat ook heel helder.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Fijn dat u het op die manier gaat oppakken. Ik denk dat er ongelofelijk veel kansen zijn als je kijkt naar de kennis die wij hebben op landbouwgebied, op watergebied, op energiegebied et cetera. De lijst is eindeloos, zou ik bijna zeggen. Wat betreft die koppeling: het zou mooi zijn als we de koopman en de dominee eens echt konden laten samengaan.

Minister Kaag:

Precies.

De heer Amhaouch (CDA):

Wij hebben al vaker aangedrongen op de evaluaties van de handelsakkoorden. In de schriftelijke beantwoording schrijft de minister ook dat ze daarmee bezig is en dat daar vorige week op Europees niveau over gesproken is. Zij noemt daarvoor juni 2018 als termijn. Misschien ben ik een drammertje op dat gebied. Juni 2018 is op zich goed, als we het wel ook kunnen bespreken in de Kamer. De Kamer moet het niet nog een keer over het zomerreces heen moeten tillen. Wij zouden het liefst eerder hebben, liefst in het voorjaar. Kan de minister er rekening mee houden dat we dit ook als Kamer kunnen behandelen voor het zomerreces?

Minister Kaag:

Ik houd er zeker rekening mee. Ik vind het een relevant punt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Minister Kaag:

Dan ben ik bijna aan het einde. Ik heb nog twee belangrijke thema's: eerlijke vrijhandel en duurzaamheid. Daaraan werd zonet ook gerefereerd door Kamerlid Diks. Wij willen eerlijke vrijhandel, maatschappelijk verantwoord ondernemen en ketenverantwoordelijkheid aan elkaar blijven verbinden. Handel en investeringen moeten samengaan met respect voor mensenrechten, arbeidsrechten, dierenwelzijn en klimaat. Het gaat om handel die bijdraagt aan een veilige wereld en om verantwoorde export van militaire goederen en van goederen die kunnen worden gebruikt voor zowel militaire als civiele doeleinden. Eerlijke vrijhandel is handel die een bijdrage levert aan de nu fameuze SDG's en de voortgang van landen in ontwikkeling.

Mevrouw Ouwehand herhaalde de zorgen over de winning van teerzandolie in Canada. Ik stuurde uw Kamer eerder al een toelichting op de mogelijkheden om hieraan iets te doen binnen het GATT. Het is kennelijk lastig om binnen de regels van het GATT/WTO onderscheid te maken naar productiemethode. Het argument is altijd dat het snel ongewenste discriminatie in de hand werkt. Maar ik wil er wel op wijzen dat ik het een terecht thema vind, ook als voorbeeld, en dat er binnen formats naar gekeken moet worden of Nederland zulke vraagstukken over productiemethoden en eerlijke handel niet weer op tafel kan brengen. Ik wil niet per se naar teerzandolie kijken; het gaat me om het thema in verband met de fundamentele vraag die u stelt. Als productieprocessen eigenlijk tegen onze agenda werken, wat zijn dan de keuzemomenten en hoe benut je onderhandelingen? Ik heb er nog geen specifieke toezegging op, verre van, maar ik begrijp en waardeer uw inzet. Ik heb nu ook wat geleerd over teerzandolie, mevrouw de voorzitter.

Er werd mij ook gevraagd naar de onderhandelingen over een bindend VN-verdrag over mensenrechten en bedrijven. Ik heb nu al een paar keer zelf wat geprobeerd bij te lezen. Er is nog steeds veel onduidelijkheid over de contouren van een dergelijk verdrag; dat is mij wel duidelijk. De voorzitter van de intergouvernementele werkgroep, Ecuador, heeft ontwerpelementen voor een mogelijk verdrag laat verspreid. Vanuit veel lidstaten zijn er zeer veel vragen. Het gaat van absentie — dus helemaal niet meedoen aan het gesprek — tot kritische vragen en fundamentele vragen over de elementen die zijn aangedragen. De conceptelementen van het verdrag die wij hebben gezien, raken zeer veel internationaalrechtelijke kwesties: de mensenrechten, natuurlijk heel belangrijk, maar ook de aansprakelijkheid van de rechtsmacht. Het kabinet zal zich beraden op de Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijk verdrag. Op dit moment heb ik niet goed in zicht hoever de onderhandelingen werkelijk zullen gaan, maar onze instelling zal altijd zijn dat het in samenspraak met EU-lidstaten gebeurt. Wij willen een constructieve bijdrage leveren aan die onderhandelingen.

Ik kom op een laatste punt over verduurzaming van waardeketens en convenanten. Zoals ik al eerder zei en zoals deze Kamer weet, werken wij aan eerlijke handel via de waardeketens. Wij zijn uniek in de integrale manier waarop we dat doen. Wij verwachten van bedrijven dat ze handelen conform de OESO-richtlijnen en dat ze risico's in hun ketens identificeren, voorkomen of aanpakken, zoals vele leden eerder hebben onderstreept, maar hierover ook rekenschap afleggen. Maar ik denk dat we ook begrijpen dat fundamentele, kritische problemen als kinderarbeid en loonuitbuiting niet alleen door bedrijven kunnen worden opgelost. Wij moeten dit samen doen met ngo's, vakbonden, bedrijven en de overheden van de productielanden, die verantwoordelijkheid moeten nemen. Op dit moment is er nog de keuze voor de convenantenaanpak per sector. Verregaande afspraken zijn gemaakt met Nederlandse bedrijven en ngo's om misstanden in de keten terug te dringen. Zoals deze Kamer weet, zijn er sinds 2016 vijf convenanten gesloten. Conform het regeerakkoord wil het kabinet deze aanpak echt voortzetten. Binnen een jaar worden er eventueel nog vier convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen ondertekend.

Mevrouw Diks van GroenLinks vroeg mij welke acties ik wil ondernemen om een voedselconvenant mogelijk te maken. De Kamer ontvangt binnenkort de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Hijink van de SP over het bericht dat maatschappelijke organisaties zich terugtrekken uit onderhandelingen over het voedingsmiddelconvenant. De reden hiervoor is dat ik zelf ook meer informatie heb gevraagd, zowel over het proces als over de inhoudelijke kritiek en zorgen, om beter inzicht te hebben alvorens ik overga tot een beantwoording, die eventueel ook een keuze en een stem zal uitspreken.

Terugkomend op de imvo-convenanten: die zullen over twee jaar worden geëvalueerd en bekeken. Dan is het moment om te bekijken of dwingende, wetgevende maatregelen een effectiever instrument zijn, als uit de evaluatie blijkt dat wat we beogen niet het gewenste resultaat heeft geboekt. Dus in reactie op de vraag uit uw Kamer over de mogelijkheid om nu al wetgeving voor te stellen: ik wil dit liever aanhouden in afwachting van de evaluatie van de convenanten. Wel wil ik onderzoeken of er niet een eerdere tussentijdse evaluatie mogelijk is, waardoor al een mogelijke koerscorrectie zal plaatsvinden of waaruit voortijdig zou kunnen blijken dat de aanpak van de convenanten niet de gewenste resultaten zal boeken. Dan is het uiteraard belangrijk dat de wetgevende maatregelen ook boven de markt blijven hangen.

De voorzitter:

Was u klaar met dit onderwerp?

Minister Kaag:

Hm-ja. Dank u.

De voorzitter:

Als u nog niet klaar bent, krijgt u de gelegenheid om het af te ronden.

