34 580 EU-voorstellen: Handelsverdrag tussen Canada en de EU en haar lidstaten (CETA) COM(2016)443, 444 en 4701

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 oktober 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking2 heeft kennis genomen van de voorstellen voor Raadsbesluiten COM(2016)470, 443 en 444 betreffende het handelsverdrag tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA). Naar aanleiding hiervan heeft zij de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 10 oktober 2016 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 17 oktober 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN, DEFENSIE EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Den Haag, 10 oktober 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) heeft met belangstelling kennis genomen van de voorstellen voor Raadsbesluiten COM(2016)470, 443 en 444 betreffende het handelsverdrag tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA). De leden van de fracties van D66, SP, PvdA, GroenLinks, PvdD en SGP hebben hier nog wel enkele vragen over.

De leden van de fractie van D66 stellen dat de economische positie van Nederland in een geglobaliseerde wereld wordt versterkt door de bevordering van de internationale handel. Dat geldt voor iedereen. Sterker nog, juist de lagere inkomensklassen profiteren het meest van de groei van de internationale handel, hetgeen recentelijk door het Internationaal Monetair Fonds werd benadrukt.3 Bovendien zijn de economieën van Canada en de EU in bepaalde opzichten complementair. Canada is rijk aan natuurlijke grondstoffen die Europa nodig heeft. Ook is Canada, zeker onder de liberale regering van premier Trudeau, een natuurlijke bondgenoot van Europa als het gaat om gedeelde waarden en een open democratische samenleving. Dit is een band die we via een handelsverdrag kunnen versterken.

De leden van de fractie van D66 zien dan ook kansen voor Nederlandse burgers en bedrijven door een versterking van de economische samenwerking tussen de EU en Canada en hopen dat een versterkte samenwerking tussen Canada en de EU ook kan helpen om wereldwijde standaarden te versterken en het op regels gebaseerde handelsstelsel te waarborgen. Voor D66 zijn heldere waarborgen voor milieu, privacy, consumentenbescherming en de voortdurende zeggenschap hierover voor Europese en Nederlandse beleidsmakers cruciaal, zowel in CETA als in andere handelsverdragen. De leden hebben daarom enkele vragen betreffende dit wetsvoorstel die ze graag aan de Minister voorleggen.

Vrijhandelsverdragen zijn niet alleen goed voor grote bedrijven, maar ook voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), hetgeen ook is benadrukt in een rapport van Eurocommissaris voor Handel Cecilia Malmström in oktober 2015.4 Kan de regering aangeven wat de effecten van CETA zijn voor de Nederlandse economie en specifiek voor het MKB, zo vragen de leden van de D66-fractie? En kan de regering toelichten wat voor Europese bedrijven (en Nederlandse bedrijven specifiek) de belangrijkste onderdelen van CETA zijn, als het gaat om bijvoorbeeld meer markttoegang of een meer gelijke behandeling in Canada? Zijn er ook lidstaten die minder lijken te profiteren of zelfs geschaad zouden worden door CETA, zo vragen deze leden?

Investment Court System & Investor-State Dispute Settlement

Binnen CETA is er het Investment Court System (ICS). Deze vorm van investeringsbescherming is gepresenteerd als vervanging van het verouderde Investor-State Dispute Settlement (ISDS), wat terecht veel kritiek krijgt, volgens de leden van de fractie van D66. Deze leden horen graag van de Minister of zij de veranderingen die ICS bevat als voldoende ziet om tegemoet te komen aan de zorgen over ISDS omtrent transparantie, onafhankelijkheid van arbiters en de vrijheid van staten om wet- en regelgeving aan te nemen? Welke voorzorgsmaatregelen heeft de Nederlandse overheid genomen of gaat de Nederlandse overheid nemen om succesvolle aanklachten tegen de Nederlandse staat door middel van ICS te voorkomen, zo vragen deze leden? Welke mogelijkheden ziet de Minister om ICS, samen met Canada, uit te bouwen tot een internationaal hof dat op termijn de verouderde ISDS-clausules, die veel staten (inclusief Nederland en andere EU-lidstaten) nog hebben te vervangen? Kan ICS in CETA op die manier de eerste aanzet zijn voor een internationaal investeringshof?

De leden van de fractie van de PvdA waarderen de inzet van de Nederlandse regering om samen met een aantal gelijkgezinde regeringen, Eurocommissaris Wallström en Canada tot een transparanter en rechtstatelijker systeem voor de internationale beslechting van investeringsgeschillen te komen dan de in dit soort overeenkomsten gebruikelijke ad hoc arbitrage. Dit is voorzien door een permanent tribunaal met vooraf geselecteerde rechters te benoemen en ook in een geïnstitutionaliseerde mogelijkheid van hoger beroep te voorzien (een zogenaamd «appellate tribunal»). Kan de Minister aangeven wat het toepasselijk recht bij een dergelijke vorm van geschillenbeslechting zal zijn?

Blijkens de overeenkomst is de in CETA overeengekomen regeling een voorlopige, die te zijner tijd vervangen zal worden door de door de EU en ook Canada nagestreefde permanente regeling voor een multilateraal investeringshof. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een update over de stand van de besprekingen over de oprichting van een dergelijk multilateraal hof.

Wat is de invloed van de overeengekomen soortgelijke regelingen in de EU-Vietnam Handelsovereenkomst, de Trans-Pacific Partnership en het voorstel van de EU voor een EU-Trans-Pacific Trade Partnership op de institutionele architectuur voor internationale investeringsgeschillenbeslechting, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA?

Thans fungeert het in Den Haag gevestigde Permanent Hof van Arbitrage regelmatig als de faciliterende autoriteit bij internationale investeringsarbitrage. Wat zal de invloed van de in CETA nieuw overeengekomen regeling zijn op de positie van het Permanente Hof van Arbitrage, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

CETA bevat in de ogen van de leden van de fractie van GroenLinks het omstreden «investor to state dispute settlement»-mechanisme. Dit stelt buitenlandse investeerders in staat om overheden aan te klagen via een aparte rechtsgang. In het verleden hebben bedrijven dankzij ISDS schadeclaims ontvangen van landen omdat private arbiters oordeelden dat wetgeving in het algemeen belang (bijvoorbeeld om consumenten, het milieu of werknemers te beschermen) ondergeschikt zouden zijn aan de rechten van investeerders. Onze fractie is bezorgd over het gebrek aan transparantie en het gebrek aan de onafhankelijkheid van deze rechtspraak. In CETA is ISDS vervangen door het Investment Court System; deze hervormde variant komt aan enkele van deze zorgen tegemoet, maar niet aan allemaal. In de ogen de leden van de GroenLinks-fractie staat aan de pluskant dat de transparantie van ICS-zaken is verbeterd en er een mogelijkheid tot beroep is ingebouwd. Positief beoordelen deze leden ook dat arbiters (rechters) vooraf door staten worden benoemd in plaats van ad hoc, maar zij worden nog altijd per zaak betaald. Deelt de Minister de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat daarmee een ongewenste prikkel is ingebouwd om veel ICS-zaken aangespannen te krijgen? Aan de negatieve kant staat dat buitenlandse investeerders kunnen kiezen of zij rechtszaken binnenlands voeren of via ICS. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat dit discriminerend is tegenover binnenlandse investeerders?

Deze leden maken zich ook zorgen over de mogelijkheid dat investeerders door te dreigen met een ICS-schadeclaim overheden ook onder druk kunnen zetten om regulering of overheidsbesluiten aan te passen, af te zwakken of uit te stellen. Dat geeft hen een oneigenlijk middel in het democratisch proces. Meer in het algemeen geeft ook een hervormde variant van ISDS geen antwoord op de vraag waarom we een aparte rechtsgang nodig hebben voor bedrijven in verdragen tussen landen met goed ontwikkelde onafhankelijke binnenlandse rechtspraak. Zelfs in het theoretische geval dat er iets zou mankeren aan de binnenlandse rechtspraak, blijft de vraag open staan waarom alleen buitenlandse investeerders zouden mogen profiteren van een parallel rechtssysteem terwijl gewone mensen of binnenlandse bedrijven dat niet zouden kunnen. Het leidt tot de volgende meer principiële vraag: Waarom is de regering van plan akkoord te gaan met een rechtssysteem dat zoveel problematische aspecten kent, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Welke urgente noodzaak ziet de regering om Canadese investeerders extra te beschermen in Nederland en de EU?

Verschillende juristen hebben beredeneerd dat ICS strijdig zou zijn met het EU-Verdrag en daarom illegaal is. De logische stap zou zijn om de definitieve CETA-tekst voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie om te toetsen of dit inderdaad het geval is. Dit kan alleen als een lidstaat, de Commissie of het Europees Parlement dit verzoekt.

Is de Minister, gezien de serieuze twijfels5 over de verenigbaarheid van de ICS-clausule in CETA met de EU-verdragen, bereid om de ICS-passages uit het CETA-verdrag voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie op grond van Artikel 218 (11) van het VWEU? Zo nee, vindt de Minister het verantwoord om een verdrag te sluiten dat volgens veel juridische experts, zoals van de Deutscher Richterbund6, door het Hof van Justitie onrechtmatig zou kunnen worden verklaard? Is snelheid voor de Minister belangrijker dan kwaliteit en zorgvuldigheid, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Voorlopige toepassing en ratificering

De Europese Commissie heeft CETA als een zogenaamd gemengd akkoord gekwalificeerd, waardoor de nationale parlementen van de EU-lidstaten beslissingsbevoegdheid, om al dan niet akkoord te gaan met CETA, hebben gekregen. De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat als de Raad van Ministers akkoord gaat met het voorstel van de Commissie en het Europees Parlement de overeenkomst ratificeert (voorzien in het voorjaar van 2017), CETA voorlopig in werking zal treden. In hoeverre reikt de zeggenschap van de EU-lidstaten? Hoe ziet de voorlopige toepassing van CETA eruit?

De leden van de fractie van de SP vragen de Minister wat de regering vindt van de stelling dat je alleen voorlopige toepassing van verdragen moet toekennen als feitelijke ratificatie een formaliteit is? Acht de regering de ratificatie door alle partijen, inclusief de 28 EU-lidstaten slechts een formaliteit?

Is de regering het met deze leden eens dat er in het CETA-verdrag behalve een aantal onderwerpen van exclusieve lidstaatcompetentie, ook meerdere artikelen in het verdrag staan die weliswaar EU-coördinatie vermogen, maar tevens lidstaatcompetentie betreffen? Er kan besloten worden tot voorlopige inwerkingtreding, maar dat hoeft vanzelfsprekend niet. Deelt de regering de opvatting dat een gemengd verdrag door alle partijen moet worden geratificeerd en derhalve niet geldig is indien een van de lidstaten niet zou ratificeren? Deelt de regering de opvatting dat er geen blauwdruk klaar ligt om voorlopige toepassing terug te draaien bij niet-ratificatie? Deelt de regering de opvatting dat dit een onwenselijke situatie zou opleveren? Hoe staat de regering in dit geval tegenover het voorzorgsbeginsel, aldus de leden van de SP-fractie?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de nog openstaande punten in de onderhandelingen over CETA zijn en wat de inzet van de regering daarbij is? Welke onderdelen van de overeenkomst behoren tot de exclusieve competentie van de EU, vertegenwoordigd door de Europese Commissie? Op welke punten vormt CETA een zogenaamde gemengde overeenkomst in de zin dat ondertekening en ratificatie van de lidstaten ook vereist zijn, zo vragen deze leden?

Op welke wijze is voorzien in een voorlopige toepassing van CETA na ondertekening, maar hangende de ratificatieprocedures in de betrokken lidstaten? Geldt de mogelijkheid van voorlopige toepassing uitsluitend voor die onderdelen van CETA waar de Europese Commissie exclusief bevoegd is, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA?

Is de regering op voorhand bereid de uitkomst van een mogelijk referendum vanuit de Nederlandse bevolking meer serieus te nemen dan gebeurd is met de uitslag van het Oekraïne referendum, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Zo ja, op welke wijze en met welk verschil? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister van mening dat sprake kan zijn van een volwaardige behandeling van het CETA-verdrag in de Tweede en Eerste Kamer nu de ratificatie van het verdrag al voorzien is voor het einde van de maand oktober 2016, zo vragen de aan het woord zijnde leden?

