34 880 Evaluatie Jeugdwet

Nr. 3 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2018

Bijgevoegd ontvangt u, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het programma «Zorg voor de Jeugd»1. Ons doel met dit programma is: jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering steeds merkbaar en meetbaar beter te maken voor kinderen, jongeren en gezinnen, zodat ze op tijd passende hulp ontvangen. Daarom gaan we kinderen, jongeren en gezinnen beter ondersteunen tijdens de levensloop van het kind (thuis, uitwonend, op school en bij 18 jaar) én gaan we investeren in het vakmanschap van jeugdprofessionals. Bijgaand ontvangt u tevens de vierde jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ)2.

In deze brief gaan we allereerst kort in op het doel en de aanpak van het programma Zorg voor de Jeugd. Vervolgens gaan we in op de vierde jaarrapportage van de TAJ en een aantal thema’s waarvoor uw Kamer bij moties en vragen bijzondere aandacht heeft (onder andere jeugd GGZ, pleegzorg, wachttijden en de beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp). Daarnaast ontvangt u bijgevoegd een aantal rapporten van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het Toezicht Sociaal Domein (TSD).

Programma Zorg voor de Jeugd

Bij brief van 30 januari jl.3 hebben wij u aangegeven dat wij uw Kamer onze beleidsreactie op de tussenevaluatie van de Jeugdwet in april zouden doen toekomen in de vorm van een nieuw programma Zorg voor de Jeugd.

De afgelopen tijd zijn we hard aan de slag gegaan om te kijken wat nodig is. De uitkomsten van de evaluatie en de acties in het bijgevoegde programma hebben we besproken tijdens rondetafelbijeenkomsten, landelijk en regionaal en een 24-uursbijeenomst op 22 maart 2018 samen met cliëntvertegenwoordigers, en verschillende organisaties en sleutelpersonen die werken met en voor de jeugd. Wij zijn hen zeer erkentelijk voor hun inbreng en inspiratie. Bijgevoegd ontvangt u gebundeld de verslagen van die bijeenkomsten4.

We hebben gezamenlijk zes concrete doelen geformuleerd:

  • 1. betere toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen;

  • 2. meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien;

  • 3. alle kinderen de kans bieden zich optimaal te ontwikkelen;

  • 4. kwetsbare jongeren beter op weg helpen zelfstandig te worden;

  • 5. jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt;

  • 6. investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals.

Deze doelen willen we bereiken met zes inhoudelijke actielijnen die in het bijgevoegde programma zijn uitgewerkt. Voor het realiseren van deze actielijnen zijn veel partijen nodig: lokaal, regionaal en landelijk.

Voor de periode 2018 tot en met 2020 is een bedrag van € 108 miljoen via het Transformatiefonds beschikbaar (kabinet 54 mln. en gemeenten 54 mln.) om de vernieuwing en verbetering van de jeugdhulp te ondersteunen. Om voor een bijdrage in aanmerking te komen, worden «Regionale deals Jeugd» gesloten. Daarvoor stellen jeugdhulpregio’s een driejarig transformatieplan op dat aansluit op de actielijnen van het programma «Zorg voor de Jeugd». Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) gaat gemeenten – in vervolg op de TAJ en het programma zorglandschap – hierbij ondersteunen en adviseren.

De lokale en regionale aanpak ondersteunen we ook met aanpassingen van het wettelijk kader. Een wetsvoorstel inzake de vermindering van de uitvoeringslasten en de regionale samenwerking is reeds ingediend.5 De aanpassing van het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet en het centraliseren van de functies van de kindertelefoon en het vertrouwenswerk jeugd zijn op dit moment in voorbereiding. Uit het voorliggende programma kunnen daarnaast verschillende nieuwe wetswijzigingen voortvloeien, zoals het verlengen van de pleegzorg naar 21 jaar en de harmonisatie van de rechtspositie jeugd in gesloten instellingen.

De resultaten van het programma gaan we volgen en meten. Met een enquête vragen we jongeren en gezinnen zelf of ze zich merkbaar beter ondersteund voelen. Mede om leren in de praktijk te stimuleren zal het OZJ ontwikkelingen in de jeugdhulp volgen en, waar nodig en gewenst, aanvullend onafhankelijk onderzoek uitzetten.