Minister Kaag:

Nou, er is een moment dat we ook moeten onderstrepen. De convenanten zijn net begonnen. De partijen hebben tijd nodig om aan te tonen dat hun inspanningen daadwerkelijk hebben gezorgd voor verbeterde, gepaste zorgvuldigheid door bedrijven, dat ze keuzes hebben gemaakt in hun keten en dat ze ook gevolgen en consequenties hebben verbonden aan mogelijke negatieve processen binnen hun waardeketen. Dat moeten we enigszins tijd geven, maar tijdelijkheid betekent niet eeuwigheid. Ik zie een enorm belang in het geven van het signaal dat ook wetgevende maatregelen onderzocht worden. We hebben het geval van Frankrijk, dat vaak geciteerd wordt, maar de wet gaat pas op 1 januari 2018 in. Helaas hebben we dus wel de wetgeving, maar niet de lessen. We hebben ook het Verenigd Koninkrijk. Een aantal landen, waaronder Nederland, is actief op zoek om te zorgen dat alle vormen van uitbuiting en schending van mensenrechten effectief worden aangepakt, met name kinderarbeid. Het gaat mij om de effectiviteit en het gelijke speelveld, ook voor Nederlandse bedrijven. Maar op het gebied van mensenrechten en kinderarbeid is onze stem heel helder.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik ben erg content met de beantwoording van de minister op dit punt. Ik heb zelf namens GroenLinks meermaals aangegeven dat ik het belangrijk vind om vrijwillig te beginnen. Maar ik zeg niet waar ik ophoud, zeg ik er altijd wat dreigend achteraan. Ik vind het van belang dat het zwaard van de wetgeving boven het hoofd van deze partijen blijft hangen; dat geeft u ook aan. Daarom heb ik in de eerste termijn gevraagd of het mogelijk is om bij de gesprekken over en het afsluiten van nieuwe convenanten — niet de oude convenanten, want die bestaan nu eenmaal al — aan te geven dat als men niet binnen een bepaalde periode tot vrijwillige samenwerking komt, wetgeving sowieso ingaat. Dat betekent dat je het al moet voorbereiden voordat je tot een eind komt.

De voorzitter:

Mevrouw Diks, u begon zo goed met korte interrupties.

Minister Kaag:

Dat is een interessante suggestie. Ik kom hier in de tweede termijn op terug.

De heer Hijink (SP):

Het is mij niet duidelijk wat nu precies de houding is van de minister ten opzichte van het verdrag waarover nu binnen de Verenigde Naties wordt gesproken, het bindende verdrag over bedrijven en mensenrechten. Aan de ene kant zegt ze dat we constructief meedenken, maar aan de andere kant zegt ze dat we onze positie nog gaan bepalen. Als je ergens constructief over meedenkt en eraan meewerkt, dan wil je uiteindelijk ook dat zo'n verdrag er komt. Klopt dat?

Minister Kaag:

Er is nog te veel onduidelijkheid over de vorm van het verdrag, zoals het is ingediend. Een groot aantal belangrijke landen die een rol moeten spelen, heeft zich op dit moment volkomen afgescheiden van de discussie. We moeten eerst beter begrijpen wat de contouren zijn die op tafel kunnen liggen voordat we kunnen zeggen dat we voor een verdrag gaan staan. Dat heb ik ook al eerder geantwoord in het algemeen overleg van de commissie voor Buitenlandse Handel. Dat is op dit moment het standpunt. Het is onmogelijk om ons te committeren aan een heel generiek thema zonder dat we weten of dit kanaal en dit proces enige kans van slagen hebben. Binnen de Europese Unie is het gesprek ook nog niet goed gekanaliseerd. Ik zet me nu in op een deelname aan dit gesprek binnen de Europese Unie. Ik zal dit separaat terugkoppelen aan de commissie voor Buitenlandse Handel.

De heer Hijink (SP):

De uiteindelijke tekst weten we nog niet. Daar moet misschien nog jaren over gesproken worden, al hoop ik dat het sneller kan. Maar het gaat natuurlijk om het principe. Kun je het principe onderschrijven dat er binnen de Verenigde Naties een verdrag komt waarin bedrijven gebonden worden aan bepaalde afspraken als het gaat om mensenrechten? Het gaat niet alleen over het proces, maar ook over het principe. Mijn vraag aan de minister is of zij het principe ondersteunt dat Nederland meewerkt aan het ontwerpen van zo'n verdrag.

Minister Kaag:

Ik kom hier in de tweede termijn op terug. Ik herhaal mijn vorige antwoord, maar ik ben gaarne bereid om nog met wat andere details te komen over het Ruggie-framework.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben benieuwd naar het antwoord in de tweede termijn. De minister zei dat zij bereid is om een tussenevaluatie te doen. Daar dank ik haar voor. Ik neem aan dat we die ergens in de loop van 2018 tegemoet kunnen zien. De minister gaf aan dat in een aantal landen, zoals Engeland, Frankrijk en Oostenrijk, verschillende wetgevingstrajecten aan de gang zijn. Is zij bereid om daar onderzoek naar te doen en de Kamer te informeren over de mogelijkheden om tot een wettelijke ondergrens te komen?

Minister Kaag:

Het antwoord is ja. En om u nog blijer te maken: ik heb deze vraag al uitgezet en de collega's zijn al aan de slag.

De voorzitter:

U wordt op uw wenken bediend, mijnheer Voordewind.

De heer Bouali (D66):

Ik ben ook heel blij met de antwoorden van de minister over de convenanten. Ik kreeg vorige week een scholiere van het Vlietland College op bezoek, Isabella de Munck. Zij wil als consument graag weten hoe zij eerlijke kleding kan kopen. Ik doe de minister graag de aanmoediging om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat Nederlandse burgers weten wat ze kopen.

Minister Kaag:

Ik denk dat dat een heel goede suggestie is. Er is bijvoorbeeld in Engeland een index genaamd FTSE4Good. Daar kun je bedrijven niet alleen afmeten aan maatschappelijk ondernemen maar ook aan andere waarden en normen. Dus dan is het de klant die bepaalt of hij daar wil winkelen of niet. Allerlei ideeën kunnen daarover ontwikkeld worden. Ik weet niet of het aan mij is. Ik denk dat het meer aan het bedrijfsleven, belangenorganisaties en anderen is, maar dit zijn suggesties die we zeker kunnen meenemen. Maar ik weet niet of het aan dit ministerie is. Ik denk dat het eventueel aan andere collega's is en natuurlijk ook aan de burger. Er is tegenwoordig veel privaat initiatief.

De voorzitter:

Dank u wel. Dit was volgens mij uw eerste termijn. Of was u nog bezig? Zijn er nog punten waarvan u ..

Minister Kaag:

Er is nog een laatste punt, de handelsakkoorden. Maar dat is ten dele al behandeld, mevrouw de voorzitter. Daarna zal ik helemaal klaar zijn. Er is al eerder door een aantal leden gevraagd naar de handelsakkoorden. Wij blijven natuurlijk aansturen op een resultaatgerichte concludering van onderhandelingen binnen de Wereldhandelsorganisatie. Niet alles verloopt naar wens, maar wij zorgen er in samenwerking met andere landen binnen de EU voor dat voortgang geboekt kan worden. Wij vinden het ook belangrijk dat het draagvlak behouden blijft onder burgers en bedrijven voor deze akkoorden door middel van rapportage, publieke informatie en het openbaar maken van onderhandelingsmandaten.

Mevrouw de voorzitter. GroenLinks en D66 vroegen mij naar de manier waarop handelsakkoorden een bijdrage leveren aan de internationale duurzaamheidsagenda, inclusief natuurlijk uitvoering van het Parijse klimaatakkoord. Duurzaamheidshoofdstukken zijn in principe altijd onderdeel van bilaterale handelsakkoorden en er is ruimte om hier bredere afspraken over te maken. Tegelijkertijd moeten we er natuurlijk ook voor waken dat de inzet op duurzame ontwikkelingen niet gebruikt wordt als excuus voor protectionisme. Het Environmental Goods Agreement — ja, het staat er wel in het Engels — is een belangrijke stap. Het kabinet is een fervent voorstander van het EGA. Het verdrag kan het voor de consument goedkoper maken om duurzame producten te kopen en bedrijven profiteren daardoor van een grotere vraag. Dit zal naar verwachting ook zorgen voor meer banen. De onderhandelingen zijn helaas vastgelopen, maar wij zullen inzetten op een nieuwe start, want wij denken dat het heel belangrijk is. Daarmee kom ik ook terug op het punt van de burger, die dan zelf kan besluiten duurzamer te kopen, mits de informatie over het product natuurlijk aanwezig is en tijdig is.

Mevrouw de voorzitter, ik ben heel blij met de gesprekken en de suggesties die zijn gedaan. Ik zal natuurlijk vol inzetten op een integrale en goed geïntegreerde beleidsnotitie die hulp, handel en investeringen effectief combineert met duurzaamheid en welvaart, ook voor Nederland.

Dank u.

