34 199 Voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en gaswet)

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 augustus 2015

I. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van verschillende fracties over het wetsvoorstel houdende regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (Elektriciteits- en gaswet). Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng. Graag ga ik hieronder in op de gestelde vragen. Ik spreek de hoop uit dat het wetsvoorstel met deze beantwoording van de gestelde vragen op korte termijn kan worden geagendeerd voor plenaire behandeling.

De leden van de SP-fractie gaven aan moeite te hebben met ingrijpende, omvangrijke en complexe wijziging van de huidige wetgeving. In het bijzonder wezen deze leden naar de uitspraak van de Hoge Raad inzake de Wet onafhankelijk netbeheer en het mogelijk maken van aanwijzing van TenneT als transmissiesysteembeheerder op zee.

Het wetsvoorstel is voorbereid met een intensief, open en interactief proces. Eind 2011 zijn de eerste stappen gezet in dit proces. Op verschillende manieren en momenten heeft iedereen die dat wenste bij kunnen dragen aan het inventariseren van knelpunten in de regelgeving en aan de oplossingen daarvoor. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een document met beleidsvoornemens dat begin 2014 geconsulteerd is. Aan de hand van deze beleidsvoornemens en de consultatiereacties heb ik uw Kamer de beleidsbrief STROOM gestuurd (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) waarin uiteen is gezet hoe onderhavig wetsvoorstel vormgegeven zou worden. Hierbij is de keuze gemaakt om niet in één keer de volledige wetten te herzien, om de complexiteit te beperken en te zorgen dat de planning haalbaar is. Vervolgens is het wetsvoorstel uitgewerkt, met opnieuw de nadrukkelijke inbreng van iedereen die dat wenste.

Het voorgaande laat zien dat de samenvoeging van de bestaande wetten zorgvuldig is voorbereid en vormgegeven. De complexiteit is beperkt door alleen inhoudelijke wijzigingen aan te brengen rond de inrichting en taken van systeembeheerders en de tariefregulering. Het wachten op de uitspraak van de Hoge Raad was geen optie, want de inrichting van systeembeheerders is bij wet geregeld en kan dus niet opengelaten worden in het wetsvoorstel. De bestaande bepalingen met betrekking tot onafhankelijk systeembeheer zijn daarbij inhoudelijk overgenomen. Inmiddels heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan. De uitspraak geeft geen aanleiding om het wetsvoorstel te herzien, maar de juridische procedure kan op een onderdeel nog verder gaan.

Het is van groot belang daadwerkelijke stappen te zetten in de stroomlijning, optimalisering en modernisering van de regelgeving, niet in de laatste plaats rond het transmissiesysteem op zee. Het apart regelen van zaken rond het transmissiesysteem op zee acht ik onwenselijk en onhaalbaar in de tijd. De huidige wetgeving is verouderd en door opeenvolgende wijzigingen zeer complex geworden. Het inpassen van nieuwe regels over het transmissiesysteem op zee in de huidige Elektriciteitswet 1998 is daardoor niet goed mogelijk en zou minstens net zo veel tijd hebben gekost als het opstellen van onderhavig wetsvoorstel. Het is wenselijk een nieuw onderwerp meteen goed te regelen en daarvoor is het noodzakelijk om de regels over het transmissiesysteem op zee op te nemen in een herziene Elektriciteits- en gaswet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of barrières voor schone decentrale energieopwekking met dit wetsvoorstel worden weggenomen of vergroot.

Bij het voorbereiden en opstellen van dit wetsvoorstel is gebleken dat bij verschillende partijen het beeld bestaat dat wet- en regelgeving belemmerend is voor decentrale initiatieven. Als vervolgens dieper op de veronderstelde problemen ingegaan wordt blijkt dat deze niet of maar in beperkte mate worden veroorzaakt door de wet- en regelgeving. Veelal is de achtergrond van de gepercipieerde belemmeringen een behoefte aan extra financiële ondersteuning. Door de regelgeving te stroomlijnen en optimaliseren wordt het voor de partijen eenvoudiger om te zien wat de regels inhouden en welke ruimte er voor hen is. Met de bredere experimenteermogelijkheden die het wetsvoorstel biedt en de mogelijkheid voor tijdelijke taken van systeembeheerders is het bovendien beter mogelijk om toekomstige ontwikkelingen een plek te geven. In de volgende fase van de wetgevingsagenda STROOM zullen de regels inzake levering en consumenten worden herzien, waarmee een verdere bijdrage wordt geleverd aan het ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. Eventuele nieuwe belemmeringen worden uiteraard niet geïntroduceerd.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de aanpassingen ten aanzien van consumenten en levering in een volgend wetsvoorstel aan de orde komen, wanneer dat wetsvoorstel naar de Kamer komt en om voldoende tijd voor behandeling van dat wetsvoorstel.

Door de aangebrachte fasering wordt de complexiteit van de herziening van wetgeving teruggebracht en is het met de beschikbare capaciteit beter te realiseren. Hiermee is het risico op vertraging aanzienlijk beperkt en kunnen de afspraken van het Energieakkoord op tijd worden uitgevoerd. Met het voorbereiden van het volgende wetsvoorstel zal eind dit jaar worden begonnen. Het streven is het wetsvoorstel begin 2017 in te dienen bij uw Kamer. Dit wetsvoorstel zal een minder strakke planning hebben dan het huidige dat met name vanwege het transmissiesysteem op zee een strakke planning kent.

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom is gekozen voor bijna 70 mogelijkheden voor uitwerking van regelgeving per algemene maatregel van bestuur en of de rechtspositie van belanghebbenden voldoende gewaarborgd blijft nu zij hier niet tegen in beroep kunnen gaan.

Bij het opstellen van het wetsvoorstel is scherp gekeken naar het neerleggen van de hoofdlijnen en politieke keuzes op het niveau van wet. Nadere uitwerking daarvan is waar nodig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur. Technische aspecten of zaken van procedurele aard kunnen bij ministeriële regeling worden uitgewerkt. Met deze verdeling is geprobeerd recht te doen aan het primaat van de wetgever en het belang dat in het kader van de energietransitie niet onnodig aan flexibiliteit wordt ingeboet door het vastleggen van details op het niveau van wet. De rechtspositie van partijen wordt hier niet mee aangetast, omdat een verschuiving van het niveau waarop zaken worden geregeld geen verandering in de rechtspositie van belanghebbenden tot gevolg heeft. Integendeel, regelgeving die tot stand komt met medewerking of onder controle van het parlement is bij uitstek bedoeld om de rechtspositie van belanghebbenden op een zorgvuldige manier vorm te geven. Het is onjuist dat het wetsvoorstel ertoe zou leiden dat allerlei zaken waartegen belanghebbenden nu in beroep kunnen gaan in regelgeving worden opgenomen. De meeste delegatiegrondslagen die het wetsvoorstel kent zijn delegatiegrondslagen die ook in de huidige wetgeving bestaan. In ieder geval worden de mogelijkheden van partijen om in beroep te gaan tegen concrete besluiten niet verminderd.

Dezelfde leden vroegen waarom ten aanzien van tariefregulering, de taken van de systeembeheerder en het infrastructuurbedrijf, de compensatieregeling bij het transmissiesysteem op zee, de informatie die systeembeheerders moeten verstrekken en de mogelijke tenderprocedure voor nieuwe productiecapaciteit niet gekozen is voor een wettelijke voorhangprocedure en of hiermee geen risico ontstaat voor de parlementaire controle.

Meer principiële zaken worden op het niveau van het wetsvoorstel geregeld. De uitwerking daarvan in de lagere regelgeving kan alleen binnen de in het wetsvoorstel gestelde kaders. Een standaard wettelijke voorhang ligt om die reden niet voor de hand. Wel zijn er voorhangbepalen opgenomen als sprake is van zaken die op het niveau van het wetsvoorstel worden geregeld, maar die bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden aangevuld of waarvan bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken. Dit is het geval bij een aanvulling op situaties waarin een slimme meter moet worden aangeboden, het toestaan van experimenten waarin van de wet kan worden afgeweken en het laten vervallen van ex-ante toezicht op leveringstarieven. Het concept voor het Besluit elektriciteit en gas is inmiddels bij het parlement voorgehangen (Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 6), waardoor uw Kamer hier ook zelf een oordeel over kan vormen.

De hierboven geschetste lijn geldt ook voor de in de vraag genoemde voorbeelden. De tariefsystematiek wordt helder vastgelegd in het wetsvoorstel, daarbij zijn ook zaken opgenomen die voorheen op het niveau van ministeriële regeling of de codes waren geregeld.

De taken van systeembeheerders en activiteiten die infrastructuurbedrijven kunnen verrichten zijn uiteengezet in het wetsvoorstel. Voor wat betreft systeembeheerders kan bij algemene maatregel van bestuur alleen invulling gegeven worden hoe uitvoering gegeven moet worden aan de taken en wat de betekenis is van de in het wetsvoorstel opgenomen aspecten. Voor infrastructuurbedrijven zijn de toegestane activiteiten in het wetsvoorstel opgesomd. Omwille van de flexibiliteit kunnen daar activiteiten aan toegevoegd worden, maar alleen voor zover deze gerelateerd zijn aan energie-infrastructuur en deze dus aansluiten bij de reeds in het wetsvoorstel opgenomen activiteiten.

De compensatieregeling bij het transmissiesysteem op zee is opgenomen in het wetsvoorstel. Bij algemene maatregel van bestuur wordt alleen gedetailleerd invulling gegeven aan de voorgestelde regeling, omdat dit anders tot veel juridische procedures kan leiden.

Ten aanzien van de informatieverstrekking kunnen alleen uitvoeringsregels worden gesteld. Dergelijke regels zijn thans ook niet op het niveau van wet vastgelegd.

De mogelijke tenderprocedure voor extra productiecapaciteit is reeds beschreven in richtlijn 2009/72. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen alleen procedurele aspecten worden ingevuld. Overigens is er gelet op de overcapaciteit aan energieproductie in Nederland geen aanleiding om te denken dat de procedure moet worden gebruikt.

De leden van de VVD-fractie vroegen welke acties worden ondernomen indien de voor wind op zee belangrijke inwerkingtreding per 1 januari 2016 niet gehaald wordt.

Per 1 juli 2015 is de Wet windenergie op zee in werking getreden. Op basis van die wet worden kavelbesluiten voorbereid en kan de eerste tender voor windenergie op zee eind 2015 van start gaan. Indien onderhavig wetsvoorstel niet tijdig in werking treedt is dat problematisch voor de tender, omdat partijen dan niet weten waar ze op moeten rekenen bij het indienen van een voorstel. Het transmissiesysteem op zee is dan namelijk niet geregeld evenals de bijbehorende compensatieregeling. Deze zaken kunnen zonder wettelijke basis niet geregeld worden. Als van tijdige inwerkingtreding geen sprake zal zijn zullen de gevolgen voor de tender en het uitrolpad van windenergie op zee moeten worden bezien.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom de inhoudelijke aanpassingen op het gebied van consumenten, levering en codes pas in een volgend wetsvoorstel worden geadresseerd. De leden gaven aan deze zaken van essentieel belang te vinden.

De positie van de consument in de energiemarkt is essentieel. In de basis zijn de door de leden van de SP-fractie genoemde aspecten dan ook goed geregeld in de vigerende wetgeving die beleidsneutraal is overgenomen in het wetsvoorstel. Wel behoeven de regels met betrekking tot consumenten, levering en codes modernisering, zoals in de beleidsbrief STROOM is aangegeven. Het kabinet moet echter prioriteit geven aan de uitvoering van het Energieakkoord. Kortheidshalve verwijs ik verder naar beantwoording van een vergelijkbare vraag van de VVD-fractie aan het begin van deze paragraaf.

De leden van de CDA-fractie vroegen nader in te gaan op de wijze waarop het wetsvoorstel bijdraagt aan de transitie naar een duurzame energievoorziening en hoe de ontwikkeling naar een meer decentrale energievoorziening wordt ondersteund.

Voor de energietransitie is voorspelbaarheid, investeringszekerheid en flexibiliteit van belang. Daarnaast moeten concrete stappen gezet worden rond windenergie op zee en windenergie op land. Het wetsvoorstel beoogt de voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor betrokkenen in het energiesysteem te vergroten door een heldere structuur, duidelijke bepalingen, een scherpere rol- en taakverdeling tussen partijen op de energiemarkt, een robuust kader voor investeringen van systeembeheerders inclusief beoordeling daarvan en een eenduidige en samenhangende tariefregulering.

Flexibiliteit wordt geboden door een ruimere bepaling die het mogelijk maakt om experimenten uit te voeren in afwijking van de wet, de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk taken toe te kennen aan de systeembeheerder en de keuze om, meer dan in de bestaande wetten het geval is, technische- en uitvoeringsaspecten te delegeren naar lagere regelgeving.

Tot slot biedt het wetsvoorstel onder andere helderheid op wetsniveau over het producententarief en worden prosumenten die een grotere aansluiting nodig hebben voor hun invoeding voortaan op dezelfde manier behandeld als grote producenten.

Specifiek voor wind op land wordt geregeld dat voor de gebieden die zijn aangewezen in de structuurvisie wind op land in ieder geval plannen wordt gemaakt ten aanzien van de ontsluiting van de windparken. Dit geeft de zekerheid dat systeembeheerders, windparkontwikkelaars, gemeenten en provincies met elkaar tot een passende oplossing kunnen komen.

Voor windenergie op zee biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid om TenneT aan te wijzen als systeembeheerder op zee inclusief een daarbij passend reguleringskader en zekerheid over de aansprakelijkheid voor schade door vertragingen en storingen.

Ten aanzien van een meer decentrale energievoorziening is in het kader van de visie op lokale energie (Kamerstukken II 2012/13, 30 196, nr. 222) in gesprekken met stakeholders nagegaan welke regels en praktische bezwaren de ontwikkeling van lokale energie bemoeilijken. Hieruit is gebleken dat al veel mogelijk is binnen de bestaande regels. Initiatieven hoeven dan ook in veel gevallen niet te wachten op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Wel hebben de stakeholders elementen in de huidige regelgeving genoemd die projecten moeilijk uitvoerbaar maken. De genoemde bezwaren raken aan de bestaande marktordening, met name aan de vraag of er voor lokale energie regelgeving op maat kan komen en in hoeverre het nodig is uitzonderingen te maken op uitgangspunten van het energiebeleid. Deze zaken kunnen grote invloed hebben op bijvoorbeeld de positie en bescherming van consumenten en de lastenverdeling. Om die reden is het verstandig eerst met deze zaken te experimenten om te zien wat het daadwerkelijk op kan leveren en welke gevolgen het heeft als de regelgeving wordt aangepast. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kennen reeds een experimenteerbepaling dat is uitgewerkt in het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking en op 1 mei jl. in werking is getreden. Deze algemene maatregel van bestuur biedt de ruimte om te experimenteren met decentraal opgewekte duurzame elektriciteit. In dit wetsvoorstel is de grondslag voor experimenteermogelijkheden verruimd, zodat met alle relevante aspecten rond hernieuwbare energie, energiebesparing, efficiënt gebruik van het systeem, nieuwe marktmodellen en tariefregulering geëxperimenteerd kan worden wanneer dat wenselijk is.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het op basis van voorliggend wetsvoorstel mogelijk is om een systeem in te richten waarbij de gebruikstarieven van het systeem centraal staan, waar nu de kosten van de productie van energie centraal staan.

De transporttarieven van systeembeheerders worden thans voornamelijk in rekening gebracht bij verbruikende partijen. De transporttarieven van een individuele partij volgen namelijk uit haar aandeel in het totale verbruik, het maximale afgenomen vermogen of de maximale capaciteit waarmee het systeem is belast, binnen een bepaald tijdsbestek. Bij aangeslotenen met een kleine aansluiting en profielgrootverbruikers van gas wordt in afwijking hiervan een tarief in rekening gebracht dat is afgeleid van de omvang van de aansluiting. Het wetsvoorstel brengt hier geen verandering in. Voor de productie en invoeding van elektriciteit of gas wordt thans alleen een transporttarief in rekening gebracht op distributiesystemen voor gas. Het wetsvoorstel heft het transporttarief voor gas op, zodat straks voor decentrale invoeding van (groen) gas geen transporttarief betaald hoeft te worden. Voor het transmissiesysteem voor gas geldt een afwijkende tarievensystematiek: tarieven worden vastgesteld voor individuele invoed- en afleverpunten die door programmaverantwoordelijken (shippers) die capaciteit boeken worden betaald. Deze systematiek laat het wetsvoorstel ongemoeid.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de in voorbereiding zijnde algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling worden voorgehangen.

Een concept voor de algemene maatregel van bestuur is inmiddels voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Voor de totstandkoming van de algemene maatregel van bestuur gaat het om het hele concept. Wijzigingen worden voorgehangen op het moment dat het gaat om uitwerking van delegatiegrondslagen die een wettelijke voorhangprocedure kennen. De ministeriële regeling zal alleen technische zaken of procedurele aspecten bevatten; daarvoor is geen voorhang voorzien.

De leden van de D66-fractie vroegen naar de motivering voor het wel of niet opnemen van voorhangbepalingen in het wetsvoorstel en naar de bereidheid voor alle delegatiegrondslagen een voorhangbepaling op te nemen.

Kortheidshalve wordt voor de keuze voor het wel of niet opnemen van voorhangbepalingen verwezen naar beantwoording van de vragen van de VVD-fractie over 70 delegatiegrondslagen en voorhangbepalingen. Het opnemen van voorhangbepalingen voor alle grondslagen is niet wenselijk en dit is ook het uitgangspunt van het wetsvoorstel. Het is van belang om meer principiële zaken op het niveau van het wetsvoorstel te regelen en daarnaast een zekere flexibiliteit te houden om binnen die kaders verder invulling te geven in lagere regelgeving.

Dezelfde leden vroegen of de ministeriële regeling naar het parlement wordt gezonden.

De ministeriële regeling zal alleen technische zaken of procedurele aspecten bevatten waarvoor geen voorhang is voorzien.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom niet gekozen is voor een meer fundamentele herziening van de energiewetgeving, bijvoorbeeld door de wetgeving aan te passen op de ontwikkeling van centraal naar decentraal en van consument naar prosument.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de bijdrage van dit wetsvoorstel aan de energietransitie is aangegeven welke herzieningen hieraan bijdragen. Herziening van regelgeving is geen doel op zich. Het is alleen nuttig als veranderende omstandigheden of inzichten daar aanleiding toe geven. Gebleken is dat de meeste belemmeringen in de energieregelgeving rond decentrale energie gepercipieerde belemmeringen zijn en niet daadwerkelijk tot concrete problemen leiden. Een voorbeeld hiervan is dat sommige partijen uit de energiemarkt van mening zijn dat het een probleem is dat prosumenten niet genoemd worden in het wetsvoorstel. Het betekent echter alleen maar dat er geen specifieke regels worden gesteld ten aanzien van prosumenten.

Dit laat onverlet dat er vraagstukken zijn waarvoor op dit moment te weinig informatie beschikbaar is om een keuze te kunnen maken. Een goed voorbeeld is het vraagstuk rond het blijven verzwaren van systemen of het inzetten op sturing van vraag en aanbod. Duidelijk is dat sturing van vraag en aanbod interessante mogelijkheden biedt om kosten van systeemverzwaring te voorkomen. Het betekent echter ook dat er daarmee gekozen zou worden voor een systeem dat op piekmomenten afhankelijk is van bereidheid van burgers en bedrijven om verbruik of productie in de tijd te spreiden. Als die bereidheid er op enig moment niet is zal ingegrepen moeten worden om te voorkomen dat het systeem overbelast raakt en componenten beschadigd raken. Wie krijgt de bevoegdheid om in te grijpen door burgers of bedrijven tijdelijk af te koppelen van het systeem? Op basis waarvan wordt die keuze gemaakt? Hoe kan worden geborgd dat energie voor iedereen op alle momenten tegen een redelijke prijs beschikbaar blijft?

Deze vragen zijn maar een voorbeeld van hoe complex vraagstukken en de uitwerking daarvan op de energiemarkt kunnen zijn. Bij een onderwerp dat zo belangrijk is in het dagelijks leven als energie is een stapsgewijze aanpak daarom verstandiger dan in één keer een fundamentele herziening doorvoeren. Om deze reden is gekozen voor ruimere mogelijkheden tot experimenten, zodat op basis van praktijkervaring tot robuuste oplossingen gekomen kan worden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen verder of het wetsvoorstel geen extra barrières opwerpt, zoals de bevoegdheid van systeembeheerders om kleine aansluitingen te weigeren.

Met het wetsvoorstel wordt niet beoogd nieuwe barrières op te werpen. In de voorbereiding waarin verschillende consultatierondes zijn doorlopen en verschillende adviezen zijn afgegeven is hier ook niet van gebleken. Het genoemde voorbeeld van een mogelijkheid om kleine aansluitingen te weigeren is in ieder geval niet aan de orde; het wetsvoorstel biedt systeembeheerders geen mogelijkheid om kleine aansluitingen te weigeren.

Dezelfde leden vroegen hoe het wetsvoorstel gaat zorgen voor een gelijk speelveld en voor betere en betaalbare condities voor de prosument en collectieven.

Ten aanzien van het gelijk speelveld en betere condities wordt kortheidshalve verwezen naar een voorgaande vraag van de dezelfde leden over fundamentele herziening van de energiewetgeving. Voor zover de vraag naar betaalbare condities ziet op het fiscale kader rond decentrale energie, daar ziet dit wetsvoorstel niet op, maar de Wet belastingen op milieugrondslag. Dit wetsvoorstel gaat niet over herziening van het fiscale kader.

2. Doel van de wetgevingsagenda STROOM

De leden van de SP-fractie vroegen waarom, zoals de Raad van State adviseert, er niet is gekozen voor afzonderlijke hoofdstukken in het wetsvoorstel over elektriciteit en gas.

De transitie naar een duurzame energiehuishouding vereist integratie van elektriciteit en gas. Uiteraard kan deze integratie in het wetsvoorstel op verschillende manieren worden bereikt. In het wetsvoorstel is er voor gekozen om bepalingen die (bijna) identiek zijn voor elektriciteit en gas, één keer op te nemen en te laten gelden voor zowel elektriciteit als gas. Een andere benadering zou zijn geweest om in één wetsvoorstel (bijna) identieke bepalingen over elektriciteit in het ene hoofdstuk en over gas in het andere hoofdstuk op te nemen. Hoewel dit inhoudelijk tot eenzelfde resultaat zou leiden, is hiervoor niet gekozen. Reden hiervoor is dat door één bepaling waar mogelijk voor zowel elektriciteit als gas te laten gelden er een compact en beter leesbaar wetsvoorstel is. Bovendien worden op deze wijze beoogde verschillen tussen de bepalingen voor elektriciteit en gas duidelijk en wordt voorkomen dat er – zoals in de huidige wetten het geval is – onbedoeld verschillen ontstaan tussen bepalingen voor elektriciteit en gas.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom bij een wetsvoorstel gericht op een overgang naar hernieuwbare energie zwaar geleund wordt op het uitgangspunt fossiele energie.

Het wetsvoorstel en de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet zien met name op (het gebruik van) de energie-infrastructuur. De infrastructuur is niet specifiek gericht op hernieuwbare energie of fossiele energie. Waar mogelijk zijn wel voorzieningen getroffen om hernieuwbare energie te bevorderen, zoals windenergie op zee en land. Het beeld dat het wetsvoorstel fossiele energie als uitgangspunt zou hebben wordt door mij dan ook niet gedeeld.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke wetsartikelen gericht zijn op de centrale doelstelling van het komen tot een duidelijkere, eenvoudigere regelgeving met minder regeldruk voor bedrijven en minder lasten voor de overheid, en welke wetsartikelen benodigd zijn voor het onderliggende doel van de energietransitie.

Zoals hierboven op de vraag van de SP-fractie is aangegeven bevat het wetsvoorstel in hoofdzaak regels met betrekking tot (het gebruik van) de energie-infrastructuur. Deze regels zien niet specifiek op hernieuwbare energie en kunnen dus geschaard worden onder de centrale doelstelling. De volgende delen van het wetsvoorstel hebben een directe relatie met de energietransitie: paragraaf 2.3 (coördinatie van besluitvorming over hernieuwbare energieproductie), paragraaf 2.4 (garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie), artikel 4.2, eerste lid, onderdeel g (transmissiesysteem op zee), artikel 5.4 (beheren van een systeem), artikel 5.5 (investeringsplannen van systeembeheerders), artikel 5.6 (scenario voor windenergie op zee), paragraaf 5.3 (slimme meters), artikel 5.27 (compensatieregeling transmissiesysteem op zee), artikel 5.34 (mogelijkheid voor tijdelijke taken systeembeheerders), paragraaf 5.10 (mogelijkheid voor experimenten), paragraaf 6.5 (tariefregulering transmissiesysteem op zee), paragraaf 8.8 (salderen en terugleveren) en artikel 11.6 (subsidie voor transmissiesysteem op zee).

2.1 Stroomlijnen

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom is gekozen voor één wet waarbij zij verwezen naar opmerkingen van de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW) dat op Europees niveau geen integratie van gas- en elektriciteitswetgeving plaatsvindt en dat integratie op nationaal niveau zou leiden tot verwarring, onwerkbare situaties, rechtsonzekerheid en een «stortvloed aan juridische procedures».

Een van de doelstellingen van de wetgevingsagenda STROOM is het wegnemen van onbedoelde verschillen in de wetgeving tussen elektriciteit en gas. De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (in 2000 in werking getreden) zijn de afgelopen jaren tientallen malen gewijzigd. Juist omdat het twee wetten betreft, zijn deze twee wetten in de loop der tijd op onderdelen uit elkaar gegroeid, waardoor een onlogisch en ingewikkeld wetgevingscomplex is ontstaan. Dit is onwenselijk omdat de primaire doelen van beide wetten dezelfde zijn: reguleren van de systeembeheerder vanwege zijn monopoliepositie en bescherming van de eindgebruiker, in het bijzonder de consument. Ik acht het van belang om die onderdelen die eenzelfde doel hebben, ook gelijk voor beide sectoren te regelen. Integratie van elektriciteit en gas in één wet past bij dat uitgangspunt. Indien er noodzakelijke verschillen tussen elektriciteit en gas zijn, worden deze apart geadresseerd in het wetsvoorstel. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het transmissiesysteem op zee en invoedspecificaties voor gas. Juist door op enkele plaatsen een aparte paragraaf voor elektriciteit dan wel gas in het wetsvoorstel op te nemen wordt duidelijk welke delen voor zowel elektriciteit als gas gelden, en welke delen voor elektriciteit respectievelijk gas gelden. Dat op Europees niveau niet is gekozen voor integratie, neemt niet weg dat de derde elektriciteitsrichtlijn en de derde gasrichtlijn inhoudelijk zeer veel overeenkomsten kennen. Juist vanwege deze overeenkomsten is implementatie in één wetsvoorstel een logische keuze. Daarbij wordt opgemerkt dat ook op andere beleidsterreinen diverse richtlijnen in één wet worden geïmplementeerd. Een voorbeeld hiervan is de Wet dieren, waarin meer dan 50 Europese richtlijnen in één wet zijn geïmplementeerd. In dit geval heeft de Europese wetgever gekozen voor een aparte richtlijn per onderwerp (vaak per dier) en heeft de Nederlandse wetgever gekozen voor integratie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom is gekozen voor een mix van Europese en nationale definities en vroegen naar de noodzaak om bestaande definities en de op basis hiervan ontwikkelde jurisprudentie te verlaten, bijvoorbeeld door gebruik van het begrip «systeem» in plaats van «net».

In het wetsvoorstel is waar mogelijk aangesloten bij de Europese definities. Omdat deze Europese definities zowel in richtlijnen als verordeningen worden gebruikt, ontstaat hiermee een beter inzichtelijk geheel van regels. Er kan echter niet volstaan worden met uitsluitend Europese definities. Dit omdat de Europese richtlijnen naar hun aard meer globaal van karakter zijn dan de Nederlandse wetgeving, en de gedetailleerde uitwerking van bepalingen in de richtlijnen om nationale definities vraagt. Sommige Europese definities zijn vrij abstract geformuleerd, omdat zij in alle lidstaten toepasbaar moeten zijn en behoeven concretisering om in de nationale situatie gebruikt te kunnen worden. De definities uit het wetsvoorstel zijn daarom niet op alle onderdelen identiek aan de Europese definities. In het wetsvoorstel is daarnaast een aantal definities opgenomen die niet of niet expliciet in de richtlijnen zijn opgenomen. Voor de goede werking van het wetsvoorstel is een aantal extra definities opgenomen. Tot slot zijn in de richtlijnen bij een aantal definities inhoudelijke eisen in de definities opgenomen. Dat past niet bij de Nederlandse stijl van wetgeving en er is in het wetsvoorstel voor gekozen om de inhoudelijke eisen in de betreffende artikelen op te nemen. Dat nieuwe definities wellicht enige tijd tot onzekerheid over de toepassing kunnen leiden, is niet uit te sluiten. De huidige definities leiden echter juist door de aanzienlijke hoeveelheid jurisprudentie die hierover is ontstaan, ook niet altijd tot een eenduidige situatie.

In het wetsvoorstel is gekozen voor het begrip «systeem» in plaats van «net», juist om beter aan te sluiten bij de Europese begrippen. De voorgestelde definitie van aansluiting is eenvoudiger dan de twee bestaande definities. Zo valt de verbinding tussen twee systemen, ongeacht of tussen deze systemen een spanningsverschil aanwezig is, in het wetsvoorstel niet onder de voorgestelde definitie van aansluiting, omdat de relatie tussen twee systeembeheerders wezenlijk anders is dan de relatie tussen een systeembeheerder en een aangeslotene.

De leden van de D66-fractie vroegen op welke manier het wetsvoorstel met integratie van elektriciteit en gas daadwerkelijk tot een versimpeling gaat leiden.

Bij het stroomlijnen, optimaliseren en moderniseren stonden qua wetgevingstechniek drie modellen beschikbaar: het behouden van twee aparte wetten, één wet met een hoofdstuk elektriciteit en een hoofdstuk gas en een volledig geïntegreerde wet waarbij wel rekening wordt gehouden met verschillen tussen elektriciteit en gas die niet zijn weg te nemen. Voor de eerste twee modellen is niet gekozen vanwege het grote aantal identieke bepalingen die dat zou opleveren. Daarbij hebben de uitkomsten van de evaluatie die de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in 2012 van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet heeft uitgevoerd een belangrijke rol gespeeld. In deze evaluatie heeft ACM met name onderzocht op welke wijze het beleid, gegeven de doelstellingen betaalbaar, betrouwbaar en schoon, efficiënter en effectiever kan worden vormgegeven. Hierbij was het volgens ACM van belang om te komen tot deregulering, dejuridisering, vermindering van uitvoerings- en toezichtslasten en vermindering van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingslasten. Deze doelen kunnen het beste met integratie bereikt worden.

2.2 Optimaliseren

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat het verschil is tussen stroomlijnen en optimaliseren.

Met stroomlijnen wordt gedoeld op het terugbrengen van onnodige verschillen met Europese regelgeving, onnodige verschillen tussen elektriciteit en gas en onnodige verschillen met algemene wetten (zoals het Burgerlijk Wetboek). Optimaliseren ziet op het verlagen van de regeldruk door het schrappen van overbodige bepalingen, het versoepelen van onnodige strenge eisen en het helder formuleren van bepalingen om juridisch getouwtrek te voorkomen.

2.3 Moderniseren

De fractieleden van de VVD vroegen om toelichting in hoeverre dynamische tarieven nu al mogelijk zijn volgens de wet, waarom er nog verdere wijzigingen van wet- en regelgeving nodig zijn om dynamische tarieven mogelijk te maken en of de wet daar niet nu reeds volledig in kan voorzien.

Dynamische of flexibele transporttarieven zijn verenigbaar met zowel het huidige wettelijk kader als de wettelijke tariefstructuur die in voorliggend wetsvoorstel is neergelegd. Ook in de algemene maatregel van bestuur die bij het wetsvoorstel hoort, is de mogelijkheid voor (meer) dynamische transporttarieven opengehouden. Met dit wetsvoorstel worden echter geen concrete stappen gezet voor de invoering van flexibele transporttarieven. Het flexibiliseren van transporttarieven kan vele vormen aannemen en het is niet duidelijk hoeveel een dergelijke systeemwijziging zou opleveren en kosten. Ook kan invoering van flexibele transporttarieven zeer grote lastenverschuivingen met zich meebrengen. Daarom ben ik van plan om flexibilisering van transporttarieven te laten onderzoeken en de uitkomsten met uw Kamer te delen. Ik verwacht u eind dit jaar daar nader over te informeren. Ondertussen kunnen partijen op grond van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking al experimenteren met dynamische transporttarieven. Ervaringen uit deze experimenten worden betrokken bij toekomstige keuzes over flexibele systeemtarieven.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of een aantal rechten van gebruikers worden afgezwakt of zelfs verdwijnen en hoe zich dat verhoudt tot het onlangs ingediende voorstel voor een Wet luchtvaart exploitatie Schiphol (Kamerstukken 34 197), waarin de rechten voor de gebruikers juist worden versterkt.

Het wetsvoorstel bevat geen voorstellen om rechten van gebruikers te schrappen. De rechten van gebruikers worden zelfs duidelijker neergezet, zoals het recht van eenieder om van een systeembeheerder een aansluiting te vragen met de specificaties en op de plek die men wenst. Een systeembeheerder kan dat vervolgens alleen weigeren als de systeemintegriteit in gevaar zou komen door een dergelijke aansluiting.

Dezelfde leden vroegen waarom het eerder aangekondigde initiatiefrecht voor representatieve organisaties niet in het wetsvoorstel is opgenomen.

De vraag doelt waarschijnlijk op het initiatiefrecht om codevoorstellen te doen. De huidige situatie is dat het initiatief daarvoor bij systeembeheerders of ACM ligt. In de beleidsbrief STROOM is aangekondigd dat dit wordt uitgebreid met andere organisaties. Aangezien met dit wetsvoorstel is gekozen om onder andere de regels omtrent codes beleidsneutraal over te nemen zal dit in een volgend wetsvoorstel worden meegenomen. Voor de reden van de beleidsneutrale omzetting wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op de eerste vraag van paragraaf 1.

De leden van de SP-fractie vroegen of het verder faciliteren van marktwerking de basis is geweest voor het wetsvoorstel.

Marktwerking is reeds de basis van de vigerende energiewetgeving. Dat wordt met het wetsvoorstel voortgezet. Op enkele punten wordt de marktwerking verbeterd, vooral om de energietransitie te ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn de bredere openbare informatievoorziening vanuit de systeembeheerder en de duidelijkere afbakening tussen systeembeheerder, infrastructuurbedrijf en marktpartijen.

De fractieleden van de SP stelden de vraag of de «splitsingswet» uitgangspunt is van het wetsvoorstel en of niet gewacht moest worden op de uitspraak van de Hoge Raad.

Het uitgangspunt van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ten aanzien van onafhankelijke systeembeheerders is inderdaad in het wetsvoorstel overgenomen. Aanvankelijk was de bedoeling op de uitspraak van de Hoge Raad te wachten, maar de uitspraak is verschillende keren uitgesteld. Inmiddels heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan en bevonden dat de Wet onafhankelijk netbeheer in lijn is met het Europese recht.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom wordt vastgehouden aan de keuze om geïntegreerde energiebedrijven op te splitsen in een infrastructuurgroep en een productie- en leveringsbedrijf nu deze keuze door geen enkele andere lidstaat is gevolgd.

Zoals ik op 29 juni jl. aan uw Kamer schreef (Kamerstukken II 2014/15, 30 212, nr. 81), is het bij de keuze om ook op regionaal niveau (net als op transmissieniveau) tot volledige eigendomsontvlechting over te gaan niet van belang geweest of andere lidstaten hiertoe ook zouden overgaan. Nederland hecht groot belang aan een onafhankelijk en publiek systeembeheer. Volledige eigendomsontvlechting is het geëigende middel om de risico’s die gepaard gaan met productie, handel en levering binnen één groep met systeembeheer, weg te nemen. De recente uitingen van Eneco (gedaan na de uitspraak van de Hoge Raad op 26 juni jl. in de cassatiezaak betreffende de Wet onafhankelijk netbeheer) over het stopzetten van haar investeringen in duurzame activiteiten indien zij als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad de splitsing door zou moeten voeren, wijzen eens te meer op genoemde risico’s. In dit kader wijs ik op de uitgevoerde motie van de leden Doek/Sylvester c.s. die voorschreef dat het groepsverbod niet in werking hoeft te treden tenzij het publiek en onafhankelijk systeembeheer in gevaar komt (Kamerstukken I 2006/07, 30 212, nr. H). Onder meer de aankoop van Indaver door Delta, en de publiek geuite wens van Nuon en Essent om ook in het buitenland actief te worden, zijn aanleiding geweest om het groepsverbod in werking te laten treden op 1 juli 2008. Zoals ik hierboven aangaf, stond deze keuze derhalve los van de vraag of andere lidstaten deze keuze ook zouden maken.

Dezelfde leden vroegen of de uitkomst van splitsing (zoals opgenomen in de Wet onafhankelijk netbeheer) heeft gebracht wat beoogd is.

In mijn recente brief naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad in de cassatiezaak over de Wet onafhankelijk netbeheer (Kamerstukken II 2014/15, 30 212, nr. 81) heb ik aangegeven dat het op dat moment niet mogelijk was om uitspraken te doen over de effecten van de splitsing. Het feit dat (een belangrijk deel van) de artikelen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die de splitsing betreffen de afgelopen jaren niet-verbindend was en een aantal energiebedrijven de wettelijke verplichtingen niet hebben geïmplementeerd maken dit lastig. Ook andere beleids- en marktontwikkelingen moeten worden meegewogen. Wel heb ik geconstateerd dat de elektriciteitsmarkt in Nederland goed lijkt te werken nu de hoogte van de Nederlandse elektriciteitsprijzen en de mate van keuzevrijheid voor consumenten een positief beeld geven. Consumenten kunnen kiezen uit een groot (en nog steeds toenemend) scala van aanbieders en doen dat ook. Waar in 2012 nog 12% overstapte van leverancier, was dat in 2014 al ongeveer 19%, één van de hoogste switchpercentages in de EU. Niettemin is het zo dat een verband tussen de mate van ontvlechting en de mate van concurrentie op de Nederlandse markt niet gemakkelijk kan worden gegeven, gelet op het feit dat belangrijke delen van de artikelen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die de splitsing betreffen de afgelopen jaren onverbindend waren.

De fractieleden van de PVV vroegen om een indicatie van de totale kosten die naar verwachting gemaakt worden voor de modernisering en verduurzaming van onze energiehuishouding en of deze uitgesplitst kunnen worden naar de kosten die gemaakt worden voor investeringen in het systeem, balanceringskosten, opslag, ombouw van installaties voor stuurbare opwekking en investeringen met betrekking tot vraagrespons en vraagsturing.

De integratie van decentrale en/of duurzame opwekking in het elektriciteitssysteem vereist extra investeringen in systemen. Dit is een gevolg van het uitgangspunt dat systeembeheerders verplicht zijn om alle energieproducenten op gelijke manier te accommoderen, zodat geproduceerde elektriciteit getransporteerd kan worden naar afnemers. De gezamenlijke Nederlandse systeembeheerders hebben in 2011 verschillende scenario’s uitgewerkt om in kaart te brengen hoeveel additionele investeringen in de systemen vereist zijn om de energietransitie te faciliteren. De bandbreedte van de totale kosten van infrastructuurinvesteringen in systemen worden geraamd tussen de € 20 en € 71 miljard in de periode tot 2050. In deze scenario’s is onder andere rekening gehouden met investeringen in systemen op hoog- en middenspanning, de verzwaring van laagspanningskabels, vervangingsinvesteringen en de inpassing van windenergie, inclusief de inpassing van windenergie op zee. In deze raming zijn niet de kosten betrokken voor balancering, opslag, ombouw van installaties voor stuurbare opwekking en investeringen met betrekking tot vraagrespons en vraagsturing. Ik merk op dat opslag, vraagrespons en vraagsturing juist middelen zijn die kunnen bijdragen aan het vermijden van investeringen in systemen en het goedkoper maken van balanceren. Het rapport van Netbeheer Nederland benadrukt dat de bedragen zijn geraamd zonder de effecten van slimme netten, die een kostenverlagend effect kunnen hebben.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar een verklaring voor de situatie dat de elektrificatie toeneemt door onder andere de verwachte marktpenetratie van elektrische auto’s, maar dat er in de Nationale Energieverkenning 2014 nog wordt uitgegaan van een substantieel lager elektriciteitsverbruik per huishouden in 2020.

De Nationale Energieverkenning 2014 geeft het elektriciteitsverbruik van een gemiddeld huishouden voor aan de woning gebonden functies. Het opladen van elektrische auto’s valt daar niet onder. Zodoende is het effect van de groeiende marktpenetratie van elektrische auto’s daarin niet zichtbaar.

De leden van de PVV-fractie vroegen aan welke wetswijzigingen wordt gedacht voor vraagsturing.

Vraagsturing kan een middel zijn om systeemverzwaring te voorkomen of beperken. Om daar gebruik van te kunnen maken zouden in de eerste plaats de wettelijke taken van de systeembeheerders aangepast en aangevuld moeten worden. In plaats van het altijd voorzien in voldoende systeemcapaciteit zouden systeembeheerders dan de taak moeten krijgen in enige vorm gebruik te maken van vraagsturing door flexibiliteit in te kopen of zelf vraagsturing toe te passen. Vervolgens zal dit ook zijn weerslag hebben op de rechten van aangeslotenen, leveringstarieven en de tariefregulering. Hoe het wettelijk kader er precies uit zou moeten zien is echter een vraag die op dit moment niet beantwoord kan worden. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de ChristenUnie-fractie over fundamentele herziening van de energiewetgeving aan het slot van paragraaf 1.

Verder vroegen de leden van de PVV-fractie wat de vooruitgang is van een eventuele toekomstige introductie van vraagsturing, wanneer consumenten straks eerst moeten kijken wat de stroomprijs is voordat ze bijvoorbeeld de wasmachine aanzetten; of als energie-intensieve bedrijven alleen nog maar kunnen produceren in de daluren, willen zij een product zonder negatieve marge kunnen leveren.

De winst van een introductie van vraagsturing zit enerzijds in de uitsparing van investeringen in verzwaring van de transmissie- en distributiesystemen doordat de vraag naar elektriciteit aansluit bij het aanbod. Anderzijds kunnen huishoudens en bedrijven zelf profiteren van lage elektriciteitskosten op momenten waarop er veel aanbod is. Op dit moment vinden gebruikerstesten plaats met slimme huishoudelijke apparatuur die automatisch rekening kan houden met de actuele elektriciteitsprijs zodat het verbruik zoveel mogelijk plaatsvindt op tijden dat de prijs laag is. Energie-intensieve bedrijven zullen naar verwachting, net als nu, lange-termijn-contracten afsluiten voor levering van elektriciteit waarin specifieke afspraken gemaakt kunnen worden over leveringscondities.

Voor de negatieve consequenties moeten de ogen echter niet gesloten worden. Tegenover de uitsparingen van investeringen en het kunnen benutten van momenten waarop de prijs laag is staat dat goedkope energie op elk moment van de dag geen vanzelfsprekendheid meer is en dat op sommige momenten fors meer betaald moet worden voor de energie. Juist om die reden is het van belang om eerst te experimenteren om maximaal de voordelen te kunnen benutten, zonder een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening die voor iedereen beschikbaar is in gevaar te brengen.

De PVV-fractieleden vroegen of bedrijven en huishoudens straks boetes krijgen of geconfronteerd worden met hoge prijzen indien zij stroom verbruiken op het moment dat het niet waait of de zon niet schijnt. Aanvullend zouden dezelfde leden graag een indicatie zien van de bandbreedte tussen piek- en daltarieven in de huidige energievoorziening en de toekomstige energievoorziening voor ogen heeft en of de bandbreedte ongelimiteerd is. Voorts vroegen de leden naar de voornemens om consumenten te beschermen tegen de grillen van het toekomstige energiesysteem en zo ja, welke maatregelen zij gaat treffen.

Op de groothandelsmarkt voor elektriciteit wordt een verscheidenheid van contracten aangeboden waar verschillende prijzen voor gelden. Het betreft onder andere contracten voor basislast en pieklast, dag-, week-, maand- en jaarcontracten. Er is daarom geen sprake van een enkel piek- of daltarief in de huidige of toekomstige energievoorziening.

Voor de meeste bedrijven en huishoudens speelt prijsvolatiliteit op deze markten geen betekenisvolle rol. Deze partijen zijn vooralsnog niet in staat of bereid om in te spelen op actuele variatie in de elektriciteitsprijs. Leveranciers bieden aangeslotenen met een kleine aansluiting daarom contracten aan met een kilowattuurprijs gebaseerd op het gemiddelde verbruiksprofiel dat bij een aangeslotene met een kleine aansluiting hoort. Sommige partijen – leveranciers, handelaren en grootverbruikers – kunnen wel op prijsvolatiliteit inspelen en weten daar vaak kosten mee te besparen. In een toekomstig energiesysteem met een groter aandeel hernieuwbare energie kan de prijsvolatiliteit op korte termijn markten groter worden. De verwachting is dat het in de toekomst ook voor kleinere partijen mogelijk wordt om in te spelen op veranderingen in de elektriciteitsprijs. Er is echter geen reden om aan te nemen dat daarmee leveringscontracten met uniforme tarieven voor consumenten zullen verdwijnen.

Ik zie geen aanleiding om grenzen te stellen aan energieprijzen op groothandelsmarkten. Verschillen in korte termijn marktprijzen zijn een teken van een goed werkende markt; dit betekent dat veranderingen in het draaiende productiepark direct doorwerken in de marktprijs. Bovendien is het toestaan van tijdelijke prijspieken nodig om te waarborgen dat er voldoende geïnvesteerd wordt in Nederlandse productiecapaciteit. Voorts biedt de markt partijen voldoende mogelijkheden om zich tegen het risico van prijspieken te verzekeren, door dag-, week- of andere termijncontracten af te sluiten, of door dit risico over te dragen aan een leverancier en een vaste leveringsprijs te bedingen.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke onduidelijkheden er bij windenergie zijn over het nut en de noodzaak van investeringen in het huidige systeem, aangezien de systeembeheerder nu ook al de verplichting heeft om iedere windturbine aan te sluiten.

Voordat een systeembeheerder een windpark aansluit op zijn systeem, zal hij goed moeten onderzoeken welke investeringen hij hiervoor in zijn systeem moet doen om te kunnen voldoen aan zijn wettelijke taken. Daarbij is het van belang dat de systeembeheerder de investeringen op het juiste moment doet en niet meer en niet minder dan op basis van zijn wettelijke taak noodzakelijk is. De systeembeheerder zal bijvoorbeeld moeten onderzoeken of er voor het aansluiten van een windpark verzwaringen van zijn systeem nodig zijn, wanneer er voldoende zekerheid is dat een windpark er daadwerkelijk komt. Dit vormt de onderbouwing van de investeringen van de systeembeheerder, zoals beschreven in het investeringsplan. In het huidige systeem is er geen duidelijk moment waarop de noodzaak van de investeringen wordt vastgesteld. De nieuwe procedure van het investeringsplan in het wetsvoorstel heeft een robuuste structuur van consultatie, toetsing en vaststelling van het investeringsplan. Daarmee wordt geborgd dat de investeringen uit het vastgestelde investeringsplan noodzakelijk zijn en de systeembeheerder wordt geacht deze uit te voeren.

De PVV-fractieleden vroegen of het wetsvoorstel iets verandert in de kostenverdeling voor wat betreft wind op land. Het wetsvoorstel heeft geen invloed op de kosten die systeembeheerders maken voor inpassing van wind op land.

In het algemeen geldt voor de kosten van systeembeheerders dat zij in rekening gebracht worden volgens de tariefstructuur die is vastgelegd in wet- en regelgeving. In dit wetsvoorstel zijn de belangrijkste aspecten van de tariefstructuur vereenvoudigd en transparanter op wetsniveau vastgelegd. Deze vereenvoudiging leidt tot beperkte herverdelingseffecten. Dit is in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel nader toegelicht. De beperkte herverdelingseffecten hangen overigens niet samen met inpassing van wind op land.

De leden van de D66-fractie gaven aan het van belang te vinden dat de energiesector wordt voorbereid op kostenefficiënte oplossingen en vroegen daarom welke opties als alternatief voor verzwaring van elektriciteitssystemen zullen worden toegestaan. Deze leden vroegen of vraag- en aanbodsturing toegestaan zal worden.

In antwoord op de vraag van de ChristenUnie-fractie over fundamentele herziening van de energiewetgeving aan het slot van paragraaf 1 is aangegeven dat het noodzakelijk is om te experimenteren met verschillende opties om tot meer ingrijpende keuzes te komen over het uitgangspunt dat systeembeheerders moeten voorzien in voldoende infrastructuur om te voorzien in de transportbehoefte op korte en lange termijn.

Het wetsvoorstel biedt ruimte doordat het niet voorschrijft op welke wijze de systeembeheerders invulling aan hun wettelijke taken geven. Een systeembeheerder kan in een wijk voorzien in voldoende transportcapaciteit tijdens pieken door verzwaring van het systeem, maar bijvoorbeeld ook door plaatsing van een batterij in de wijk. Ook is het primair aan de systeembeheerder om een inschatting te maken van de benodigde capaciteit ten behoeve van het investeringsplan. Het gaat daarbij niet om het theoretische maximum wat alle gebruikers maximaal tegelijk kunnen verbruiken, maar om een redelijke inschatting van hoe dat verbruik eruit ziet. Indien er door voortschrijdende techniek duidelijk wordt dat pieken in het systeem verminderen kan daarmee rekening worden gehouden bij de capaciteitsramingen.

Volgende stappen als het actief sturen van vraag en aanbod door middel van financiële prikkels en in dringende situaties door middel van dwang zijn gelet op het ingrijpende karakter vooralsnog niet opgenomen. Daarmee moet eerst verder geëxperimenteerd worden, waar het wetsvoorstel ruimte voor biedt.

De leden van de D66-fractie vroegen of via een algemene maatregel van bestuur ten aanzien van projecten voor energiebesparing en duurzame energie flexibiliteit kan worden ingebouwd met betrekking tot welke taken door systeembeheerders en infrastructuurbedrijven uitgevoerd mogen worden en of systeembeheerders een coördinerende rol kunnen spelen bij de energietransitie.

In de vele gesprekken en discussies die zijn gevoerd ter voorbereiding van het wetsvoorstel stond centraal dat onduidelijkheid in afbakening van rollen en verantwoordelijkheden tussen verschillende partijen ontwikkelingen lam legt. Om die reden biedt het wetsvoorstel een helder onderscheid tussen systeembeheer (alleen wettelijke taken), infrastructuurbedrijf (commerciële aan energie-infrastructuur gerelateerde activiteiten) en marktpartijen (commerciële activiteiten). Dit biedt een basis voor partijen om samen te werken. Het bieden van flexibiliteit in de rolverdeling zou dit teniet doen en acht ik daarom onverstandig. Via experimenten en de mogelijkheid om tijdelijke taken toe te kennen aan systeembeheerders is er wel een mogelijkheid om de taakverdeling tussen partijen te testen op nieuwe inzichten.

De infrastructuur heeft een belangrijke rol in de energietransitie en daarmee heeft ook de systeembeheerder een belangrijke rol. Een coördinerende rol gaat een stap verder en vraagt ook een zekere sturing vanuit systeembeheerders. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat marktpartijen erg terughoudend zijn ten aanzien van een dergelijke rol voor systeembeheerders. Zij willen zelf de ruimte hebben om marktmodellen en business cases uit te werken en met innovatieve oplossingen te komen. De energietransitie vergt een samenwerking tussen alle betrokkenen. Het opdringen van een coördinerende rol van systeembeheerders aan partijen helpt daar niet bij. Bovendien zie ik de rol van systeembeheerders en infrastructuurbedrijven als faciliterend om ontwikkelingen mogelijk te maken en daarvan te profiteren in de vorm van efficiënter systeembeheer en niet als sturend.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen een nadere toelichting op het beter benutten van energieopslag bij het regelen van onbalans op het transportsysteem en de rol van systeembeheerders hierbij.

De balans op de elektriciteits- en gassystemen wordt bewaakt door de transmissiesysteembeheerders. Dit is concreet vormgegeven met marktgebaseerde systemen. Beheerders van opslagen zijn vrij om op de onbalansmarkt mee te dingen. Bij gas is dat reeds gemeengoed. Bij elektriciteit is dat in opkomst. Recentelijk heeft een bedrijf aangekondigd te willen investeren in elektriciteitsopslag ten behoeve van de markt voor bijdragen aan stabiliteit van het transportsysteem.

De praktijk laat zien dat balanshandhaving met gebruikmaking van de markt werkt en tot efficiënte uitkomsten leidt. Systeembeheerders verantwoordelijk voor de balanshandhaving hebben daarbij de rol om de benodigde flexibiliteit in te kopen bij marktpartijen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of flexibele tarieven een oplossing kunnen bieden voor het stimuleren van het afstemmen van vraag en aanbod en of het wetsvoorstel deze ruimte biedt. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie in paragraaf 2.3.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoeveel algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen het wetsvoorstel kent en welke voorhangbepalingen gelden.

In het wetsvoorstel zijn in totaal 65 delegatiegrondslagen voor een algemene maatregel van bestuur opgenomen. Hiervan zijn er 21 geformuleerd als «bij algemene maatregel van bestuur» en 44 als «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur». Ten aanzien van drie delegatiegrondslagen is een voorhangprocedure opgenomen. Dit betreft de artikelen 5.13 (op afstand uitleesbare meetinrichting), 5.37 (experimenteer-AMvB) en 8.29 (laten vervallen bevoegdheid voor ACM om leveringstarieven voor aangeslotenen met een kleine aansluiting vast te stellen). Er zijn in het wetsvoorstel 19 delegatiegrondslagen opgenomen om een onderwerp nader bij ministeriële regeling uit te werken.

Overigens ligt het in de bedoeling om ter uitvoering van het wetsvoorstel één algemene maatregel van bestuur (Besluit elektriciteit en gas) en één ministeriële regeling (Regeling elektriciteit en gas) op te stellen. Het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas is uw Kamer reeds aangeboden. Hoewel dus niet voor alle onderdelen van deze algemene maatregel van bestuur voorhangbepalingen gelden, is deze thans wel integraal aan uw Kamer aangeboden.

3. Proces en vervolg

De leden van de SP-fractie maakten er bezwaar tegen dat belangrijke zaken vastgelegd worden in een algemene maatregel van bestuur en zij stelden voor dat als hier aan vastgehouden wordt, de algemene maatregelen van bestuur voorgehangen moeten worden bij de Tweede Kamer.

Een doel van het wetsvoorstel is de systematiek van wet- en onderliggende regelgeving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet te verbeteren door bepalingen op het geëigende niveau vast te leggen. De hoofdlijnen van het beleid zijn alle in het wetsvoorstel opgenomen. De nadere invulling hiervan is naar het niveau van algemene maatregel van bestuur gedelegeerd. De algemene maatregel van bestuur behorende bij dit wetsvoorstel is aan de Tweede Kamer gezonden. De meeste delegatiegrondslagen in het wetsvoorstel kennen geen voorhangbepaling. Er zullen dus naar verwachting in de toekomst wijzigingen van deze algemene maatregel van bestuur zijn die niet bij de Tweede Kamer worden voorgehangen. De gebruikelijke wijze van de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur kent een zorgvuldig proces. Hierin is onder andere een consultatie van belanghebbenden opgenomen.

3.1 Totstandkoming wetsvoorstel

De leden van de PVV-fractie vroegen van wie de in de memorie van toelichting genoemde kritische reacties kwamen en of het wetsvoorstel naar aanleiding van de reacties is aangepast.

De kritische reacties zagen op specifieke artikelen of formuleringen van het wetsvoorstel en kwamen van verschillende partijen. Dat hing vooral samen met het feit dat het wetsvoorstel in een vroeg stadium is geconsulteerd, zodat alle inbreng ten volle zou kunnen worden benut, maar waardoor het wetsvoorstel nog niet af was. De reacties hebben tot aanpassing van het wetsvoorstel geleid en die aanpassingen zijn in een bijeenkomst en in beschikbaar gestelde stukken gepresenteerd aan de partijen die tijdens de consultatie op het wetsvoorstel hadden gereageerd. Nadien zijn geen reacties ontvangen waaruit resterende grote punten zijn gebleken. Nader inzicht in de reacties en wat daarmee is gedaan is alleen te geven aan de hand van de concrete ingebrachte punten. In bijlage 1 zijn het consultatieverslag en een overzicht van de specifieke reacties bijgevoegd1.

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom naar aanleiding van de consultatie beleidsinhoudelijke nieuwe voorstellen niet zijn overgenomen en waarom dit bij de consultatie niet is vermeld.

Zoals is geschetst in antwoord op een vraag van de VVD-fractie in paragraaf 1 is gekozen voor het deels beleidsneutraal overnemen van bestaande regelgeving. Dit is aangekondigd in de beleidsbrief STROOM en ter hand genomen bij het opstellen van het wetsvoorstel. Bij de consultatie is expliciet aangegeven welke onderdelen van het wetsvoorstel beleidsneutrale omzetting van bestaande regelgeving betrof en dat beleidsinhoudelijke voorstellen op die delen in deze fase niet zouden worden meegenomen. In voorbereiding op het vervolg van de wetgevingsagenda STROOM hebben verschillende partijen beleidsinhoudelijke voorstellen gedaan.

3.2 Relatie met planningsafspraken in het Energieakkoord en het vervolg van de wetgevingsagenda STROOM

De leden van de CDA-fractie vroegen of de doelstellingen van het Energieakkoord worden bereikt indien dit wetsvoorstel niet of later dan gepland in werking treedt.

Indien dit wetsvoorstel in het geheel niet in werking zou treden betekent dit dat de afspraken over windenergie op zee uit het Energieakkoord niet gerealiseerd kunnen worden. Dit wetsvoorstel wijst immers TenneT aan als beheerder van het transmissiesysteem op zee en regelt dat TenneT hiervoor een investeringsplan opstelt. Ook introduceert het wetsvoorstel het scenario voor wind op zee dat het technisch-functionele kader geeft voor het transmissiesysteem op zee. Ten slotte regelt het wetsvoorstel de wijze waarop exploitanten van windparken op zee gecompenseerd worden in het geval het transmissiesysteem te laat wordt opgeleverd of er een onderbreking in het transport van elektriciteit plaatsvindt. Het later in werking treden van het wetsvoorstel betekent dat de afspraken uit het Energieakkoord in het gedrang komen.

De leden van GroenLinks-fractie vroegen of het juist is dat de planning voor wind op zee nu al in gevaar komt door de krappe planning van deze wet en of een inschatting van de risico’s is gemaakt die met de Kamer kan worden gedeeld. Ook vroegen zij wat de gevolgen zijn als de wet niet per 1 januari 2016 in werking kan treden en of het mogelijk om de wet per 1 maart 2016 in werking te laten treden.

Een snelle inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is nodig voor een tijdige realisatie van de doelstellingen voor windenergie op zee uit het Energieakkoord, specifiek met het oog op de tender voor de eerste kavels van windgebied Borssele. De opening van de tender voor de eerste twee kavels is voorzien op 1 december dit jaar en sluit op 31 maart 2016. De windparken van de eerste tender worden naar verwachting vanaf 2019 gerealiseerd.

Indien de inwerkingtreding van het wetsvoorstel vertraging zou oplopen kan dit consequenties hebben voor de eerste tender en mogelijk voor de realisatietermijn van het transmissiesysteem op zee.

De kavelbesluiten, de subsidie en de vergunningen zijn allen gebaseerd op een aansluiting van de windparken op het transmissiesysteem op zee. Indien het wetsvoorstel voor de voorgenomen sluitingsdatum van de eerste tender nog niet in werking is getreden zullen partijen de onzekerheden met betrekking tot het transmissiesysteem op zee inprijzen in hun biedingen of besluiten geen bieding uit te brengen. Om dat te voorkomen zal de tender moeten worden uitgesteld, waardoor de uitvoering van het Energieakkoord vertraging oploopt.

Om uitvoering te geven aan het Energieakkoord moet TenneT in 2019 het transmissiesysteem op zee voor de eerste kavels in Borssele gerealiseerd hebben. Op basis van het richtinggevende besluit van het kabinet om TenneT aan te wijzen als beheerder van het transmissiesysteem op zee (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) en de Wet windenergie op zee is TenneT momenteel volop bezig met de voorbereidingen voor het transmissiesysteem op zee. Deze voorbereidingen zullen onder meer resulteren in het eerste offshore investeringsplan in 2016, zodat nut en noodzaak van gemaakte kosten en voorziene investeringen kunnen worden vastgesteld. Zoals nu is voorzien zal TenneT vanaf 2017 substantiële kosten gaan maken voor de investeringen in de benodigde kabels en apparatuur van het transmissiesysteem op zee en de realisatiefase. Voorafgaand daaraan is vaststelling van het offshore investeringsplan noodzakelijk. Om het in het concept van het Besluit Elektriciteit en gas voorgeschreven proces voor totstandkoming van het investeringsplan tijdig te kunnen doorlopen, is tijdige inwerkingtreding van het wetsvoorstel noodzakelijk.