Samen met de VNG, de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ) en de landelijke cliëntenorganisaties bespreken we de voortgang van het programma periodiek in bestuurlijk overleg en zoeken we samen naar oplossingen voor knelpunten die zich voordoen bij de uitvoering. Wij zullen uw Kamer twee maal per jaar informeren over de voortgang van de acties en resultaten van het programma. Dat gebeurt in het voorjaar (mei) en in het najaar (november) op basis van de actuele CBS-cijfers en beschikbare nadere onderzoeken.

Voor de zomer dit jaar zullen de Minister van VWS en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (BVOM) een brief aan de Tweede Kamer sturen over hun ambities op het gebied van de combinatie van onderwijs en zorg.

TAJ rapportage

In haar vierde jaarrapportage6 stelt de TAJ dat de Jeugdwet hoge ambities heeft die breed worden gedragen. Tijdens de transitie zijn grote veranderingen doorgevoerd in de toegang, structuren en samenwerkingsrelaties. Ook is er groot draagvlak bij alle betrokken partijen om de veranderopgave die voortvloeit uit de decentralisatie op te pakken. Wel stelt de TAJ dat ook drie jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet deze veranderopgave nog onverminderd groot is en de beoogde transformatie meer tijd vergt dan vooraf werd gedacht. Kortom, tussen droom en daad staat niet de Jeugdwet in de weg, maar wel de weerbarstige praktijk. Daarbij merkt de TAJ op dat de transformatie nog te beperkt wordt ingezet, namelijk alleen op het jeugdstelsel zelf. De leefwereld van ouders en kinderen beperkt zich echter niet tot het jeugdstelsel, maar spreidt zich ook uit over andere domeinen als onderwijs, veiligheid en huisvesting. De TAJ stelt dat het nog onvoldoende is gelukt om te transformeren over het domein van de Jeugdwet heen. De TAJ vindt het hierbij noodzakelijk dat:

  • alle betrokkenen gezamenlijk concreet maken wat ze bedoelen met «passende jeugdhulp» en zorgvernieuwing, en dat als uitgangspunt nemen bij contractering: het moet gaan over de maatschappelijke opgave;

  • hardnekkige knelpunten, ondermeer rondom inkoop, verantwoording en betaling doortastend worden aangepakt;

  • de transformatie realistisch en stap voor stap wordt aangepakt.

Het bijgevoegde programma Zorg voor de Jeugd haakt in op de door de TAJ geconstateerde knelpunten. Doordat het programma in gezamenlijkheid is opgesteld met cliënten, gemeenten en aanbieders kunnen we de komende jaren de slag maken om het jeugdhulpstelsel beter aan te laten sluiten op de (zorg)behoeften van kinderen en ouders.

Jeugd GGZ

Op 6 februari jl. debatteerde uw Kamer over de Jeugd GGZ. In dat debat werden serieuze zorgen over de Jeugd GGZ aan de orde gesteld, en werd opgemerkt dat de Jeugd GGZ onderbelicht blijft in de tussenevaluatie van de Jeugdwet. In dat debat is aangegeven dat er naast meer algemene rondetafels om de uitkomsten van de evaluatie met de betrokkenen te bespreken, ook een rondetafel specifiek voor de Jeugd GGZ georganiseerd zou gaan worden. Deze rondetafel heeft op 8 maart jl. plaatsgevonden. Het verslag treft u bijgevoegd aan. Met een gezelschap dat bestond uit cliënten, kinder- en jeugdpsychiaters, psychologen, jeugdhulpaanbieders, kennisinstellingen en gemeenten werd volop gediscussieerd over de vraag hoe de jeugdhulp, en dan met focus op de Jeugd GGZ, merkbaar beter gemaakt kan worden. Belangrijke punten waren:

  • De Jeugd GGZ moet dichter op de lokale teams zitten, daar meer mee samen werken en een consultatiefunctie hebben.

  • Nog meer aandacht voor de eerste diagnose, zodat in één keer de juiste hulp verstrekt kan worden (licht waar mogelijk en zwaar waar nodig).

  • Meer ruimte voor alle professionals, inclusief de Jeugd GGZ.