De voorzitter:

Meneer Hijink, er is ook nog een tweede termijn. Heeft u een brandende vraag?

De heer Hijink (SP):

Ik heb nog iets tegoed van deze minister.

De voorzitter:

O, dat is belangrijk.

De heer Hijink (SP):

Daar kom ik dus nog even op terug. Wij begonnen vanochtend met Dani Rodrik. Ik hield u een citaat van hem voor over de handelsverdragen: "Wij hoeven niet te betreuren dat de handelsverdragen dood zijn. Wij verspillen veel politiek kapitaal aan zeer weinig economische winst". Deze econoom, die u met zo veel instemming vanochtend citeerde, zegt eigenlijk dat de handelsverdragen, zoals ze er nu bij liggen, meer een lobby van het bedrijfsleven zijn en veel te weinig aandacht hebben voor de factor arbeid; dus te veel voor het kapitaal en te weinig voor arbeid.

De voorzitter:

En de vraag is?

De heer Hijink (SP):

De vraag is: hoe kijkt de minister naar deze uitspraak van deze econoom?

Minister Kaag:

Dat kan. Ik heb hem ook gesproken. Ik vond het ontzettend interessant. Het is natuurlijk een briljante econoom. Het is ook een politieke inschatting. Hij heeft overigens ook heel veel andere dingen gezegd, over landen in ontwikkeling en de duurzaamheidsagenda. We hebben altijd investeringen nodig. Kapitaalstromen veranderen natuurlijk enorm. Het gaat om regulering en natuurlijk ook om belastingheffing en investeringen. Dat is een heel belangrijk element in handelsakkoorden. Nederland heeft ontzettend veel baat bij het huidige multilaterale stelsel en verdient er ook veel door. Kijkend naar de recent afgesloten akkoorden zou ik niet willen stellen dat het een recept of methode van het verleden is. Verbetering: ja, inclusief natuurlijk het centrale thema duurzaamheid en een goede, sterke blik op mensenrechten. Maar om nou te zeggen dat het een instrument van het verleden is, nee. Ik zou eerlijk gezegd zeggen dat het riskant kan zijn in een wereld waarin iedereen wil terugvallen op protectionisme en bilateralisme. "Eigen land eerst" zal Nederland niet per se ten goede komen. Verbetering van de instrumenten, ja. De verhouding tussen arbeid en kapitaal is een heel verhaal. Als u het wilt hebben over multinationals en andere vormen van verdienen, dan heb ik daar graag een ander gesprek over in de Raad Handel.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Hijink (SP):

Protectionisme is niet het antwoord. Dat ben ik direct met de minister eens. Eerlijke handel is wel het antwoord. Deze econoom, Dani Rodrik, haalt vaak het voorbeeld aan van zonnepanelen die tegen dumpprijzen worden geïmporteerd naar Europa. Bedrijven kunnen dan vervolgens bij de WTO of elders een klacht indienen. Dat is een vorm van bescherming voor kapitaal. Op het moment dat arbeiders in Nederland of in Europa last hebben van laagbetaalde werknemers in China of elders, dan is daar ook een oneerlijke vorm van concurrentie aan de gang, waar zij vervolgens geen bezwaar tegen kunnen maken.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Hijink (SP):

Dat is de oneerlijkheid in deze handelsverdragen. Ik vraag de minister of zij bereid is om die oneerlijkheid binnen onze handelspolitiek de komende jaren op te gaan lossen.

Minister Kaag:

Ik vind de situatie te eenvoudig geschetst. Daar kan ik dus geen ja op zeggen. Wij zetten in op eerlijke handel en de duurzaamheidsagenda. Daar zet ik wel op in.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik heb begrepen dat de leden willen onderhandelen over het indienen van moties in tweede termijn. Daarom wil ik voorstellen om tien minuten te schorsen. Laten we het daarop houden.

U wilt langer schorsen? Er wordt tegenwoordig over alles onderhandeld in de zaal! Mijn hemel! Nee, na tien minuten gaan we gewoon verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De vergadering wordt van 12.29 uur tot 12.40 uur geschorst.

De voorzitter:

Jullie proberen de schorsing toch nog te rekken tot een kwartier, zie ik. We gaan verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Na de tweede termijn schors ik voor de lunchpauze. Daarna gaan we stemmen. Daarna gaat de minister de eventuele vragen en ingediende moties becommentariëren. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van Weerdenburg namens de PVV.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dank u, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording, voor de antwoorden die ze vandaag alvast heeft kunnen geven. De rest van de beantwoording zien we natuurlijk graag tegemoet.

Het is een trieste constatering dat de ontelbare miljarden aan financiële steun de afgelopen decennia aan de derde wereld per saldo niet hebben opgeleverd wat werd gehoopt. Ik heb hier gisteren daarom een oproep gedaan aan de collega's om samen met de PVV een serieuze discussie te starten over het bestaansrecht van het huidige OS-beleid. Ik moet constateren dat daarvoor geen enkele animo is. Ook voor dit kabinet is dat absoluut onbespreekbaar. De minister zei het net nog glashelder: ik ga beleid uitvoeren; we hoeven het niet met iedereen eens te zijn, daar zijn de verkiezingen voor. Dat is een directe oproep van de minister aan een derde van de Nederlandse bevolking die een stop wil op ontwikkelingshulp om op de PVV te stemmen. We zijn erg blij met die oproep en we onderschrijven die met enthousiasme.

Ook de andere partijen durven de discussie niet aan. Men kijkt weg, soms letterlijk, tijdens de PVV-bijdrage. Meerdere collega's vonden het ook heel vervelend dat ik hun feiten voorlegde. Ik zou er steeds enkele lullige projecten uitlichten. Kijk zelf eens op de website openaid.nl, zou ik hun willen zeggen. Klik gewoon eens wat projecten aan. Dan kun je zelf zien dat het geen uitzonderingen zijn. Bovendien, als de projecten die ik als voorbeeld noemde geen positieve voorbeelden zijn, laten we ze dan stopzetten. Ik concludeer dat het blijkbaar heel vervelend is als de waarheid je goedebedoelingenfeestje komt bederven.

We hebben mooie verhalen gehoord gisteren van alle partijen. Maar als je daadwerkelijk opkomt voor vrouwenrechten, kun je niet ook shariarechtbanken steunen. Als je daadwerkelijk opkomt voor de allerarmsten in de wereld, kun je niet ook miljardenbedrijven zoals Apple willen steunen met Nederlands belastinggeld. Ik hoop dan ook dat de volgende moties op brede steun kunnen rekenen in de Kamer. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd er nog eens naar te gaan kijken, dus deze moties kan zijn beschouwen als een aanmoediging.

Ik begin met de eerste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland financieel bijdraagt aan het versterken van de rechtsstaat in Somalië, mede om de invloed van het formele recht in de regio's te versterken;

constaterende dat in de huidige Somalische grondwet staat dat de sharia de basis is van al het recht in Somalië en dat wetten en regels niet tegen de sharia in mogen gaan en dat de Nederlandse regering dit erkent;

constaterende dat Somalië lid is van de OIC en daarmee de Caïrodeclaratie van de islamitische mensenrechten onderschrijft waarin staat dat de islamitische sharia het uitgangspunt is;

spreekt uit dat het volstrekt onacceptabel is dat met Nederlands belastinggeld rechtbanken worden gefinancierd waar recht gesproken zal worden op basis van de barbaarse sharia;

verzoekt de regering direct te stoppen met het financieren van de juridische sector in Somalië,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (34775-XVII).