3.3 Lokale energie en experimenten

De leden van de CDA-fractie vroegen of er grote verschillen bestaan tussen regionale systeembeheerders ten aanzien van de kosten van de aansluiting van decentrale producenten van energie; of er mogelijkheden zijn om de aansluitkosten van decentrale energie-initiatieven te standaardiseren en zo dicht mogelijk bij de daadwerkelijke kosten vast te laten stellen, en hoe met deze wet wordt gefaciliteerd dat decentrale producenten van energie zo efficiënt en goedkoop mogelijk worden aangesloten op het systeem.

In voorliggend wetsvoorstel wordt een onderscheid gemaakt tussen aansluitingen waar een standaardtarief voor geldt («standaardaansluitingen») en aansluitingen waar een maatwerkvergoeding voor in rekening gebracht wordt. Dit onderscheid bestaat thans reeds op grond van technische codes. Standaardaansluitingen zijn alle aansluitingen waarvoor geen maatwerkaansluiting wordt geleverd. Dat betekent dat voor aansluitingen tot 10 MVA (elektriciteit) en tot 40 m3 (n) per uur (gas) door systeembeheerders een standaardaansluiting moet worden bepaald en dat daarvoor ex ante tarieven voor worden vastgesteld die per systeembeheerder voor aangeslotenen gelijk zijn. De standaardtarieven weerspiegelen de gemiddelde kosten van alle aansluitingen die binnen de betrokken categorie worden aangesloten. De vergoedingen voor maatwerkaansluitingen worden niet van tevoren vastgesteld door ACM. In plaats daarvan brengt een systeembeheerder een maatwerkvergoeding in rekening waar ACM toezicht op houdt.

Uitgangspunt voor alle aansluittarieven is dat zij afhankelijk zijn van de grootte (capaciteit) van de aansluiting. Voor de kosten van een aansluiting is niet relevant hoeveel en in welke richting er gas of elektriciteit stroomt. Het regime voor de aansluittarieven maakt daarom geen onderscheid tussen verbruikers, prosumenten of (decentrale) producenten.

Er bestaan verschillen tussen de distributiesysteembeheerders in de aansluittarieven die zij voor standaardaansluitingen in rekening brengen. Bekend is dat deze verschillen relatief klein zijn en voornamelijk te maken hebben met de configuratie van het systeem en de lokale lay-out van het systeem. De grootste verschillen in de kosten voor individuele aansluitingen bestaan echter niet tussen standaardtarieven, maar tussen maatwerkvergoedingen voor aansluitingen. Het betreft situaties waarin grotere afstanden tot het transportsysteem overbrugd worden, het relatief grote aansluitingen betreft of aansluitingen die op andere wijze van de standaard afwijken. De variabiliteit in de hoogte van maatwerkvergoedingen volgt uit de grote verschillen in aansluitsituaties en toepassing van het kostenveroorzakingsprincipe. Anders gezegd is het afhankelijk van hoe duur het aanleggen van een specifieke aansluiting daadwerkelijk is wat de hoogte van de maatwerkvergoeding is. Het standaardiseren van maatwerkvergoedingen voor decentrale producenten ligt daarom niet voor de hand. ACM ziet er op toe dat de aansluittarieven en maatwerkvergoedingen van alle aangeslotenen, inclusief decentrale producenten, alleen de efficiënte kosten van de aansluiting reflecteren.

De leden van de PVV-fractie vroegen of het verstandiger is om de salderingsregeling alsnog af te schaffen onder andere omdat de overige gebruikers opdraaien voor de subsidiëring en belastingvoordelen, omdat de gewenste uitrol van de slimme meter belemmerd wordt doordat meer gesaldeerd kan worden met een terugdraaimeter, en omdat salderen de prikkel wegneemt bij mensen om te investeren in opslagmogelijkheden of andere slimme toepassingen.

De salderingsregeling zal in 2017 worden geëvalueerd en tot ten minste 2020 blijven bestaan. Als er daarna veranderingen worden doorgevoerd, ligt een overgangsregeling voor de hand om de investeringszekerheid van burgers en bedrijven met zonnepanelen te waarborgen. Ik zie momenteel geen redenen om van deze planning af te wijken. De salderingsregeling belemmert de uitrol van de slimme meter niet. Uit de monitoring door ACM van de kleinschalige uitrol van de slimme meter tot december 2013 is gebleken dat het percentage van geweigerde slimme meters slechts 1,7% is (Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 160). Vrijwel alle huishoudens accepteren de aangeboden slimme meter. Bovendien is het feitelijk onjuist dat men meer kan salderen met een ouderwetse terugdraaimeter. Of men nu een slimme of een ouderwetse meter heeft, men kan onbeperkt salderen tot en met het eigen jaarlijkse verbruik. Voor alle zelf opgewekte elektriciteit bovenop het eigen verbruik ontvangt men van de energieleverancier een redelijke vergoeding voor elk kWh.

Salderen neemt de prikkel voor prosumenten om te investeren in opslagmogelijkheden inderdaad in belangrijke mate weg, doordat de geproduceerde en op het systeem ingevoede elektriciteit op elk gewenst moment gratis weer kan worden afgenomen. Dit zal een van de aspecten zijn die meegewogen wordt bij de evaluatie van de salderingsregeling.

De leden van de PVV-fractie vroegen verder om een berekening van de verwachte kosten om de tot doel gestelde 1 miljoen zonnepanelen en 200.000 (semi-) elektrische auto’s in 2020 op te kunnen vangen in de transportsystemen, waarbij opgemerkt werd dat er tegenwoordig buiten versteviging van de transportsystemen ook andere methodes zijn om dit op te vangen.

In het kader van voorliggend wetsvoorstel heb ik onderzoeksbureaus gevraagd om in kaart te brengen wat de effecten zijn van lokale (decentrale) invoeding op de kosten (en baten) voor het elektriciteitssysteem (D-Cision, ECN & Technische Universiteit Delft, De Tariefsystematiek van het Elektriciteitsnet, 23 december 2013). Samenvattend concluderen de onderzoekers uit modelberekeningen dat een toename van decentrale invoeding van elektriciteit kan nopen tot extra investeringen in transportsystemen. Dit is echter in grote mate afhankelijk van de hoeveelheid opgesteld vermogen, het type technologie, verbruiksstrategieën, slimme afstemming van vraag en aanbod en het gedrag van aangeslotenen. In een studie van DNV GL en het Planbureau voor de Leefomgeving van augustus 2014 is geconcludeerd dat in ieder geval tot 4 GW aan opgesteld vermogen (meer dan 1 miljoen zonnepanelen) zonder extra investeringen in de transportsystemen voor elektriciteit kan worden opgesteld. Voor elektrische auto’s zijn er bovendien kansen dat deze de versteviging van de transportsystemen voorkomen. Des te meer elektriciteit op hernieuwbare wijze wordt opgewekt, des te minder voorspelbaar wordt de op elk moment beschikbare energie en groeit de behoefte aan opslag van elektriciteit (of flexibele afname). Elektrische auto’s met hun accu’s kunnen voor een deel voorzien in die groeiende behoefte aan opslag van elektriciteit indien deze accu’s slim worden ingezet. Dit wordt bijvoorbeeld aangetoond in een proef door systeembeheerder Stedin in de Utrechtse wijk Lombok.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke alternatieven er zijn voor systeemverzwaring, welke ruimte daarvoor is bij systeembeheerders en wie opdraait voor de kosten.

Ten aanzien van de alternatieven en ruimte bij systeembeheerders wordt kortheidshalve verwezen naar beantwoording van de vraag van de D66-fractie naar een alternatief voor verzwaring van elektriciteitssystemen in paragraaf 2.3. De kosten van uitvoering van wettelijke taken door systeembeheerders vertalen zich naar de tarieven. Waar het gaat om verzwaren van systemen of alternatieven daarvoor betreft het de transporttarieven. Transporttarieven worden opgebracht door energieverbruikers.

De leden van de PVV-fractie vroegen of wordt ingezien dat gebruikers van de transportsystemen steeds meer vaste kosten moeten gaan betalen zelfs als deze minder verbruiken, en of zij bereid is om de systematiek van het vaste transporttarief aan te passen.

In het wetsvoorstel zijn de belangrijkste aspecten van de tariefstructuur vereenvoudigd en transparanter vastgelegd. Het deel van energierekening dat uit vaste kosten bestaat is beperkt. Zowel de energiebelasting, de opslag duurzame energie als de leveringscomponent zijn immers niet vast maar verbruiksafhankelijk. De transporttarieven voor gas en elektriciteit zijn voor veel aangeslotenen eveneens verbruiksafhankelijk. Bij aangeslotenen met een grote aansluiting wordt het transporttarief thans voor het grootste deel afgerekend naar rato van het verbruik en/of het afgenomen vermogen. Bovendien wordt met voorliggend wetsvoorstel het aandeel van de transporttarieven dat verbruiksafhankelijk is verder uitgebreid. Op dit moment betalen aangeslotenen voor gas en elektriciteit een vast transporttarief ter dekking van de kosten voor overhead en een variabel transporttarief ter dekking van de kosten gerelateerd aan de transportinfrastructuur. In dit wetsvoorstel wordt het vaste deel van het transporttarief afgeschaft.

Voor aangeslotenen met een kleine aansluiting geldt hierop een uitzondering: voor deze categorie aangeslotenen is en blijft het transporttarief gebaseerd op de capaciteit van de aansluiting en niet het verbruik of afgenomen vermogen. Het voordeel van het capaciteitstarief is dat zij het leveranciersmodel mogelijk maakt, omdat de systeembeheerder het vaste jaarlijkse tarief via de leverancier in rekening kan (laten) brengen. Hierdoor blijven uitvoeringslasten en de kosten die daar bij horen voor de systeembeheerders beperkt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom voor lokale duurzame energie alleen voor experimenteerruimte wordt gekozen en waarom niet alle bekende barrières worden aangepakt, zoals de verplichte leveranciersvergunning.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording in paragraaf 1 van de vraag van de SP-fractie waarom de inhoudelijke aanpassingen op het gebied van consumenten, levering en codes pas in een volgend wetsvoorstel worden geadresseerd en de vraag van de CDA-fractie om nader in te gaan op de wijze waarop het wetsvoorstel bijdraagt aan de transitie naar een duurzame energievoorziening en hoe de ontwikkeling naar een meer decentrale energievoorziening wordt ondersteund.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom salderen via opwek uit een eigen duurzame energie-installatie buiten het eigen perceel niet mogelijk is, terwijl het uitbreiden van salderen voor panelen of andere opwek in eigendom van de aangesloten kleinverbruiker elders biedt enorme kansen voor uitbreiding van schone energie.

Salderen is in de Elektriciteitswet 1998 beperkt tot het verschil tussen de hoeveelheid ingevoede duurzame elektriciteit en de hoeveel onttrokken elektriciteit via de aansluiting van aangeslotenen met een kleine aansluiting. Deze bepaling is ongewijzigd overgenomen uit de Elektriciteitswet 1998. Het verruimen van de mogelijkheid tot salderen buiten de eigen aansluiting wordt niet overwogen. Naast het salderen is er het verlaagd tarief energiebelasting op basis waarvan leden van coöperaties en Verenigingen van Eigenaren in aanmerking komen voor een belastingkorting van 7,5 cent/kWh op hun gezamenlijk opgewekte hernieuwbare energie. In 2017 zal de salderingsregeling worden geëvalueerd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen voorts of wordt erkend dat de huidige regeling willekeur en bevoorrechting van hen met een goed gelegen en groot eigen dak kent en of de mogelijkheid van salderen verder kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld buiten het eigen perceel.

Duurzame energie is beter voor het milieu en het maakt Nederland minder afhankelijk van olie, kolen en gas. De overheid stimuleert daarom bijvoorbeeld het gebruik van zonnepanelen en de bouw van windmolens. Hiervoor worden verschillende mogelijkheden geboden, waarvan de salderingsregeling slechts één voorbeeld is. Ik erken dat de rentabiliteit van zonnepanelen op basis van de verschillende regelingen uiteenloopt. Deze verschillen zullen dan ook expliciet onderdeel zijn van de evaluatie van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling die voor 2017 gepland staat.

De leden van de SP-fractie vroegen op welke wijze het derde energiepakket de samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders heeft bevorderd.

Sinds de invoering van het derde energiepakket werken de Europese transmissiesysteembeheerders nauwer met elkaar samen in ENTSO-verband. Deze entiteit heeft een aantal taken die voortvloeien uit het derde energiepakket. Zo stellen transmissiesysteembeheerders gezamenlijk een zogenoemd Ten Year Network Development Plan op (TYNDP) en doen zij in ENTSO-verband voorstellen aan de Europese Commissie voor Europese netcodes die zich bijvoorbeeld richten op gemeenschappelijke marktregels, harmonisatie van regels op het terrein van operationeel systeembeheer en de aansluiting van producenten en verbruikers op het systeem. Daarnaast is ENTSO momenteel bezig met het stroomlijnen van wijze waarop nationale transmissiesysteembeheerders hun toekomstige leveringszekerheid monitoren.

4. Kader en opbouw wetsvoorstel

4.1 Europese kader

De leden van de SP-fractie vroegen op welke wijze het wetsvoorstel structureel rekening houdt met de toenemende Europeanisering van de energiemarkt, op welke wijze Europees recht structureel een plaats krijgt in het wetsvoorstel en wat daarbij de voor- en nadelen zijn.

De Nederlandse wetgeving is gebonden door Europese verordeningen en richtlijnen; het wetsvoorstel implementeert een groot deel van de inhoud van de richtlijnen. De definities in het wetsvoorstel zijn veelal gestroomlijnd met definities in de Europese verordeningen en richtlijnen. Deze Europese en nationale wet- en regelgeving ondersteunen de Europese integratie van de elektriciteits- en gasmarkt. In het wetsvoorstel is zoveel mogelijk uitgegaan van de vertrekpunten van Europese regelgeving op het terrein van energie: een geïntegreerde energiemarkt waarbij het transportsysteem en vrije, non-discriminerende toegang tot het systeem centraal staan. Om dit doel te bereiken is bij de definities zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de definities uit de Europese richtlijnen en verordeningen. Bij wijziging of totstandkoming van nieuwe Europese regelgeving kan de implementatie daarvan sneller en eenvoudiger omdat het nationale kader reeds aansluit op het Europese kader. Deze vormgeving van het wetsvoorstel sluit aan op de evaluatie van ACM en op het advies van Afdeling advisering van de Raad van State bij de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas). De Afdeling overwoog in dat advies dat de beleidsruimte die de lidstaten hebben op het gebied van elektriciteit en gas steeds kleiner wordt. De Afdeling vond het daarom wenselijk om de Nederlandse energiewetgeving zo snel mogelijk nauwer aan te laten sluiten bij de tekst van de richtlijnen en de verordeningen. Dit verbetert de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van deze wetgeving, aldus de Raad van State.

De leden van de SP-fractie vroegen welke zaken vanuit Europese regelgeving niet of niet helemaal worden overgenomen en waarom niet.

Het wetsvoorstel heeft de wijze van implementatie van de huidige Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet als uitgangspunt genomen. Hierbij zijn geen nieuwe beleidskeuzes gemaakt. Onderdelen van de richtlijnen die geen keuzevrijheid bieden aan de lidstaten zijn geïmplementeerd. Onderdelen van de richtlijnen die wel een keuzevrijheid bieden aan de lidstaten zijn op dezelfde wijze geïmplementeerd als reeds eerder was gedaan. Hierop zijn geen wijzigingen aangebracht. Met betrekking tot de implementatie van richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315) (hierna: richtlijn 2012/27) wordt opgemerkt dat deze richtlijn vooral doelstellingen stelt die op verschillende wijze bereikt kunnen worden. Deze doelstellingen worden veelal door beleid bereikt; wetgeving is, gelet op de aard van deze richtlijn, minder noodzakelijk. Uiteraard doet dit niet af aan de noodzaak deze richtlijn juist en volledig te implementeren. Waar deze richtlijn ziet op elektriciteit en gas en dit weer leidt tot bepalingen op wetsniveau, zijn deze bepalingen in het wetsvoorstel overgenomen.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom voorschriften die door feitelijk handelen worden ingevuld, niet worden geïmplementeerd en op welke wijze deze verplichtingen worden nagekomen.

Niet alle bepalingen van de richtlijnen behoeven via wetgeving te worden geïmplementeerd. Als bijvoorbeeld een richtlijn voorschrijft dat een lidstaat een actieprogramma moet opstellen, ziet dit op feitelijk handelen van de lidstaat, en hoeft dit niet in een wet te worden opgenomen. Immers, voor de lidstaten, en daarmee voor de Minister, is een richtlijn rechtstreeks bindend. De betreffende Minister is in dat geval verantwoordelijk voor het tijdig opstellen van een actieprogramma. De Europese Commissie kan er op toezien dat de verplichtingen worden nagekomen, bijvoorbeeld door na te gaan of het in bovengenoemd voorbeeld genoemde actieprogramma tijdig is ontvangen en de juiste inhoud heeft.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom artikel 10, derde lid, van richtlijn 2012/27 niet wordt geïmplementeerd.

Dit artikel is bij de implementatie van deze richtlijn geïmplementeerd in artikel 9, vierde lid, van het Besluit factuur, verbruik- en indicatief kostenoverzicht energie en zal worden overgenomen in het Besluit elektriciteits- en gas (zie artikel 8.9 van het ontwerpbesluit, dat is meegezonden als bijlage bij Kamerstukken II 2014/15, 34 199 nr. 6). Implementatie geschiedt derhalve niet op het niveau van de wet.

De leden van de SP-fractie vroegen of er een wijze is waarop artikel 10 van richtlijn 2012/27 kan worden aangewend om fouten uit de Warmtewet te verbeteren.

Artikel 10 van richtlijn 2012/27 ziet op facturatie op basis van werkelijk verbruik, de wijze van facturatie en de beschikbaarheid van gegevens over het verbruiksverleden voor verbruikers. De knelpunten die zijn gesignaleerd bij de uitvoering van de Warmtewet zijn divers van aard, maar hebben geen betrekking op de punten die worden geregeld in artikel 10 van richtlijn 2012/27. Het is derhalve niet mogelijk om artikel 10 van richtlijn 2012/27 te gebruiken om knelpunten die zijn gesignaleerd bij de uitvoering van de Warmtewet op te lossen.

De leden van de SP-fractie stelden de vraag waarom artikel 15, derde lid, van richtlijn 2012/27 niet wordt gebruikt, omdat dit gebruikt kan worden om bepaalde bevolkingsgroepen, zoals gezinnen met een zeer klein inkomen of ouderen wat te ontzien door voor hen bijzondere voorwaarden en tarieven te hanteren.

Artikel 15, derde lid, van richtlijn 2012/27 stelt dat lidstaten onderdelen van regelingen en tariefstructuren met een sociale doelstelling voor energietransport en -distributie over systemen kunnen toestaan, mits de verstorende effecten voor het transportsysteem tot het minimum beperkt blijven en niet onevenredig zijn ten opzichte van de sociale doelstelling. Uitgangspunt van het Nederlandse beleid is om kwetsbare energieconsumenten te beschermen via algemeen sociaal beleid en niet via bijvoorbeeld een korting op de energierekening. Reden hiervoor is dat er verschillende oorzaken zijn die ertoe kunnen leiden dat een consument zijn energierekening niet kan betalen. Deze oorzaken staan los van specifieke bevolkingsgroepen, zoals ouderen. Het vooraf selecteren van een groep die in aanmerking zou moeten komen voor bijzondere tarieven is daardoor lastig. Daarnaast heeft het hanteren van lagere energietarieven marktverstorende effecten en is het niet in lijn het Europese beleid om af te stappen van de gereguleerde tarieven.

De consument is er zelf verantwoordelijk voor om tijdig aan financiële verplichtingen te voldoen en zo te voorkomen dat afsluiting van elektriciteit en gas plaatsvindt. Daarbij zijn kwetsbare consumenten in Nederland, via sociaal beleid, beschermd tegen het niet kunnen betalen van hun rekening. Dit is in lijn met het Europese beleid om kwetsbare consumenten te helpen via sociaal beleid en het algemene bijstandssysteem. Nederland heeft een stelsel van verschillende maatregelen om energieconsumenten te beschermen.

Ten eerste het algemene stelsel van sociale zekerheid dat burgers in staat stelt om hun basisbehoeften te bekostigen. Wanneer er toch mensen door moeilijke omstandigheden in de situatie komen dat zij hun energierekening niet kunnen betalen in verband met problematische schulden dan zijn er de gemeenten om hen te helpen met schuldhulpverlening. Deze schuldhulpverlening is er in eerste instantie op gericht om ervoor te zorgen dat deze mensen hun maandelijkse rekeningen kunnen voldoen. Vervolgens kan er gewerkt worden aan afspraken met crediteuren over het terugbetalen van de schuld.

Daarnaast is er in regelgeving vastgelegd dat een energieleverancier de consument met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de consument, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie. Uitgangspunt is dat consumenten in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar niet afgesloten mogen worden van elektriciteit en gas. Hierop zijn enkele uitzonderingen bijvoorbeeld wanneer er negatief is beslist op een verzoek om schuldhulpverlening. In Nederland is daarbij geregeld dat het in principe verboden is een kwetsbare consument af te sluiten van elektriciteit en gas. Kwetsbare consumenten zijn consumenten voor wie de beëindiging van het transport of de levering van elektriciteit of gas zeer ernstige gezondheidsrisico’s tot gevolg zou hebben voor de consument of huisgenoten van de consument.

Naast het bovengenoemde sociale beleid en afsluitbeleid voor energie is er ook zelfregulering door de energiesector. De energieleveranciers hebben een convenant gesloten met schuldhulpverleners om hun samenwerking te verbeteren. Het doel van dit convenant is om de schulden zo snel mogelijk te stabiliseren, zodat de energierekening weer betaald kan worden. Daarnaast wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat consumenten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Dit beleid is geëvalueerd en daaruit blijkt dat er minder mensen de schuldhulpverlening nodig hebben voor schulden voor energielevering. Sinds de invoering van dit beleid is het aantal afsluitingen flink gedaald en dat aantal blijft de afgelopen jaren op een gelijk niveau.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom er geen gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid in richtlijn 2012/27 een nationaal fonds voor energie-efficiëntie op te richten.

Bij de implementatie van richtlijn 2012/27 is niet gekozen voor een nationaal fonds maar voor andere instrumenten om de energie-efficiëntie te bevorderen. Ik zie geen aanleiding om deze keuze te wijzigen.

De leden van de SP-fractie vroegen of richtlijn 2009/72 bepaalt dat Nederland geen gebruik mag maken van de in artikel 9, achtste en negende lid, genoemde opties omdat TenneT op 3 september 2009 geen deel uit maakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf.

Artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2009/72 verplicht tot ontvlechting van een transmissiesysteembeheerder. Alleen in het geval dat een transmissiesysteem op 3 september 2009 aan een verticaal geïntegreerd bedrijf toebehoorde, kan de lidstaat besluiten om (nog) niet te ontvlechten (het achtste en negende lid van artikel 9). Als een transmissiesysteem op genoemde datum niet toebehoort tot een verticaal geïntegreerd bedrijf, is de verplichting van ontvlechting van toepassing en zijn er geen uitzonderingen meer mogelijk. Uit deze bepalingen van de richtlijn volgt dat een lidstaat niet kan besluiten om de ontvlechting ongedaan te maken. Omdat TenneT op 3 september 2009 geen onderdeel vormde van een verticaal geïntegreerd bedrijf, is de hoofdregel van ontvlechting van toepassing. Nieuwe wetgeving kan worden gebruikt om nieuwe regels te overwegen, maar op het punt van ontvlechting van een transmissiesysteembeheerder staat de richtlijn niet toe dat een nationale wetgever bij nieuwe wetgeving een nieuwe keuze op dat punt maakt.

De leden van de PVV-fractie vroegen op welke wijze het wetsvoorstel rekening houdt met de toenemende Europeanisering.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de SP-fractie aan het begin van deze paragraaf.

De leden van de PVV-fractie vroegen hoe dit wetsvoorstel zich met betrekking tot de wijze van omgaan met de Europese regels verhoudt tot andere lidstaten.

De Europese richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit en gas worden door alle lidstaten geïmplementeerd respectievelijk ten uitvoer gelegd. Bij verordeningen hebben lidstaten geen vrijheden omdat verordeningen rechtsreeks werken. Verordeningen worden dan ook niet omgezet in nationale regelgeving. De richtlijnen kennen soms een bepaalde beleidsvrijheid om bepaalde onderwerpen wel of niet te implementeren. Tevens staat het lidstaten vrij om op de onderwerpen die niet uitputtend op Europees niveau zijn bepaald, aanvullend beleid te formuleren. Van deze mogelijkheid wordt wisselend gebruik gemaakt, en hierdoor kunnen tussen lidstaten verschillen ontstaan in de regels. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat alle lidstaten de richtlijnen afdoende implementeren. De Europese Commissie ziet toe op tijdige en volledige implementatie door de lidstaten en zal een procedure tot ingebrekestelling starten als een lidstaat te laat of onvolledig heeft geïmplementeerd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het eventueel niet doorgaan van de splitsing van beheerders van systemen en leveringsbedrijven invloed heeft op dit wetsvoorstel.

Na het uitbrengen van het verslag heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over splitsing van regionale netbeheerders (in het wetsvoorstel: distributiesysteembeheerders). Kern van de uitspraak is dat de Hoge Raad de splitsing niet in strijd acht met het Europese recht zodat het wetsvoorstel ongewijzigd in werking kan treden.

5. Inrichting systeembeheer

5.1 Algemeen

De leden van de SP-fractie vroegen wat op het gebied van energie voor Nederland diensten van algemeen economisch belang zijn.

Het begrip diensten van algemeen economisch belang verwijst naar diensten van economische aard waarvoor de lidstaten op grond van een criterium van algemeen belang openbare dienstverplichtingen van toepassing verklaren. Ten algemene geldt hierbij dat aan de lidstaten een ruime discretionaire bevoegdheid toekomt. Op het gebied van energie bepaalt de Europese regelgeving expliciet dat de lidstaten aan energiebedrijven openbare dienstverplichtingen mogen opleggen die betrekking hebben op de zekerheid, waaronder de leverings- en voorzieningszekerheid, de regelmaat, de kwaliteit en de prijs van de leveringen zijn begrepen, alsmede op de bescherming van het milieu, met inbegrip van energie-efficiëntie, energie uit hernieuwbare bronnen en bescherming van het klimaat.

In Nederland vloeien deze openbare dienstverplichtingen voort uit de wettelijke taken die aan systeembeheerders zijn opgedragen. Hierbij wordt in het bijzonder gewezen op de artikelen 5.4 en 5.10 van het wetsvoorstel, die kernverplichtingen bevatten ten aanzien van het beheer van en de toegang tot systemen.

De leden van de SP-fractie betwistten of de Europese regelgeving vereist dat een transmissiesysteembeheerder onafhankelijk is van bedrijven die energie produceren, leveren of verhandelen.

Richtlijn 2009/72 kent als hoofdregel dat iedere lidstaat er voor zorgt dat per 3 maart 2012 een transmissiesysteembeheerder is gesplitst. Artikel 10, eerste lid, van deze richtlijn, bepaalt dat het verboden is direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder en tegelijkertijd direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een bedrijf dat elektriciteit produceert of levert. Artikel 10 kent een uitzondering op deze eis tot splitsing. Als er in de lidstaat een transmissiesysteembeheerder is die op 3 september 2009 behoorde tot een verticaal geïntegreerd bedrijf, mag de lidstaat dat verticaal geïntegreerde bedrijf in stand houden. Een lidstaat kan er voor kiezen voor die transmissiesysteembeheerder de eisen van artikel 10, eerste lid, niet toe te passen. Dit is in Nederland niet aan de orde.

De leden van de SP-fractie vroegen of het mogelijk is de splitsing van energiebedrijven ongedaan te maken. TenneT behoorde op 3 september 2009 niet tot een verticaal geïntegreerd bedrijf.

De richtlijn staat voor transmissiesysteembeheerders niet toe dat een ontvlochten bedrijf wordt omgevormd tot een verticaal geïntegreerd bedrijf. Om een dergelijke omslag te mogen maken, moet de richtlijn worden gewijzigd. Het Europese energiebeleid beweegt naar een verdergaande interne energiemarkt. In die ontwikkeling past het omvormen van een ontvlochten bedrijf naar een verticaal geïntegreerd bedrijf op regionaal niveau slecht. Daarnaast zie ik juist voordelen van de splitsing van systeembeheerders. Ik heb in mijn brief van 29 juni jl. over de uitspraak van de Hoge Raad (Kamerstukken II 2014/25, 30 212 nr. 81) aangegeven dat onafhankelijkheid van een systeembeheerder gunstig is voor zowel de eindgebruiker als voor de leveringszekerheid omdat de hiermee gepaard gaande risico’s niet worden afgewenteld op de consument en tegelijkertijd de gereguleerde inkomstenstroom uit de systemen (publieke middelen) ten goede komt aan deze systemen.

De leden van de SP-fractie gaven aan dat naar de mening van deze leden het uitbestedingsverbod verder gaat dan het huidige bemoeienisverbod en vroegen wat hiermee wordt beoogd.

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is bepaald dat producenten, handelaren en leveranciers zich onthouden van elke bemoeienis met de uitvoering van de wettelijke taken van systeembeheerders. Het in de plaats van of namens de systeembeheerder uitvoeren van de wettelijke taken is de meest vergaande vorm van bemoeienis en het huidige verbod gaat dus verder dan dat. In het wetsvoorstel is het verbod op bemoeienis teruggebracht tot het genoemde uitbestedingsverbod. Het wetsvoorstel gaat dan ook niet verder dan de huidige wetgeving.

Achtergrond van de bepalingen is onafhankelijk systeembeheer. Het is niet wenselijk dat het onafhankelijk systeembeheer dat wordt bewerkstelligd met de scheiding tussen productie, handel en levering enerzijds en systeembeheer anderzijds, teniet wordt gedaan door het betrekken van producenten, handelaren of leveranciers bij het uitvoeren van de wettelijke taken van systeembeheerders. Dit kan immers leiden tot een verstoring van het gelijke speelveld tussen marktpartijen. Bovendien wordt het met uitvoering van wettelijke taken van systeembeheerders door partijen op de energiemarkt voor klanten ondoorzichtig voor welke zaken zij aangewezen zijn op een vaste partij en voor welke zaken zij keuze hebben in de markt. Dit kan bijvoorbeeld spelen als bij een consument door een leverancier een slimme meter wordt geïnstalleerd namens de systeembeheerder. Er kan dan eenvoudig verwarring bij de consument ontstaan of de consument keuzevrijheid heeft of specifiek aangewezen is op de betreffende leverancier. Aangezien leveranciers een direct commercieel belang kunnen hebben bij een dergelijke verwarring is het ook daarom niet verstandig deze situaties te laten ontstaan.

Naar aanleiding van de vragen over het uitbestedingsverbod van verschillende fracties en de gesprekken die zijn gevoerd met verschillende marktpartijen is nog eens kritisch gekeken naar de reikwijdte van het verbod. De conclusie is dat het vooral van belang is om het gelijke speelveld rond de gunst van de klant te borgen en het voorkomen van verwarring bij klanten van groot belang is. Om die reden wordt in bijgaande nota van wijziging voorgesteld het uitbestedingsverbod te beperken tot werkzaamheden bij aangeslotenen door leveranciers.

Voorts vroegen deze leden waarom artikel 4.1 anders dan eerdere wetsbepalingen bepaalde bedrijven uitsluit van werkzaamheden voor systeembeheerders en waarom dit artikel nodig is boven het bestaande artikel 5.2, eerste lid, waarbij bevoordeling door systeembeheerders wordt voorkomen.

In het voorgestelde artikel 4.1 worden geen bedrijven uitgesloten van werkzaamheden voor systeembeheerders. Aangenomen wordt dat de vraag betrekking heeft op het voorgestelde artikel 4.11, derde lid. Het wetsvoorstel kent een splitsing waarbij het systeembeheer als natuurlijk monopolie beschermd wordt en in overheidshanden blijft. Voor productie, levering en handel zijn concurrerende markten ontstaan. De partijen op deze markten hebben de systemen nodig. Om de eerlijke concurrentie en gelijke toegang tot de systemen te borgen is het niet gewenst dat een systeembeheerder werkzaamheden uitbesteed aan een onderneming die aangeslotenen als klant of potentiële klant heeft. Het gevaar van een oneerlijk voordeel op de markt ligt immers op de loer. Dit gevaar wordt niet voorkomen door de bepaling in artikel 5.2, eerste lid, omdat ook wanneer een systeembeheerder transparant en non-discriminatoir handelt een oneerlijk voordeel voor de onderneming in productie, levering of handel kan ontstaan.

De leden van de SP-fractie vroegen of het EU-recht het toelaat dat aannemers die zijn verbonden met energiebedrijven, worden uitgesloten van de markt van aanbestedingen van systeembeheerders.

Het voorgestelde verbod voor een systeembeheerder om werkzaamheden uit te besteden aan een onderneming die elektriciteit of gas produceert, levert of daarin handelt, is een voortzetting van de huidige bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet dat producenten, leveranciers of handelaren zich onthouden van iedere bemoeiing met de uitvoering van de wettelijke taken van systeembeheerders. De achtergrond hiervan is dat het onwenselijk is dat via de uitbesteding van werkzaamheden de splitsing tussen systeembeheer enerzijds en productie, levering en handel anderzijds teniet wordt gedaan, waardoor het onafhankelijk systeembeheer en het gelijke speelveld tussen bedrijven zou kunnen worden aangetast. Het verbod zoals dat is opgenomen in het voorgestelde artikel 4.11, derde lid, kan in de praktijk tot onevenredige gevolgen leiden. Het doel van de bepaling is het waarborgen dat bedrijven het uitvoeren van de wettelijke taken namens een systeembeheerder niet aangrijpen om de gunst van een klant te winnen. Dit zou tot verwarring kunnen leiden bij klanten met wie ze nu te maken hebben: staat de systeembeheerder aan de deur, of de leverancier. Zoals in het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de SP-fractie is aangegeven, wordt om deze redenen bij nota van wijziging voorgesteld om het verbod om werkzaamheden uit te besteden te beperken tot werkzaamheden bij aangeslotenen door leveranciers. Op deze wijze wordt er geen grote groep bedrijven uitgesloten bij het uitbesteden van werkzaamheden, maar slechts één bedrijf. Met deze beperking wordt ook recht gedaan aan de door de leden van de SP-fractie gemaakt opmerking dat het aanbestedingsrecht anders in het geding zou kunnen komen.

Tot slot vroegen de leden van de SP-fractie hoe zich het mogelijke verlies van honderden banen tot de belofte van dit kabinet werkgelegenheid te scheppen verhoudt.

De totale werkgelegenheid neemt niet af. Als een systeembeheerder werkzaamheden niet kan uitbesteden aan een onderneming in productie, levering of handel, zal deze het werk uitbesteden aan een andere partij waarbij dan een vergelijkbare werkgelegenheid voor de dag komt. Bovendien is de voorgestelde bepaling een versoepeling van de huidige bepalingen over bemoeienis van producenten, handelaren en leveranciers.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de nieuwe definities van het wetsvoorstel, die zijn geënt op de Europese regelgeving, ook inhoudelijke wijzigingen tot gevolg hebben.

De meeste aanpassingen hebben geen inhoudelijke wijzigingen tot gevolg. Wel kent het wetsvoorstel definities die in de huidige wetten niet voorkomen en die de leesbaarheid van het wetsvoorstel vergroten. Een voorbeeld hiervan is de definitie van een aangeslotene met een grote aansluiting en de definitie van een aangeslotene met een kleine aansluiting. De doorlaatwaarde die bepaalt of er sprake is van een kleine aansluiting is ongewijzigd gebleven ten opzichte van de huidige wetten. Ook het omzetten van netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet naar transmissiesysteembeheerder heeft inhoudelijk geen gevolgen.

Een aantal wijzigingen van definities betreft ook een inhoudelijke wijziging. Een belangrijke wijziging betreft bijvoorbeeld de definitie van afnemer. In de huidige wetten wordt hiermee een ieder die over een aansluiting op een transportsysteem beschikt bedoeld. De richtlijnen verstaan onder afnemer echter een grootafnemer of een eindafnemer. In de definitie zoals die nu in het wetsvoorstel wordt voorgesteld, wordt de Europese definitie overgenomen. Voor de groep die in de huidige wetten onder de definitie van afnemer vallen, is in het wetsvoorstel een nieuwe definitie opgenomen, namelijk «aangeslotene».

5.2 Europese aspecten systeembeheer

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het wetsvoorstel aansluit bij de in ontwikkeling zijnde Europese plannen voor een Energie-unie en zij vroegen of dit wetsvoorstel verdere regionale integratie ondersteunt.

Het wetsvoorstel stroomlijnt de implementatie en harmonisering met Europese regelgeving. Dit bevordert de vergelijkbaarheid met wetgeving in andere EU-landen en draagt daardoor bij aan verdere marktintegratie in de eerste plaats met de landen in de regio waarmee Nederland door systeemkoppelingen is verbonden. Er zijn geen specifieke bepalingen in het wetsvoorstel opgenomen met het oog op plannen voor een Energie-unie.

De leden van de CDA-fractie vroegen een toelichting op de voor- en nadelen van een onderscheid in beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare kosten van de systeembeheerder en waarom dit onderscheid wordt gemaakt nu de Raad van State aangeeft dat dit op gespannen voet staat met de Europese regelgeving.

De regulering van systeembeheerders heeft onder andere tot doel systeembeheerders te prikkelen tot efficiëntie ondanks het feit dat systeembeheerders geen concurrenten hebben. Dat gebeurt door met verschillende methoden de kosten die systeembeheerders maken tegen het licht te houden en te beoordelen op efficiëntie. Het is daarbij alleen zinvol om kosten te beoordelen op efficiëntie en systeembeheerders daar op af te rekenen als de kosten ook beïnvloedbaar zijn of waren voor de systeembeheerder. Dat wordt bereikt met het onderscheid tussen beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare kosten.

De Raad van State heeft niet aangegeven dat een dergelijk onderscheid op gespannen voet staat met de Europese regelgeving. Integendeel, de Raad van State geeft aan dat de Europese regelgeving ruimte laat voor dit onderscheid en de opdracht aan ACM om niet-beïnvloedbare kosten buiten beschouwing te laten. Wel merkt de Raad van State op dat de wetgever niet de ruimte heeft om te bepalen welke kosten als niet-beïnvloedbaar moeten worden aangemerkt, maar dat dit aan ACM is. Het is dan ook geen onderdeel van het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of de toezichthouder verplicht is om te werken met niet-beïnvloedbare kosten, zoals historische kapitaalkosten.

In het wetsvoorstel wordt voorgesteld te bepalen dat niet-beïnvloedbare kosten buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van het efficiëntieniveau van de transmissiesysteembeheerders in de vergelijking met transmissiesysteembeheerders uit andere landen. Het is aan ACM om daar uitvoering aan te geven. Of historische kapitaalkosten als niet-beïnvloedbaar moeten worden aangemerkt is aan ACM om te bepalen.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het nodig is om het voorliggende wetsvoorstel te wijzigen als de uitspraak van de rechter over splitsing daar aanleiding toe geeft. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de ChristenUnie in paragraaf 4.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de voor- en nadelen zijn van het verder doorzetten van de ontvlechting (van geïntegreerde energiebedrijven in een afgesplitst infrastructuurbedrijf alsmede een productie- en leveringsbedrijf).

In mijn brief aan uw Kamer naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad (Kamerstuk II 2014/15, 30 212, nr. 81) heb ik benadrukt dat ik volledige splitsing nog steeds noodzakelijk acht en groot belang hecht aan een onafhankelijk en publiek systeembeheer. Het belang van betrouwbare en onafhankelijke transportsystemen voor een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening is van alledag. Juist in een periode als de huidige op de energiemarkt, waarin productie in zwaar weer verkeert, bestaat bij geïntegreerde bedrijven een risico dat de inkomsten uit de transportsystemen in productie- en leveringsactiviteiten vloeien of dat de risico’s van die activiteiten op de transportsystemen terugslaan. Tevens heb ik aangegeven dat als gevolg van verduurzaming van de energievoorziening de komende jaren forse investeringen in de transportsystemen nodig zijn. Een afgesplitst infrastructuurbedrijf kent het voordeel dat het voor dergelijke investeringskeuzes niet afhankelijk is van een holdingbestuur, dat in de afweging de productie- en leveringsbelangen van de volledige holding betrekt. Bovendien heb ik erop gewezen dat de Wet onafhankelijk netbeheer een efficiënter en effectiever toezicht op de energiesector mogelijk maakt, gericht op een gelijk speelveld op de Nederlandse markt.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het wetsvoorstel uitgaat van een volledige splitsing.

Het uitgangspunt van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ten aanzien van onafhankelijke systeembeheerders is in het wetsvoorstel overgenomen. Het wetsvoorstel gaat dus uit van splitsing tussen productie, handel en levering enerzijds en systeembeheer anderzijds.

De leden van de PVV vroegen waarom niet wordt erkend dat het transmissiesysteem op zee evenals wind op zee een politiek belang is in plaats van een algemeen belang.

Met het gecoördineerd aanleggen van een transmissiesysteem op zee door TenneT is het mogelijk om de systeemaansluiting van wind op zee sneller en goedkoper te realiseren en met minder hinder voor de omgeving dan wanneer elk windpark op zee zijn eigen systeemaansluiting zou moeten verzorgen. Dit levert dus maatschappelijke voordelen op die in het algemeen belang zijn.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de consequenties voor het wetsvoorstel van een uitspraak in de splitsingsrechtszaak.

Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de ChristenUnie in paragraaf 4.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de gevolgen voor de marktwerking indien de Wet onafhankelijk netbeheer in strijd zou zijn met het Europese recht.

De Wet onafhankelijk netbeheer ziet op de splitsing van de distributiesysteembeheerders. De transmissiesysteembeheerders zijn conform artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2009/72 en artikel 9, eerste lid, van richtlijn 2009/73 gesplitst. De uitspraak van de Hoge Raad had en heeft geen consequenties voor de ontvlechting van de transmissiesysteembeheerders. Nu de Hoge Raad de splitsing van de distributiesysteembeheerders niet in strijd met het Europese Recht vindt, zijn er geen gevolgen voor de marktwerking.

De leden van de PVV-fractie vroegen of andere mogelijkheden worden gezocht om splitsing van Eneco en Delta af te dwingen als de rechter deze bedrijven in het gelijk stelt.

De splitsingsregels waar de PVV-fractie naar verwijst, gelden voor de distributiesystemen en zijn opgenomen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. De Hoge Raad heeft op 26 juni jl. uitspraak gedaan in de cassatiezaak over de splitsingsregels en heeft geoordeeld dat deze bepalingen niet in strijd zijn met het Europees recht. Deze bepalingen zijn derhalve onverkort van kracht. Er is momenteel dan ook geen reden om te bezien hoe Delta en Eneco anders dan via de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet gedwongen zijn om te splitsen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of aansluiting van windmolens op zee door een andere partij dan de transmissiesysteembeheerder zou kunnen worden uitgevoerd en in hoeverre de keuze voor de transmissiesysteembeheerder dan noodzakelijk is.

De infrastructuur op zee zou ook door andere partijen dan TenneT kunnen worden gerealiseerd. Het feit dat verschillende windparkontwikkelaars zelf de verbinding met het transmissiesysteem op land hebben gerealiseerd bewijst dat. Uit onderzoek blijkt echter dat realisatie door andere partijen dan TenneT fors duurder is. Dit is onder andere toegelicht in de beleidsbrief STROOM en bij behandeling van de Wet windenergie op zee (Kamerstukken II 2014/15, 34 058, nr. 21). Om die reden kiest de regering voor aanleg en beheer van het transmissiesysteem op zee door TenneT.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het model ontvlechting volledig is geïmplementeerd in Nederland omdat er in twee gevallen systeembeheerders en leveranciers deel uit maken van dezelfde onderneming. Zij vroegen tevens in hoeverre dit een lidstaat de juridische mogelijkheid geeft om nog een keuze te maken voor een ander model.

De twee energierichtlijnen verplichten tot ontvlechting van de transmissiesysteembeheerders. In Nederland waren de transmissiesysteembeheerders voor 3 september 2009 reeds gesplitst, waardoor er voor deze systeembeheerders geen ander model meer kan worden gekozen. De richtlijnen verplichten niet tot ontvlechting van de distributiesysteembeheerders. Deze keuze is in Nederland met de Wet onafhankelijk netbeheer evenwel gemaakt. De richtlijnen verzetten zich niet tegen een keuze voor een ander model voor de distributiesysteembeheerders.

5.3 De beheerders van systemen

De leden van de SP-fractie informeerden naar de wenselijkheid in het wetsvoorstel op te nemen dat het uitfaseren van gassystemen en vervanging met collectieve warmtelevering onder voorwaarde kan geschieden waarbij afnemers compensatie ontvangen voor gastoestellen en systeembeheerders voor de nog niet afgeschreven gassystemen, als een gemeente hiertoe besluit door middel van het omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan).

In het wetsvoorstel wordt de basis gelegd voor deze mogelijkheid in artikel 5.3, eerste lid. In het voorgestelde artikel 5.1 van het ontwerpbesluit elektriciteit en gas wordt bepaald dat ACM in een besluit deze gebieden aanwijst. Dit besluit zal gewoonlijk op basis van een bestemmingsplan (omgevingsplan) van een gemeente worden gebaseerd. Het wetsvoorstel legt niet vast hoe er wordt omgegaan met compensatie voor aangeslotenen. De aanleg van een warmtenet is een lokaal initiatief waarvoor de omstandigheden per initiatief kunnen verschillen. Een uniforme en op wetsniveau vastgelegde afwikkeling van een deel van de financiële aspecten is te dwingend. Dit neemt niet weg dat bij een warmtenet-initiatief zorgvuldig met alle belangen rekening gehouden moet worden.

Compensatie van de systeembeheerder is geborgd via de tariefregulering. De efficiënte kosten van de uitvoering van de wettelijke taken worden betrokken bij het vaststellen van de tarieven. Dat geldt ook voor kosten van vervroegde afschrijvingen.

De vraag of uitfaseren van gassystemen wenselijk is zal per situatie verschillen. De kosten van het vervangen van gastoestellen en het vervroegd afschrijven van gassystemen moeten niet onderschat worden. In het kader van de uitwerking van de warmtevisie en het Energierapport 2015 zal verder invulling worden gegeven aan het kader waarin een afweging gemaakt kan worden over de aanwezigheid van elektriciteits-, gas- en warmtesystemen.

In het verlengde hiervan vroegen deze leden of het weghalen van een bestaand gasnet op initiatief van een gemeente nu niet kan, gezien artikel 5.9 en 5.3, en zo nee, of deze mogelijkheid geschapen kan worden onder genoemde voorwaarden.

In artikel 5.3, tweede lid, van het wetsvoorstel is vastgelegd dat een systeembeheerder geen aansluitplicht op basis van artikel 5.9 heeft in een gebied dat is aangewezen als gebied met een warmtenet. Op initiatief van een gemeente kan ACM hiermee een gebied als gebied met warmtenet aanwijzen. Hierna kan de systeembeheerder het gassysteem weghalen.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre de rol van systeembeheerders in het infrastructuurbedrijf verandert ten opzichte van het huidige wettelijk kader.

De rol van systeembeheerders verandert niet. Zij voeren de wettelijke taken uit en niet meer of minder. Dat is het uitgangspunt van het huidige wettelijk kader en van het onderhavig wetsvoorstel. In het wetsvoorstel is dat wel duidelijker geformuleerd, waardoor het ook voor minder goed in de wetgeving ingevoerde partijen een stuk eenvoudiger is kennis te nemen van deze rolverdeling.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke afzonderlijke interconnectorbeheerders er zijn die niet onder TenneT of GTS vallen, waarom dit het geval is en of dit het systeem niet nodeloos complex maakt.

Er is een interconnector voor gas tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, de Balgzand Bacton Line (BBL). Hiernaast zijn er interconnectoren voor elektriciteit vanuit Nederland naar Noorwegen (NorNed) en naar het Verenigd Koninkrijk (BritNed). Al deze interconnectoren lopen door de territoriale wateren en de exclusieve economische zones van twee landen. Net zo min als deze interconnectoren onderdeel uitmaken van het transmissiesysteem in Noorwegen of het Verenigd Koninkrijk, maken zij deel uit van het systeem van TenneT of GTS. Een aparte beheerder voor een dergelijke interconnector is het meest geëigend om te verzekeren dat slechts in geval van een positieve business case en niet op kosten van een transmissiesysteembeheerder voor gas of elektriciteit die worden gesocialiseerd, de interconnector wordt aangelegd.

Voorts vroegen deze leden om een toelichting dat TenneT als transmissiesysteembeheerder niet de volledige beschikking heeft over het transmissiesysteem in Nederland terwijl TenneT delen van het transmissiesysteem bezit in het buitenland.

Afgezien van de hierboven beschreven interconnectoren naar het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen die in de systematiek van het wetsvoorstel als transmissiesysteem classificeren beschikt TenneT TSO B.V. over het transmissiesysteem voor elektriciteit in Nederland. Hiernaast heeft de holding TenneT, het moederbedrijf van TenneT TSO B.V, een transmissiesysteem in Duitsland.

5.4 Wettelijke taken en nevenactiviteiten

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom gekozen is voor een andere formulering van artikel 4.11 dan de huidige wetgeving.

Kortheidshalve wordt voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.1.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het uitbestedingsverbod ook geldt voor dochterondernemingen van producenten, handelaren of leveranciers.

Bij de formulering van het uitbestedingsverbod is gebruik gemaakt van het (Europese) begrip «onderneming». Bij dat begrip gaat het om de vraag of sprake is van een eenheid die economische activiteiten verricht en niet zozeer om de juridische structuur. Wordt het in de praktijk gerund als één bedrijf dan is het een onderneming. Wordt het niet als eenheid gerund, dan is daar geen sprake van. Met het begrip onderneming wordt dus gekeken naar de feitelijke situatie en dat is precies wat wenselijk is in het kader van het gelijke speelveld op de energiemarkt en het voorkomen van verwarring bij klanten.

Dezelfde leden vroegen waarom het uitbestedingsverbod nodig is bovenop artikel 5.2, eerste lid, waarmee bevoordeling door systeembeheerders wordt voorkomen.

Artikel 5.2, eerste lid, van het wetsvoorstel ziet op het transparant en non-discriminatoir handelen van de systeembeheerder. Dat is echter geen garantie hoe wordt omgegaan met uitbestede werkzaamheden. Als een systeembeheerder het uitbesteden van werkzaamheden op een transparante en non-discriminatoire wijze doet wil dat immers nog niet zeggen dat als een leverancier de strijd om de opdracht wint dit de leverancier geen commerciële voorsprong geeft op andere leveranciers en dat klanten niet in verwarring zullen worden gebracht over waarin ze wel en geen keuzevrijheid hebben.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet gekozen is voor de formulering van het huidige bemoeienisverbod uit de Gaswet.

Het huidige bemoeienisverbod gaat veel verder dan het in het wetsvoorstel geformuleerde uitbestedingsverbod. De formulering van het bemoeienisverbod (onthouden van elke bemoeienis) zou er bijvoorbeeld ook aan de in weg staan dat een producent, handelaar of leverancier een systeembeheerder zou willen aanspreken op het niet of onjuist uitvoeren van de wettelijke taken. Om die reden is voorgesteld het verbod te beperken tot het uitbestedingsverbod.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het EU-recht toelaat dat aannemers, die zijn verbonden met energiebedrijven, mogen worden uitgesloten van de markt van aanbestedingen van systeembeheerders.

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op dezelfde vraag van de leden van de SP-fractie in paragraaf 5.1.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er mogelijk honderden banen op de tocht staan bij bedrijven die nu diensten leveren aan systeembeheerders en dat op grond van artikel 4.11 niet mogen en om hoeveel banen dat zou gaan.

Gelet op het feit dat het uitbestedingsverbod een versoepeling is van het bemoeienisverbod kunnen er als gevolg van het wetsvoorstel geen banen op de tocht staan. De wettelijke taken van de systeembeheerders moeten bovendien nog steeds uitgevoerd worden, dus er kan ook in die zin geen sprake zijn van werkgelegenheidseffecten.

In vervolg op de voorgaande vragen vroegen de leden van de PvdA-fractie welke extra kosten voor systeembeheerders en hun publieke aandeelhouders voortvloeien uit het uitbestedingsverbod.

Vooropgesteld wordt dat het uitbestedingsverbod een versoepeling betreft van het bemoeienisverbod en dat van extra kosten om die reden geen sprake kan zijn. Bovendien gaat het bij de uitvoering van wettelijke taken van systeembeheerders vooral om technische werkzaamheden. Er zijn genoeg aanbieders op deze markt die geen producent, handelaar of leverancier zijn om tot concurrerende en passende prijzen te komen. Met de eerder genoemde beperking van het uitbestedingsverbod tot werkzaamheden bij aangeslotenen door leveranciers wordt dit nog verder gewaarborgd.

De leden van de PvdA-fractie stelden de vraag wat wordt beoogd met het uitbestedingsverbod.

Kortheidshalve wordt voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.1.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het uitbestedingsverbod alleen op de rechtspersoon ziet die produceert, handelt of levert en niet op de hele groep waar deze rechtspersoon deel van uitmaakt.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van de vraag van dezelfde leden over dochterondernemingen aan het begin van deze paragraaf.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke mogelijkheden en prikkels het wetsvoorstel biedt om piekbelasting van distributiesystemen te voorkomen.

Het wetsvoorstel biedt geen specifieke mogelijkheden of prikkels om piekbelasting te voorkomen. Op dit moment is het zaak hier eerst mee te experimenten om de mogelijkheden en gevolgen scherp te krijgen. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de ChristenUnie-fractie naar een meer fundamentele herziening van de energiewetgeving in paragraaf 1.

Voor de komende jaren zullen de huidige distributiesystemen over voldoende capaciteit moeten beschikken. Pas als ontwikkelingen zoals elektrische voertuigen en warmtepompen een veel grotere vlucht nemen is het beperken van piekbelasting daadwerkelijk van belang. Dat biedt de ruimte om de komende tijd hiermee te experimenten. Het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking biedt hier ruimte voor. Met de bredere delegatiegrondslag van onderhavig wetsvoorstel kan de ruimte voor experimenten verder worden vergroot. Ik ben voornemens dat laatste in 2016 verder vorm te geven.

Dezelfde leden vroegen welke rol wordt voorzien voor distributiesysteembeheerders voor afregelen of opslag van energie om een efficiënt gebruik van systemen te bevorderen.

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de ChristenUnie-fractie over energieopslag en de rol van systeembeheerders daarbij aan het slot van paragraaf 2.3.

De leden van de CDA-fractie vroegen of naar de voornemens om vraag- en aanbodsturing over te laten aan systeembeheerders of marktpartijen hier een rol in te geven. Aanvullend vroegen deze leden of het mogelijk is dat een systeembeheerder kosten voor vraag- en aanbodsturing meeneemt in de gereguleerde kosten voor het systeem.

In het voorliggend wetsvoorstel worden geen voorstellen gedaan gericht op vraagsturing. Het huidige regelgevend kader bevat geen belemmeringen voor de marktpartijen om producten te ontwikkelen en aan te bieden die het voor elektriciteitsafnemers aantrekkelijk maken om hun verbruik beter af te stemmen op het aanbod. Of het nodig en wenselijk is in de toekomst aanpassingen te doen aan wet- en regelgeving voor het ontsluiten van vraagsturing kan blijken uit experimenten die worden uitgevoerd in het kader van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking of een onderzoek naar flexibilisering van transporttarieven dat ik wil laten uitvoeren. In het geval dat systeembeheerders een wettelijke taak zouden krijgen om vraag- en aanbodsturing toe te passen, ligt het voor de hand dat marktpartijen hier bij betrokken worden en dat kosten van systeembeheerders worden meegenomen in de gereguleerde kosten van het systeem.

Ik merk overigens op dat TenneT reeds gebruik maakt van vraag- en aanbodsturing, namelijk bij het afroepen van reserves in het kader van haar wettelijke taak om invoeding op en afname van elektriciteit van het elektriciteitsnet in balans te houden. Hierbij worden marktpartijen betrokken. De efficiënte kosten die TenneT hiervoor maakt worden via de tariefregulering vergoed.

De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer de algemene maatregel van bestuur aan de Kamer wordt gezonden en hoe vraag- en aanbodsturing daarin wordt geregeld.

Het concept voor het Besluit elektriciteit en gas is inmiddels bij de beide Kamers der Staten-Generaal voorgehangen. Vraag- en aanbodsturing als wettelijke taak van de systeembeheerders is daarin niet uitgewerkt. Voor uitleg wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de ChristenUnie-fractie over energieopslag en de rol van systeembeheerders daarbij aan het slot van paragraaf 2.3.

De leden van de PVV-fractie vroegen of een berekening kan worden gegeven waarbij gekeken wordt naar de kosten voor transportsystemen op basis van de huidige wetgeving, waarbij de wettelijke taken beperkt blijven tot de transportsystemen en de nieuwe situatie waarin systeembeheerders ook andere mogelijkheden benutten om deze extra belasting van het transportsysteem op te vangen.

Het is denkbaar dat nieuwe mogelijkheden voor systeembeheerders om met belasting van het systeem om te gaan, kunnen leiden tot kostenbesparingen. Een dergelijke conclusie kan volgen uit experimenten die worden uitgevoerd in het kader van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking of het onderzoek naar flexibilisering van transporttarieven dat ik zal laten uitvoeren. In het voorliggend wetsvoorstel worden echter geen voorstellen gedaan die systeembeheerders nieuwe mogelijkheden geven om belasting van het systeem op te vangen. Het is daarom ook niet mogelijk om een vergelijking te maken conform het verzoek van deze leden.

Bekend zijn de resultaten van een studie van de gezamenlijke Nederlandse systeembeheerders uit 2011, waarin verschillende scenario’s zijn uitgewerkt om in kaart te brengen hoeveel additionele investeringen in de transportsystemen vereist zijn om de energietransitie te faciliteren. Kortheidshalve verwijs ik voor nadere informatie naar het antwoord op de vraag van dezelfde leden over de totale kosten voor de modernisering van de energievoorziening in paragraaf 2.3.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of systeembeheerders ook mogen investeren in opslag van energie ter voorkoming van systeemverzwaringen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van dezelfde leden naar energieopslag en de rol van systeembeheerders daarbij aan het slot van paragraaf 2.3.

De leden van de fractie van ChristenUnie stelden de vraag of het mogelijk is voor systeembeheerders om flexibiliteitsdiensten aan te bieden op de markt.

Welke rol er precies is voor vraag- en aanbodsturing en welke partijen daarvoor verantwoordelijk worden moet met name aan de hand van experimenten verder worden uitgewerkt. Wat vaststaat is dat voor zover systeembeheerders daarbij een rol hebben die niet zal bestaan uit het aanbieden van flexibiliteitsdiensten op de markt. Dat zou namelijk een vorm van handel in energie betekenen en daarmee komt onafhankelijk systeembeheer in het geding.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen wat de gevolgen zijn van vervanging van het concurrentieverbod voor systeembeheerders door het gebod dat systeembeheerders slechts wettelijke taken verrichten.

In de praktijk betekent dit geen verandering. Systeembeheerders mochten niet in concurrentie treden en alleen wettelijke taken zijn voorbehouden aan systeembeheerders. In theorie zou het concurrentieverbod ruimte bieden voor activiteiten die geen enkele andere partij uitvoert of zou willen uitvoeren, maar in de praktijk is dit niet goed denkbaar. Met het gebod dat systeembeheerders alleen wettelijke taken verrichten wordt de praktijk helder tot uitdrukking gebracht. Dat systeembeheerders alleen wettelijke taken uitvoeren is overigens van belang om onafhankelijk systeembeheer te verzekeren en te voorkomen dat commerciële risico’s kunnen terugslaan op het systeembeheer.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen wie beoordeelt of activiteiten van infrastructuurbedrijven in strijd kunnen zijn met het belang van het beheer van het systeem en of hiertegen in beroep kan worden gegaan.

De uitvoering en handhaving van het wetsvoorstel ligt in handen van ACM. Tegen besluiten van ACM kan bezwaar en beroep worden aangetekend. De bepaling dat activiteiten van infrastructuurbedrijven niet in strijd mogen zijn met het belang van het beheer van het systeem is een formulering uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet die in het wetsvoorstel niet meer wordt gebruikt. De reden hiervoor is dat de praktijk heeft laten zien dat deze omschrijving dusdanig vaag is dat het alleen maar leidt tot onduidelijkheid en discussie. Om die reden is met het wetsvoorstel gekozen voor een duidelijke afbakening van de activiteiten van infrastructuurbedrijven in artikel 4.14.

Gelet op een toezegging gedaan tijdens het VSO Ontwerpbesluit grootschalige uitrol slimme meters naar aanleiding van de motie van het lid Jan Vos (Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 171), is overigens nader gekeken naar de activiteiten van infrastructuurbedrijven en systeembeheerders en mogelijke oneigenlijke concurrentie op het gebied van energiebesparingsdiensten bij de uitrol van slimme meters. ACM heeft geïnventariseerd welke activiteiten op dit moment op het gebied van energiebesparingsdiensten door de systeembeheerders en infrastructuurbedrijven worden uitgevoerd. Deze inventarisatie is voorgelegd aan Netbeheer Nederland. Het resultaat is bijgevoegd in bijlage 22.