  • Transformatie kost tijd, het vertrouwen tussen de diverse professionals en de gemeenten moet gestaag groeien.

De Jeugd GGZ is een onmisbaar specialisme binnen de jeugdhulp: de uitdaging voor de Jeugd GGZ is dat zij met behoud van het specialisme steeds meer gaat

samenwerken met de andere jeugdhulpverleners en met andere partijen binnen het sociaal domein. Onze indruk is dat de psychiaters en de overige jeugd GGZ professionals steeds beter hun weg weten te vinden binnen de jeugdhulp, en dat zij daar hun specialistische kennis inzetten. Dat is zeker nodig voor de jongvolwassenen: veel psychische stoornissen komen tussen het 16e en 23e levensjaar aan het licht, en kunnen zonder deskundige behandeling gemakkelijk verergeren.

Pleegzorg

De leden Westerveld7 en Raemakers/Dijksma8 hebben tijdens het WGO Jeugd van 4 december 2017 (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 112) aandacht gevraagd voor de pleegvergoeding bij 18 jaar en de werving van pleegouders.

Momenteel loopt er een onderzoek naar alle financiële stromen rondom pleegzorg. Binnen dit onderzoek gaan we na of het stelsel van vergoedingen aansluit op de werkelijke kosten waar pleegouders mee te maken hebben en of de tarieven die gemeenten hanteren pleegzorgaanbieders in staat stellen om hun taken uit te voeren. Binnen dit onderzoek is nadrukkelijke aandacht voor de (financiële) gevolgen voor pleegouders en pleegkinderen bij volwassenheid van het pleegkind. Om hier inzicht in te creëren zijn er enquêtes uitgezet bij pleegouders en pleegzorgorganisaties en hebben er verdiepende bijeenkomsten plaatsgevonden met pleegzorgaanbieders en gemeenten. De resultaten worden deze zomer opgeleverd. Uw Kamer wordt bij de volgende voortgangsrapportage Jeugd op de hoogte gebracht van de afspraken en acties die voortvloeien uit de uitkomsten van dit onderzoek.

Tot september 2018 loopt de campagne «Supergewone mensen gezocht». De werving van nieuwe pleegouders op langere termijn wordt momenteel besproken met Jeugdzorg Nederland (JN), waarbij we nagaan wat de meest effectieve vormen van werving zijn en hoe we het wervingsproces kunnen verbeteren. We verwachten uw Kamer in de volgende voortgangsrapportage nader te kunnen informeren over deze werkzaamheden.

Op 18 februari jl. is uw Kamer per brief geïnformeerd over het plan om pleegzorg standaard te verlengen tot 21 jaar.9 Met de VNG en JN werken we dit plan nader uit, en zijn we in gesprek over een bestuurlijke afspraak om verlenging van pleegzorg standaard tot 21 jaar al per 1 juli 2018 mogelijk te maken. In het verlengde hiervan zal verkend gaan worden welke wijziging van de Jeugdwet nodig is om dit ook wettelijk goed te regelen.

Wachttijden en wachtlijsten

Tijdens het debat over suïcidale tieners van 21 juni 2017 hebben de leden Kooiman,10 Raemakers/Kooiman11 en Westerveld/Kooiman12 via moties gevraagd om het regionaal bijhouden van wachtlijsten en publicatie van wachtlijsten door aanbieders.

Kinderen moeten altijd tijdig passende hulp krijgen. Waar een onevenwichtigheid tussen vraag en aanbod zich voordoet, dienen gemeenten en aanbieders zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen en moeten zij samen op zoek gaan naar oplossingen. Wanneer er sprake is van crisis en kinderen acuut hulp nodig hebben moeten ze dit ook krijgen. Dit is wat verwijzers, aanbieders en gemeenten nu doen. De uitvoering van de moties vindt plaats met het bijgevoegde programma Zorg voor de Jeugd. Met de volgende acties worden wachttijden en wachtlijsten aangepakt:

  • sluitende afspraken in elke regio over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden (2018), inclusief de beschikbaarheid van een regionaal expertteam (2018) en regionale leertafels (2019);