De heer Hijink (SP):

Volgens mij dient de PVV nu vrijwel dezelfde motie in als de vorige keer. Gisteren heeft u, mevrouw Van Weerdenburg, meerdere collega's hier ook over ondervraagd. Alleen spreekt u nu weer over het stoppen van de steun aan de juridische sector in Somalië. Dat is natuurlijk iets anders dan het subsidiëren van shariarechtbanken. Als u wilt opkomen voor de vrouwen in Somalië en als u niet wilt dat die slachtoffer worden van shariawetgeving, moet u toch juist willen investeren in de juridische sector in dat land, zodat de advocatuur en mensenrechtenorganisaties voor deze mensen kunnen opkomen? Ik vind het niet zo gek dat de hele Kamer tegen die motie heeft gestemd als u juist de steun voor de mensen die deze vrouwen in Somalië moeten gaan steunen, helemaal wilt intrekken.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

De heer Hijink maakt eigenlijk precies mijn punt. Het is namelijk zo dat wij die discussie hebben gehad met de ministers Koenders en Ploumen. Wij hebben gevraagd: wat wordt er nou eigenlijk precies gesteund? De argumentatie was dat mensen nu overgeleverd zijn aan Al-Shabaabrechtbanken die rechtspreken op basis van de sharia. Maar op de officiële rechtbanken die met dit geld worden ondersteund, geldt het Somalisch recht, dat dus op basis van de sharia is. Dat ontkent de minister ook niet. Ik heb letterlijk gevraagd wat nou de meerwaarde is voor een overspelige Somalische vrouw als zij gestenigd wordt door een officiële rechtbank in plaats van door die van Al-Shabaab. Daarop kwam gewoon geen fatsoenlijk antwoord van de minister.

De voorzitter:

De heer Hijink, tot slot.

De heer Hijink (SP):

En wat nu als deze vrouw juist belang zou hebben bij een goede advocaat, bij een mensenrechtenactivist die voor de rechten van deze vrouw opkomt? Wat nou als dit geld nou juist bedoeld is om de shariawetgeving in het land te bestrijden? Dat is volgens mij de reden dat de hele Kamer tegen dit soort voorstellen van de PVV stemt. U draait het dus precies om. In dat heel kleine zinnetje heeft u het over de hele juridische sector. U heeft het niet over shariarechtbanken. U heeft het over de hele juridische sector. Dan hebt u het dus ook over de bedrijven, over de organisaties, over de activisten en over de advocaten die voor deze mensen opkomen. U scheert het allemaal over een kam. Daarmee slaat u een enorme flater en dus stemt deze hele Kamer tegen dit soort moties.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Misschien is de heer Hijink geen jurist. Je kunt nog zo'n goede advocaat hebben, maar juist die advocaat heeft te maken met het geldende recht in dat land. Het geldende Somalische recht is gewoon op basis van de sharia. Dat heeft de minister toegegeven. Dit was onder het mom van: dit is een voorlopige grondwet en ja, daar staat de sharia in, maar wij hopen dat er doordat wij op ze inpraten in de volgende versie van 2020 afstand wordt gedaan van de sharia. Dat is totaal onrealistisch. En nogmaals, het geldend recht is nu op basis van de sharia. Ik kan daar ook niks aan doen. Ik hoop dat de heer Hijink met mij van mening is dat dat gewoon absurd is en daardoor ook die motie steunt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

De tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat miljardenbedrijven zoals Apple en Intel geen financiële steun nodig hebben van de Nederlandse belastingbetaler voor de winning van grondstoffen voor hun productieproces;

verzoekt de regering per direct te stoppen met alle financiële steun aan het European Partnership for Responsible Minerals,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weerdenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (34775-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dan de laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederlanders van oudsher zeer vrijgevig zijn en heel goed zelf kunnen beslissen of, en zo ja, aan welk liefdadigheidsdoel zij hun geld doneren;

verzoekt de regering om geen cent meer uit te geven aan ontwikkelingshulp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weerdenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (34775-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu mevrouw Becker van de VVD het woord.

Mevrouw Becker (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan de minister voor haar antwoorden in haar termijn. Ik begon mijn eerste termijn met een ode aan de handel. Ik heb de minister opgeroepen om de handel en het belang van het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Bedrijven willen met hun mooie producten de wereld veroveren. Het is hun eigen ambitie om 40% van het bbp met die handel te gaan verdienen. Ik ben blij dat de minister die ondersteuning aan mij heeft toegezegd. Ik ben ook heel benieuwd naar de uitwerking die zij samen met het bedrijfsleven gaat oppakken. Om dit kracht bij te zetten, heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat met Nederlandse handel ruim 2,2 miljoen banen verbonden zijn en 32% van het bbp ervan afhankelijk is;

overwegende dat dit niet vanzelfsprekend is en ondernemers steun verdienen om in de toekomst met hun producten en innovaties de wereld te blijven veroveren en verbeteren;

overwegende dat het bedrijfsleven zelf een ambitieus doel gesteld heeft om in 2030 40% van het bbp met handel te verdienen;

verzoekt het kabinet met een proactieve handelsagenda te komen waarin ten minste de behoefte van ondernemers aan toegang tot financiering, betere informatievoorziening en het meer bundelen van krachten in regio's en sterke sectoren worden opgepakt;

verzoekt het kabinet tevens deze voor het zomerreces aan de Kamer aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Becker, Bouali, Voordewind en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (34775-XVII).

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. We hebben het met de minister gehad over de extra regeerakkoordmiddelen die beschikbaar zijn gekomen, met een prioriteit voor noodhulp, opvang in de regio en het aanpakken van de grondoorzaken van onder andere migratie en armoede. De minister heeft een nota van wijziging gestuurd. Ik ben heel benieuwd naar het antwoord dat ze gaat geven in tweede termijn op de vraag of het toch lukt de Kamer voor het einde van het jaar wat meer over de onderverdeling van de middelen te informeren.

Ik wil haar nog vragen of ze in tweede termijn kan ingaan op de middelen die beschikbaar zijn voor noodhulp. Hoe gaat ze ervoor zorgen dat, als zich in de wereld calamiteiten voordoen die ervoor zorgen dat er extra budget voor noodhulp nodig is, niet alles al belegd is en daardoor extra geld zou moeten worden toegevoegd uit de algemene middelen? Ik ben benieuwd naar haar reactie daarop.

Onder de noemer "noodhulp" hebben we het ook gehad over CERF. De VVD heeft gezegd dat het een goed vehikel is, maar dat het niet goed is dat Nederland als heel klein land vooroploopt om steeds de portemonnee te trekken en dat veel andere landen geen of een heel kleine bijdrage leveren. De minister heeft gezegd dit te willen aankaarten bij andere landen maar geen succes te kunnen beloven, dus ook daarover heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland met een bijdrage van 60,6 miljoen in 2017 van de totale 380 miljoen euro in CERF, het noodfonds van de VN, de derde donor in de wereld is;

constaterende dat er nog steeds veel landen zijn die geen of een kleine, bijdrage leveren, zoals Saudi-Arabië, China, Italië en België, en het fonds daardoor onvoldoende kapitaal heeft;

van mening dat bij acute humanitaire crises onmiddellijke inzet mogelijk moet zijn zonder de meest actieve donorlanden steeds opnieuw een extra bijdrage te hoeven vragen;

verzoekt de regering er in VN-verband bij andere landen op aan te dringen ook een substantiële en structurele bijdrage aan CERF te leveren, de Nederlandse bijdrage hierop af te stemmen en de Kamer zo snel mogelijk over de resultaten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (34775-XVII).

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. We hebben het vandaag veel gehad over het belang van innovatie, ook in relatie tot noodhulp. Ik wil de minister vragen in haar tweede termijn erop in te gaan of innovatie niet ook een rol kan spelen bij opvang in de regio. Ik heb het dan bijvoorbeeld over innovatieve oplossingen voor solargebruik in tentenkampen. Hoe kijkt zij ertegenaan om dit soort innovaties te stimuleren vanuit Nederland in het kader van opvang in de regio?

Tot slot. Ik ben heel blij dat de minister heeft aangegeven dat ze het met de VVD eens is dat we ervoor moeten zorgen dat de middelen die beschikbaar zijn voor hulp ook effect hebben, dat we dat inzichtelijk moeten maken, dat we conclusies van beleid ieder jaar in de begroting en het jaarverslag gaan opnemen en dat we het beleid eventueel bijstellen als blijkt dat het niet werkt. De VVD zal daar scherp bij blijven meekijken, want het is ons doel dat geld voor hulp ook echt terechtkomt bij mensen, zodat ze een beter leven hebben in hun eigen land. En het is ons doel dat we als Nederland de wereld gaan veroveren met onze prachtige producten. Ik heb goede hoop dat we in de begroting ook aandacht voor handel gaan hebben, niet alleen in woord maar ook in indicatoren en afrekenbare doelstellingen.