Sommige van deze activiteiten zouden mogelijk verder gaan dan het in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet voorgeschreven concurrentieverbod en de eis dat activiteiten binnen het infrastructuurbedrijf nauw verwant dienen te zijn met infrastructurele activiteiten van systeembeheerders (verbod op nevenactiviteiten). Of er in deze gevallen daadwerkelijk sprake is van oneigenlijke concurrentie (voor MKB-bedrijven), is op voorhand niet aan te geven. ACM zal dit moeten beoordelen. ACM heeft aangegeven op dit moment in breder verband kritisch te kijken naar eventueel marktverstorende activiteiten van systeembeheerders en infrastructuurbedrijven.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de begrenzing van activiteiten van infrastructuurbedrijven tot Nederland betekent dat infrastructuurbedrijven in andere landen meer activiteiten mogen verrichten.

Activiteiten van infrastructuurbedrijven in andere landen worden inderdaad niet beperkt. Het is aan die landen zelf om te bepalen of en hoe zij een gelijk speelveld op hun markten willen bewerkstelligen. Wel wordt in artikel 4.14 voorgesteld om de nevenactiviteiten van infrastructuurbedrijven zodanig in omvang te beperken dat de activiteiten van de hele groep in hoofdzaak het beheer van systemen betreffen.

Dezelfde leden vroegen of buitenlandse infrastructuurbedrijven activiteiten mogen verrichten die voor Nederlandse infrastructuurbedrijven zijn uitgesloten.

De afbakening van activiteiten van infrastructuurbedrijven is ingegeven vanuit het belang van onafhankelijk systeembeheer en een gelijk speelveld. Het is voor marktpartijen lastig om te concurreren via energiesystemen met een partij die een directe en hechte relatie met de systeembeheerder heeft. Buitenlandse infrastructuurbedrijven in Nederland hebben geen andere positie dan andere marktpartijen en worden daarom niet begrensd door het verbod op nevenactiviteiten. Overigens zou een dergelijk verbod ook op gespannen voet staan met het vrij verkeer van diensten.

In vervolg hierop vroegen de leden van de GroenLinks-fractie of het door het verbod op nevenactiviteiten onmogelijk is om een kruisparticipatie aan te gaan met een buitenlandse infrastructuurgroep die in Nederland activiteiten verricht die niet toegestaan zijn voor infrastructuurbedrijven.

De begrenzing van nevenactiviteiten geldt voor infrastructuurbedrijven. Infrastructuurbedrijven zijn rechtspersonen en vennootschappen die onderdeel uitmaken van de groep waarvan ook een systeembeheerder onderdeel is. Door een kruisparticipatie wordt het buitenlandse infrastructuurbedrijf niet direct onderdeel van de groep van de systeembeheerder. Dat is pas het geval als sprake is van een economische eenheid. De begrenzing van de nevenactiviteiten staat dus niet direct in de weg aan kruisparticipatie. Bovendien kan op het moment dat het buitenlandse infrastructuurbedrijf onderdeel wordt van de groep van de systeembeheerder ook gekozen worden om de niet toegestane nevenactiviteiten te stoppen of af te stoten.

De leden van de GroenLinks-fractie informeerden of de mening wordt gedeeld dat een transmissiesysteembeheerder voor gas met het beheer van opslag- en omzettingsinstallaties ruimere wettelijke mogelijkheden heeft dan een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit en zo ja, hoe deze ongelijke situatie zich verhoudt tot de beleidsdoelstelling ten aanzien van de energietransitie.

Naast overeenkomsten kennen gas en elektriciteit wezenlijke verschillen die in het wetsvoorstel tot uiting komen. Gas kan opgeslagen worden en omgezet worden van vloeibaar (LNG) in gasvormige fase. Elektriciteit kan bij lange na niet op dezelfde schaal en met dezelfde efficiëntie worden opgeslagen. Voorts is er geen technische evenknie bij elektriciteit van verdamping tot gas. Hiernaast wordt de inrichting van de internationale markt sterk bepaald door het feit dat men gas op een beperkt aantal plaatsen kan winnen, terwijl elektriciteit in beginsel overal gemaakt kan worden. Dit feit ligt ten grondslag aan de gasrotondestrategie om ook nadat Nederland netto-importeur van gas wordt rond het jaar 2025 de voorzieningszekerheid te borgen. Gasunie heeft in deze strategie in infrastructuur geïnvesteerd waarvoor geen equivalent bij elektriciteit bestaat. Een wettelijk verbod op het beheer van deze infrastructuur zou tot een onnodig gecompliceerde situatie leiden. Overigens gaat het bij deze activiteiten niet om de transmissiesysteembeheerders maar over het infrastructuurbedrijf. Dit is in het wetsvoorstel de term voor commerciële deel van de groep waar de transmissiesysteembeheerder (GTS) deel van uit maakt.

5.5 Verhouding tussen infrastructuurbedrijf en marktpartijen

De leden van de PvdA-fractie vroegen of infrastructuurbedrijven geen taken meer mogen verrichten op het gebied van woningisolatie, en of woningisolatie kan worden toegevoegd aan artikel 4.14 of in de algemene maatregel van bestuur kan worden opgenomen.

De activiteiten van infrastructuurbedrijven worden beperkt tot zaken die gerelateerd zijn aan energie-infrastructuur. Daarom kan een infrastructuurbedrijf geen activiteiten verrichten op het gebied van woningisolatie. Er zijn voldoende marktpartijen die hierin kunnen voorzien.

De leden van de PvdA-fractie vroegen op welke punten het infrastructuurbedrijf wordt ingeperkt in zijn mogelijkheden om werkzaamheden te verrichten in vergelijking met de huidige situatie.

De vigerende wetten bevatten de bepaling dat het infrastructuurbedrijf infrastructurele of aanverwante werkzaamheden kan uitvoeren. Deze bepaling heeft tot onduidelijkheid geleid, bijvoorbeeld bij laadinfrastructuur en laaddiensten voor elektrisch vervoer en bij diensten rond slimme meters. Om duidelijkheid te scheppen voor alle partijen wordt nu helder vastgelegd welke werkzaamheden een infrastructuurbedrijf kan uitvoeren. Hiertoe wordt een aantal expliciet opgesomd in artikel 4.14, tweede lid, en kunnen bij algemene maatregel van bestuur werkzaamheden worden toegevoegd. De strekking van artikel 4.14 is niet anders dan de strekking van de vigerende wetten. Evenwel kunnen infrastructuurbedrijven door de onduidelijkere formulering van de huidige wetten een onbedoeld ruimere uitleg hebben gegeven aan de bepalingen. Behoudens enkele activiteiten met betrekking tot warmteproductie of -levering waarvoor overgangsrecht is opgenomen zijn er geen signalen dat dit tot serieuze knelpunten leidt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de inperking van de activiteiten van het infrastructuurbedrijf zich verhoudt tot het uitgangspunt van de «vette netbeheerder» van de Wet onafhankelijk netbeheer, die een netbeheerder voorstond die veel taken en activiteiten zelf kan aanpakken.

Het uitgangspunt van de «vette netbeheerder» betrof de verdeling van de onderdelen en het vermogen van een netwerkbedrijf (in de terminologie van het wetsvoorstel: infrastructuurbedrijf) waar een netbeheerder (in de terminologie van het wetsvoorstel: systeembeheerder) deel van uit maakt. Hierbij ging het er bijvoorbeeld om dat het personeel van de systeembeheerder daadwerkelijk bij de systeembeheerder in dienst is en niet ingehuurd wordt uit zusterbedrijven. Het uitgangspunt van de «vette netbeheerder» betekende niet dat de systeembeheerder een breder scala aan activiteiten kon ontplooien. Dit uitgangspunt heeft ook geen relatie met de activiteiten die door het infrastructuurbedrijf uitgevoerd kunnen worden.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie of het infrastructuurbedrijf installaties mag onderhouden en ter beschikking stellen, maar niet mag exploiteren en beheren; en wat het verschil tussen beheer en onderhoud in dit geval is.

Bij aanleg, onderhoud en het ter beschikking stellen is de verantwoordelijkheid van het infrastructuurbedrijf beperkt tot het technische en fysiek functioneren van een installatie. Bij exploitatie en beheer is er ook een verantwoordelijkheid voor en daarmee risico op de daadwerkelijke inzet van de installatie. Met een dergelijke verantwoordelijkheid zou ook de onafhankelijkheid van het beheer van het systeem in het geding kunnen komen. Om die reden wordt dat niet toegestaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of haar mening wordt gedeeld dat een al te strikte scheiding en beperking van het infrastructuurbedrijf in artikel 4.14 nadelig kan uitpakken voor projecten op het gebied van nieuwe duurzame technieken en op welke manier deze projecten blijvend gemaakt kunnen worden.

Het infrastructuurbedrijf voert activiteiten uit in concurrentie met andere bedrijven, ook op het gebied van nieuwe duurzame technieken. Er kunnen nieuwe duurzame technieken zijn die niet van de grond komen omdat er geen enkele commerciële partij deze wil ontplooien. Er zou een onduidelijk marktsegment ontstaan als een infrastructuurbedrijf deze wel wil ontplooien. Het is dan immers onduidelijk of het infrastructuurbedrijf dit uit niet-commerciële motieven uitvoert of het verlies dekt met de inkomsten van de infrastructuurgroep uit de gereguleerde tarieven van een aanverwante systeembeheerder. Dit kan een soort kip-ei-problematiek in het leven roepen: marktpartijen pakken de activiteit niet op omdat ze niet onder dezelfde voorwaarden als een infrastructuurbedrijf kunnen opereren en het infrastructuurbedrijf blijft de activiteiten ontplooien zo lang anderen het niet oppakken. Voor projecten op het gebied van wenselijke nieuwe duurzame technieken moet dan ook duidelijk zijn of marktpartijen deze op commerciële basis kunnen oppakken al dan niet inclusief ondersteuning van subsidie of dat aanvullend beleid nodig is.

Daarnaast is het juist voor innovaties en de toepassing daarvan door verschillende spelers van belang dat er een infrastructuurbedrijf is dat op onafhankelijke wijze activiteiten met betrekking tot energie-infrastructuur kan verrichten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de rol van (centrale en decentrale) overheden bij de ontwikkeling van energie-infrastructuur.

Overheden hebben diverse rollen met betrekking tot de energie-infrastructuur. In de eerste plaats wordt beleid en wet- en regelgeving gemaakt, van duurzaamheiddoelstellingen en voorliggend wetsvoorstel op nationaal niveau tot aan gemeentelijke doelstellingen en bestemmingsplannen voor de ontwikkeling van warmtenetten. Hiernaast is er een rol in (milieu)- technisch en economisch toezicht en handhaving. Overheden zijn verder aandeelhouder van infrastructuurgroepen: de centrale overheid is aandeelhouder van infrastructuurgroepen waar transmissiesysteembeheerders deel van uitmaken, en decentrale overheden zijn aandeelhouder van infrastructuurgroepen waar distributiesysteembeheerders deel van uitmaken.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie of de systeembeheerder naast het aanleggen en verzwaren van de systemen ook andere opties (flex, opslag, besparing) tot zijn beschikking moet hebben om optimale keuzes te maken voor de energie-infrastructuur van de toekomst.

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de ChristenUnie-fractie over energieopslag en de rol van systeembeheerders daarbij aan het slot van paragraaf 2.3.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering ervan op de hoogte is dat ten tijde van de splitsing Economische Zaken het geen bezwaar vond dat het warmteproductiebedrijf door Cogas werd behouden en of de vraag of het warmteproductiebedrijf afgesplitst dient te worden pas beantwoord kan worden na afronding van de evaluatie van de Warmtewet en dat dan goed gekeken dient te worden of en onder welke voorwaarden.

Over de warmteactiviteiten van de infrastructuurgroepen is ten tijde van het beoordelen van splitsingsplannen geen expliciet besluit genomen. De splitsingsplannen zagen immers op de splitsing tussen productie van, handel in en levering van elektriciteit en gas enerzijds en systeembeheer voor elektriciteit en gas anderzijds. Het produceren van warmte is echter een activiteit die nauw gerelateerd is aan productie, levering en handel van elektriciteit en gas en kan dus ook onafhankelijk systeembeheer in het geding brengen. Zo is er een directe relatie tussen warmteproductie en -levering en gas.

De ervaring heeft daarnaast geleerd dat er behoefte is aan een duidelijkere afbakening van de toegestane activiteiten van de infrastructuurgroep. De helderheid van de marktordening is er mee gediend als warmteproductie en -levering geen onderdeel is van een infrastructuurgroep. Het warmteproductiebedrijf kan op basis van het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 12.21 van het wetsvoorstel nog twee jaar na de inwerkingtreding van artikel 4.14, waarin de activiteiten van de infrastructuurgroep omschreven worden, behouden blijven. Uit gesprekken is echter gebleken dat de verplichting om bestaande activiteiten af te stoten te ver gaat. Het gaat vooral om kleinschaligere projecten waarin warmteproductie en -levering moeilijk te scheiden is van het beheer van de infrastructuur. Daarnaast is het voor een bedrijf lastig om activiteiten voor een passende vergoeding over te dragen als voor de onderhandelingspartijen duidelijk is dat het infrastructuurbedrijf de activiteiten gedwongen moet afstoten. Om die reden wordt in de bijgaande nota van wijziging voorgesteld dat bestaande warmteactiviteiten gehandhaafd mogen blijven.

Mede op basis van de evaluatie van de Warmtewet kunnen in de toekomst nieuwe keuzes gemaakt worden. Warmteproductie en -levering door een infrastructuurgroep past echter a priori slecht.

De leden van de CDA-fractie vroegen om een verdere toelichting hoe de handhaving van de afbakening van taken tussen systeembeheerder en infrastructuurbedrijf wordt vormgegeven en of handhaving proactief of enkel op verzoek plaats zal hebben.

Toezicht en handhaving zijn de verantwoordelijkheid van ACM. Het is aan ACM haar toezicht effectief in te richten inclusief de verhouding tussen proactief en signaal gedreven handhaving. Overigens zijn de infrastructuurgroepen in handen van de centrale overheid en de lagere overheden. Van bedrijven in publieke handen mag verwacht worden dat met de verduidelijking van de afbakening van de activiteiten van infrastructuurbedrijven deze overheidsbedrijven zich in beginsel ook zonder toezicht en handhaving aan de bepalingen in het wetsvoorstel zullen houden.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts om een toelichting welke activiteiten het infrastructuurbedrijf mag verrichten op basis van artikel 4.14 en of hier energiebesparingsdiensten, energieopslag en laadpaalexploitatie toe behoren.

De activiteiten die het infrastructuurbedrijf mag verrichten staan opgesomd in artikel 4.4, tweede lid, onderdelen a tot en met g. Het gaat om handelingen en activiteiten met betrekking tot aanleg en beheer van interconnectoren, aanleg en beheer van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen, aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- of ontladen van elektrische voertuigen, aanleg, onderhoud en het ter beschikking stellen van installaties, meetdiensten en meetinrichtingen, certificering van hernieuwbare energie en energiebeurzen. Hiernaast kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten worden aangewezen die een infrastructuurbedrijf kan verrichten. Energiebesparingsdiensten, energieopslag en laadpaalexploitatie vallen hier niet onder; dat is aan andere marktpartijen.

De leden van de PVV-fractie vroegen op welke wijze kosten van het infrastructuurbedrijf aan de systeembeheerder zouden kunnen worden toegerekend, hoe dit wetsvoorstel dit tracht te voorkomen en welke andere methodes dan de boekhoudkundige eisen er zijn om dit te voorkomen.

Kosten van het infrastructuurbedrijf mogen niet worden toegerekend aan de systeembeheerder. Een systeembeheerder verricht alleen wettelijke taken en krijgt dan ook alleen daarvoor tariefruimte. Er is slechts één directe methode om dit te voorkomen en dat is een strikte scheiding tussen systeembeheerder en infrastructuurbedrijf die ook in de boekhouding tot uitdrukking komt. Het is in eerste instantie aan de accountant en vervolgens aan ACM om hier toezicht op te houden. Indirect voorkomt ook de efficiëntiebeoordeling van systeembeheerders binnen de tariefregulering het significant toerekenen van kosten van het infrastructuurbedrijf aan de systeembeheerder. Immers, indien kosten van het infrastructuurbedrijf aan de systeembeheerder worden toegerekend zal de systeembeheerder minder efficiënt uit de vergelijking met andere systeembeheerders komen en daardoor geen of beperkt tariefruimte krijgen voor deze extra kosten. Het een en ander is in het wetsvoorstel vastgelegd en waar mogelijk verduidelijkt ten opzichte van de vigerende wetgeving.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen waarom er voor wordt gekozen bepaalde bedrijven uit te sluiten van het verrichten van taken voor systeembeheerders en welke gevolgen deze restricties hebben voor de huidige infrastructuurbedrijven die diensten aanbieden aan systeembeheerders en voor de markt van diensten aan systeembeheerders.

Voor de achtergrond en de gevolgen van het uitbestedingsverbod wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.1. Voor infrastructuurbedrijven heeft deze bepaling geen effect. Een infrastructuurbedrijf is immers geen producent, handelaar of leverancier.

5.6 Publiek eigendom en de mogelijkheid van kruisparticipaties

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe een maximale minderheidsprivatisering van 49.9% zich verhoudt tot een aandelenruil van 5 tot 15% die in de rede ligt bij een kruisparticipatie volgens de brief van 21 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176); of beleidsvoornemens en de wetgeving op elkaar horen aan te sluiten (wat hier niet het geval lijkt); en welke argumentatie hieraan ten grondslag ligt.

Het beleidsvoornemen is dat de overheid een meerderheidsaandeel behoudt, hetgeen ook is opgenomen als randvoorwaarde in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2014. Dit wordt met het wetsvoorstel vastgelegd. Dat het wetsvoorstel ruimte laat voor kruisparticipaties tot een maximum van 50% minus één aandeel, doet niet af aan het beeld dat het per kruisparticipatie naar verwachting zal gaan om een bescheidener belang. Er is niet voor gekozen in het wetsvoorstel een andere grens dan het meerderheidsaandeel in overheidshanden vast te leggen, omdat dit in de toekomst onnodig beperkend kan blijken. Een percentage van 15% zou bijvoorbeeld een tweede kruisparticipatie onmogelijk maken, terwijl dit wel wenselijk kan zijn. Een doelstelling van het wetsvoorstel is om waar mogelijk flexibiliteit te bieden in de voorliggende energietransitie. Een voorgenomen kruisparticipatie wordt vooraf beoordeeld en aan het parlement voorgelegd. Dit is een doeltreffender instrument om tot een gewenst percentage van kruisparticipatie te komen dan een vast percentage in de wet.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of haar mening wordt gedeeld dat van kruisparticipatie slechts sprake kan zijn met een systeembeheerder die een zelfde mate van onafhankelijkheid heeft als de Nederlandse transmissiesysteembeheerders, oftewel het ownership unbundling (OU) regime moeten hebben.

Een kruisparticipatie is slechts mogelijk als de onafhankelijkheid van productie-, levering- en handelsbedrijven gewaarborgd is. Dit is het geval bij transmissiesysteembeheerders en hun moedermaatschappijen als deze transmissiesysteembeheerder een OU-regime heeft. Aangezien het independent system operator- (ISO) en het independent transmission operator-model (ITO) niet een gelijke onafhankelijkheid borgen als het OU-model, zal door de transmissiesysteembeheerders moeten worden aangetoond dat een eventuele samenwerking de onafhankelijkheid niet aantast. Ik zie het meeste in samenwerking met geheel ontvlochten transmissiesysteembeheerders, omdat dergelijke samenwerkingsverbanden de onafhankelijkheid op geen enkele wijze kunnen beïnvloeden. In overige gevallen zal per geval beoordeeld moeten worden hoe de volledige onafhankelijkheid gegarandeerd is.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of haar mening wordt gedeeld dat een kruisparticipatie slechts aangegaan kan worden met systeembeheerders uit aangrenzende landen, aangezien anders samenwerking weinig toegevoegde waarde heeft.

Zoals reeds is aangegeven in het verslag van het schriftelijk overleg over de Kamerbrief van 21 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 28 165, nr. 176) is de bijdrage aan het Nederlandse publieke belang altijd het uitgangspunt. Een samenwerking dient een positief effect te hebben voor TenneT of Gasunie, maar ook voor de Nederlandse maatschappij als geheel. Voor het kabinet lijkt samenwerking met transmissiesysteembeheerders die een aangrenzend systeem hebben daarom de meest voor de hand liggende optie. Met die transmissiesysteembeheerders zijn naar verwachting de grootste voordelen te behalen. Transmissiesysteembeheerders raken op deze manier meer met elkaar verbonden, waardoor het eenvoudiger wordt integrale afwegingen te maken voor investeringen in systemen in hun gezamenlijke marktgebied. Het bevordert de afstemming van investeringen in systemen, zodat deze naar verwachting efficiënter kunnen worden aangelegd en beheerd. Dit betekent echter niet dat samenwerking met transmissiesysteembeheerders in andere landen op voorhand uitgesloten is. Daar waar voordelen kunnen worden verwacht, kan samenwerking worden overwogen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de wens voor aandelenruil mede is ingegeven door de wens om energie-inhoudelijk een goede sparring partner te verkrijgen, waarbij het idee is dat de Minister van Financiën – als aandeelhouder – daarin te weinig voorziet; en of aan deze wens niet op een andere manier tegemoet gekomen kan worden dan door aandelenruil.

Dit ligt niet ten grondslag aan het mogelijk maken van kruisparticipaties. Bij kruisparticipaties gaat het om het bieden van een mogelijkheid voor een strategische samenwerking door een gelijkschakeling van belangen tussen transmissiesysteembeheerders.

Voorts informeerden de leden van de PvdA-fractie wat het nut is van kruisparticipaties, omdat er ook al (geïnstitutionaliseerde) samenwerkingsverbanden van transmissiesysteembeheerders zijn, zoals ENTSO-E en ENTSO-G en er hiernaast voor concrete projecten aparte joint ventures kunnen worden opgericht.

Een kruisparticipatie gaat verder dan een samenwerkingsverband of joint venture. Door het over en weer nemen van een aandelenbelang, wordt de belangen van de verschillende partijen verder gelijkgeschakeld en ontstaat er een stabiele en langdurige samenwerking. Hierdoor wordt de mogelijkheid voor strategische samenwerking tussen beheerders van Europese transmissiesystemen gefaciliteerd. Dit is wenselijk vanwege de internationalisering van de energiemarkt. Internationale samenwerking heeft tot doel de voorzieningszekerheid en de betaalbaarheid te bevorderen en te zorgen voor een betere afstemming van investeringen. Versterking van internationale samenwerking is ook nodig in het licht van de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Dit laatste vraagt met name voor elektriciteit om een aanpassing en versterking van de infrastructuur. Aandelenruil kan de economische prikkels versterken om tot een stabiele samenwerking te komen. Zo hebben de Nederlandse en Duitse transmissiesysteembeheerders die beide dochters van moederbedrijf TenneT zijn, een flow-based transportdienst ontwikkeld. De sterke relatie tussen deze twee transmissiesysteembeheerders heeft deze ontwikkeling gemakkelijker gemaakt en versneld. Overigens zijn joint ventures waarin Nederlandse systemen worden betrokken op basis van de huidige wetgeving niet toegestaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen verder of kruisparticipatie uiteindelijk kan neerkomen op deelprivatisering als de buitenlandse systeembeheerder in private handen is.

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een kruisparticipatie in die zin een deelprivatisering betekent. De staat houdt echter altijd doorslaggevende invloed op de mate van privatisering. Bij het aangaan van een kruisparticipatie is er de mogelijkheid om afspraken te maken over bijvoorbeeld governance en een aanbiedingsplicht van de betrokken aandelen aan de staat indien de samenwerkingspartner voornemens zou zijn om de aandelen in TenneT of Gasunie te verkopen. Aandelen die aan de partner-transmissiesysteembeheerder worden verstrekt dienen niet verhandelbaar te zijn zonder toestemming van de staat. Dit waarborgt het recht van de staat om te blijven bepalen wie aandeelhouder kan zijn in een transmissiesysteembeheerder. Daarmee wordt voorkomen dat aandelen in de Nederlandse transmissiesysteembeheerder onbedoeld in handen van derden komen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen verder of het wetsvoorstel betekent dat het verlichte structuurregime waarin de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AVA) de Raad van Bestuur (RvB) benoemt, niet meer kan worden toegepast bij transmissiesysteembeheerders, en of dit leidt tot verlies aan zeggenschap, omdat sturen via commissarisbenoemingen een stuk lastiger (want indirecter) is dan sturen via het benoemen en ontslaan van RvB-leden.

De staat behoudt altijd overwegende zeggenschap in de Nederlandse gereguleerde activiteiten van TenneT en Gasunie. Op dit moment heeft de Nederlandse staat 100% van de aandelen in beide bedrijven. Een eventuele afname van dit percentage betekent dat er geen sprake meer zal kunnen zijn van een verlicht structuurregime en dat de bevoegdheid om bestuurders direct te benoemen of ontslaan vervalt. Dit wordt niet gezien als een onoverkomelijk bezwaar. De staat heeft immers nog steeds een bepalende bevoegdheid ten aanzien van het benoemen en ontslaan van de leden van de Raad van Commissarissen. Bestuurders worden door de Raad van Commissarissen benoemd of ontslagen, en door de bevoegdheden van de staat bij benoeming en ontslag van commissarissen heeft de overheid nog steeds een indirecte invloed op benoeming en ontslag van bestuurders. Daarnaast houdt de staat overwegende invloed op alle overige aandeelhoudersbevoegdheden volgens het vennootschapsrecht, zoals goedkeuring van grote investeringen, het doen van overnames, het vaststellen van het beloningsbeleid en dividendbeleid.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het verlies aan zeggenschap kan leiden tot een hellend vlak en uiteindelijk meerderheids- of volledige privatisering.

Met een kruisparticipatie kan geen wet- en regelgeving worden gewijzigd. Het wetsvoorstel maakt meerderheids- of volledige privatisering onmogelijk.

Aansluitend aan een eerdere vraag vroegen de leden van de PvdA-fractie of een kruisparticipatie bij TenneT en Gasunie hetzelfde betekent voor wat betreft het verlichte structuurregime als het bij de kruisparticipatie tussen Schiphol en Aéroports de Paris betekende, namelijk dat het niet meer zal kunnen worden toegepast; en of er op deze manier veel zeggenschap verloren gaat voor de overheidsaandeelhouder.

Kortsheidshalve wordt verwezen naar het bovenstaande antwoord op de vraag naar het verlichte structuurregime en de zeggenschap voor de overheid als aandeelhouder.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wanneer de kruisparticipatie tussen Schiphol en Aéroports de Paris wordt geëvalueerd.

Schiphol en Aéroports de Paris evalueren periodiek de strategische samenwerking. Beide ondernemingen hebben de strategische samenwerking in 2014 als positief beoordeeld gezien de vele voordelen die de alliantie beide partijen brengt. Het gaat dan onder andere om financiële synergie, uitwisseling van kennis en best practices en gezamenlijke acties die de operationele processen en producten verbeteren. Deze evaluatie bevat bedrijfsvertrouwelijke gegevens en kan daarom niet verstrekt worden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of een kruisparticipatie van TenneT of Gasunie later zal kunnen worden teruggedraaid zoals is afgesproken bij de kruisparticipatie van Schiphol en Aéroports de Paris. Indien er een kruisparticipatie van TenneT of Gasunie tot stand komt, dan zullen er ook afspraken gemaakt worden onder welke omstandigheden de partijen weer uit elkaar gaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de gevolgen van een kruisparticipatie voor de kapitaalkosten.

Zoals reeds in de brief aan uw kamer van 21 februari 2014 is verwoord, is het uitgangspunt van een samenwerking altijd de bevordering van het Nederlandse publieke belang. Een samenwerking moet goed zijn voor zowel Gasunie of TenneT als voor de Nederlandse maatschappij in haar geheel. Daarnaast moet sprake zijn van een positieve business case. Het kabinet zal een concreet samenwerkingsvoorstel altijd op zijn eigen merites beoordelen. Gevolgen voor de rating en voor de kapitaalkosten zijn onderdeel van die beoordeling. Daarna wordt een voorstel tot samenwerking met aandelenruil ook nog voorgelegd aan het parlement. Dit biedt voldoende waarborgen om potentiële nadelige gevolgen te beoordelen. Zolang de staat de meerderheid van de zeggenschap behoudt en het om sterke partners gaat, ligt een verlaging van de credit rating niet voor de hand. De norm van een single A credit rating blijft van toepassing.

De leden van de PvdA-fractie stelden een aantal vragen over de rechten van een minderheidsaandeelhouder: of een minderheidsaandeelhouder agenderingsrecht heeft, bij 10% van de aandelen een AvA bij elkaar kan roepen, en hierdoor voortdurend de RvB en de raad van commissarissen (RvC) ter verantwoording kan roepen; of een minderheidsaandeelhouder een enquêteprocedure kan starten bij de Ondernemingskamer, en zich op die manier indringend kan bemoeien met het beleid van de vennootschap; of een aandeel naast een stemrecht in de AVA ook een vermogensrecht is; of een minderheidsaandeelhouder bij in zijn ogen te hoge investeringen of beloningen of te lage dividenduitkering naar de rechter kan stappen om een dreigende waardevermindering voor hem/haar tegen te houden; en of daarbij de enquêteprocedure (2:344 BW e.v.) van toepassing is, of ook schadevergoeding uit onrechtmatige daad (6:162 BW) mogelijk is.

Allereerst geldt dat een aandeel niet alleen stemrecht vertegenwoordigt, maar ook winstrecht. Van het vennootschappelijke enquêterecht kan bij ondernemingen met een geplaatst aandelenkapitaal van ten minste 22,5 miljoen euro – zoals TenneT en Gasunie – gebruik worden gemaakt bij 1% van de aandelen (of wanneer de intrinsieke waarde van de aandelen van de minderheidsaandeelhouder ten minste 20 miljoen euro bedraagt, zie 2:346 BW). Vervolgens is het aan de Ondernemingskamer om te beoordelen of er sprake is (geweest) van wanbeleid. Het oordeel is dus altijd aan de Ondernemingskamer, en daarmee is een onafhankelijk oordeel geborgd. Dit neemt niet weg dat een minderheidsaandeelhouder, net zoals de staat en bijvoorbeeld ook de ondernemingsraad, met het enquêterecht invloed kan uitoefenen, en deze mogelijke invloed van een minderheidsaandeelhouder zou inderdaad voorkomen worden wanneer de staat alle aandelen in bezit heeft. Het enquêterecht is echter wel een zwaar middel dat ook minderheidsaandeelhouders niet al te lichtvaardig in zullen zetten. Daarnaast heeft elke aandeelhouder het recht om geïnformeerd te worden tijdens een aandeelhoudersvergadering. De beschreven bevoegdheden in bovenstaande alinea gelden voor zowel besloten vennootschappen (B.V.»s, zoals TenneT) als naamloze vennootschappen (N.V.»s, zoals Gasunie).

Bij het oproepen van aandeelhoudersvergaderingen en bij het agendarecht bestaan verschillen tussen B.V.»s en N.V.»s. Bij B.V.»s hebben minderheidsaandeelhouders een agendarecht indien zij (alleen of gezamenlijk) ten minste 1% van het geplaatst aandelenkapitaal bezitten. Ook een aandeelhoudersvergadering kan bijeengeroepen worden indien een aandeelhouder (alleen of gezamenlijk) 1% van de aandelen bezit. Bij N.V.»s kan een aandeelhoudersvergadering bijeengeroepen worden indien de betreffende aandeelhouder (alleen of gezamenlijk) ten minste 10% van de geplaatste aandelen bezit, en heeft men agendarecht indien men (alleen of gezamenlijk) ten minste 3% van het geplaatst aandelenkapitaal bezit. Deze rechten betekenen inderdaad dat een minderheidsaandeelhouder invloed kan uitoefenen, maar deze invloed kan nooit doorslaggevend zijn omdat de staat altijd overwegende zeggenschap zal behouden, zoals ook in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2014 is gemeld als randvoorwaarde en in het wetsvoorstel is verankerd.

In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Daarvoor hoeft er niet per se sprake te zijn van een functionele of contractuele relatie: iedereen die schade heeft ondervonden kan een beroep doen op artikel 6:162 BW zolang er sprake is van handelen in strijd met het recht. Alvorens er daadwerkelijk sprake kan zijn van een gegrond beroep dient vastgesteld te worden dat er onrechtmatige gehandeld is, dat er sprake is van schade en dat het onrechtmatig handelen de schade tot gevolg heeft gehad. Pas dan kan er sprake zijn van aansprakelijkheid. In de praktijk is het vaststellen van deze aansprakelijkheid absoluut geen sinecure. Het door de leden van de PvdA-fractie gegeven voorbeeld van een ongunstige investering die leidt tot een waardevermindering van de aandelenpositie zal over het algemeen niet vallen onder een onrechtmatige daad met persoonlijke aansprakelijkheid.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of het klopt dat de ondergang van het toenmalige ABN Amro in 2007 begon met een kritische brief van een minderheidsaandeelhouder (The Children’s Investment Fund), die slechts 1% van de stemmen had in de AVA.

Dat klopt inderdaad.

Vervolgens vroegen deze leden of de splitsing van PostNL en TNT Express ook is afgedwongen door twee kleine minderheidsaandeelhouders.

PostNL heeft aangegeven dat de splitsing destijds een eigen keuze was van het bedrijf, omdat er weinig synergie was tussen de post- en koeriersactiviteiten en de bedrijven los van elkaar sterker konden groeien. Deze keuze is door een grote meerderheid van de aandeelhouders goedgekeurd. Overigens is hier, anders dan bij Gasunie en TenneT, geen sprake van staatsdeelnemingen.

De leden van de SP-fractie vroegen om een uitgebreide toelichting op de criteria waaronder een kruisparticipatie kan en mag gebeuren.

Het borgen van de publieke belangen is een van de uitgangpunten van de regulering van de systeembeheerders. Zij vervullen een cruciale rol bij het transport van elektriciteit en gas. De combinatie van onafhankelijke transmissiesysteembeheerders, tariefregulering en toezicht zoals opgenomen in het wetsvoorstel borgt de eerder genoemde publieke belangen. Daarbovenop worden de publieke belangen gewaarborgd doordat de aandelen in handen zijn van de overheid, in het geval van TenneT en GTS zijn de aandelen (indirect) in handen van de staat. Reden hiervoor is dat ik een meerwaarde zie in publiek aandeelhouderschap van systeembeheerders. Publieke aandeelhouders kunnen hun aan de aandelen verbonden rechten uitoefenen met het oog op behartiging van het publieke belang van de systemen.

In aanvulling op het publiek aandeelhouderschap zijn bij transmissiesysteembeheerders kruisparticipaties mogelijk. Het kabinet stelt voorwaarden aan iedere vorm van grensoverschrijdende samenwerking die invloed heeft op het aandeelhouderschap van de staat. Elk concreet voorstel voor grensoverschrijdende samenwerking zal in lijn met het wetsvoorstel en met de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 worden getoetst aan ten minste de volgende criteria:

  • 1. Het Nederlandse publieke belang moet gediend zijn met de samenwerking. Dit betekent dat de aandelenruil een meerwaarde moet hebben voor het publieke belang, zijnde betaalbaarheid, betrouwbaarheid en/of duurzaamheid.

  • 2. De staat behoudt overwegende zeggenschap, in de vorm van de meerderheid van zowel zeggenschap als aandelen. Een transmissiesysteem vervult een vitale nutsfunctie. Dit vergt een permanente afweging over de noodzaak tot (nieuwe) investeringen in de transmissiesystemen, zowel voor onderhoud, uitbreiding als verbetering. De staat wil daarom betrokken blijven bij de strategische richting van de transmissiesysteembeheerders en bij hun investeringsbeleid. Een tweede reden voor dit criterium is gebaseerd op strategische overwegingen die samenhangen met de invloed op en zeggenschap over een vitale Nederlandse infrastructuur die de medeaandeelhouders kunnen verkrijgen. Indien zich een concrete casus aandient, dient de staat de verkoop van aandelen aan een andere transmissiesysteembeheerder, of diens (directe of indirecte) aandeelhouders, goed te keuren en heeft de aandeelhouder dus doorslaggevende invloed op de strategische partner die wordt geselecteerd. Om dit ook in de toekomst te kunnen blijven doen is een meerderheid van aandelen en zeggenschap bij de staat noodzakelijk.

  • 3. De samenwerking door aandelenruil mag niet leiden tot aantasting van het huidige niveau van de onafhankelijkheid van de Nederlandse transmissiesysteembeheerders. Een kruisparticipatie is slechts mogelijk als de onafhankelijkheid van productie-, levering- en handelsbedrijven gewaarborgd is. Dit is het geval bij transmissiesysteembeheerders en hun moedermaatschappijen als deze transmissiesysteembeheerder een OU-regime heeft. Aangezien het independent system operator- (ISO) en het independent transmission operator-model (ITO) niet een gelijke onafhankelijkheid borgen als het OU-model, zal door de transmissiesysteembeheerders moeten worden aangetoond dat een eventuele samenwerking de onafhankelijkheid niet aantast. Het kabinet ziet het meeste in samenwerking met geheel ontvlochten transmissiesysteembeheerders, omdat dergelijke samenwerkingsverbanden de onafhankelijkheid op geen enkele wijze kunnen beïnvloeden. In overige gevallen zal per geval beoordeeld moeten worden hoe de volledige onafhankelijkheid gegarandeerd is.

  • 4. Er moet sprake zijn van een positieve business case. In de Nota Deelnemingenbeleid is uiteengezet wat het investeringskader is waar de Minister van Financiën een investering, maar ook een kruisparticipatie, aan zal toetsen. Volgens dit kader dient er onder meer gekeken te worden naar de netto contante waarde van de business case, de risico’s, de financieringsmogelijkheden en het rendement.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts wat de criteria zijn die bepalen wat een meerwaarde is voor het publieke belang.

Het publieke belang dat ten grondslag ligt aan het energiebeleid heeft als hoofddoelen de betrouwbaarheid, duurzaamheid en betaalbaarheid van de energievoorziening te bewaken dan wel te verbeteren. Een kruisparticipatie dient dan ook bij te dragen aan deze hoofddoelen. Daarnaast dient het getoetst te worden overeenkomstig het investeringskader uit de Nota Deelnemingenbeleid, zoals ook hiervoor uiteengezet

Verder informeerden de leden van de SP-fractie ernaar wat een op basis van Europese regels gecertificeerd en volledig onafhankelijk infrastructuurbedrijf is.

Kortheidshalve wordt hier verwezen naar bovenstaand antwoord op de vraag naar de criteria waaronder een kruisparticipatie kan gebeuren.

De leden van de SP-fractie vroegen voorts wat in dit geval een goede business case is, voor wie deze goed is, wie dit weegt en op basis van welke criteria.

De Minister van Financiën toetst de business case aan het daarvoor opgestelde investeringskader. In dat kader wordt allereerst gekeken of de investering bijdraagt aan de gedefinieerde publieke belangen en dus goed is voor Nederland. Bij de beantwoording van deze vraag betrekt de Minister van Financiën het beleidsdepartement, zijnde in dit geval de Minister van Economische Zaken. Daarnaast kijkt de Minister van Financiën ook onder meer of het om een positieve business case gaat, of de onderneming de kosten zelf kan financieren en met de investering een rendement kan worden behaald dat in lijn is met het risico dat op de investering gelopen wordt. In het geval van een kruisparticipatie zal bij de afweging over het wel of niet aangaan van een dergelijke participatie ook het parlement geïnformeerd en betrokken worden conform het toetsingskader van het deelnemingenbeleid.

De leden van de SP-fractie informeerden op welke wijze een aandelenruil economische prikkels kan versterken.

Een aandelenruil gaat verder dan een samenwerkingsovereenkomst waarbij het eigendom van de samenwerkende partners gescheiden blijft. Een samenwerking met aandelenruil creëert de prikkels om de belangen gelijk te schakelen, de lusten en lasten evenwichtig te delen en de samenwerking duurzaam in stand te houden. Op die manier kan de samenwerking continu hoog op de agenda blijven en kunnen de gewenste gezamenlijke beslissingen ter bevordering van het publieke belang tot stand komen.

Vervolgens vroegen de leden van de SP-fractie of een doel van kruisparticipatie is te voorzien in een (eventuele) kapitaalbehoefte van de Nederlandse infrastructuurbedrijven, hoe dit zich verhoudt tot een aandelenruil waarbij ook geld ingebracht wordt vanwege het verschil in waarde tussen de transmissiesysteembeheerders, en waar de scheidslijn tussen «cashen» en samenwerking ligt.

Een eventuele kapitaalbehoefte is niet een reden om een aandelenruil aan te gaan, maar een aandelenruil kan wel degelijk invloed hebben op de kapitaalpositie van de betreffende deelneming, alhoewel dit mogelijke effect naar verwachting gering is. De invloed van een samenwerkingsvorm op de kapitaalbehoefte zal daarbij van geval tot geval verschillen. Een aandelenruil waarbij bijvoorbeeld pakketten van gelijke waarde worden uitgewisseld zal in principe geen effect hebben op de kapitaalbehoefte. Een aandelenruil met pakketten van verschillende waarde kan resulteren in een bijbetaling van één van de partijen, dit kan het geval zijn wanneer TenneT of Gasunie aandelen zou wisselen met een (veel) kleinere partij. De bijbetaling zou in dit geval een positief effect hebben op de kapitaalpositie (en daarmee de kapitaalbehoefte doen verminderen). De effecten op de kapitaalspositie zullen worden meegewogen wanneer zich een concrete casus presenteert.

De leden van de SP-fractie informeerden naar het standpunt van de overheid met betrekking tot marktwerking, na de verkoop van Essent aan RWE en Nuon aan Vattenfall.

Het wetsvoorstel verbiedt marktwerking in de transportdiensten van systeembeheerders. De marktinrichting betreft hier een strikt gereguleerde monopoloïde markt waarop slechts diensten aangeboden worden door bedrijven die voor de meerderheid (transmissiesysteembeheerders) of geheel (distributiesysteembeheerders) in overheidshanden moeten zijn. Op Europese schaal kan er concurrentie tussen transportroutes ontstaan. Hierbij is de betaalbaarheid van de Nederlandse transportsystemen een publiek belang. Een goede benutting van deze systemen drukt het tarief. De verkoop van Essent en Nuon als productie-, levering- en handelsbedrijven staat los van de systeembeheerders en de kruisparticipaties. De provincies en gemeentes die Essent en Nuon hebben verkocht, beoordelen deze verkoop overigens als positief.

Hierna vroegen de leden van de SP-fractie wat de voorwaarden zijn die worden gesteld aan iedere vorm van grensoverschrijdende samenwerking die invloed heeft op het aandeelhouderschap van de staat en welke andere voorwaarden er zijn naast het feit dat een aandelenruil meerwaarde moet hebben voor het publieke belang.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie naar de criteria waaronder een kruisparticipatie kan gebeuren.

Deze leden informeerden voorts of de concrete voorstellen voor een aandelenruil te allen tijde aan de Kamer worden voorgelegd.

Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013is opgenomen, en tevens is aangegeven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2014, zullen concrete voorstellen voor een aandelenruil aan de Kamer worden voorgelegd. Als het voor de bedrijfsvertrouwelijkheid nodig is zal dit in een besloten briefing plaats moeten hebben.

De leden van de SP-fractie vroegen welk van de beide Ministers van Financiën en van Economische Zaken hoofdverantwoordelijk is en welk van beiden aanspreekbaar is voor wat.

Conform het deelnemingenbeleid is de Minister van Financiën hoofdverantwoordelijk voor het aangaan van een eventuele aandelenruil. De Minister van Financiën vervult immers namens de Staat de aandeelhoudersrol voor TenneT en Gasunie. Overeenkomstig de Nota Deelnemingenbeleid zal de Minister van Financiën de Minister van Economische Zaken betrekken bij een voorgenomen aandelenruil. De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het energiebeleid.

De SP-fractieleden vroegen verder waarom de (mogelijke) verkoop van aandelen van 10 procent naar 49 procent stijgt.

Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaand antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom dit soort constructies nodig zijn om tot een samenwerking te komen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar het nut van kruisparticipaties, terwijl er ook (geïnstitutionaliseerde) samenwerkingsverbanden van transmissiesysteembeheerders zijn en er hiernaast voor concrete projecten aparte joint ventures kunnen worden opgericht.

Hierna vroegen de leden van de SP-fractie ernaar op welke wijze er zicht blijft op aandelenverkoop in de verdere toekomst, met verdere verregaande kruisparticipaties en de mogelijkheden voor een van de bedrijven de aandelen verder te verkopen met risico op verwatering en versnippering tot gevolg.

Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaand antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie of kruisparticipatie uiteindelijk kan neerkomen op deelprivatisering als de buitenlandse systeembeheerder in private handen is.

Voorts vroegen de leden van de SP-fractie hoe wordt voorkomen dat hedgefund-achtige constructies hun klauwen uit kunnen slaan.

Dit wordt voorkomen doordat er vier eisen gelden waaraan elke concrete transactie getoetst zal worden. Kortheidshalve wordt voor de toelichting van deze vier eisen verwezen naar het bovenstaande antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie om een uitgebreide toelichting op de criteria waaronder een kruisparticipatie kan en mag gebeuren.

De leden van de SP-fractie vroegen naar uitleg van de verschillende modellen voor onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerder volgens de Europese richtlijnen en hun voor- en nadelen (OU, ISO en ITO).

De Europese richtlijnen vereisen dat de transmissiesysteembeheerders onafhankelijk zijn van productie, handel en levering. Hiervoor zijn drie modellen mogelijk: volledige eigendomsontvlechting (OU) en twee minder strikte regimes (ISO en ITO), waarbij de transmissiesysteembeheerder onderdeel is van een verticaal geïntegreerd bedrijf. Vanwege het grote belang dat wordt gehecht aan de onafhankelijkheid van het systeembeheer, gelden voor Gasunie en TenneT de eisen van volledige eigendomsontvlechting (OU). Deze meest vergaande vorm van eigendomsontvlechting verzekert de onafhankelijkheid van het systeembeheer, zodat de betrouwbaarheid van de systemen wordt vergroot en eerlijke concurrentie mogelijk is. Verticaal geïntegreerde bedrijven kennen het voordeel dat inherent is aan elk geïntegreerd bedrijf, dat de risico’s over de dochters gedeeld worden.

De leden van de SP-fractie vroegen op welke wijze een ITO, waarbij de transmissiesysteembeheerder onderdeel is van een verticaal geïntegreerd bedrijf, wezenlijk anders is dan de huidige situatie bij een ongesplitst Eneco of Delta.

Indien een transmissiesysteembeheerder onderdeel is van een verticaal geïntegreerd bedrijf, moeten deze systeembeheerder wel voldoen aan de overige bepalingen ten aanzien van de onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerder (de bepalingen van hoofdstuk V van richtlijn 2009/27 en hoofdstuk IV van richtlijn 2009/73. Distributiesysteembeheerders die onderdeel uitmaken van een verticaal geïntegreerd bedrijf moeten op grond van deze richtlijnen voldoen aan de eisen met betrekking tot onafhankelijkheid en vertrouwelijkheid. De eisen die in de genoemde hoofdstukken voor de transmissiesysteembeheerders zijn opgenomen, zijn gedetailleerder dan de eisen die voor de distributiesysteembeheerders gelden.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom zonder voorafgaande consultatie van de Tweede Kamer reeds volledige eigendomsontvlechting wordt geïmplementeerd.

De ontvlechting van de transmissiesysteembeheerders en van de distributiesysteembeheerders vloeit voort uit de Wet onafhankelijk netbeheer. Het voorstel is op 6 september 2005 bij uw Kamer ingediend en op 27 april 2006 door uw Kamer aangenomen. Na de inwerkingtreding van de Wet onafhankelijk netbeheer hebben drie distributiesysteembeheerder de splitsing bij de rechter aangevochten. De Hoge Raad heeft recent verklaard dat de splitsing niet in strijd is met het Europese recht. Dit betekent dat de artikelen uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet over de splitsing gelden.

De leden van de SP vroegen of volledige eigendomsontvlechting op transmissieniveau de enige manier is waarop de betrouwbaarheid wordt vergroot en eerlijke concurrentie mogelijk is en of daarop ook de keuze voor de Wet onafhankelijk netbeheer was gebaseerd. Ook vroegen deze leden wat voor goeds de keuze heeft gebracht en welke bijdrage de constructie van gesplitste bedrijven zal leveren aan de energietransitie.

In mijn brief van 29 juni jl. aan uw Kamer naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad in de cassatiezaak over de Wet onafhankelijk netbeheer (Kamerstukken II 2014/15, 30 212, nr. 81) ben ik ingegaan op de relatie tussen de ontvlechting van beheerders van transmissiesystemen en distributiesystemen. Onder transmissiesystemen vallen het landelijk hoogspanningsnet en de landsgrensoverschrijdende systemen. De splitsingsartikelen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet richten zich op het beheer van de distributiesystemen. Ik heb aangegeven dat de richtlijnen uit het derde energiepakket alleen in het geval van volledige eigendomsontvlechting voorschrijven dat de eigendom van de transportsystemen volledig wordt gesplitst van belangen in productie en levering en dat Nederland voor dit model gekozen heeft. Daarnaast heb ik aangegeven dat de vraagstukken en publieke belangen die gemoeid zijn met ontvlechting van netbeheerders, op beide niveaus (landelijk/regionaal) voor een belangrijk deel overeenkomen. Reeds vóór vaststelling van de richtlijnen uit het derde energiepakket had Nederland de keuze gemaakt voor volledige eigendomsontvlechting middels de oprichting van TenneT en Gasunie. Naar de mening van de regering was dit de beste wijze om de voorzieningszekerheid in Nederland te waarborgen. De onafhankelijkheid van de transmissiesystemen wordt hiermee gewaarborgd en marktpartijen hebben non-discriminatoire toegang tot de systemen. Zodoende is er geen ruimte voor oneigenlijke drijfveren om wel of niet te investeren in bepaalde transmissiesystemen die gerelateerd zijn aan productie en levering.

Voor wat betreft de distributiesystemen acht de regering volledige splitsing van geïntegreerde distributiebedrijven nog steeds noodzakelijk. Ik hecht grote waarde aan een onafhankelijk en publiek beheer van de transportsystemen, betrouwbare transportsystemen, eerlijke concurrentie en een betaalbare energievoorziening. Het belang hiervan is – in het kader van de energietransitie – alleen maar gegroeid. Alleen Eneco en Delta beschikken nog over hun transportsystemen. De bewering van Eneco in reactie op de recente uitspraak van de Hoge Raad dat het na splitsing niet langer in staat zou zijn haar investeringen in duurzame activiteiten te financieren, tonen aan dat het infrastructuurbedrijf wordt ingezet om deze activiteiten te ondersteunen. Ik vind het onwenselijk dat het eigendom van gereguleerde transportsystemen wordt benut om kapitaal aan te trekken voor productie en leveringsactiviteiten. De publieke inkomsten uit de transportsystemen dienen juist ingezet te worden voor verbetering van de kwaliteit en modernisering van deze systemen. Als gevolg van verduurzaming van de energievoorziening zijn de komende jaren forse investeringen in de transportsystemen nodig.

De leden van de CDA-fractie vroegen of er momenteel gesprekken over kruisparticipaties of plannen daarvoor zijn, en of wordt verwacht dat er in de komende jaren gesprekken gevoerd gaan worden over kruisparticipaties.

De wereld van de transmissiesysteembeheerders is volop in beweging. Vele transmissiesysteembeheerders zijn de mogelijkheden voor verschillende soorten samenwerking aan het verkennen. Als dit voor Gasunie of TenneT tot een concreet voorstel leidt, wordt de Kamer overeenkomstig de Nota deelnemingenbeleid tijdig betrokken.

Vervolgens vroegen de leden van de CDA-fractie met systeembeheerders in welke landen kruisparticipaties wenselijk zijn.

Op dit moment is er geen concreet voorstel. Als zodanig hebben de Ministers van Financiën en Economische Zaken dan ook nog geen mening gevormd over de wenselijkheid van een bepaalde kruisparticipatie. Wel zal in het geval van een kruisparticipatie met een systeembeheerder in een buurland het makkelijker zijn om aan te tonen dat de kruisparticipatie leidt tot operationele samenwerking, dan dat het geval is bij een kruisparticipatie met landen waarmee er op dit moment nog geen interconnecties zijn. De landen die verbonden zijn aan het netwerk van Gasunie en/ of TenneT zijn, naast België en Duitsland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Het wetsvoorstel sluit geen landen uit.

In het verlengde hiervan vroegen de leden van de CDA-fractie of kruisparticipaties met systeembeheerders in niet Europese lidstaten mogelijk zijn volgens de wet.

Het wetsvoorstel staat slechts kruisparticipaties met andere transmissiesysteembeheerders toe. In het wetsvoorstel zijn transmissiesysteembeheerders rechtspersonen die gecertificeerd zijn volgens Europese regelgeving. Het ligt hierdoor niet voor de hand dat een kruisparticipatie plaatsheeft met een transmissiesysteembeheerder uit een niet Europese lidstaat. Enkele niet Europese lidstaten hebben hun regelgeving echter met de Europese regelgeving geharmoniseerd waardoor een dergelijke kruisparticipatie niet uitgesloten is. Concreet is een kruisparticipatie met een Noorse transmissiesysteembeheerder niet ondenkbaar op basis van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie vroegen of een overzicht kan worden gegeven in hoeverre systeembeheerders in omliggende landen in publieke handen zijn en of dit verplicht is.

In geen van de directe omliggende landen is er een plicht dat transmissiesysteembeheerders in publieke handen zijn. Op geografisch grotere afstand komt het voor, zoals in Ierland en Denemarken. In Duitsland zijn twee van de vier transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit in private handen. De vier van de vijf transmissiesysteembeheerders voor gas zijn hier in private handen, de vijfde (Gasunie Deutschland) is in handen van de Nederlandse staat. In België is de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit voor iets meer dan de 50% in private handen. De transmissiesysteembeheerder voor gas is voor een kleine 20% in private handen. In het Verenigd Koninkrijk zijn drie van de vier transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit in private handen, en is de vierde in handen van de staat. De drie transmissiesysteembeheerders voor gas zijn hier in private handen.

Vervolgens vroegen de leden van de CDA-fractie of een meerderheidsaandeel voldoende is om de Nederlandse publieke belangen te waarborgen.

Elk concreet voorstel zal getoetst worden aan de bijdrage aan de publieke belangen, zijnde de betaalbaarheid, duurzaamheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening. Hiernaast dient te worden opgemerkt dat de borging van publieke belangen uit meerdere onderdelen bestaat: het gaat om de combinatie van onafhankelijke transmissiesysteembeheerders, regulering, publiek aandeelhouderschap en toezicht door ACM.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat er gebeurt als een buitenlandse systeembeheer waar een Nederlandse systeembeheerder een aandeel in heeft wordt leeggetrokken door de overheid in de desbetreffende lidstaat en welke risico’s er dan zijn voor investeringen van de Nederlandse systeembeheerder.

Het leegtrekken van een buitenlandse systeembeheerder betekent dat er onverantwoord veel dividend van de buitenlandse systeembeheerder naar de aandeelhouders vloeit. Omdat de Nederlandse systeembeheerder in het geschetste geval ook een aandeelhouder is, zal deze naar rato dividend krijgen. Dit dividend staat dan tegenover de verminderde waarde van de buitenlandse systeembeheerder waar kapitaal aan is onttrokken. Dit in de praktijk moeilijk denkbare scenario zal naar verwachting geen effect hebben op de Nederlandse investeringen. Bovendien kunnen daar l afspraken over gemaakt worden bij het aangaan van een kruisparticipatie.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke andere motieven een buitenlandse partij voor een gedeeltelijke overname kan hebben dan haar eigen belang.

Een buitenlandse partij zal haar belang dienen, net zoals een Nederlandse partij haar eigen belang dient. Dit neemt niet weg dat twee transmissiesysteembeheerders door samenwerking potentieel hun eigen belangen beter kunnen dienen dan zonder deze samenwerking. Door een kruisparticipatie wordt er een economische prikkel toegevoegd om een samenwerking te verstevigen. Het instrument van de kruisparticipatie is bij uitstek gebaseerd op het uitgangspunt dat iedere partij haar eigen belang dient.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of de regering zich ervan bewust is dat de regering zich op een hellend vlak bevindt, ook al is er een stok achter de deur door zelf een meerderheidsbelang te behouden.

Het wetsvoorstel borgt dat de overheid een meerderheidsbelang in een transmissiesysteembeheerder houdt. Voorts zal iedere individuele casus aan vier eisen moeten voldoen, voor de inhoud waarvan kortheidshalve verwezen wordt naar het antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie om een uitgebreide toelichting op de criteria waaronder een kruisparticipatie kan en mag gebeuren. In combinatie met beperkingen aan het doorverkopen van de overgedragen aandelen, is er naar mijn mening geen hellend vlak maar zijn de publieke belangen voldoende geborgd.

Hierna vroegen de leden van de PVV-fractie naar de bereidheid om overeenkomstig het advies van de Algemene Rekenkamer strenger toezicht te houden vanuit ACM of EZ op de investeringen van de transmissiesysteembeheerders.

Het wetsvoorstel voorziet in een transparantere en verbeterde procedure voor investeringen van een transmissiesysteembeheerder dan de vigerende wet- en regelgeving. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar paragraaf 6.2 van de memorie van toelichting.

Voorts vroegen de leden van de PVV-fractie naar een overzicht hoeveel de Nederlandse systeembeheerders reeds in het buitenland gespendeerd hebben en hoeveel hen dat heeft opgeleverd. In onderstaande tabel zijn de inkomsten uit buitenlandse deelnemingen van TenneT en Gasunie weergegeven. Voor TenneT betreft het een Duitse transmissiesysteembeheerder. TenneT heeft sinds de aankoop (2010) circa € 7,3 miljard in Duitsland geïnvesteerd. De geschatte ondernemingswaarde van TenneT in Duitsland is circa € 6 à 7 miljard, ten opzichte van een aankoopprijs 5 jaar geleden van € 885 miljoen.

Voor Gasunie betreft het een Duitse transmissiesysteembeheerder en de deelneming van Gasunie in Nord Stream. Gasunie heeft hierin sinds 2008 circa € 2,6 miljard geïnvesteerd. De huidige waarde is circa € 2 miljard.

Jaar

Inkomsten Duitsland TenneT (x mln €)

Inkomsten Duitsland Gasunie (x mln €)

2008

 

– 64

2009

 

– 309

2010

2021

64

2011

149

– 875

2012

234

239

2013

437

118

2014

564

199

2015 (tot Q2)

376

94

X Noot
1

over een periode van 10 maanden

De leden van de PVV-fractie vroegen of de regering zich ervan bewust is dat een ogenschijnlijk goede business case plots kan veranderen bij wijziging van beleid in deze buitenlandse lidstaat, zonder dat de regering of de systeembeheerder daar iets aan kan doen, en dat indien dat gebeurt de Nederlandse belastingbetaler opdraait voor dat risico.

Bij elke concrete casus zullen contractueel afdwingbare afspraken gemaakt worden om de voorgenomen operationele samenwerking daadwerkelijk uit te voeren. Bij een kruisparticipatie is er voorts een gedeeld belang bij de waarde van de systeembeheerder. Het in de vraagstelling genoemde risico kan de Nederlandse minderheidsaandeelhouder treffen, maar het grootste gedeelte van een dergelijke waardedaling treft de andere (meerderheids)aandeelhouder(s) in de lidstaat die zijn beleid wijzigt. Een beoordeling van de omvang en beheersbaarheid van de risico’s zal integraal onderdeel uitmaken van de afweging bij een concreet voorstel voor een kruisparticipatie.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of TenneT en GTS zelfstandig kunnen besluiten om te investeren in buitenlandse infrastructuur.

Voor een dergelijke investering is vanaf 50 miljoen euro instemming van de aandeelhouder nodig. In theorie zouden TenneT en Gasunie dat zelfstandig kunnen besluiten, maar gelet op de noodzakelijke instemming van de aandeelhouder bij investeringen boven de 50 miljoen euro, kan dit niet zonder dat zij in strijd met de statuten handelen. De raad van bestuur en de raad van commissarissen kunnen aangesproken worden, indien zij buiten het kader van de statuten handelen.

Verder vroegen de leden van de PVV-fractie om uitleg hoe de volledige onafhankelijkheid van een transmissiesysteembeheerder zich verhoudt tot het voordeel dat de holdingbedrijven zouden zien in aanverwante activiteiten.

Een transmissiesysteembeheerder (TenneT TSO B.V. of Gasunie Transport Services B.V.) mag geen andere activiteiten uitvoeren dan wettelijke taken. Het is hem verboden aanverwante activiteiten uit te voeren. Een holdingbedrijf (moedermaatschappij TenneT of Gasunie) kan aanverwante activiteiten uitvoeren. Dit betreft altijd een activiteit die niet een wettelijke taak van de transmissiesysteembeheerder is, zoals LNG-regassificatie. De volledige onafhankelijkheid van een transmissiesysteembeheerder houdt in dat geen bedrijf dat onder het holdingbedrijf valt, zich bezighoudt met productie, levering of handel in energie. Bij een voorgenomen samenwerking van een holdingbedrijf met een buitenlands holdingbedrijf kan de samenwerking deels haar doel hebben in een aanverwante activiteit. Het wetsvoorstel legt vast dat niet uitsluitend omwille van aanverwante activiteiten een kruisparticipatie aangegaan kan worden; een kruisparticipatie moet daadwerkelijk leiden tot samenwerking tussen de transmissiesysteembeheerders op het gebied van hun wettelijke taken.