Is de regering bereid opschorting van de ratificatie te bepleiten opdat er in Nederland een volwaardige parlementaire en maatschappelijke discussie gevoerd kan worden over het verdrag voorafgaand aan ratificatie, zo vragen de leden van de fractie van PvdD? Waar ziet de regering de voornaamste verschillen tussen CETA en TTIP die maken dat de onderhandelingen over TTIP als vastgelopen worden omschreven, terwijl CETA rijp zou zijn voor spoedige ratificatie?

Wat betreft de houding van de Nederlandse regering in het proces is het deze leden opgevallen dat de EU inmiddels op het punt staat het verdrag te ondertekenen, terwijl veel politieke partijen en belangengroepen, in andere EU-lidstaten maar ook in Nederland, zich zeer kritisch toonden over dit verdrag. De leden van de SGP-fractie willen graag weten in hoeverre de regering rekening hield en houdt met de veelheid aan kritiek op dit verdrag, en tegemoet komt aan de veelgehoorde bezwaren tegen goedkeuring en ratificatie. Wat is precies de positie van de regering als het gaat om de voorlopige inwerkingtreding? Deelt de regering de mening van de Europese Commissie dat onderwerpen binnen deze overeenkomst die buiten het gemeenschappelijk handelsbeleid vallen, onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen? De leden van de SGP-fractie ontvangen hierop graag een toelichting.

TTIP

De leden van de fractie van D66 constateren dat de EU op dit moment ook onderhandelt over een handelsverdrag met de Verenigde Staten (VS), het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag (TTIP). In de media wordt CETA vaak beschreven als het kleine broertje van TTIP. Toch zijn Canada en de VS zeer verschillende landen, met een andere economie, cultuur en verschillend politiek leiderschap. In hoeverre dient CETA als voorbeeld voor het handelsverdrag tussen de EU en de VS, zo vragen de leden van de D66-fractie? Zijn er specifieke onderdelen van CETA die de Minister graag wel of juist niet terug zou zien in TTIP in de toekomst? Wordt TTIP, net als CETA, een gemengd akkoord?

De leden van de fractie van de SP hebben oog voor de maatschappelijke zorgen die er rond handelsverdragen, zoals met name TTIP en CETA leven en zij hebben vernomen van recente ontwikkelingen op deze dossiers, zoals een «pauze» in de TTIP-onderhandelingen en een gewenste «reset» van het handelsbeleid, alsmede van het voornemen van partijen te komen tot een «juridisch bindende verklaring» bij het besluit tot ondertekening van CETA.7Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.

In een interview met een landelijk dagblad noemt de Minister het huidige Europese handelsbeleid uit de tijd: «Onderhandelingen moeten véél opener, transparanter en democratischer.»8 Er is in de media wel gesproken over de wenselijkheid van een «reset» van het handelsbeleid. Tegelijkertijd wordt door de Europese Commissie CETA telkenmale als hét voorbeeld voor moderne handelsverdragen met geïndustrialiseerde landen genoemd. De leden van de SP-fractie vernemen graag een positiebepaling van Nederland ten aanzien van CETA in het kader van de als wenselijk genoemde reset.

Als CETA door de Europese Commissie als het voorbeeld voor andere verdragen, zoals TTIP, wordt genoemd en dat ook al was voordat er over een aanvullende «juridisch bindende verklaring» werd gesproken, waarom is dan momenteel voor TTIP een pauze en een «reset» nodig, terwijl goedkeuring en ratificering van CETA wél door zouden kunnen gaan? Werden de onderhandelingen over CETA volgens de Minister gekenmerkt door openheid, transparantie en democratie?

Welke «reset» ten aanzien van TTIP heeft de Minister voor ogen, behalve CETA als voorbeeld stellen, wat het voor de Europese Commissie al die jaren al was?

Wat vindt de Minister van de uitspraak van Eurocommissaris Malmström: «CETA is een handelsakkoord van de nieuwe generatie, afgesloten met een progressieve regering.»9 Welke progressieve regering kan hier bedoeld zijn?

In de aanloop naar de informele RBZ Handel in Bratislava van 23 september jongstleden bleek er geen draagvlak te bestaan voor heropening van onderhandelingen met Canada over CETA. Er was echter wel draagvlak om met Canada te onderhandelen over een juridisch bindende verklaring bij CETA. De leden van de SP-fractie vernemen graag van de regering waarom. Wat is nu precies het materiële verschil tussen onderhandelen over CETA of over interpretatie en nadere duiding van CETA?

Is deze verklaring slechts een interpretatieve verklaring, die alleen zeker stelt dat alle partijen hetzelfde begrijpen, maar die feitelijk geen verandering aanbrengt in de werking van CETA? Of worden in deze verklaring wel degelijk zaken anders afgesproken dan in de CETA-onderhandelingen tussen de vorige Europese Commissie en de vorige Canadese regering zijn overeengekomen? Met andere woorden: heeft het «juridisch bindende karakter» van de verklaring de bedoeling om daadwerkelijk een aantal zaken te heronderhandelen? Zo ja, waarom mag dat dan geen heronderhandelen van CETA heten? Is een dergelijke onderhandeling binnen enkele weken wel zorgvuldig, gelet op de termijn die benodigd was voor de eerdere «legal scrubbing» van de oorspronkelijk onderhandelde tekst, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Nederland heeft aangegeven dat de verklaring moet bevestigen dat overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten. Ook moet de verklaring de onafhankelijkheid van het ICS herbevestigen. En de verklaring zou moeten bevestigen dat CETA de standaarden in de EU op het gebied van mens, dier, plant en milieu eerbiedigt, en dat het voorzorgsprincipe niet ter discussie staat. Zijn dit volgens de regering allemaal slechts bevestigingen van zaken die reeds in CETA geregeld zijn? Zo ja, waarom dient de verklaring dan juridisch bindend te zijn?

Kent de regering de voorstellen van de Deutscher Gewerkschaftsbund (DGB) en Canadian Labour Congress (CLC) voor een juridisch bindende verklaring die tegemoet zou komen aan bezwaren van de Europese en Canadese vakbeweging (zoals onder andere besproken in Die Tageszeitung)?10 Is de regering van mening dat deze voorstellen verder gaan dan het slechts interpreteren van de huidige CETA tekst? Wat vindt de regering van deze voorstellen? Welke van deze voorstellen zou de regering wel en welke niet willen ondersteunen, zo vragen deze leden?

Regulatory cooperation & domestic regulation

«Het recht om te reguleren in het eigen belang blijft overeind» stelt de regering over CETA11. Echter, zowel regulatory cooperation (hoofdstuk 21 en over biotechnologie hoofdstuk 25.2 van CETA) als domestic regulation (hoofdstuk 12 van CETA) grijpen naar het oordeel van de leden van de fractie van GroenLinks de facto in op de mogelijkheid van Nederland en de EU om in het publieke belang te reguleren.

Om ervoor te zorgen dat productstandaarden en regelgeving van Canada en de EU beter op elkaar aansluiten wordt zogenaamde regulatory cooperation geïnstitutionaliseerd in CETA. Door te streven naar zoveel mogelijk overeenstemming tussen Canadese en Europese regels bestaat naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks het risico dat belangrijke debatten en overwegingen over (toekomstige) wetgeving in het algemeen belang zich verplaatsen van democratisch gelegitimeerde parlementen naar besloten werkgroepen. Aangezien – als deze leden het goed hebben begrepen – de directoraten van interne markt en industrie verantwoordelijk worden gemaakt voor regulatory cooperation, bestaat het risico dat het promoten van handel belangrijker wordt geacht dan de bescherming van consumenten, het milieu of werknemers. De procedures van het regulatory cooperation-hoofdstuk bieden bovendien extra mogelijkheden voor inspraak van het bedrijfsleven om wetgeving in het algemeen belang ter discussie te stellen. Hoe gaat de regering borgen dat in de regulatory cooperation de belangen van consumenten, milieu en werknemers een gelijkwaardige positie aan tafel krijgen?

Meer in het bijzonder roepen Aritkel 21.4(b) en 21.4(e) uit het CETA-verdrag de verdragspartijen op informatie te delen: «throughout the regulatory development process», and that this consultation and exchange «should begin as early as possible in that process [...] so that comments and proposals for amendments may be taken into account». Dit «early warning system» maakt het mogelijk voor de Canadese regering om commentaar of zelfs wijzigingen voor te stellen bij wetsvoorstellen voordat het Europees Parlement of nationale parlementen zich daarover buigen. Wat is het oordeel van de Minister over deze voorrangspositie van een buitenlandse verdragspartner boven die van de eigen parlementen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Artikel 21.4(n)(iv) van het CETA-verdrag vraagt de verdragspartijen om «conduct cooperative research agendas in order to [...] establish, when appropriate, a common scientific basis». Dit betekent dat de «science-based approach», die normaal is in de VS en Canada, wordt gehanteerd in CETA en daarmee het voorzorgsprincipe dat gangbaar is in de EU naar de achtergrond verdwijnt. Ook bepalingen op het vlak van Interne Regelgeving (hoofdstuk 12 van het CETA-verdrag) beperken binnenlandse procedures met betrekking tot het verlenen van vergunningen. De vereiste om deze procedures «zo simpel als mogelijk» te maken, beperkt naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks, de EU en haar lidstaten in het stellen van eisen in het algemeen belang. Regelgeving moet volgens artikel 12.3 (2) van het CETA-verdrag voldoen aan de criteria: «clear and transparent, objective, and established in advance and made publicly accessible». Hoewel dit mooi klinkt, geeft dit een ruime interpretatie aan rechters om binnenlandse procedures in strijd met het CETA-verdrag te verklaren. Ook de term «undue delay» die regelmatig terugkomt in dit hoofdstuk leidt ertoe dat het niet tijdig verlenen van vergunningen (bijvoorbeeld als gevolg van maatschappelijke weerstand) kan leiden tot aansprakelijkheid. Hoe verhouden deze artikelen zich met de beweringen van de regering dat CETA het recht om te reguleren in het publiek belang niet uitholt, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Kan de Minister uitsluiten dat er via het CETA-verdrag druk vanuit Canada wordt uitgeoefend om Canadese bedrijfsbelangen te behartigen ten koste van het algemeen belang bij het maken van nieuwe Europese of nationale wetgeving of het verlenen van vergunningen?

Klimaat

Volgens de leden van de fractie van GroenLinks legt CETA duizenden pagina’s aan beperkingen op aan overheden om te voorkomen dat zij handelen in strijd met vrijhandelsprincipes. Dit gaat naar de mening van deze leden ten koste van de mogelijkheden van overheidsinstanties om klimaatverandering tegen te gaan. De leden van de GroenLinks-fractie wijzen daarbij op twee concrete voorbeelden:

Artikel 21.3(d)(iii)(A)) van het CETA-verdrag vereist dat «regulatory approaches» «technology-neutral» moeten zijn. Het tegengaan van klimaatverandering vereist juist dat nieuwe technologische sprongen vooruit worden gemaakt op het gebied van bijvoorbeeld hernieuwbare energie. Hoe verhoudt dit zich tot de noodzaak om de energievoorziening te verduurzamen en juist wel duurzame energiesoorten anders te behandelen dan bijvoorbeeld fossiele energiesoorten?

Artikel 19.14.5(a) van het CETA-verdrag vereist dat bij openbare aanbestedingen een contract gegund dient te worden aan de voordeligste aanbieder. Hoe verhoudt dit zich tot andere criteria die van belang zijn bij een aanbesteding, zoals kwaliteit en duurzaamheid? Hoeveel ruimte houden overheden over om met name duurzaamheid mee te wegen in openbare aanbestedingen?

Deelt de Minister de inschatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat hoofdstuk 22 (handel en duurzame ontwikkeling) van het CETA-verdrag geen enkele bindende bepaling bevat en daardoor geen juridische waarde heeft?

Liberalisering van diensten

De aan het woord zijnde leden constateren dat CETA het eerste EU-handelsakkoord is dat de liberalisering van diensten tot regel maakt. Alleen diensten die expliciet uitgezonderd zijn, mogen in overheidshanden blijven. Het akkoord maakt het voor overheden onmogelijk om eenmaal geliberaliseerde diensten terug in overheidshanden te brengen. Ook diensten die deels publiek en deels privaat zijn gefinancierd (zoals onderwijs, zorg, watervoorziening), komen onder liberaliseringsdruk te staan. Lokale overheden worden beperkt in hun mogelijkheden om lokale diensten te subsidiëren.