Ik kijk uit naar de antwoorden van de minister. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Becker.

Ik geef het woord aan mevrouw Diks namens GroenLinks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister uiteraard voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik bespeur en ik zie heel veel mogelijkheden om in de komende jaren echt tot mooier buitenlandsehandelsbeleid en ontwikkelingssamenwerking te komen. Ik zie echt veel kansen om daar ook vanuit GroenLinks aan bij te dragen.

Voorzitter. Ik heb niet zo heel veel tijd meer, dus ik wil beginnen met het voorlezen van mijn moties, voor het geval het uit de hand loopt.

De voorzitter:

Hoeveel moties heeft u?

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Vijf. Gaat u er voor zitten. Allemaal hartstikke mooie moties uiteraard, dat begrijpt u.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit jaar wederom een enorm bedrag, te weten 534 miljoen, aan geld bestemd voor ontwikkelingssamenwerking wordt uitgegeven aan eerstejaarsasielopvang in Nederland;

overwegende dat de ODA-toerekening voor eerstejaarsasielopvang meebeweegt met de heftig fluctuerende instroom van asielzoekers en dat dit een zeer negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel;

verzoekt de regering de ODA-toerekening voor eerstejaarsasielopvang vanaf het eerstvolgende begrotingsjaar te maximeren op 250 miljoen euro,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Van den Hul, Hijink en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (34775-XVII).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb er in mijn bijdrage veel aandacht aan besteed, omdat ik het van ongelofelijk belang vind om te proberen om landbouwgronden te restaureren. Daarom deze motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Sahelregio in Afrika jaarlijks een strook van 50 kilometer landbouwgrond verliest aan de Sahara, met gebrek aan voedsel, water en werkgelegenheid tot gevolg, wat op zijn beurt weer leidt tot een afname van politieke en militaire stabiliteit in de regio;

overwegende dat de verwoestijning van de Sahelregio door bovengenoemde effecten een belangrijke pushfactor in migratie naar de EU vormt, en bovendien de opwarming van de aarde versnelt;

overwegende dat de Nederlandse landbouw een belangrijke bijdrage hieraan zou kunnen leveren en daarmee het Nederlandse beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking effectief aan elkaar gekoppeld kunnen worden;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe Nederland op doelmatige wijze het terugwinnen van landbouwgrond op de Sahara in de Sahelregio intensief kan bevorderen, en de Kamer in de nieuwe beleidsnota te informeren over een plan van aanpak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Dijkgraaf, Van den Hul en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (34775-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Global Financing Facility initiatieven van landen ondersteunt om kinder- en moedersterfte tegen te gaan en de gezondheid van vrouwen, kinderen en jongvolwassenen te verbeteren door middel van slimme en gefocuste investeringen, en recent een initiatief is gestart om het mondiaal tekort aan financiering om kinder- en moedersterfte te voorkomen te dichten;

overwegende dat Nederland middels een initiële bijdrage uiterlijk september 2018 kan toetreden tot het Global Financing Facility Trust Fund, en daarmee ook mee kan beslissen over de besteding van de gelden;

verzoekt de regering te onderzoeken of Nederland kan toetreden tot het Global Financing Facility Trust Fund, en de Kamer daarover in een brief te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (34775-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland zich heeft gecommitteerd aan de Sustainable Development Goals en dat dit niet alleen implicaties heeft voor het Nederlandse buitenlandbeleid, maar dat ook nationaal gekeken moet worden of en hoe nieuwe regels het behalen van de Sustainable Development Goals dichterbij brengen;

overwegende dat uit een onderzoek van het ministerie van Buitenlandse Zaken is gebleken dat slechts 30% van de onderzochte beursgenoteerde bedrijven gecommitteerd is tot naleving van de OESO-richtlijnen;

verzoekt de regering bij wetsvoorstellen vanaf heden een paragraaf toe te voegen in de memorie van toelichting waarin wordt uiteengezet op welke wijze het voorstel bijdraagt aan het behalen van de SDG's;

verzoekt de regering bij relevante wetgeving in de memorie van toelichting te beargumenteren hoe de wetgeving bijdraagt aan de naleving van OESO-richtlijnen door bedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Diks, Van den Hul en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (34775-XVII).

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben me ervan bewust dat ik door mijn tijd heen ben.

De voorzitter:

Dat gaat allemaal ten koste van de spreektijd van GroenLinks, straks, bij een andere begroting.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

O.

De voorzitter:

Dat wordt ruzie in uw fractie.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Hopelijk heeft niemand dit gezien!

Uitputting nationale rechtsgang. Dit is al een oude motie die bij een eerder overleg is ingediend over handelsbeleid en investeringsbevordering.

De voorzitter:

U hoeft de motie niet voor te lezen. Het is een eerder ingediende motie, dus als u het nummer noemt.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Nee, ik had de motie eerder rondgestuurd. Ik lees alleen het dictum voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering bij de Europese Commissie aan te dringen dat het voorgenomen multilaterale investeringsgerecht zo wordt ingericht dat het slechts zou kunnen worden aangesproken na het doorlopen van de gehele nationale rechtsgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (34775-XVII).

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Ik wil de minister complimenteren met en danken voor de heldere en zorgvuldige beantwoording van onze vragen. Een mooie basis voor een verdere samenwerking. Wij zijn blij met de trendbreuk die is ingezet. Gisteren heb ik daarom duidelijk aangegeven dat het CDA de beschikbare middelen voor 2018 nog niet zomaar wil oormerken, voordat de minister duidelijk heeft aangegeven waar haar prioriteiten liggen en welke criteria zij hanteert. Uiteraard hebben wij wel onze voorkeuren en ideeën waar dit extra geld aan uitgegeven moet worden. Graag onderzoeken wij daarom wat de mogelijkheden zijn voor de verhoging van het ARC-fonds. We zijn verheugd met de extra middelen voor noodhulp, zoals de minister reeds heeft toegezegd in de tweede nota van wijzigingen. Specifiek willen wij aandacht vragen binnen deze programma's voor de positie van vrouwen, mensenhandel, prostitutiebestrijding en inzet op onderwijs.

Wat mij nog niet helemaal helder is, is hoe de minister specifiek het punt van bestrijding van prostitutie wil gaan aanpakken. Als de minister daar nog een toelichting op zou willen geven, graag, dan kan dat eventueel met een brief. Het CDA kiest voor een zorgvuldige aanpak, zodat de 190 miljoen die nu beschikbaar is, zo effectief mogelijk wordt uitgegeven. In het regeerakkoord hebben we afgesproken focus in het beleid aan te brengen. Maar we willen voorkomen dat we nu niet direct een dusdanig grote hoeveelheid aan eigen speerpunten over het voetlicht brengen en het beleid dusdanig laten versnipperen.

Voorzitter. Ik heb drie moties aangaande het vaststellen van criteria op basis waarvan wij de extra gelden voor OS gaan uitgeven. Zoals gezegd vinden wij de focus en de efficiency van groot belang.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nodig is dat de regering aangeeft welke criteria ze gaat hanteren aangaande de keus voor en prioritering van de focuslanden en Afrika;

verzoekt de regering om ruim voor verschijning van de beleidsnota eenduidige criteria op te stellen met bijbehorende analyse en deze naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik, Amhaouch en Bouali. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (43775-XVII).

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Er komen veel initiatieven aangaande vrouwenrechten en SRGR vanuit de Kamer. Wij zijn van mening dat daaruit een samenhangend beleid moet voortkomen waarin alle wensen zo veel mogelijk moeten worden meegenomen. Ik zie dit als een opdracht aan de minister. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel verschillende initiatieven de ronde doen ter versterking van de positie van vrouwen;

verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk een samenhangende visie op het Nederlandse internationale vrouwenrechtenbeleid met de Kamer te delen en daarbij rekening te houden met de verschillende specifieke wensen van de Kamer en de bestaande fondsen en bestaand beleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (34775-XVII).