  • op basis van de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp en Wmo (zintuiglijk gehandicapten) van de VNG verduidelijken welke (hoog)specialistische jeugdhulp landelijk wordt aangeboden, via gemeenten landelijk wordt ingekocht en beschikbaar is (2018); het Rijk koopt dus niet landelijk in; daarbij ook meenemen welk aanbod moet worden ontwikkeld;

  • met inzet van een transformatiebudget en een ondersteuningsprogramma realiseren dat ambulant specialistisch aanbod toeneemt en hoogspecialistisch intramuraal zorgaanbod in zorgvuldige onderlinge afstemming daalt waarbij ook de looptijd van een plaatsing daalt (2021);

  • een arbeidsmarktverkenning jeugdhulp en jeugdbescherming (2018);

  • ondersteunen van professioneel (collectief) opdrachtgever- en opdrachtnemerschap; vermijdbare administratieve lasten bij de samenwerking tussen aanbieders en gemeenten terugdringen, zodat meer geld en tijd ten goede komt aan kinderen en gezinnen.

Ook de arbeidsmarktproblematiek lijkt een probleem. Daarom laten wij een arbeidsmarktanalyse uitvoeren.

Beschikbaarheid specialistische jeugdhulp

De leden Agema13 en Westerveld/Kooiman14 hebben per motie aandacht gevraagd voor landelijke regie en voldoende plekken binnen de specialistische jeugdhulp. Daarnaast vragen de leden Peters en Kooiman per motie15 om regionale samenwerking af te dwingen wanneer dit nodig is.

Gemeenten en regio’s zijn verantwoordelijk voor het beter ordenen van het zorglandschap, zodat zorg dichter bij het kind en gezin wordt ingezet. We zien hier positieve ontwikkelingen, zoals het 24-uurs statement Zorglandschap16, waarin gemeenten, Rijk en aanbieders hebben aangegeven actie te ondernemen om (ook bij complexe vragen) passende hulp te bieden, de ketensamenwerking te versterken en te verbeteren en het leren van elkaar te versnellen. Maar nog niet alle gemeenten hebben hun opdrachtgeverschap voldoende gericht op de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor borging en beschikbaarheid van specialistische jeugdhulp. De komende tijd moet hier nog een kwaliteitsslag worden gemaakt.

Vanuit het programma Zorg voor de Jeugd zetten wij daarom samen met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties verschillende acties in:

  • in 2018 heeft elke regio sluitende afspraken over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden, inclusief de beschikbaarheid van een regionaal expertteam in 2018 en regionale leertafels in 2019). (conform de motie Westerveld/Kooiman);

  • op basis van de landelijke raamovereenkomsten voor (hoog)specialistische jeugdhulp en Wmo (zintuiglijk gehandicapten) van de VNG verduidelijken welke (hoog)specialistische jeugdhulp landelijk wordt aangeboden, ingekocht en beschikbaar is (2018). Het Rijk koopt dus niet landelijk in. Daarbij wordt meegenomen welk aanbod moet worden ontwikkeld. Voor hoogcomplexe zorg die landelijk wordt ingekocht komt er een landelijke tafel waar goede voorbeelden van expertteams gedeeld kunnen worden en complexe casuïstiek besproken (conform motie Agema);

Daarnaast onderschrijven wij (conform de motie Peters/Kooiman) dat voor bepaalde specialistische vormen van jeugdhulp regionale samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk is en niet vrijblijvend behoort te zijn. Om die reden hebben we binnen het programma Zorg voor de Jeugd nadere afspraken gemaakt rond regionale samenwerking. Als één van de regio´s desintegreert, zal eerst een gesprek plaatsvinden vanuit het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en/of de stuurgroep van het programma Zorg voor de Jeugd. Als ondanks de inspanningen van alle betrokken partijen de samenwerking in een regio stokt, zal het kabinet in overleg gaan met de betreffende gemeenten. In het uiterste geval kunnen gemeenten bij algemene maatregel van bestuur tot samenwerking worden verplicht. Eind 2017 is daartoe een wetsvoorstel17 naar uw Kamer gestuurd.

Doorzettingsmacht

De leden Peters en Kooiman hebben per motie18 gevraagd om gemeenten te bewegen om een doorzettingsmacht te realiseren. Ter uitvoering van deze motie wordt een onderzoek uitgevoerd, mede in opdracht van de VNG en het Ministerie van OCW.