De Minister schreef onlangs aan de Kamer: «Er is in de Raad veel aandacht besteed aan de maatschappelijke zorgen over handelsakkoorden. Op verzoek van de lidstaten zal de Europese Commissie in samenspraak met Canada daarom een juridisch bindende verklaring toevoegen aan CETA, waarin deze zorgen worden geadresseerd. Met deze verklaring willen de EU en Canada de geuite zorgen expliciet wegnemen. Nederland heeft daarbij aangegeven dat de verklaring moet bevestigen dat overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten.»12

Waarom is er een bindende verklaring nodig als de Minister beweert dat publieke diensten niet in gevaar waren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Wat gebeurt er als publieke diensten op grond van het CETA-verdrag toch de facto bedreigd worden? Kan de Minister garanderen dat de «juridisch bindende verklaring» in dat geval zwaarder weegt dan het CETA-verdrag zelf? Zo nee, deelt de Minister de inschatting van de aan het woord zijnde leden dat publieke diensten in dat geval onvoldoende beschermd zijn?

Waarom acht de regering het noodzakelijk om delen van het CETA-verdrag voorlopig toe te passen in afwachting van ratificatie, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Welke legitieme en urgente reden ziet de regering om niet te wachten met inwerkingtreding totdat de verdragspartijen de ratificatie volledig hebben afgerond?

Volgens de officiële impactstudie van de Europese Commissie zou CETA in het gunstigste scenario leiden tot 0,08% extra economische groei voor de EU. Deelt de Minister de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat de talloze maatschappelijke bezwaren en risico’s die aan het verdrag kleven absoluut niet opwegen tegen deze zeer beperkte en hypothetische extra economische groei, en dat er al helemaal geen reden is om voor deze beperkte extra groei concessies te doen aan een zorgvuldig en volledig democratisch proces in alle lidstaten om het CETA-verdrag te beoordelen alvorens het toe te passen?

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met zorg kennisgenomen van het voornemen om CETA nog in oktober 2016 in werking te laten treden. Tijdens het Algemeen Overleg Landbouw en Visserijraad van 31 maart 2016 in de Tweede Kamer zei de Staatssecretaris van Economische Zaken het volgende over handelsakkoorden in relatie tot dierenwelzijn:

«De heer Wassenberg zei dat eenzelfde soort uitgangspunt ook moet gelden voor overige handelsverdragen. Dat ben ik eigenlijk met hem eens. Ik heb gezegd dat ik vind dat handelsverdragen niet onze normen moeten ondermijnen doordat ze onze markt openen voor producten die tegen lagere standaarden worden geproduceerd. Dat ondermijnt het level playing field en onze inspanningen. Het zal dus mijn inzet zijn bij handelsakkoorden, welke dan ook.»

Kan de Minister aangeven op welke wijze voorkomen wordt dat het level playing field tussen Nederlandse producenten en Canadese producenten c.q. Amerikaanse producenten met een vestiging in Canada, zo vragen de leden van de fractie van PvdD? Ziet het kabinet het gevaar van Canada als achterdeur van de VS om vooruitlopend op TTIP al gebruik te kunnen maken van concurrentievoordelen op basis van een mindere stringente regelgeving dan in de EU geldt?

De leden van de SGP-fractie beamen dat Canada een strategische partner is waarmee de EU waarden en belangen deelt. Deze leden staan voor een positieve en toekomstgerichte relatie met Canada. Een nieuwe impuls voor handel en investeringen, via een verbeterde markttoegang voor goederen en diensten, en door betere regels ten aanzien van handel voor de economische actoren, kan op zichzelf inderdaad wenselijk zijn.

Toch plaatsen de leden van de SGP-fractie enkele kritische kanttekeningen bij delen van de inhoud van het CETA-verdrag, en over de houding van de Nederlandse regering tijdens het onderhandelings- en ratificatieproces.

Wat betreft de inhoud van het verdrag plaatsen de leden van de SGP-fractie kritische kanttekeningen bij de uitspraken over de elementen die raken aan de doelstellingen van de EU inzake duurzame ontwikkeling en op specifieke doelstellingen op het gebied van arbeid, milieu en klimaatverandering. Volgens de leden van de SGP-fractie creëert het CETA-verdrag een ongelijk speelveld, waardoor Nederlandse boeren en tuinders verder op achterstand komen. Het CETA-verdrag regelt namelijk niet de wijze waarop buitenlandse producten worden geproduceerd. Doordat Canadese boeren aan minder en/of minder strenge regelgeving dienen te voldoen, onder meer op het gebied van dierenwelzijn, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde gewassen, kunnen Canadese boeren goedkoper produceren.

Volgens de leden van de SGP-fractie heeft het CETA-verdrag dus onrechtvaardige gevolgen. Terwijl de regering pleit voor meer dierenwelzijn en een beter milieu, maakt het CETA-verdrag het Nederlandse boeren nog lastiger om de meerkosten terug te verdienen. Volgens de leden van de SGP-fractie moeten onze land- en tuinbouwers niet worden opgeofferd aan anderen die wel voordelen kunnen hebben van CETA. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister daarom of bij het afsluiten van het CETA-verdrag voldoende rekening wordt gehouden met de kwetsbare positie van Nederlandse boeren, juist gezien de lagere milieu- en productie-eisen in Canada. Zo niet, dan verzoeken de leden van de SGP-fractie de regering om kwetsbare landbouwsectoren buiten de handelsverdragen te houden, of (financiële) compensatie te overwegen voor zwaar getroffen delen van de landbouwsector.

Ten slotte spreken de leden van de SGP-fractie hun steun uit voor de oprichting van een Gemengd Comité voor het CETA-verdrag dat toezicht houdt op de uitvoering, de werking en het effect van de overeenkomst. Het is belangrijk dat dit Comité een orgaan is dat zijn besluiten en aanbevelingen alleen in overleg met de EU en Canada vaststelt. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om een toelichting op de specifieke lijst van bijlagen, zoals neergelegd in artikel 30.2 van het CETA-verdrag, die het Gemengd Comité voor de CETA niet kan wijzigen omdat daarvoor de volledige wijzigingsprocedure nodig is. Acht de Minister deze lijst terecht en volledig, of zijn er andere bijlagen die het Gemengd Comité eveneens niet kan wijzigen?

De commissie BDO ziet de beantwoording van de Minister, gelet op de relatief korte tijdspanne die resteert tot de voorziene ondertekening van het CETA-verdrag eind oktober, graag uiterlijk vrijdag 14 oktober 2016 tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking, N.J. Schrijver

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 oktober 2016

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de leden van de Eerste Kamer.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking (BDO) heeft met belangstelling kennis genomen van de voorstellen voor Raadsbesluiten COM(2016)470, 443 en 444 betreffende het handelsverdrag tussen Canada en de Europese Unie en haar lidstaten, het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA). De leden van de fracties van D66, SP, PvdA, GroenLinks, PvdD en SGP hebben hier nog wel enkele vragen over.

De leden van de fractie van D66 stellen dat de economische positie van Nederland in een geglobaliseerde wereld wordt versterkt door de bevordering van de internationale handel. Dat geldt voor iedereen. Sterker nog, juist de lagere inkomensklassen profiteren het meest van de groei van de internationale handel, hetgeen recentelijk door het Internationaal Monetair Fonds werd benadrukt.13 Bovendien zijn de economieën van Canada en de EU in bepaalde opzichten complementair. Canada is rijk aan natuurlijke grondstoffen die Europa nodig heeft. Ook is Canada, zeker onder de liberale regering van premier Trudeau, een natuurlijke bondgenoot van Europa als het gaat om gedeelde waarden en een open democratische samenleving. Dit is een band die we via een handelsverdrag kunnen versterken.

De leden van de fractie van D66 zien dan ook kansen voor Nederlandse burgers en bedrijven door een versterking van de economische samenwerking tussen de EU en Canada en hopen dat een versterkte samenwerking tussen Canada en de EU ook kan helpen om wereldwijde standaarden te versterken en het op regels gebaseerde handelsstelsel te waarborgen. Voor D66 zijn heldere waarborgen voor milieu, privacy, consumentenbescherming en de voortdurende zeggenschap hierover voor Europese en Nederlandse beleidsmakers cruciaal, zowel in CETA als in andere handelsverdragen. De leden hebben daarom enkele vragen betreffende dit wetsvoorstel die ze graag aan de Minister voorleggen.

Vrijhandelsverdragen zijn niet alleen goed voor grote bedrijven, maar ook voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), hetgeen ook is benadrukt in een rapport van Eurocommissaris voor Handel Cecilia Malmström in oktober 2015.14 Kan de regering aangeven wat de effecten van CETA zijn voor de Nederlandse economie en specifiek voor het MKB, zo vragen de leden van de D66-fractie? En kan de regering toelichten wat voor Europese bedrijven (en Nederlandse bedrijven specifiek) de belangrijkste onderdelen van CETA zijn, als het gaat om bijvoorbeeld meer markttoegang of een meer gelijke behandeling in Canada? Zijn er ook lidstaten die minder lijken te profiteren of zelfs geschaad zouden worden door CETA, zo vragen deze leden?

Antwoord:

CETA en alle bijbehorende stukken combineren een ambitieuze handels- en investeringsagenda met een duidelijke keus voor duurzaamheid en transparantie.

Uit onderzoek door de Europese Commissie en de Canadese overheid blijkt dat CETA na volledige inwerkingtreding een structurele winst op kan leveren van circa € 12 miljard voor de EU.

De totale export van de EU naar Canada gaat naar verwachting met 24,3% – oftewel € 17 miljard – omhoog. Canadese export richting de EU stijgt met 20,6%, oftewel € 8,6 miljard. Deze winsten volgen uit het verlagen van tarieven en met name door het wegvallen van non-tarifaire belemmeringen. Zo kunnen onder CETA afspraken gemaakt worden om bijvoorbeeld wederzijdse erkenning van standaarden, waardoor de noodzaak voor het dubbel testen van producten vervalt. Hieruit komt een groot deel van de winsten voor het MKB voort, daar de kosten van dergelijke dubbele testen onevenredig groot zijn voor MKB bedrijven ten opzichte van grote bedrijven.

Verschillende Nederlandse sectoren zullen veel baat hebben bij CETA. Wat betreft de landbouwsector zullen met name de Nederlandse tuinbouwsector, evenals de zuivelsector veel profijt hebben van CETA. Kippen, eieren en eierproducten zijn uitgesloten van liberalisatie. Dit zijn voor Nederland gevoelige sectoren en voor deze sector zal het akkoord weinig tot niets veranderen. Met name het Canadese aanbod voor verwerkte landbouwproducten (Processed Agricultural Products, PAP’s) is aantrekkelijk voor de EU. Dit was één van de onderhandelingsdoelen van de EU en de Europese industrie zal hiervan profiteren. Dit betreft onder andere wijn, frisdrank, snoepgoed, graanproducten (zoals pasta, biscuits), verwerkt fruit en groenten. Nederland is de vierde EU-exporteur van deze producten en één van de grootste EU-exporteurs van bewerkte voedselproducten naar Canada. Toeleveranciers aan deze bedrijven zullen eveneens profiteren.

Daarnaast wordt de Canadese dienstenmarkt voor een belangrijk deel opengesteld voor Europese dienstverleners. Nederland zal hier als dienstverlenend land van profiteren. Enkele van de sectoren waarin naar verwachting veel kansen voor Nederlandse bedrijven zitten zijn de maritieme sector, financiële sector, de telecomsector en de postsector. Werknemers kunnen makkelijker tussen de EU en Canada worden uitgewisseld (bijvoorbeeld van groot belang voor ingenieurs, architecten en accountants), Europese bedrijven kunnen nieuwe diensten aanbieden op de Canadese markt (waaronder telecomdiensten, postdiensten en maritieme diensten), en de toegang tot Canadese financiële dienstverlening sector wordt vergemakkelijkt. Ook het aanbieden van after-sales services zoals onderhoudsdiensten bij het exporteren van apparatuur – een groeiende markt – wordt eenvoudiger. Naar verwachting zullen Nederlandse bedrijven veel profijt hebben van de vergrote toegang tot de Canadese markt voor overheidsaanbestedingen. Nederlandse bedrijven kunnen hierdoor in de meeste gevallen op gelijke voet meedingen naar overheidsaanbestedingen, een markt die wordt geschat op ongeveer 31 miljard Canadese dollar.