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter. Namens mijn collega Mustafa Amhaouch de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland veel kennis heeft aangaande de agro/food sector en water;

constaterende dat dit zeer belangrijke onderwerpen zijn om de SDG's te behalen;

constaterende dat Nederland hiermee in het bijzonder bijdraagt aan de versterking van voedselwaardenketens, het aanpakken van klimaatverandering en het aanpakken van de grondoorzaken van migratie;

constaterende dat er steeds volop gewerkt wordt vanuit het bedrijfsleven, in samenwerking met maatschappelijke organisaties en kennisinstituten zoals de Universiteit Wageningen aan innovatieve technologieën in opkomende landen;

verzoekt de regering deze kennispositie van Nederland op het terrein van water en voedsel te erkennen en optimaal te benutten in het internationaal handelsbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik, Amhaouch, Bouali, Voordewind en Dijkgraaf.

Zij krijgt nr. 27 (34775-XVII).

Mevrouw Kuik, onder de vorige motie staat de naam van de heer Amhaouch als eerste, maar de indiener komt als eerste onder de motie te staan. Wij veranderen dat dus.

Mevrouw Kuik (CDA):

Oké.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voor de afweging binnen mijn fractie over het wel of niet steunen van de motie die het laatst werd ingediend, vind ik het wel van belang om te weten of de CDA-fractie de inzet van de Nederlandse kennis op het gebied van landbouw ook ziet vanuit de benadering van voedsel als een mensenrecht. Als dat niet zo is, zijn we het misschien niet eens en hebben we nog wel wat vraagtekens bij de uitvoering van de motie.

Mevrouw Kuik (CDA):

Volgens mij heeft mijn collega gisteren toegelicht hoe wij dat zien. Ik zie nog een andere interruptie.

De voorzitter:

Nee, eerst mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Daaruit begrijp ik dat de CDA-fractie daartoe bereid is, maar dat wil ik wel graag bevestigd hebben voor de afweging over deze motie.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ik kan bevestigen wat de heer Amhaouch gisteren heeft gezegd.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat klinkt als een heel verstandige tekst. Als mevrouw Kuik dat ook zegt over mijn vraag, zijn we klaar. Ik begrijp dat zij de motie van de collega moest indienen, maar ik had de motie eigenlijk medeondertekend.

Mevrouw Kuik (CDA):

O, excuus.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dus is mevrouw Kuik het er ook mee eens dat meneer Amhaouch het goed vindt ...

De voorzitter:

U staat er wel onder.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Sta ik er wel onder? Dan is het goed. Dank u wel.

Mevrouw Kuik (CDA):

Bij dezen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kuik. Ik sla meneer Amhaouch over, want u heeft mede namens hem gesproken. Dan ga ik naar de heer Hijink, van de SP.

De heer Hijink (SP):

Dank u, voorzitter. Ook dank aan de minister voor alle antwoorden vanochtend, hoewel ik wel moet zeggen dat heel veel vragen nog niet zijn beantwoord. Maar ik neem aan dat we elkaar de komende tijd veel zullen treffen. Dat komt dus helemaal goed.

Omwille van de tijd zal ik nu de moties indienen. Ik weet niet waar de heer Bouali nu is, maar het zijn geen 48 moties, maar 2. Dat valt dus reuze mee. De eerste motie gaat over de situatie in Jemen. Daar hebben we het vandaag kort over gehad. De situatie is schrijnend. Als we niet oppassen, lijden straks bijna 1 miljoen mensen aan de cholera-epidemie die daar gaande is. De SP wil graag tegemoetkomen aan de noodoproep die we van hulpverleners hebben gehad. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de oorlog in Jemen al meer dan 10.000 mensen zijn gestorven, 3 miljoen mensen dakloos zijn geworden, miljoenen mensen door hongersnood bedreigd worden en er momenteel de ergste cholera-uitbraak in de wereld is;

overwegende dat honderden medewerkers al weken Jemen niet in of uit kunnen vanwege de blokkade van het land door de internationale coalitie onder leiding van Saudi-Arabië;

verzoekt de regering via alle mogelijke diplomatieke kanalen en richting alle leden van de coalitie erop aan te dringen dat de blokkade onder leiding van Saudi-Arabië wordt opgeheven, zodat het oorlogsrecht kan worden nageleefd en structurele toegang voor hulpverleners en hun goederen kan worden verleend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hijink, Karabulut en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (34775-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er contextgebonden verschillen zijn in de flexibele inzetbaarheid van noodhulporganisaties;

van mening dat hierop blijvend dient te worden gestuurd door te letten op effectiviteit ter plaatse, vertrouwen van lokale partijen, bewezen capaciteit voor schaalbare hulp en bewezen toegang tot de meest kwetsbaren, waaronder vrouwen en meisjes;

constaterende dat het kabinet de komende maanden bekijkt hoe de flexibiliteit in de besteding van noodhulp kan worden vormgegeven;

verzoekt de regering deze criteria te behouden als leidraad bij het financieringskader voor noodhulp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hijink, Van den Hul en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (34775-XVII).

Dank u wel. Dan geef ik het woord nu aan de heer Bouali, namens D66.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik wil de minister hartelijk danken voor haar mooie antwoorden. Het belang van effectieve ontwikkelingssamenwerking en handel delen wij. We kunnen daarmee de grondoorzaken van migratie bestrijden en we kunnen de armoede terugdringen en honger uitbannen. Daarom is het ook goed dat er eindelijk weer wordt geïnvesteerd in ontwikkelingssamenwerking en in de handelsagenda.

Ik wil in deze tweede termijn nog bij een aantal zaken stilstaan. In de eerste plaats neem ik u allen mee naar Marokko. De minister heeft schriftelijk aangegeven hoe de motie wordt uitgevoerd. Er zullen vier sectorstudies worden uitgevoerd en er wordt gekeken of er in Marokko een broedplaats voor startende bedrijven kan worden opgezet, gericht op ondernemerschapsbevordering bij lokale jongeren. Dat is heel mooi. Marokko is immers een belangrijke partner voor Nederland en een land in de ring rondom Europa. Is de minister bereid om de Kamer te informeren over de voortgang en kan zij de resultaten van die studies met de Kamer delen?

Voorzitter. Dan het punt van vrouwenrechten en SRGR. Nederland heeft internationaal een uitstekende reputatie op het gebied van de bevordering van vrouwenrechten en SRGR. Dat moeten we vooral voortzetten. Om dat te onderstrepen heb ik daarover een motie, die mede ondersteund wordt door collega Van den Hul.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Kuzu een vraag.

De heer Kuzu (DENK):

Het is terecht dat de heer Bouali aandacht vraagt voor de situatie in de Marokkaanse Rif. Is hij ook bereid om een voorstel te steunen ten behoeve van de noden van mensen die daar aan de orde komen? Mensen vragen daar om scholen, ziekenhuizen, wegen en infrastructuur. Ondernemerschap is belangrijk, maar is de heer Bouali, is D66, ook bereid om een voorstel te steunen dat ingaat op de noden van dit moment?

De heer Bouali (D66):

Ik weet niet of de heer Kuzu de antwoorden van de minister heeft gezien of überhaupt heeft gelezen, maar daar staan al die onderwerpen in.

De heer Kuzu (DENK):

Ik heb de antwoorden inderdaad gelezen. Ik ga een voorstel indienen over de noden van de mensen op dit moment, op het gebied van ziekenhuizen, scholen en wegen. Dan reken ik op de steun van D66.

De heer Bouali (D66):

Ik zie het met veel plezier tegemoet en ik zal ernaar kijken.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Bouali (D66):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland een voortrekkersrol heeft als het gaat om de bevordering van vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR);

overwegende dat in de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties gendergelijkheid als expliciet doel is opgenomen;

overwegende dat SRGR een basisrecht is en dat iedere vrouw waar ook ter wereld de keuze moet hebben of en wanneer zij kinderen wil krijgen;

constaterende dat SRGR in het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst is opgenomen als expliciete prioriteit;

verzoekt de regering de Kamer bij de nieuwe beleidsnota met de agenda voor ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen te expliciteren op welke wijze invulling wordt gegeven aan deze prioriteit en welke financiële middelen daartoe worden vrijgemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bouali en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (34775-XVII).

De heer Bouali (D66):

Voorzitter. Ik vroeg ook nog naar Serious Request. De minister leek welwillend en heeft het gehad over een bijdrage waar ze later nog op terug zal komen. Dus ik wacht met geduld dat antwoord af.

