21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1670 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2016

Hierbij bied ik u de geannoteerde agenda aan voor de Raad Buitenlandse Zaken over handel op 18 oktober te Luxemburg. Deze Raad is mede op verzoek van Nederland georganiseerd ter bespreking en besluitvorming inzake het EU-Canada handelsakkoord.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

RAAD BUITENLANDSE ZAKEN HANDEL 18 OKTOBER 2016

Op 18 oktober 2016 vindt de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel plaats in Luxemburg. Op de agenda staat het EU-Canada handelsakkoord (CETA).

EU-Canada handelsakkoord

De Raad spreekt over de concept-Raadsbesluiten ter ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA. Het is de intentie van het Slowaaks voorzitterschap om de besluiten ter ondertekening en voorlopige toepassing op 18 oktober vast te stellen, zodat CETA kan worden ondertekend tijdens de EU-Canada top 27 oktober aanstaande. Daarnaast besluit de Raad over doorgeleiding van het concept-besluit tot sluiting van CETA naar het Europees Parlement.

De Europese Commissie heeft de voorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting van CETA op 6 juli jl. met de lidstaten gedeeld. De voorstellen zijn dezelfde dag openbaar gemaakt. Uw Kamer is hiervan op 7 juli 2016 op de hoogte gebracht (Kamerstuk 31 985, nr. 42). Onder leiding van het Slowaaks voorzitterschap is sindsdien in het Handelspolitiek Comité gesproken over de voorstellen.

Tijdens de Informele RBZ/Handel op 23 september jl. te Bratislava hebben Ministers gesproken over de voorliggende concept-besluiten. Daarbij is afgesproken dat de EU en Canada een juridisch bindende verklaring opstellen om enkele cruciale elementen van CETA nader te duiden. Zodra de verklaring gereed is zal het kabinet uw Kamer direct informeren, inclusief de inzet van het kabinet voor de RBZ/Handel van 18 oktober.

Concept Raadsbesluiten met betrekking tot CETA

Tijdens de RBZ/Handel op 18 oktober zullen de drie Raadsbesluiten voor CETA besproken worden. Indien de Raad instemt met de concept-Raadsbesluiten voor ondertekening en voorlopige toepassing, kan ondertekening van CETA tijdens de EU-Canada Top op 27 oktober doorgang vinden.

1. Concept-besluit voor ondertekening1

Het concept-besluit voor ondertekening van CETA door de EU bevestigt de rechtsgrondslag voor het voorstel, zet de overwegingen om het besluit aan te nemen uiteen en regelt de inwerkingtreding van het besluit (conform artikel 218, lid 5 van het EU-Werkingsverdrag). Bij goedkeuring wordt het voorzitterschap geautoriseerd om een vertegenwoordiger aan te wijzen die CETA namens de Unie kan ondertekenen. Het besluit is in lijn met eerdere Raadsbesluiten.

2. Concept-besluit voor voorlopige toepassing2

Het tweede concept-besluit dat voorligt, betreft de voorlopige toepassing van CETA door de EU (conform artikel 218, lid 5 van het EU-Werkingsverdrag).

Tijdens de Informele RBZ/Handel van 23 september jl. hebben vrijwel alle lidstaten zich positief uitgesproken over het voorstel van het voorzitterschap. Het voorzitterschap heeft daarop besloten het voorstel ter besluitvorming te agenderen op de RBZ/Handel op 18 oktober aanstaande.

Het concept-Raadsbesluit specificeert welke onderwerpen uitgezonderd worden van voorlopige toepassing van CETA. Een volledig overzicht hiervan is onderstaand opgenomen.

  • a) De volgende bepalingen uit hoofdstuk 8 (investeringen) zullen enkel voorlopig worden toegepast voor zover zij betrekking hebben op directe buitenlandse investeringen.

    • 8.1–8.4;

    • 8.5, 8.6 en 8.7;

    • 8.8;

    • 8.13

    • 8.15 met uitzondering van 8.15(3); en

    • 8.16.

Alle andere bepalingen in dit hoofdstuk (waaronder op het gebied van investeringsbescherming, inclusief het Investment Court System en onteigeningen) zijn uitgezonderd van voorlopige toepassing. Deze bepalingen worden enkel van kracht wanneer ratificatie van CETA door alle partijen een feit is. Dit is in lijn met de moties van het lid Bruins en het lid Grashoff (respectievelijk Kamerstuk 31 985, nrs. 28 en 36).

  • b) De volgende bepalingen uit hoofdstuk 13 (financiële diensten) zullen niet voorlopig worden toegepast voor zover zij betrekking hebben op indirecte investeringen (ook wel portfolio-investeringen genoemd), investeringsbescherming en de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten.

    • 13.2.3;

    • 13.2.4;

    • 13.3 en 13.4;

    • 13.9; en

    • 13,21.

De uitzondering van deze bepalingen is gebaseerd op het feit dat deze bepalingen ook raken aan investeringsbescherming.