De uitkomsten van het onderzoek helpen bij het ontwikkelen van kennis over «de stand van het land» op het gebied van doorzettingsmacht bij jeugdhulp. Het onderzoek richt zich zowel op gemeenten als op andere organisaties (aanbieders van jeugdhulp, cliënten- en ouderorganisaties) die hierin een rol spelen. Verbindingen met aanpalende domeinen (onderwijs, Wmo en schuldhulpverlening) komen ook expliciet aan de orde. Binnen het onderzoek is een landelijke enquête uitgezet onder gemeenten en zijn er telefonische interviews afgelegd om zo een beter beeld te krijgen bij de concrete uitwerking van doorzettingsmacht. Op dit moment richt het onderzoek zich op het verdiepen van de tussenanalyse vanuit verschillende perspectieven (inclusief cliëntenorganisaties) en het schetsen van de succesfactoren van doorzettingsmacht. Hiervoor worden in april in zes regio’s verdiepingsbijeenkomsten georganiseerd. Eind mei 2018 is de eindrapportage gereed.

Aanbesteden

Uw Kamer heeft bij motie Peters19 gevraagd de door gemeenten en aanbieders ervaren knelpunten rond aanbesteden van zorg aan te pakken. Deze punten worden momenteel uitgewerkt in een actieplan, dat bestaat uit twee pijlers:

  • samen met gemeenten en zorgaanbieders aan de hand van een inventarisatie van knelpunten de aanbestedingpraktijk in de zorg verbeteren;

  • knelpunten in (Europese) regelgeving identificeren en indien mogelijk aanpakken, zodat het juridische kader meer toegespitst is op het leveren van goede zorg.

Financiën

Uw Kamer heeft in het Wetgevingsoverleg (Wgo) van 4 december 2017 aandacht gevraagd voor de door gemeenten ervaren tekorten op hun jeugdhulpbudget. Uw Kamer heeft tevens reactie gevraagd20 op de petitie «Zorg voor onze jeugd!» die de gemeenten en jeugdhulpaanbieders uit de jeugdhulpregio Zuid-Oost-Brabant voorafgaand aan het Wgo aan uw Kamer hebben aangeboden.

In het Wgo is aangegeven dat er gesprekken lopen met gemeenten over de ervaren tekorten en dat we e.e.a. gezamenlijk nader zullen analyseren. Uw Kamer is toegezegd over de uitkomsten geïnformeerd te worden.

Op 14 februari 2018 hebben het Rijk en de VNG met de ondertekening van het Interbestuurlijk Programma (IBP) afspraken gemaakt over de door gemeenten ervaren tekorten in het sociaal domein. Geconstateerd is dat het gemeentefonds zich de komende jaren heel positief ontwikkelt. Daarnaast is afgesproken om een tijdelijke voorziening te treffen voor gemeenten die geconfronteerd worden met een stapeling van tekorten bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein. De omvang van de voorziening is € 200 miljoen. De voorziening wordt gevuld met € 100 miljoen in 2018 vanuit de VWS-begroting en € 100 miljoen in 2018 uit de algemene uitkering. Hierover is de Kamer geïnformeerd bij de Maartcirculaire.

Naast deze voorzienig stelt het kabinet driemaal € 18 miljoen beschikbaar voor het gezamenlijk met gemeenten te vullen Transformatiefonds. Samen met de middelen die gemeenten hier voor vrij hebben gemaakt is er in totaal € 108 miljoen beschikbaar om de transformatie van de jeugdhulp in de komende jaren een impuls te geven.

Overige moties en toezeggingen

Agressie in de jeugdzorg

Per brief van 1 december 201721 heeft uw Kamer een reactie ontvangen op een bericht in het RTL-nieuws van 27 november 2017 over agressie in de jeugdzorg.