De leden van de D66-fractie vroegen om een uiteenzetting wat de meerwaarde precies is van samenwerking via kruisparticipatie, in plaats van andere vormen, zoals via contracten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaand antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar het nut van kruisparticipaties, terwijl er ook (geïnstitutionaliseerde) samenwerkingsverbanden van transmissiesysteembeheerders zijn en er hiernaast voor concrete projecten aparte joint ventures kunnen worden opgericht.

Voorts informeerden deze leden welke invloed (gedeeltelijke) buitenlandse aandeelhouders krijgen bij de Nederlandse transmissiesysteembeheerders en welke rechten een buitenlandse transmissiesysteembeheerder heeft als minderheidsaandeelhouder als deze het maximum van 49% van alle aandelen heeft.

Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaand antwoord op een aantal vragen van de leden van de PvdA-fractie naar de rechten van een minderheidsaandeelhouder. Voorts dient opgemerkt te worden dat een aandelenruil van 49% van de aandelen op basis van het wetsvoorstel mogelijk is maar een aandelenruil van een bescheidener belang meer in de rede ligt bij een kruisparticipatie. Kortheidshalve wordt voor een verdere toelichting hierbij verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie hoe een maximale minderheidsprivatisering van 49.9% zich verhoudt tot een aandelenruil van 5 tot 15%.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe het verkrijgen van rechten door een buitenlandse transmissiesysteembeheerders als minderheidsaandeelhouder van een Nederlandse transmissiesysteembeheerder zich verhoudt tot de gestelde voorwaarde in de memorie van toelichting dat kruisparticipatie niet mag leiden tot «aantasting van het huidige niveau van onafhankelijkheid van de Nederlandse transmissiesysteembeheerders».

De onafhankelijkheid van de Nederlandse transmissiesysteembeheerders betreft de onafhankelijkheid van productie, handel en levering. Het is niet mogelijk dat een minderheidsaandeelhouder van een Nederlandse transmissiesysteembeheerder actief is op deze terreinen. De onafhankelijkheid betekent niet een onafhankelijkheid van buitenlandse transmissiesysteembeheerders als minderheidsaandeelhouder.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom het toestaan van kruisparticipatie nodig is om strategische samenwerking tussen beheerders van Europese transmissiesystemen te faciliteren, omdat er voldoende andere mogelijkheden voor deze strategische samenwerking zijn. Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaand antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar het nut van kruisparticipaties, terwijl er ook (geïnstitutionaliseerde) samenwerkingsverbanden van transmissiesysteembeheerders zijn en er hiernaast voor concrete projecten aparte joint ventures kunnen worden opgericht.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen voorts waarom een aandelenruil in het publieke belang van Nederland zou kunnen zijn, terwijl er ook risico’s aan een aandelenruil kleven.

Het gaat om een afweging. Elk concreet voorstel voor grensoverschrijdende samenwerking zal in lijn met de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 worden getoetst aan het criterium of de kruisparticipatie een meerwaarde heeft voor de gedefinieerde publieke belangen, zijnde betrouwbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Voor een toelichting op de toetsingscriteria wordt verwezen naar het antwoord op een vraag hierover van de leden van de SP-fractie.

Voorts vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie of het wenselijk is dat een deel van de zeggenschap over essentiële publieke infrastructuur in buitenlandse handen komt.

Buitenlandse zeggenschap is geen wens op zich. Bij een kruisparticipatie is er reciprociteit in de verandering van zeggenschap; slechts wanneer het voor de operationele taakuitvoering van een transmissiesysteembeheerder positief is wordt tot kruisparticipatie overgegaan. Hiernaast behoudt de Nederlandse overheid altijd een meerderheidsaandeel en is het voornemen om verdergaande verhandeling van het minderheidsaandeel te beperken. Bovendien wordt er bij kruisparticipatie uitgegaan van de uitwisseling van een bescheiden belang. Door al deze factoren is een minderheidsaandeel in buitenlandse handen geen bedreiging voor de essentiële publieke infrastructuur. Per casus zal de afweging gemaakt worden of het voorliggend voorstel voor een kruisparticipatie wenselijk is.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het wenselijk is dat met het geld dat Nederlandse burgers via de tarieven voor transport ingebracht hebben buitenlandse investeringen worden gedaan, terwijl in Nederland ook forse investeringen nodig zijn in de transportsystemen.

Bij een kruisparticipatie wordt een gelijk percentage aandelen geruild en zal afhankelijk van de waardebepaling van deze aandelen gekeken worden of een bijbetaling nodig is. Een eventuele bijbetaling zal door de (indirecte) aandeelhouders van de transmissiesysteembeheerder, i.e. degene die de transactie aangaan, betaald worden, waardoor de transmissiesysteembeheerder zelf geen geld – dat Nederlandse burgers via de tarieven voor transport ingebracht hebben- hoeven in te zetten.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen waarom het wetsvoorstel overheidseigendom van systeembeheerders met meerdere tussenliggende rechtspersonen toestaat.

Het is wenselijk dat de bedrijven de ruimte hebben zich te organiseren zoals zij denken dat passend en efficiënt is. Daar komt bij dat het wettelijk vereiste is dat de systeembeheerder los staat van eventuele commerciële nevenactiviteiten. Indien de eis zou zijn dat alleen direct aandeelhouderschap in de systeembeheerders toegestaan is, dan zou er geen ruimte zijn voor bedrijven om zichzelf te organiseren en er zou geen ruimte meer zijn voor infrastructuurbedrijven waarin gebruik wordt gemaakt van synergiemogelijkheden om aanverwante activiteiten uit te voeren.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de mogelijkheid is onderzocht om internationale samenwerking te versterken zonder kruisparticipaties.

Overheden en transmissiesysteembeheerder versterken doorlopend de internationale samenwerking zonder kruisparticipaties. Voorbeelden zijn het Pentalateraal Forum en de voortschrijdende marktintegratie in Noordwest Europa. Ook gaan transmissiesysteembeheerders joint ventures, zoals interconnectoren, aan met ondersteuning en instemming van de overheid.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen voorts of er een belemmering in de intensivering van internationale samenwerking is tussen systeembeheerders zonder de mogelijkheid van kruisparticipaties.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie naar het nut van kruisparticipaties, terwijl er ook (geïnstitutionaliseerde) samenwerkingsverbanden van transmissiesysteembeheerders zijn en er hiernaast voor concrete projecten aparte joint ventures kunnen worden opgericht.

Voorts vroegen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de eigendomsverhoudingen transparant blijven als systeembeheerders participeren in systeembeheerders die weer in andere systeembeheerders participeren en hoe de risico’s, verplichtingen en bezittingen van dergelijke constructies helder in kaart kan brengen.

De eigendomsverhoudingen bij kruisparticipaties zijn iets ingewikkelder dan ingeval van 100% deelneming door de staat. Anderzijds zijn kruisparticipaties een veel voorkomende constructie waarover heldere rapportage mogelijk is. Omdat het staatsdeelnemingen betreft wordt er jaarlijks transparant en uitgebreid gerapporteerd, waaronder aan de Tweede Kamer. Ook als kruisparticipaties zijn aangegaan zal voor wat betreft de rapportage over staatsdeelnemingen de huidige lijn voortgezet worden. Dit is niet anders dan bij deelnemingen waar de staat reeds minder dan 100% van de aandelen in handen heeft.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen welke mogelijke andere gewenste en ongewenste motieven dan intensivering van de samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders er zijn. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de SP-fractie naar de criteria waaronder een kruisparticipatie kan gebeuren.

6. Taken systeembeheerder

6.2 Kerntaak systeembeheer en investeringsplannen

De fractieleden van de PvdA vroegen in hoeverre de investeringstoets van artikel 5.5 van het wetsvoorstel verschilt van de huidige situatie en waarom gekozen lijkt te worden voor een marginale toetsing

Allereerst zal ik de huidige situatie schetsen om daarna de nieuwe procedure van het investeringsplan inclusief toetsing toe te lichten.

Onder de huidige regelgeving worden investeringen van systeembeheerders op basis van verschillende instrumenten getoetst, afhankelijk van de kenmerken van de investering. Hierdoor is het huidige toetsingskader versnipperd en is het toetsen van de noodzakelijkheid van investeringen van systeembeheerders niet altijd duidelijk afgebakend.

Ten eerste moeten systeembeheerders iedere twee jaar een kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) ter toetsing aan ACM voorleggen. Het doel van het KCD is een periodieke toetsing van de uitvoering van de wettelijke taak door de systeembeheerder om een betaalbare en betrouwbare levering te garanderen. Hierbij toetst ACM op systeemniveau de noodzaak van (voorgenomen) investeringen, onder andere door een gedegen risicoanalyse van de systeembeheerder te verlangen. Het KCD-traject is cyclisch in die zin dat de verbeterpunten, die ACM in de zogeheten eindbrief benoemt, de opmaat vormen voor het volgende KCD. Op die manier prikkelt ACM de systeembeheerders om de kwaliteit van de bedrijfsvoering, de risicoanalyses en efficiëntie van voorgenomen investeringen permanent te verbeteren.

Daarnaast kunnen systeembeheerders op basis van de huidige Regeling melding aanleg- of uitbreidingsinvestering een melding bij ACM doen voor grote of bijzondere aanleg- of uitbreidingsinvesteringen. Voor een transmissiesysteembeheerder geldt dat hij deze melding eveneens bij de Minister van Economische Zaken doet. Dit zijn bijvoorbeeld zeer grote investeringen of investeringen waarbij innovatieve technieken worden toegepast in het kader van de energietransitie. EZ of ACM toetst de gemelde investering van de systeembeheerder op noodzaak in het licht van het belang van een duurzame, betrouwbare en efficiënte energievoorziening. In het geval van een melding door een transmissiesysteembeheerder brengt ACM een advies uit aan de Minister van Economische Zaken. Omdat deze toets van ACM in een relatief kort tijdsbestek plaatsvindt, is dit een toets op hoofdlijnen.

Tot slot is er voor de aanleg- en uitbreidingsinvesteringen van nationaal belang (zoals hoogspanningsverbindingen) de procedure van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Dit betreft projecten van transmissiesysteembeheerders. Bij de melding van een concreet RCR-project moet de transmissiesysteembeheerder de noodzaak van het project onderbouwen. Ook hier voert de Minister van Economische Zaken een toets uit op de concrete projecten van de systeembeheerder, inclusief noodzaak. Het is de Minister van Economische Zaken, die samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, besluit over de ruimtelijke inpassing van een tracé en in het geval van een positief besluit de noodzaak vaststelt.

Gezien de huidige versnippering is gewerkt aan een robuuste procedure voor de toetsing van (geplande) investeringen door de systeembeheerders. Het wetsvoorstel voorziet in een tweejaarlijkse verplichting voor de systeembeheerder tot het indienen van een investeringsplan. De Regeling melding aanleg- of uitbreidingsinvestering en het KCD worden hiermee overbodig en komen te vervallen. De noodzaaktoets voor RCR-projecten zal plaatsvinden door ACM in de procedure van het investeringsplan. De Minister van Economische Zaken zal toetsen of voldoende rekening is gehouden met de ontwikkelingen in de energiemarkt.

In het investeringsplan worden alle noodzakelijke uitbreidings- en vervangingsinvesteringen beschreven en onderbouwd. Concreet gaat het erom dat duidelijk wordt welke ontwikkelingen de systeembeheerder ziet, tot welke systeemrisico’s dit leidt, welke mogelijkheden er zijn om daarmee om te gaan en tot welke investeringen dat moet leiden.

Op basis van voornoemde analyse stelt de systeembeheerder een ontwerpinvesteringsplan op. Het ontwerpinvesteringsplan wordt openbaar geconsulteerd door de systeembeheerders. Dit is in feite een eerste toets door de systeemgebruikers op de noodzaak van de geplande investeringen. Na verwerking van de zienswijzen wordt het ontwerpinvesteringsplan getoetst door ACM op vormvereisten, deugdelijkheid van de financiële onderbouwing en de onderbouwing van de noodzaak van de investeringen. De kern van deze toets is of de systeembeheerder in redelijkheid tot een dergelijk plan heeft kunnen komen en of het – bij onzekere ontwikkelingen – op een verstandige manier rekening heeft gehouden met verschillende scenario’s. Er wordt dus door ACM getoetst of de voorgestelde investeringen noodzakelijk zijn, door middel van een toets op de onderbouwing van de investeringen. Het is niet de bedoeling dat ACM het werk van de systeembeheerder nog eens overdoet. ACM moet naar aanleiding van het investeringsplan kunnen instemmen met de voorgestelde investeringen op basis van een heldere en adequate onderbouwing van de noodzaak. Wanneer het plan volgens ACM niet voldoet op het gebied van de vormvereisten, de deugdelijkheid van de financiële onderbouwing of de onderbouwing van de noodzaak kan ACM aan de systeembeheerder een bindende gedragslijn opleggen.

De nieuwe procedure van het investeringsplan doet recht aan de competenties en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen:

  • van de systeembeheerder om de investeringsportfolio aan te laten sluiten bij ontwikkelingen om nut en noodzaak van de investeringen aan te tonen;

  • van de systeemgebruikers om eventuele omissies in de investeringsplannen aan de systeembeheerder kenbaar te maken;

  • van ACM om de kwaliteit en onderbouwing van de investeringsplannen te toetsen aan het wettelijk kader;

  • van de Minister van Economische Zaken om de investeringsplannen van de transmissiesysteembeheerders te toetsen aan de ontwikkelingen in de energiemarkt.

Iedere partij heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. De systeembeheerder is zelf verantwoordelijk voor beheer, onderhoud en uitbreiding van zijn systeem, binnen de daarvoor in de wet vastgestelde kaders. De systeembeheerder moet dus investeringsvoorstellen doen en daarbij de noodzaak aantonen. Het is vervolgens aan onder andere ACM om (de onderbouwing van) deze voorstellen te toetsen. De regels dienen ervoor te zorgen dat de systeembeheerders alleen noodzakelijke investeringen doen en dat ze deze tijdig doen, dat de systeembeheerders efficiënte investeringen kunnen terugverdienen en dat de verantwoordelijkheden van de vier hierbij betrokken partijen duidelijk is (de systeembeheerder, de systeemgebruiker, de Minister van Economische Zaken en de toezichthouder).

De leden van dezelfde fractie vroegen hoeveel fte ACM op dit moment inzet voor het toetsen van de investeringen.

ACM zet gemiddeld genomen zo’n 2,5 fte in voor het toetsen van de kwaliteits- en capaciteitsdocumenten en de advisering van de Minister van Economische Zaken over de meldingen op basis van Regeling melding aanleg- of uitbreidingsinvestering.

Voorts vroegen deze leden hoe er kan worden omgegaan met de recente kritiek van de Algemene Rekenkamer (ARK) die vindt dat de investeringsplannen onvoldoende inhoudelijk worden getoetst.

Zoals ook aangegeven in mijn reactie op dit rapport (Kamerstukken II, 2014/15, 28 165, nr. 192) was door mij al geconstateerd dat de rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheid van de investeringen van systeembeheerder niet altijd duidelijk afgebakend is. Het kabinet heeft dit in een brief van 18 juni 2014 over de wetgevingsagenda STROOM aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) en aangekondigd dat hiervoor een wetswijziging nodig is. De nieuwe procedure van het investeringsplan in het wetsvoorstel sluit aan op de aanbevelingen die de ARK in haar rapport doet.

De leden van de PVV-fractie verzochten om een actualisering van het rapport «Net voor de toekomst» inclusief een scenario met marginale overheidsbemoeienis zodat inzichtelijk wordt wat de energietransitie Nederland daadwerkelijk kost; en zij verzochten voorts om vergelijkbare informatie over de transportsystemen voor gas, op basis van verschillende scenario’s waaronder een scenario op basis van de warmtevisie en een scenario zonder aanleg van de warmtenetten.

Dit rapport betrof een eenmalig onderzoek dat door de systeembeheerders is opgesteld. Ik heb uw Kamer toegezegd om in de begroting een helder en gestructureerd overzicht geven van de besteding van SDE-middelen en de realisatie van de doelstelling hernieuwbare energie. Hiernaast komen rapportages van andere onderzoeken en studies beschikbaar, zoals de jaarlijkse Nationale Energie Verkenning.

Een belangrijke verbetering in het wetsvoorstel betreft de investeringsplannen die telkens de komende tien jaar beslaan. Deze plannen zullen mede inzicht gaan geven in de kosten waar de leden van de PVV-fractie naar vroegen. Voor wat betreft gas kan opgemerkt worden dat bij afwegingen over investeringen in nieuwe infrastructuur voor elektriciteit, gas of warmte meegewogen wordt wat de waarde van de al aanwezige infrastructuur is. Zo zal een gassysteem dat aan grootschalig onderhoud toe is eerder vervangen worden door een warmtenet dan een nieuw gassysteem. Bij deze afwegingen wordt gezocht naar de laagste maatschappelijke kosten, met name op de lange termijn.

De fractieleden van de PVV vroegen waarom de toetsing van de noodzaak van de investeringen kennelijk nog niet of in beperkte mate gebeurt.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de bovenstaande beantwoording van een vergelijkbare vraag van de PvdA-fractie.

Dezelfde fractieleden vroegen hoe er in de investeringsplannen wordt omgegaan met investeringen die lastig te voorspellen zijn, bijvoorbeeld investeringen naar aanleiding van decentrale opwekking en het gebruik van elektrische auto’s.

Het investeringsplan beschrijft onder andere de concrete uitbreidings- en vervangingsinvesteringen die noodzakelijk zijn voor de eerstkomende drie jaar voor de distributiesysteembeheerders en voor de eerste vijf jaar voor de transmissiesysteembeheerders. Wanneer een investeringsplan is vastgesteld moeten de investeringen uit het plan worden uitgevoerd. Er kunnen tussentijdse wijzigingen ten aanzien van het investeringsplan nodig zijn, omdat er bijvoorbeeld tijdens de voorbereidingsfase kan blijken dat een investering toch niet noodzakelijk is. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een grote aansluiting van een eindafnemer of producent die als gevolg van onvoorziene, veranderende economische omstandigheden alsnog moet worden uitgesteld of geannuleerd. De geplande investeringen kunnen hun noodzaak verliezen of in gewijzigde vorm (later in de tijd / met minder capaciteit) worden gerealiseerd. Voor significante wijzigingen doorloopt het wijzigingsvoorstel eenzelfde procedure (consultatie en toetsing) als voor een geheel nieuw investeringsplan. Bij significante wijzigingen kan gedacht worden aan een substantiële toename van investeringskosten, risico’s of de doorlooptijd van projecten. Daarnaast kan een eerder investeringsplan gewijzigd worden bij het indienen van een nieuw investeringsplan in de tweejaarlijkse cyclus. Bij wijzigingen moet wel voldoende onderbouwd worden, waarom wijziging nodig is.

Vervolgens vroegen deze fractieleden in hoeverre er zonder juridische of financiële consequenties afgeweken kan worden van een vastgesteld investeringsplan.

Het uitgangspunt van de investeringen door de systeembeheerder is zijn verantwoordelijkheid voor het beheer, onderhoud en de uitbreiding van zijn systeem, binnen de daarvoor in de wet vastgestelde kaders. De systeembeheerder waarborgt dat zijn systeem op korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd. Hierbij neemt de systeembeheerder de belangen van het milieu en de transitie naar een duurzaam energiesysteem in acht. Daarbij geldt dat hij niet meer of minder investeringen moet doen dan noodzakelijk en dat de investeringen tijdig moeten plaatsvinden. Om te kunnen voldoen aan deze wettelijke taak moet de systeembeheerder de energiemarkt analyseren. De Minister van Economische Zaken toetst expliciet of de transmissiesysteembeheerder in zijn investeringsplan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van relevante ontwikkelingen in de energiemarkt. De systeembeheerder is conform het wetsvoorstel verplicht de investeringen uit een vastgesteld investeringsplan uit te voeren. Afwijken van het investeringsplan is mogelijk, maar een significante afwijking zoals het niet uitvoeren van bepaalde investeringen of juist grote investeringen toevoegen moet dan wel eerst de procedure van het investeringsplan doorlopen. Het doorlopen van deze procedure kan op ieder moment, dus bijvoorbeeld ook als een significante beleidswijziging daartoe aanleiding geeft.

Voorts vroegen de leden van de PVV-fractie in hoeverre belangenorganisaties, burgers en bedrijven beroep aan kunnen tekenen tegen de investeringsplannen en hoe dat zich verhoudt tot de huidige praktijk.

Een van de doelen van de nieuwe procedure van het investeringsplan is meer transparantie omtrent de investeringen van de systeembeheerders. Om deze reden is voorzien in een publicatie van het ontwerpinvesteringsplan waar eenieder op kan reageren. Op deze manier worden onder andere belangenorganisaties, burgers en bedrijven in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen ten aanzien van het investeringsplan. De systeembeheerder moet in het ontwerpinvesteringsplan aangeven hoe de zienswijzen verwerkt zijn en deze bijvoegen bij het ontwerpinvesteringsplan dat ter toetsing wordt ingediend. De verwerking van de zienswijzen in het investeringsplan maakt hiermee ook onderdeel uit van de toetsing. Met het investeringsplan wordt de noodzaak van bepaalde investeringen vastgelegd. De concrete uitwerking van de projecten moet dan nog verder gebeuren. Te denken valt bijvoorbeeld aan de keuze voor een specifiek tracé van een hoogspanningsverbinding. Voordat een investeringsproject daadwerkelijk gerealiseerd wordt zal het in veel gevallen een vergunningprocedure moeten doorlopen, al dan niet via de Rijkscoördinatieregeling. Op dat moment kunnen belanghebbenden bezwaar of beroep aantekenen tegen een concreet project. Tegen een investeringsplan zelf kan geen beroep worden aangetekend.

De leden van de PVV-fractie vroegen of het voorstel voor een expliciete taak voor systeembeheerders om aansluiting van windparken op land voor te bereiden en de mogelijkheid tot het doorberekenen van voorbereidingskosten, ook als het niet tot investeringen leidt, afwijkt van de huidige praktijk.

Op basis van de vigerende wetgeving kunnen eveneens alle efficiënte kosten met betrekking tot de uitvoering van wettelijke taken worden doorberekend in de tarieven. Dat geldt ook voor voorbereidingskosten. Evenwel wordt binnen de tariefregulering gebruik gemaakt van vergelijkingen met andere systeembeheerders om te bepalen hoeveel tariefruimte een systeembeheerder daadwerkelijk krijgt. Als de systeembeheerders waarmee vergeleken wordt niet of in mindere mate te maken hebben met voorbereidingskosten die niet tot een investering leiden dan kan dat betekenen dat de systeembeheerder gemaakte voorbereidingskosten niet of slechts gedeeltelijk kan terugverdienen. Met het wetsvoorstel wordt expliciet gemaakt dat systeembeheerders de taak hebben systeemuitbreiding voor te bereiden, zodat ACM in de regulering een handvat heeft de kosten op passende wijze te behandelen.

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom kosten van voorbereidingen die niet leiden tot investeringen in rekening kunnen worden gebracht bij tariefbetalers en waarom dit geen bedrijfsrisico van de systeembeheerder is.

Het is wenselijk dat de in het Energieakkoord afgesproken doelen voor windenergie op land worden gehaald. Daarvoor is het noodzakelijk dat de structuurvisie wind op land kan worden gerealiseerd. Gebleken is dat de uitbreiding van de transportsystemen voor elektriciteit tot problemen leidt. Windparken worden over het algemeen in gebieden gerealiseerd waar nog geen passende elektrische infrastructuur beschikbaar is. De systeembeheerders kunnen hun systemen wel uitbreiden, maar doen dat normaliter pas als er daadwerkelijke verzoeken om aansluiting liggen. Windparkontwikkelaars verzoeken pas om een aansluiting als hun investeringsbeslissing genomen is. Doordat de realisatietijd van een windpark na een investeringsbeslissing over het algemeen aanmerkelijk korter is dan die van de systeemuitbreiding leidt dit tot problemen. Windparkontwikkelaars moeten dan wachten op hun aansluiting wat kosten met zich meebrengt en risico’s voor hun subsidie en vergunningen of zij moeten een lange aansluiting bekostigen naar het punt in het systeem waarop hun windpark wel aangesloten kan worden. Dit leidt tot onnodig hoge maatschappelijke kosten. Zeker ingeval er meerdere windparken in elkaars nabijheid worden gerealiseerd, waardoor met een passende systeemuitbreiding aanzienlijke kosten kunnen worden bespaard.

Tegen deze achtergrond wordt voorgesteld om systeembeheerders een expliciete taak te geven de systeemuitbreiding voor te bereiden, zodat zij aan de slag kunnen voordat er een definitieve investeringsbeslissing van de windparkontwikkelaar ligt. Door dit van de systeembeheerder te vragen en daarmee de totale maatschappelijke kosten te beperken, moet ook voorzien worden in een mogelijkheid deze kosten terug te verdienen en is het redelijk dat de maatschappij de kosten draagt. Als hoogst onzeker zou zijn of de windparken uiteindelijk gerealiseerd worden dan zou de situatie kunnen ontstaan waarin de bespaarde maatschappelijke kosten niet opwegen tegen de achteraf onnodige voorbereidingskosten. Gelet op het feit dat er een structuurvisie wind op land ligt en dat er heldere afspraken zijn gemaakt in het Energieakkoord is van dat scenario echter geen sprake.

De fractieleden van GroenLinks vroegen of ACM bij het toetsen van de in het investeringsplan gebruikte scenario’s ook de noodzaak van het maximaal faciliteren van de energietransitie betrekt.

ACM toetst de investeringsplannen op basis van het wettelijk kader. Dit betreft bijvoorbeeld de plicht van een systeembeheerder om een systeemgebruiker die daarom verzoekt toegang te geven tot zijn systeem. Conform het wettelijk kader is de systeembeheerder daarnaast verantwoordelijkheid voor het beheer, onderhoud en de uitbreiding van zijn systeem. Daarbij waarborgt de systeembeheerder dat zijn systeem op korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas en beheert, onderhoudt en ontwikkelt hij het systeem onder economische voorwaarden, op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd. Hierbij neemt de systeembeheerder de belangen van het milieu en de transitie naar een duurzaam energiesysteem in acht.

ACM toetst de investeringen van de systeembeheerders aan de hand van het hiervoor beschreven wettelijk kader en neemt daarbij de verschillende belangen in acht, de energietransitie is daar een van.

De systeembeheerder moet zijn voorgestelde investeringen onderbouwen aan de hand van de analyse van de (ontwikkelingen in de) energiemarkt op basis van verschillende scenario’s. Deze scenario’s verschillen bijvoorbeeld in de mate waarop de vraag naar en het aanbod van elektriciteit en gas zich ontwikkelt als gevolg van economische ontwikkelingen of de energietransitie. Het ligt ook voor de hand om ontwikkelingen, zoals het Energieakkoord te betrekken bij het opstellen van het investeringsplan. Dit resulteert in een risicoanalyse voor het systeem en de daarvoor benodigde investeringen.

6.3 Kerntaak: aansluiten

De leden van de VVD-fractie vroegen wat er gebeurt als een windpark waarvoor (aansluit)investeringen zijn gedaan alsnog niet wordt gerealiseerd.

Er is een verschil tussen aansluitkosten en investeringen in transportsystemen. Aansluitkosten worden bekostigd door degene die om een aansluiting verzoekt. Ook als het windpark niet gerealiseerd wordt moeten de aansluitkosten dus door de windparkontwikkelaar worden gedragen. Bij investeringen in transportsystemen ligt dat anders. De kosten hiervan worden gesocialiseerd. Het is dan ook van belang om zo veel mogelijk te voorkomen dat onnodige investeringen in transportsystemen worden gedaan. Hiervoor zijn twee zaken van belang. Enerzijds is dat het duidelijke raamwerk van de structuurvisie wind op land en de afspraken uit het Energieakkoord. Anderzijds is van belang dat systeembeheerders expliciet de opdracht krijgen systeemuitbreiding voor te bereiden, waardoor de systeembeheerders de ruimte hebben om vanaf het begin samen met windparkontwikkelaars en bevoegde gezagen tot plannen te komen. De beslissingen over investeringen in systeemuitbreidingen kunnen daardoor meer gelijk oplopen met de investeringsbeslissingen voor de windparken. Helemaal uitsluiten dat systeemuitbreidingen achteraf (deels) overbodig blijken is niet mogelijk. Dat speelt niet alleen bij windparken, maar bij alle investeringen in systemen. Systemen gaan namelijk tientallen jaren mee, terwijl het gebruik van de systemen op veel kortere termijn kan wijzigen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre de aansluitverplichting in artikel 5.9 verschilt van de huidige situatie.

Artikel 5.9 van het wetsvoorstel is een codificatie van de huidige praktijk.

Dezelfde leden vroegen in welke algemene maatregel van bestuur een afwegingskader wordt neergelegd voor gas-, elektriciteits- en warmtesystemen en wanneer deze algemene maatregel van bestuur naar de Kamer wordt gezonden.

De delegatiegrondslagen van het wetsvoorstel worden uitgewerkt in één algemene maatregel van bestuur. Het concept voor het Besluit elektriciteit en gas is inmiddels bij uw Kamer voorgehangen. Het afwegingskader voor gas-, elektriciteits- en warmtenetten is daarin slechts beperkt uitgewerkt. Aan de hand van de uitwerking van de warmtevisie en in het licht van het Energierapport 2015 kan in de toekomst verdere invulling gegeven worden aan dit afwegingskader.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het voor klimaat en duurzame energie wenselijk is om ook in de bestaande bouw de warmtevoorziening te verduurzamen, bijvoorbeeld van fossiel gas naar all electric of duurzame warmte, en of het binnen randvoorwaarden mogelijk moet zijn om gas uit te faseren uit een bestaande wijk; bijvoorbeeld na een grote renovatie van een appartementenblok.

Het is wenselijk ook in de bestaande bouw de warmtevoorziening te verduurzamen. De mogelijkheden en financiële haalbaarheid kunnen verschillen door de lokale omstandigheden. Hierom worden in het wetsvoorstel en onderliggende regelgeving geen gedetailleerde en dwingende regels gesteld. Omdat warmtenetten en «all electric» wijken nieuw zijn bestaat er nog geen uniform afwegingskader aan de hand waarvan besloten kan worden voor de aanleg van systemen voor het transport van elektriciteit, gas of warmte en over de voorwaarden waaronder een systeem verwijderd kan worden. Een dergelijk afwegingskader zal nader ontwikkeld worden, onder andere op basis van de warmtevisie en het Energierapport 2015.

Deze leden vroegen ook of een bestaand gassysteem en dus het afsluiten van aansluitingen (op initiatief van een gemeente) nu kan, gezien artikel 5.9 en 5.3, en zo nee, of de mogelijkheid gemaakt kan worden een gassysteem op initiatief van een gemeente (onder strikte voorwaarden) weg te halen.

Dit is mogelijk. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op gelijksoortige vragen in paragraaf 5.3.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de bereidheid om de kosten van het verwijderen van het gasnet (inclusief de kosten van verkorte afschrijvingstermijn) mee te nemen in de gereguleerde kosten.

Uitgangspunt van de regulering van systemen voor elektriciteit en gas door de toezichthouder is dat alle efficiënte kosten vergoed worden via de tarieven die systeembeheerders voor hun wettelijke taken in rekening mogen brengen. Als uit de wettelijke taken volgt dat systemen voor gas eerder moeten worden verwijderd dan geldt ook voor deze kosten dat die in de tarieven worden vergoed.

Voorts vroegen deze leden of het vanuit duurzaamheidsoogpunt wenselijk is om gassystemen uit te faseren en te vervangen voor in eerste instantie full electric, in tweede instantie (duurzame) warmtenetten.

Gassystemen zijn niet categorisch minder duurzaam dan full electric voorzieningen of warmtenetten. Zo is gas relatief efficiënt te transporteren en ligt het rendement bij stoken op gas in woningen hoog. Daar staat tegenover dat warmtenetten en elektriciteitssystemen de mogelijkheid bieden voor de inzet van een hernieuwbare primaire energiebron waar het potentieel voor gas uit hernieuwbare energiebronnen beperkter lijkt. Hiernaast hebben zij het grote voordeel dat zij op een andere primaire energiebron overgezet kunnen worden, terwijl een gassysteem slechts gas (aardgas of gas uit hernieuwbare energiebronnen) kan transporteren. Warmtenetten en elektriciteitssystemen zijn daarmee veel flexibeler voor toekomstige ontwikkelingen. In het Energierapport 2015 zal op dit onderwerp nader worden ingegaan.

Deze leden vroegen verder naar de mogelijkheid van een verplichting in het wetsvoorstel om bij vervanging van een bestaand gassysteem geen nieuw gassysteem aan te leggen, maar altijd een full electric, dan wel duurzame warmtenetoplossing te kiezen; en om bij nieuwbouwwijken en nieuwe aansluitingen enkel full electric transportsystemen en oplossingen in te zetten.

De afweging tussen een warmtenet, een systeem voor gas en/of elektriciteit is niet eenvoudig. In het wetsvoorstel en het concept van het Besluit elektriciteit en gas dat bij uw Kamer is voorgehangen, is het afwegingskader voor gas-, elektriciteits- en warmtenetten beperkt uitgewerkt. Aan de hand van de uitwerking van de warmtevisie en in het licht van het Energierapport 2015 kan in de toekomst verdere invulling gegeven worden aan dit afwegingskader.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het wenselijk is om het wetsvoorstel en de nieuw voorziene Warmtewet uiteindelijk te integreren, ten einde de systeembeheerder de rol van gebiedsregisseur te geven wat betreft energie-infrastructuur.

De systeembeheerder zal samen met belanghebbenden een belangrijke rol hebben in de regie op de energie-infrastructuur in een gebied. De verhouding tot beheerders van warmtenetten zal in de toekomst verder uitkristalliseren. Of het hierbij doelmatig is om bij herziening de Warmtewet te integreren in voorliggend wetsvoorstel is nog onbekend. Een besluit hierover zal genomen worden bij de herziening van de Warmtewet. Ook als de wetten niet integreren zal er op worden toegezien dat systeembeheerders en andere belanghebbenden kunnen handelen op basis van consistente en afgestemde wetgeving.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de visie op investeringen in gassystemen versus andere infrastructuren in het licht van de warmtevisie en de energietransitie; en zij vroegen naar de betaalbaarheid van de energie-infrastructuur in de bestaande bouw.

Kortheidshalve wordt verwezen naar bovenstaande antwoorden.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de definitie van aansluiting waarin er maar één aansluiting per WOZ-object is vooral tot lagere kosten voor grootverbruikers en industrie leidt.

De definitie van aansluiting in het wetsvoorstel verschilt materieel niet van de definitie uit de vigerende wetten. Daarin is opgenomen dat een aansluiting «een of meerdere verbindingen tussen een net [systeem in de terminologie van het wetsvoorstel] en een WOZ-object is». In het wetsvoorstel is de definitie van aansluiting: «een of meerdere verbindingen tussen een systeem en een installatie», waarbij een installatie in beginsel overeenkomt met een WOZ-object. Hoewel de wens om te komen tot gewijzigde begrippen, zoals de definitie van aansluiting, is ingegeven door verschillende partijen uit de sector, is uit recente gesprekken met die partijen duidelijk geworden dat de koppeling tussen het begrip installatie en WOZ-object bij deze partijen, hoewel dit ook in de vigerende wetten is opgenomen, desalniettemin onrust oplevert. Het beeld van deze partijen is dat de wijze waarop in de praktijk wordt omgegaan met het huidige begrippenkader mogelijk niet kan worden voortgezet. Ik ben hierover met alle belanghebbende partijen in gesprek om te komen tot een oplossing, omdat niemand gebaat is bij onrust. De opties lijken te zijn: de koppeling tussen installatie en WOZ-object los te laten of juist de begrippen uit de huidige wetten terug in te voeren. Het een en ander heeft ook een relatie met de energiebelasting, omdat in de Wet belastingen op milieugrondslag ook een koppeling is aangebracht tussen aansluiting en WOZ-object. Het vraagstuk wordt dan ook samen met de Minister van Financiën bezien. Ruim voor de behandeling van het wetsvoorstel zal ik uw Kamer informeren over de uitkomst.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de definitie van aansluiting ertoe leidt dat er maar één leverancier per WOZ-object mogelijk is.

Dat is niet het geval. De wet- en regelgeving staan niet in de weg aan meerdere leveranciers per aansluiting. Partijen uit de sector werken samen om dat ook administratief mogelijk te maken. De definitie van aansluiting heeft daar geen invloed op.

Dezelfde leden vroegen of met de definitie van aansluiting een aparte aansluiting binnen een WOZ-object voor bijvoorbeeld een elektrische laadpaal of zonneproject onmogelijk is.

Of met de formulering «een of meer verbindingen» ook alle verbindingen worden bedoeld staat in de praktijk niet vast. Normaliter is dat wel de logische manier om een wetsbepaling uit te leggen, maar in de praktijk wordt daar naar het zich laat aanzien met betrekking tot aansluitingen voor elektriciteit en gas anders mee omgegaan. Zoals aangegeven in een voorgaande vraag van dezelfde fractie ben ik hierover met verschillende partijen in gesprek.

Van belang is wel om op te merken dat het realiseren van meerdere aansluitingen lang niet altijd wenselijk is. Het betekent namelijk dat daadwerkelijk een extra fysieke verbinding moet worden gerealiseerd met alle kosten van dien. Veelal zal het efficiënter zijn om gebruik te maken van een bestaande aansluiting. Als er voor de elektrische laadpaal wel een andere leverancier gewenst is betekent dit dat de meerdere leveranciers op dezelfde aansluiting moeten samenwerken en dat de administratieve systemen daarop zijn ingericht. Daar wordt door de partijen in de sector aan gewerkt. Als de noodzakelijke stappen gezet zijn kan in veel gevallen afgezien worden van de onnodige kosten van een aparte extra aansluiting.

De PvdA-fractie vroeg of het de bedoeling is dat per WOZ-aanslag sprake is van één installatie en dus één aansluiting.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van de vraag van dezelfde leden over de definitie van aansluiting aan het begin van deze paragraaf.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat veel bedrijven bijvoorbeeld voor hun telefoonnetwerk maar één WOZ-aanslag ontvangen en vroegen of met het begrip installatie wordt beoogd kosten te socialiseren en kosten van consumenten fors te laten stijgen.

Dat is niet beoogd met de definities van aansluiting en installatie. Zoals is aangegeven in antwoord op een eerdere vraag van deze leden in deze paragraaf verschilt de uitwerking niet wezenlijk van de vigerende wetgeving, maar wordt het gesprek aangegaan met de verschillende partijen over de ontstane onrust.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen hoe omgegaan moet worden met de verbinding van één WOZ-object met meerdere systemen, welke systeembeheerder dan verantwoordelijk is en hoe dit verder uitwerkt.

Net als in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet bepaalt de voorgestelde definitie dat een aansluiting een of meerdere verbindingen tussen een systeem en een installatie of WOZ-object is. Ingeval van meerdere systemen is ook sprake van meerdere aansluitingen. De veronderstelde onduidelijkheid over verantwoordelijkheden van systeembeheerders is dan ook niet aan de orde.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het faciliteren van meerdere leveranciers op één aansluiting van toegevoegde waarde is voor de energietransitie en naar de bereidheid dit mogelijk te maken.

Meerdere leveranciers op één aansluiting is op basis van de bestaande wet- en regelgeving en het wetsvoorstel mogelijk. Meerdere leveranciers op één aansluiting is een efficiënte manier om gebruik te maken van dezelfde infrastructuur en om die reden wenselijk.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de verplichting tot aansluiting zich verhoudt tot het uitfaseren van het gassysteem, bijvoorbeeld bij grootschalige renovatie en of artikel 5.3 en 5.9 gemeenten in de weg staan om het gassysteem te beperken.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op deze vragen die ook de PvdA-fractie stelde, in paragraaf 5.3 van deze nota.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre potentiële kopers afhaken als een woning is aangesloten op een warmtenet en als dit niet bekend is naar de bereidheid dit te laten onderzoeken voordat de grootschalige uitrol van warmtenetten wordt doorgezet.

Ik zie geen reden om te onderzoeken of het voor kopers van belang is of een woning is aangesloten op een warmtenet. Op grond van de Warmtewet betalen afnemers met een woning die is aangesloten op een warmtenet niet meer dan afnemers die zijn aangesloten op gas. Ook zijn er woningen met warmte-/koudevoorzieningen die mensen de gelegenheid biedt in de zomer te koelen waardoor er juist een voordeel is ten opzichte van een gasaansluiting. Ik heb dan ook geen signalen ontvangen dat woningen die zijn aangesloten op warmtenetten minder goed worden verkocht; of een woning aantrekkelijk is voor een koper is van heel veel verschillende factoren afhankelijk.

Verder vroegen de leden van de PVV-fractie in hoeverre gebieden met bestaande woningen door aanwijzingen kunnen verworden tot een warmte- of «all electric»-gebied en indien dit mogelijk is, welke mogelijkheden gedupeerde bewoners en bedrijven hebben om zich hiertegen te verzetten.

Op grond van artikel 5.1 van het concept van het Besluit elektriciteit en gas (dat reeds bij uw Kamer is voorgehangen) neemt ACM het besluit van deze aanwijzing. Dit zal doorgaans het gevolg zijn van het bestemmingsplan van de gemeente. De totstandkoming van en mogelijkheden voor beroep tegen het bestemmingsplan zijn niet in voorliggend wetsvoorstel geregeld maar in de Wet ruimtelijke ordening. Voorts wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op vergelijkbare vragen van de PvdA in deze paragraaf van deze nota.

In het verlengde hiervan vroegen de leden van de PVV-fractie voor wie de rekening voor het vervangen of ombouwen van apparatuur binnen woningen of bedrijven is.

Dit hangt af van het lokale plan dat systeembeheerders, gemeente en eindgebruikers opstellen. De kostenverdeling van een dergelijk project wordt niet op nationaal niveau vastgelegd. Het ligt voor de hand dat een project slechts doorgaat als het project in zijn geheel voor de einsgebruikers financieel niet nadelig uitpakt, want anders is er geen goede business case en lijkt het een slecht plan.

De leden van de D66-fractie vroegen waarom het niet mogelijk wordt gemaakt dat er bij een positieve lokale maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) voor warmte in plaats van gas, ook in bestaande wijken, bijvoorbeeld bij grondige renovatie een warmtenet in plaats van een gassysteem kan worden aangelegd.

Dit is mogelijk op basis van artikel 5.3, tweede lid, van het wetsvoorstel waarin bepaald wordt dat de aansluitplicht en de transportplicht ex artikel 5.9 en 5.10 vervallen als een gebied wordt aangewezen als gebied met warmtenet.

Voorts vroegen deze leden of de uitwerking van artikel 5.3 in de algemene maatregel van bestuur zal leiden tot techniekneutraliteit in de zin dat het mogelijk wordt gemaakt dat aansluitingen worden gemaakt voor andere duurzamere opties dan gasnetten, in plaats van warmtenetten, voor het verwarmen van huizen.

Artikel 5.3 van het wetsvoorstel leidt tot deze techniekneutraliteit omdat het wetsvoorstel slechts ziet op systemen voor elektriciteit en gas. Over alternatieven voor systemen voor gas voor huisverwarming, die duurzamer zijn dan warmtenetten, zijn geen bepalingen in het wetsvoorstel opgenomen. Het voorgestelde artikel 5.3 maakt het mogelijk gebieden aan te wijzen waar geen systemen voor elektriciteit en gas worden aangelegd, en gebieden waar geen systemen voor gas worden aangelegd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom gekozen wordt voor het alleen schrappen van de aansluitplicht aan een systeem voor gas bij nieuwbouwwijken.

Hier wordt niet voor gekozen. Op basis van artikel 5.3, tweede lid, van het wetsvoorstel kan ook bij bestaande bouw de aansluitplicht geschrapt worden. Verder wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de PvdA-fractie in deze paragraaf.

Deze leden vroegen voorts of het ook nodig is om in de bestaande bouw de warmtevoorziening te verduurzamen en of het ook mogelijk zou moeten zijn om onder randvoorwaarden gasaansluitingen uit te faseren bij bestaande wijken, wanneer een duurzaam en betaalbaar alternatief voorhanden is.

Het is wenselijk ook in de bestaande bouw de warmtevoorziening te verduurzamen en daarom is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen ook in gebieden met bestaande bouw de systeembeheerder vrij te stellen van de aansluitplicht en transportplicht voor gas.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen verder of het wenselijk wordt geacht om gemeenten meer mogelijkheden te geven om gasaansluitingen onder voorwaarden uit te faseren.

Het wetsvoorstel biedt hiervoor de mogelijkheid.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het noodzakelijk is om de verplichting tot het aansluiten op het gasnet standaard te behouden en of er wettelijke mogelijkheden bestaan om huizen zonder gasaansluiting te bouwen.

Artikel 5.3 van het wetsvoorstel biedt deze mogelijkheid. Kortheidshalve wordt voorts verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van PvdA in deze paragraaf en in paragraaf 5.3 van deze nota.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen voorts of is overwogen om voor warmtelevering een techniekneutrale aansluitplicht in te voeren.

Bij de uitwerking van de warmtevisie, waaronder de evaluatie van de Warmtewet, zal dit vraagstuk worden onderzocht. Om deze reden is dit niet in het wetsvoorstel opgenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie stelden in dit kader een tweetal nadere vragen namelijk of het mogelijk wordt de gasaansluitingen in een bepaald gebied af te sluiten als dit gebied kan worden voorzien van restwarmte of andere alternatieven, en naar de bereidheid de mogelijkheid te creëren voor een gemeente om onder bepaalde voorwaarden een wijk niet langer op het gasnet aan te laten sluiten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden van de PvdA-fractie in deze paragraaf.

6.4 Kerntaak transporteren: balanceren en programmaverantwoordelijkheid

De leden van de PvdA-fractie vroegen of vraag- en aanbodsturing door middel van opslag als mogelijke goedkope optie kan worden gezien om piekbelasting van het systeem te voorkomen.

Vraag- en aanbodsturing en opslag zijn methoden om piekbelasting te beperken. Voor de toekomst zijn dit veelbelovende mogelijkheden om de investeringen in systemen te beperken. Er zitten echter ook nog complexe vraagstukken aan vast. Daarom moet hier eerst verder mee geëxperimenteerd worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie over fundamentele herziening van de energiewetgeving aan het slot van paragraaf 1.

Dezelfde leden vroegen hoe het systeem van congestiemanagement functioneert dat enkele jaren geleden is ingesteld.

Het systeem van congestiemanagement functioneert naar behoren. Er zijn dan ook geen negatieve signalen. Congestiemanagement is daarmee een goede oplossing gebleken voor een tijdelijk tekort aan transportcapaciteit. Wel moet daarbij gezegd worden dat de inzet van congestiemanagement aanzienlijk beperkter is dan bij het instellen was voorzien, doordat verschillende elektriciteitscentrales niet (op maximaal vermogen) produceren.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de mogelijkheden die de algemene maatregel van bestuur zal bieden voor verbruikers om deel te nemen aan congestiemanagement naar aanleiding van de consultatieversie van deze algemene maatregel van bestuur.

In de consultatieversie van het Besluit elektriciteit en gas was niet voorzien in de volledige mogelijkheid tot deelname aan congestiemanagement door verbruikers, omdat er twijfels bestonden of congestiemanagement bij verbruikers een hoger energieverbruik zou kunnen stimuleren. Naar aanleiding van de consultatiereacties en gesprekken die nadien zijn gevoerd kon worden vastgesteld dat de financiële prikkels van congestiemanagement met de voorzienbare marktontwikkelingen niet groter kunnen zijn dan de kosten van meer verbruik. Congestiemanagement bij verbruikers stimuleert daarom wel verschuiving van verbruik in de tijd en niet een hoger verbruik. Het ontwerpbesluit is hierop na de consultatie aangepast. In het concept van het Besluit elektriceit en gas dat inmiddels bij uw Kamer en de Eerste Kamer is voorgehangen kunnen zowel producenten als verbruikers deelnemen aan het systeem van congestiemanagement.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in welk artikel lokale of regionale onbalans wordt geregeld.

De balanshandhaving van de systemen in Nederland wordt gedaan vanuit de transmissiesystemen. Bij elektriciteit is het van belang dat de systemen in balans zijn op een frequentie van 50 Hz. Zo lang de systemen met elkaar in verbinding staan is de frequentie gelijk. Van lokale of regionale balanshandhaving kan dan ook geen sprake zijn. Bij gas gaat het erom dat het systeem op druk is. Daarin wordt voorzien vanuit het transmissiesysteem voor gas, omdat van daaruit geproduceerd gas wordt aangevoerd. In artikel 5.8 van het wetsvoorstel wordt te taak om de balans te handhaven opgedragen aan de transmissiesysteembeheerders.

Deze leden vroegen of distributiesysteembeheerders lokaal congestiemanagement mogen toepassen indien dit goedkoper is dan systeemverzwaring, of flexibiliteitsdiensten het beste door systeembeheerders kunnen worden ingekocht of zelf worden ontwikkeld en wie daarvan de kosten moet dragen.

Congestiemanagement kan door systeembeheerders worden toegepast op het moment dat sprake is van onvoldoende transportcapaciteit. Artikel 5.10 van het wetsvoorstel richt zich daarbij tot alle systeembeheerders, dus ook distributiesysteembeheerders. Congestiemanagement is in de huidige opzet een tijdelijke maatregel die voorafgaat aan systeemverzwaring. Inzet van zaken als vraag- en aanbodsturing of opslag als een permanente maatregelen om systeemverzwaring overbodig te maken vereist meer inzicht in de mogelijkheden en gevolgen daarvan. Ook is de vraag wie daarbij welke rol moet spelen. Verdere experimenten zijn gewenst alvorens verdergaande besluiten kunnen worden genomen. Voor de achtergrond hiervan wordt verwezen naar beantwoording van de vraag van de ChristenUnie-fractie over fundamentele herziening van de energiewetgeving aan het slot van paragraaf 1.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of op basis van artikel 5.10 zal worden geregeld dat (geaggregeerde) vraagsturing bij aangeslotenen met een kleine aansluiting onderdeel kan zijn van congestiemanagement.

De algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 5.10 van het wetsvoorstel zal vooralsnog niet voorzien in deelname van aangeslotenen met een kleine aansluiting aan congestiemanagement. Technisch en administratief is het op dit moment niet uitvoerbaar om aangeslotenen met een kleine aansluiting deel te laten nemen. Voor congestiemanagement is het met name van belang dat op specifieke momenten meer of minder verbruikt of geproduceerd wordt. Bij aangeslotenen met een kleine aansluiting is dit vooralsnog niet of slechts in heel beperkte mate (real-time) vast te stellen. Daarnaast vergt het een fors aantal aangeslotenen met een kleine aansluiting om een significante bijdrage te kunnen leveren aan oplossing van congestie. Het is een enorme administratieve uitdaging om de biedingen van al die aangeslotenen te verwerken, te realiseren en achteraf te controleren of het verbruik daadwerkelijk is aangepast. Bovendien is er voor de komende jaren voldoende flexibiliteit aanwezig bij producenten en aangeslotenen met een grote aansluiting om tot efficiënt congestiemanagement te komen.

De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre eindgebruikers indirect opdraaien voor kosten van balanceren, bijvoorbeeld indien een systeemgebruiker die wind op zee produceert plots veel meer of minder levert dan aangeven, en in hoeverre deze onbalans en bijbehorende boete meegenomen wordt in de subsidieaanvraag waar de eindgebruiker uiteindelijk voor betaalt.

Investeerders die een subsidieaanvraag doen voor wind op zee houden in hun bieding rekening met een aantal risico’s. Als zij deze risico’s te laag inschatten dan gaat dit ten koste van de winstgevendheid van het project. Als zij deze risico’s te hoog inschatten is de kans kleiner dat subsidie krijgen, omdat de subsidie wordt verleend aan de aanvrager met de laagste bieding. Op deze manier komen de risico’s niet voor rekening van de eindgebruikers.

Voorts vroegen deze leden in hoeverre een eventuele overproductie en de extra subsidie die dat oplevert opwegen tegen de boete voor onbalans die daarop staat.

Onafhankelijk van subsidie heeft het geen zin voor een producent om elektriciteit te produceren waar geen vraag tegenover staat. Mocht dit toch dreigen dan daalt de elektriciteitsprijs tot nul of een negatieve waarde. Het systeem prikkelt dus altijd om een afnemer van de geproduceerde elektriciteit te hebben en onbalans te voorkomen. Voorts geeft de boete voor onbalans vanwege de hoogte een prikkel om onbalans te voorkomen.

De leden van de PVV-fractie verzochten om een overzichtelijke tabel met de jaarlijkse kosten en boetes voor onbalans en daarbij als mogelijk de geprognotiseerde kosten en boetes voor onbalans.

 

Balanshandhavingskosten (mln. euro)

Onbalansteruggave (mln. euro)

2012

55

20

2013

55

22

2014

74

40

In de periode 2008–2011 lagen de balanshandhavingskosten gemiddeld op 68 mln. euro per jaar.

Alle kosten die TenneT maakt voor de balanshandhaving worden in rekening gebracht bij de systeemgebruikers die de onbalans veroorzaken. Een eventueel teveel aan inkomsten (onbalansteruggave) wordt gerestitueerd via de tarieven: ieder jaar geeft TenneT het verschil tussen de kosten van balanshandhaving en de vergoeding die zij verkrijgt («boete») terug in haar tarieven. De teruggegeven bedragen staan ook in de tabel (onbalansteruggave). Aangezien het erg lastig is om te voorspellen wat de balanshandhavingskosten voor de volgende jaren zullen zijn, kan hiervoor geen prognose gegeven worden.

De leden van de PVV-fractie toonden interesse in de voorbereidingen van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit voor een black-out, de mogelijkheden voor herstel, en de kosten; voorts vroegen zij naar het risico op een black-out in Nederland bij een black-out in Duitsland, en hoeveel vermogen de transmissiesysteembeheerder snel kan af- of bijschakelen om een black-out in Nederland te voorkomen.

In artikel 5.8, eerste lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel is de taak opgenomen voor de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit om te voorzien in een voorziening die benodigd is om bij een spanningsloos systeem de eigen energievoorziening van een productielocatie onder spanning te brengen, waarna de productie van elektriciteit kan worden hervat. De kosten voor deze black-start-voorziening betreffen concurrentiegevoelige informatie, omdat de markt voor black-start-voorzieningen schaars is. Om deze reden kunnen de kosten niet gepubliceerd worden.

Europese transmissiesysteembeheerders hebben in ENTSO-E-verband afspraken gemaakt over coördinatie van maatregelen om de leveringszekerheid te borgen en daarmee black-outs te voorkomen. De kans dat er een black-out in Duitsland optreedt, is zeer klein. Mocht zo'n black-out zich toch voordoen, dan is de impact op Nederland zeer reëel aanwezig en groot, en zou ook hier een black-out kunnen plaatsvinden. Wanneer een black-out is opgetreden dan worden door de getroffen transmissiesysteembeheerders acties gestart om de elektriciteitsvoorziening zo snel mogelijk weer te herstellen, waarbij zij tevens gezamenlijk gecoördineerde acties uitvoeren.

Bij een black-out in Duitsland volgt de impact op de omringende landen vrijwel instantaan (binnen enkele seconden). Het is niet mogelijk black-outs te voorkomen. De beveiligingen in het systeem van de elektriciteitsvoorziening dienen om de schade op installaties te beperken en de omvang en met name de duur van de black-out te beperken.

Bij optredende grote onbalans in de elektriciteitsvoorziening wordt eerst getracht reservevermogen in te zetten. Dat gebeurt allereerst in het land waar de onbalans is. In Nederland doet TenneT dit door het inzetten van 350 MW aan reservevermogen. TenneT heeft contracten gesloten met producenten die productievermogen achter de hand houden en dit vermogen automatisch inzetten. Zo nodig vraagt een transmissiesysteembeheerder om hulp van andere transmissiesysteembeheerders in buurlanden voor reservevermogen. Bij het wegvallen van vermogen in Duitsland kunnen door overbelaste lijnen cascade-effecten optreden die uiteindelijk kunnen resulteren in een black-out, zowel in Duitsland zelf als in de regio, waarbij Nederland ook geraakt kan worden. Als er lijnen overbelast zijn, grijpen de automatische beveiligingen snel in om schade aan installaties en lijnen te voorkomen, zodat niet eerst systemen vervangen hoeven te worden alvorens de elektriciteitsvoorziening weer op gang gebracht kan worden. Mocht er daarnaast sprake zijn van grote frequentieafwijkingen dan wordt naast de automatische inzet van primair reservevermogen automatisch belasting door de beveiliging afgeschakeld om de omvang van de storing te beperken.

Verder vroegen deze leden in hoeverre een black-out in Nederland die veroorzaakt wordt door externe problemen zoals een black-out in Duitsland financieel wordt afgehandeld; in hoeverre de Nederlandse transmissiesysteembeheerder de kosten kan verhalen op een buitenlandse transmissiesysteembeheerder die de black-out veroorzaakt; en of de getroffen burgers en bedrijven in Nederland hun schade kunnen verhalen.

In beginsel bevinden TenneT en ook de getroffen distributiesysteembeheerders zich bij een in het buitenland veroorzaakt incident in een overmachtssituatie. Nederlandse aangeslotenen kunnen daardoor geen schadeclaim bij hun distributiesysteembeheerder indienen, en ook niet bij TenneT. De compensatieregeling voorziet niet in compensaties bij stroomstoringen op hoge spanningsniveaus. Er is voor de gevolgen van black-outs geen aansprakelijkheid geregeld tussen transmissiesysteembeheerders in internationaal verband. Dit betekent dat iedereen in dit soort situaties wordt geacht in eerste instantie zelf zijn schade te dragen en eventueel individueel schade te claimen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen welke mogelijkheden systeembeheerders hebben om lokaal congestiemanagement te organiseren en of er mogelijkheden zijn voor lokale opslag.

Kortheidshalve wordt voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar de beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie over congestiemanagement aan het begin van deze paragraaf.

Voorts vroeg de fractie van GroenLinks hoe de hoog- en laag-calorische gassystemen zo goed mogelijk gekoppeld moeten worden.

De koppeling bestaat uit enerzijds de punten waar hoog-calorisch gas door stikstoftoevoeging tot laag-calorisch gas wordt (conversie), en anderzijds de punten waar een kleine hoeveelheid hoog-calorisch gas aan het laag-calorisch gas wordt toegevoegd dat hierdoor binnen de toegestane bandbreedte van laag-calorisch gas blijft (menging). Het is voor verbruikers van groot belang dat deze gassystemen goed gescheiden blijven. Hierom is er geen andere koppeling dan de bovengenoemde denkbaar. Het aantal van deze koppelingen kan vergroot worden. Hiernaast is het mogelijk om de samenstelling op een gedeelte van het transportsysteem om te zetten want voor de systemen zelf maakt het niet uit welke gassamenstelling er getransporteerd wordt. Hierbij moeten de invoeding en alle eindafnemers gecoördineerd omschakelen, wat een ingrijpend project is.

6.5 Meten van energieverbruik

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe hoog de in artikel 5.13, van het wetsvoorstel genoemde vergoeding zal zijn voor de op afstand uitleesbare meter.

Wanneer een meetinrichting wordt geplaatst binnen het tijdspad van de systeembeheerder in het kader van de grootschalige uitrol dan maakt dit deel uit van het meettarief dat jaarlijks in rekening wordt gebracht bij de eindafnemer. Er wordt in dat geval dus geen aparte vergoeding in rekening gebracht. Wanneer een eindafnemer niet wil wachten op de grootschalige uitrol en al eerder om plaatsing van een op afstand uitleesbare meetinrichting verzoekt zijn hier kosten aan verbonden voor de eindafnemer. De kosten hiervan bedragen maximaal € 60 bij de plaatsing van de meters voor elektriciteit en gas.

De leden van de CDA-fractie vroegen of het wetsvoorstel mogelijk maakt dat energieleveranciers in de toekomst contracten met kwartiertarieven gaan aanbieden, wanneer wordt verwacht dat contracten met kwartiertarieven aangeboden gaan worden en hoeveel huishoudens met slimme meters daarvoor naar schatting nodig zijn.

Het is voor energieleveranciers mogelijk om contracten met kwartiertarieven aan te bieden. Voordat consumenten gebruik kunnen maken van beprijzing op kwartierbasis moet in de praktijk aan een aantal randvoordwaarden zijn voldaan. Een van die randvoorwaarden is de slimme meter. Maar het is met name de voorbereiding, bouw en de implementatie van de noodzakelijke ICT-systeemaanpassingen die bepalen wanneer dynamische beprijzing kan worden aangeboden aan de consument. Uit gesprekken met de sector – leveranciers, programmaverantwoordelijken en systeembeheerders – maak ik op dat, na een periode van onderzoek naar de hiervoor noodzakelijke processen en systemen, een begin is gemaakt met de voorbereiding van ICT-systeem- en proceswijzigingen die dynamische beprijzing mogelijk maken. De ICT-systemen voor allocatie en reconciliatie bij de distributiesysteembeheerders worden geschikt gemaakt voor een landelijk centraal ICT-systeem. Daarnaast is gestart met het ontwerpen van de processen voor «allocatie op de slimme meter» (het zo snel mogelijk toewijzen van verbruik op basis van de korte intervalstanden verkregen uit de slimme meter).