  • c) De volgende bepalingen zullen niet voorlopig worden toegepast:

    • 20.12;

    • 27.3 en 27.4, voor zover deze artikelen zien op administratieve procedures, bezwaar en beroep op het niveau van de lidstaten; en

    • 28.7(7).

Artikel 20.12 ziet op camcording, een niet-handelsgerelateerd aspect van intellectueel eigendom. Artikelen 27.3 en 27.4 betreffen administratieve procedures in de lidstaten, en worden voor die onderdelen uitgezonderd van de voorlopige toepassing. Artikel 28.7(7) betreft een uitzonderingsmaatregel die raakt aan investeringsbescherming en wordt derhalve uitgezonderd van voorlopige toepassing.

  • d) Met betrekking tot de voorlopige toepassing van de hoofdstukken 22, 23 en 24 staat in het Raadsbesluit expliciet aangegeven dat de bevoegdheidsverdeling – zoals ook volgt uit het EU-werkingsverdrag – tussen de EU en haar lidstaten gerespecteerd wordt. Hierover staat opgenomen: «The provisional application of Chapters 22, 23 and 24 shall respect the allocation of competences between the Union and the Member States»

De hoofdstukken 22, 23 en 24 bestrijken het hele spectrum aan onderwerpen op het gebied van duurzaamheid, milieu en arbeidsrechten. De gebruikte formulering maakt een ruime voorlopige toepassing van de duurzaamheidsbepalingen mogelijk terwijl tegelijkertijd voorkomen wordt dat de EU zijn bevoegdheden overschrijdt.

3. Concept-besluit tot sluiting3

Het concept-Raadsbesluit tot sluiting (conform artikel 218, lid 6 van het EU-Werkingsverdrag) zal worden besproken met het oog op doorgeleiding naar het Europees Parlement. Alleen na goedkeuring van het besluit tot sluiting door het Europees Parlement zal de voorlopige toepassing starten. Dit is conform de toezegging van Commissaris Malmström. Het kabinet juicht deze betrokkenheid van het Europees Parlement toe.

CETA-verklaring

Zoals ook opgenomen in het verslag van de Informele RBZ/Handel van 23 september jl. is door de Raad langdurig gesproken over de zorgen die in de samenleving leven over handelsakkoorden. Op verzoek van de lidstaten wil de Commissie in samenspraak met Canada daarom een juridisch bindende verklaring toevoegen aan CETA, waarin deze zorgen worden geadresseerd. Met deze verklaring willen de EU en Canada de geuite zorgen wegnemen. Nederland heeft daarbij aangegeven dat de verklaring moet bevestigen dat overheden nu en in de toekomst zeggenschap behouden over hun publieke diensten. Voorts moet de verklaring de onafhankelijkheid van het ICS herbevestigen. De verklaring zou ook moeten ingaan op versterking van het duurzaamheidshoofdstuk, met name indien bepalingen over bijvoorbeeld arbeidsrechten en milieu in dit hoofdstuk worden geschonden. Tot slot dient de verklaring te bevestigen dat CETA de standaarden in de EU op het gebied van mens, dier, plant en milieu eerbiedigt, en dat het voorzorgsprincipe niet ter discussie staat. De onderhandelingen tussen de EU en Canada over de precieze tekst van de verklaring lopen nog. Zodra de tekst beschikbaar is, zal uw Kamer worden geïnformeerd.

Ondervangen eventuele negatieve gevolgen CETA

Op 29 september jl. verzocht uw Kamer om een brief over het ondervangen van eventueel negatieve gevolgen van CETA.

Op dit moment worden de verschillende mogelijkheden daartoe geïnventariseerd. Hierbij wordt specifiek gekeken naar de mogelijkheden om eventueel negatieve gevolgen op de landbouwsector te ondervangen. Het kabinet verwacht voor het Algemeen Overleg op 12 oktober nog een gesprek te hebben met de Nederlandse Land- en Tuinbouworganisatie (LTO-Nederland) waarin dit onderwerp ook ter tafel komt.

Zoals de Sociaal economische Raad (SER) stelt in haar advies over TTIP kunnen afzonderlijke bedrijven en bepaalde groepen werknemers negatieve gevolgen ondervinden van handelsakkoorden. Goed flankerend beleid met gerichte aandacht voor bepaalde kwetsbare groepen is cruciaal. Zoals de SER stelt, is een goede begeleiding van aanpassingsprocessen van groot belang, bijvoorbeeld door gerichte inzet van herscholingsmogelijkheden.

Het kabinet kan dit ondersteunen door speciale aandacht te besteden aan extra kwetsbare groepen, zoals laaggeschoolden. Ook dient het kabinet een beleid te voeren dat gericht is op het versterken van het innovatievermogen van bedrijven. Nederlandse bedrijven zullen vooral profiteren van CETA en andere handelsverdragen naarmate zij meer concurreren op kwaliteit in plaats van op prijs. Hierin dienen zowel nationale als Europese mogelijkheden te worden benut.

Zoals eerder toegezegd, komt het kabinet in het najaar met een brief waarin de mitigerende maatregelen nader geduid zullen worden.

Naar boven