De afgelopen periode zijn, conform onze toezegging in genoemde brief, op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd tussen VWS, JenV, BZK, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Jeugdzorg Nederland en het gezamenlijke arbeidsmarktfonds FCB. De gesprekken leidden tot de volgende constateringen:

  • Organisaties in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn concreet aan de slag gegaan met een anti-agressiebeleid in hun instellingen. Uit de werkgeversenquête 2017 van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn blijkt dat de meeste werkgevers verschillende activiteiten hebben ondernomen, variërend van het bespreekbaar maken van agressie en geweld tot het altijd doen van aangifte van incidenten met zorgvragers. Een derde van de medewerkers ervaart de maatregelen echter nog niet als voldoende, zo blijkt uit de werknemersenquête 2017.22

  • Ook de RvdK heeft anti-agressiebeleid ontwikkeld en er is een agressieprotocol wat te doen in situaties van agressie jegens een medewerker. Tevens maakt de Raad gebruik van het Agressie Registratiesysteem Overheden, een systeem waar medewerkers agressie kunnen melden. Binnen de Raad zijn er daarnaast raadsmedewerkers die gespecialiseerd zijn in het doen van onderzoeken waarbij er sprake is van een (zeer) hoog risico op agressie jegens de medewerker of locatie.

  • Jeugdzorg Nederland geeft aan dat medewerkers geweld en agressie nog te vaak zien als «normaal» onderdeel van hun werk, maar dat hoort het niet te zijn. Ook bij de RvdK is dit het geval. Hierop moet blijvend geïnvesteerd worden. Ook gaan bij de Raad medewerkers nog weinig tot melding over.

  • Binnenkort komt een tweetal nieuwe instrumenten beschikbaar, ontwikkeld door sociale partners die bij FCB betrokken zijn. Het betreft: een richtlijn voor het handelen van de medewerker zelf en het ontwikkelen en in de praktijk toetsen van een training (train de trainer) waarin jeugdzorgwerkers en HRM-functionarissen van organisaties getraind worden om de handreikingen, uit de cursus over het omgaan met online agressie, in de eigen organisatie toe te passen. Daarnaast wordt een digitale etalage ingericht met praktische informatie over omgaan met agressie, met onder andere een koppeling naar het beschikbare materiaal van «Veilig werken in de Zorg».

  • Het inmiddels beëindigde Programma Veilige Publieke Taak onder coördinatie van het Ministerie van BZK (2007–2017) heeft diverse instrumenten opgeleverd waarmee werkgevers aan de slag kunnen om werknemers een veilige werkomgeving te bieden. Alle opgedane kennis is geborgd via de website www.agressievrijwerk.nl. Daarnaast is de website http://www.duidelijkoveragressie.nl/ voor de zorg en jeugdzorg beschikbaar. De afspraken tussen de politie en het OM over de daderaanpak (Eenduidige Landelijke Afspraken – ELA) gelden nog steeds. Het OM en de politie hebben aangegeven dat, indien nodig en nuttig, zij bereid zijn om in gesprek te gaan met een werkgever om de toepassing van de ELA nader toe te lichten. Naar wij hebben begrepen gebeurt dit ook al op lokaal niveau.

Op basis van de informatie uit de gesprekken van de afgelopen periode is onze conclusie dat de mogelijkheden voor een effectieve aanpak in voldoende mate aanwezig zijn en is ons geen behoefte aan nieuwe, aanvullende instrumenten gebleken. Wel moeten betrokken partijen onverminderd aandacht houden voor agressie en geweld in de jeugdzorg. Wij willen de Arbeidsmarktverkenning jeugdsector, die komende maanden in onze opdracht wordt uitgevoerd, benutten om desgewenst een vervolg te geven aan het gesprek met partijen over dit onderwerp.

Topinkomens

Het lid Kooiman heeft per motie23 gevraagd om gemeenten te ondersteunen bij het beperken van topinkomens bij bestuurders van publieke organisaties. Ter uitvoering van de motie heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) op verzoek van VWS met de VNG afgesproken om een factsheet met nadere uitleg op de site topinkomens.nl te plaatsen (site onder beheer van BZK), die de VNG via de eigen site en een nieuwsbrief bij gemeenten onder de aandacht heeft gebracht. Strekking van de factsheet op topinkomens.nl is dat er op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Aanbestedingswet geen ruimte is om via subsidievoorwaarden of eisen bij aanbestedingen een bezoldigingsmaximum op te stellen (in de praktijk gaat het om afzien van overgangsrecht, waar bestuurders op grond van de WNT recht op hebben).