Dan het laatste punt, handel. Ik ben blij dat de minister het belang van handel voor Nederland goed voor ogen heeft — het is een belangrijk onderwerp — en dat zij daarbij ook het D66-credo "denk en handel internationaal' in woord en daad uitdraagt. Ik zou het eigenlijk ook wel prettig vinden als we in de Kamer af en toe wat meer denken en handelen internationaal; ik ben dus ook wel voorstander van het gebruik van termen die niet altijd in het Nederlands zijn.

De voorzitter:

Dat is uw goed recht. U zegt het tegen mij maar het gaat niet om mij, maar ook om de mensen buiten de zaal.

Ik geef het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Ik heb hier gisteren een aantal lansen gebroken voor heldinnen als Amal Bascha uit Jemen, voor lokale organisaties en vakbonden, voor het investeren in onderwijs en vooral voor het investeren in gelijke kansen en rechten voor vrouwen en meisjes. Niet omdat het moet maar omdat het werkt. Gelukkig hoor ik dat de minister dat in elk geval met ons eens is en dat stemt ons hoopvol voor een constructieve samenwerking de komende tijd. Ik heb vier moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onderwijs een van de basisvoorwaarden is voor economische en sociale ontwikkeling;

constaterende dat de toegang voor meisjes en vrouwen tot onderwijs in veel landen geen vanzelfsprekendheid is;

overwegende dat bevorderen van gelijke rechten en kansen voor vrouwen begint met het investeren in onderwijs;

verzoekt de regering onderwijs een prominente rol te laten spelen in OS en de Kamer voor de Voorjaarsnota te informeren over de inspanningen op dit gebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Hijink, Ouwehand, Bouali en Diks.

Zij krijgt nr. 32 (34775-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ondanks de huidige inspanningen ter bevordering van gelijke rechten en kansen er wereldwijd nog onvoldoende vooruitgang is geboekt;

constaterende dat een overkoepelend kabinetsbreed genderbeleid ontbreekt;

verzoekt de regering een overkoepelend genderbeleid te ontwikkelen en te komen tot gendermainstreaming in het kabinetsbeleid en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren, uiterlijk voor de Voorjaarsnota,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Diks en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (34775-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ruimte voor vrouwenrechtenverdedigers, natuurbeschermers, grassrootsorganisaties en vakbonden wereldwijd in toenemende mate onder druk staat;

constaterende dat ook kleinere organisaties, met kennis van de lokale context, essentieel zijn om de meest kwetsbaren te bereiken;

constaterende dat specifieke programma's, opgezet om deze organisaties te versterken en veiligheid voor activisten te vergroten, onvoldoende toegankelijk zijn;

verzoekt de regering de toegankelijkheid van bestaande financieringskaders te verbeteren voor lokale organisaties en vakbonden, en hiertoe voldoende gespecialiseerde capaciteit op de ambassades en het ministerie vrij te maken;

verzoekt de regering tevens de Kamer hier voorafgaand aan de Voorjaarsnota over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Ouwehand en Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (34775-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat diaspora in Nederland een belangrijke rol speelt bij de door Nederland ondersteunde ontwikkeling in betreffende herkomstlanden;

verzoekt de regering diasporaorganisaties actief te betrekken bij de ontwikkeling en implementatie van nieuw beleid dat raakt aan de betreffende herkomstlanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Diks, Hijink, Ouwehand en Kuzu.

Zij krijgt nr. 35 (34775-XVII).

Dank u wel. De heer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de minister voor haar bevlogen antwoorden. Ze getuigt van betrokkenheid bij het onderwerp, grote inzet bij armoedebestrijding en handel, die dubbele agenda. Dus ik zie uit naar verdere samenwerking met de minister.

Ik heb drie moties, die ik maar meteen ga voorlezen. De eerste gaat over Dutch Relief Alliance, het noodhulpsamenwerkingsverband.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord is opgenomen dat het succesvol gebleken noodhulpcluster Dutch Relief Alliance (DRA) zal worden voortgezet;

constaterende dat de Nederlandse samenwerkingsorganisaties binnen de DRA de afgelopen jaren beschikten over 60 miljoen euro per jaar, waarmee noodhulpprogramma's zijn opgezet in onder andere Syrië, Noord-Irak, Zuid-Sudan, Somalië en Jemen;

spreekt uit dat de Dutch Relief Alliance in ieder geval wordt voortgezet gedurende deze kabinetsperiode met afrekenbare doelen en evaluaties op basis van het regeerakkoord;

verzoekt de regering voorts in 2018 60 miljoen euro ter beschikking te stellen voor noodhulp via de DRA,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Bouali, Kuik en Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (34775-XVII).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben gesproken over de oorzaken van armoedebestrijding en migratie. Daartoe probeer ik de minister nog een aanzet te geven voorals het gaat om de nota die zij nog gaat maken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Afrikaanse jongeren vaak ontbreekt aan toegang tot financiële middelen, beroepsopleidingen, ondernemerschap en aansluiting op de arbeidsmarkt;

overwegende dat het nieuwe kabinet voornemens is bij te dragen aan het aanpakken van de grondoorzaken van armoede, migratie, instabiliteit en klimaatverandering;

verzoekt de regering met voorstellen te komen in de beleidsnota om het Addressing Root Causes Fund (ARC-fonds) op te schalen, gericht op het bieden van perspectieven aan Afrikaanse jongeren door werkgelegenheid en ondernemerschap te bevorderen;

verzoekt de regering voorts het fonds te blijven richten op maatschappelijke organisaties en ruimte aan maatschappelijke organisaties te geven om samen te werken met bedrijven en kennisinstellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (34775-XVII).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

In die nota die de minister nog gaat maken, gaat zij het ongetwijfeld ook hebben over het nationale klimaatfonds en de invulling daarvan. Ik zou haar de volgende motie willen meegeven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat binnen de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking een nationaal klimaatfonds komt;

overwegende dat klimaatveranderingen ernstige gevolgen hebben voor de allerarmsten en steeds vaker leiden tot droogte, voedseltekorten, overstromingen en conflicten;

overwegende dat duurzame ontwikkeling, waterbeheer, toegang tot duurzame energie, voedselzekerheid en het beschermen en herstellen van ecosystemen, leefbaarheid en economische ontwikkeling in onder andere de uitdrogende Sub-Sahara en Sahel belangrijk zijn;

verzoekt de regering het klimaatfonds in te zetten voor een gecombineerde aanpak van klimaat en ontwikkeling, in het bijzonder voor klimaatbestendigheid, het behoud van vitale ecosystemen en het bevorderen van sociale en economische ontwikkeling in lage-inkomenslanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Bouali en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (34775-XVII).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Tot slot ondersteun ik het pleidooi van collega Bouali om de publieksactie Serious Request waar mogelijk te ondersteunen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording en de verdediging van haar eerste begroting. De Partij voor de Dieren kijkt uit naar vele inspirerende debatten met haar. Wij hebben daar goede hoop op omdat de minister blijk heeft gegeven een voorstander te zijn van een open geest. Kijk, dat kunnen we goed gebruiken, gelet op de enorme uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien!

Ik wil de minister meegeven dat bij alle bezwaren die zij zal ontmoeten in het daadwerkelijk inzetten op duurzaamheid en eerlijkheid in de richting van ontwikkelingslanden en in ons handelsbeleid, bezwaren op haar af zullen komen dat we daar economisch misschien wel eventjes last van hebben.

Het vervelende is, we zijn volledig afhankelijk van wat de aarde ons te bieden heeft en de mensen in ontwikkelingslanden zijn dat op de allereerste plaats. Sinds 1971 maken we, de mensheid als geheel, meer grondstoffen op dan de aarde jaarlijks kan leveren. De term die daarvoor is bedacht, is "Earth Overshoot Day", dus het moment waarop we door onze hele jaarvoorraad heen zijn. In 1971 was dat op 21 december, dus dan leefden we nog maar een paar dagen van dat jaar op de pof. Dit jaar viel die dag, waarop we dus door alle grondstoffen heen waren al, op 2 augustus. We leven inmiddels bijna vijf maanden per jaar op grondstoffen die we niet hebben. Dat gaat nu al ten koste van mensen in ontwikkelingslanden en natuurlijk op niet al te lange termijn van toekomstige generaties. We moeten dus af van oude manieren van denken.