Het centraliseren van de systemen voor allocatie en reconciliatie zal in de periode 2016–2017 zijn beslag krijgen. De implementatie van processen voor toewijzing op basis van korte intervalstanden wordt in het jaar erna voltooid. In de loop van 2019 moet het op grote schaal aanbieden van dynamische beprijzing mogelijk worden. De penetratie van de slimme meter is naar verwachting tegen die tijd meer dan 80%. Gedurende de implementatie van de nieuwe processen en systemen zal het slechts mogelijk zijn om met beperkte omvang dynamische tarieven aan te bieden. Deze mogelijkheid zal voornamelijk gebruikt worden om ervaringen op te doen met dynamische tarieven en allocatie op basis van de slimme meter, zowel bij leveranciers, programmaverantwoordelijken en systeembeheerders, als bij consumenten, met name gebruikers van distributiesystemen met zonnepanelen en/of elektrisch vervoer.

De leden van de D66-fractie vroegen of het openbaar maken van informatie, bijvoorbeeld verbruiksdata op postcodeniveau, af kan doen aan de privacy van mensen en kan leiden tot misbruik, bijvoorbeeld door energieaanbiedingen op wijkniveau of inbrekers die kunnen zien in welke buurt veel mensen op vakantie zijn.

In het wetsvoorstel wordt geen bijzondere regeling getroffen inzake de bescherming van persoonsgegevens, waardoor de Wet bescherming persoonsgegevens onverkort van toepassing is en de privacy is geborgd. Bij het openbaar maken van informatie moeten partijen zich ook aan die wet houden. Los daarvan is misbruik van data op postcode- of wijkniveau niet goed denkbaar. De data zal bijvoorbeeld niet permanent real-time beschikbaar zijn. Het doen van aanbiedingen aan een hele wijk is bijvoorbeeld reeds mogelijk door een hele wijk aan te schrijven. Geaggregeerde verbruiksdata zal daar weinig aan toevoegen. Het belang van geaggregeerde verbruiksdata voor inbrekers moet niet overschat worden. Het zegt in de praktijk niet veel meer over wanneer individuele mensen op vakantie zijn dan de regionale vakantieperiodes.

De fractieleden van D66 vroegen naar de voornemens het College bescherming persoonsgegevens om advies te vragen over welke gegevens wanneer en hoe openbaar gemaakt moeten worden.

Met het wetsvoorstel wordt een algemene opdracht aan systeembeheerders voorgesteld waar door de systeembeheerders invulling aan moet worden gegeven en waarbij de Wet bescherming persoonsgegevens nageleefd zal moeten worden. Op dit moment is er geen voornemen dit in lagere regelgeving gedetailleerd uit te werken. Dat past in de doelstellingen van de wetgevingsagenda STROOM om tot regelgeving te komen met minder regeldruk en meer gebaseerd op eigen verantwoordelijkheid van partijen in de energiesector. Ik heb er vertrouwen in dat deze partijen gezamenlijk tot een passende set aan openbare informatie kunnen komen. Mocht dat evenwel toch spaak lopen dan kan alsnog in regelgeving het een en ander worden uitgewerkt en zal het College Bescherming Persoonsgegevens daarbij om advies worden gevraagd.

6.6 Informatieverstrekking door systeembeheerders

De leden van de PvdA-fractie vroegen of een risico bestaat dat openbaarmaking van verbruiksdata het vertrouwen in de slimme meter kan schaden en naar het risico op privacy- en veiligheidsissues.

Bij de openbaarmaking van informatie is de Wet bescherming persoonsgegevens onverkort van toepassing, waarmee de privacy gewaarborgd is. Dat neemt niet weg dat als dingen mis gaan dit tot een deuk in het vertrouwen van consumenten kan leiden. Het is primair aan de partijen in de energiemarkt om hun verantwoordelijkheid te nemen en (ernstige) incidenten te voorkomen. Alle partijen zijn immers gebaat bij vertrouwen in de sector en specifiek in de slimme meter als belangrijk instrument binnen de energietransitie. ACM en het College bescherming persoonsgegevens houden hier toezicht op.

Dezelfde leden vroegen naar de bereidheid er op toe te zien dat er een gedragscode van systeembeheerders komt en die wordt afgestemd met het College bescherming persoonsgegevens over welke informatie op welke wijze openbaar wordt gemaakt.

Bij de verwerking van persoonsgegevens is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Een gedragscode is een middel om de verplichtingen uit die wet te concretiseren voor een sector of onderwerp. Of een gedragscode wordt opgesteld en aan het College bescherming persoonsgegevens wordt voorgelegd is aan de partijen in de sector. Het is goed dat partijen hier zelf een verantwoordelijkheid in hebben en deze in de praktijk ook hebben genomen door reeds een gedragscode tot stand te brengen.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de verstrekking van informatie verplicht is, hoe hierop wordt toegezien, in hoeverre deze informatie tijdig beschikbaar moet zijn en of hier nadere eisen aan worden gesteld in lagere regelgeving.

Het openbaar maken van informatie wordt in het wetsvoorstel opgenomen als verplichting voor systeembeheerders. Het is dus niet vrijblijvend. ACM is de toezichthouder. Tegenover het feit dat het een verplichting betreft staat dat de verplichting abstract geformuleerd is. Dat zal met zich meebrengen dat niet in alle concrete gevallen duidelijk is dat de wetgeving openbaarmaking van informatie vereist. Met opzet is deze insteek gekozen, zodat enerzijds duidelijk is welk uitgangspunt van de systeembeheerders wordt verwacht en anderzijds ruimte bestaat dat partijen op de energiemarkt samenwerken om te komen tot nuttige openbare informatie zonder overdreven lasten om de informatie te genereren. Als in de praktijk blijkt dat toch serieuze problemen ontstaan dan biedt het wetsvoorstel ruimte om in lagere regelgeving de informatieverplichting uit te werken. Dat past in de doelstellingen van de wetgevingsagenda STROOM om tot regelgeving te komen met minder regeldruk en meer gebaseerd op eigen verantwoordelijkheid van partijen in de energiesector.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of openbaarmaking van verbruiksdata op postcodeniveau kan leiden tot een inbreuk op de privacy van consumenten en naar de bereidheid in overleg te treden met het College bescherming persoonsgegevens over de openbaarmaking.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de D66-fractie over openbaarmaking en advies van het College bescherming persoonsgegevens aan het slot van paragraaf 6.5.

6.7 Transmissiesysteem op zee

De leden van de VVD-fractie vroegen of de prikkels bij TenneT niet te laag zijn nu TenneT eventueel te betalen schadevergoedingen rond het transmissiesysteem op zee mag doorberekenen in de tarieven en welke mogelijkheden worden gezien voor een duidelijkere prikkel voor TenneT om het transmissiesysteem op zee tijdig te realiseren.

In het scenario voor windenergie op zee zal worden vastgelegd wanneer de specifieke delen van het transmissiesysteem op zee gerealiseerd moeten zijn. Het is de wettelijke taak van TenneT hier uitvoering aan te geven. ACM houdt hier toezicht op. Dat is de eerste duidelijke prikkel.

Daarnaast bevat de tariefregulering een duidelijke financiële prikkel. TenneT mag te betalen schadevergoedingen tot een bedrag van 10 miljoen euro per jaar niet doorberekenen indien sprake is van grove nalatigheid aan de zijde van TenneT.

Deze prikkels in combinatie met het feit dat TenneT een partij is in publieke handen met ervaring in offshore projecten en met een stevige reputatie in het serieus en gedegen uitvoeren van haar taken maken dat tijdige oplevering van het transmissiesysteem op zee voldoende gewaarborgd wordt geacht. Sterkere prikkels zijn mogelijk, maar overbodig. Bovendien zouden de prikkels naarmate deze sterker zijn serieuze risico’s kunnen opleveren voor de financiële positie van TenneT en daarmee voor de energievoorziening op land en zee. Dat zou zeer onwenselijk zijn en het transmissiesysteem op zee wordt er niet sneller door gerealiseerd.

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom op land geen vergelijkbare compensatieregeling geldt als voor op zee wordt voorgesteld.

De compensatieregeling rond het transmissiesysteem op zee is tot stand gekomen op basis van specifieke issues die spelen bij windenergie op zee. In de eerste plaats zijn offshore windprojecten technisch aanzienlijk complexer dan windprojecten op land. Zo speelt bijvoorbeeld de afhankelijkheid van beperkt beschikbare gespecialiseerde schepen. In de tweede plaats zijn offshore windparken door de complexiteit en de risico’s die spelen kapitaalintensiever dan projecten op land. In de derde plaats moet het transmissiesysteem op zee nog geheel worden aangelegd, terwijl het op land alleen om veel beperktere systeemuitbreidingen of zelfs alleen het aanleggen van een aansluiting gaat. Tot slot is het transmissiesysteem op land redundant aangelegd en zal het transmissiesysteem op zee omwille van maatschappelijke efficiëntie dat niet zijn, waardoor het risico op storingen wel iets groter is voor windparken op zee.

Deze specifieke situatie voor windenergie op zee rechtvaardigt een compensatieregeling waarmee ook wordt voorkomen dat risico’s onnodig worden ingeprijsd in de subsidiebiedingen van de windparkontwikkelaars. Op land spelen deze aspecten niet of veel minder. Wel speelt op land dat voor tijdige realisatie van systeemuitbreidingen of aansluitingen het van belang is dat systeembeheerders in een vroeg stadium aan de slag kunnen met voorbereidingen. Om die reden wordt voor windenergie op land een specifieke oplossing voorgesteld rond de investeringsplannen van systeembeheerders.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of voorzien zal worden in een regeling voor schadevergoeding bij het transmissiesysteem op zee.

De regeling is opgenomen in artikel 5.27 van het wetsvoorstel en wordt verder uitgewerkt in het concept van het Besluit elektriciteit en gas dat inmiddels bij uw Kamer is voorgehangen.

Dezelfde leden vroegen of de schadevergoeding volledig en direct is bij te late oplevering van het transmissiesysteem op zee.

De voorgestelde regeling voorziet in volledige vergoeding van schade. Uiteraard wel alleen voor zover deze schade het gevolg is van de te late oplevering. Het is niet zo dat meteen alle inkomsten die een windparkexploitant normaal zou hebben genoten worden betaald. Reden hiervoor is dat daarmee een overlap zou ontstaan tussen de schadevergoeding en de SDE+ subsidie die op een later moment alsnog kan worden genoten. Om die reden wordt voor inkomsten die later alsnog worden genoten alleen de verminderde waarde van die inkomsten door tijdsverloop vergoed.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen wie de schadevergoeding zal betalen bij eventuele vertraging van het regulatoire kader.

Van een dergelijke situatie kan geen sprake zijn. Zowel de schadevergoeding als de taak voor aanleg en beheer van het transmissiesysteem op zee worden geregeld met onderhavig wetsvoorstel. Het kan daardoor niet gebeuren dat alleen het regulatoire kader vertraagt.

De fractieleden van de PvdA vroegen of onduidelijkheid over de schadevergoeding prijsopdrijvend zal werken bij een tender.

Onduidelijkheid over de schadevergoeding leidt inderdaad tot risico’s voor windparkontwikkelaars die zich kunnen vertalen naar hogere prijzen bij de tenders. Om die reden is ervoor gekozen het recht op schadevergoeding expliciet te regelen in het wetsvoorstel en verder uit te werken in lagere regelgeving.

De leden van de PvdA vroegen wat de situatie voor wind op zee is indien de Eerste Kamer de wet Stroom niet tijdig aanvaardt en de wet na 1 januari 2016 in werking treedt, en welke acties dan zullen worden ondernomen. In het bijzonder vroegen zij of dit voor de eerste tender en daarmee het uitrolplan voor wind op zee minimaal een half jaar vertraging oplevert, vanwege de cruciale rol van TenneT als transmissiesysteembeheerder in dit plan.

Voor het antwoord op deze vragen wordt verwezen naar de antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de CDA-fractie en de GroenLinks-fractie in paragraaf 3.2.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of wordt voorzien in alternatieve scenario’s ten opzichte van onderhavig wetsvoorstel om te zorgen dat TenneT tijdig wordt aangewezen als transmissiesysteembeheerder op zee.

Voor het aanwijzen van een transmissiesysteembeheerder op zee is een wettelijke basis vereist. Alternatieven zijn er niet.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen hoe bij wind op land wordt omgegaan met de situatie dat (aansluit)investeringen zijn gedaan en het windpark uiteindelijk niet gerealiseerd wordt.

Voor beantwoording wordt verwezen naar beantwoording van een vergelijkbare vraag van de VVD-fractie aan het begin van paragraaf 6.3.

De leden van de CDA-fractie vroegen wat de gevolgen zijn als de wet pas in werking treedt op 1 juli 2016, in plaats van 1 januari en of er een risico is dat de uitrol van wind op zee vertraging oploopt als TenneT niet wordt aangewezen als transmissysteembeheerder op zee per 1 januari 2016 en welke oplossingen daarvoor zijn voorzien. Dezelfde leden vroegen of dan de eerste tender voor wind op zee uitgesteld moet worden.

Voor dit antwoord verwijs ik naar de antwoorden op vergelijkbare vragen van de GroenLinks-fractie in paragraaf 3.2 en van de leden van de PvdA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het wenselijk wordt geacht om de kosten die TenneT maakt voor de aanleg en beheer van het transmissiesysteem op zee gescheiden te administreren van de kosten op land en naar de bereidheid de Kamer periodiek hierover en over de voortgang van het transmissiesysteem op zee te informeren.

TenneT zal in het kader van de tariefregulering en de voorgestelde bekostiging van het transmissiesysteem op zee via een subsidie de kosten van het transmissiesysteem op zee apart moeten administreren. Ik zal uw Kamer periodiek informeren over de voortgang van windenergie op zee en de kosten van het transmissiesysteem op zee.

De fractie van het CDA vroeg of nader ingegaan kan worden op de definitie van het transmissiesysteem op zee en waar het transmissiesysteem op zee begint en eindigt.

Zoals in de definitie van het transmissiesysteem op zee is aangegeven is het transmissiesysteem op zee hetgeen zich tussen een windpark op zee en het transmissiesysteem op land bevindt. Het transmissiesysteem op zee begint waar de aansluiting van het windpark overgaat in het transmissiesysteem: het punt waar zich voorzieningen bevinden die het systeem beveiligen. Waar dit punt precies zit is afhankelijk van de technische vormgeving door de transmissiesysteembeheerder op zee en de windparkontwikkelaars. Het transmissiesysteem op zee loopt tot aan het transmissiesysteem op land. Concreet is dat tot aan het transformatorstation op land waarmee het transmissiesysteem op zee wordt verbonden.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de schadevergoeding bij te late oplevering van het transmissiesysteem op zee, naar mogelijke prijsopdrijvende effecten, naar volledige en directe schadevergoeding en naar de uitwerking in een algemene maatregel van bestuur.

Voor de beantwoording wordt verwezen naar beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie over de schadevergoedingsregeling in deze paragraaf. Het concept van het Besluit elektriciteit en gas is inmiddels bij Uw Kamer en de Eerste Kamer voorgehangen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de eventuele kosten die samenhangen met vertraging zijn meegenomen in de kostenvergelijking tussen aanleg van het transmissiesysteem op zee en eigen aansluitingen van windparkexploitanten.

Deze kosten zijn niet expliciet meegenomen in de kostenvergelijking. De reden hiervoor is dat de kosten in beide gevallen in beginsel hetzelfde zijn. Of de kosten worden door de windparkontwikkelaars ingeprijsd in hun tenderbieding of ze worden door TenneT vergoed. Bovendien is met de voorgestelde regeling alleen van vergoeding sprake als een calamiteit zich voordoet, terwijl ingeval van het inprijzen in de tenderbieding de bedragen altijd worden betaald.

De PVV-fractie vroeg voorts of bij de kostenvergelijking met dezelfde levensduur gerekend is.

Een van de voordelen van het aanwijzen van TenneT als transmissiesysteembeheerder op zee is de mogelijkheid een langere afschrijvingstermijn te hanteren. Als windparkontwikkelaars de infrastructuur realiseren, zullen zij dit in beginsel alleen voor de levensduur van hun eigen windpark doen, terwijl het beeld is dat de infrastructuur van TenneT in beginsel ook voor een eventueel volgend windpark gebruikt zou kunnen worden. Bij de inschatting van het kostenvoordeel van het aanwijzen van TenneT heeft TenneT dit voordeel voorzichtigheidshalve niet meegenomen in de berekening. Bij de review door DNV-GL heeft DNV-GL geoordeeld dat het een aanvullende besparingsmogelijkheid is en heeft dit daarom wel meegenomen in de berekening. Per saldo kwamen TenneT en DNV-GL uit op dezelfde inschatting van het kostenvoordeel, doordat DNV-GL de mogelijke besparing op de investeringskosten lager heeft ingeschat dan TenneT. Het onderzoeksrapport van DNV-GL is eind 2014 aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 12). Overigens is het uiteindelijk aan ACM om de afschrijvingstermijn voor het transmissiesysteem op zee te bepalen.

Verder vroegen deze leden hoeveel de vertraging in Duitsland bij de aanleg van verbindingen op zee ook heeft opgelopen, TenneT heeft gekost.

In Duitsland is TenneT al langere tijd verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de verbindingen op zee. Projecten van dit type en deze omvang zijn in technisch en operationeel opzicht zeer complex. Om de risico's voor de systeembeheerder en de windparken redelijkerwijs te kunnen beheersen is in Duitsland ervoor gekozen om kosten als gevolg van vertraging naar rato door te belasten aan de eindverbruiker, tenzij sprake is van onachtzaamheid of opzet door TenneT. In die gevallen wordt de doorbelasting beperkt en komen de kosten voor rekening van TenneT. Dit heeft zich echter niet voorgedaan en TenneT heeft dientengevolge dan ook geen kosten gedragen.

Het is hierbij relevant om te beoordelen of een vertraging in de aanleg van de verbindingen van het transmissiesysteem op zee zich ook in Nederland zou kunnen voordoen. Hoewel een vertraging vooraf nooit helemaal valt uit te sluiten, is het niet waarschijnlijk dat er een vergelijkbare situatie kan optreden als zich in Duitsland heeft voorgedaan. In tegenstelling tot Nederland was er in Duitsland tot voor kort geen sprake van een planmatige uitrol van windenergie op zee. Dit heeft er toe geleid dat TenneT meerdere projecten tegelijkertijd moest uitvoeren, in 2014 waren dit er 11. Dit leidde ook tot hoge druk op de leveranciersmarkt met schaarste tot gevolg, daarnaast heeft ook de toepassing van nieuwe hoge-voltage-gelijkstroomtechnologie in een nieuwe omgeving geleid tot vertraging in de oplevering van projecten.

In Nederland is met de routekaart windenergie op zee gekozen voor een planmatige en gecoördineerde uitrol waarin in een periode van vijf jaar telkens een nieuw deel van het transmissiesysteem op zee wordt gerealiseerd. Daarnaast liggen in vergelijking met Duitsland de windgebieden dichter bij de kust en kan met bewezen wisselstroomtechnologie gewerkt worden.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de hoogte van eventuele schadevergoedingen en of hier een maximum aan gebonden is.

De hoogte van de schadevergoeding is afhankelijk van de hoogte van de schade. In het wetsvoorstel is daar geen maximum aan verbonden. De reden hiervoor is dat met het instellen van een maximum alsnog een risico bij windparkontwikkelaars wordt gelegd en dat risico zal in beginsel leiden tot hogere biedingen in de tender. Dit terwijl de schadevergoeding in de praktijk natuurlijk wel gemaximeerd is doordat in de praktijk geen situaties zullen ontstaan waarin de schadevergoeding oneindig oploopt. Door de gecoördineerde en planmatige aanpak zal het transmissiesysteem op zee tijdig gerealiseerd worden en storingen zullen worden opgelost door TenneT.

De leden van de PVV-fractie vroegen hoe het kan dat wordt uitgegaan van conservatieve risicoschattingen van windparkontwikkelaars terwijl de windparkontwikkelaars in de tender met elkaar concurreren.

Door de concurrentie in de tender zullen windparkontwikkelaars geen overdreven risicoschattingen en -opslagen hanteren. Als er echter risico’s zijn zal daar wel een realistische inschatting van worden gemaakt en voor zover deze risico’s niet beheerst kunnen worden door de windparkontwikkelaars is het realistisch om enigszins conservatieve schattingen te hanteren. Daar komt bij dat voor elk windpark individueel deze inschattingen gemaakt worden, waardoor de opgetelde opslagen aanzienlijk conservatiever zullen zijn dan het daadwerkelijke risico dat voor alle windparken het transmissiesysteem te laat wordt opgeleverd en dat er bij alle windparken sprake zal zijn van significante storingen.

De leden van D66 vroegen wat de gevolgen zullen zijn voor het tijdspad van de tender en het uitrolplan van wind op zee indien het voorliggende wetsvoorstel later dan 1 januari 2016, of zelfs later dan 1 juli 2016, in werking treedt. Ook vroegen zij wat de waarborgen zijn met betrekking tot de tender indien TenneT niet op tijd aangewezen kan worden, opdat marktpartijen dit risico niet gaan inprijzen in hun bod.

Voor de uitrol van het transmissiesysteem op zee bestaat geen alternatief scenario naast de mogelijkheid die het wetsvoorstel biedt. Voor het kunnen aanwijzen van een transmissiesysteembeheerder op zee en het aanleggen en beheren van dat transmissiesysteem is een wettelijke basis vereist. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de GroenLinks-fractie in paragraaf 3.2 en van de leden van de PvdA in deze paragraaf.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen wanneer wordt voorzien dat het eerste offshore investeringsplan gemaakt wordt.

In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas op basis van het wetsvoorstel is in de overgangsbepalingen (artikel 12.13) opgenomen dat de transmissiesysteembeheerder in het jaar 2016 uiterlijk op 1 mei een ontwerpinvesteringsplan ter toetsing voorlegt aan de Autoriteit Consument en Markt en aan de Minister van Economische Zaken. Dit omvat ook de investeringen voor het transmissiesysteem op zee.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen waarom het wetsvoorstel alleen voorziet in handvatten voor de verdeling van de risico’s en aansprakelijkheden en is de verdeling niet vastgelegd in het wetsvoorstel.

Artikel 5.27 van het wetsvoorstel gaat verder dan het bieden van handvatten. Het bepaalt in welke situatie recht bestaat op een schadevergoeding en waar die schadevergoeding uit bestaat. De verdeling van risico’s en aansprakelijkheden is daarmee onderdeel van het wetsvoorstel. Het is wel wenselijk de verschillende aspecten verder uit te werken. Dat gebeurt in het Besluit elektriciteit en gas waarvan een concept bij uw Kamer en de Eerste Kamer is voorgehangen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe het recht op compensatie samen zou kunnen vallen met het recht op subsidie nu de subsidie afhankelijk is van productie.

De SDE+ subsidie kent flexibiliteit. Subsidiabele productie die op een bepaald moment niet wordt gerealiseerd kan op een later moment worden ingehaald. Als op het moment dat de productie niet wordt gerealiseerd volledige compensatie wordt betaald en op een later moment met gebruikmaking van de flexibiliteit van de SDE+ alsnog subsidie wordt verkregen voor de productie ontstaat een overlap tussen beiden. Om die reden voorziet de compensatieregeling in het voorkomen van een dergelijke overlap.

6.8 Verkabeling

Verschillende fracties hebben vragen gesteld over het onderwerp verkabeling. Op 1 juli jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd (Kamerstukken II 2014/15, 29 023, nr. 198) naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstukken II 2014/15, 29 023, nr. 189) waarin uw Kamer heeft verzocht om de kosten van verkabeling inzichtelijk te maken voor de behandeling van onderhavig wetsvoorstel. De brief en het verslag van uw Kamer hebben elkaar gekruist. De brief geeft antwoord op verschillende vragen die gesteld zijn. Omwille van de leesbaarheid wordt hieronder niet steeds verwezen naar de brief, maar worden de betreffende passages herhaald.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er alternatieven zijn voor de eigen bijdrage van 25% voor het ondergronds verkabelen en wat de voor- en nadelen zijn als gekozen zou worden voor 10% of 0% eigen bijdrage.

Met een drempelbijdrage wordt voorkomen dat tot verkabeling wordt overgegaan waar op lokaal niveau niet of maar in beperkte mate een knelpunt wordt ervaren. Het nadeel bij een lager percentage dan de voorgestelde 25% is dat de lasten voor alle verbruikers van elektriciteit toenemen. Er zijn dan een paar partijen die alle baten krijgen en nauwelijks lasten, terwijl er veel partijen zijn die wel een lastenverhoging krijgen, maar geen enkel voordeel hiervan hebben. Daarnaast zal de systeembeheerder bij een lager percentage eigen bijdrage van de indiener een groter deel van de moeten dragen, waardoor ook rekening moeten worden gehouden houden met een groter kapitaalbeslag bij de systeembeheerder.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom bij ondergrondse verkabeling een vast percentage betaald moet worden door de verzoeker.

De primaire reden voor deze vaste bijdrage is dat de situaties niet door toedoen van één partij zijn ontstaan. Bewoners, gemeenten, het Rijk en de systeembeheerders hebben hierover in het verleden keuzes gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen dicht bij elkaar staan. Daarom zoeken de bovengenoemde partijen samen naar een oplossing en is het redelijk dat zij samen de kosten dragen.

De CDA-fractie vroeg wat de onderbouwing is van het percentage van 25%.

Het percentage van 25% is de uitkomst van een politieke afweging tussen de lokale wensen om bepaalde hoogspanningslijnen ondergronds te kunnen brengen en de noodzaak te voorkomen dat investeringen worden gedaan waar op lokaal niveau niet of maar in beperkte mate een knelpunt wordt ervaren.

Deze leden vroegen in hoeverre relatief kleine gemeenten of gemeenten met een relatief klein inwonertal nadeel ondervinden bij een vast percentage in hun bijdrage aan verkabeling.

De kosten per gemeente worden met name bepaald door de specifieke kosten voor de lokale verkabelingsopgave. Deze kosten zijn onder meer afhankelijk van de lokale keuze voor het tracé in route en lengte, de inrichting van het woongebied en lokale landschapskenmerken. Voorts wordt verwezen naar het antwoord met bijbehorende tabel in bijlage 3, op een vraag van de leden van de D66-fractie om een financieel overzicht per gemeente van de kosten van verkabeling.

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom de verantwoordelijkheid voor de hoogspanningsproblematiek, de overschrijding van de norm voor magneetvelden, gedeeltelijk wordt gelegd bij gemeenten en bewoners.

In Nederland is nergens sprake van een onveilige situatie. Er worden geen normen overtreden. Er is een maatschappelijke wens ontstaan om bewoners ook bij bestaande verbindingen te ontlasten. Met de verkabeling- en uitkoopregeling wordt aan deze wens tegemoet gekomen. Kortheidshalve wordt tevens verwezen naar de beantwoording van vragen van de CDA-fractie in deze paragraaf naar de onderbouwing van de eigen bijdrage van de verzoeker, en naar het percentage van 25%.

De leden van de PVV-fractie vroegen naar de bereidheid de kostenverdeelsystematiek zodanig aan te passen dat de kosten voor verkabeling of uitkoop voor 100% bij de gemeentes neer worden gelegd als zij na 2005 woningen hebben gebouwd onder bestaande hoogspanningsverbindingen, en in andere gevallen voor 100% bij het Rijk.

De kosten voor uitkoop van bewoners onder bestaande hoogspanningsverbindingen worden reeds voor 100% door het Rijk vergoed. De kosten voor verkabeling worden voor 25% door de indiener vergoed, de resterende 75% van de kosten worden door de systeembeheerder in de transporttarieven voor elektriciteit opgenomen. Het percentage van 25% is de uitkomst van een politieke afweging tussen de lokale wensen voor verkabeling en de noodzaak investeringen te voorkomen als lokaal niet of nauwelijks een knelpunt wordt ervaren. Het criterium of woningen na 2005 zijn gebouwd is hierbij niet van doorslaggevend belang.

De leden van de PVV-fractie vroegen of kan worden aangeven hoeveel gemeenten na 2005 woningen hebben gebouwd onder bestaande hoogspanningsverbindingen, en daarmee in het voorstel van deze leden 100% voor verkabeling zouden moeten betalen.

Gezien de achtergrond van de regeling en de gezamenlijke verantwoordelijkheid is dit als niet relevant beschouwd en derhalve niet uitgezocht. Deze gegevens kunnen dus niet worden aangeleverd.

Deze leden vroegen naar de bereidheid een uitkoopregeling te bieden aan iedere bewoner die geconfronteerd wordt met een plaatsing van een nieuwe hoogspanningsverbinding boven de woning.

Voor nieuwe hoogspanningsverbindingen geldt dat woningen die binnen de magneetveldzone liggen worden aangemerkt als gevoelige bestemming. De eigenaren van deze woningen krijgen van TenneT een aanbod om zich uit te laten kopen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of het anno 2015 nog verantwoord is dat mensen na 2005 onder hoogspanningsmasten zijn gaan wonen en niet in aanmerking komen voor uitkoop en verkabeling.

Alle bewoners die recht onder hoogspanningsverbindingen wonen, komen in aanmerking voor de verkabeling- of uitkoopregeling. Kortheidshalve wordt verder verwezen naar de beantwoording van een eerdere vraag van de PVV-fractie in deze paragraaf.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de gezondheidsrisico’s van het wonen onder hoogspanningsmasten worden erkend en waar het besluit tot uitkoop en verkabeling op is gebaseerd.

Kortheidshalve wordt tevens verwezen naar de beantwoording van de eerdere vraag van de PVV-fractie in deze paragraaf.

Deze leden vroegen naar de bereidheid om de regelgeving met betrekking tot hoogspanningsmasten conform de door de PVV-fractie beschreven wijze vorm te geven met onder andere een grotere bijdrage van de rijksoverheid of systeembeheerder.

Ik zie geen aanleiding voor een wijziging van het voorstel. Kortheidshalve wordt voor een verdere toelichting hierop verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van de PVV-fractie in deze paragraaf.

De leden van de D66-fractie vroegen nader te motiveren waarom de gemeenten 25% aan de kosten voor verkabeling dienen bij te dragen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van de CDA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de D66-fractie vroegen of er ook andere opties om een goede afweging te maken met betrekking tot de verhouding van baten tot lasten, zijn overwogen, in plaats van een financiële drempel voor de verzoeker.

Voor verkabeling zijn geen alternatieven onderzocht.

De leden van de D66-fractie vroegen waarom er voor een vast percentage en het specifieke getal van 25% is gekozen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van de PvdA- en CDA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de D66-fractie vroegen naar een lijst van alle gemeenten waar hoogspanningskabels doorheen lopen, en per gemeente aan te geven: hoeveel het zou kosten om die hoogspanningskabels te verkabelen, hoeveel de betreffende gemeenten zelf moeten bijdragen, en wat de eigen bijdragen voor het verkabelen dan uiteindelijk per inwoner van die gemeente zou kosten.

De totale kosten voor het gehele verkabelingsprogramma van bestaande hoogspanningsverbindingen zijn ingeschat op circa 440 miljoen euro (Kamerstukken II 2012/13, 31 574, nr. 29). Op basis van een onderbouwing van TenneT is uitgegaan van een kilometerprijs van gemiddeld 2,5 miljoen euro en totaal van 135 kilometer aan hoogspanningsverbindingen die voor verkabeling in aanmerking komen. Hier komt een opslag van 20 procent bij omdat bij verkabeling van het tracé rekening gehouden zal moeten worden met een omweg. Per opstijgpunt is daarnaast uitgegaan van een prijs van gemiddeld 0,2 miljoen euro maal 134 opstijgpunten. Gelet op de diverse onzekerheden, afhankelijkheid van uiteenlopende variabelen en lokale keuzes kan nu alleen bij benadering inzichtelijk worden gemaakt wat de kosten per traject zijn. Om tot een exacte inschatting te komen dient per tracé een haalbaarheidsstudie te worden uitgevoerd.

In aanvulling op bovengenoemde brief is in bijlage 3 een tabel opgenomen met (1) een benadering van de lengte van de huidige verbindingen die onder het verkabelingsprogramma vallen (door enkele herdefiniëringen betreft het in totaal 141 kilometer in plaats van de eerder ingeschatte 135 kilometer), (2) het inwonertal, (3) de kosten volgens de rekenregel (de kosten bedragen 2,5 mln euro per kilometer, er zijn 134 opstijgpunten verdeeld over 50 gemeenten en er is een opslag van 20% voor de omweg), (4) 25% van deze kosten, wat de kosten voor gemeenten zijn, en (5) deze gemeentelijke kosten per inwoner3. Het is van belang bij de rekenregel te realiseren dat deze gemiddeld geldt en een ruwe benadering is. Zo geldt dat enkele tracés soms meerdere malen een gemeentegrens overschrijden; in enkele gemeenten meer dan één tracé onder het verkabelingsprogramma valt; en een gemeente ervoor kan kiezen om een tracé deels te verkabelen. Hierdoor geldt dat de resulterende kosten per gemeente zeer ruwe modelmatige schattingen zijn. Eerste ervaringen laten variaties rond de modelmatige schattingen zien: de inschatting in de haalbaarheidsstudie voor Veenendaal resulteerde erin dat de verkabeling over een lengte van ongeveer 4 kilometer ongeveer 26 miljoen euro zal kosten. De haalbaarheidsstudie voor Nieuwegein was 5 miljoen euro voor een verkabeling van ongeveer 3 kilometer. Bij beide dient volgens de haalbaarheidsstudie rekening te worden gehouden met een mogelijke afwijking in de kosten van 30%. Op verzoek van de gemeenten Maastricht en Apeldoorn heeft TenneT reeds tracédelen verkabeld. De kosten in Maastricht bedragen circa 6,5 miljoen euro voor 2 kilometer. In Apeldoorn zijn de kosten circa 7 miljoen euro voor 5 kilometer.

Uit de modelmatige schatting in de tabel in de bijlage blijkt dat de kosten per inwoner lopen van 6 euro per inwoner in Arnhem (1 kilometer op ruim 150 duizend inwoners) tot 218 euro per inwoner in Lingewaard (3 kilometer op ruim 11 duizend inwoners). Helder voor ogen moet worden gehouden dat dit een modelmatige schatting betreft, waarop er grote individuele variaties (zullen) zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom gekozen is voor de drempelbijdrage van 25%.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op deze vraag, gesteld door de CDA-fractie, in deze paragraaf.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom verkabeling van bestaande hoogspanningsverbindingen niet collectief wordt gedekt.

Momenteel wordt verkabeling van bestaande hoogspanningsverbindingen voor 100% betaald door de indiener (vaak gemeenten). Met het voorliggende voorstel wordt deze bijdrage teruggebracht naar 25%. De resterende 75% van de kosten worden door de systeembeheerder in de transporttarieven voor elektriciteit opgenomen, wat neerkomt op het collectief dragen van de lasten door de verbruikers van elektriciteit gezamenlijk. Voor een verder toelichting hierop wordt verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van de CDA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wanneer de Kamer een reactie krijgt op de motie Dik-Faber (Kamerstuk 29 023, nr. 189) over het inzichtelijk maken van kosten voor verkabeling.

Zoals in de inleiding van deze paragraaf is aangegeven heeft uw Kamer deze reactie op 1 juli jongstleden ontvangen (Kamerstukken II 2014/15, 29 023, nr. 198).

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen in hoeverre een mogelijk bedrag van 700 euro per huishouden in Geertruidenberg voor verkabeling als redelijk kan worden gezien; en of er risico is dat door de drempelbijdrage gemeenten vanwege hun financiële situatie geen gebruik van de regeling kunnen maken.

De beoordeling van de redelijkheid van de kosten per huishouden in vergelijking tot de lokale voordelen is de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente. De kosten voor een gemeente zouden zonder de regeling in het wetsvoorstel viermaal zo hoog zijn. Kortheidshalve wordt voorts verwezen naar het antwoord hieronder op een vraag van dezelfde leden naar gebleken gezondheidsrisico’s en het risico dat gemeenten vanwege hun financiële situatie niet aan de drempelbijdrage van 25% voor verkabeling kunnen voldoen.

Deze leden vroegen in hoeverre het uitgangspunt wordt gehanteerd dat kleine gemeenten net zoveel per te verkabelen kilometer betalen als grotere gemeenten.

Het uitgangspunt in het wetsvoorstel is een vast percentage van de kosten. Deze kosten verschillen per verkabelingsproject. Deze kosten zijn niet gerelateerd aan de grootte van de gemeente.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen in hoeverre de uitspraken op 22 april jongstleden over een statistische relatie tussen magnetische straling van hoogspanningsverbindingen en gezondheid zijn te rijmen met het risico dat gemeenten vanwege hun financiële situatie niet aan de drempelbijdrage van 25% voor verkabeling kunnen voldoen.

In 2005 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer advies gegeven aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke ordening (gemeenten, provincies) en systeembeheerders voor elektriciteit over wonen in de buurt van hoogspanningslijnen. Het advies luidde om zo veel mogelijk het ontstaan van nieuwe situaties te vermijden waarbij kinderen langdurig verblijven rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbij het jaargemiddelde magneetveld sterker is dan 0,4 microtesla. Vanuit de Europese Unie is een referentiewaarde ten aanzien van de magneetveldsterkte bepaald voor bescherming van burgers. Aan deze referentiewaarde van 100 microtesla wordt in Nederland op alle voor het publiek toegankelijke plaatsen voldaan, dus ook bij (bestaande) hoogspanningsverbindingen. In Nederland is dus nergens sprake van een onveilige situatie. Desalniettemin is er de wens om ook bij bestaande verbindingen bewoners te ontlasten.

Gemeenten moeten keuzes maken in de inzet van hun beperkte middelen. De afweging of middelen worden ingezet om tot verkabeling over te gaan in het licht van wat nu bekend is over de gezondheidsrisico’s van bovengrondse hoogspanningslijnen, ligt bij de gemeente.

Op internationaal en nationaal niveau vindt onderzoek plaats naar de mogelijke risico’s van de blootstelling aan elektromagnetische velden. De rijksoverheid volgt deze ontwikkelingen. De gezondheidsraad brengt medio 2016 een advies uit ten aanzien van het voorzorgbeginsel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom bij uitkoop geen bijdrage van 25% wordt gevraagd zoals bij verkabeling wel het geval is.

Uitkoop is een vrijwillige regeling die individuele bewoners betreft. Vanwege dit vrijwillige karakter zijn de lokale ruimtelijke voordelen afhankelijk van die keuzes. Daarnaast blijven de (bovengrondse) systemen in stand. Vandaar dat aan de gemeenten geen 25% bijdrage voor uitkoop is gevraagd. Verkabeling is een regeling die niet afhankelijk is van individuele keuzes van bewoners en evident lokale voordelen voor de gemeenten oplevert.

Deze leden vroegen of de gezamenlijke verantwoordelijkheid ook geldt ten aanzien van huizen die er stonden toen de lijnen werden aangelegd, en die gebouwd zijn voor de introductie van het voorzorgsbeginsel in 2005.

De gezamenlijke verantwoordelijkheid geldt ook ten aanzien van deze huizen. Voor een verdere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van de CDA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe de gemeenten voor 2005 op de hoogte hadden moeten zijn van mogelijke risico’s van het wonen in de buurt van hoogspanningslijnen en zij destijds uit eigen beweging maatregelen hadden moeten nemen, ondanks het ontbreken van beleid van het Rijk en beheerders van transportsystemen.

In Nederland is nergens sprake van een onveilige situatie. Er worden geen normen overtreden. Er is dan ook geen sprake van dat gemeenten of andere partijen maatregelen in het verleden hadden moeten nemen, zoals gevraagd wordt. Er is een maatschappelijke wens ontstaan om bewoners ook bij bestaande verbindingen te ontlasten. Met de verkabeling- en uitkoopregeling wordt aan deze wens tegemoet gekomen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom bestaande 220 en 380 kV tracés niet in aanmerking komen voor verkabeling gezien de verruimde mogelijkheden voor verkabeling van dergelijke lijnen, waarover de Tweede Kamer bij brief van 2 april 2015 is geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 31 574, nr. 37, met bijlage de brief van TenneT van 30 maart 2015, «Actualisatie van visie ondergrondse aanleg 380 kV»).

In mijn brief van 2 april 2015 waaraan wordt gerefereerd heb ik aangegeven dat een technische mogelijkheid om meer delen van nieuw aan te leggen verbindingen ondergronds te kunnen realiseren zeer welkom is. Het deels ondergronds brengen van een nieuwe verbinding biedt ruimte om moeilijke knelpunten op te lossen. De eerste resultaten van de monitoring van de 10 kilometer ondergrondse kabel in de randstad zijn hoopgevend. Tegelijkertijd heeft TenneT zich gebaseerd op eerste onderzoeksresultaten en is pas 10 kilometer kabel ondergronds aangelegd. Daarnaast heeft TenneT een aantal voorbehouden gemaakt. Zo is toepassing van ondergrondse kabels in de landelijke ring en bij grensoverschrijdende verbindingen zeer onwenselijk vanwege de belangrijke rol die deze verbindingen spelen voor de Nederlandse en Europese leveringszekerheid en de betrouwbaarheid van de systemen. Gelet hierop en het feit dat het hier om eerste onderzoeksresultaten gaat heb ik heb Tractebel gevraagd om een second opinion op deze onderzoeksresultaten en uitgangspunten. Ik verwacht de resultaten hiervan in september te krijgen.

Mogelijk biedt het ondergronds brengen van een bestaande verbinding ook ruimte om bestaande knelpunten op te lossen, echter ook hier gelden de bovengenoemde voorbehouden. Pas aan de hand van de second opinion van Tractebel is hier mee over te zeggen. Vervolgens is het zaak af te wegen of 220 en 380 kV verbindingen onder het verkabelingsprogramma gebracht moeten worden. De kosten van het ondergronds brengen van een 220/380kV verbinding zijn namelijk zeer hoog. Een deel van deze kosten zullen door de gemeente zelf moeten worden gedragen.

De leden van deze fractie vroegen waarom alleen lijnen van 1 km of langer worden verkabeld.

Om de stabiliteit van het transportsysteem te kunnen waarborgen, moeten de kabelverbindingen binnen de bevolkingskernen minimaal 1 kilometer lang zijn.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe de problematiek van het wonen in de buurt van hoogspanningslijnen wordt opgelost op trajecten korter dan 1 km.

Voor woningen die loodrecht onder de hoogspanningslijnen staan en niet in aanmerking komen voor verkabeling geldt de uitkoopregeling.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of rekenschap is gegeven van wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat kinderen die langdurig in de buurt van bovengrondse elektriciteitslijnen wonen, mogelijk meer kans hebben op leukemie dan kinderen die daar verder vanaf wonen.

Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek en meegewogen in mijn beleid. Voorts wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie in hoeverre recente uitspraken over een relatie tussen magnetische straling van hoogspanningsverbindingen en gezondheid te rijmen zijn met het risico dat gemeenten door hun financiële situatie niet aan de drempelbijdrage van 25% voor verkabeling kunnen voldoen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of er gemeenten zijn die bovengemiddeld veel hoogspanningskabels op het grondgebied hebben.

De hoogspanningskabels zijn niet evenredig over de gemeenten verdeeld waardoor er ook gemeenten zijn die bovengemiddeld veel hoogspanningskabels op het grondgebied hebben. Veel gemeenten hebben in het geheel geen hoogspanningskabels op het grondgebied. Voor een nadere toelichting wordt voorts verwezen naar bovenstaand antwoord met bijlage op de vraag van de leden van de D66-fractie om een lijst van gemeenten met hoogspanningskabels. Deze lijst bevat 50 gemeenten die voor het verkabelingsprogramma in aanmerking komen.

De leden van de GroenLinks-fractie vroeg of er gemeenten zijn voor welke de eigen bijdrage een belemmering zou kunnen vormen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een eerdere vraag van de ChristenUnie-fractie in deze paragraaf.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of contact heeft plaatsgevonden met betreffende gemeenten voor welke de eigen bijdrage een belemmering zou kunnen vormen, zoals Veenendaal.

Met gemeenten en provincies is de afgelopen jaren meerdere malen contact geweest over alle aspecten van het voorstel voor verkabeling.

Deze leden vroegen op welke wijze ACM rekening gaat houden met de specifieke aspecten van verkabeling.

Het ligt voor de hand dat ACM in de methode van regulering rekening houdt met de specifieke aspecten van verkabeling, bijvoorbeeld bij het beoordelen van de efficiëntie van de systeembeheerder. De invulling hiervan is aan ACM.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of richtlijnen in de regulering voor ACM worden opgesteld voor verkabeling en of hierover contact is geweest met ACM.

Er worden geen richtlijnen in de regulering voor ACM opgesteld, want gelet op de (Europese) bevoegdheidsverdeling tussen wetgever en toezichthouder ten aanzien van de tariefregulering is de invulling hiervan aan ACM.

6.9 Tijdelijke taken systeembeheerders

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de beoordeling bij de toekenning van tijdelijke taken op grond van het criterium dat marktpartijen niet of in beperkte mate in de uitvoering van de taken voorzien; welk afwegingskader daarvoor wordt gebruikt en of deze beoordeling aan de Kamer kan worden toegezonden.

Het wetsvoorstel verbetert de scheiding tussen enerzijds het monopolistische deel van de markt waar systeembeheerders taken hebben en het deel van de markt waar commerciële bedrijven, waaronder de infrastructuurbedrijven, in concurrentie producten aanbieden. In het kader van de energietransitie zal waarschijnlijk vraag ontstaan naar nu nog niet ontwikkelde diensten en producten. Deze vallen in de systematiek van het wetsvoorstel vanzelf in het commerciële deel van markt. Toch kan bij zaken met betrekking tot infrastructuur met een risico of beperkte winstverwachting blijken dat in concurrentie de diensten of producten niet op de markt komen. Het kunnen toekennen van een tijdelijke taak kan dan uitkomst bieden om goed te kunnen beoordelen of iets definitief een taak van een systeembeheerder moet worden en in welke vorm het kan bijdragen aan efficiënt systeembeheer. Er is een algemene maatregel van bestuur voor nodig om de tijdelijke taak in dat geval op te leggen. Tot een dergelijke algemene maatregel van bestuur kan onder meer worden besloten op basis van aanhoudende signalen uit de sector. Het proces van totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur is een gedegen proces dat slechts doorlopen wordt als het marktfalen duidelijk en op langere termijn gebleken is. In dit proces is een publieke consultatie inbegrepen waarbij potentiële commerciële gegadigden zich alsnog kunnen melden en hun inbreng kunnen leveren.

De leden van de VVD-fractie vroegen of verdere voorwaarden worden gehanteerd ten aanzien van het tijdelijk toekennen van taken aan systeembeheerders.

In artikel 5.34, eerste lid, onderdelen a, b en c, van het wetsvoorstel zijn de voorwaarden opgenomen. Deze houden in dat de tijdelijke taken verband moeten houden met de wettelijke taken van een systeembeheerder, dat deze taken van belang moeten zijn voor het toekomstig beheer van het systeem en dat marktpartijen niet of in beperkte mate in de uitvoering van de taken voorzien.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts hoe voorkomen wordt dat er kruissubsidiëring plaatsvindt tussen taken van het infrastructuurbedrijf en tijdelijke taken van de systeembeheerder, of hiervoor voldoende waarborgen zijn, of er extra waarborgen ingebouwd kunnen worden en zo ja, welke.

De kosten voor de tijdelijke taken van een systeembeheerder worden, net als de andere wettelijke taken, gereguleerd. Kruissubsidiëring is niet mogelijk.

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom er gekozen is voor een termijn van vijf jaar.

In het wetsvoorstel wordt een termijn van maximaal vijf jaar voorgesteld; een kortere termijn kan dus ook. De termijn wordt in de algemene maatregel van bestuur per tijdelijke taak vastgesteld. Deze maximering is bedoeld om te voorkomen er niet snel genoeg na de start duidelijkheid komt voor marktpartijen of de taken permanent bij de systeembeheerder komen of weer geheel in het commerciële deel van de markt komt. Voor het einde van de looptijd van de tijdelijke taak wordt besloten of deze een permanente taak wordt, of dat de systeembeheerder de activiteiten moet staken.

De leden van de VVD-fractie vroegen of het tijdelijk toekennen van taken aan systeembeheerders in strijd is met Europese regels.

De Europese regels stellen grenzen aan de taken die als tijdelijke taken aan systeembeheerders kunnen worden toegekend. Niet alle activiteiten komen in aanmerking om als tijdelijke taak toegekend te worden. In ieder geval belemmeren de eisen die de richtlijnen aan systeembeheerders stellen ten aanzien van de onafhankelijkheid van productie, handel en levering dat activiteiten op deze terreinen als tijdelijke taak aan een systeembeheerder kunnen worden opgedragen. Het tijdelijk toekennen van taken aan systeembeheerders is dus niet in strijd met de Europese regels zolang dit toekennen gebeurt binnen de grenzen die de Europese regels hieraan stellen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de algemene maatregelen van bestuur op grond van 4.14 en 5.34 zullen worden ingevuld, of deze worden voorgehangen en wanneer de Kamer deze tegemoet kan zien.

Het concept van het Besluit elektriciteit en gas is inmiddels bij uw Kamer voorgehangen. Hierin zijn geen tijdelijke taken voor systeembeheerders of extra activiteiten van het infrastructuurbedrijf opgenomen, omdat op dit moment geen activiteiten in beeld zijn die een tijdelijke taak zouden kunnen zijn voor systeembeheerders. De grondslagen in het wetsvoorstel maken het mogelijk om in de komende jaren met name ten behoeve van de energietransitie genoemde taken en activiteiten op te nemen.

In het wetsvoorstel zijn voorhangbepalingen opgenomen indien bij algemene maatregel van bestuur zaken kunnen worden geregeld die verder op het niveau van het wetsvoorstel geregeld zijn of als in een algemene maatregel van bestuur afwijkingen van de wet mogelijk zijn. Bij het uitwerken van tijdelijke taken is van beide strikt gezien geen sprake, omdat het wetsvoorstel verder geen tijdelijke taken bevat. Wel worden de taken van de systeembeheerders in het wetsvoorstel uitgewerkt, dus langs die lijn zou een voorhangbepaling voor tijdelijke taken passend zijn. Gelet hierop en op de impact die tijdelijke taken kunnen hebben wordt in bijgaande nota van wijziging alsnog een voorhangbepaling voor artikel 5.34 voorgesteld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de ruimte voor experimenten in artikel 5.37 breder wordt dan in de huidige experimenteer-AMvB waarin het initiatief van het experiment alleen bij een coöperatie ligt, omdat dit artikel ook ruimte lijkt te bieden voor andere partijen om een initiatief te ontplooien zoals een groep tuinders, een leverancier of een systeembeheerder.

In het huidige Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking op grond van de Elektriciteitswet 1998 is het initiatief voor het doen van experimenten inderdaad voorbehouden aan coöperaties of aan verenigingen van eigenaren. Dit is gedaan omdat de individuele deelnemers aan een dergelijk experiment (met lokale opwekking van elektriciteit uit duurzame bron) vrijwillig afstand doen van enkele vormen van consumentenbescherming die de wet hen biedt. In de plaats van deze consumentenrechten hebben de leden van de vereniging de mogelijkheid om zelf invulling te geven aan voorwaarden en tarieven van elektriciteitslevering in het experimenteergebied. Dit recht van de leden is het best gewaarborgd als de vereniging tevens eigenaar is van de productiemiddelen voor de opwekking van elektriciteit.

In het wetsvoorstel is opnieuw een experimenteergrondslag opgenomen, maar deze is ruimer dan alleen experimenten voor decentrale hernieuwbare energie. De voorwaarden, doeleinden en mogelijkheden van de nieuwe experimenten op basis van deze grondslag zullen op een later moment bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald. In het concept van het Besluit elektriciteit en gas dat bij uw Kamer is voorgehangen is uitgegaan van het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking. Dit concept is niet uitgebreid omdat het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking zeer recent in werking is getreden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke artikelen in het wetsvoorstel zijn geschreven vanuit de gedachte dat de splitsing volledig wordt doorgevoerd. Tevens vroegen zij wat de gevolgen voor de inhoud van het wetsvoorstel zijn als de splitsing van de Nederlandse energiesector niet door mocht gaan.

In het voorgestelde artikel 4.6, eerste tot en met vijfde lid, van het wetsvoorstel zijn de eisen voor volledige splitsing voor een transmissiesysteembeheerder en een interconnectorbeheerder opgenomen. Het voorgestelde zesde lid bepaalt vervolgens dat deze leden ook van toepassing zijn op distributiesysteembeheerders. Het wetsvoorstel voorziet dat bij het inwerkingstredingsbesluit kan worden bepaald dat bepaalde artikelen, of onderdelen daarvan, niet in werking treden. Indien de Hoge Raad een andere uitspraak had gedaan, had het volstaan om het voorgestelde artikel 4.6, zesde lid, niet in werking te laten treden. Voor het overige zou het wetsvoorstel geen aanpassing behoeven.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de algemene maatregelen van bestuur op grond van 4.14 en 5.34 zullen worden ingevuld, en of deze worden voorgehangen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vrijwel identieke vraag van de leden van de PvdA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of tijdelijke taken altijd tijdelijk van aard zijn, of ze alleen voor een periode van 5 of 10 jaar kunnen worden ingesteld en of ze weer kunnen worden ingetrokken.

Tijdelijke taken zijn altijd tijdelijk van aard. Zij kunnen voor maximaal vijf jaar worden opgelegd, dus ook voor minder dan vijf jaar. Aan het einde van deze periode moet er duidelijkheid komen voor alle partijen of de taak een permanente taak van systeembeheerders wordt, wat ook betekent dat andere partijen deze activiteit niet uit kunnen voeren, of dat de rol van de systeembeheerder eindigt. Het ligt niet voor de hand een tijdelijke taak voortijdig in te trekken. Het toekennen van een tijdelijke taak betekent immers geen monopolie voor de betreffende systeembeheerder dat andere partijen fnuikt.

De leden van de PVV-fractie wilden weten wie bepaalt of marktpartijen bepaalde activiteiten onvoldoende oppakken, en hoe dit gemeten wordt.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op vragen van de leden van de fractie van de VVD hiernaar.

De leden van de PVV-fractie wilden voorts weten welke rol ACM hierin speelt en welke mogelijkheden ACM heeft om deze tijdelijke taakverruiming te blokkeren.

De rol van ACM is formeel beperkt tot het toetsen van een ontwerp van een algemene maatregel met een tijdelijke taak op basis van het voorgestelde artikel 5.24 op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. ACM heeft geen wettelijke rol in de beoordeling of marktpartijen bepaalde activiteiten onvoldoende oppakken. In de praktijk zou kunnen blijken dat ACM door haar taak op de markt een waardevol inzicht heeft in de activiteiten en de mate dat partijen bepaalde activiteiten oppakken. Dan is het delen van dit inzicht een waardevolle bijdrage aan de oordeelsvorming.

De leden van de PVV-fractie vroegen voorts of tijdelijke taken kunnen worden doorberekend in de tarieven van de systeembeheerders aan de eindgebruikers.

Tijdelijke taken worden apart in rekening gebracht bij de afnemers van deze diensten, dit kunnen tevens eindgebruikers van andere wettelijke taken zijn. Er is geen kruissubsidiëring mogelijk; de kosten worden niet met andere tarieven vermengd.

Voorts vroegen de leden van de PVV-fractie of taken die niet door de markt worden opgepikt, bijna per definitie onrendabele taken zijn, en of dit voldoende aanleiding is om deze taken überhaupt niet uit te voeren.

Het gaat om taken die zoals vaker bij nieuwe producten in de energietransitie op de grens zijn van rentabiliteit. Het is mogelijk dat voor systeembeheerders deze taken gemakkelijker uitvoerbaar zijn, mede omdat zij gerelateerd zijn aan hun infrastructuur en wettelijke taken. In de transitie zullen keuzes gemaakt worden, mede op economische gronden, waarbij niet ingezet zal worden op structureel onrendabele of verliesgevende activiteiten. Hierbij wordt opgemerkt dat het feit dat een activiteit nog niet voldoende winstgevend is op zichzelf onvoldoende reden is om een tijdelijke taak toe te kennen aan systeembeheerders. Een tijdelijke taak wordt alleen toegekend als het beeld bestaat dat het een taak is die bij systeembeheerders thuis zou kunnen horen gelet op hun wettelijke taken.

In het verlengde vroegen de leden van de PVV-fractie of haar mening wordt gedeeld dat als deze taken zo belangrijk zijn, er altijd een slimme ondernemer zal zijn die hierop inspringt; en waarom er zo weinig vertrouwen in de markt is om de vele problemen die de energietransitie met zich meebrengt op te lossen.

Risico-acceptatie en rendementsverwachtingen van ondernemers kunnen anders zijn dan die van systeembeheerders. Bovendien kunnen systeembeheerders vanwege hun specifieke rol en expertise ook op een andere manier omgaan met de activiteiten. Voorts wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op de vorige vraag van de leden van de PVV-fractie.

De leden van de D66-fractie wilden weten aan welke tijdelijke taken worden gedacht denkt, op welke manier deze algemene maatregelen van bestuur zullen worden ingevuld en wanneer de Kamer deze tegemoet kan zien.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie in deze paragraaf.

De leden van de D66-fractie vroegen of de tijdelijke taken op grond van artikel 4.14 kunnen bestaan uit de aanleg en beheer van drinkwater- en warmteleidingen, exploitatie van infrastructuur en bouw van productie-installaties, zoals zonnepanelen, warmtepompen en dergelijken.

De activiteiten die bij algemene maatregel van bestuur aan een infrastructuurbedrijf kunnen worden toegestaan zijn geen tijdelijke taken. Deze activiteiten dienen op grond van het wetsvoorstel beperkt te blijven tot aan energie-infrastructuur gerelateerde handelingen of activiteiten. In artikel 4.14, tweede lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel zijn aanleg en beheer van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen, al een toegestane activiteit, dus ook de aanleg en het beheer van drinkwater- en warmteleidingen. Bij de bouw van zonnepanelen en warmtepompen kunnen infrastructuurbedrijven betrokken zijn voor de technische aspecten.

De leden van de D66-fractie vroegen of in de algemene maatregel van bestuur ten aanzien van tijdelijke taken zal worden voorzien in een «exit-strategie» waarmee de tijdelijke taken te zijner tijd de markt op kunnen, zonder dat maatschappelijk kapitaal verloren gaat.

In tegenstelling tot de wettelijke taken betekent het toekennen van tijdelijke taken aan systeembeheerders niet dat andere partijen deze niet meer mogen uitvoeren. De tijdelijke taken zijn bedoeld voor activiteiten die niet of niet voldoende worden opgepakt door marktpartijen. Deze activiteiten blijven toegestaan aan de markt. Met het oog op een juiste afloop van de tijdelijke taak (ofwel door de taak permanent aan systeembeheerders toe te kennen waarmee deze als wettelijke taak niet meer door marktpartijen uitgevoerd mag worden, ofwel door de taak in haar geheel in het commerciële marktdomein terug te plaatsen) wordt vooraf goed nagedacht over de afwikkeling en het behoud van maatschappelijk kapitaal en eventuele activa van de systeembeheerder waaronder opgebouwde kennis. Hiertoe is in artikel 5.34, tweede lid, van het wetsvoorstel vastgelegd dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld voor het geval een toegekende taak na afloop van de periode van toekenning van de taken wordt voortgezet of wordt beëindigd.

7. Tariefregulering

7.1 Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in artikel 6.12 staat dat ACM de «tarieven» vaststelt in plaats van de «maximumtarieven».

De bewoording «tarieven» is gebruikt omdat ACM niet voor alle systeembeheerders maximumtarieven vaststelt. In het derde lid van artikel 6.1 van het wetsvoorstel is neergelegd dat het in rekening brengen van lagere tarieven dan maximumtarieven aan systeembeheerders is toegestaan, met uitzondering van de transmissiesysteembeheerder voor gas. De uitzondering voor de transmissiesysteembeheerder voor gas is opgenomen omdat de tarieven daar per individueel invoed- en afleverpunt worden vastgesteld. Vrijheid om tarieven lager vast te stellen zou impliceren dat de transmissiesysteembeheerder voor gas de mogelijkheid heeft om specifieke gebruikers te bevoordelen.

Dezelfde leden vroegen of kostenveroorzaking leidend moet zijn bij de vaststelling van de tarieven voor het transportsysteem.

Het kostenveroorzakingsbeginsel is leidend geweest bij de vormgeving van de tariefstructuur in voorliggend wetsvoorstel.

Dezelfde leden vroegen of de analyse wordt gedeeld dat voor levering aan het transportsysteem door prosumenten of opslagfaciliteiten het transporttarief betaald moet worden, terwijl voor levering door grootschalige productie niet betaald hoeft te worden, en of dit wordt gezien als een ongewenste blokkade van duurzame en decentrale energieproductie en opslag versus fossiele opwek.

Het transporttarief voor elektriciteit wordt in rekening gebracht bij alle aangeslotenen die elektriciteit onttrekken aan het systeem. Voor invoeding op het elektriciteitssysteem wordt geen tarief in rekening gebracht. Voor zover prosumenten een transporttarief in rekening wordt gebracht, heeft dat betrekking op het verbruik. Bij grootschalige productiecentrales geldt dat eveneens. Vanuit de tariefstructuur worden prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie gelijk behandeld. Er is daarom geen sprake van een blokkade. Dit uitgangspunt blijft in het wetsvoorstel ongewijzigd.