Meldplicht voor jeugdhulpaanbieders

Tijdens de plenaire behandeling van het Wetsvoorstel in verband met de fusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie jeugdzorg op 21 februari 2018, heeft de SP (mevrouw Kooiman) een motie 24 ingediend met het verzoek ervoor te zorgen dat er een meldplicht komt voor zowel nieuwe als bestaande jeugdhulpaanbieders.

Uw Kamer is toegezegd om voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) een brief te ontvangen over hoe en wanneer die meldplicht voor jeugdhulpaanbieders zal worden geregeld. Ons voornemen is om, in navolging van de Wtza, een meldplicht voor nieuwe jeugdhulpaanbieders onder de Jeugdwet te introduceren. Dit wordt onderdeel van een wetsvoorstel waarin meerdere aanpassingen van de Jeugdwet worden opgenomen. De verwachting is dat eind van dit jaar een consultatieversie van dit wetsvoorstel gereed zal zijn.

Jeugdzorgplus

In november 2017 heeft mvr. Westerveld gevraagd naar de bezetting van Jeugdzorgplus.25 Jeugdzorg Nederland is gevraagd hiernaar onderzoek te initiëren. Dat onderzoek is inmiddels door ZonMw uitgezet. De resultaten worden eind 2019 verwacht.

Actieplan Waarheidsvinding

In een aangenomen motie van het lid Bergkamp (D66) van 14 november 201626 is de toenmalige Staatssecretaris van VenJ verzocht een Actieplan Waarheidsvinding te ontwikkelen in samenwerking met ouders, jongeren, de VNG, Jeugdzorg Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en de rechtspraktijk. Dit actieplan ontvangt u eind mei 2018.

Evaluatie KB-wetgeving

Gelijktijdig met de Jeugdwet werd op 1 januari 2015 de nieuwe kinderbeschermingswetgeving van kracht. Op dit moment wordt een tussentijdse evaluatie van de kinderbeschermingswetgeving uitgevoerd. Deze evaluatie wordt naar verwachting afgerond in mei 2018 en zullen wij uw Kamer daarna met een reactie doen toekomen.

Jaarbeeld Toezicht Sociaal Domein

Bij deze brief treft u een publicatie «Jaarbeeld Toezicht Sociaal Domein 2017» aan (zie bijgevoegde link voor de publicatie).27 In deze publicatie worden de bevindingen van het toezichtonderzoek uit 2017 van Toezicht Sociaal Domein (TSD) beschreven. TSD houdt toezicht op de zorg en ondersteuning in het sociaal domein. De vraag die hierbij centraal staat is: krijgen kwetsbare burgers (vroeg)tijdig de benodigde zorg en ondersteuning en is deze voldoende passend en waar nodig in samenhang aangeboden?

In het jaarbeeld zoomt TSD in op het burgerperspectief en de bevindingen uit de praktijk. Er worden oplossingsrichtingen voor gemeenten genoemd om de zorg en ondersteuning beter te laten aansluiten op behoeften van burgers. Gepleit wordt onder meer voor het maken van een goede inschatting van de mate van zelfredzaamheid door de professional samen met de cliënt en zijn sociale omgeving. Ook doen gemeenten en professionals er goed aan als zij zorgen voor één aanspreekpunt en één regisseur. Een ander verbeterpunt is het flexibel maken van zorgbudgetten voor kwetsbare gezinnen, bijvoorbeeld door één integraal budget beschikbaar te stellen.

Deze en andere tips kunnen gemeenten helpen om kwetsbare burgers passende zorg en ondersteuning te bieden. De tips sluiten goed aan bij ons programma «zorg voor de jeugd» waarin we veel aandacht vragen voor een betere verbinding van de jeugdhulpverlening met de andere domeinen van zorg en ondersteuning.

Inspectierapport kleinschalige vormen van jeugdhulp

Gezinshuizen en andere kleinschalige zorgvoorzieningen voorzien in een belangrijke behoefte, namelijk het bieden van kleinschalige en vaak ook langdurige opvang aan jeugdigen die dit nodig hebben. Jeugdigen worden daarbij opgevangen in een gezinsgerichte omgeving, waarbij een veilige en geborgen leefomgeving kan worden geboden. Uit cijfers blijkt dat deze vorm van residentiële opvang de laatste jaren in omvang is gegroeid. Volgens de jeugdhulpcijfers van het CBS waren er in 2015 bijna 4500 jeugdigen in een vorm van gezinsgerichte opvang en was dat aantal in 2016 gestegen naar ruim 5000 jeugdigen. Deze ontwikkeling is positief en in lijn met ons streven om meer kinderen in gezinsgerichte en kleinschalige zorgvoorzieningen op te vangen. Daarbij is het wel belangrijk dat er aandacht is voor de kwaliteit van deze kleinschalige zorgvoorzieningen.