Investment Court System & Investor-State Dispute Settlement

Binnen CETA is er het Investment Court System (ICS). Deze vorm van investeringsbescherming is gepresenteerd als vervanging van het verouderde Investor-State Dispute Settlement (ISDS), wat terecht veel kritiek krijgt, volgens de leden van de fractie van D66. Deze leden horen graag van de Minister of zij de veranderingen die ICS bevat als voldoende ziet om tegemoet te komen aan de zorgen over ISDS omtrent transparantie, onafhankelijkheid van arbiters en de vrijheid van staten om wet- en regelgeving aan te nemen? Welke voorzorgsmaatregelen heeft de Nederlandse overheid genomen of gaat de Nederlandse overheid nemen om succesvolle aanklachten tegen de Nederlandse staat door middel van ICS te voorkomen, zo vragen deze leden? Welke mogelijkheden ziet de Minister om ICS, samen met Canada, uit te bouwen tot een internationaal hof dat op termijn de verouderde ISDS-clausules, die veel staten (inclusief Nederland en andere EU-lidstaten) nog hebben te vervangen? Kan ICS in CETA op die manier de eerste aanzet zijn voor een internationaal investeringshof?

Antwoord:

Sinds 2014 heeft Nederland zich actief ingezet om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen. Daarom heeft het kabinet onderzoek laten doen naar het gebruik, de effecten en modernisering van investeringsbeschermingsverdragen en hierover veelvuldig met het parlement en betrokken maatschappelijke partijen overlegd. De Nederlandse inzet, zoals geformuleerd in reactie op de motie Van Ojik van 25 juni 2014 (Kamerstuk, 21 501-02, nr. 1397), bestaat uit vier hoofdpunten. Als eerste wil Nederland de toegang tot ISDS en de ontvankelijkheid van claims beperken. Ten tweede moeten overheden voldoende beleidsruimte behouden om niet-discriminatoire wetgevende maatregelen te nemen om publieke belangen zoals gezondheid, milieu, dierenwelzijn, arbeidsrechten te beschermen zonder hiermee het risico van ISDS-claims te lopen. Ten derde wil Nederland de reikwijdte van de investeringsbescherming beperken en verduidelijken, bijvoorbeeld door het uitsluiten van brievenbusondernemingen, duidelijkere formulering van standaarden en een inperking van de zogenaamde umbrella-bepaling. Tot slot pleit Nederland voor een verbetering van de arbitrageprocedure door de transparantie te verbeteren en een einde te maken aan de dubbelrol die arbiters kunnen innemen.

Op basis van deze inzet heeft Nederland samen met een aantal andere EU-lidstaten, waaronder Duitsland en Frankrijk, voorstellen ingediend (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465). De EU-inzet, zoals deze is vastgesteld voor de TTIP-onderhandelingen, is overgenomen in CETA. De nieuwe EU-inzet is een opmaat voor het oprichten van een multilateraal investeringshof. De EU en Canada werken hier intensief aan en voeren verkennende gesprekken met andere landen. Zij hebben bijvoorbeeld tijdens de laatste G20-vergadering hierover gesproken en tijdens het World Investment Forum een bijeenkomst georganiseerd waar zo’n 60 landen aan deelnamen. Ook organiseren de EU en Canada een bijeenkomst tijdens de aankomende OESO-vergadering op 17 oktober 2016.

De leden van de fractie van de PvdA waarderen de inzet van de Nederlandse regering om samen met een aantal gelijkgezinde regeringen, Eurocommissaris Wallström en Canada tot een transparanter en rechtstatelijker systeem voor de internationale beslechting van investeringsgeschillen te komen dan de in dit soort overeenkomsten gebruikelijke ad hoc arbitrage. Dit is voorzien door een permanent tribunaal met vooraf geselecteerde rechters te benoemen en ook in een geïnstitutionaliseerde mogelijkheid van hoger beroep te voorzien (een zogenaamd «appellate tribunal»). Kan de Minister aangeven wat het toepasselijk recht bij een dergelijke vorm van geschillenbeslechting zal zijn?

Antwoord

Artikel 8.31 CETA gaat in op het toepasbaar recht en de interpretatie daarvan. Daarin staat dat het toepasselijk recht voor het tribunaal zich beperkt tot de bepalingen uit CETA en dat dit geïnterpreteerd moet worden in lijn met het Weens Verdragenrecht en andere internationaalrechtelijke principes en regels die tussen de Partijen van toepassing zijn. Het tribunaal mag geen nationaal recht toepassen. Als er serieuze zorgen zijn over de interpretatie van het investeringshoofdstuk, kunnen de partijen bindende interpretatieve verklaringen aan het tribunaal geven.

Blijkens de overeenkomst is de in CETA overeengekomen regeling een voorlopige, die te zijner tijd vervangen zal worden door de door de EU en ook Canada nagestreefde permanente regeling voor een multilateraal investeringshof. Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een update over de stand van de besprekingen over de oprichting van een dergelijk multilateraal hof. Wat is de invloed van de overeengekomen soortgelijke regelingen in de EU-Vietnam Handelsovereenkomst, de Trans-Pacific Partnership en het voorstel van de EU voor een EU-Trans-Pacific Trade Partnership op de institutionele architectuur voor internationale investeringsgeschillenbeslechting, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA?

Antwoord:

Het Investment Court System in de EU-Vietnam FTA bevat alle elementen van het EU-voorstel voor het Investment Court System en bevat ook een bepaling waarin partijen zich verplichten toe te werken naar het opzetten van een multilateraal tribunaal en/of multilateraal beroepsmechanisme. Op CETA na is een dergelijke bepaling in geen enkel ander internationaal akkoord opgenomen. De EU neemt daarmee het voortouw tot het openen van onderhandelingen over een dergelijk mechanisme.

Op dit moment verkent de EU samen met andere partners de mogelijkheden in bovengenoemde fora. Zoals eerder aangegeven, is de nieuwe EU-inzet een opmaat voor het toewerken naar de oprichting van een multilateraal investeringshof. De EU en Canada werken hier intensief aan en voeren verkennende gesprekken met andere landen.

Zij hebben bijvoorbeeld tijdens de laatste G20-vergadering hierover gesproken, een bijeenkomst georganiseerd tijdens het World Investment Forum waar ongeveer 60 landen aan deelnamen. Ook zullen de EU en Canada een bijeenkomst organiseren tijdens de aankomende OESO-vergadering op 17 oktober 2016.

Thans fungeert het in Den Haag gevestigde Permanent Hof van Arbitrage regelmatig als de faciliterende autoriteit bij internationale investeringsarbitrage. Wat zal de invloed van de in CETA nieuw overeengekomen regeling zijn op de positie van het Permanente Hof van Arbitrage, zo vragen de leden van de PvdA-fractie?

Antwoord:

Het Permanente Hof van Arbitrage wordt genoemd als optie voor het Secretariaat van het Investment Court System in het EU-Vietnam handelsakkoord. In CETA is gekozen voor het ICSID (International Centre for Settlement of Investment Disputes) als secretariaat.

CETA bevat in de ogen van de leden van de fractie van GroenLinks het omstreden «investor to state dispute settlement»-mechanisme. Dit stelt buitenlandse investeerders in staat om overheden aan te klagen via een aparte rechtsgang. In het verleden hebben bedrijven dankzij ISDS schadeclaims ontvangen van landen omdat private arbiters oordeelden dat wetgeving in het algemeen belang (bijvoorbeeld om consumenten, het milieu of werknemers te beschermen) ondergeschikt zouden zijn aan de rechten van investeerders. Onze fractie is bezorgd over het gebrek aan transparantie en het gebrek aan de onafhankelijkheid van deze rechtspraak. In CETA is ISDS vervangen door het Investment Court System; deze hervormde variant komt aan enkele van deze zorgen tegemoet, maar niet aan allemaal. In de ogen de leden van de GroenLinks-fractie staat aan de pluskant dat de transparantie van ICS-zaken is verbeterd en er een mogelijkheid tot beroep is ingebouwd. Positief beoordelen deze leden ook dat arbiters (rechters) vooraf door staten worden benoemd in plaats van ad hoc, maar zij worden nog altijd per zaak betaald. Deelt de Minister de opvatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat daarmee een ongewenste prikkel is ingebouwd om veel ICS-zaken aangespannen te krijgen? Aan de negatieve kant staat dat buitenlandse investeerders kunnen kiezen of zij rechtszaken binnenlands voeren of via ICS. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat dit discriminerend is tegenover binnenlandse investeerders?

Antwoord:

De zorgen die de GroenLinks fractie heeft over het oude ISDS-mechanisme zijn eerder verwoord in de motie Van Ojik c.s. (Kamerstuk 33 750 XVII, nr. 42) en worden ook door het kabinet gedeeld. Om deze zorgen te adresseren heeft een proces van reflectie plaatsgevonden, zowel op nationaal als op EU-niveau, wat heeft geresulteerd in de nieuwe EU-aanpak met het Investment Court System. In het Investment Court System worden arbiters door de EU en Canada aangesteld.

Deze arbiters zijn onafhankelijk en onpartijdig. Om deze onafhankelijkheid te garanderen krijgen zij een maandelijks salaris betaald, aangevuld met een dagelijkse vergoeding voor iedere gewerkte dag, zoals gebruikelijk is bij andere internationale hoven en tribunalen, waaronder het Internationale Zeerechttribunaal en de Appelate Body van het WTO. CETA creëert geen extra rechten voor buitenlandse investeerders, wel een extra rechtsgang. De afspraken in het investeringshoofdstuk zijn basisafspraken voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen.

Het investeringshoofdstuk in CETA bevat onder andere een verbod op discriminatoire behandeling, een meest begunstigde clausule, regels voor onteigening en voor een redelijke en billijke behandeling. Deze rechten zijn in het Nederlands recht verankerd.

CETA biedt enkel een alternatieve rechtsgang voor Canadese investeerders om hun rechten op grond van CETA te effectueren, waarbij de opgenomen «no-U-turn» bepaling voorkomt dat er parallelle claims kunnen worden ingediend bij de nationale rechter. Overigens kan men ook in het Nederlands recht kiezen uit verschillende rechtsgangen, zoals arbitrage en rechtspraak.

Deze leden maken zich ook zorgen over de mogelijkheid dat investeerders door te dreigen met een ICS-schadeclaim overheden ook onder druk kunnen zetten om regulering of overheidsbesluiten aan te passen, af te zwakken of uit te stellen. Dat geeft hen een oneigenlijk middel in het democratisch proces. Meer in het algemeen geeft ook een hervormde variant van ISDS geen antwoord op de vraag waarom we een aparte rechtsgang nodig hebben voor bedrijven in verdragen tussen landen met goed ontwikkelde onafhankelijke binnenlandse rechtspraak. Zelfs in het theoretische geval dat er iets zou mankeren aan de binnenlandse rechtspraak, blijft de vraag open staan waarom alleen buitenlandse investeerders zouden mogen profiteren van een parallel rechtssysteem terwijl gewone mensen of binnenlandse bedrijven dat niet zouden kunnen. Het leidt tot de volgende meer principiële vraag: Waarom is de regering van plan akkoord te gaan met een rechtssysteem dat zoveel problematische aspecten kent, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Welke urgente noodzaak ziet de regering om Canadese investeerders extra te beschermen in Nederland en de EU?

Antwoord

In het onderzoek «The Impact of Investor-State-Dispute Settlement in the Transatlantic Trade and Investment Partnership» dat in reactie op de motie Van Ojik is uitgevoerd en in de brief van 25 juni 2014 met het parlement is gedeeld (Kamerstuk, 21 501-02, nr. 1397), is de kans op «regulatory chill» onderzocht. De onderzoekers concluderen dat het risico van een «regulatory chill» beperkt is. Dat komt omdat het in veel zaken niet gaat om het onderwerp van overheidsingrijpen, maar om hoe deze maatregel wordt uitgevoerd.