Ik heb voor de minister het boek meegenomen van Kate Raworth, die zegt: laten we nou niet blind vasthouden aan economische groei als heilige graal maar andere manieren verzinnen. Ik overhandig dat boek via de bode aan de minister ter inspiratie. De auteur houdt in haar model rekening met dat grote ecologische tekort. Wij hebben het boek al gelezen en daarom heb ik ook een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat we sinds 1971 ieder jaar meer grondstoffen gebruiken dan de aarde jaarlijks zonder schade kan reproduceren;

constaterende dat inmiddels sprake is van een ecologisch tekort van meer dan 35%;

verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat haar (handels)beleid in ieder geval niet leidt tot een vergroting van het ecologische tekort,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (34775-XVII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Een tweede motie, die hiermee samenhangt:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het bestrijden van klimaatverandering op gespannen voet staat met het bevorderen van vrijhandel;

verzoekt de regering de strijd tegen klimaatverandering altijd leidend te laten zijn boven het bevorderen van economische groei en vrijhandel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Diks. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (34775-XVII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb in dit debat veel aandacht besteed aan een van de keuzes die we zullen moeten maken. Kiezen we bij de wereldvoedselvoorziening nou primair vanuit de gedachte dat toegang tot voldoende en voedzaam voedsel een mensenrecht is, of blijven we half hangen in een model waarin we voedsel toch vooral zien als handelswaar? Dat laatste gaat niet helpen om de honger de wereld uit te krijgen; vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de VN-rapporteur voor het recht op voedsel adviseert een mensenrechtenbenadering te kiezen om voedselzekerheid te kunnen borgen, ook op lange termijn;

spreekt uit dat voedsel primair als mensenrecht benaderd moet worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand, Diks en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (34775-XVII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, tot slot.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voedsel een basisvoorziening is;

verzoekt de regering voedsel buiten vrijhandelsverdragen te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (34775-XVII).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dank. Ik kijk uit naar een nauwe samenwerking met de nieuwe minister. Veel succes!

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Ouwehand. Dan geef ik nu het woord aan de heer Dijkgraaf namens de SGP.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Complimenten aan de minister voor de heldere beantwoording. Klasse, wat mij betreft, want na een paar weken is het toch een heel terrein dat op je afkomt. Je merkt dat de minister ervaring heeft op het internationale vlak en dat helpt natuurlijk wel.

Voorzitter. Ik had eigenlijk drie moties in voorbereiding, maar ik ben van het soort dat ik ze niet indien als er goede antwoorden komen. Bij eerste motie hielp daarbij de collega van het CDA, die een nog net iets betere tekst had dan ikzelf over het belang van landbouw. Ik denk en ik hoop ook dat de minister de komende jaren er goed op let dat de expertise die er bij de landbouw is, ook wordt ingezet voor ontwikkelingssamenwerking. Daarvan profiteren met name de allerarmsten in deze wereld.

De tweede motie ging over de landenkeuze. Ik vond dat de minister daarover een mooie tekst had. Ik was eigenlijk een beetje bang dat de focus op opvang in de regio het budget voor reguliere hulp, met name in Afrika, zou leegeten, maar ik beluisterde de minister goed en zij zei dat zij een inhoudelijke analyse zou maken op basis van alle doelen die we hebben. Ik zou ook op dit punt de focus op de allerarmsten willen terugzien in het beleid van de minister. Wij wachten de afweging van de minister af, waarbij ik hoop dat we niet zomaar investeringen afbouwen als we jarenlang hebben geïnvesteerd in bepaalde landen. Deze minister beluisterend, vermoed ik echter maar zo dat als zij met een voorstel komt, ze daar een goed verhaal bij heeft. Anders zullen we haar natuurlijk zeer kritisch bevragen. Ze zal dat ook niet anders verwachten; dat is onze taak. Ik had hierover een motie in voorbereiding, maar die dien ik dus niet in.

De derde motie ging over de duurzameontwikkelingsdoelentoets. Ik raad iedereen aan om tegen de motie van de heer Bouali te stemmen, want om nu Engels, Frans en Spaans te gaan gebruiken in deze vergaderzaal ... Dat hebben we in de historie weleens gedaan, maar daar moeten we vooral niet meer aan beginnen. Laten we dus een duurzameontwikkelingsdoelentoets doen. Ik vond de tekst van de minister op dit punt mooi, namelijk dat zij goed kijkt hoe dat dan kan. Het moet natuurlijk wel effect hebben, want als je het op een verkeerde manier doet, heeft het nadelen. Je kunt het ook dusdanig doen dat het prachtig is wat je doet, maar het uiteindelijk geen enkel effect heeft. Daar zit ook niemand op te wachten. Ik wacht de uitwerking van de minister dus af, maar stel wel de vraag wanneer zij met een brief hierover kan komen. Ik heb zelf in mijn hoofd dat dat voor de zomer van 2018 zou moeten kunnen, maar ik hoor de minister daar graag nog over.

Tot slot herinner ik de minister aan mijn vraag over gendercide, maar die is zij vast niet vergeten. U kijkt altijd zeer nauwgezet naar ons als we voor vrouwenrechten opkomen. Dit is een onderwerp waarvan we zeggen dat het echt faliekant misgaat. Het vorige kabinet zette daarop in. We zouden graag continuering van dat beleid zien, als het even kan nog met een schepje erbovenop.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Kuzu namens DENK.

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Ik wil de minister ook bedanken voor haar antwoorden. Ik ben in ieder geval tevreden dat zij niet de minister voor Migratiebeperking wil worden. Mocht dat dreigen, onder druk van een of meerdere coalitiepartijen, dan zullen wij uiteraard aan de bel trekken. Voorts zijn wij tevreden dat zij zich ook niet wil blindstaren op het beperken van de gevolgen van migratie en alles wat daarmee samenhangt. Een veel bredere visie, dat doet ons deugd.

Voorzitter, draagvlak is belangrijk en daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het belang van publieke voorlichting over ontwikkelingssamenwerking en de resultaten hiervan;

constaterende dat het budget voor voorlichting op het terrein van ontwikkelingssamenwerking volgend jaar met circa 70% zal dalen en dat dit streven hierdoor wellicht onder druk zal komen te staan;

verzoekt de regering om zich er door middel van samenwerking tussen departementen en samenwerking met maatschappelijke organisaties onverkort voor in te zetten dat de samenleving voldoende wordt geïnformeerd over ontwikkelingssamenwerking en de resultaten van ontwikkelingssamenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuzu en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (34775-XVII).

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, een tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit een evaluatie van Save the Children en vier andere organisaties blijkt dat van de Rohingya-kinderen onder 5 jaar die de afgelopen twee maanden vanuit Myanmar naar Bangladesh vluchtten, een kwart lijdt aan acute ondervoeding;

constaterende dat een derde van deze kinderen ernstig ondervoed is en negen keer meer kans heeft te overlijden dan niet-ondervoede kinderen;

verzoekt de regering om met zeer grote urgentie werk te maken van het terugdringen van acute ondervoeding onder gevluchte Rohingya-kinderen en hier internationaal samenwerking in te zoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuzu en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (34775-XVII).

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. We hebben het net gehad over de noden in de Marokkaanse Rif. Ja, het is belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan om toekomstperspectief te ontwikkelen, maar het gaat ook om basale voorzieningen op dit moment, scholen, ziekenhuizen en wegen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in de Marokkaanse Rif behoefte is aan de ontwikkeling van basisvoorzieningen zoals scholen, ziekenhuizen en wegen;

verzoekt de regering om een substantiële hoeveelheid financiële middelen vrij te maken om bij te dragen aan de ontwikkeling van basisvoorzieningen in de Marokkaanse Rif,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuzu en Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (34775-XVII).

Dank u wel. Dan zijn we hiermee aan het eind gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Zoals eerder aangekondigd gaan we tot 14.00 uur schorsen. Dan beginnen we met de stemmingen en daarna zal de voortzetting van dit debat plaatsvinden.

De vergadering wordt van 13.31 uur tot 14.05 uur geschorst.

Naar boven