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het rapport «Zo thuis mogelijk opgroeien» (als bijlage toegevoegd bij deze brief) onderzoek gedaan naar de kwaliteit van deze kleinschalige jeugdhulp met verblijf. Op grond van de 49 uitgevoerde onderzoeken bij aanbieders van kleinschalige jeugdhulp met verblijf (vooral gezinshuizen en zorgboerderijen) concludeert de IGJ dat het merendeel van de bezochte aanbieders aan bijna alle verwachtingen voor passende jeugdhulp voldoen.

Er zijn echter ook verbeterpunten, waaronder een beter gebruik van een systematische risicotaxatie in verband met veiligheidsrisico’s. In haar rapport geeft de IGJ ook een aantal aanbevelingen aan betrokkenen zodat voorwaarden gerealiseerd worden die er op gericht zijn om de professionele deskundigheid te vergroten. Zo is er door de IGJ aangegeven dat het belangrijk is om in- en uitsluitcriteria te formuleren die passen bij de mogelijkheden van een gezinsgerichte en kleinschalige hulpaanbieder. Deze criteria dienen zo duidelijk te zijn dat ouders, jeugdigen en gemeenten bij plaatsing en intake kunnen bepalen of het aanbod ook daadwerkelijk passend is voor de hulpvragen.

Het ontwikkelen van een kwaliteitskader voor gezinsgerichte en kleinschalige jeugdhulpaanbieders is een andere aanbeveling die volgt uit dit rapport. Momenteel wordt er al gewerkt door vertegenwoordigers uit de sector aan het ontwikkelen van een kwaliteitskader voor kleinschalige jeugdhulp. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Hogeschool Leiden begeleiden dit traject en VWS heeft hiervoor een subsidie beschikbaar gesteld. De resultaten van het kwaliteitskader verwachten we voor het einde van dit jaar, zodat het kwaliteitskader daarna geïmplementeerd kan worden.

De aandacht voor de kwaliteit van deze kleinschalige jeugdhulpvoorzieningen is belangrijk en draagt eraan bij dat deze vorm van jeugdhulp een goed en passend alternatief kan zijn voor de andere, grootschalige, residentiële voorzieningen.

Tot slot

Deze kabinetsperiode zullen we met alle betrokken partijen (lokaal, regionaal en landelijk) het programma Zorg voor de Jeugd voortvarend uitvoeren en ons samen met hen inzetten om de jeugdhulp voor kinderen en ouders merkbaar beter te maken. Wij zullen uw Kamer periodiek informeren over de uitvoering van het programma.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 34 880, nr. 1.

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
5

Kamerstuk 34 857, nrs. 1–3 e.v.

X Noot
7

Kamerstuk 34 775, nr. 33.

X Noot
8

Kamerstuk 34 775, nr. 41.

X Noot
9

Kamerstuk 31 839, nr. 612.

X Noot
10

Kamerstuk 31 839, nr. 595.

X Noot
11

Kamerstuk 31 839, nr. 586.

X Noot
12

Kamerstuk 31 839, nr. 590.

X Noot
13

Kamerstuk 31 839, nr. 596.

X Noot
14

Kamerstuk 31 839, nr. 589.

X Noot
15

Kamerstuk 31 839, nr. 593.

X Noot
18

Kamerstuk 31 839, nr. 592.

X Noot
19

Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 37.

X Noot
20

Brief van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 21 december 2017.

X Noot
21

Kamerstuk 31 839, nr. 607.

X Noot
22

Zie voor beide enquêtes: https://www.azwinfo.nl/documents

X Noot
23

Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 39.

X Noot
24

Kamerstuk 34 797, nr. 8.

X Noot
25

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 564.

X Noot
26

Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 85.

Naar boven