Een investeringshoofdstuk is om verschillende redenen noodzakelijk, onder andere om de bestaande bilaterale investeringsverdragen tussen Canada en EU-lidstaten te vervangen door een nieuw, gebalanceerd systeem. Daarnaast dient het investeringshoofdstuk als voorbeeld en inspiratie voor toekomstige EU- en Nederlandse investeringsverdragen. Niet in elk land gelden deze standaarden. Nederland heeft als één van ’s werelds grootste uitgaande investeerders belang bij adequate rechtsbescherming in andere landen.

Verschillende juristen hebben beredeneerd dat ICS strijdig zou zijn met het EU-Verdrag en daarom illegaal is. De logische stap zou zijn om de definitieve CETA-tekst voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie om te toetsen of dit inderdaad het geval is. Dit kan alleen als een lidstaat, de Commissie of het Europees Parlement dit verzoekt.

Is de Minister, gezien de serieuze twijfels15 over de verenigbaarheid van de ICS-clausule in CETA met de EU-verdragen, bereid om de ICS-passages uit het CETA-verdrag voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie op grond van Artikel 218 (11) van het VWEU? Zo nee, vindt de Minister het verantwoord om een verdrag te sluiten dat volgens veel juridische experts, zoals van de Deutscher Richterbund16, door het Hof van Justitie onrechtmatig zou kunnen worden verklaard? Is snelheid voor de Minister belangrijker dan kwaliteit en zorgvuldigheid, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Jasper van Dijk met het kenmerk 2016Z02465 is de opvatting van Duitse rechters niet door Duitsland overgenomen en ingebracht in de Raad ten behoeve van de onderhandelingen. In een reactie op het artikel17 laat de Europese Commissie weten dat de Deutscher Richterbund het Investment Court System verkeerd heeft opgevat. De Europese Commissie verduidelijkt dat het Investment Court System het EU-recht of het nationale recht van lidstaten niet doorkruist en dat het Investment Court System het huidige rechtssysteem in de EU of in de EU-lidstaten niet verandert. Op 13 oktober 2016 heeft ook een debat in het Europees Parlement plaatsgevonden over een opinie van de juridische dienst van het Europees Parlement. De opinie van de juridische dienst is dat het Investment Court System verenigbaar is met het EU-recht18.

Voorlopige toepassing en ratificering

De Europese Commissie heeft CETA als een zogenaamd gemengd akkoord gekwalificeerd, waardoor de nationale parlementen van de EU-lidstaten beslissingsbevoegdheid, om al dan niet akkoord te gaan met CETA, hebben gekregen.

De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat als de Raad van Ministers akkoord gaat met het voorstel van de Commissie en het Europees Parlement de overeenkomst ratificeert (voorzien in het voorjaar van 2017), CETA voorlopig in werking zal treden. In hoeverre reikt de zeggenschap van de EU-lidstaten? Hoe ziet de voorlopige toepassing van CETA eruit?

Antwoord:

De EU-lidstaten hebben in de Raad zeggenschap over de (reikwijdte van de) voorlopige toepassing, ondertekening en sluiting door de EU.

Het concept-Raadsbesluit ten aanzien van de voorlopige toepassing van CETA is door het kabinet beoordeeld in de geannoteerde agenda voor het Algemeen Overleg op 5 oktober 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1670). Het kabinet heeft zijn positie ten aanzien van instemming met de voorliggende concept-Raadsbesluiten geduid in een Kamerbrief, welke is verstuurd op 11 oktober 2016 (Kamerstuk, 31 985, nr. 44). Aangezien CETA een gemengd verdrag betreft, dienen daarnaast alle nationale parlementen het akkoord goed te keuren voordat het in werking kan treden.

De leden van de fractie van de SP vragen de Minister wat de regering vindt van de stelling dat je alleen voorlopige toepassing van verdragen moet toekennen als feitelijke ratificatie een formaliteit is? Acht de regering de ratificatie door alle partijen, inclusief de 28 EU-lidstaten slechts een formaliteit?

Antwoord:

CETA kan pas inwerking treden wanneer alle partijen het verdrag hebben geratificeerd. De voorlopige toepassing dient ter overbrugging van de periode tussen ondertekening van het akkoord en ratificatie door alle partijen. Het stelt de partijen in staat al eerder te profiteren van de afspraken uit het verdrag in de periode tussen ondertekening en ratificatie. Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het handelsakkoord met Zuid-Korea, het handelsakkoord met Peru en Colombia, of het associatieakkoord met Midden-Amerika, of met Chili.

Is de regering het met deze leden eens dat er in het CETA-verdrag behalve een aantal onderwerpen van exclusieve lidstaatcompetentie, ook meerdere artikelen in het verdrag staan die weliswaar EU-coördinatie vermogen, maar tevens lidstaatcompetentie betreffen?

Er kan besloten worden tot voorlopige inwerkingtreding, maar dat hoeft vanzelfsprekend niet. Deelt de regering de opvatting dat een gemengd verdrag door alle partijen moet worden geratificeerd en derhalve niet geldig is indien een van de lidstaten niet zou ratificeren? Deelt de regering de opvatting dat er geen blauwdruk klaar ligt om voorlopige toepassing terug te draaien bij niet-ratificatie? Deelt de regering de opvatting dat dit een onwenselijke situatie zou opleveren?

Antwoord:

CETA is voorgelegd als een gemengd akkoord. Het bevat volgens het kabinet niet alleen aspecten die onder EU-exclusieve bevoegdheid vallen. Omdat er sprake is van een gemengd akkoord kan CETA pas inwerking treden als het is geratificeerd door alle verdragspartijen. Er kan besloten worden om onderdelen van een gemengd verdrag die onder EU-bevoegdheid vallen voorlopig toe te passen. De eventuele situatie die zou ontstaan bij non-ratificatie door een lidstaat is onontgonnen terrein. Voorlopige toepassing van een verdrag dat niet geratificeerd zal worden, kan niet voortduren. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen.

Hoe staat de regering in dit geval tegenover het voorzorgsbeginsel, aldus de leden van de SP-fractie?

Antwoord:

CETA doet geen afbreuk aan het voorzorgsprincipe, dat onderdeel is van het EU-recht. Een nadere toelichting vindt u in de beantwoording op Kamervragen van het lid Thieme (Vergaderjaar 2015–2016, aanhangselnummer 1970). Canadese exporteurs moeten ook na inwerkingtreding van CETA blijven voldoen aan standaarden zoals vastgelegd in EU wetten- en regelgeving. Aanscherping van deze wet- en regelgeving blijft mogelijk. Ook in de beantwoording op Kamervragen van de leden Jasper van Dijk en Smaling (beiden SP) over de gevolgen van de handelsverdragen met Canada (CETA) en de VS (TTIP) voor asbesthoudende producten (2015/2016, vragen, 2016Z16452) en in de Kamerbrief over de appreciatie van de CETA-verklaring (Kamerstuk, 31 985, nr. 44) is een nadere toelichting op de bescherming van het voorzorgsprincipe opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de nog openstaande punten in de onderhandelingen over CETA zijn en wat de inzet van de regering daarbij is? Welke onderdelen van de overeenkomst behoren tot de exclusieve competentie van de EU, vertegenwoordigd door de Europese Commissie? Op welke punten vormt CETA een zogenaamde gemengde overeenkomst in de zin dat ondertekening en ratificatie van de lidstaten ook vereist zijn, zo vragen deze leden?

Op welke wijze is voorzien in een voorlopige toepassing van CETA na ondertekening, maar hangende de ratificatieprocedures in de betrokken lidstaten? Geldt de mogelijkheid van voorlopige toepassing uitsluitend voor die onderdelen van CETA waar de Europese Commissie exclusief bevoegd is, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA?

Antwoord:

Er zijn geen openstaande punten meer ten aanzien van de onderhandelingen over CETA.

Het is de intentie van het Slowaaks voorzitterschap om de concept-Raadsbesluiten ter ondertekening en voorlopige toepassing op 18 oktober vast te stellen, zodat CETA kan worden ondertekend tijdens de EU-Canada top 27 oktober aanstaande. Daarnaast is de intentie dat de Raad besluit over doorgeleiding van het concept-Raadsbesluit tot sluiting van CETA naar het Europees Parlement. In de geannoteerde agenda voor het Algemeen Overleg op 12 oktober 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1670) is uiteengezet welke onderdelen onder de voorlopige toepassing vallen en welke uitgezonderd zijn. Voorlopige toepassing is enkel mogelijk voor onderwerpen die onder de bevoegdheid van de Europese Unie vallen. De kabinetsinzet inzake deze besluiten is op 11 oktober 2016 met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstukken, 31 985, nr. 44) en op 12 oktober 2016 in het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer besproken.

Is de regering op voorhand bereid de uitkomst van een mogelijk referendum vanuit de Nederlandse bevolking meer serieus te nemen dan gebeurd is met de uitslag van het Oekraïne referendum, zo vragen de leden van de PvdD-fractie? Zo ja, op welke wijze en met welk verschil? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Het kabinet gaat niet over de vraag of er een referendum moet komen. Dit is aan de Nederlandse bevolking. Het kabinet zal op gepaste wijze uitvoering geven aan de uitkomsten van een eventueel referendum.

Is de Minister van mening dat sprake kan zijn van een volwaardige behandeling van het CETA-verdrag in de Tweede en Eerste Kamer nu de ratificatie van het verdrag al voorzien is voor het einde van de maand oktober 2016, zo vragen de aan het woord zijnde leden?

Antwoord:

Ratificatie van CETA is niet voorzien in oktober 2016. In oktober 2016 besluit de Raad over instemming met de voorliggende concept-Raadsbesluiten ten aanzien van ondertekening en voorlopige toepassing van het verdrag. CETA zal pas inwerkingtreden nadat de ratificatieprocedures van alle verdragspartijen zijn afgerond. Hiervoor zullen in Nederland de gebruikelijke nationale behandelprocedures na ondertekening worden doorlopen. Dat betekent dat de goedkeuringswet, na een advies van de Raad van State, in de Tweede en Eerste Kamer moet worden behandeld en goedgekeurd teneinde het verdrag te kunnen ratificeren.

Is de regering bereid opschorting van de ratificatie te bepleiten opdat er in Nederland een volwaardige parlementaire en maatschappelijke discussie gevoerd kan worden over het verdrag voorafgaand aan ratificatie, zo vragen de leden van de fractie van PvdD?

Antwoord:

CETA kan pas inwerkingtreden nadat alle verdragspartijen het verdrag hebben geratificeerd.

Hiervoor zullen de gebruikelijke behandelprocedures voor worden doorlopen, wat een goede en volwaardige discussie voorafgaand aan de ratificatie mogelijk maakt.

Waar ziet de regering de voornaamste verschillen tussen CETA en TTIP die maken dat de onderhandelingen over TTIP als vastgelopen worden omschreven, terwijl CETA rijp zou zijn voor spoedige ratificatie?

Antwoord:

Het voornaamste verschil tussen TTIP en CETA is dat de akkoorden met twee verschillende landen zijn. De VS en Canada hebben immers verschillende economieën, belangen, opvattingen en soorten handelsbelemmeringen.

Wat betreft de houding van de Nederlandse regering in het proces is het deze leden opgevallen dat de EU inmiddels op het punt staat het verdrag te ondertekenen, terwijl veel politieke partijen en belangengroepen, in andere EU-lidstaten maar ook in Nederland, zich zeer kritisch toonden over dit verdrag. De leden van de SGP-fractie willen graag weten in hoeverre de regering rekening hield en houdt met de veelheid aan kritiek op dit verdrag, en tegemoet komt aan de veelgehoorde bezwaren tegen goedkeuring en ratificatie.

Antwoord:

Het kabinet heeft getracht om met alle belanghebbenden in gesprek te gaan en eventuele kritiek ten aanzien van CETA te ondervangen. Zo heeft het kabinet alle moties die de Tweede Kamer heeft aangenomen ten aanzien van CETA uitgevoerd, bijvoorbeeld op het gebied van de herziening van de ISDS-clausule in CETA (Kamerstukken, 21 501-02, nr. 1544), het uitsluiten van het Investment Court System van de voorlopige toepassing van CETA (Kamerstukken, 31 985, nrs. 28 en 36) en dat het parlement zich kan uitspreken over het Investment Court System (Kamerstukken, 31 985, nr. 32). Ook zijn regelmatig gesprekken gevoerd met belanghebbenden uit zowel het bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld. Het kabinet heeft de Tweede Kamer nauw betrokken bij besluitvorming over de concept-Raadsbesluiten over CETA. Uiteindelijk heeft een meerderheid van de Tweede Kamer op 13 oktober 2016 aangegeven geen bezwaar te zien tegen de ondertekening en voorlopige toepassing van CETA.