Niettemin ontstaat mogelijk een ongelijke behandeling bij een (zeer) beperkt aantal aangeslotenen onder de voorgestelde structuur van het transporttarief. In een beperkt aantal gevallen leidt de toepassing van een gemiddelde rekencapaciteit (het capaciteitstarief) bij kleine aansluitingen voor bepaling van de hoogte van het transporttarief tot een onwenselijke uitkomst. Aangeslotenen met een kleine aansluiting die veel elektriciteit invoeden, hebben daar soms een grotere aansluiting voor nodig dan zij nodig hebben louter op grond van hun verbruik. Omdat de hoogte van het capaciteitstarief afhankelijk is gemaakt van de grootte van de aansluiting, betalen deze systeemgebruikers ten gevolge hiervan ook een hoger transporttarief. Deze extra kosten kunnen oplopen tot enkele honderden euro’s per jaar. Invoeders van elektriciteit die niet onder het capaciteitstarief vallen, betalen een variabel transporttarief dat afhankelijk is van hun afgenomen elektriciteit en niet de elektriciteit die zij invoeden. Er bestaat om deze reden het risico op een ongelijke en nadelige behandeling van decentrale invoeding. Om deze ongelijkheid op te heffen is in dit wetsvoorstel opgenomen dat systeemgebruikers met een kleine aansluiting die decentraal invoeden de systeembeheerder kunnen verzoeken hun transporttarief los te koppelen van de grootte van hun aansluitcapaciteit en afhankelijk te maken van de capaciteit die zij nodig hebben voor hun verbruik. Van deze situatie zal overigens niet snel sprake zijn: de verbruikspiek bij kleinverbruikers is doorgaans vele malen groter dan de invoedingspiek die gepaard gaat met de bijvoorbeeld de productie uit zonnepanelen.

De fractieleden van de PvdA vroegen wat de logica is om producenten bij wet uit te sluiten van een transporttarief.

Vanuit het oogpunt van de veroorzaking van kosten is het slechts noodzakelijk dat voor het transport van elektriciteit wordt betaald door degene voor wie de elektriciteit getransporteerd wordt. Alle elektriciteit die producenten invoeden wordt ergens anders afgenomen, waardoor het voor de toepassing van het kostenveroorzakingsbeginsel niet uitmaakt of de producent of de verbruiker voor de transportkosten wordt aangeslagen. Deze interpretatie leeft breed in Europa: het producententarief is slechts in een beperkt aantal lidstaten ingevoerd. Hiernaast wordt verwezen naar het onderzoek van ECN naar invoering van een producententarief dat ik uw Kamer op 1 oktober 2012 heb toegezonden (Kamerstukken II 2012/13, 29 023, nr. 137). Aanleiding voor het onderzoek naar het producententarief was de verwachting dat Nederland netto-exporteur zou worden van elektriciteit. Ontwikkelingen op de internationale energiemarkt (waaronder de toename van Duitse windenergie) zorgen ervoor dat Nederland niet een exportland is geworden, maar in plaats daarvan op sommige momenten importeert en op andere exporteert. Hierdoor doet de belangrijkste aanleiding voor de invoering van een producententarief zich in de praktijk niet voor. Bovendien blijkt uit dit onderzoek dat producenten bij invoer van een producententarief de hogere kosten hiervan verrekenen in het leveringstarief voor afnemers. Ten slotte wordt opgemerkt dat deze bepaling ook al geldt in de huidige tariefstructuur en er op dit punt dus geen beleidswijziging plaatsvindt.

De fractieleden van de PvdA vroegen naar de logica van artikel 6.1, derde lid, van het voorliggend wetsvoorstel en waarom de transmissiesysteembeheerder voor gas niet onder het maximumtarief mag zitten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag over maximumtarieven van de fractieleden van de PvdA in deze paragraaf.

De leden van de SP-fractie vroegen waarom in artikel 6.6 wordt bepaald dat alleen afnemers van energie meebetalen aan de transportkosten van energie en stelden dat dit naar hun mening haaks staat op het kostenveroorzakingsprincipe.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag over de uitsluiting van producenten bij het in rekening brengen van het transporttarief van de fractieleden van de PvdA in deze paragraaf.

De fractieleden van de SP stelden dat de beperking voor invoering van een producententarief ACM buitenspel zet om het kostenveroorzakingsprincipe nader in te vullen in het tariefbesluit van artikel 6.12 en vroeg om een reactie.

Het kostenveroorzakingsprincipe is een Europees vastgelegde randvoorwaarde voor de vormgeving van de tariefstructuur. Het is belangrijk op te merken dat het vrijstellen van producenten van transportkosten niet in strijd is met het kostenveroorzakingsbeginsel. Dit is nader toegelicht in de beantwoording van de vraag van de fractieleden van de PvdA in deze paragraaf.

Voorts is van belang dat invulling van het kostenveroorzakingsprincipe in de tariefstructuur niet slechts een aangelegenheid is voor ACM. Het is de wetgever toegestaan om de belangrijkste kaders van de tariefstructuur te bepalen. Het past ook bij de rol van de wetgever om over belangrijke verdelingsvraagstukken te besluiten. Binnen deze kaders heeft ACM voldoende ruimte om haar reguleringstaak uit te voeren. Thans zijn belangrijke elementen van de tariefstructuur neergelegd in de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de besluiten en regelingen die in deze wetten hun grondslag vinden. Ten aanzien van het producententarief geldt bijvoorbeeld dat in de Elektriciteitswet 1998 is vastgelegd dat het transporttarief in beginsel slechts bij verbruikende aangeslotenen in rekening wordt gebracht.

De fractieleden van de SP stelden dat prosumenten met zon-PV of industrie met opslagdiensten meebetalen aan transportkosten maar producenten niet en dat dit naar hun mening in het licht van het kostenveroorzakingsprincipe zou moeten worden aangepast.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de fractieleden van de PvdA over de betaling van transporttarieven door prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie in deze paragraaf.

De leden van de CDA-fractie vroegen welke veranderingen het voorstel met zich meebrengt ten aanzien van het socialiseren van kosten.

De kostenverdeling via de tariefstructuur van de energiesystemen wordt met dit wetsvoorstel slechts op enkele punten beperkt aangepast. Momenteel brengen systeembeheerders, met uitzondering van de transmissiesysteembeheerder voor gas, twee transporttarieven in rekening: een variabel transporttarief ter dekking van de kosten gerelateerd aan de transportinfrastructuur en een vast transporttarief ter dekking van de kosten voor overhead. Met dit wetsvoorstel wordt het vaste transporttarief als afzonderlijk tarief opgeheven. Dit komt de eenvoud van de tariefsystematiek ten goede. De kosten die thans via het vaste transporttarief worden verdeeld zijn zeer beperkt ten opzichte van de kosten die via het variabele transporttarief worden afgerekend. De herverdelingseffecten van deze vereenvoudiging zijn daarom verwaarloosbaar.

Een tweede aanpassing is het expliciet vastleggen dat distributiesysteembeheerders voor gas geen transporttarief in rekening mogen brengen voor de invoeding van (groen) gas. Voor elektriciteit was dit uitgangspunt reeds vastgelegd in artikel 29 van de Elektriciteitswet 1998. Hiermee wordt de behandeling van invoeding op de distributiesystemen voor gas en elektriciteit en tussen verschillende distributiesystemen voor gas gelijkgetrokken. De herverdelingseffecten van deze aanpassing zijn klein.

Ten slotte regelt het wetsvoorstel dat systeemgebruikers met een kleine aansluiting die decentraal invoeden de systeembeheerder kunnen verzoeken hun transporttarief los te koppelen van de grootte van de capaciteit van hun aansluiting en afhankelijk te maken van de capaciteit die zij nodig hebben voor hun verbruik. Kortheidshalve wordt voor een beschrijving van deze aanpassing verwezen naar de beantwoording van de vraag van de fractie van de PvdA over de betaling van transporttarieven door prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie in deze paragraaf. Omdat het een (zeer) beperkt aantal gebruikers van transportsystemen betreft die aan deze voorwaarden voldoen zijn de herverdelingseffecten van deze maatregel verwaarloosbaar.

De tariefsystematiek van de transmissiesysteembeheerder voor gas wijkt af van die van andere systeembeheerders. De transport- en aansluittarieven worden bij deze systeembeheerder thans in rekening gebracht via per invoed- en afleverpunt individueel vastgestelde tarieven. Deze uitgangspunten blijven in het wetsvoorstel ongewijzigd. Wel wordt de tariefstructuur van het transporttarief van de transmissiesysteembeheerder voor gas in de algemene maatregel van bestuur behorend bij deze wet op een aantal punten vereenvoudigd.

De leden van de fractie van D66 vroegen of in de gedelegeerde regelgeving ruimte wordt geboden voor flexibele en tijdsafhankelijke tarieven.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over flexibele tarieven van transportsystemen in paragraaf 2.3.

7.2 Tariefreguleringsproces

De fractieleden van de PvdA vroegen of de huidige wetstekst ten aanzien van tussentijdse investeringen in de Gaswet opgenomen kan worden in voorliggend wetsvoorstel, teneinde rechtszekerheid te creëren.

Momenteel wordt verrekening van tussentijdse investeringen in de tarieven mogelijk gemaakt voor drie typen investeringen: investeringen waar de RCR op van toepassing is, investeringen ten behoeve van kleine velden (alleen bij de transmissiesysteembeheerder voor gas) en bijzondere uitbreidingsinvesteringen.

In voorliggend wetsvoorstel is op eenzelfde wijze geregeld dat de kosten van investeringen ten behoeve van RCR-projecten eerder verrekend kunnen worden in de tarieven. In aanvulling daarop is bepaald dat – ook na ingebruikname – de kosten van RCR-investeringen eerder verrekend kunnen worden in de tarieven. Per abuis is in voorliggend wetsvoorstel de bepaling uit de huidige Gaswet over het tussentijds in de tarieven op kunnen nemen van investeringen ten behoeve van kleine velden niet overgenomen. Deze lacune wordt bij nota van wijziging hersteld. De mogelijkheid om de kosten van bijzondere uitbreidingsinvesteringen tussentijds te verrekenen in de tarieven vervalt omdat de categorie «bijzondere uitbreidingsinvesteringen» in dit wetsvoorstel wordt opgeheven. De regeling voor bijzondere uitbreidingsinvesteringen gaat met grote uitvoeringslasten gepaard en wordt zeer weinig toegepast. Voorts is in paragraaf 6.2 in antwoord op een vraag van de leden van de PvdA uiteengezet hoe de huidige investeringsplannen zich verhouden tot het investeringsplan zoals dit in het wetsvoorstel wordt geïntroduceerd.

De leden van de fractie van de PVV vroegen of niet iedere besteding doelmatig zou moeten zijn, of dit kan worden toegelicht en welke kosten hier bijvoorbeeld onder kunnen vallen.

Met de toepassing van de doelmatigheidskorting wordt gerefereerd naar de toepassing van de «x-factor» die conform de huidige wetgeving voorafgaand aan de reguleringsperiode wordt vastgesteld en vervolgens jaar op jaar in gelijke mate wordt toegepast op de toegestane inkomsten van een systeembeheerder. Door af te stappen van de wettelijk vastgelegde x-factor, hoeft ACM niet langer voor ieder jaar vast te houden aan de hoogte van de x-factor zoals die bij aanvang van de reguleringsperiode is bepaald, maar kan zij – wanneer daar aanleiding voor is – meer flexibel het verloop van de inkomsten tijdens een reguleringsperiode vaststellen. Het doel is dat ACM daarmee de inkomsten per jaar beter kan laten aansluiten op de verwachte efficiënte kosten zoals geschat aan het begin van de reguleringsperiode. Dat betekent niet dat (een deel van de) kosten niet worden beoordeeld op doelmatigheid. Het uitgangspunt dat alleen de efficiënte kosten van systeembeheerders worden verrekend in de tarieven geldt onverkort voor alle typen kosten.

Dezelfde leden gaven voorts aan dat zij de redenering om de reguleringsperiode vast te stellen op zes jaar niet volgen, omdat wordt gesteld dat een langere periode vanwege tariefschommelingen onwenselijk is terwijl daarna wordt gesteld dat halverwege de zesjaarsperiode het inkomstenbesluit wordt aangepast op basis van de actuele kosten. Deze leden vroegen voorts of daarmee de zorgen omtrent te grote tariefschommelingen zijn weggenomen.

Naarmate een reguleringsperiode langer is, stijgt het risico op tariefschommelingen. Dit risico wordt bij een reguleringsperiode van zes jaar – zonder tussentijdse aanpassing – onacceptabel geacht. Daarom bepaalt het wetsvoorstel dat wanneer ACM kiest voor een reguleringsperiode van zes jaar, een tussentijdse aanpassing op basis van actuele kosten verplicht is. Hiermee worden te grote tariefschommelingen voorkomen. Overigens staat tegenover het risico van een langere reguleringsperiode het voordeel dat langer zekerheid bestaat over de hoogte van de tarieven en dat mede daardoor de prikkel sterker is die systeembeheerders hebben om kosten te besparen om binnen de reguleringsperiode de winst te vergroten.

Dezelfde leden merkten op dat ACM de tarieven voor de systeembeheerders het afgelopen jaar naar beneden heeft bijgesteld, terwijl middels het energieakkoord juist wordt aangestuurd op extra investeringen en vroegen of zij uit deze bijstelling van de tarieven van systeembeheerders kan opmaken dat in voorgaande jaren het toezicht op de kosten ondermaats is geweest.

ACM maakt elke reguleringsperiode een nieuwe schatting van de efficiënte kosten van systeembeheerders. Daarbij betrekt zij ook een schatting van de rentetarieven die een systeembeheerder moet betalen aan vermogensverschaffers, onder andere op basis van de marktrente en risicovrije rente. Deze factoren werken op termijn door in de efficiënte kosten van systeembeheerders en daarom is het belangrijk dat ACM deze factoren regelmatig opnieuw meet en de uitkomsten toepast bij de bepaling van de efficiënte kosten. De bijstelling van de toegestane inkomsten en tarieven in de nieuwe reguleringsperiode volgt grotendeels uit een neerwaartse bijstelling van de geschatte rentetarieven van systeembeheerders. In voorgaande perioden waren die hoger, waardoor systeembeheerders ook hogere tarieven in rekening mochten brengen. De bijstelling van de tarieven is daarom geen teken dat het toezicht op de kosten in voorgaande perioden ondermaats is geweest. Voorts worden eventuele investeringen in systemen, ook als gevolg van het Energieakkoord en de energietransitie, pas verrekend in de tarieven van systeembeheerders wanneer deze worden gedaan. Het is dus niet opmerkelijk dat de in het Energieakkoord afgesproken ambities voor verduurzaming niet onmiddellijk hun weerslag vinden in de tarieven van systeembeheerders.

7.3 Tariefstructuur

De fractieleden van de PvdA vroegen of de mening wordt gedeeld dat door middel van flexibele tarieven aangeslotenen op de juiste wijze gestimuleerd kunnen worden en of kan worden bevestigd dat deze ruimte uit het wetsvoorstel behouden blijft.

Kortheidshalve verwijs ik u voor beantwoording van deze vraag naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over dynamische tarieven van transportsystemen in paragraaf 2.3.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven welke wijzigingen in het wetsvoorstel op het gebied van het socialiseren van kosten zijn doorgevoerd of aangepast ten opzichte van de nu geldende Elektriciteitswet 1998 en Gaswet en of een indruk kan worden gegeven wat daarvan de gevolgen zullen zijn voor de tarieven voor eindgebruikers.

Kortheidshalve wordt voor beantwoording van deze vraag verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de leden van de CDA-fractie vragen over het socialiseren van kosten in paragraaf 7.2.

Dezelfde leden vroegen waarom uitsluitend voor transmissiesysteembeheerders is bepaald dat rekening gehouden moet worden met niet-beïnvloedbare kosten.

Voor distributiesysteembeheerders kan ACM ook rekening houden met niet-beïnvloedbare kosten. Het wetsvoorstel laat ACM daar de ruimte voor. De reden dat het voor transmissiesysteembeheerders expliciet is bepaald is dat door een verschil in niet-beïnvloedbare kosten dat geen landspecifiek kenmerk is in de vergelijking met transmissiesysteembeheerders uit andere landen verschillen kunnen ontstaan in de mate van efficiëntie van een transmissiesysteembeheerder terwijl dit dan gebaseerd is op kosten die niet-beïnvloedbaar zijn voor de transmissiesysteembeheerders. Bij distributiesysteembeheerders kan dit ook spelen, maar is de kans en impact veel kleiner doordat een verschil in niet-beïnvloedbare kosten van systeembeheerders binnen Nederland minder voor de hand ligt. Om die reden is het bij distributiesysteembeheerders voldoende het rekening houden met niet-beïnvloedbare kosten aan het oordeel van ACM te laten.

De fractieleden van het CDA vroegen of flexibele transporttarieven wenselijk zijn en of zij mogelijk blijven in de onderliggende algemene maatregel van bestuur.

Kortheidshalve wordt voor beantwoording van deze vraag verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over dynamische tarieven van transportsystemen in paragraaf 2.3.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of voor levering op het transportsysteem door kleinschalige installaties wel het transporttarief betaald moet worden, maar door grootschalige productie niet.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de fractieleden van de PvdA over de betaling van transporttarieven door prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie in paragraaf 7.1.

Dezelfde leden vroegen waarom producenten bij wet worden uitgesloten van een transporttarief.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag over de uitsluiting van producenten bij het in rekening brengen van het transporttarief van de fractieleden van de PvdA in paragraaf 7.1.

De leden van de fractie van de PVV vroegen of kan worden aangegeven waarom diegene die geen decentrale energie hebben straks honderden euro’s per jaar extra moeten betalen terwijl de kostenveroorzakers hier grotendeels van worden vrijgesteld.

Op dit moment is de capaciteit op het elektriciteitssysteem op de meeste plekken voldoende om de invoeding van decentrale invoeding te accommoderen zonder extra investeringen in het systeem. Hoe zich dit in de toekomst gaat ontwikkelen is onzeker. In het kader van voorliggend wetsvoorstel heb ik onderzoeksbureaus gevraagd om in kaart te brengen wat de effecten zijn van lokale (decentrale) invoeding op de kosten (en baten) voor het elektriciteitssysteem en of deze effecten nopen tot aan aanpassing van de kostenverdeling via de tariefsystematiek (D-Cision, ECN & Technische Universiteit Delft, De Tariefsystematiek van het Elektriciteitsnet, 23 december 2013). Samenvattend concluderen de onderzoekers uit modelberekeningen dat een toename van decentrale invoeding van elektriciteit kan nopen tot capaciteitsuitbreiding. Dit is echter in grote mate afhankelijk van het type technologie, verbruiksstrategieën, slimme afstemming van vraag en aanbod en het gedrag van aangeslotenen. In dergelijke gevallen is ook denkbaar dat decentrale energie kan helpen investeringen in systemen – en daarmee kosten – te voorkomen. In experimenten conform het Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking kan hier ervaring mee worden opgedaan. Uitgangspunt voor de tariefstructuur van het transporttarief is en blijft het kostenveroorzakingsbeginsel.

De leden van de PVV-fractie uitten hun bezorgdheid over een welvaartsoverdracht van arm naar rijk, omdat wie meer verdient, zich zonnepanelen kan permitteren en vroegen daarom om cijfers over de huidige stand van zaken met decentrale opwekking, waarbij onderscheid wordt gemaakt op basis van inkomen of huizenprijzen; en hoeveel mensen er in 2014 geprofiteerd hebben van de salderingsregeling, de verlaagde energiebelasting of andere subsidie of stimuleringsmaatregelen voor wat betreft decentrale opwekking.

Begin juli 2015 heeft de Stichting Natuur & Milieu een rapport uitgebracht over de hoeveelheid opgewekte zonne-energie in bijna alle 400 Nederlandse gemeenten. Hierin wordt geconcludeerd dat gemeenten met een hoger percentage eigendomswoningen en met een hoger gemiddeld inkomen ook hoger scoren als het gaat om zonne-energie. Per eind 2014 hebben circa 250.000 adressen een zonne-PV-installatie in Nederland. Het merendeel van deze adressen maakt gebruik van de salderingsregeling. Per juli 2015 maken 10 coöperaties gebruik van de regeling verlaagd tarief energiebelasting. Hoeveel mensen naast de salderingsregeling en de regeling verlaagd tarief ook gebruik hebben kunnen maken van lokale additionele stimuleringsmaatregelen van hun provincie of gemeente is niet bekend.

De leden van de PVV-fractie vroegen hoeveel mensen zullen profiteren van de kwijtschelding van kosten voor een grotere aansluiting voor decentrale invoeders.

Om een ongelijkheid tussen elektriciteitsproductie door kleinverbruikers en grootverbruikers op te heffen is in dit wetsvoorstel opgenomen dat systeemgebruikers met een kleine aansluiting die decentraal invoeden de systeembeheerder kunnen verzoeken hun transporttarief los te koppelen van de grootte van hun capaciteit en afhankelijk te maken van de capaciteit die zij nodig hebben voor hun verbruik. Er is geen berekening gemaakt van het aantal huishoudens dat gebruik zal maken van deze mogelijkheid. De verwachting is dat het om een beperkt aantal gebruikers gaat: de verbruikspiek bij aangeslotenen met een kleine aansluiting is doorgaans vele malen groter dan de invoedingspiek die gepaard gaat met de bijvoorbeeld de productie uit zonnepanelen.

Dezelfde leden vroegen of kan worden verklaard waarom bij de transporttarieven wordt geanticipeerd op voorziene uitgaven (vermogenskosten mogen al tijdens de aanleg in de tarieven verwerkt worden) en bij de SDE+ subsidies niet.

De door de leden genoemde subsidieverplichtingen van 10 miljard euro behelzen een cumulatief bedrag over 15 jaar. Voor een juiste vergelijking tussen de opslag duurzame energie en de uitgaven voor de SDE+ moet worden gekeken naar de jaarlijks benodigde kasuitgaven voor de SDE+. Deze kasuitgaven worden gedekt door de opslag voor duurzame energie.

Voor wat betreft de transporttarieven is er jaarlijks een vaste relatie tussen de uitgaven en de tarieven. Dit komt overeen met een bestemmingsheffing, waarbij er jaarlijks een direct verband bestaat tussen kosten en dekking daarvan via een opslag. Voor wat betreft de opslag voor duurzame energie gelden echter de begrotingsregels waarbij de inkomsten via de opslag duurzame energie en de uitgaven voor de SDE+ gescheiden worden verantwoord. Een directe bestemmingsheffing is daardoor uitgesloten. Aan het begin van de kabinetsperiode worden de inkomsten- en uitgavenkaders ex ante vastgesteld. Op dat moment is er een direct verband tussen de geplande jaarlijkse kasuitgaven voor de SDE+ en de inkomsten die nodig zijn om deze uitgaven via de opslag duurzame energie te kunnen dekken. Maar gedurende de kabinetsperiode kunnen de werkelijke uitgaven en inkomsten afwijken. Het begrotingssysteem betekent dat binnen de kabinetsperiode lager dan geraamde uitgaven niet leiden tot een lagere opslag, maar ook dat lager dan geraamde inkomsten die met de opslag worden opgehaald niet leiden tot lagere uitgaven voor de SDE+.

Daarbij is overigens aanvullend afgesproken dat overblijvend SDE+ budget beschikbaar blijft voor toekomstige uitgaven voor duurzame energie en niet voor andere uitgaven worden benut. Dit om te voorkomen dat de inkomsten uit de opslag duurzame energie op enig moment worden gebruikt voor dekking van andere uitgaven dan duurzame energie.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of de mogelijkheid wordt opengelaten om de cascadesystematiek aan te passen als de piekbelasting van hogere transportsystemen vermindert door decentrale invoeding en of dit na verloop van tijd zal worden onderzocht.

De energietransitie heeft tot gevolg dat energiesystemen anders gebruikt worden dan voorheen. De wijze waarop verschillende aangeslotenen het systeem gebruiken en daarmee de kosten daarvan beïnvloeden blijven een punt van aandacht gedurende de transitie. Het waarborgen van de kostenreflectiviteit van de tariefstructuur zal hierbij centraal blijven staan. Vooralsnog is er geen uitzicht op een probleem met de cascadesystematiek bij een vermindering van de piekbelasting van hogere transportsystemen.

De fractieleden van GroenLinks vroegen of mogelijkheden worden gezien om door middel van opslag en slim verbruik de piekbelasting te verlagen.

Vraag- en aanbodsturing en opslag zijn methoden om piekbelasting te beperken. Voor de toekomst zijn dit veelbelovende mogelijkheden om de investeringen in systemen te beperken. Er zitten echter ook nog complexe vraagstukken aan vast. Daarom moet hier eerst verder mee geëxperimenteerd worden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de fractie van de ChristenUnie over fundamentele herziening van de energiewetgeving aan het slot van paragraaf 1.

Dezelfde leden vroegen of het klopt dat kleine decentrale invoeding van elektriciteit niet mogelijk is zonder betaalde verbruiksaansluiting en hoe de transportvergoeding die wordt betaald voor decentrale invoeding zich verhoudt tot de vrijstelling van transportkosten voor invoeding door grote centrales.

Voor invoeding op het elektriciteitsnet is een aansluiting vereist. Voor het aanleggen, beheren en onderhouden van een aansluiting moet een aansluittarief betaald worden. Wanneer men elektriciteit afneemt van het transportsysteem, wordt daarvoor een transporttarief in rekening gebracht. In de tariefstructuur van het transporttarief bestaat geen transporttarief voor invoeding van elektriciteit. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen centrale of decentrale productie. Niettemin ontstaat mogelijk een ongelijke benadeling bij een (zeer) beperkt aantal aangeslotenen onder de huidige tariefstructuur van het transporttarief. Deze ongelijkheid wordt met voorliggend wetsvoorstel opgeheven. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de fractieleden van de PvdA over de betaling van transporttarieven door prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie in paragraaf 7.1.

7.4 Tariefregulering net op zee

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de voornemens de kosten van het transmissiesysteem op zee bij huishoudens neer te leggen en wat het verschil is tussen bekostiging via de tarieven en bekostiging via de opslag duurzame energie.

De infrastructuur voor windparken op zee wordt thans door windparkontwikkelaars gerealiseerd. De kosten hiervan zijn verdisconteerd in de subsidie aan de windparkontwikkelaars die wordt bekostigd uit de opslag duurzame energie. Door het transmissiesysteem op zee te bekostigen uit de opslag duurzame energie blijft de kostenverdeling tussen huishoudens en bedrijven gelijk. Het voornemen is dus niet om alle kosten neer te leggen bij huishoudens.

De onderstaande tabel geeft ter illustratie aan wat het effect zou zijn voor een gemiddeld huishouden en voor een fictieve grootverbruiker (bijvoorbeeld een groot staalbedrijf) indien de gemiddelde kosten van het transmissiesysteem op zee (circa 200 miljoen euro per jaar) niet meer uit de opslag duurzame energie bekostigd zouden worden, maar uit de transsporttarieven. De tabel laat zien dat het effect van een verschuiving significant zou zijn en dat de energie-intensieve industrie hierdoor fors geraakt zou worden, terwijl de concurrentiepositie van deze bedrijven al onder druk staat.

Indicatie jaarlijkse kosten transmissiesysteem op zee voor gezinnen en grootverbruikers
 

Jaarlijks verbruik

Kosten via opslag duurzame energie (euro/jaar)

Kosten via transporttarieven (euro/jaar)

Verschil

(euro/jaar)

Gemiddeld gezin

3.500 kWh

1.600 m3

18

7

– 11

Groot staalbedrijf

1.500.000.000 kWh

140.000.000 m3

121.759

2.860.927

+2.739.168

Het voornemen voor een rechtstreekse subsidie aan TenneT wordt thans verder uitgewerkt.

Dezelfde leden vroegen of de bekostiging van het transmissiesysteem gescheiden wordt van de opslag duurzame energie ter bekostiging van de SDE+-regeling.

Het voornemen is het transmissiesysteem op zee te bekostigen uit de opslag duurzame energie om de huidige bekostigingswijze en lastenverdeling in stand te laten. De bekostiging wordt daar dus niet van gescheiden. De rechtstreekse subsidie aan TenneT zal wel een ander instrument zijn dan de SDE+, dus de SDE+-regeling en de subsidie voor het transmissiesysteem op zee zullen wel van elkaar gescheiden zijn.

De leden van de CDA-fractie vroegen of eventueel te betalen schadevergoedingen altijd gesocialiseerd worden of dat schade ook door TenneT zelf gedragen moet worden, bijvoorbeeld als de schade aantoonbaar te verwijten valt aan TenneT.

Het uitgangspunt is dat TenneT de wettelijke taak krijgt het transmissiesysteem op zee aan te leggen en te beheren. Er is vertrouwen dat TenneT deze taak naar behoren uit zal voeren. Ook als de taken naar behoren worden uitgevoerd kunnen echter door calamiteiten eventuele schadevergoedingen verschuldigd zijn en in dat geval is het redelijk dat de kosten worden gesocialiseerd. De baten in de vorm van lagere subsidies aan de windparkexploitanten door het wegnemen van hun risico’s worden immers ook gesocialiseerd. Op het moment dat schade aantoonbaar te verwijten valt aan TenneT ligt die afweging anders. Om die reden voorziet het wetsvoorstel ingeval van grove nalatigheid van TenneT in het dragen van maximaal 10 miljoen euro per jaar door TenneT zelf.

De fractie van het CDA vroeg in hoeverre de geraamde kostenbesparing van 3 miljard euro als gevolg van het aanwijzen van TenneT kan worden gegarandeerd.

De kostenbesparing van 3 miljard euro is een inschatting en kan in die zin niet volledig gegarandeerd worden. Ook als over enkele jaren het transmissiesysteem op zee gerealiseerd is kan het nog niet met zekerheid worden vastgesteld, omdat er dan nog steeds een afhankelijkheid is van aannames over de kosten die individuele windparkontwikkelaars zouden hebben moeten maken om de windparken aan te sluiten op het transmissiesysteem op land. Gelet op het feit dat zowel DNV-GL als ECN de inschatting voor de kostenbesparing onderschrijven is er voldoende basis om aan te nemen dat deze kostenbesparing ook daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Ook nu de plannen voor windenergie op zee steeds verder uitgewerkt worden staat de kostenbesparing nog steeds overeind.

De PVV-fractie vroeg naar de achtergrond van de lastenverschuiving die door bekostiging van het transmissiesysteem op zee via de transporttarieven zou ontstaan, hoe het kan dat die effecten significant zijn ten opzichte van de bestaande kosten van de systemen in Nederland en hoe de verdeling is tussen burgers en bedrijven.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de CDA-fractie over de bekostiging van het transmissiesysteem op zee aan het begin van deze paragraaf.

De leden van de PVV-fractie vroegen hoe de SDE+ systematiek voor het transmissiesysteem op zee overeenkomt met de algemene SDE+ systematiek en of de subsidie aan TenneT de volledige kosten zal dekken.

De bekostiging van het transmissiesysteem op zee via een subsidie aan TenneT zal vormgegeven worden in een apart instrument. Het is dus niet zo dat TenneT (al dit jaar) mee moet dingen naar subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie. Het voornemen is om de kosten van het transmissiesysteem op zee volledig te dekken met de subsidie. Het instrument moet echter nog verder uitgewerkt worden en als onderdeel daarvan worden gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over staatssteunaspecten. Uw Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.

Dezelfde leden vroegen of de bekostiging van het transmissiesysteem op zee openbaar gemaakt wordt en of te betalen schadevergoedingen daar onderdeel van uit maken.

Net als de kosten van de systemen op land zullen de kosten van het transmissiesysteem op zee openbaar zijn. Het voornemen is alle kosten, waaronder eventueel te betalen schadevergoedingen, in de bekostiging mee te nemen. Zoals in antwoord op de vorige vraag is opgemerkt wordt de bekostiging nog nader uitgewerkt.

De fractieleden van de PVV vroegen of door het eigen risico van TenneT van 10 miljoen euro per jaar bij grove nalatigheid deze kosten op geen enkele wijze kunnen worden doorberekend aan de eindgebruiker of belastingbetaler en of eventuele kosten op de directie en raad van commissarissen te verhalen zijn.

Indien sprake is van grove nalatigheid worden tot een maximum van 10 miljoen euro de kosten niet doorberekend in de tarieven. Deze kunnen dus niet worden doorberekend aan de eindgebruiker en moeten door TenneT zelf gedragen worden. Aangezien TenneT in publieke handen is kan dat consequenties hebben voor het dividend dat de staat als aandeelhouder ontvangt. Het verhalen van schade op de directie of raad van commissarissen zal niet snel aan de orde zijn. Bij bestuurders is dit aan de orde als de bestuurder zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld. Dat de onderneming grove nalatigheid kan worden verweten leidt niet automatisch tot bestuurdersaansprakelijkheid. Het zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Aansprakelijkheid van de commissarissen is nog minder snel aan de orde. Daar kan pas sprake van zijn als de commissarissen tekortschieten in hun toezichthoudende taak.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe omgegaan wordt met schadevergoeding indien TenneT niet op tijd kan beginnen met de aanleg van het transmissiesysteem op zee door te late inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel bevat voor die situatie geen bijzondere voorziening. In het scenario op grond van artikel 5.6 van het wetsvoorstel zal opgenomen worden op welk moment het transmissiesysteem op zee gereed moet zijn voor de aansluiting van specifieke windparken. Het scenario kan pas worden vastgesteld als het wetsvoorstel in werking is getreden. Op het moment van vaststellen van het scenario zal uiteraard geen datum worden opgenomen die op voorhand onhaalbaar is. De problemen van te late inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel liggen dan ook niet in de schadevergoedingsregeling, maar in het feit dat partijen die voorstellen in willen dienen bij de tender voor windenergie op zee geen duidelijkheid hebben over waarop zij hun bieding baseren.

De leden van fractie van D66 vroegen wanneer sprake is van grove nalatigheid waardoor TenneT zelf (deels) de te betalen schadevergoedingen moet dragen, hoe het maximum van 10 miljoen euro zich verhoudt tot de totale kosten en waarom niet gekozen is voor een procentueel bedrag.

Van grove nalatigheid is sprake bij een ernstig verzuim of het moedwillig maken of voorzetten van fouten. In het kader het transmissiesysteem op zee kan dit bijvoorbeeld gaan om het niet ingrijpen als duidelijk is dat problemen ontstaan of het niet opnemen van passende prikkels en boeteclausules in contracten met leveranciers.

Gekozen is voor een bedrag van 10 miljoen euro omdat dit voor iedereen helderheid geeft, het voldoende prikkel biedt en het ook zeker is dat het de financiële positie van TenneT op lange termijn niet in het geding brengt zodat de leveringszekerheid gewaarborgd blijft. Hoe het bedrag zich verhoudt tot de totale kosten is minder relevant. Het gaat erom hoe de 10 miljoen euro zich verhoudt tot de winst van TenneT, omdat het rechtstreeks ten koste zal gaan van de winst. In 2014 was de winst voor belastingen van TenneT TSO B.V. 124 miljoen euro. Een tegenvaller van 10 miljoen euro zou dus een significant effect op de winst hebben en biedt dan ook een voldoende prikkel.

Dezelfde leden vroegen hoeveel de tarieven stijgen als sprake is van schadevergoedingen en of daar een maximum aan zit.

Het voornemen is het transmissiesysteem op zee te bekostigen uit de opslag duurzame energie. De transporttarieven zullen in dat geval niet beïnvloed worden door de kosten van het transmissiesysteem op zee. Ten aanzien van de hoogte van eventuele schadevergoedingen wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de PVV-fractie naar de hoogte en het maximum in paragraaf 6.7.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar een toelichting op de keuze voor bekostiging van het transmissiesysteem op zee via de opslag duurzame energie, of de opslag duurzame energie niet bedoeld is voor realisatie van hernieuwbare energie en waarom fossiele energie wel via tarieven wordt bekostigd.

Voor de achtergrond van de keuze voor bekostiging via de opslag duurzame energie wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar voornemens om de kosten van het transmissiesysteem op zee bij huishoudens neer te leggen aan het begin van deze paragraaf. De opslag duurzame energie is bedoeld voor de bekostiging van hernieuwbare energie. Met bekostiging van het transmissiesysteem op zee wordt de opslag duurzame energie daar ook voor gebruikt. Het transmissiesysteem op zee is immers bedoeld voor windenergie op zee en zorgt ervoor dat dit goedkoper kan worden gerealiseerd dan als windparkontwikkelaars zelf zouden moeten voorzien in aansluiting van hun windpark op het transmissiesysteem op land. Het beeld dat fossiele energie zou worden bekostigd uit tarieven is onjuist. De systemen op land worden bekostigd uit de tarieven en via die systemen wordt zowel groene als grijze elektriciteit getransporteerd. Ook de elektriciteit die is opgewekt op zee zal via de systemen op land verder worden getransporteerd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stelden de vraag of aanwijzing van de transmissiesysteembeheerder op zee per 1 januari 2016 haalbaar is, wat de gevolgen zijn van eventuele vertraging en of TenneT voldoende kan anticiperen op de aanwijzing.

De daadwerkelijke aanwijzing van de transmissiesysteembeheerder zal kort na de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel plaats kunnen vinden. De Wet windenergie op zee geeft TenneT de taak om de aanleg van het transmissiesysteem op zee voor te bereiden, waardoor TenneT kan anticiperen op de definitieve aanwijzing. TenneT kan pas tot investeringsbeslissingen overgaan als er zekerheid is over de aanwijzing en de taken. Het meest kritische tijdpad is de eerste tender voor windenergie op zee. De deelnemers aan de tender zullen tijdig moeten weten waar ze een bieding op moeten baseren. Voor een antwoord naar de eventuele gevolgen van vertraging wordt verwezen naar paragraaf 3.2.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen voorts op welke manier wordt voorzien in een regeling voor schadevergoeding als gevolg van te late oplevering of storing van het transmissiesysteem op zee.

Voor beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie over een schadevergoedingsregeling bij te late oplevering aan het begin van paragraaf 6.7.

De fractieleden van GroenLinks stelden de vraag waarom gekozen is voor onevenredige bijdrage van aangeslotenen met een kleine aansluiting voor de bekostiging van het net op zee en waarom wel de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie betrokken is en niet de CO2-uitstoot en het energieverbruik.

Voor de achtergrond van de keuze voor bekostiging via de opslag duurzame energie wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar voornemens om de kosten van het transmissiesysteem op zee bij huishoudens neer te leggen aan het begin van deze paragraaf. De concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven is iets dat logischerwijs betrokken wordt bij de afweging of een wijziging in de bestaande lastenverdeling wenselijk is. Op basis hiervan is de conclusie getrokken dat een andere lastenverdeling niet wenselijk is. De mate waarin consumenten of bedrijven CO2-uitstoten of energie verbruiken speelt geen rol bij de afweging van de bekostiging van een transmissiesysteem. Voor de beperking van CO2-uitstoot en energiebesparing zijn andere instrumenten bedoeld.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de subsidie aan TenneT voor het transmissiesysteem op zee ten koste gaat van de SDE+ en of is overwogen om in plaats daarvan extra middelen in te zetten voor hernieuwbare energie.

De bekostiging van het transmissiesysteem op zee via de opslag duurzame energie gaat niet ten koste van de SDE+, omdat tegenover de beperktere beschikbaarheid van middelen voor de SDE+ staat dat de infrastructuur op zee niet meer bekostigd hoeft te worden via de SDE+-subsidie aan windparkontwikkelaars. Er is niet overwogen het transmissiesysteem op zee te bekostigen via de tarieven en de middelen die hierdoor binnen de SDE+ vrijkomen te gebruiken voor extra hernieuwbare energie.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of haar mening wordt gedeeld dat niet meer subsidie voor het transmissiesysteem op zee moet worden verstrekt dan aan de windparkontwikkelaars zou worden betaald voor de infrastructuur en of hierover contact is geweest met windparkontwikkelaars.

De reden dat TenneT wordt aangewezen als transmissiesysteembeheerder op zee is dat dit goedkoper is dan het laten realiseren van de infrastructuur door de individuele windparkontwikkelaars. Het is dan ook voor mij ondenkbaar dat de kosten van het transmissiesysteem op zee hoger uit zouden vallen dan normaliter aan subsidie zou worden verstrekt aan windparkontwikkelaars voor de infrastructuur. Door ECN is onderzoek gedaan naar welke kosten door windparkontwikkelaars zouden worden gemaakt. Hierbij is de sector geconsulteerd. Over de conclusies van dit onderzoek heb ik uw Kamer in maart 2015 geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 15).

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen daarnaast of de transmissiesysteembeheerder altijd de volledige schade van de windparkontwikkelaar vergoedt als sprake is van vertraagde oplevering.

Voor beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie over een schadevergoedingsregeling aan het begin van paragraaf 6.7.

8. Inhoud overige hoofdstukken

8.2 Elektriciteits- en gasproductie

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre veiligheid een rol speelt bij de productie van gas in het voorliggende wetsvoorstel en waarom het kleineveldenbeleid is neergelegd in dit wetsvoorstel.

Het wetsvoorstel betreft primair de ordening van de elektriciteits- en gasmarkt. Hierbij is ook een aantal bepalingen over gasproductie opgenomen. Deze betreffen de marktordening rondom de gasproductie, zoals de marktordeningsaspecten van het kleineveldenbeleid. Deze bepalingen zijn zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de Gaswet. De veiligheid van gasproductie wordt geborgd door middel van andere wetten, waaronder de Mijnbouwwet.

De leden van de PVV-fractie wilden weten in hoeverre de rijkscoördinatieregeling wordt uitgebreid ten opzichte van de vigerende wetten en in hoeverre de rijkscoördinatieregeling reeds is toegepast om duurzame-energieprojecten door te drukken.

De rijkscoördinatieregeling wordt in het wetvoorstel niet aangepast ten opzichte van de vigerende wetten. Wel wordt in het verlengde van de toepasselijkheid van de rijkscoördinatieregeling bij de aanleg en uitbreiding van transmissiesystemen de rijkscoördinatieregeling van toepassing verklaard op de aanleg en uitbreiding van een transmissiesysteem op zee. De rijkscoördinatieregeling is bijvoorbeeld toegepast bij de aanleg van windmolens op land. Dit is gedaan om op gecoördineerde en samenhangende wijze tot besluitvorming te komen.

Verder wilden de leden van deze fractie weten waarom er verschillende grenzen aan de samenstelling per type gas gehanteerd worden bij het toelaten van dit gas op de systemen en of het ene type gas belangrijker wordt geacht dan de andere.

De verschillen in grenzen tussen de samenstelling van hoog- en laag-calorisch gas in de systemen zijn grotendeels historisch gegroeid. Na de vondst van het Groningenveld met een constante samenstelling werd deze samenstelling de norm voor (laag-calorisch) gas in Nederland. Toen later de kleine velden met hoog-calorisch gas in productie kwamen, is een apart systeem aangelegd voor dit gas. De samenstelling van het hoog-calorisch gas uit deze velden varieerde enigszins van veld tot veld. De afnemers van hoog-calorisch gas stelden zich daarom op enige variatie in. Recenter wordt hoog-calorisch gas geïmporteerd als LNG en via pijpleidingen. Laag-calorisch gas wordt ook als groen gas ingevoed in de systemen. De verschillen tussen invoeders en tussen verbruikers van het gas hebben hiermee geleid tot verschillende grenzen aan de samenstelling per type gas. In deze grenzen wordt geen verschillend belang van gassoorten tot uiting gebracht.

Voorts vroegen de leden van de PVV-fractie waarom er geen systeem wordt gehanteerd met strikte invoedspecificaties, zodat de wens gas in te voeden niet resulteert in extra investeringen.

De transmissiesysteembeheerder voor gas hanteert strikte invoedspecificaties. Zij is verplicht gas te weren dat niet aan deze invoedspecificaties voldoet. Er geldt echter een uitzondering voor de inname van inheems gas uit de kleine velden. De regel dat de transmissiesysteembeheerder voor gas dit gas inneemt, heeft voorrang op het weren van gas op basis van de samenstelling. Deze innameplicht van de transmissiesysteembeheerder voor gas is onderdeel van het kleineveldenbeleid waarmee het inheemse gas efficiënt gewonnen kan worden. Als de gassamenstelling de transmissiesysteembeheerder voor gas op oneconomisch hoge kosten zou jagen kan overigens de gassamenstelling wel een uitzondering vormen voor de innameplicht voor gas uit de kleine velden.

De leden van de GroenLinks-fractie informeerden of haar mening wordt gedeeld dat ook de oorsprong van fossiele energie in het kader van garanties van oorsprong nader geclassificeerd moet worden.

Garanties van oorsprong kennen een Europese grondslag en dienen binnen Europa verhandelbaar te zijn. Hierom geef ik er de voorkeur aan dat een verdere ontwikkeling van het systeem van garanties van oorsprong geharmoniseerd binnen Europa plaatsheeft.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het systeem van garanties van oorsprong verbetering behoeft en zo ja, waarom er niet voor is gekozen dit in het wetsvoorstel op te nemen.

Het doel van het systeem van garanties van oorsprong is transparantie voor de afnemers. Dit stelt afnemers in staat voor duurzame energie te kiezen. Dit doel wordt behaald met de bestaande Nederlandse implementatie van het Europese systeem. Er is mogelijkheid voor uitbreiding van het huidige systeem waaronder betere transparantie over opwekgegevens over de verschillende soorten fossiele opwekking. Certificering van verschillende soorten fossiele opwekking leidt echter tot aanvullende administratieve lasten. Voor het wetsvoorstel is de huidige implementatie van het Europese systeem beleidsneutraal omgezet uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. In de volgende fase van wetgevingsproject STROOM staat ook de beleidsmatige aanpak van dit onderwerp op de agenda. Hierbij geldt echter dat het de voorkeur heeft dat een verdere ontwikkeling van het systeem geharmoniseerd in Europa plaatsheeft. Ook hoeft een verbetering niet per se uit te gaan van wet- en regelgeving. Zo hebben leveranciers zelf afgesproken op het stroometiket op te nemen of elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in binnen- of buitenland is opgewekt. Dit heeft er toe geleid dat zonder regulering naar schatting 90% van de consumenten inmiddels over deze informatie beschikt.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen voorts of het systeem nu geen stimulans biedt voor het produceren van groene stroom, ook als consumenten wel voor groene stroom kiezen.

Door de technische kenmerken van de elektriciteitsvoorziening is het niet mogelijk om elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen via de systemen op een fysiek onderscheidbare wijze bij een verbruiker af te leveren. Hierdoor is Europees vastgelegd dat verbruikers door middel van het systeem van garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kunnen kiezen. De Europese handel in garanties van oorsprong maakt het mogelijk om grijze elektriciteit in combinatie met een gekochte garantie van oorsprong als elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen te verkopen. Deze mogelijkheid hoort bij het Europese systeem. Als meer consumenten voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kiezen, zal de groeiende vraag naar en daarmee prijs van garanties van oorsprong een stimulans gaan vormen om elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op te wekken.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen voorts of de visie wordt gedeeld dat het niet-certificeren van fossiele stroom de informatie voor de milieubewuste consument vertroebelt.

Het certificeren van fossiele stroom zou tot meer informatie voor de milieubewuste consument leiden waarbij verschillende maten van milieubelasting inzichtelijk worden. Zo heeft kolenstroom een hogere CO2-uitstoot per kWh dan gas, terwijl nucleaire energie in het geheel geen CO2-uitstoot kent.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe tegenover de certificering voor elektriciteit wordt gestaan staat die Oostenrijk hanteert, waarin ook fossiele stroom van een garantie van oorsprong wordt voorzien.

Ik volg het initiatief van Oostenrijk en het vergelijkbare initiatief van Zwitserland met interesse. Ik geef er de voorkeur aan dat een verdere ontwikkeling van het systeem van garanties van oorsprong geharmoniseerd binnen Europa plaatsheeft. Als er in de gehele Europese Unie garanties van oorsprong voor fossiele stroom komen, zal Nederland meedoen. In de volgende fase van het traject STROOM staan inhoudelijke beleidsveranderingen op dit onderwerp op de agenda.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het kleineveldenbeleid wordt vastgelegd in dit wetsvoorstel.

Een aantal belangrijke regels die het kleineveldenbeleid effectueren zijn in dit wetsvoorstel opgenomen. Deze zijn inhoudelijk niet veranderd ten opzichte van de vigerende Gaswet; zij zijn beleidsneutraal overgenomen van de Gaswet in het wetsvoorstel. Deze regels betreffen onder andere de plicht voor de transmissiesysteembeheerder voor gas om gas in te nemen uit de kleine velden en voor GasTerra om een redelijk aanbod te doen dit gas te kopen.

Voorts vroegen deze leden met welk doel het tienjarig productieplafond wordt vastgelegd en op welk moment dit gebeurt.

Ook het tienjarig productieplafond als onderdeel van het kleineveldenbeleid is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de Gaswet in het wetsvoorstel. Het doel van dit plafond is het maximeren van de inname door GasTerra van gas uit het Groningenveld zodat GasTerra een prikkel heeft gas uit de kleine velden in te kopen om aan haar leveringsverplichtingen of verkoopambities te voldoen. Dit plafond wordt elke vijf jaar vastgesteld en maximeert de totale productie gedurende een periode van tien jaar. Door deze systematiek overlappen deze tienjaarsperiodes. Eind 2005 en eind 2010 zijn plafonds voor respectievelijk de periode 2006 tot en met 2015 en 2011 tot en met 2020 vastgesteld. Eind 2015 wordt het plafond voor de periode 2016 tot en met 2025 vastgesteld. Er is een wettelijke grondslag om de vaststelling van het plafond te motiveren vanuit het kleineveldenbeleid. Er is geen grondslag om op basis van een andere motivatie een ander doel na te streven met het plafond. Daarvoor dient onder meer het productieplafond op basis van de Mijnbouwwet.

8.3 Gasopslag en LNG

De leden van de CDA-fractie vroegen op basis van welke criteria wordt besloten dat LNG- of gasopslagcapaciteit wordt vergroot en informeerden naar checks-and-balances van de marktordening waarmee een overaanbod wordt voorkomen gefinancierd uit publieke middelen.

De markt voor LNG-hervergassing- en gasopslagcapaciteit is een vrije markt. Partijen zullen slechts investeren in nieuwe capaciteit als zij hiervoor een economische onderbouwing hebben. Ook staatsdeelnemingen (N.V. Nederlandse Gasunie en EBN B.V.) hebben in LNG- en gasopslagcapaciteit geïnvesteerd. Deze investeringen zijn alle in de vorm van joint ventures met private partijen.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre er een gelijk speelveld tussen marktpartijen en de systeembeheerder ten aanzien van gasopslag is.

De transmissiesysteembeheerder voor gas mag slechts wettelijke taken uitvoeren. Hier behoort gasopslag niet toe. Het moederbedrijf van de transmissiesysteembeheerder voor gas, N.V. Nederlandse Gasunie, heeft samen met private marktpartijen geïnvesteerd in gasopslag. De transmissiesysteembeheerder voor gas dient haar klanten non-discriminatoir transportdiensten te bieden. ACM ziet hier op toe. Dit borgt een gelijk speelveld voor exploitanten van gasopslagen.

Deze leden vroegen voorts of sprake is van een tarifering die uitgaat van Groningen als centrale inlaat op het gasnet en in hoeverre dit een negatieve werking voor gasopslag heeft.

De transmissiesysteembeheerder voor gas hanteert een tariefsystematiek voor zijn transport waarbij betaald wordt voor invoed- en onttrekkingscapaciteit op punten op zijn systeem. De tarieven verschillen per punt. De mate waarin de tarieven afstandsafhankelijk zijn wordt niet beïnvloed door dit wetsvoorstel. Een negatieve werking voor gasopslag gaat van het wetsvoorstel niet uit.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe wordt gewaarborgd dat gasopslagen en LNG-installaties, investeringen met een lange tijdshorizon, pas gebouwd worden als deze passen bij de beleidsdoelstellingen op het gebied van energie en klimaat.

Een aantal instrumenten wordt ingezet voor de beleidsdoelstellingen op het gebied van energie en klimaat, bijvoorbeeld subsidie voor de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen en het Europese systeem voor CO2-uitstoot-certificaten. Deze instrumenten zijn mede bepalend voor het marktklimaat voor investering in gasopslag en LNG. In dit klimaat kunnen deze investeringen aantrekkelijk zijn. Dan gaan de investering en het najagen van de beleidsdoelstellingen op het gebied van energie en klimaat hand in hand.

Voorts vroegen de leden of de staat zich in het bouwproces op enigerlei wijze aan de winstgevendheid van gasopslagen en LNG-installaties committeert, bijvoorbeeld bij het in werking stellen van de rijkscoördinatieregeling.

Bij de beoordeling in het kader van de rijkscoördinatieregeling wordt de business case niet in ogenschouw genomen. Het is aan de aanvrager om de business case te onderzoeken en al dan niet te besluiten te investeren. Zoals in de beantwoording hierboven bij vragen van de leden van de CDA-fractie beschreven, zijn er staatsdeelnemingen die in een joint venture investeren in gasopslagen en LNG. De staat garandeert de winstgevendheid voor de private partners niet.

8.4 Markten en handel

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom er voor wat betreft de programmaverantwoordelijkheid bij het kleineveldenbeleid altijd sprake moet zijn van alles-of-nietscontracten.

GasTerra dient een aanbod tegen redelijke tarieven en voorwaarden aan producenten van kleine velden voor de inkoop van het gas te doen. De tarieven kunnen afwijken van de groothandelsmarktprijs op TTF. Als geen sprake zou zijn van een alles-of-nietscontract zou een kleineveldenproducent het gas aan GasTerra kunnen leveren wanneer dit gunstiger is en zelf op TTF aan een andere partij verkopen als dat gunstiger is. Om dit te voorkomen hoeft GasTerra slechts alles-of-nietscontracten aan te bieden. Kleineveldenproducenten zijn niet verplicht op het aanbod van GasTerra in te gaan.

Voorts vroegen de leden van de PVV-fractie wat er door middel van deze regeling wordt beschermd (de leveringszekerheid of de producten van de kleine velden), en of dergelijke restricties er voor zorgen dat GasTerra eerst dit soms duurdere gas moet kopen, waardoor zij goedkoper gas op de markt laat schieten.

Het kleineveldenbeleid beoogt een planmatige winning van het Nederlandse gas omdat uit nationaal-economisch oogpunt het verbruik van Nederlands gas beter is dan import van gas. Dit komt ook de leveringszekerheid ten goede. Dit leidt niet tot oneconomisch gedrag bij GasTerra. GasTerra koopt op commerciële basis gas in, want de opkoopplicht van GasTerra betekent niet dat het kleineveldengas tegen een oneconomische prijs wordt ingekocht. Het staat kleineveldenproducenten vrij het gas niet aan GasTerra te verkopen als men het voor betere voorwaarden of prijzen aan een andere partij meent te kunnen verkopen. Van deze vrijheid wordt ook daadwerkelijk gebruik gemaakt. Zoals in het antwoord op de vorige vraag beschreven wordt GasTerra tegen oneigenlijk gebruik van haar opkooplicht beschermd doordat zij slechts alles-of-nietscontracten hoeft aan te bieden.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het volgens de Europese regels mogelijk is om in de nationale wetgeving producenten en handelaren in gas te verplichten de oorsprong van het gas te registreren en kenbaar te maken aan de afnemer. Ook vroegen deze leden of een dergelijke registratie is overwogen.

Richtlijn 2009/73 en richtlijn 2009/28 kennen geen verplichting tot registratie van de oorsprong van gas. Hoewel deze richtlijnen een dergelijke registratie niet verbieden, is er niet voor gekozen dit in het wetsvoorstel op te nemen. De hoofdstukken productie, handel en levering zijn beleidsneutraal overgenomen uit de bestaande wetten. Het invoeren van een dergelijke registratieplicht zou een inhoudelijke wijziging met zich meebrengen, die ook zou leiden tot extra administratieve lasten voor producenten, handelaren en leveranciers. Wel is het op basis van artikel 2.10 van het wetsvoorstel mogelijk om garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen aan te vragen. Hiermee kan worden aangetoond dat gas afkomstig is uit hernieuwbare bronnen.

8.5 Levering en consumenten

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het belang wordt gezien van een verbetering van de stroomcertificering met het oog op informatie naar de consument, en zij vroegen hierbij naar de visie dat het niet-certificeren van grijze stroom deze informatie vertroebelt (door de toepassing van «handelsmix» en door het gemak om certificaten over gecertificeerde stroom te «plakken»).

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de vertroebeling van de informatie voor de milieubewuste consument in paragraaf 8.2.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of de analyse wordt gedeeld dat de belangen tussen de verschillende stroomleveranciers ver uit elkaar liggen, waardoor een sector brede verbetering nooit aan de orde zal zijn.

De leveranciers hebben onderling afgesproken op het stroometiket op te nemen of elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in binnen- of buitenland is opgewekt. Dit heeft er toe geleid dat zonder regulering naar schatting 90% van de consumenten inmiddels over deze informatie beschikt. Dit voorbeeld laat zien dat de sector zelf verbetering kan doorvoeren. Het is echter mogelijk dat in de toekomst een verbetering wenselijk is die de sector zelf niet oppakt. Dan kan regulering een oplossing zijn.

Voorts informeerden deze leden of het voorbeeld van Zwitserland en Oostenrijk bekend is waar full disclosure (certificering van alle stroom als plicht bij levering) is ingevoerd, en zij vroegen of de eis tot full disclosure overwogen kan worden.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de certificering voor elektriciteit die Oostenrijk hanteert in paragraaf 8.2.

Hierna vroegen deze leden waarom wordt toegestaan dat stroom die niet in Nederland duurzaam is opgewekt, kan worden verkocht als duurzame stroom met behulp van een garantie van oorsprong, en zij vroegen of overwogen kan worden om te differentiëren in lichtgroene en donkergroene stroom, waarbij die laatste daadwerkelijk in Nederland opgewekt moet zijn.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden in paragraaf 8.2 op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks naar de mate waarin het systeem een stimulans biedt voor het produceren van groene stroom en de noodzaak voor verbetering van het systeem van garanties van oorsprong.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of kan worden toegelicht waarom grijze stroom op het stroometiket geen certificatieplicht kent terwijl het andere deel, met groene stroom, is gecertificeerd via garanties van oorsprong

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de GroelLinks-fractie in paragraaf 8.2.

Vervolgens vroegen deze leden waarom Nederland met het wetsvoorstel nog niet kiest voor 100% transparantie (full disclosure) ondanks dat de Council for European Energy Regulators (CEER) waar ACM lid van is, aanbeveelt om de marktwerking en transparantie op de elektriciteitsmarkt hierdoor te bevorderen en Oostenrijk en Zwitserland dit al hebben ingevoerd.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de certificering voor elektriciteit die Oostenrijk hanteert, in paragraaf 8.2.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het wenselijk wordt geacht dat de consument kan kiezen tussen verschillende grijze-stroom-producten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de vertroebeling van de informatie voor de milieubewuste consument in paragraaf 8.2.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of onderzocht kan worden of het stroometiket momenteel inzichtelijk is voor consumenten en afnemers, zowel de herkomst van het groene als van het grijze deel.

Er zijn geen aanwijzingen dat er breder ervaren klachten over de inzichtelijkheid zijn. In de volgende fase van wetgevingsagenda STROOM worden ook de onderwerpen productie en consumenten beleidsmatig aangepast. Mogelijk is er daarbij aanleiding voor een nadere beoordeling van de inzichtelijkheid.

De leden van de SP-fractie vroegen of het voorbeeld van Zwitserland en Oostenrijk waar full disclosure is ingevoerd bekend is naar de bereidheid de eis tot certificering van alle stroom als plicht bij levering te overwegen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de certificering voor elektriciteit die Oostenrijk hanteert, in paragraaf 8.2.

9. Stroomlijnen en optimaliseren Elektriciteits- en gaswet: vervallen artikelen

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of overwogen is de plicht voor leveranciers van elektriciteit zuinig en milieu hygiënisch om te gaan met energie nader in te vullen in plaats van het te schrappen.

Er is bij het omzetten van de Elektriciteitswet 1998 in het wetsvoorstel een afweging gemaakt bij deze plicht. Het doel om in het wetsvoorstel effectieve en handhaafbare regels op te nemen met een beperking van administratieve en overheidslasten woog hierbij zwaar. Hierbij telde ook dat de besparings- en milieudoelen voor leveranciers van elektriciteit effectiever worden nagestreefd door andere mechanismen. De ervaring met deze bepaling in de vigerende wetten is voorts dat toezicht en handhaving niet worden ingevuld.

De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of leveranciers en producenten belasting en opslag duurzame energie betalen over het eigen verbruik.

Het eigen verbruik door leveranciers en producenten is onbelast. De belasting wordt geheven ter zake van de levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting aan de verbruiker.

10. Uitvoering en handhaving

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of ACM heeft aangegeven gebruik te willen maken van een verlenging van de reguleringsperiode naar zes jaar en of dit niet een lange periode is in de steeds veranderende energiewereld.

ACM heeft niet aangegeven of zij gebruik wil maken van de mogelijkheid van een reguleringsperiode van zes jaar. Bij een langere reguleringsperiode ontstaat het risico dat het geschatte inkomstenniveau van een systeembeheerder uit de pas gaat lopen met de daadwerkelijke kosten van systeembeheerders. De bijstelling van het niveau van de toegestane inkomsten in de nieuwe reguleringsperiode kan dan groot zijn. Om deze reden bepaalt voorliggend wetsvoorstel dat, indien er gekozen wordt voor een reguleringsperiode van zes jaar, het inkomstenbesluit elke reguleringsperiode twee keer wordt vastgesteld. Het is aan ACM om een keuze te maken tussen de verschillende reguleringsperiodes.