Wat is precies de positie van de regering als het gaat om de voorlopige inwerkingtreding? Deelt de regering de mening van de Europese Commissie dat onderwerpen binnen deze overeenkomst die buiten het gemeenschappelijk handelsbeleid vallen, onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen? De leden van de SGP-fractie ontvangen hierop graag een toelichting.

Antwoord:

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse Zaken voor handelsvraagstukken (Kamerstukken 21 501-02, nr. 1653), deelt het kabinet niet de aanvankelijke opvatting van de Europese Commissie dat alle onderwerpen in CETA tot de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. In de appreciatie van de interpretatieve CETA-verklaring, welke op 11 oktober 2016 aan de Tweede Kamer is gestuurd, is het kabinet op basis van de voorliggende CETA-tekst en de tekst van de interpretatieve CETA-verklaring positief over de voorliggende Raadsbesluiten ten aanzien van ondertekening en voorlopige toepassing van CETA door de EU (Kamerstuk, 31 985, nr. 44).

TTIP

De leden van de fractie van D66 constateren dat de EU op dit moment ook onderhandelt over een handelsverdrag met de Verenigde Staten (VS), het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag (TTIP). In de media wordt CETA vaak beschreven als het kleine broertje van TTIP. Toch zijn Canada en de VS zeer verschillende landen, met een andere economie, cultuur en verschillend politiek leiderschap. In hoeverre dient CETA als voorbeeld voor het handelsverdrag tussen de EU en de VS, zo vragen de leden van de D66-fractie? Zijn er specifieke onderdelen van CETA die de Minister graag wel of juist niet terug zou zien in TTIP in de toekomst? Wordt TTIP, net als CETA, een gemengd akkoord?

Antwoord:

Canada en de VS zijn verschillende economieën en er bestaan andere handelsbelemmeringen. In elk handelsakkoord is toegang tot openbare aanbestedingen en maritieme diensten van belang voor Nederland. Daarnaast is het kabinet in elk akkoord voorstander van stevige afspraken over milieu en arbeid. De precieze invulling hangt af van de TTIP-onderhandelingen, die momenteel gepauzeerd zijn.

Het kabinet heeft steeds aangegeven dat TTIP, net als CETA, in zijn ogen een gemengd akkoord is.

De leden van de fractie van de SP hebben oog voor de maatschappelijke zorgen die er rond handelsverdragen, zoals met name TTIP en CETA leven en zij hebben vernomen van recente ontwikkelingen op deze dossiers, zoals een «pauze» in de TTIP-onderhandelingen en een gewenste «reset» van het handelsbeleid, alsmede van het voornemen van partijen te komen tot een «juridisch bindende verklaring» bij het besluit tot ondertekening van CETA.19Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.

In een interview met een landelijk dagblad noemt de Minister het huidige Europese handelsbeleid uit de tijd: «Onderhandelingen moeten véél opener, transparanter en democratischer.»20 Er is in de media wel gesproken over de wenselijkheid van een «reset» van het handelsbeleid. Tegelijkertijd wordt door de Europese Commissie CETA telkenmale als hét voorbeeld voor moderne handelsverdragen met geïndustrialiseerde landen genoemd. De leden van de SP-fractie vernemen graag een positiebepaling van Nederland ten aanzien van CETA in het kader van de als wenselijk genoemde reset.

Antwoord:

CETA combineert een ambitieuze handels- en investeringsagenda met een vergaande keus voor duurzaamheid en transparantie. CETA is hiermee reeds een enorme stap in de goede richting als het gaat om het moderniseren van bilaterale handelsakkoorden. In de huidige regering in Canada heeft de Europese Unie een uitstekende partner gevonden om deze afspraken die in het verdrag staan ambitieus ten uitvoer te brengen. Het opnemen van het nieuwe Investment Court System in CETA is hier een voorbeeld van. In de interpretatieve verklaring die bij CETA is gevoegd wordt op verschillende cruciale punten, waaronder het Investment Court System en duurzaamheid, voorzien in een herziening binnen afzienbare tijd om de elementen van de reset verder vorm te kunnen geven.

Als CETA door de Europese Commissie als het voorbeeld voor andere verdragen, zoals TTIP, wordt genoemd en dat ook al was voordat er over een aanvullende «juridisch bindende verklaring» werd gesproken, waarom is dan momenteel voor TTIP een pauze en een «reset» nodig, terwijl goedkeuring en ratificering van CETA wél door zouden kunnen gaan? Werden de onderhandelingen over CETA volgens de Minister gekenmerkt door openheid, transparantie en democratie?

Antwoord:

Het kabinet heeft zich gedurende de onderhandelingen ingezet voor een hoge mate van transparantie, zowel in het geval van CETA als van TTIP. Het totstandkomingsproces van CETA kent reeds een hoge mate van transparantie. De ongereviseerde verdragstekst van CETA is reeds in september 2014 openbaar gemaakt en de juridisch gereviseerde versie is openbaar gemaakt in februari 201621.

In de tussentijd zijn de onderhandelingsmandaten van CETA openbaar gemaakt in december 21522. De Commissievoorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA zijn openbaar gemaakt in juli 201623. De definitieve concept-Raadsbesluiten zijn openbaar gemaakt na revisie door de jurist-linguïsten24. De concept interpretatieve verklaring is op 11 oktober 2016 met het parlement gedeeld (Kamerstukken, 31 985, nr. 44).

Welke «reset» ten aanzien van TTIP heeft de Minister voor ogen, behalve CETA als voorbeeld stellen, wat het voor de Europese Commissie al die jaren al was?

Antwoord:

Het kabinet meent dat afronding van de onderhandelingen over TTIP in 2016 niet meer haalbaar is, omdat de VS niet voldoende beweegt op onderwerpen als markttoegang, duurzaamheid en investeringsbescherming. De pauze in de onderhandelingen moet worden benut als reflectiemoment om een brede dialoog aan te gaan met onder andere belangenorganisaties, NGO's, bedrijven en vakbonden. Dit is een uitgelezen kans voor een transparanter en breder gedragen onderhandelingsproces. Dit zijn belangrijke onderdelen van de reset.

Wat vindt de Minister van de uitspraak van Eurocommissaris Malmström: «CETA is een handelsakkoord van de nieuwe generatie, afgesloten met een progressieve regering.»25 Welke progressieve regering kan hier bedoeld zijn?

Antwoord:

CETA combineert een ambitieuze handels- en investeringsagenda met een vergaande keus voor duurzaamheid en transparantie. CETA is hiermee reeds een enorme stap in de goede richting als het gaat om het moderniseren van bilaterale handelsakkoorden. In de huidige regering van Canada heeft de Europese Unie een uitstekende partner gevonden om de afspraken die in het verdrag staan ambitieus ten uitvoer te brengen. De EU en Canada hebben vele van deze intenties nogmaals ondubbelzinnig vastgelegd in de interpretatieve CETA-verklaring.

In de aanloop naar de informele RBZ Handel in Bratislava van 23 september jongstleden bleek er geen draagvlak te bestaan voor heropening van onderhandelingen met Canada over CETA. Er was echter wel draagvlak om met Canada te onderhandelen over een juridisch bindende verklaring bij CETA.

De leden van de SP-fractie vernemen graag van de regering waarom. Wat is nu precies het materiële verschil tussen onderhandelen over CETA of over interpretatie en nadere duiding van CETA?

Is deze verklaring slechts een interpretatieve verklaring, die alleen zeker stelt dat alle partijen hetzelfde begrijpen, maar die feitelijk geen verandering aanbrengt in de werking van CETA? Of worden in deze verklaring wel degelijk zaken anders afgesproken dan in de CETA-onderhandelingen tussen de vorige Europese Commissie en de vorige Canadese regering zijn overeengekomen? Met andere woorden: heeft het «juridisch bindende karakter» van de verklaring de bedoeling om daadwerkelijk een aantal zaken te heronderhandelen? Zo ja, waarom mag dat dan geen heronderhandelen van CETA heten? Is een dergelijke onderhandeling binnen enkele weken wel zorgvuldig, gelet op de termijn die benodigd was voor de eerdere «legal scrubbing» van de oorspronkelijk onderhandelde tekst, zo vragen de leden van de SP-fractie?

Antwoord:

De CETA-verklaring is een gemeenschappelijke interpretatieve verklaring. De verklaring geeft een ondubbelzinnige uitleg over wat Canada, de EU en haar lidstaten overeen zijn gekomen in CETA. Het legt de overeenstemming tussen partijen vast met betrekking tot de uitlegging van het verdrag en/of de toepassing van zijn bepalingen. Zoals neergelegd in artikel 31 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht en het internationaal gewoonterecht zijn partijen verplicht om bij de uitlegging en toepassing van CETA rekening te houden met de inhoud van de verklaring. Eventuele herziening van de in CETA gemaakte afspraken gebeurt op basis van de afspraken die daarover in het verdrag zijn opgenomen. In de verklaring leggen beide partijen hun intenties daaromtrent ondubbelzinnig vast.

Nederland heeft aangegeven dat de verklaring moet bevestigen dat overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten. Ook moet de verklaring de onafhankelijkheid van het ICS herbevestigen. En de verklaring zou moeten bevestigen dat CETA de standaarden in de EU op het gebied van mens, dier, plant en milieu eerbiedigt, en dat het voorzorgsprincipe niet ter discussie staat. Zijn dit volgens de regering allemaal slechts bevestigingen van zaken die reeds in CETA geregeld zijn? Zo ja, waarom dient de verklaring dan juridisch bindend te zijn?

Antwoord:

CETA stelt EU-standaarden en het voorzorgsprincipe niet ter discussie en waarborgt dat overheden zeggenschap behouden over publieke diensten. Daarnaast zorgt het Investment Court System voor onafhankelijk rechtspraak. De interpretatieve verklaring bij het verdrag bevestigt dit nogmaals in duidelijke bewoordingen. Het kabinet verwelkomt deze verduidelijking van de in het verdrag gemaakte afspraken.

Kent de regering de voorstellen van de Deutscher Gewerkschaftsbund (DGB) en Canadian Labour Congress (CLC) voor een juridisch bindende verklaring die tegemoet zou komen aan bezwaren van de Europese en Canadese vakbeweging (zoals onder andere besproken in Die Tageszeitung)?26 Is de regering van mening dat deze voorstellen verder gaan dan het slechts interpreteren van de huidige CETA tekst? Wat vindt de regering van deze voorstellen? Welke van deze voorstellen zou de regering wel en welke niet willen ondersteunen, zo vragen deze leden?

Antwoord:

Elementen van de voorstellen van de Deutscher Gewerkschaftsbund en de Canadian Labour Congress komen terug in de definitieve tekst van de verklaring. Het kabinet steunt deze verklaring. Het gaat hierbij onder andere over de bescherming van publieke diensten en het betrekken van stakeholders bij de uitvoering van CETA. De verklaring bevestigt het belang dat partijen hechten aan duurzame ontwikkeling en dat CETA bindende afspraken op het terrein van de bescherming van werknemers en milieu bevat. Canada, de EU en de EU-lidstaten kunnen elkaar aanspreken wanneer ILO-conventies en internationale afspraken over bijvoorbeeld klimaatverandering niet worden nageleefd. De EU en Canada bevestigen de belofte in de verklaring om te kijken naar een herziening van het mechanisme voor de beslechting van geschillen onder de duurzaamheidshoofdstukken. De uitkomsten van het Nederlandse onderzoek over een sanctiemechanisme voor arbeids- en milieunormen kunnen hierin worden meegenomen. Het kabinet zal hiervoor steun blijven zoeken, zowel in Europa als in Canada.

Regulatory cooperation & domestic regulation

«Het recht om te reguleren in het eigen belang blijft overeind» stelt de regering over CETA27. Echter, zowel regulatory cooperation (hoofdstuk 21 en over biotechnologie hoofdstuk 25.2 van CETA) als domestic regulation (hoofdstuk 12 van CETA) grijpen naar het oordeel van de leden van de fractie van GroenLinks de facto in op de mogelijkheid van Nederland en de EU om in het publieke belang te reguleren.