10.4 De Minister

De leden van de D66-fractie vroegen naar de wenselijkheid dat ook bij grijze stroom stroomcertificering plaatsvindt is opdat consumenten inzicht krijgen over de herkomst van deze stroom en kunnen kiezen tussen verschillende producten, en of verduidelijkt kan worden waarom «full disclosure» nog geen onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks in paragraaf 8.2 naar de certificering voor elektriciteit die Oostenrijk hanteert, en naar de mogelijke vertroebeling van de informatie voor de milieubewuste consument door het niet-certificeren van fossiele stroom.

De leden van de D66-fractie vroegen om inzichtelijk te maken wat de administratieve lasten zouden zijn indien grijze stroomleveranciers verplicht worden om garanties van oorsprong te overleggen, en of zij daarbij ook kan aangeven hoe deze lasten zich zouden verhouden tot de lasten die groene stroomleveranciers nu al dragen voor de garanties van oorsprong voor «groene stroom».

De precieze administratieve lasten van invoering van garanties van oorsprong voor grijze stroom zijn niet bekend. Bij een vergelijking van de administratieve lasten van respectievelijk grijze- en groen-stroomproductie dient gemarkeerd te worden dat de garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie worden gebruikt om de subsidies in het kader van de SDE+regeling vast te stellen. Een garantie van oorsprong van grijze stroom heeft deze functie niet waardoor de administratieve last minder gerechtvaardigd is.

11. Uitvoerings- en handhavingstoets

11.1 Uitvoerings- en handhavingstoets ACM

De leden van de PVV-fractie uitten hun verbijstering erover dat de efficiëntie van het transmissiesysteem op zee achteraf wordt getoetst, wat vanwege de grootte van de investeringen juist prioriteit zou moeten krijgen terwijl het gebrek aan vergelijkingsmateriaal door landen als Denemarken en Duitsland geen argument is.

Een toetsing achteraf betekent dat na de uitvoering van een project waarbij daadwerkelijke uitvoering en kosten volledig vaststaan de efficiëntie wordt getoetst. Dit heeft voor- en nadelen ten opzichte van een toetsing vooraf. ACM heeft geoordeeld dat voor deze projecten toetsing achteraf beter is. Daarbij verwacht ACM dat het opnemen van het transmissiesysteem op zee in een integrale benchmark in de komende 5 tot 10 jaar niet mogelijk zal zijn vanwege een gebrek aan voldoende bruikbaar vergelijkingsmateriaal. Om die reden is ACM voornemens in ieder geval de komende 5 tot 10 jaar de efficiëntie van het transmissiesysteem op zee te toetsen middels een project specifieke toets achteraf. Toetsing achteraf betekent niet dat de toetsing lagere prioriteit krijgt; de toetsing zal zeker plaatshebben.

Verder vroegen deze leden welke discussiepunten van ACM niet zijn opgevolgd en waarom.

ACM heeft 99 aanbevelingen gedaan in haar uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 6, bijlage). Voor een groot deel zijn deze opgevolgd of in verdere gesprekken met ACM overbodig gebleken. Voor zover de aanbevelingen niet zijn opgevolgd is dat beschreven in paragraaf 11.1 van de memorie van toelichting. Het betreft het opnemen van sterkere financiële prikkels voor de transmissiesysteembeheerder op zee om het transmissiesysteem op zee tijdig te realiseren en om het beschikbaar te houden, het terughoudender zijn met herformulering van bestaande regelgeving en het in meer gevallen overnemen van de letterlijke bepalingen van Europese regelgeving.

12. Bedrijfseffecten

De leden van de fractie van de VVD vroegen welke wijzigingen in dit wetsvoorstel zijn opgenomen op het gebied van het socialiseren van kosten ten opzichte van de nu geldende Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en of kan worden aangegeven wat de gevolgen daarvan zijn voor de tarieven van eindgebruikers.

Kortheidshalve verwijs ik voor beantwoording van deze vraag naar het antwoord op de vraag van de leden van de leden van de CDA-fractie over het socialiseren van kosten in paragraaf 7.2.

De leden van de VVD-fractie vroegen om een toezegging er alles aan te doen de reductie van regeldrukeffecten te bewaken.

De effecten van de invoering van het wetsvoorstel zullen worden gevolgd. Hierbij zijn de regeldrukeffecten inbegrepen. Als blijkt dat er onverwachte ontwikkelingen zijn, kan dit reden zijn om maatregelen te nemen. Er is echter geen expliciet onderzoek naar regeldrukeffecten voorzien om de reductie van regeldrukeffecten te bewaken.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts in hoeverre er door de diverse mogelijkheden zaken per algemene maatregel van bestuur te regelen alsnog extra regeldruk kan optreden.

Het concept van het Besluit elektriciteit en gas is aan een apart onderzoek naar regeldrukeffecten onderworpen. Hieruit blijkt dat dit concept bijdraagt aan verdere reductie van de administratieve lasten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen om inzicht in de additionele administratieve lasten en kosten vanwege het certificatensysteem voor energieleveranciers van groene ten opzichte van de leveranciers van grijze stroom, en welke kosten en administratieve lasten er voor grijze stroom leveranciers zijn bij een verplichting garanties van oorsprong te overleggen voor hun grijze stroomdeel op het stroometiket.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van D66 naar de administratieve lasten van een verplichting voor grijze stroom leveranciers om garanties van oorsprong te overleggen, in paragraaf 10.4.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1.1

Vanuit verschillende fracties zijn meerdere vragen gesteld over de in het wetsvoorstel opgenomen definities. Bij de voorbereiding van het artikel met de definities is steeds gekeken naar wat de concrete problemen zouden zijn die nieuwe of andere definities met zich mee zouden brengen en hoe dat kan worden opgelost. Hierbij zijn ook de signalen van partijen uit de energiesector opgepakt. Vervolgens is het wetsvoorstel daar waar nodig op aangepast. Van belang is te realiseren dat niet iedereen hierin tevreden kan worden gesteld. Waar duidelijke en werkbare definities voor veel partijen, waaronder nieuwkomers op de energiemarkt die mede vorm moeten geven aan de energietransitie, wenselijk zijn, zijn er ook partijen die hun weg goed weten te vinden in de grote hoeveelheid aan jurisprudentie en die in rechtszaken over de huidige definities hun gelijk hebben gekregen. Voor de regering is het uitgangspunt te komen tot voor iedereen heldere regelgeving en hierbij geen problemen te laten ontstaan voor de bestaande praktijk. Hieronder wordt aan de hand van de specifieke vragen van de verschillende fracties toegelicht wat de effecten van de verschillende definities zijn.

De fractieleden van de VVD stelden verschillende vragen over de definitie van aansluiting. Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van vergelijkbare vragen over de definitie van aansluiting van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 6.3.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de aanleiding is voor de wijziging van de definitie van aansluiting.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van een vergelijkbare vraag over de definitie van aansluiting van deze leden in paragraaf 6.3.

De fractieleden van de PvdA stelden de vraag waarom een verbinding tussen twee systemen niet langer gedefinieerd is als een aansluiting en hoe een dergelijke verbinding dan moet worden aangeduid.

Voor aansluitingen geldt een aantal regels, zoals de aansluitplicht van systeembeheerders en aansluittarieven, die niet gelden voor verbindingen tussen systemen. Een verbinding tussen systemen zou aangemerkt kunnen worden als een aansluiting, maar dan moeten allerlei uitzonderingen gemaakt worden op de regels omtrent aansluitingen. Dat werkt verwarrend en daarom is daar niet voor gekozen. Voor verbindingen tussen systemen gelden geen afwijkende regels ten opzichte van de regels voor systemen, dus is er ook geen nut voor een aparte definitie van verbindingen tussen systemen.

De leden van de PvdA-fractie gaven aan dat de verwijzing naar het begrip onroerende zaak niet langer onderdeel uitmaakt van de definitie van aansluiting en vroegen naar het effect hiervan.

In de definitie van aansluiting is een verwijzing naar de definitie van installatie opgenomen. In de definitie van installatie komt het begrip onroerende zaak terug. Daarmee is het begrippenkader in het wetsvoorstel op dit punt vergelijkbaar met het huidige begrippenkader.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom wordt afgeweken van de huidige praktijk waarin een aansluiting als onderdeel van het systeem wordt gezien.

Hiervoor geldt hetzelfde als bij de vraag hoe een verbinding tussen twee systemen moet worden aangemerkt. Voor aansluitingen gelden andere regels dan voor systemen. Zo gelden voor aansluitingen bijvoorbeeld geen eisen ten aanzien van redundantie. Door aansluitingen als onderdeel van het systeem te zien zouden allerlei uitzonderingen gemaakt moeten worden. Dat komt de duidelijkheid van de wetgeving niet ten goede. Om die reden worden aansluitingen als losstaand gezien en gelden specifieke regels.

Dezelfde leden vroegen waarom de zinsnede «en daarmee verbonden hulpmiddelen» opgenomen is in de definitie en of de hulpmiddelen kunnen verschillen voor elektriciteit en gas.

Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat een aansluiting uit meer kan bestaan dan kabels of leidingen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een transformator die onderdeel uitmaakt van de aansluiting. Gelet op het technisch verschillende karakter van elektriciteit en gas kunnen dat verschillende hulpmiddelen zijn.

Aangeslotene:

De leden van de PvdA-fractie vroegen omtrent de definitie van aangeslotene naar wie beschikt over de aansluiting en of dit feitelijk of juridisch moet worden vastgesteld.

Zowel de huidige definities als de voorgestelde definities hebben een feitelijke insteek. Het gaat er dus om of iemand in de praktijk een aansluiting heeft voor zijn installatie. Dat is een aangeslotene.

Afnemer:

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de definitie van afnemer wordt veranderd. Daarbij vroegen zij wat het verschil is tussen een grootafnemer en een eindafnemer.

De definitie van afnemer is gewijzigd om aan te sluiten bij de Europese definitie. De definitie van afnemer volgens de huidige wetten wijkt van de Europese definitie af, hetgeen tot verwarring kan leiden bij het lezen van de richtlijn en van de verordeningen. Verder bemoeilijkt het verschil tussen de nationale en Europese definitie van afnemer implementatie van de richtlijnen. Er zal immers steeds moeten worden nagegaan of de materiële reikwijdte van het begrip in de Europese regelgeving voldoende terugkomt in de nationale regelgeving. Het op de juiste plaatsen gebruiken van het Europese begrip is voor implementatie bij afwijkende definities onvoldoende. Voor de groep die in de huidige wetten onder de definitie van afnemer vallen, is in het wetsvoorstel een nieuwe definitie opgenomen, namelijk «aangeslotene».

Een eindafnemer koopt per definitie elektriciteit of gas voor eigen gebruik. Een grootafnemer koopt elektriciteit of gas om het door te verkopen buiten het systeem waarop hij is aangesloten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de wijziging van de definitie van afnemer betekent voor de keuzevrijheid van leverancier.

De wijziging van de definitie heeft geen gevolgen voor de keuzevrijheid van leverancier. In het wetsvoorstel is, evenals in de Europese regelgeving, de vrijheid van gebruikers van elektriciteit of gas om een leverancier te kiezen, nog steeds het uitgangspunt. Uitsluitend de formulering van dit uitgangspunt is aangepast. In het voorgestelde artikel 8.2 van het wetsvoorstel is dit verwoord als «iedere aangeslotene heeft keuzevrijheid van leverancier». Een aangeslotene is een ieder met een aansluiting, en daar vallen eindafnemers met een kleine aansluiting en eindafnemers met een grote aansluiting onder.

Beheerder van een gesloten distributiesysteem (GDS):

De leden van de PvdA-fractie vroegen of een beheerder van een gesloten distributiesysteem volgens het wetsvoorstel geen systeembeheerder is en of ingevolge de Europees regels een beheerder van een gesloten distributiesysteem wel een systeembeheerder is.

Een gesloten distributiesysteem valt binnen de verzameling van het begrip systeem, maar de beheerder daarvan valt niet onder definitie van systeembeheerder. Voor de beheerder van een gesloten distributiesysteem is in het wetsvoorstel een aparte definitie opgenomen. Dit is gedaan omdat het wetsvoorstel uitgaat van het stelsel van wettelijke taken voor een systeembeheerder en de regulering van de tarieven of vergoedingen die hij voor het uitvoeren van de wettelijke taken in rekening mag brengen. Aan een beheerder van een gesloten distributiesysteem wordt een beperkt aantal taken opgelegd en vindt de tariefregulering op een andere wijze plaats. Met een aparte definitie is dit relatief eenvoudig in het wetsvoorstel te regelen. Zonder aparte definitie, dus in de situatie dat de beheerder van een gesloten distributiesysteem onder de definitie van systeembeheerder valt, zouden telkens uitzonderingen voor de beheerder van een gesloten distributiesysteembeheerder gemaakt moeten worden. De beheerder van een gesloten distributiesysteem is dus een bijzondere systeembeheerder.

Congestie:

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de systeembeheerder de maximale transportcapaciteit bepaalt en de behoefte aan transport berekent. Zij vroegen tevens of zich congestie op een distributiesysteem kan voordoen en waarom de notie «een deel van het systeem» is opgenomen.

De maximale transportcapaciteit is afhankelijk van de technische vormgeving van het systeem, bijvoorbeeld het spanningsniveau. Een systeembeheerder heeft zijn systeem zelf ontworpen en weet welke capaciteit het systeem heeft. De behoefte aan transport berekent de systeembeheerder op grond van de ingediende transportprogramma’s. Aan de hand daarvan wordt duidelijk of congestie verwacht kan worden.

Congestie kan zich ook voordoen op een distributiesysteem. In het wetsvoorstel is «deel van een systeem opgenomen» omdat congestie meestal niet plaatsvindt op het gehele systeem van een systeembeheerder. Indien er bijvoorbeeld sprake is van congestie op het deel van het transmissiesysteem bij de Maasvlakte, heeft het deel van het transmissiesysteem in Noord-Holland daar in beginsel geen last van. Bovendien kan er geen gebied buiten het congestiegebied worden vastgesteld als het gehele transmissiesysteem als congestiegebied geldt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom is gekozen voor een afwijkende definitie van de Europese term congestiemanagement en waartoe een nationale definitie strekt. Ook vroegen zij hoe de Europese codes over congestiemanagement – met hun eigen definitie – geïmplementeerd moeten worden als in het wetsvoorstel iets anders wordt bedoeld met de term congestiemanagement.

De Europeesrechtelijke term is congestiebeheerprocedures. Deze procedures worden uitgewerkt in een Europese netcode en zijn na inwerkingtreding rechtsreeks, dus zonder implementatie in nationale regelgeving, van toepassing zijn in Nederland. Deze Europese procedures zijn van toepassing op grensoverschrijdende congestie en op binnenlandse congestie die een grensoverschrijdend effect kan hebben. Behalve deze vormen van congestie kan er ook lokaal congestie optreden, zonder dat er grensoverschrijdende effecten zullen optreden. Op deze vorm van congestie zijn nationale regels van toepassing en hierop doelt de voorgestelde definitie van congestiemanagement. Om verwarring tussen het Europeesrechtelijke begrip congestiebeheersprocedures en de nationale definitie van congestiemanagement te voorkomen, wordt in de nationale definitie bij nota van wijziging expliciet opgenomen dat de congestiebeheersprocedures niet onder de definitie van congestiemanagement vallen. Op deze wijze kan de Europese netcode zonder complicaties in Nederland worden uitgevoerd.

Directe lijn:

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de insteek van de definitie van directe lijn is veranderd, waarom niet langer van rechtswege sprake is van een directe lijn en waarom ervoor is gekozen om af te wijken van de Europese definitie.

De inhoudelijke invulling van het begrip directe lijn is hetzelfde als in de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet. Alleen is toegevoegd dat pas sprake is van een directe lijn nadat deze gemeld is. Reden hiervoor is dat anders sprake zou kunnen zijn van een directe lijn zonder dat betrokkenen zich dat realiseren. Dat zorgt voor onwenselijke rechtsonzekerheid. De uitwerking van het begrip directe lijn is in lijn met het Europese begrip, maar is omwille van de praktische bruikbaarheid wel concreter gemaakt. Dit is overigens geen nieuw voorstel, maar is reeds de bestaande vormgeving die met de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) (Stb. 2013, 573) tot stand is gekomen.

Distributiesysteem voor elektriciteit:

De leden van PvdA-fractie vroegen wat het onderscheidende verschil is tussen een «transmissiesysteem» en een «distributiesysteem».

Een transmissiesysteem voor elektriciteit is in de Elektriciteitswet 1998 het landelijk hoogspanningsnet. Het onderscheidende verschil is alleen het spanningsniveau. Systemen tot 110 kV zijn distributiesystemen en systemen vanaf 110 kV zijn transmissiesystemen. Dat neemt niet weg dat er eindgebruikers (die veel elektriciteit gebruiken en een aansluiting met een hoge aansluitwaarde hebben) zijn aangesloten op het transmissiesysteem; dit systeem heeft in de praktijk dus ook een distributiefunctie. Een transmissiesysteem voor gas is in de Gaswet het landelijk gastransportnet. De huidige afbakening van het landelijk gastransportnet loopt niet volledig via het drukniveau. Met het wetsvoorstel wordt geen wijziging in indeling, en daarmee het beheer, van het transmissiesysteem en de distributiesystemen beoogd. In het wetsvoorstel is daarom dezelfde afbakening opgenomen als in de Gaswet.

Eindafnemer:

De leden van PvdA-fractie vroegen wanneer sprake is van iemand die elektriciteit of gas koopt.

Koop wordt niet apart gedefinieerd in het wetsvoorstel, maar dit is omschreven in het Burgerlijk Wetboek. Koop is volgens het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven, de ander om daarvoor een prijs in geld te betalen.

De leden van PvdA-fractie vroegen of een «eindafnemer» moet beschikken over een «aansluiting».

Over het algemeen zal een eindafnemer over een eigen aansluiting beschikken, maar dat hoeft niet persé. Als de eindafnemer geen eigen aansluiting heeft beschikt de grootafnemer over een aansluiting. De grootafnemer verdeelt de kosten die hij maakt voor geleverde hoeveelheid elektriciteit of gas over de eindgebruikers. Welke verdeelsleutel de grootafnemer hierbij hanteert, wordt contractueel vastgesteld tussen de grootafnemer en de eindafnemers.

De leden van PvdA-fractie vroegen wanneer een persoon een «eindafnemer» is. Een eindafnemer koopt elektriciteit of gas voor eigen gebruik. Eindafnemers worden onderverdeeld in huishoudelijke eindafnemers en niet-huishoudelijke eindafnemers. Achter de aansluiting van de grootafnemer kunnen zich meerdere eindafnemers bevinden. Een maximum is hierbij niet aan te geven.

Gas:

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom wordt gepoogd een alomvattende definitie voor gas op te nemen en waarom er geen definitie wordt gegeven voor elektriciteit.

De definitie van gas die in het wetsvoorstel is opgenomen is overgenomen uit de Gaswet. Naast gas uit fossiele en gas uit hernieuwbare energiebronnen bestaan vele andere soorten gas. Stoffen kennen immers in principe drie verschijningsvormen: vast, vloeibaar en gasvormig. Op andere stoffen die gasvormig kunnen voorkomen is het wetsvoorstel niet van toepassing. Een definitie van gas is daarom noodzakelijk om de werking van het wetsvoorstel te kunnen bepalen. Bij elektriciteit speelt dit niet. Een definitie van elektriciteit is niet nodig om het toepassingsbereik van het wetsvoorstel te kunnen begrijpen.

Gasopslaginstallatie:

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat in de definitie van «gasopslaginstallatie» driemaal wordt verwezen naar de nieuwe definitie van «installatie», hetgeen dit een zeer complexe definitie maakt. Zij vroegen wat het gevolg is van de verwijzing naar de term «installatie».

De definitie van gasopslaginstallatie is ongewijzigd overgenomen uit de Gaswet. In de huidige definitie wordt ook verwezen naar «installatie». De nieuwe definitie van gasopslaginstallatie is, onder ander met LNG-installatie en windpark, een deelverzameling van de verzameling van «installatie».

Gesloten distributiesysteem (GDS):

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de Europese definitie van een gesloten distributiesysteem niet één-op-één is overgenomen.

De achterliggende reden om de definitie van een gesloten distributiesysteem verder uit te werken in artikel 4.4. is dat een beheerder van een gesloten distributiesysteem alleen door ACM erkend kan worden indien het systeem voldoet aan de eisen die in het voorgestelde artikel 4.4, eerste lid, worden gesteld. Indien niet langer aan deze eisen wordt voldaan, kan de erkenning van de beheerder worden ingetrokken. Vanuit wetstechnisch oogpunt dienen de materiële eisen voor de erkenning (en het intrekken daarvan) in het artikel over de erkenning te worden opgenomen, en niet in de definitie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of een gesloten distributiesysteem leidingen op een spanningsniveau boven de 110 kV kan bevatten.

Op dit moment zijn er gesloten distributiesystemen die worden bedreven boven een spanningsniveau van 110 kV. Het wetsvoorstel beoogt daar geen wijziging in aan te brengen. Om deze reden is in het voorstelde artikel 4.4, tweede lid, opgenomen dat een gesloten distributiesysteem op een hoger spanningsniveau bedreven mag worden. Voor gesloten distributiesystemen geldt een uitzondering die voor gewone distributiesystemen niet geldt. Er is voor gekozen om deze uitzondering op te nemen in het artikel over gesloten distributiesystemen, en niet in de definitie om alle regels over gesloten distributiesystemen zo veel mogelijk bij elkaar te houden.

Grootafnemer:

De leden van PvdA-fractie vroegen hoe kan worden vastgesteld of een «grootafnemer» elektriciteit of gas koopt. Deze leden vroegen daarnaast waarom deze nieuwe definitie is opgenomen en wat deze definitie betekent voor een zogenaamde co-locatie (datacenters), een camping, studentenflat en een gesloten distributiesysteem.

De koop blijkt uit de overeenkomst die een grootafnemer met een leverancier heeft gesloten. De definitie is opgenomen om het onderscheid met de eindafnemer te kunnen maken. In de genoemde voorbeelden beschikt de grootafnemer (bijvoorbeeld een eigenaar van een camping of van een studentenflat) over de aansluiting met een systeem en koopt deze grootafnemer elektriciteit of gas met het doel dit beschikbaar te stellen aan de campinggasten of studenten. Deze eigenaar is derhalve aan te merken als grootafnemer.

De leden van PvdA-fractie vroegen wat het onderscheidende verschil is tussen een «grootafnemer» en een «handelaar».

Een grootafnemer beschikt over een aansluiting en stelt elektriciteit of gas vervolgens ter beschikking buiten het systeem waarop hij is aangesloten. Een handelaar koopt elektriciteit of gas en verkoopt dit door aan een andere handelaar of een leverancier. Een handelaar hoeft dus niet te beschikken over een aansluiting omdat hij de elektriciteit of het gas niet fysiek geleverd krijgt.

De leden van PvdA-fractie vroegen of de klanten van een «grootafnemer» «eindafnemers» zijn en wat dat betekent voor de keuzevrijheid van leverancier.

De klanten van een grootafnemer kunnen eindafnemers zijn, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. In de situatie waar een hotel elektriciteit koopt en een gast deze verbruikt, kwalificeert deze gast niet als eindafnemer. De keuzevrijheid van leverancier is ingevolge artikel 8.2 van het wetsvoorstel toegekend aan «aangeslotenen», dus een ieder die beschikt over een aansluiting. Immers, een aangeslotene heeft een overeenkomst met een leverancier, en kan er ook voor kiezen deze overeenkomst te beëindigen en over te stappen naar een andere leverancier. Een eindafnemer zonder eigen aansluiting zal een uitzonderingssituatie zijn. Daarbij geldt dat een ieder altijd het recht heeft om de systeembeheerder om een aansluiting te vragen.

Handelaar:

De leden van PvdA-fractie vroegen of een handelaar alleen elektriciteit of gas verkoopt aan een andere handelaar of aan een leverancier.

Een handelaar kan inderdaad alleen elektriciteit of gas verkopen aan een andere handelaar of een leverancier. Als een handelaar elektriciteit of gas wil verkopen aan een eind- of grootafnemer heeft hij op dat moment niet meer de rol van handelaar, maar van leverancier. Een rechtspersoon kan overigens beide rollen vervullen.

Huishoudelijke afnemer:

De leden van PvdA-fractie vroegen welk gebruik kwalificeert als «huishoudelijk gebruik». Zij vroegen of een «huishoudelijke afnemer» ook «grootafnemer» kan zijn.

De definitie van huishoudelijk gebruik is overgenomen uit de richtlijnen. Gebruik van elektriciteit of gas voor commerciële of professionele activiteiten vallen niet onder huishoudelijk gebruik. Een grootafnemer verkoopt elektriciteit of gas door. Dat is een commerciële activiteit. Een grootafnemer kan dus geen huishoudelijk afnemer zijn.

Installatie:

De leden van de PvdA-fractie vroegen of duidelijk in beeld is wat moet worden verstaan onder het begrip installatie en of dat anders is dan in de huidige praktijk.

De totstandkoming van het begrip installatie is zorgvuldig voorbereid, uitgebreid besproken met betrokken partijen uit de sector en geconsulteerd. Dat heeft een scherp beeld opgeleverd wat onder installatie verstaan moet worden en dat is verwoord in de definitie in artikel 1.1 van het wetsvoorstel. Er zijn geen signalen dat dit begrip in de praktijk tot problemen zou kunnen leiden, behoudens de signalen over de koppeling van de definitie aan WOZ-objecten. Voor de achtergrond hiervan wordt verwezen naar de beantwoording van vragen over de koppeling met WOZ-objecten in paragraaf 6.3.

De fractieleden van de PvdA vroegen naar voorbeelden van wanneer iets duurzaam verbonden is en of dat ook via de grond kan.

Van verbondenheid is sprake als zaken rechtstreeks met elkaar verbonden zijn; een fysieke koppeling. Een verbinding via de grond is daarvoor onvoldoende, anders zouden immers alle zaken op een continent tot één installatie behoren. De reden dat hieraan is toegevoegd dat het om duurzame verbondenheid gaat is dat hiermee tot uitdrukking wordt gebracht dat bijvoorbeeld een apparaat dat van elektriciteit wordt voorzien via een stopcontact geen onderdeel gaat uitmaken van een installatie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in de definitie van installatie het begrip hulpmiddelen niet is opgenomen.

In de definitie is opgenomen dat het om elektrisch of gastechnisch materieel gaat. Hulpmiddelen vallen daaronder.

Dezelfde leden vroegen waarom in de definitie van installatie een onderscheid opgenomen is in het beheren en gebruiken van een installatie.

Met de formulering «wordt gebruikt of beheerd» wordt ruimte geboden voor verschillende situaties die in de praktijk kunnen bestaan. Zo is duidelijk dat bij een woning de installatie zowel wordt beheerd als gebruikt door de bewoner. Bij een hotel of een studentenwoning is dat deels anders. Daar ligt beheer en gebruik soms uit elkaar. Door ruimte te bieden voor meerdere mogelijkheden wordt voorkomen dat bijvoorbeeld een hotelkamer of studentenkamer als losse installatie moet worden gezien.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in de definitie van installatie de koppeling met WOZ-objecten is opgenomen, terwijl dit in eerder geconsulteerde versies niet het geval was.

De reden dat deze koppeling is opgenomen is dat voor de uitvoering van de energiebelasting deze koppeling van belang is. In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt namelijk ook de koppeling met WOZ-objecten gelegd en de uitvoering van die wet is in hoge mate afhankelijk van de definities van aansluiting en installatie in de energiewetgeving. Met partijen in de sector en de Minister van Financiën wordt nog wel gekeken naar alternatieven. Voor de achtergrond hiervan wordt verwezen naar de beantwoording van vragen over de koppeling met WOZ-objecten in paragraaf 6.3.

De leden van de PvdA-fractie stelden voorts verschillende vragen over het beschouwen van meerdere installaties binnen een WOZ-object als één installatie en de gevolgen daarvan.

Kortheidshalve wordt hieromtrent verwezen naar de beantwoording van de vragen van de PvdA-fractie over de koppeling tussen aansluiting en WOZ-objecten in paragraaf 6.3.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe moet worden vastgesteld of iets primair ten dienste staat aan verbruik of opslag van elektriciteit of gas.

Met de vraag wordt de focus gelegd op een beperkt deel van de definitie van installatie. De zinsnede waar deze woorden onderdeel van uitmaken is veel breder: «is bestemd voor of ten dienste staat aan het verbruik, de opslag, de overslag of de productie van elektriciteit of gas». Bij wetgeving betekent het woord «of» in beginsel «en/of». Dat maakt dat de betreffende formulering duidelijk maakt dat, wil sprake zijn van een installatie, het materieel een relatie moet hebben met elektriciteit of gas, maar dat dit niet specifiek alleen over verbruik, opslag, overslag of productie moet zijn. Het kan ook om een combinatie van activiteiten gaan.

De leden van de fractie van de PvdA stelden de vraag of met onderhavig wetsvoorstel het mogelijk is dat er sprake is van meerdere leveranciers op één aansluiting.

Dat is mogelijk op basis van het wetsvoorstel. Het is aan de partijen in de energiesector om dat ook technisch en administratief mogelijk te maken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de zinsnede «zich ten opzichte van een systeem of een directe lijn bevindt achter de voorzieningen die het systeem of de directe lijn beveiligen» toevoegt aan de definitie van installatie en wat de relatie is met het begrip overdrachtspunt uit jurisprudentie en codes.

Bedoelde zinsnede is van belang voor het bepalen waar de installatie begint. Dit komt in belangrijke mate overeen met het begrip overdrachtspunt dat in de praktijk wordt gehanteerd, omdat het overdrachtspunt in de regel bij de voorzieningen die het systeem beveiligen wordt gelegd. Het verschil is dat de definitie de afbakening voor alle gevallen aan een fysiek punt koppelt en het begrip overdrachtspunt ook de ruimte laat om dat op een ander willekeurig punt te doen. Dat laatste werd vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en gelijke behandeling van aangeslotenen onwenselijk geacht. Het is niet logisch om de overgang van verantwoordelijkheid tussen de systeembeheerder en de aangeslotenen op een ander punt te leggen dan waar in technische zin ook een scheiding in verantwoordelijkheden kan worden gelegd, zoals wel bij het begrip overdrachtspunt mogelijk is.

Kleine aansluiting:

De leden van de PvdA-fractie vroegen over de definitie kleine aansluiting waarom

voorgesteld wordt om in de definitie voor gas een volume-element op te nemen terwijl de definitie van een gasaansluiting gebaseerd zou moeten zijn op de capaciteit van de aansluiting.

De definitie in het wetsvoorstel is «aansluiting met een aansluitgrootte kleiner dan of gelijk aan 3 x 80 Ampère of 40 m3(n) per uur». Een grootheid in de eenheid m3(n) per uur is geen volume, maar geeft een capaciteit weer, uitgedrukt als volume per tijd. Dit is ook niet anders dan thans in de Gaswet is opgenomen.

Leverancier:

De leden van PvdA-fractie vroegen wat kwalificeert als «verkoop van elektriciteit of gas» en wat hierbij het verschil is tussen het leveren en het verkopen van elektriciteit en gas.

Verkoop door een handelaar is gericht op de verdere verkoop door de koper. De koper kan zowel een andere handelaar als een leverancier zijn. Verkoop door een leverancier is gericht op het verbruik door de koper.

De leden van PvdA-fractie vroegen waarom de definitie van leverancier is gewijzigd en waarom niet langer de term «organisatorische eenheid» wordt gebruikt.

De definitie van leverancier is gewijzigd om de leverancier af te kunnen bakenen van handelaar conform de Europese begrippen. Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan leverancier zijn; de aanduiding organisatorische eenheid biedt verder geen verduidelijking en is daarom in het wetsvoorstel achterwege gelaten. Daarnaast kennen de Europese richtlijnen het begrip organisatorische eenheid niet. In de richtlijnen wordt alleen natuurlijke en rechtspersoon gebruikt.

Ondersteunende diensten:

De leden van PvdA-fractie vroegen welke diensten nodig kunnen zijn voor de toegang of werking van een LNG- of gasopslaginstallatie en wat de gevolgen zijn van deze ruime definitie.

De voorgestelde definitie is ten aanzien van LNG- en gasopslaginstallaties niet ruimer dan de definitie die thans is opgenomen in de Gaswet. Zij is gebaseerd op de definitie in richtlijn 2009/73/EG, die luidt: «ondersteunende diensten: een dienst die nodig is voor de toegang tot en de exploitatie van transmissienetten, distributienetten, of LNG-installaties en/of opslaginstallaties, met inbegrip van het opvangen van fluctuaties in systeembelasting, menging en injecteren van inerte gassen maar niet inbegrepen installaties die uitsluitend ten dienste staan van transmissiesysteembeheerders bij de uitoefening van hun functies». In het wetsvoorstel blijft de definitie beperkt tot LNG-installaties en opslaginstallaties. Voor de toegang tot of de werking van LNG zijn diensten nodig bij het proces van hervergassing en de daarop volgende levering aan het systeem. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het toevoegen van stikstof aan het gas om het gas op de juiste kwaliteit te brengen. Bij gasopslaginstallaties kunnen er vloeibare verontreinigingen meekomen. Daarom wordt vaak het gas gedroogd voor het uit de opslag in een transportsysteem wordt ingevoed. Verder is compressie nodig voor injectie in de opslag, en drukverlaging bij invoeding in een transportsysteem wat ook soms opwarming van het gas vereist.

Producent:

De leden van PvdA-fractie vroegen wat het loslaten van de term «organisatorische eenheid» betekent voor de definitie van producent.

Net als bij de definitie van leverancier is in de definitie van producent het element organisatorische eenheid vervallen omdat dit geen verduidelijking biedt van het begrip producent. Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan producent zijn.

De leden van PvdA-fractie vroegen of een natuurlijk persoon die zelf elektriciteit opwekt een «producent» is en of een huishoudelijke afnemer zich ook kan kwalificeren als «producent».

De definities die in het wetsvoorstel zijn opgenomen geven de rollen aan die een natuurlijke of rechtspersoon kan vervullen. Een natuurlijk persoon die elektriciteit opwekt is een producent. Als diezelfde natuurlijk persoon voor huishoudelijk gebruik elektriciteit gebruikt is hij een huishoudelijk afnemer. Het is dus niet de huishoudelijke afnemer die kwalificeert als producent, maar een andere rol die dezelfde (rechts)persoon kan vervullen.

Productiesysteem:

De leden van PvdA-fractie vroegen waarom het op een «productiesysteem» voor gas niet mogelijk is dat in uitzonderingsgevallen bedrijven hierop een «aansluiting» hebben.

De definitie van gasproductienet is in het wetsvoorstel beleidsneutraal omgezet in productiesysteem. In de huidige definitie van gasproductienet is niet opgenomen dat een bedrijf daar een aansluiting op kan hebben. De voorgestelde definitie is gelijk aan de Europese definitie van upstreampijpleidingnet.

Systeem:

De leden van PvdA-fractie vroegen waarom er geen inhoudelijke definitie van systeem in het wetsvoorstel is opgenomen en zij vroegen welke onderdelen bij het «systeem» behoren en waar een systeem begint en eindigt.

De definitie van systeem komt inhoudelijk overeen met de Europese definitie. Daar waar transmissiesystemen en distributiesystemen gekoppeld worden zal altijd in enige mate de vraag zijn welke zaken aan welke systeembeheerder toebehoren. Het is niet nodig, en ook niet goed mogelijk, hier op wetsniveau voor alle situaties uitsluitsel over te geven. Ook in de huidige wetten is dat niet het geval. De precieze afbakening zal afhankelijk zijn van eigendomsverhoudingen en afspraken tussen de systeembeheerders. De afbakening naar de zijde van de aangeslotene wordt gevormd door de definities van aansluiting en installatie.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat een elektriciteits- of gassysteem op grond van het Burgerlijk Wetboek een onroerende zaak is en vroegen hoe daardoor de verhouding tussen de definities van systeem en installatie zit.

Deze twee aspecten staan los van elkaar. Ook in de huidige begrippen van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet speelt dit en blijkt dit niet tot vragen of problemen te leiden.

Systeemgebruiker:

De leden van PvdA-fractie vroegen waarom in het wetsvoorstel wordt afgeweken van de Europese definitie van systeemgebruiker.

In de Europese definitie wordt gesproken over «leveren» aan of «afnemen» van een systeem. Deze terminologie veroorzaakt in de huidige wetten verwarring. Om die reden worden deze woorden uit de Europese definitie in het wetsvoorstel niet overgenomen. Inhoudelijk komt de definitie echter wel overeen met de Europese definitie doordat het resultaat is dat de juiste partijen worden gezien als systeemgebruiker.

De leden van PvdA-fractie vroegen wat het gevolg is van het hanteren van een afwijkende definitie van systeemgebruiker bij de implementatie van Europese netcodes of een juridisch geschil over de uitleg van het begrip systeemgebruiker.

Omdat de definitie van systeemgebruiker inhoudelijk overeenkomt met de Europese definitie (zie het antwoord op de vorige vraag), worden op dit punt geen problemen verwacht.

Rekening:

De leden van PvdA-fractie vroegen waarom een «handelaar» of «programmaverantwoordelijke» worden aangemerkt als systeemgebruiker nu zij geen elektriciteit of gas afnemen of leveren.

In de richtlijnen wordt onder levering ook handel wordt geschaard. Een handelaar en een programmaverantwoordelijke maken wel gebruik van een systeem en worden daarom opgenomen in de definitie van systeemgebruiker.

De leden van PvdA-fractie vroegen om verduidelijking van de definitie van «rekening».

Zoals deze leden terecht opmerkten kan er verwarring ontstaan tussen rekening als een specificatie van tegoed van garanties van oorsprong en een opgave van kosten die een energieleverancier stuurt aan zijn klanten. De definitie van rekening voor garanties van oorsprong is in bijgaande nota van wijziging verduidelijkt.

Transmissiesysteem voor elektriciteit:

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe het zich verhoudt tot de definitie van transmissiesysteem voor elektriciteit dat tot een gesloten distributiesysteem ook leidingen kunnen behoren met een spanningsniveau van 110 of 150 kV. In het voorgestelde artikel 4.4, tweede lid, van het wetsvoorstel is opgenomen dat een gesloten distributiesysteem op een hoger spanningsniveau dan 110 kV bedreven mag worden. Dit lid maakt een uitzondering op de definitie van transmissiesysteem.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat het begin of einde demarqueert van een transmissiesysteem en waar de overgang zit naar een distributiesysteem.

Het begin of einde van een transmissiesysteem is waar het systeem overgaat op aansluitingen of waar verbindingen zijn met distributiesystemen. De overgang van een transmissiesysteem op een distributiesysteem zit normaliter bij een transformatorstation of een gasontvangststation. Op welke plek het precies zit is afhankelijk van de vormgeving, de eigendomsverhoudingen en vooral van de afspraken tussen transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders. Dit werkt in de praktijk naar tevredenheid, waardoor er geen reden is te proberen door middel van regelgeving een heel precieze omschrijving te maken waar het ene systeem overgaat in het andere.

Transmissiesysteem op zee:

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts waar het transmissiesysteem op zee begint en eindigt.

Kortheidshalve wordt voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar beantwoording van de vraag van de CDA-fractie of nader ingegaan kan worden op de definitie van het transmissiesysteem op zee en waar het transmissiesysteem op zee begint en eindigt in paragraaf 6.7.

Windpark:

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat in de definitie van windpark met installatie wordt bedoeld.

De definitie van installatie is een brede definitie. Een windpark is een productie-installatie en is, samen met onder andere LNG-installatie en gasopslaginstallatie, een deelverzameling van de verzameling van «installatie».

De leden van de CDA-fractie vroegen om in te gaan op de geuite zorgen over de nieuwe definities.

In de inleiding bij artikel 1.1 is ingegaan op de zorgen die lijken te bestaan over de definities. Bij vragen over specifieke definities is ingegaan op concrete vraagstukken. In de bijlage bij het consultatieverslag is ingegaan op concrete opmerkingen vanuit de sector. Deze is als bijlage 1 aan deze nota toegevoegd. Op de opmerkingen van ACM is gereageerd in de reactie op de uitvoerings- en handhavingstoets.

De leden van de CDA-fractie stelden verschillende vragen over de definities van aansluiting en installatie, de koppeling met WOZ-objecten en de wenselijkheid van meerdere leveranciers op één aansluiting.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van vergelijkbare vragen van de PvdA-fractie in paragraaf 6.3.

De fractieleden van het CDA vroegen waarom een verbinding tussen twee systemen niet als aansluiting wordt gezien en waarom aansluitingen niet als onderdeel van systemen worden gezien.

Voor de beantwoording wordt verwezen naar dezelfde vragen van de PvdA-fractieleden aan het begin van de antwoorden op vragen over artikel 1.1.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de definitie van «producent» ertoe leidt dat iedere producent, ook als deze niet is aangesloten op een systeem, onder de wettelijke bepalingen komt te vallen. Producenten die niet zijn aangesloten op een systeem vallen onder de werking van het wetsvoorstel. Hierbij kan worden gedacht aan een producent die verbonden is met een directe lijn.

De leden van de CDA-fractie vroegen of in de definities van producent, (eind)afnemer en aangeslotene niet beter als uitgangspunt gehanteerd kan worden dat een producent een aangeslotene is die elektriciteit of gas produceert en dat de afnemer een aangeslotene is die elektriciteit of gas koopt.

Door de definities van producent en (eind)afnemer specifiek aan het begrip aansluiting te koppelen zouden de definities uiteen gaan lopen met de Europese definities en zijn regels niet meer van toepassing op die partijen die niet zijn aangesloten op een systeem. Dat is onwenselijk. Bovendien is onduidelijk wat het voordeel zou zijn van deze benadering die af zou wijken van de Europese regelgeving.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom onderscheid wordt gemaakt tussen een eindafnemer en een grootafnemer en waarom de definitie van afnemer wordt veranderd.

De huidige definitie van afnemer kan verwarring opwekken omdat een afnemer een persoon met een aansluiting op een systeem is. In de huidige definitie is een producent ook afnemer; met afnemer wordt thans bedoeld degene die diensten van een systeembeheerder afneemt. In het normale spraakgebruik wordt afnemer (en afnemen) geassocieerd met verbruiken. In het wetsvoorstel wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De leden van de D66-fractie vroegen naar de motivering om de definitie van installatie te koppelen aan WOZ-objecten en naar de gevolgen daarvan, onder andere voor de vrije leverancierskeuze.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van vergelijkbare vragen van de PvdA-fractie in paragraaf 6.3.

De leden van de fractie van de ChristenUnie stelden verschillende vragen over de definities van aansluiting en installatie, de koppeling met WOZ-objecten en de gevolgen daarvan.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van vergelijkbare vragen van de PvdA-fractie in paragraaf 6.3.

Artikel 1.2

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat het effect is van de wijzigingen in artikel 1.2 ten opzichte van artikel 1.1, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 1.2 is inhoudelijk gelijk aan artikel 1.1, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998. Er is dan ook geen effect.

Dezelfde leden vroegen wat de relatie is tussen artikel 1.2 en de koppeling van de definitie van installatie met WOZ-objecten.

In artikel 1.2 worden specifieke aangeslotenen aangemerkt als een aangeslotene met een grote aansluiting ook al hebben zij een kleine aansluiting. De reden hiervoor is dat het voor deze partijen niet nodig is dat zij in gelijke mate beschermd worden en de betreffende partijen hierdoor meer vrijheid hebben om op de markt te acteren. Er is verder geen relatie met de definitie van installatie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat bedoeld is met de toevoeging «voor iedere aansluiting», of hiermee wordt veroorzaakt dat de betreffende bedrijven duizenden facturen krijgen en welk voordeel bedrijven nog hebben dat hun aansluitingen gezien worden als een heleboel aparte aansluitingen.

Met deze toevoeging wordt zeker gesteld dat ze voor alle aansluitingen als aangeslotenen met een grote aansluiting worden gezien en dat tegelijkertijd voor iedere aansluiting de verschuldigde tarieven betaald moeten worden in plaats van slechts voor één aansluiting. Dat wil niet zeggen dat voor iedere aansluiting ook een aparte factuur wordt ontvangen. Ter verduidelijking is in bijgaande nota van wijziging voorgesteld om expliciet te bepalen dat de betreffende bedrijven per systeembeheerder slechts één factuur ontvangen.

Het voordeel dat de partijen hebben is dat door ze als aangeslotene met grote aansluitingen te zien er ruimte is om ze als één klant met veel aansluitingen te behandelen in plaats van als een grote hoeveelheid klanten. Het is echter niet de bedoeling dat de aansluitingen voor de toepassing van het gehele wetsvoorstel als één aansluiting worden gezien. Dan zouden immers slechts één keer een aansluittarief en transporttarief betaald moeten worden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de betekenis van artikel 1.2, derde lid, en wat dit betekent voor het aansluittarief.

De achtergrond van deze bepaling is dat het onwenselijk is dat windparkontwikkelaars ervoor kiezen hun windpark op te knippen in meerdere windparken om zo per saldo minder aansluitkosten te hoeven betalen. Om die reden is bij amendement van de leden De Krom en Hessels (Kamerstukken II 2005/06, 30 305, nr. 15) bepaald dat ook bij opgeknipte windparken sprake moet zijn van één aansluiting, waardoor het passende tarief wordt betaald. Het voorgestelde artikel 1.2, derde lid, zet deze situatie voort.

De fractieleden van de PvdA vroegen wat de relatie is tussen de definitie van windpark en de definitie van installatie.

In de definitie van windpark wordt het begrip installatie gebruikt. Een windpark is dus een specifieke installatie.

Dezelfde leden vroegen waar het overdrachtspunt ligt tussen de installatie en het systeem ingeval van een onderneming die zich bezig houdt met het vervoer van personen of goederen per trein.

Waar dat punt ligt volgt uit de definitie van installatie: op het punt waar de voorzieningen zich bevinden die het systeem beveiligen.

De fractieleden van de PVV-fractie vroegen of de kosten voor kleine windparken of losstaande windmolens worden doorberekend in de transporttarieven.

De kosten voor de aansluiting van kleine windparken of losstaande windmolens op een systeem zijn voor eigen rekening van de producent. Systeemversterkingen achter het aansluitpunt die vereist zijn om de afvoer van dat aansluitpunt mogelijk te maken – ook wel «diepe netkosten» genoemd – worden gesocialiseerd via het transporttarief en toegerekend aan verbruikende aangeslotenen. Dit geldt in eenzelfde mate voor de aansluiting van grootschalige en fossiele productie-eenheden.

Artikel 2.1

De leden van de PVV-fractie vroegen hoe wordt voorkomen dat de aansluiting van een windmolenexploitant door subsidie wordt betaald in plaats van door de windmolenexploitant zelf, of ACM hier op controleert en zo nee, of het dan nog uitmaakt onder welk aansluitregime een windpark valt omdat de eindgebruiker toch via de opslag duurzame energie of de transporttarieven betaalt voor de aansluiting.

Het uitgangspunt voor de aansluiting van windmolenparken op land is gelijk aan die van andere typen producenten en consumenten op land: de kosten voor de aansluiting op het systeem zijn voor eigen rekening, systeemversterkingen achter het aansluitpunt die vereist zijn om transport naar of van dat aansluitpunt mogelijk te maken, worden gesocialiseerd via het transporttarief. Het ligt voor de hand dat windmolenexploitanten de verwachte kosten van hun aansluiting betrekken bij een tender voor subsidie uit de SDE+-regeling.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of iedere natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit produceert zich moet houden aan de boekhoudplicht van dit artikel.

De boekhoudplicht voor elektriciteitsproducenten vloeit voort uit artikel 31 van richtlijn 2009/72 en geldt voor zowel grote als kleine producenten. De verplichting uit het voorgestelde artikel 2.1, eerste lid, is ook van toepassing op producenten die een kleine hoeveelheid elektriciteit produceren. Aan deze verplichting worden geen zware eisen gesteld; een consument die met zonnepanelen elektriciteit opwekt en invoedt op het systeem kan aan de boekhoudverplichting voldoen door middel van de nota’s die hij van zijn leverancier ontvangt. In bijgaande nota van wijziging wordt verduidelijkt dat de zwaardere boekhoudverplichtingen van het voorgestelde tweede en derde lid niet op deze producenten van toepassing zijn. In artikel 2.1, vierde lid, is reeds een uitzondering opgenomen voor bepaalde producenten van gas.

De leden van de CDA-fractie vroegen of de vereisten voor het voeren van een afzonderlijke boekhouding en jaarrekening voor productie en melding van opwekkingsgegevens en geproduceerde elektriciteit niet te zwaar zijn voor alle producenten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het bovenstaande antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Artikel 2.5

De leden van de PvdA-fractie vroegen of artikel 2.5 betrekking heeft op alle productie-installaties.

Artikel 2.5 van het wetsvoorstel verwijst naar artikel 2.4 van het wetsvoorstel. Artikel 2.4 van het wetsvoorstel verklaart de coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing op onder meer windparken met een capaciteit van ten minste 100 MW en een productie-installatie voor de opwekking van bijvoorbeeld zonne-energie met een capaciteit van ten minste 50 MW. Een voornemen tot aanleg of uitbreiding van dergelijke installaties moet op basis van artikel 2.5 worden gemeld bij de Minister van Economische Zaken. Deze meldingsplicht heeft dus geen betrekking op zonnepanelen die een huishouden wil plaatsen, en ook als het gaat om enkele zonnepanelen bij een bedrijf, is deze bepaling niet van toepassing. Het gaat hier om echt grote projecten.

Artikel 2.10–2.14

De leden van de CDA-fractie vroegen welke voor- en nadelen het heeft als naast groene stroom ook grijze stroom verplicht gecertificeerd wordt zoals groene stroom verplicht gecertificeerd wordt.

Kortheidshalve wordt verwezen naar drie antwoorden op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks in paragraaf 8.2 en D66 in paragraaf 10.4, over respectievelijk de vraag (1) of het systeem van garanties van oorsprong verbetering behoeft, (2) of het niet-certificeren van fossiele stroom de informatie voor de milieubewuste consument vertroebelt en (3) wat de administratieve lasten zouden zijn indien grijze stroomleveranciers verplicht worden om garanties van oorsprong te overleggen, en hoe deze lasten zich zouden verhouden tot de lasten die groene stroomleveranciers nu al dragen voor de garanties van oorsprong voor «groene stroom».

Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie of de certificering van grijze stroom de transparantie zou bevorderen en hoe de kosten van certificering kunnen worden gedeeld.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de vertroebeling van de informatie voor de milieubewuste consument in paragraaf 8.2.

De leden van de CDA-fractie informeerden naar het verschil in kosten voor groene stroom onder de artikelen 2.10–2.14 en grijze stroom onder 8.18–8.19.

De artikelen 2.10 tot en met 2.14 van het wetsvoorstel implementeren de Europese regels voor een systeem van garanties van oorsprong voor elektriciteit en gas uit hernieuwbare energiebronnen en voor elektriciteit die is opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (HR-WKK-elektriciteit). Deze artikelen zorgen er voor dat voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit een sluitende Europese administratie bestaat van deze vormen van elektriciteit op basis van verhandelbare certificaten.

In de artikelen 8.18 en 8.19 van het wetsvoorstel wordt vastgelegd dat opwekkingsgegevens door producenten en handelaren doorgegeven worden aan leveranciers, waardoor leveranciers op hun beurt een stroometiket aan hun klanten kunnen aanbieden. De betrouwbaarheid van de opwekkingsgegevens van bovengenoemde elektriciteit wordt door middel van garanties van oorsprong gewaarborgd. Het is niet mogelijk kosten voor het systeem van garanties van oorsprong onder de artikelen 2.10–2.14 en stroometikettering voor grijze stroom onder 8.18–8.19 met elkaar te vergelijken. In paragraaf 10.4 worden lasten van de garanties van oorsprong en de mogelijke lasten van de certificering van grijze stroom met elkaar vergeleken in een antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie hiernaar.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom groene elektriciteit wel een garantie van oorsprong moet hebben, maar grijze elektriciteit niet.

Dit verschil vloeit voort uit de Richtlijn 2009/28 die een systeem van garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen voorschrijft en in de artikelen 2.10 tot en met 2.14 van het wetsvoorstel geïmplementeerd wordt. De garanties van oorsprong kennen dus een Europese grondslag en dienen binnen Europa verhandelbaar te zijn. Hierom geef ik er de voorkeur aan dat een verdere ontwikkeling van het systeem van garanties van oorsprong met bijvoorbeeld toevoeging van grijze elektriciteit geharmoniseerd binnen Europa plaatsheeft.

Voorts vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie of de stroomcertificering verder verbeterd zou moeten worden om consumenten beter te informeren en dus te laten kiezen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden op vragen van de leden van de fractie van GroenLinks in paragraaf 8.2 naar de mogelijke verbetering van het systeem van Garanties van Oorsprong en naar de visie op de mogelijke vertroebeling van de informatie voor de milieubewuste consument door het niet-certificeren van fossiele stroom.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de bereidheid om in lijn met Oostenrijk en Zwitserland te kiezen voor «full disclosure», waar alle geïmporteerde stroom van garanties van oorsprong is voorzien.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks naar de certificering voor elektriciteit die Oostenrijk hanteert in paragraaf 8.2.

Artikel 2.20

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe het stellen van regels met betrekking tot de gaskwaliteit en gassamenstelling in een ministeriële regeling zich verhoudt met de bevoegdheden die de Europese regulering expliciet toewijst aan ACM.

Evenals in de Gaswet, is in het wetsvoorstel een basis opgenomen om regels te stellen over de samenstelling van gas en daarmee de gaskwaliteit. Dit wordt des te belangrijker naarmate de diversificatie van gas toeneemt. Deze regels gelden voor gas dat binnen Nederland wordt getransporteerd en wordt afgeleverd op de afleverpunten. Dit kunnen ook grenspunten zijn. De regels kunnen verschillen voor de verschillende afleverpunten. Uiteraard wordt er bij de afleverpunten met buurlanden rekening gehouden met de kwaliteit van het gas in deze landen, en zullen de regels die nationaal worden gesteld daarmee ook altijd passen binnen de Europese kaders. Er zijn geen Europese regels die bepalen dat de regels inzake de gaskwaliteit vastgesteld moeten worden door de toezichthouder. Het past ook beter bij de rol van de wetgever dan bij de toezichthouder om regels te stellen over de gaskwaliteit waaruit een kostenverdeling voortvloeit tussen invoeders die tot een bepaalde hoogte moeten zorgen voor gas van specifieke kwaliteit en verbruikers die moeten zorgen dat hun gastoestellen het gas van de toegestane kwaliteit aankunnen.

Artikel 4.2

De leden van de PvdA-fractie vroegen of een eigenaar van een gesloten distributiesysteem een aanvraag moet indienen om te worden aangewezen als beheerder van een dergelijk systeem.

Een eigenaar van een distributiesysteem dat voldoet aan de eisen voor een gesloten distributiesysteem kan een aanvraag indienen op grond van artikel 4.4 van het wetsvoorstel. Eigenaar is degene die de volle eigendom heeft over het betreffende systeem. Die eis geldt thans op grond van artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet en artikel 2a, eerste lid, van de Gaswet. Indien aan de eigendomseis en de overige voorwaarden is voldaan erkent ACM het betreffende systeem als gesloten distributiesysteem. Artikel 4.2 van het wetsvoorstel regelt dat de rechtspersoon die eigenaar is van een erkend distributiesysteem wordt aangewezen als beheerder van dat systeem. Het is echter niet de regering die de aanwijzing doet, zoals de vragenstellers stellen, maar ACM. Een aanvraag is voor een aanwijzing als beheerder niet nodig, die volgt uit de erkenning, die wel op aanvraag plaatsvindt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat voor voorschriften en beperkingen op grond van het vijfde lid van artikel 4.2 aan een aanwijzing kunnen worden verbonden.

Het voorgestelde vijfde lid van artikel 4.2 biedt het bestuursorgaan dat bevoegd is over een aanwijzing te beslissen de mogelijkheid aan die aanwijzing voorschriften of beperkingen te verbinden. Bij voorschriften moet worden gedacht aan gevallen waarin een beperkte tekortkoming wordt geconstateerd en waarbij het niet wenselijk is dat dit leidt tot een negatieve beslissing over de aanwijzing. In een dergelijk geval kan een voorschrift aan de aanwijzing worden verbonden op grond waarvan de beheerder verplicht is de tekortkoming binnen een redelijke termijn op te lossen. Doet hij dat niet, dan overtreedt hij de aanwijzing. Een beperking leidt tot inperking van de reikwijdte van de aanwijzing, bijvoorbeeld functioneel, in de tijd, of geografisch. Indien een beheerder zich niet houdt aan een beperking handelt hij zonder aanwijzing, hetgeen in strijd is met het voorgestelde artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a.

Een voorschrift of beperking die aan een aanwijzing wordt verbonden moet proportioneel zijn ten opzichte van het daarmee gediende doel. Omdat een aanwijzing een besluit is waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht rechtsmiddelen open staan, staan ook de aan een aanwijzing verbonden voorschriften en beperkingen open voor rechterlijke toetsing.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke eisen worden bedoeld in het zevende lid van artikel 4.2, op grond waarvan een aanwijzing kan worden ingetrokken indien een beheerder niet langer voldoet aan de eisen.

Het zevende lid ziet op de aanwijzingen, bedoeld in het eerste lid en het derde lid, van artikel 4.2. Het betreft aanwijzing van beheerders van transmissiesystemen, interconnectoren, distributiesystemen en gesloten distributiesystemen. Voor deze aanwijzingen gelden verschillende eisen, die worden genoemd in de betreffende leden en onderdelen van artikel 4.2. Zo geldt op grond van het eerste lid, onderdeel a, dat een onderneming wordt aangewezen als beheerder van een transmissiesysteem voor elektriciteit en eventueel daartoe behorende interconnectoren indien deze onderneming is gecertificeerd overeenkomstig het voorgestelde artikel 4.3 en indien zij eigenaar is van het betreffende transmissiesysteem. Het vierde lid voegt daar aan toe dat een beheerder slechts wordt aangewezen indien deze in staat is zijn taken op grond van hoofdstuk 5 uit te voeren en zijn verplichtingen op grond van dat hoofdstuk na te komen. Op grond van het zevende lid kan derhalve een aanwijzing voor een beheerder worden ingetrokken indien een beheerder niet aan de in het voorgaande genoemde eisen voldoet.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het in de bedoeling ligt gebruik te maken van artikel 4.2, achtste lid, en indien dat het geval is, deze regels zullen afwijken van de huidige systematiek.

Op grond van het door de vragenstellers genoemde artikellid is het voornemen te regelen dat een aanvraag tot aanwijzing op grond van artikel 4.2, eerste lid, van het wetsvoorstel vergezeld gaat van een bewijs dat de aanvrager is gecertificeerd door ACM en dat een aanvraag zes weken voor ingebruikname of overdracht van een systeem of interconnector moet worden ingediend. Deze regels zijn vervat in het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas dat inmiddels aan Uw Kamer is gezonden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in het kader van het achtste lid van artikel 4.2 van het wetsvoorstel of een beheerder van een gesloten distributiesysteem ook een systeembeheerder is. Ingevolge het voorgestelde artikel 1.1 van het wetsvoorstel, waarin de begripsbepalingen zijn opgenomen, valt een gesloten distributiesysteem onder de reikwijdte van het begrip distributiesysteem.

Een beheerder van een gesloten distributiesysteem is echter geen systeembeheerder. Aangezien op grond van artikel 4.2, achtste lid, niet alleen regels kunnen worden gesteld over systeembeheerders kan bij het stellen van regels op grond van het achtste lid van het voorgestelde artikel 4.2 onderscheid worden gemaakt tussen beheerders van gesloten distributiesystemen en overige distributiesysteembeheerder of tussen beheerders van gesloten distributiesystemen onderling. Zoals in de antwoorden op de vorige vraag is aangegeven zijn in het ontwerp voor het Besluit elektriciteit en gas slechts regels gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen een aanwijzing als systeembeheerder moet worden aangevraagd. Omdat aanwijzing van een beheerder van een gesloten distributiesysteem niet op aanvraag geschiedt, gelden de regels in het ontwerpbesluit niet voor een beheerder van een gesloten distributiesysteem.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe moet worden vastgesteld of leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen die worden bedreven op of boven een spanningsniveau van 110 kV onderdeel uitmaken van een GDS, en wat daarvoor de onderscheidende eigenschap is.

Ingevolge het voorgestelde artikel 1.1 wordt een distributiesysteem voor elektriciteit altijd op een spanningsniveau bedreven dat lager is dan 110 kilovolt. In artikel 4.4, tweede lid, wordt op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt voor gesloten distributiesystemen, waartoe wel gedeelten kunnen behoren met een hoger spanningsniveau. In het eerste lid, onderdelen c tot en met f, zijn de criteria vervat die materieel bepalend zijn voor de vraag of sprake is van een gesloten distributiesysteem. Daarvoor is niet het spanningsniveau bepalend, maar de integratie van het distributiesysteem met een systeem voor productie of gebruik van elektriciteit of gas (onderdeel c), de geografische afbakening (onderdeel d), het beperkte aantal aangeslotenen (onderdeel e) en het feit dat het systeem niet structureel voorziet in distributie aan eindgebruikers. Aan alle in artikel 4.4, eerste lid, genoemde criteria moet worden voldaan, het tegelijk voldoen aan deze criteria is hét onderscheidend criterium.

Artikel 4.4

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat is beoogd met de wijziging in het eerste lid, onderdeel c, op basis waarvan, anders dan in de huidige Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, het productie- of bedrijfsproces geïntegreerd moet zijn met het distributiesysteem.