Om ervoor te zorgen dat productstandaarden en regelgeving van Canada en de EU beter op elkaar aansluiten wordt zogenaamde regulatory cooperation geïnstitutionaliseerd in CETA. Door te streven naar zoveel mogelijk overeenstemming tussen Canadese en Europese regels bestaat naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks het risico dat belangrijke debatten en overwegingen over (toekomstige) wetgeving in het algemeen belang zich verplaatsen van democratisch gelegitimeerde parlementen naar besloten werkgroepen. Aangezien – als deze leden het goed hebben begrepen – de directoraten van interne markt en industrie verantwoordelijk worden gemaakt voor regulatory cooperation, bestaat het risico dat het promoten van handel belangrijker wordt geacht dan de bescherming van consumenten, het milieu of werknemers. De procedures van het regulatory cooperation-hoofdstuk bieden bovendien extra mogelijkheden voor inspraak van het bedrijfsleven om wetgeving in het algemeen belang ter discussie te stellen. Hoe gaat de regering borgen dat in de regulatory cooperation de belangen van consumenten, milieu en werknemers een gelijkwaardige positie aan tafel krijgen?

Antwoord:

De afspraken over regulatory cooperation doen geen afbreuk aan het recht om te regulering in het publiek belang. De afspraken over regulatory cooperation zijn er primair op gericht om de samenwerking tussen de overheid van Canada en de Europese Unie te versterken. Het biedt de kans om in een vroeg stadium input te leveren, net zoals de mogelijkheden die andere belanghebbenden zoals NGO’s en bedrijven hebben gedurende het EU-consultatieproces. Regulatory cooperation doet geen afbreuk aan de normale wetgevingsprocessen in de EU. Daarnaast biedt het systeem van regulatory cooperation zelf ook specifieke mogelijkheden om publieke belangen te behartigen. Zo bevat het hoofdstuk over regulatory cooperation afspraken over de uitwisseling van gegevens en onderzoeksresultaten naar gevaarlijke stoffen en risicobeheer met het oog op de bescherming van de gezondheid van mensen, dierenwelzijn en milieu (artikel 21.3). Tot slot regelt het hoofdstuk de mogelijkheid van inspraak van diverse belanghebbenden in het regelgevingsproces zoals vertegenwoordigers van de wetenschap, denktanks, non-gouvernementele organisaties, bedrijfsleven, consumenten en overige organisaties (artikel 21.8). Het kabinet zal er bij de Europese Commissie op blijven aandringen dat het maatschappelijk middenveld breed wordt geraadpleegd.

Meer in het bijzonder roepen Aritkel 21.4(b) en 21.4(e) uit het CETA-verdrag de verdragspartijen op informatie te delen: «throughout the regulatory development process», and that this consultation and exchange‘should begin as early as possible in that process [...] so that comments and proposals for amendments may be taken into account». Dit «early warning system» maakt het mogelijk voor de Canadese regering om commentaar of zelfs wijzigingen voor te stellen bij wetsvoorstellen voordat het Europees Parlement of nationale parlementen zich daarover buigen.

Wat is het oordeel van de Minister over deze voorrangspositie van een buitenlandse verdragspartner boven die van de eigen parlementen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Antwoord:

Tijdige en ruime consultatie van alle belanghebbenden is een belangrijk onderdeel van het Europese regelgevingsproces. De inbreng van het kabinet in dergelijke consultaties wordt, conform de afspraken met de Tweede Kamer, na indiening aan het parlement toegezonden.

Het Nederlandse kabinet acht het niet bezwaarlijk dat dit recht formeel wordt vastgelegd in CETA. Consultatie is iets anders dan een formele rol in het wetgevingsproces. Deze rol is voorbehouden aan het Europese Parlement en de lidstaten vertegenwoordigd in de Raad.

Nederland hecht er aan dat regulatory cooperation geen inbreuk maakt op bestaande wetgevende en regelgevende processen. De afspraken in CETA voldoen aan deze voorwaarde.

Artikel 21.4(n)(iv) van het CETA-verdrag vraagt de verdragspartijen om «conduct cooperative research agendas in order to [...] establish, when appropriate, a common scientific basis». Dit betekent dat de «science-based approach», die normaal is in de VS en Canada, wordt gehanteerd in CETA en daarmee het voorzorgsprincipe dat gangbaar is in de EU naar de achtergrond verdwijnt. Ook bepalingen op het vlak van Interne Regelgeving (hoofdstuk 12 van het CETA-verdrag) beperken binnenlandse procedures met betrekking tot het verlenen van vergunningen. De vereiste om deze procedures «zo simpel als mogelijk» te maken, beperkt naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks, de EU en haar lidstaten in het stellen van eisen in het algemeen belang. Regelgeving moet volgens artikel 12.3 (2) van het CETA-verdrag voldoen aan de criteria: «clear and transparent, objective, and established in advance and made publicly accessible». Hoewel dit mooi klinkt, geeft dit een ruime interpretatie aan rechters om binnenlandse procedures in strijd met het CETA-verdrag te verklaren. Ook de term «undue delay» die regelmatig terugkomt in dit hoofdstuk leidt ertoe dat het niet tijdig verlenen van vergunningen (bijvoorbeeld als gevolg van maatschappelijke weerstand) kan leiden tot aansprakelijkheid. Hoe verhouden deze artikelen zich met de beweringen van de regering dat CETA het recht om te reguleren in het publiek belang niet uitholt, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Kan de Minister uitsluiten dat er via het CETA-verdrag druk vanuit Canada wordt uitgeoefend om Canadese bedrijfsbelangen te behartigen ten koste van het algemeen belang bij het maken van nieuwe Europese of nationale wetgeving of het verlenen van vergunningen?

Antwoord:

Zoals gesteld in reactie op de vragen van de leden van de SP blijft het voorzorgsprincipe onder CETA van kracht. Producten die de Europese markt opkomen, dienen onverkort te voldoen aan de standaarden die de EU stelt aan haar producten en diensten. Hoofdstuk 12 legt enkel de grondbeginselen van goed bestuur vast.

Hierbij is het uitgangspunt dat interne regelgeving niet als verkapte handelsbelemmering mag worden ingezet. Bij het maken van nieuwe Europese of nationale wetgeving of het verlenen van vergunningen zullen de reguliere democratische besluitvormingsprocedures worden gevolgd.

Klimaat

Volgens de leden van de fractie van GroenLinks legt CETA duizenden pagina’s aan beperkingen op aan overheden om te voorkomen dat zij handelen in strijd met vrijhandelsprincipes. Dit gaat naar de mening van deze leden ten koste van de mogelijkheden van overheidsinstanties om klimaatverandering tegen te gaan. De leden van de GroenLinks-fractie wijzen daarbij op twee concrete voorbeelden:

Artikel 21.3(d)(iii)(A)) van het CETA-verdrag vereist dat «regulatory approaches» «technology-neutral» moeten zijn. Het tegengaan van klimaatverandering vereist juist dat nieuwe technologische sprongen vooruit worden gemaakt op het gebied van bijvoorbeeld hernieuwbare energie. Hoe verhoudt dit zich tot de noodzaak om de energievoorziening te verduurzamen en juist wel duurzame energiesoorten anders te behandelen dan bijvoorbeeld fossiele energiesoorten?

Antwoord:

CETA doet niets af aan eventuele doelstellingen die binnen de EU worden afgesproken ten aanzien van onze energievoorziening. Het recht om te reguleren, waaronder op het gebied van klimaatverandering, blijft onverkort van kracht. Daarnaast worden zowel in het CETA-verdrag (onder andere in hoofdstuk 24 over Handel en Milieu) als in de CETA-verklaringen afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van duurzame energie. Zo spreken de verdragspartijen in artikel 24.9 af om zich hard te maken voor de bevordering van handel en investeringen in milieugoederen en -diensten. Verder spreken de EU en Canada af zich in te zetten voor het wegnemen van handelsbarrières voor goederen en diensten die in het bijzonder relevant zijn voor de strijd tegen klimaatverandering en in hernieuwbare energiegoederen en -diensten.

Artikel 19.14.5(a) van het CETA-verdrag vereist dat bij openbare aanbestedingen een contract gegund dient te worden aan de voordeligste aanbieder. Hoe verhoudt dit zich tot andere criteria die van belang zijn bij een aanbesteding, zoals kwaliteit en duurzaamheid? Hoeveel ruimte houden overheden over om met name duurzaamheid mee te wegen in openbare aanbestedingen?

Antwoord:

In artikel 19.14.5(a) en (b) van CETA staat dat een aanbestedende dienst het contract zal toekennen aan de aanbieder, waarvan de aanbestedende dienst meent dat deze in staat is om aan de voorwaarden van het contract te voldoen.

Daarnaast moet de aanbieder op basis van de evaluatiecriteria zoals beschreven in de notificaties en aanbestedingsdocumenten a) het meest gunstige voorstel of b) als prijs het enige criterium is, het voorstel met de laagste prijs hebben ingediend. De aanbestedende dienst kan zelf beoordelen welke gunningscriteria relevant zijn voor de opdracht in kwestie. Deze criteria kunnen onder andere prijs, kwaliteit of duurzaamheid betreffen. Dit is geen limitatieve lijst. CETA heeft namelijk geen invloed op de ruimte voor de aanbestedende dienst om binnen openbare aanbestedingen, naast de prijs, andere belangen te laten meewegen.

Deelt de Minister de inschatting van de leden van de fractie van GroenLinks dat hoofdstuk 22 (handel en duurzame ontwikkeling) van het CETA-verdrag geen enkele bindende bepaling bevat en daardoor geen juridische waarde heeft?

Antwoord:

Die inschatting deel ik niet. De bepalingen in hoofdstuk 22 zijn onderdeel van de tekst van het verdrag en als zodanig juridisch bindend.

Liberalisering van diensten

De aan het woord zijnde leden constateren dat CETA het eerste EU-handelsakkoord is dat de liberalisering van diensten tot regel maakt. Alleen diensten die expliciet uitgezonderd zijn, mogen in overheidshanden blijven. Het akkoord maakt het voor overheden onmogelijk om eenmaal geliberaliseerde diensten terug in overheidshanden te brengen. Ook diensten die deels publiek en deels privaat zijn gefinancierd (zoals onderwijs, zorg, watervoorziening), komen onder liberaliseringsdruk te staan. Lokale overheden worden beperkt in hun mogelijkheden om lokale diensten te subsidiëren.

De Minister schreef onlangs aan de Kamer: «Er is in de Raad veel aandacht besteed aan de maatschappelijke zorgen over handelsakkoorden. Op verzoek van de lidstaten zal de Europese Commissie in samenspraak met Canada daarom een juridisch bindende verklaring toevoegen aan CETA, waarin deze zorgen worden geadresseerd. Met deze verklaring willen de EU en Canada de geuite zorgen expliciet wegnemen. Nederland heeft daarbij aangegeven dat de verklaring moet bevestigen dat overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten.»28

Waarom is er een bindende verklaring nodig als de Minister beweert dat publieke diensten niet in gevaar waren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Wat gebeurt er als publieke diensten op grond van het CETA-verdrag toch de facto bedreigd worden?

Kan de Minister garanderen dat de «juridisch bindende verklaring» in dat geval zwaarder weegt dan het CETA-verdrag zelf? Zo nee, deelt de Minister de inschatting van de aan het woord zijnde leden dat publieke diensten in dat geval onvoldoende beschermd zijn?

Antwoord:

De Europese Unie heeft in CETA, net als in andere handelsakkoorden, een onvoorwaardelijke en brede uitzondering voor alle publieke diensten opgenomen:

«In all Member States of the EU, services considered as public utilities at a national or local level may be subject to public monopolies or to exclusive rights granted to private operators» (blz. 1294)

Door deze uitzondering behouden overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven op het leveren van een bepaalde dienst. Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke diensten door publiek of privaat geld worden gefinancierd. Mocht een overheid het nodig achten, dan kan een geprivatiseerde dienst in de toekomst weer in overheidshanden worden genomen. Dit blijft ook mogelijk na inwerkingtreding van CETA. In de interpretatieve CETA-verklaring (Kamerstuk, 31 985, nr. 44) wordt dit ondubbelzinnig bevestigd.

Waarom acht de regering het noodzakelijk om delen van het CETA-verdrag voorlopig toe te passen in afwachting van ratificatie, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks? Welke legitieme en urgente reden ziet de regering om niet te wachten met inwerkingtreding totdat de verdragspartijen de ratificatie volledig hebben afgerond?

Antwoord:

Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het handelsakkoord met Zuid-Korea, het handelsakkoord met Peru en Colombia, en het associatieakkoord met Midden-Amerika en met Chili. De voorlopige toepassing dient ter overbrugging van de periode van ratificatie door partijen. Het concept-Raadsbesluit voor voorlopige toepassing wordt gesteund door een meerderheid van de Tweede Kamer, respecteert de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten en stelt de partijen in staat al eerder te profiteren van afspraken uit het verdrag.

Volgens de officiële impactstudie van de Europese Commissie zou CETA in het gunstigste scenario leiden tot 0,08% extra economische groei voor de EU.

Deelt de Minister de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat de talloze maatschappelijke bezwaren en risico’s die aan het verdrag kleven absoluut niet opwegen tegen deze zeer beperkte en hypothetische extra economische groei, en dat er al helemaal geen reden is om voor deze beperkte extra groei concessies te doen aan een zorgvuldig en volledig democratisch proces in alle lidstaten om het CETA-verdrag te beoordelen alvorens het toe te passen?

Antwoord:

Zoals het kabinet meermaals heeft gesteld, dwingt niets in CETA overheden om concessies te doen ten aanzien van onder meer sociale- en milieustandaarden, consumentenbescherming, voedselveiligheidsstandaarden en arbeidsrechten. Het recht om te reguleren blijft onverkort in stand, en Canadese producten dienen ook onder CETA gewoon te voldoen aan de Europese standaarden voor producten of dienstverlening. De interpretatieve CETA-verklaring, waarover het kabinet op 11 oktober2016 een brief over heeft gestuurd naar de Tweede Kamer (Kamerstuk, 31 985, nr. 44), bevestigt dit.

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met zorg kennisgenomen van het voornemen om CETA nog in oktober 2016 in werking te laten treden. Tijdens het Algemeen Overleg Landbouw en Visserijraad van 31 maart 2016 in de Tweede Kamer zei de Staatssecretaris van Economische Zaken het volgende over handelsakkoorden in relatie tot dierenwelzijn:

«De heer Wassenberg zei dat eenzelfde soort uitgangspunt ook moet gelden voor overige handelsverdragen. Dat ben ik eigenlijk met hem eens. Ik heb gezegd dat ik vind dat handelsverdragen niet onze normen moeten ondermijnen doordat ze onze markt openen voor producten die tegen lagere standaarden worden geproduceerd. Dat ondermijnt het level playing field en onze inspanningen. Het zal dus mijn inzet zijn bij handelsakkoorden, welke dan ook.»

Kan de Minister aangeven op welke wijze voorkomen wordt dat het level playing field tussen Nederlandse producenten en Canadese producenten c.q. Amerikaanse producenten met een vestiging in Canada, zo vragen de leden van de fractie van PvdD? Ziet het kabinet het gevaar van Canada als achterdeur van de VS om vooruitlopend op TTIP al gebruik te kunnen maken van concurrentievoordelen op basis van een mindere stringente regelgeving dan in de EU geldt?

De leden van de SGP-fractie beamen dat Canada een strategische partner is waarmee de EU waarden en belangen deelt. Deze leden staan voor een positieve en toekomstgerichte relatie met Canada. Een nieuwe impuls voor handel en investeringen, via een verbeterde markttoegang voor goederen en diensten, en door betere regels ten aanzien van handel voor de economische actoren, kan op zichzelf inderdaad wenselijk zijn.

Toch plaatsen de leden van de SGP-fractie enkele kritische kanttekeningen bij delen van de inhoud van het CETA-verdrag, en over de houding van de Nederlandse regering tijdens het onderhandelings- en ratificatieproces.

Wat betreft de inhoud van het verdrag plaatsen de leden van de SGP-fractie kritische kanttekeningen bij de uitspraken over de elementen die raken aan de doelstellingen van de EU inzake duurzame ontwikkeling en op specifieke doelstellingen op het gebied van arbeid, milieu en klimaatverandering. Volgens de leden van de SGP-fractie creëert het CETA-verdrag een ongelijk speelveld, waardoor Nederlandse boeren en tuinders verder op achterstand komen. Het CETA-verdrag regelt namelijk niet de wijze waarop buitenlandse producten worden geproduceerd. Doordat Canadese boeren aan minder en/of minder strenge regelgeving dienen te voldoen, onder meer op het gebied van dierenwelzijn, gewasbeschermingsmiddelen en genetisch gemodificeerde gewassen, kunnen Canadese boeren goedkoper produceren.

Volgens de leden van de SGP-fractie heeft het CETA-verdrag dus onrechtvaardige gevolgen. Terwijl de regering pleit voor meer dierenwelzijn en een beter milieu, maakt het CETA-verdrag het Nederlandse boeren nog lastiger om de meerkosten terug te verdienen. Volgens de leden van de SGP-fractie moeten onze land- en tuinbouwers niet worden opgeofferd aan anderen die wel voordelen kunnen hebben van CETA. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister daarom of bij het afsluiten van het CETA-verdrag voldoende rekening wordt gehouden met de kwetsbare positie van Nederlandse boeren, juist gezien de lagere milieu- en productie-eisen in Canada. Zo niet, dan verzoeken de leden van de SGP-fractie de regering om kwetsbare landbouwsectoren buiten de handelsverdragen te houden, of (financiële) compensatie te overwegen voor zwaar getroffen delen van de landbouwsector.

Antwoord:

Het kabinet deelt de visie van de SGP dat Canada een belangrijke strategische partner is waarmee de EU waarden en belangen deelt. Voor het overgrote deel van de Nederlandse landbouwsector is CETA een goed akkoord. De zuivelsector profiteert doordat de quota voor kaas verdubbeld worden en de tarieven binnen deze quota naar nul gaan. Ook veel tarieven binnen de tuinbouwsector, onder andere voor verschillende sierbloemen, pootaardappelen en groenten zoals spruitjes, worden verlaagd. Daarnaast is Nederland een van de grootste exporteurs van verwerkte producten. Binnen deze sector wordt ook een groot deel van de tarieven verlaagd.

Net als de Partij van de Dieren hecht het kabinet aan een gelijk speelveld. Er zijn verschillende opties om dit gelijke speelveld te bevorderen. Zo zijn er in CETA afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van dierenwelzijn.

Ook werken de EU en Canada in verscheidene internationale fora samen om sanitaire en fytosanitaire (SPS) afspraken (diergezondheid, plantgezondheid, voedselkwaliteit) te versterken.

Een andere optie is het uitsluiten van gevoelige sectoren van het verlagen van importtarieven. Dit is in CETA gebeurd door eieren, eierproducten en kippenvlees uit te sluiten. Daarnaast is er de mogelijkheid om gevoelige sectoren met een quotum te beschermen. De varkensvleessector wordt in de eerste jaren beschermd door een invoerquotum. In zes jaar tijd wordt dit quotum stapsgewijs verhoogd tot 75.000 ton (dit is 0,4% van de totale EU-consumptie). Hierdoor heeft de sector de tijd zich aan te passen.

Door deze afspraken voldoet CETA op dit punt aan de eisen van het SER-advies over TTIP. In haar advies over TTIP, geeft de SER drie mogelijkheden om te zorgen dat deelsectoren, met name in de landbouw, zich kunnen aanpassen en om te voorkomen dat standaarden in het geding komen. Deze drie opties zijn ook voor CETA relevant. Voor producten van deelsectoren die kwetsbaar zijn, mede door verschil in eisen ten aanzien van dierenwelzijn, pleit de SER voor tariefquota, een geleidelijke verlaging van tarieven of aanvullend flankerend beleid. Zoals aangegeven in Kamervraagbeantwoording (Vergaderjaar 2015–2016, aanhangselnummer 1954) is het kabinet net als de SER van mening dat tariefquota en geleidelijke verlaging van tarieven opties zijn om voor specifieke producten de negatieve impact te beperken of te voorkomen. Hiermee dient tevens het risico vermeden te worden dat op het gebied van dierenwelzijn en milieu het Europese beleid wordt ondermijnd door extra voordelen toe te kennen aan producten die op basis van lagere standaarden tot stand komen. Daarom is dit onderdeel van het kabinetsstandpunt. Daarnaast wordt de Tweede Kamer nog nader geïnformeerd middels een Kamerbrief over mogelijk flankerend beleid.

Tot slot, producten die in Canada geproduceerd worden, kunnen volgens de afspraken in CETA naar de EU geëxporteerd worden. Het maakt daarbij niet uit of het betrokken bedrijf Canadees is of een andere oorsprong heeft.

Ten slotte spreken de leden van de SGP-fractie hun steun uit voor de oprichting van een Gemengd Comité voor het CETA-verdrag dat toezicht houdt op de uitvoering, de werking en het effect van de overeenkomst. Het is belangrijk dat dit Comité een orgaan is dat zijn besluiten en aanbevelingen alleen in overleg met de EU en Canada vaststelt. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om een toelichting op de specifieke lijst van bijlagen, zoals neergelegd in artikel 30.2 van het CETA-verdrag, die het Gemengd Comité voor de CETA niet kan wijzigen omdat daarvoor de volledige wijzigingsprocedure nodig is. Acht de Minister deze lijst terecht en volledig, of zijn er andere bijlagen die het Gemengd Comité eveneens niet kan wijzigen?

Antwoord

De hoofdregel is dat het voor een wijziging van CETA vereist is dat partijen hun nationale wijzigingsprocedures doorlopen. Het gemengd comité onder CETA (het CETA Joint Committee) kan besluiten protocollen en annexen aan te passen, behoudens de specifiek in artikel 30.2 genoemde Annexen. De EU kan een dergelijk besluit in het gemengd comité enkel nemen in lijn met de procedures zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Het kabinet is tevreden met de wijzigingsprocedures zoals vastgelegd in artikel 30.2.

De commissie BDO ziet de beantwoording van de Minister, gelet op de relatief korte tijdspanne die resteert tot de voorziene ondertekening van het CETA-verdrag eind oktober, graag uiterlijk vrijdag 14 oktober 2016 tegemoet.


X Noot
1

Zie dossiers E160034, E160035 en E160036 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP) (vice-voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Van Kappen (VVD), Kuiper (CU), Schaap (VVD) (vice-voorzitter), Strik (GL), Knip (VVD), Barth (PvdA), Faber-van de Klashorst (PVV), De Graaf (D66), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Martens (CDA), Schrijver (PvdA) (voorzitter), Van Apeldoorn (SP), Van Dijk (SGP), Lintmeijer (GL), Knapen (CDA), Markuszower (PVV), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Vreeman (PvdA), Van Weerdenburg (PVV), Overbeek (SP).

X Noot
3

IMF, «World Economic Outlook», oktober 2016, pp. 66–67.

X Noot
4

European Commission, «Trade for all – Towards a more responsible trade and investment policy», oktober 2015, http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2015/october/tradoc_153846.pdf.

X Noot
11

Uit: «Onderwerpen in CETA», Ministerie van Buitenlandse Zaken, september 2016.

X Noot
12

Uit: Verslag Informele Raad Buitenlandse Zaken en Handel van 23 september 2016 te Bratislava, Kamerstuknummer 21 501-02, nr. 1669.

X Noot
13

IMF, «World Economic Outlook», oktober 2016, pp. 66–67.

X Noot
14

European Commission, «Trade for all – Towards a more responsible trade and investment policy», oktober 2015, http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2015/october/tradoc_153846.pdf.

X Noot
17

EU Observer, «EU defends TTIP investor court after German backlash» van 17 februari 2016. Via: www.euobserver.com/economic/132295.

X Noot
27

Uit: «Onderwerpen in CETA», Ministerie van Buitenlandse Zaken, september 2016.

X Noot
28

Uit: Verslag Informele Raad Buitenlandse Zaken en Handel van 23 september 2016 te Bratislava, Kamerstuknummer 21 501-02, nr. 1669.

Naar boven