De huidige wetgeving is een implementatie van Europese richtlijnen (2009/72 en 2009/73) waarin is voorgeschreven dat de processen geïntegreerd moeten zijn. De richtlijnen laten open waarmee de processen geïntegreerd moeten zijn. Door dit niet te specificeren zijn de richtlijnen in het Nederlands taalkundig ambigu en inhoudelijk volstaat het als het proces met wat dan ook geïntegreerd is. De richtlijnen kunnen echter geen andere betekenis hebben dan dat het productie- of bedrijfsproces geïntegreerd moet zijn met het systeem. De wijziging om dit ook expliciet in artikel 4.4 van het wetsvoorstel op te nemen beoogt een verduidelijking van de regelgeving. Een directe casus ligt aan deze aanvulling overigens niet ten grondslag.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat wordt bedoeld met primair distribueren aan de eigenaar van het distributiesysteem.

In het voorgestelde artikel 4.4, eerste lid, onderdeel c, wordt de ruimte benut die de artikelen 28 van richtlijn 2009/72 en richtlijn 2009/73 bieden voor het aanmerken van een systeem als gesloten distributiesysteem voor elektriciteit of gas. Derhalve is in artikel 4.4 aangesloten bij de formulering van die richtlijnen. Een «interpretative note» van de Europese Commissie geeft aan hoe de formulering «primair» moet worden uitgelegd. Daarvan is in beginsel geen sprake als op het distributiesysteem commerciële onroerend-goed-projecten zijn aangesloten die niet primair door de eigenaar of beheerder van het distributiesysteem worden gebruikt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre een utility-provider, die een andere rechtspersoon is dan een aangeslotene op een GDS, in aanmerking komt voor deze ontheffingsgrond.

Gelet op de criteria die zijn opgenomen in het wetsvoorstel en de relevante richtlijnen is een dergelijke constructie in een aantal gevallen mogelijk. Dat is bijvoorbeeld het geval indien «het bedrijfs- of productieproces van de aangeslotenen op het distributiesysteem om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is met het distributiesysteem» en voor het overige voldaan is aan de vereisten van artikel 4.4, eerste lid, onderdelen d, e en f. Een ander voorbeeld is gevallen waarin behalve de rechtspersoon die eigenaar is van het systeem aan die eigenaar verwante ondernemingen zijn aangesloten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat wordt bedoeld met de toevoeging in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel d, waarin is bepaald dat een systeem «technische, organisatorische of functionele bindingen heeft».

Met dit vereiste wordt beoogd tot uitdrukking te brengen dat een gesloten distributiesysteem een samenhangend geheel moet zijn om voor erkenning in aanmerking te komen. Een afbakening van een gesloten distributiesysteem is van belang voor de rechtszekerheid van aangeslotenen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe moet worden omgegaan met huurders op een gesloten distributiesysteem.

Indien een huurder de beschikking heeft over een aansluiting, geldt voor die huurder ook het voorgestelde artikel 5.29, waarin de verplichting voor de beheerder is opgenomen om mee te werken indien een aangeslotene van leverancier verandert. Dit artikel geldt in beginsel niet voor een beheerder van een gesloten distributiesysteem, maar met artikel 5.36 van het wetsvoorstel wordt het artikel van overeenkomstige toepassing verklaard voor een gesloten distributiesysteem. Een huurder kan worden aangemerkt als een aangeslotene indien hij beschikt over aan aansluiting. De feitelijke omstandigheden met betrekking tot het gehuurde en voorwaarden van het huurcontract bepalen of hiervan sprake is. Bijvoorbeeld bij verhuur van recreatiewoningen zal de huurder in beginsel niet kunnen kiezen voor een leverancier, terwijl dat bij verhuur van een woning voor permanente bewoning vaker contractueel mogelijk is.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of een eindafnemer of een grootafnemer kan zijn aangesloten op een GDS.

Het voorgestelde artikel 4.4 maakt het mogelijk dat eindafnemers zijn aangesloten op een gesloten distributiesysteem. Er geldt wel een speciale regeling voor huishoudelijke eindafnemers. Er mag uitsluitend sprake zijn van incidenteel gebruik door een klein aantal huishoudelijke eindafnemers dat werkzaam is bij of vergelijkbare betrekkingen heeft met de eigenaar van het gesloten distributiesysteem. Voor wat grootafnemers betreft staat met name artikel 4.4, eerste lid, onderdeel c, er aan in de weg dat zij op een gesloten distributiesysteem zijn aangesloten voor afname van gas of elektriciteit, welke niet is bedoeld voor eigen gebruik.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of over de gesloten distributiesystemen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels zullen worden gesteld.

Artikel 4.4, vijfde lid, van het wetsvoorstel biedt een grondslag voor het stellen van regels met betrekking tot de aanvraag, de erkenningsprocedure, de inrichting van de beschikking en aanpassing van die beschikking. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas, dat aan uw Kamer is toegezonden, zijn dergelijke regels niet opgenomen. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kunnen deze regels alsnog in deze algemene maatregel van bestuur op worden genomen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of in de regels met betrekking tot het aanvragen van een erkenning van een gesloten distributiesysteem zullen afwijken ten opzichte van de huidige regels. Erkenning van een gesloten distributiesysteem geschiedt op aanvraag.

Op grond van artikel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is ACM bevoegd een formulier vast te stellen voor het indienen van een aanvraag of het verstrekken van gegevens. Een dergelijk formulier is thans vastgesteld voor het verkrijgen van een ontheffing op grond van de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet en zal naar verwachting tevens worden vastgesteld voor een erkenning op grond van het voorgestelde artikel 4.4. de gegevens die met een dergelijk formulier worden gevraagd zijn de voor de gevraagde beoordeling benodigde gegevens. Degene die een erkenning aanvraagt zal moeten aantonen dat aan de criteria van artikel 4.4, eerste lid, is voldaan. Zoals in het voorgaande is aangegeven vloeien deze criteria voort uit de beide artikelen 28 van richtlijnen 2009/72 en 2009/73. Verdere lastenverlichting door middel van aanpassing van de wettelijke eisen is derhalve niet mogelijk.

Artikel 4.5

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet langer een definitie van directe lijn opgenomen in artikel 1.1 van het wetsvoorstel en waarom niet langer van rechtswege sprake is van een directe lijn.

Artikel 4.5, eerste lid, bepaalt in welke gevallen sprake is van een directe lijn. De criteria die bepalend zijn voor de vraag of sprake is van een directe lijn zijn omwille van de overzichtelijkheid in artikel 4.5 opgenomen, om het normatief karakter van de begripsbepaling zoveel als mogelijk te beperken. Van een directe lijn is op grond van de voorgestelde artikelen van rechtswege sprake indien aan de in artikel 4.5, eerste lid, genoemde criteria is voldaan. Ten opzichte van de in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet geldende bepalingen is hierin dus geen verandering beoogd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet in artikel 4.5 is opgenomen dat een directe lijn geen systeem is. Voorts vroegen zij waarom in het wetsvoorstel wordt voorgesteld de melding door de eigenaar te laten doen en niet door de producent, zoals nu het geval is.

In de begripsbepaling voor het begrip «directe lijn», die is opgenomen in artikel 1.1 van het wetsvoorstel, is opgenomen dat een directe lijn geen systeem is. De regels die gelden voor een directe lijn vormen een uitzondering op de hoofdregel dat voor leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen ten behoeve van transport of distributie van elektriciteit of gas een beheerder dient te zijn aangewezen. Ingevolge artikel 4.1 van het wetsvoorstel is het de eigenaar die voor naleving van die hoofdregel verantwoordelijk is. Het ligt voor de hand dat voor de directe lijn, waarvoor een lichter regime geldt, de verantwoordelijkheid voor het doen van de melding ook bij de eigenaar van de directe lijn komt te liggen, te meer daar hij met het doen van die melding van zijn verplichting op grond van artikel 4.1 wordt ontheven. In de praktijk zal veelal de eigenaar van de lijn tevens de producent zijn.

Artikel 4.9

De leden van de PvdA-fractie stelden verschillende vragen over de mogelijkheid tot kruisparticipaties bij de transmissiesysteembeheerders.

Kortheidshalve wordt voor beantwoording van deze vragen verwezen naar de beantwoording van vragen over kruisparticipaties in paragraaf 5.6.

Artikel 4.11

De leden van de VVD-fractie vroegen over artikel 4.11 waarom een systeembeheerder geen werkzaamheden mag uitbesteden aan een onderneming die elektriciteit of gas produceert, levert of daarin handelt en of dit verbod alleen betrekking heeft op de onderneming zelf of op de gehele groep waar deze onderneming deel van uitmaakt.

In artikel 4.11, derde lid, is bepaald dat uitbesteding van werkzaamheden van de systeembeheerder aan een onderneming die elektriciteit of gas produceert, levert of hierin handelt niet is toegestaan. De reden hiervoor is dat de systeembeheerder op deze manier vrij blijft van banden met een producent, leverancier of handelaar van gas of elektriciteit. Hierdoor wordt de onafhankelijke positie van de systeembeheerder versterkt. Ingevolge artikel 1.1 van het wetsvoorstel is een onderneming gedefinieerd als een onderneming in de zin van artikel 101 Verdrag inzake de werking van de Europese Unie. Deze verwijzing verwijst naar iedere entiteit die economische activiteiten uitoefent. Van de precieze structuur van het bedrijf van een producent, leverancier of handelaar zal derhalve afhangen wat de gevolgen zijn van artikel 4.11, derde lid, voor de ondernemingen van producenten, leveranciers of handelaren. In de bijgaande nota van wijziging wordt deze beperking teruggebracht tot het uitbesteden van werkzaamheden bij aangeslotenen door aan een leverancier. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar beantwoording van vragen over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.4.

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom het wenselijk is dat een systeembeheerder geen werkzaamheden kan uitbesteden op grond van artikel 4.11.

Artikel 4.11 houdt geen verbod in om werkzaamheden uit te besteden. Het is juist een verruiming van de mogelijkheid om werkzaamheden uit te besteden. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is een beperkte opsomming van werkzaamheden die uitbesteed mogen worden en op basis van het wetsvoorstel kunnen de systeembeheerders zelf bepalen wat wel en niet uitbesteed wordt. De enige beperking zit bij het uitbesteding waardoor de onafhankelijkheid van het systeembeheer in het geding kan komen, namelijk bij uitbesteding aan producenten, handelaren en leveranciers. In de bijgaande nota van wijziging wordt deze beperking teruggebracht tot het uitbesteden van werkzaamheden bij aangeslotenen door aan een leverancier. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar beantwoording van vragen over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.4.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de relatie tussen artikel 4.11 en artikel 4.15 voor wat betreft het uitbesteden van werkzaamheden.

Artikel 4.11, derde lid, bepaalt aan wie werkzaamheden niet kunnen worden uitbesteed door een systeembeheerder. Artikel 4.15 bepaalt dat als een partij werkzaamheden in opdracht krijgt van de systeembeheerder dat deze partij de werkzaamheden mag uitvoeren.

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de noodzaak van het uitbestedingsverbod.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.4.

De fractieleden van het CDA vroegen of het uitbestedingsverbod ook voor een infrastructuurbedrijf geldt.

Gelet op de onafhankelijkheidseisen aan een systeembeheerder kan een infrastructuurbedrijf geen producent, handelaar of leverancier zijn. Het uitbestedingsverbod geldt om die reden niet voor een infrastructuurbedrijf.

De leden van de PVV-fractie, D66-fractie en ChristenUnie-fractie stelden meerdere vragen over het uitbestedingsverbod.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen over het uitbestedingsverbod in paragraaf 5.4.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of aannemers die verbonden zijn aan energiebedrijven volgens de Europese regelgeving worden uitgesloten van aanbestedingen die systeembeheerders verrichten.

De richtlijnen 2009/72 en 2009/73 geven de belangrijkste kaders voor de onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerders en de distributiesysteembeheerders. Deze richtlijnen kennen hierbij geen specifieke regels voor de aanbestedingen die systeembeheerders verrichten. De bepaling, voorgesteld in artikel 4.11, derde lid, dat aan een systeembeheerder uitbesteding van werkzaamheden aan bedrijven die produceren, leveren of handelen niet is toegestaan, vloeit derhalve niet voort uit de Europese regelgeving. Wel is dit een nationale invulling van het Europese uitgangspunt van de onafhankelijkheid van systeembeheerders.

Artikel 4.12

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke verplichtingen een systeembeheerder op basis van artikel 4.12 heeft.

In het wetsvoorstel worden aan een systeembeheerder taken en verplichtingen opgedragen die er voor moeten zorgen dat systemen op betrouwbare en efficiënte wijze functioneren. Als uitgangspunt is er voor elk systeem een systeembeheerder aangewezen die hiervoor zorg draagt. Artikel 4.12 ziet op de situatie dat er wel sprake is van een systeem, maar niet van een systeembeheerder in de zin van dit wetsvoorstel, namelijk een door de Minister van Economische Zaken of ACM aangewezen systeembeheerder. Om te voorkomen dat in de situatie waarin onverhoopt geen sprake is van een aangewezen systeembeheerder, het beheer van het systeem niet aan de wettelijke eisen voldoet, worden in dit artikel aan de eigenaar van een systeem verplichtingen opgelegd die hetzelfde zijn als de verplichtingen van een systeembeheerder. Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn in de situatie lopende een aanwijzingsprocedure.

Artikel 4.13

De leden van de VVD-fractie vroegen of op artikel 4.13 actief toezicht van ACM gewenst is en hoe dit toezicht wordt vormgegeven.

Artikel 4.13 van het wetsvoorstel bepaalt dat een systeembeheerder niet het infrastructuurbedrijf waarmee hij een infrastructuurgroep vormt, mag bevoordelen boven andere ondernemingen waarmee hij in concurrentie treedt. Met deze bepaling wordt een eerlijke concurrentie tussen infrastructuurbedrijven gewaarborgd. ACM houdt op dit artikel toezicht. Het is aan ACM als zelfstandig bestuursorgaan om te bepalen op welke wijze en hoe intensief op deze bepaling toezicht wordt gehouden. Ingevolge artikel 10.9 van het wetsvoorstel legt ACM in een jaarlijks verslag verantwoording af over de uitvoering van de aan haar opgedragen taken, waaronder het toezicht op de naleving.

Artikel 4.14

De leden van de VVD-fractie vroegen of het nodig is om alle in artikel 4.14 genoemde handelingen en activiteiten die een infrastructuurbedrijf mag verrichten, op het niveau van de wet te regelen.

In artikel 4.14 van het wetsvoorstel wordt bepaald welke activiteiten een infrastructuurbedrijf mag verrichten. Voor een infrastructuurbedrijf is het, net als voor elk ander bedrijf, belangrijk om zekerheid te hebben over de voor dit bedrijf geldende regels. Daarnaast is het voor marktpartijen van belang om te weten bij welke activiteiten zij infrastructuurbedrijven als concurrent moeten zien. Waar mogelijk zijn daarom de regels die gelden voor het infrastructuurbedrijf op het niveau van de wet vastgelegd. De in het tweede lid opgenomen activiteiten zijn alle zo verbonden met de kerntaak van het infrastructuurbedrijf dat deze altijd verricht zullen mogen worden. De mogelijkheden om hier taken aan toe te voegen bij algemene maatregel van bestuur biedt flexibiliteit die in het kader van de energietransitie wenselijk is. Niet alle ontwikkelingen zijn immers te voorspellen. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas, zoals aan uw Kamer voorgelegd, worden geen voorschriften voorgesteld ter invulling van het derde lid van artikel 4.14.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de activiteiten die een infrastructuurbedrijf kan verrichten, worden bekostigd.

Een infrastructuurbedrijf is volgens de definitie hiervan in artikel 1.1 de verzameling rechtspersonen in een infrastructuurgroep (een groep waar ten minste één systeembeheerder onderdeel van uitmaakt), met uitzondering van de systeembeheerder of de systeembeheerders. Voor een systeembeheerder gelden op basis van hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel gereguleerde tarieven. Voor de infrastructuurgroep gelden geen bijzondere regels waar het gaat om de bekostiging van activiteiten van deze groep. Voor de activiteiten zullen derhalve commerciële prijzen in rekening worden gebracht.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat bedoeld wordt met «de hoofdzaak van de handelingen en activiteiten» in artikel 4.14, eerste lid, en of er hiermee ruimte is voor andere activiteiten die niet in lijn zijn met de bedoeling van de wetgever.

Artikel 4.14, eerste lid, ziet op de infrastructuurgroep, dus het geheel van de systeembeheerder en het infrastructuurbedrijf. Het is van belang dat de focus van de infrastructuurgroep in hoofdzaak bij het systeembeheer ligt, zodat die taken niet verwaarloosd worden. Daarnaast is het infrastructuurbedrijf gebonden aan de begrenzing van de activiteiten in de overige bepalingen van artikel 4.14.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of een infrastructuurbedrijf ook pensioenen mag beheren.

De strekking van artikel 4.14 is dat een infrastructuurbedrijf geen wezensvreemde activiteiten verricht. Het zijn van pensioenbeheerder is een wezensvreemde activiteiten en is dus in beginsel niet toegestaan. Er is wel ruimte voor de activiteiten die bij de normale bedrijfsvoering horen, zoals het afhandelen van personeelszaken en het beschikbaar hebben van facilitaire zaken voor het personeel. Voor zover het onderdeel is van de normale bedrijfsvoering dat de pensioenen van de (voormalig) medewerkers worden beheerd is dat wel toegestaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat bedoeld wordt met het ter beschikking stellen van installaties.

Dat ziet op het ter beschikking stellen van elektrisch of gastechnisch materieel door het infrastructuurbedrijf. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verhuur van transformatoren.

Artikel 4.15

De fractieleden van de PvdA vroegen wat precies verstaan wordt onder «aansluiten».

De term aansluiten komt in artikel 4.15 niet voor. Wel wordt gerefereerd aan het begrip aansluiting. Daarvan is een definitie opgenomen in artikel 1.1.

Dezelfde leden vroegen wat de beoogd aangeslotene zelf kan aanleggen.

Artikel 4.15 biedt de mogelijkheid aan beoogd aangeslotenen om zelf de gehele aansluiting aan te leggen. Alleen het daadwerkelijk koppelen van de aansluiting met het systeem moet door de systeembeheerder gebeuren. In de praktijk betekent dit dat de beoogd aangeslotene alles zelf kan realiseren en dat de systeembeheerder alleen de kabel die klaar ligt tot aan het transformatorstation hoeft te koppelen aan het systeem.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waar het overdrachtspunt komt als zelf een aansluiting wordt gerealiseerd.

Dat is niet anders dan indien een aansluiting door een systeembeheerder wordt gerealiseerd. De eisen die gesteld worden aan een aansluiting blijven hetzelfde. De aansluiting begint bij de koppeling met het systeem en eindigt bij de voorzieningen die het systeem beveiligen en waar dus de installatie begint.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen wat wordt bedoeld met artikel 4.15, onderdeel e.

Artikel 4.15 legt vast dat de systeembeheerder als uitgangspunt de enige is die de taken die zijn opgedragen aan de systeembeheerder, uit mag voeren. Er is dus sprake van een monopolie van de systeembeheerder. In artikel 4.15 worden hier enkele uitzonderingen op geformuleerd. In onderdeel e is vastgelegd dat het monopolie van een systeembeheerder geen betrekking heeft op het aanleggen van leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen. Deze bepaling is van belang in de situatie dat een bedrijf een gesloten distributiesysteem aan wil leggen. Het samenstel van leidingen wordt pas een gesloten distributiesysteem na erkenning door ACM. Tot die tijd zou het aanleggen kunnen worden gezien als een inbreuk op het monopolie van een systeembeheerder om een systeem te onderhouden en te ontwikkelen. Met deze bepaling wordt deze inbreuk voorkomen. Zodra een leiding deel uitmaakt van een systeem zoals gedefinieerd in dit wetsvoorstel, valt deze wel weer onder het monopolie van de systeembeheerder.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de uitvoering door een beheerder van een gesloten distributiesysteem van zijn wettelijke taken zich verhoudt met het monopolie van een systeembeheerder, zoals vastgelegd in artikel 4.15. Een beheerder van een gesloten distributiesysteem is geen «systeembeheerder» in de zin van het wetsvoorstel. Ook is een gesloten distributiesysteem geen «systeem» in de zin van het wetsvoorstel. Waar sprake is van «wettelijke taken» in artikel 4.15 van het wetsvoorstel, worden hiermee wettelijke taken bedoeld die bij of krachtens het wetsvoorstel of de relevante EU-regelgeving aan de systeembeheerder zijn opgedragen (zie artikel 1.1, tweede lid). Hierbuiten vallen dus de taken van een beheerder van een gesloten distributiesysteem. Uiteraard is een beheerder van een gesloten distributiesysteem gehouden zijn wettelijke taken uit te voeren, maar hiermee wordt het monopolie op de taken van een systeembeheerder niet doorbroken.

Artikel 5.3

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de verhouding tussen gebieden waar geen distributiesysteem voor gas wordt aangelegd en het Europese recht van toegang tot de gasmarkt, waarvoor een aansluiting op een distributiesysteem een randvoorwaarde is.

Nederland is, vergeleken met andere landen van de Europese Unie, een land met een bijzonder dicht gastransportsysteem. Mede vanwege de grote verschillen tussen landen van de Europese Unie waar het gaat om het gebruik van gas, is in richtlijn 2009/73, die betrekking heeft op de gasmarkt, geen verplichting tot universele dienstverlening opgenomen. Dit is anders dan in richtlijn 2009/72, die betrekking heeft op de elektriciteitsmarkt. In artikel 3, derde lid, van deze laatste richtlijn wordt het recht op levering van elektriciteit aan alle huishoudelijke afnemers vastgelegd. Nu dit voor de gasmarkt niet is geregeld, is er nationaal de ruimte om, bijvoorbeeld omdat in een bepaald gebied een gasnet aanwezig is, af te zien van een distributiesysteem voor gas.

Artikel 5.4

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre een persoon recht heeft op een aansluiting met een bepaalde capaciteit en een bijbehorend recht op transport van elektriciteit.

De aansluittaak voor systeembeheerders is opgenomen in het voorgestelde artikel 5.9 van het wetsvoorstel. Aansluitingen tot een aansluitwaarde van 1 MVA mogen door de systeembeheerder niet worden geweigerd. Bij aansluitingen boven deze aansluitwaarde kunnen aanvragers voor een aansluiting hun wensen over de capaciteit van de aansluiting en de plek van de aansluiting kenbaar maken aan de systeembeheerder. De systeembeheerder zal bij de beoordeling van de aanvraag de technische geschiktheid van de plek waarvoor de aansluiting wordt gevraagd in ogenschouw nemen. Hiermee wordt de huidige praktijk die op grond van de Elektriciteitswet 1998 is ontstaan worden voortgezet. Ook het principe van recht op transport blijft onveranderd. Een systeembeheerder kan een verzoek om transport alleen weigeren indien hij over onvoldoende transportcapaciteit beschikt en moet een afwijzing motiveren, waarbij hij ingaat op de mogelijkheden van congestiemanagement. Het recht op transport verschilt daarmee niet van de huidige bepalingen in de Elektriciteitswet 1998.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat een redelijke vraag naar transport is en hoe dit moet worden vastgesteld.

De capaciteit van een systeem moet worden afgestemd op een redelijke transportvraag op zowel de korte als de lange termijn. Deze open formulering is overgenomen uit de richtlijnen. De transportbehoefte van producenten, eindafnemers en handelaren bepalen wat een redelijke vraag naar transport op de korte en lange termijn is. Een systeembeheerder zal bij het opstellen van zijn investeringsplan telkens nagaan welke transportbehoefte er in de komende jaren bij deze partijen bestaat.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waar is geborgd dat onderhoud aan het systeem of een aansluiting niet langer dan een bepaalde tijd mag duren.

In het wetsvoorstel zijn geen termijnen opgenomen waarbinnen onderhoud verricht moet zijn.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet is opgenomen dat een systeembeheerder reservecapaciteit moet aanhouden.

De balanceringstaak die is opgenomen in het voorgestelde artikel 5.8 omvat mede het aanhouden van (productie)reservecapaciteit door de transmissiesysteembeheerder.

Deze leden vroegen daarbij wat dit betekent voor de leveringszekerheid.

De transmissiesysteembeheerder heeft tot taak de balans van zijn systeem te handhaven. Dat het aanhouden van reservecapaciteit niet expliciet is benoemd maar onderdeel uitmaakt van deze balanceringstaak heeft derhalve geen gevolgen voor de leveringszekerheid.

De leden van de PvdA fractie vroegen waarom het transmissiesysteem voor elektriciteit niet meer volledig hoeft te voldoen aan de enkelvoudige storingsreserve. Tevens vroegen deze leden waarom de toezichthouder geen rol te vervullen heeft bij dit belangrijke principe over de betrouwbaarheid van de energievoorziening en of het niet verstandig zou zijn om juist deze een rol te geven bij het bepalen van de onderdelen die niet hoeven te voldoen aan de enkelvoudige storingsreserve.

Ook op dit moment worden uitzonderingen toegestaan op het uitgangspunt van een enkelvoudige storingsreserve. Deze uitzonderingen zijn echter op verschillende manieren en in verschillende regelingen vastgelegd. Het wetsvoorstel zorgt voor borging van het uitgangspunt van een enkelvoudige storingsreserve op wetsniveau en een eenduidige regeling van de uitzonderingen op dat uitgangspunt in een algemene maatregel van bestuur.

Aan de keuze van onderdelen die niet aan de enkelvoudige storingsreserve hoeven te voldoen ligt een maatschappelijke kosten-batenafweging ten grondslag waarbij per onderdeel op basis van een risicoanalyse de maatschappelijke kosten van een storing zijn afgezet tegen de extra investeringen die noodzakelijk zijn om dat onderdeel van een enkelvoudige storingsreserve te voorzien. Naar aanleiding van de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets van het concept van het Besluit elektriciteit en gas waarin de uitzonderingen zijn vastgelegd wordt met ACM verder gesproken over mogelijkheden om door middel van geringe extra investeringen de betrouwbaarheid van het transmissiesysteem verder te vergroten. De uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets is meegezonden bij de voorhang van het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas (Kamerstukken II 2014/15, 34 199, nr. 6, bijlage).

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom de systeembeheerder wel rekening dient te houden met milieubelangen en de transitie naar een duurzaam energiesysteem, maar niet met de belangen van omwonenden.

De belangen van omwonenden worden in andere wetten, zoals de Wet Milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geborgd. Het bereik van artikel 5.4 van het wetsvoorstel is primair de taak voor een systeembeheerder zijn systeem te beheren, te onderhouden en te ontwikkelen. Voorts zijn de taken van de systeembeheerder op grond van artikel 5.4 van het wetsvoorstel merendeels gebaseerd op richtlijn 2009/72 en 2009/73.

Verder waren deze leden benieuwd of de milieubelangen of de duurzame transitie zwaarder wegen bij de taak voor systeembeheerders in artikel 5.4 omdat deze belangen strijdig kunnen zijn met elkaar, aangezien de duurzame transitie zorgt voor vele nieuwe doorsnijdingen van hoogspanningsmasten door onze natuur. Voorts vroegen zij om nader uiteen te zetten hoe het afwegingskader voor TenneT voor zijn investeringen en voor ACM voor haar toetsing er concreet uitziet, bijvoorbeeld bij de afweging van milieubelangen versus de duurzame transitie en de integratie met de Europese energiemarkt.

Op basis van de wet heeft TenneT de taak om op korte en lange termijn te voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit. Daarnaast moet TenneT haar systeem beheren, onderhouden en ontwikkelen. Dit doet TenneT onder economische voorwaarden en op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd met inachtneming van de belangen van het milieu en de transitie naar een duurzaam energiesysteem. In grote lijnen is dit het kader waarbinnen TenneT tot haar investeringen komt. De investeringen die TenneT voorstelt in haar tweejaarlijkse investeringsplan dat door ACM wordt getoetst omvat een onderbouwing van de voorgestelde investeringen. Deze onderbouwing bestaat uit een analyse van de ontwikkelingen op de energiemarkt (vraag en aanbod) en de risico’s en maatregelen voor het transmissiesysteem die daaruit volgen. TenneT neemt deze maatregelen op basis van haar wettelijke taken. Hierbij kan het voorkomen dat bepaalde belangen tegenstrijdig zijn aan elkaar, zoals natuurbelangen versus het plaatsen van hoogspanningsmasten. Hierbij gaat het om een complexe afweging van vele verschillende belangen en mogelijke alternatieven waardoor er geen algemene uitspraak te doen is welk belang altijd zwaarder weegt. Dit is maatwerk. Daarbij zijn het voor hoogspanningstracés de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken die samen (via de rijkscoördinatieregeling) het ruimtelijk besluit nemen over de exacte ligging van een hoogspanningsverbinding, in overleg met TenneT en de betrokken overheden. Voor het nemen van deze beslissing wordt vaak een milieueffectrapport opgesteld.

Artikel 5.5

De leden van de fractie van de VVD vroegen naar een bepaling in het wetsvoorstel waaruit blijkt dat investeringen die systeembeheerders moeten doen in het kader van het investeringsplan verrekend moeten worden in de tarieven.

In artikel 6.6, tweede lid, van het wetsvoorstel is opgenomen dat het transporttarief dient ter dekking van de kosten die verband houden met de wettelijke taken. In het zevende lid van artikel 5.5 is vermeld dat in het investeringsplan opgenomen investeringen noodzakelijk worden geacht en in het zesde lid van dat artikel dat systeembeheerders de taak hebben investeringen uit het investeringsplan uit te voeren. Hieruit volgt dat de efficiënte kosten van noodzakelijke investeringen door ACM in de tarieven mogen worden verrekend. Niettemin zal bij nota van wijziging de formulering in artikel 5.5 aangescherpt worden teneinde onduidelijkheid te voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af wat het «verwerken van gegeven reacties op ingediende zienswijzen» betekent en of als de systeembeheerder niet reageert op een zienswijze deze ook niet hoeft te worden opgenomen en het daarom niet verstandiger is om de zienswijzen op te nemen.

Het verwerken van de gegeven reacties op de ingediende zienswijzen betekent dat de systeembeheerder in zijn investeringsplan moet aangeven welke gevolgtrekkingen hij heeft verbonden aan de verschillende zienswijzen. Het wetsvoorstel geeft de mogelijkheid om in een algemene maatregel van bestuur nadere regels over de inhoud van een investeringsplan te stellen. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas, dat inmiddels aan uw Kamer is verzonden, is in het verzoek van deze fractie voorzien. De systeembeheerders worden verplicht de zienswijzen uit de consultatie bij het (ontwerp)investeringsplan te voegen.

De leden van dezelfde fractie vroegen in hoeverre de systeembeheerder capaciteitsknelpunten en systeemonderdelen van slechte kwaliteit moet meenemen in het investeringsplan.

Het investeringsplan bevat een analyse van de ontwikkelingen in de energiemarkt (o.a. vraag en aanbod) en de risico’s en maatregelen die dat voor het systeem met zich meebrengt voor het uitvoeren van de wettelijke taak. Het kan zijn dat capaciteitsknelpunten of systeemonderdelen van slechte kwaliteit een belangrijk risico vormen voor bijvoorbeeld de leveringszekerheid of veiligheid. Het ligt hierbij voor de hand dat er investeringen nodig zijn om deze risico’s te verkleinen, dit moet de systeembeheerder dus in zijn investeringsplan beschrijven.

Vervolgens vroegen deze fractieleden waarom in artikel 5.5, achtste lid, van het wetsvoorstel alleen windparken zijn opgenomen en bijvoorbeeld niet de meer algemene omschrijving van duurzame elektriciteitsopwekking met daarbij de investeringen voor het ontsluiten van gebieden die zijn aangeduid als industriële, commerciële locaties of locaties met gedeelde diensten.

In het wetsvoorstel is opgenomen dat in het investeringsplan ten minste de investeringen worden opgenomen die noodzakelijk zijn voor de ontsluiting van windparken die zijn opgenomen in de structuurvisie. Reden hiervoor is dat er op deze wijze tijdig van start gegaan kan worden met de systeemuitbreidingen die voor het ontsluiten van een windpark noodzakelijk zijn. Over het algemeen liggen windparken in landelijk gebied waar voor de ontsluiting van het windpark dus nog een systeem moet worden aangelegd. In de regel kost het aanleggen van een systeem aanzienlijk meer tijd dan het bouwen van een windpark. Om de windparken tijdig te kunnen aansluiten is het daarom van belang tijdig met de benodigde systeemuitbreiding te starten. Dit is van groot belang voor het halen van de doelstellingen van het realiseren van tenminste 6000 megawatt windenergie op land in 2020. Door het opnemen van investeringen ten aanzien van wind op land in het investeringsplan krijgt de systeembeheerder meer zekerheid over de noodzakelijkheid van de investeringen en de mogelijkheid deze investeringen te verrekenen in de tarieven. Het is mogelijk om dit artikel in de wet breder te trekken door bijvoorbeeld «opwekken van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen» op te nemen. Daar is op dit moment geen aanleiding voor, omdat daar de problematiek niet speelt van het grote tijdsverschil tussen het aanleggen van een productie-installatie of bedrijventerrein en het aanleggen van een systeem. Uiteraard kunnen ook zonder specifieke bepalingen noodzakelijke investeringen worden opgenomen in het investeringsplan van de systeembeheerder.

De leden van de fractie van D66 wilden graag weten hoe de toelichting en het wetsartikel over de verrekening van investeringen uit het investeringsplan in de tarieven zich tot elkaar verhouden.

Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de fractieleden van de VVD over artikel 5.5.

Artikel 5.6

De leden van de PVV-fractie vroegen waarom met de aanleg van het transmissiesysteem op zee niet gewacht wordt totdat de aanleg van het aan te sluiten windpark op zee onherroepelijk is geworden.

Er is pas volledige zekerheid dat een windpark wordt gerealiseerd als het er staat.

Een windpark op zee zonder elektrische ontsluiting kost veel geld, kan geen elektriciteit produceren en raakt ernstig beschadigd doordat de windmolens niet kunnen draaien. Het wachten met de aanleg van het transmissiesysteem op zee tot het windpark is opgeleverd is daarom geen optie. De beste manier om te voorkomen dat of een windpark wordt gerealiseerd zonder transmissiesysteem of vice versa is een gecoördineerde planmatige aanpak. Dat is precies waar het scenario voor dient.

De leden van de fractie van de PVV stelden de vraag of aangegeven kan worden hoeveel jaren de scenario’s voorlopen op de realisatie van windparken op zee.

De bedoeling is een eerste scenario begin 2016 vast te stellen. De windparken zullen gerealiseerd worden in de periode tot 2023. Het scenario loopt dus maximaal zeven jaar voor op de realisatie van een deel van de windparken.

Artikel 5.9 en 5.10

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de redelijke termijn voor het aansluiten wordt vastgesteld, wie daar bij worden betrokken, hoe het toezicht plaatsvindt en wat de sancties bij overschrijding van de redelijke termijn zijn.

Voor het aansluiten van kleine aansluitingen voor gas, aansluitingen voor elektriciteit met een aansluitgrootte tot 10 MVA en aansluitingen voor een productie-installatie voor de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling bedraagt de redelijke termijn maximaal 18 weken. Deze termijn is opgenomen in het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas, dat aan uw Kamer is toegezonden. Voor andere aansluitingen zullen de verzoeker en de systeembeheerder de gewenste datum van aansluiting overeenkomen. Zij bepalen onderling wat hierbij redelijk is. ACM houdt toezicht op de naleving van maximale termijn van 18 weken. Bij overschrijding hiervan kan de toezichthouder een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete opleggen. Indien de verzoeker en de systeembeheerder geen overeenstemming kunnen bereiken over wat een redelijke termijn is, kan de verzoeker een handhavingsverzoek bij ACM starten. Ook in dat geval kan een last onder bestuursdwang of een bestuurlijke boete worden opgelegd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat de redelijke termijn voor het aansluiten is. Zij stelden dat de rechtszekerheid voor personen die recht hebben op een aansluiting wordt uitgehold omdat onder de bestaande wetten er wel een termijn is opgenomen.

De redelijke termijn wordt voor kleinere aansluitingen en voor productie-installaties die elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen opwekken en voor installaties voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur en is opgenomen in het ontwerp vanhet Besluit elektriciteit en gas. De termijn van 18 weken blijft voor deze gevallen hetzelfde, maar wordt verschoven van het niveau van wet naar het niveau van algemene maatregel van bestuur. Dat de termijn op een lager niveau dan de wet wordt vastgesteld brengt geen uitholling van de rechtszekerheid met zich mee.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom deze termijn niet langer is opgenomen in de wet.

Bij het opstellen van het wetsvoorstel was een van de uitgangspunten dat de hoofdzaken op wetsniveau geregeld moeten worden (de kaders) en onderwerpen als termijnen op een lager niveau worden vastgesteld.

De leden van de PvdA fractie vroegen wat de verhouding is tussen de aansluitplicht, de toegang tot het systeem en het recht op transport.

Toegang tot het systeem is het meer abstracte concept dat een systeem voor iedereen toegankelijk is, dat de voorwaarden en de tarieven vooraf bekend zijn en dat een systeembeheerder transparant en niet-discriminatoir moet handelen. De aansluitplicht en de transportplicht maken onderdeel uit van het concept van toegang tot het systeem. Immers, om elektriciteit of gas te kunnen invoeden op het systeem of te kunnen onttrekken van het systeem is een aansluiting tussen het systeem en de installatie een vereiste en moet een systeembeheerder ook de taak hebben om elektriciteit of gas te transporteren.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom het recht op een aansluiting is verlaagd naar 1 MVA.

Het recht op een aansluiting is niet verlaagd naar 1 MVA. Het wetsvoorstel bepaalt dat eenieder die daarom verzoekt recht heeft op een aansluiting. Wel is er een onderscheid waar de aansluiting in het systeem gerealiseerd moet worden en welke mate van vrijheid de verzoeker heeft in de vormgeving van de aansluiting. Onder de 1 MVA is dat op het goedkoopste punt met een aansluiting volgens een standaarddefiniëring. Vanaf 1 MVA heeft de verzoeker de mogelijkheid een maatwerkaansluiting aan te vragen en specifiek te kiezen op welk voor een dergelijke aansluiting geschikt punt hij wil worden aangesloten. De enige reden waarom een systeembeheerder een aansluiting kan weigeren is als er onvoldoende aansluitcapaciteit is of door aansluiting de systeemintegriteit in gevaar kan komen. In dat geval kan degene die om een aansluiting verzoekt natuurlijk altijd kiezen voor een aansluiting op een ander punt in het systeem. Bij nota van wijziging wordt voorgesteld dat de systeembeheerder bij een weigering actief een of meerdere alternatieven moet bieden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of artikel 5.9, tweede lid, onder b, niet ook zou moeten gelden voor een organisatorische eenheid als bedoeld in artikel 1.2, eerste en derde lid, omdat die partijen behoefte hebben aan invloed op de locatie van aansluiting in het systeem.

Het mogelijk maken van maatwerk is steeds een afweging tussen uitvoerbaarheid en het kunnen inspelen op individuele wensen van partijen. Bij kleinere aansluitingen is het niet werkbaar om in te spelen op ieders wensen ten aanzien van de aansluitingen en daarom wordt met standaardaansluitingen gewerkt. Een uitzondering voor een specifieke groep past niet goed bij het uitgangspunt van non-discriminatie. Overigens hebben mij geen signalen bereikt dat aanpassing van deze bestaande praktijk van belang is.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe het zelf realiseren van een aansluiting zich verhoudt tot de verplichting voor een systeembeheerder om een aansluiting te beheren en onderhouden en hoe de kosten daarvoor worden vastgesteld.

Het aanleggen van de aansluiting staat los van het onderhoud en beheer. Dat laatste wordt altijd uitgevoerd door de systeembeheerder. Als de aangeslotene zelf delen wenst te onderhouden dan kan dat door de voorzieningen die het systeem beveiligen in samenspraak met de systeembeheerder op een ander punt aan te brengen, zodat een groter stuk van de verbinding onderdeel uitmaakt van de installatie van de aangeslotene. Het vaststellen van de kosten gaat niet anders dan bij aansluitingen die door de systeembeheerder worden aangelegd. Ook bij die aansluitingen worden de kosten van de aanleg van de aansluiting gedragen door de aangeslotene en worden apart kosten in rekening gebracht voor het beheer en onderhoud van de aansluiting. Op basis van maatwerk kan hier een vergoeding voor worden vastgesteld door de systeembeheerder. ACM houdt hier toezicht op.

De leden van de PvdA-fractie stelden dat de aansluitplicht zowel is opgelegd aan de systeembeheerder als aan de beheerder van een GDS. Zij vroegen of het niet zo moeten zijn dat binnen de geografische begrenzing van een gesloten distributiesysteem deze aansluitplicht geldt voor de beheerder van het gesloten distributiesysteem en dat de systeembeheerder in het gebied hiervan is vrijgesteld.

Het is correct dat de aansluitplicht zowel geldt voor een beheerder van een gesloten distributiesysteem als voor een systeembeheerder. Het gebied van een gesloten distributiesysteem wordt, in tegenstelling tot de gebiedsindeling van de systeembeheerders, niet aangewezen. Dit betekent dat in een gebied van een systeembeheerder een gesloten distributiesysteem kan liggen. Het is aan degene die aangesloten wil worden, om te bepalen of hij op het systeem (van een systeembeheerder) of op het gesloten distributiesysteem aangesloten wil worden. Het verplichten van partijen om aangesloten te worden op een gesloten distributiesysteem zou op gespannen voet staan met de vrije toegang tot systemen. Bovendien zou dit bij huishoudelijke afnemers tot problemen leiden gelet op het feit dat huishoudelijke eindafnemers conform de Europese regels in beginsel niet zijn toegestaan op gesloten distributiesystemen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de aansluitplicht voor een beheerder van een gesloten distributiesysteembeheerder onvoorwaardelijk is.

Deze aansluitplicht is niet onvoorwaardelijk. In het voorgestelde artikel 4.4, eerste lid, is opgenomen wanneer een systeem een gesloten distributiesysteem is. Als de gevraagde aansluiting niet past binnen de voorwaarden die het wetsvoorstel stelt aan een gesloten distributiesysteem, hoeft de betreffende beheerder de verzoeker niet aan te sluiten. Zou hij dat wel doen, dan loopt hij het risico dat ACM de erkenning van de beheerder intrekt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de bereidheid om in het wetsvoorstel op te nemen dat bepaalde entiteiten, bijvoorbeeld nutsvoorzieningen, sneller aangesloten moeten worden.

De vraag lijkt uit te gaan van het beeld dat systeembeheerders expres aansluitingen traag realiseren en dat wettelijke dwang nodig is om daar verandering in te brengen. Dat is niet het beeld dat de ik heb bij het functioneren van de systeembeheerders. De systeembeheerders zijn voor het realiseren van aansluitingen in hoge mate afhankelijk van externe factoren, zoals het tijdig verkrijgen van vergunningen. Ook met een kortere wettelijke termijn voor sommige instanties ligt het niet voor de hand dat aansluitingen veel sneller worden gerealiseerd. Het lost niets op en bovendien wordt reeds bepaald wat de maximaal redelijke termijn is, wat wil zeggen dat als het significant sneller kan dat het in beginsel niet redelijk is de maximale termijn aan te houden.

De fractieleden van de PvdA vroegen waar in het voorliggende wetsvoorstel wordt bepaald welke kosten in rekening moeten komen voor een aangeslotene en waar en wanneer sprake is van een diepte-investering.

De kosten voor de aansluiting van producenten of afnemers zijn voor eigen rekening van de aangeslotenen. Systeemversterkingen achter het aansluitpunt die vereist zijn om het transport van en naar een aansluitpunt mogelijk te maken – ook wel «diepe netkosten» genoemd – worden gesocialiseerd via het transporttarief en toegerekend aan verbruikende aangeslotenen conform de tariefstructuur. Deze kostenverdeling volgt uit de wettelijke definitie van «aansluiting» en de beschrijving van de tariefstructuur in hoofdstuk 6.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat artikel 5.10 toevoegt ten opzichte van de aansluit- en transportplicht.

De aansluit- en transportplicht zijn in het wetsvoorstel opgenomen in de artikelen 5.9 (aansluitplicht) en 5.10 (transportplicht). Deze artikelen vormen een nadere invulling van de algemene plicht die voortvloeit uit het voorgestelde artikel 5.3 van het wetsvoorstel. Op grond van dat artikel hebben systeembeheerder de algemene plicht om te waarborgen dat hun systemen op de korte en lange termijn kunnen voordoen aan een redelijke vraag aan transport.

De leden van de PVV-fractie vinden het merkwaardig dat de veroorzaker van congestie op het transportsysteem tijdens piekmomenten, namelijk een producent van duurzame energie, wordt uitgezonderd van congestiemanagement. Zij vroegen waar deze uitzondering op gebaseerd is.

De uitzondering voor duurzame energie wordt ook wel aangeduid als «voorrang voor duurzaam». Het principe van voorrang voor duurzaam is opgenomen in artikel 16 van richtlijn 2009/28.

De leden van de PVV-fractie vroegen wat de verwachte additionele kosten zijn van een reguliere centrale als gevolg van congestiemanagement en in hoeverre deze bedrijven de kosten kunnen verhalen op de overheid.

De producenten die mee moeten doen aan congestiemanagement moeten transportprognoses en biedingen indienen. Hier zijn lasten mee gemoeid. Bij de totstandkoming van het Besluit congestiemanagement elektriciteit zijn deze becijferd op € 450.000 per jaar per congestiegebied.

Hier staat tegenover dat de bedrijven geld verdienen aan het systeem van congestiemanagement. Producenten in het congestiegebied kunnen een bod doen hoeveel zij bereid zijn te betalen om niet daadwerkelijk elektriciteit te hoeven produceren terwijl ze het nog wel verkopen. De bedrijven zullen een bod doen waarmee ze minder geld hoeven te betalen dan ze besparen op hun variabele kosten. Daarmee verdienen ze dus geld.

Het ligt niet voor de hand dat producenten voor eventuele additionele kosten de overheid aansprakelijk stellen. Er is in beginsel niet of nauwelijks sprake van geld, de overheid begaat geen onrechtmatige daad en de wet- en regelgeving leiden ertoe dat congestiemanagement van tijdelijke aard is.

Artikel 5.11

De leden van de PvdA-fractie vroegen aan welke kwaliteit de Nederlandse systemen moeten voldoen en waar dat is vastgelegd.

Het Nederlandse energiesysteem is een van de meest betrouwbare energiesystemen van Europa. In de wet- en regelgeving is niet in detail vastgelegd aan welk kwaliteitsniveau de Nederlandse systemen moeten voldoen. Er zijn verschillende wijzen waarop de kwaliteit, dat wil zeggen de betrouwbaarheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van de dienstverlening is geborgd. Het wetsvoorstel voorziet in een kwaliteitsborgingssysteem, waarbij de systeembeheerders moeten aangeven welk kwaliteitsniveau zij nastreven weergegeven in prestatie-indicatoren. ACM en SodM houden hier toezicht op. Daarbij zal worden gekeken naar het kwaliteitsniveau gerealiseerd in de afgelopen jaren en worden de prestaties op dit gebied vergeleken met de andere systeembeheerders. In algemene zin heeft de systeembeheerder tot taak te waarborgen dat zijn systeem op de korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag en dat hij daarbij de veiligheid en betrouwbaarheid moet borgen. In de huidige praktijk worden er in de codes verschillende eisen aan de kwaliteit geconcretiseerd. Op het gebied van veiligheid zijn SodM en Netbeheer Nederland in overleg over het definiëren van goed bruikbare kwaliteitseisen die ook het gewenste effect hebben.

Vervolgens vroegen dezelfde leden om in het artikel over de technische codes op te nemen dat ook de veiligheidsvoorschriften en kwaliteitseisen in de technische codes moeten vastliggen.

In het wetsvoorstel in artikel 9.2 is opgenomen dat in de technische codes regels gesteld kunnen worden over de kwaliteitscriteria. Hieronder vallen ook regels over veiligheid. In de huidige technische codes voor elektriciteit is bijvoorbeeld al te zien dat hiervoor regels zijn gesteld. Bijvoorbeeld hoe snel men na een storingsmelding ter plaatse is, hoe snel er gereageerd wordt op correspondentie van een aangeslotene of dat een elektrische installatie bestand is tegen het mogelijke kortsluitvermogen. Verder maakt SodM, op basis van de zorgplicht om nadelige gevolgen voor mens of milieu te voorkomen, afspraken met de systeembeheerders over veiligheidsnormen, zoals het voldoen aan de NTA 8120. Gezien de huidige werkwijze en de kwaliteit van het Nederlandse energiesysteem is er op dit moment geen reden hiervoor aanvullende regels te stellen.

Artikel 5.12

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat «het op verzoek een meetinrichting ter beschikking stellen en deze beheren» betekent. Zij vroegen tevens of de systeembeheerder in dit geval de meettaak op zich neemt.

De metermarkt voor aangeslotenen met een grote aansluiting is een vrije markt. Dit betekent dat deze aangeslotenen zelf kunnen kiezen bij wie zij een meetinrichting aanschaffen en wie het onderhoud aan de meetinrichting verricht. Zij kunnen de systeembeheerder verzoeken om de meetinrichting te plaatsen en te onderhouden. Onder beheren wordt niet tevens de meettaak begrepen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of grote aansluitingen een meetinrichting moeten hebben.

Iedere aansluiting (met uitzondering van de onbemeten aansluitingen) zal voorzien zijn van een meetinrichting. Een leverancier kan zonder meetinrichting immers niet weten hoeveel elektriciteit of gas hij per aansluiting levert, en een producent weet niet hoeveel elektriciteit of gas hij op het systeem invoedt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in het wetsvoorstel niet opgenomen is dat «een ieder» die beschikt over een aansluiting meetverantwoordelijkheid draagt.

In het wetsvoorstel is ten aanzien van aangeslotenen met een kleine aansluiting het leveranciersmodel uit de huidige wetten overgenomen. Daarbij past niet dat die aangeslotenen zelf meetverantwoordelijkheid zouden moeten dragen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wie bepaalt wanneer er sprake is van een «onbemeten aansluiting».

Bij een onbemeten aansluiting (zoals verkeerslichten en straatlantaarns) spreken de eigenaren van de objecten die van elektriciteit moeten worden voorzien (veelal gemeenten en provincies) met hun leverancier de hoeveelheid te leveren elektriciteit af. Het is goed mogelijk dat deze partijen hier afspraken over maken omdat het elektriciteitsverbruik van deze objecten zeer voorspelbaar is.

Artikel 5.19

De leden van de PvdA-fractie vroegen waar de systeembeheerder de hoeveel elektriciteit meet die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen.

In de regel zal de hoeveelheid elektriciteit alleen worden gemeten op de aansluiting, omdat de hoeveelheid elektriciteit die op het systeem wordt ingevoed bepalend is voor de hoeveelheid garanties van oorsprong die een producent ontvangt. In sommige gevallen wordt ook achter de aansluiting gemeten. Dit is nader geregeld in de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (HR-WKK). Deze regels worden inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in de ministeriële regeling onder het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of in het geval van een grote aansluiting waarachter de elektriciteit wordt opgewekt uit hernieuwbare bronnen of door middel van HR-WKK, door de systeembeheerder gemeten moeten worden.

In dat geval zal de meting ook door de systeembeheerder worden gedaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe deze verplichting zich verhoudt tot de rol van het meetbedrijf.

Het meten van de hoeveelheid opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit is noodzakelijk voor het verstrekken van garanties van oorsprong. In het wetsvoorstel blijft deze taak bij de systeembeheerder, net als in de huidige wetten is bepaald. Meetbedrijven kunnen wel een rol spelen bij het verrichten van metingen ten behoeve van de meetrapporten, voor zover deze op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit van toepassing zijn.

Artikel 5.20

De leden van PvdA-fractie vroegen in hoeverre een persoon recht heeft op een aansluiting met een bepaalde capaciteit en een bijbehorend recht op transport van elektriciteit.

De aansluittaak voor systeembeheerders is opgenomen in het voorgestelde artikel 5.9 van het wetsvoorstel. Aansluitingen tot een aansluitwaarde van 1 MVA mogen door de systeembeheerder niet worden geweigerd. Bij aansluitingen boven deze aansluitwaarde kunnen aanvragers voor een aansluiting hun wensen over de capaciteit van de aansluiting en de plek van de aansluiting kenbaar maken aan de systeembeheerder. De systeembeheerder zal bij de beoordeling van de aanvraag de technische geschiktheid van de plek waarvoor de aansluiting wordt gevraagd in ogenschouw nemen. Hiermee wordt de huidige praktijk die op grond van de Elektriciteitswet 1998 is ontstaan worden voortgezet. Ook het principe van recht op transport blijft onveranderd. Een systeembeheerder kan een verzoek om transport alleen weigeren indien hij over onvoldoende transportcapaciteit beschikt en moet een afwijzing motiveren, waarbij hij ingaat op de mogelijkheden van congestiemanagement. Het recht op transport verschilt daarmee niet van de huidige bepalingen in de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 5.22

De leden van de VVD-fractie vroegen om in overleg met het College bescherming persoonsgegevens criteria te ontwikkelen over welke informatie gedeeld kan worden conform artikel 5.22, eerste lid, onder c, van het wetsvoorstel, waarbij zowel het belang van zoveel mogelijk openbaarheid als aan de belangen van privacy van consumenten tegemoet wordt gekomen. Daaraan voegt deze fractie de vraag toe dat of en zo ja wanneer de Kamer deze criteria tegemoet kan zien.

In artikel 5.22, eerste lid, onderdeel c, van het wetsvoorstel staat dat de systeembeheerder alle informatie openbaar maakt die bijdraagt aan een doeltreffende mededinging en een efficiënte werking van de markt, voor zover redelijkerwijs te genereren uit de informatie waarover de systeembeheerder beschikt op basis van de uitvoering van zijn wettelijke taken. In artikel 5.22, vierde lid, van het wetsvoorstel wordt bepaald dat een systeembeheerder vertrouwelijk om moet gaan met gegevens waarvan hij de vertrouwelijkheid kent of moet kennen. Uiteraard moet de systeembeheerder bij de informatieverstrekking conform het wetsvoorstel handelen in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens. Voor het borgen van de privacy van consumenten volstaat de Wet bescherming persoonsgegevens. Per 1 juli jl. publiceren bijvoorbeeld alle distributiesysteembeheerders reeds via hun eigen website de gemiddelde jaarverbruiksdata van hun klanten op geaggregeerd niveau. De gegevens zijn hiertoe geanonimiseerd en samengevoegd zodat ze niet naar individuele huishoudens herleidbaar zijn. Aan de systeembeheerders en andere partijen in de energiesector is aangegeven dat op hun verzoek nader uitgewerkt kan worden welke gegevens openbaar gemaakt moeten worden. Het ontwikkelen van nadere criteria is dan ook niet nodig. Deze beoordeling is aan de sector zelf.

Artikel 5.23

De leden van de VVD-fractie vroegen waarom de boekhoudeisen uit artikel 5.23 niet worden opgelegd aan de hele infrastructuurgroep en of op deze manier kruissubsidiëring wel voldoende kan worden voorkomen.

De boekhouding die in artikel 5.23 wordt voorgeschreven voor systeembeheerders is de basis voor een gescheiden boekhouding en kan belangstellenden inzicht geven in de kosten van de systeembeheerder. De informatie die ACM gebruikt in het kader van de tariefregulering is gebaseerd op de boekhouding van de systeembeheerder, maar gaat verder dan artikel 5.23. Daarmee kan ACM voldoende zicht hebben op de kosten van de systeembeheerder en eventuele kosten van het infrastructuurbedrijf die op de systeembeheerder worden afgewenteld. Een verplichting inzake de boekhouding van infrastructuurbedrijven zou hier niets aan toevoegen, maar de regeldruk wel aanzienlijk vergroten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat segmentinformatie is en waarom de verplichting wordt uitgekleed ten opzichte van de bestaande wetgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van het bijhouden van een boekhouding per afzonderlijke taak en per netvlak of spannings- of drukniveau.

De eisen aan de boekhouding zijn inhoudelijk niet afgezwakt ten opzichte van de bestaande wetgeving. Daarin is niet opgenomen dat per afzonderlijke taak of per netvlak of spannings- of drukniveau een boekhouding bijgehouden zou moeten worden. Wel wordt bepaald dat kosten en baten toegerekend moeten worden aan verschillende spannings- of drukniveaus, maar dat is vooral een rekenkundige exercitie. Het wetsvoorstel schrijft voor dat de boekhouding segmentinformatie moet bevatten. Segmentinformatie is een term uit de accountancy die gaat over het opdelen in segmenten en het toerekenen van baten, lasten, activa en verplichtingen aan de betreffende segmenten. Hiermee wordt hetzelfde doel bereikt als de bepaling van de bestaande wetgeving over het toerekenen van kosten en baten, maar dan op een structurele manier op grond van accountancystandaarden.

Artikel 5.24

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe reëel het is om van systeembeheerders te verwachten dat zij hun eigen overtredingen ten aanzien van goed financieel beheer melden bij ACM. Daarbij vroegen zij ook in hoeverre ACM hierop zelf actief toezicht houdt.

De verplichting voor een systeembeheerder om onverwijld ACM op de hoogte te stellen indien hij niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan het financieel beheer is één op één overgenomen uit de Elektriciteitswet 1998 (artikel 18a) en de Gaswet (artikel 10e). Deze artikelen zijn destijds in de wetten opgenomen ter versterking van het publiek aandeelhouderschap van de systeembeheerder en ter bescherming van de financiële positie van de systeembeheerder. De systeembeheerder heeft zelf belang bij een gezonde financiële positie. Naast de melding dient de systeembeheerder ook een herstelplan op te stellen en moet hij volgens dit herstelplan handelen. Meldplicht en herstelplan hangen nauw met elkaar samen waardoor het reëel is dat een systeembeheerder, daartoe geïnstrueerd door zijn aandeelhouder(s), een melding zal doen. ACM kan ook uit eigen beweging onderzoek doen. ACM kan een zelfstandige last opleggen om de naleving van de voorschriften inzake het financieel beheer te bevorderen. Daarnaast kan ACM bij overtreding van het voorgestelde artikel 5.24 een bestuurlijke boete opleggen.

Artikel 5.27

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de compensatieregeling niet voor alle aangeslotenen geldt en of dit niet in strijd is met het discriminatieverbod.

Voor de toelichting waarom de compensatieregeling alleen geldt voor het transmissiesysteem op zee wordt verwezen naar beantwoording van een vergelijkbare vraag van de VVD-fractie aan het begin van paragraaf 6.7. Naar mijn mening is dit onderscheid niet in strijd met het discriminatieverbod, omdat de omstandigheden rond het transmissiesysteem op zee wezenlijk anders zijn dan op land en dat daarom onderscheid gerechtvaardigd is.

Artikel 5.34

De leden van de VVD-fractie vroegen of opslag een van de tijdelijke taken is die aan systeembeheerders wordt opgedragen.

Dat is niet het geval. Opslag is in de memorie van toelichting slechts als voorbeeld gegeven waarbij in de toekomst sprake zou kunnen zijn van een tijdelijke taak voor systeembeheerders om scherp te krijgen of bij opslag daadwerkelijk een rol is weggelegd voor systeembeheerders. Als dat aan de orde is dan zal die rol in ieder geval niet zijn het concurreren met commerciële partijen op de markt.

Dezelfde leden vroegen of het ontwikkelen van opslag als taak van systeembeheerders ten koste zou kunnen gaan van ontwikkeling van innovatieve flexibiliteitsdiensten.

Op het moment dat iets tot tijdelijke taak van een systeembeheerder wordt aangemerkt zal het moeilijker zijn voor marktpartijen om voor de betreffende activiteiten nog een sluitende business case op te bouwen. Om die reden moet niet lichtzinnig omgesprongen worden met het toekennen van tijdelijke taken en zijn ook heldere richtlijnen opgenomen in de delegatiegrondslag voor het toekennen van tijdelijke taken.

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom voor de delegatiegrondslag van artikel 5.34 geen voorhangbepaling is opgenomen.

Kortheidshalve wordt verwezen naar beantwoording van de vraag van de PvdA-fractie in paragraaf 6.9 over een voorhangbepaling bij de delegatiegrondslag in artikel 5.34. In bijgaande nota van wijziging wordt deze voorhangbepaling voorgesteld.

Artikel 5.36

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom, in tegenstelling tot de bepalingen in de huidige wetten, de in artikel 5.36 de artikelen ongeclausuleerd zijn overgenomen.

In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt bepaald welke artikelen uit die wetten van overeenkomstige toepassing zijn op de beheerders van gesloten distributiesystemen. Daarbij zijn enkele voorbehouden gemaakt omdat in een aantal artikelen die van overeenkomstige toepassing worden verklaard wordt verwezen naar de paragrafen over de tariefstructuren en voorwaarden en tariefregulering. Om uit te sluiten dat deze paragrafen via de verwijzingen toch van toepassing zouden zijn op beheerders van gesloten distributiesystemen zijn de voorbehouden opgenomen. In de voorgestelde artikelen van hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel vinden dergelijke verwijzingen niet plaats. In het wetsvoorstel is het dan ook niet nodig om voorbehouden in het voorgestelde artikel 5.36 op te nemen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre een beheerder van een gesloten distributiesysteem een plicht heeft om personen aan te sluiten binnen het geografische afgebakende gebied waarop zijn systeem zich bevindt.

De aansluitplicht via het voorgestelde artikel 5.36 van het wetsvoorstel is van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem. Deze beheerder heeft dus de verplichting om degenen die een verzoek om doen om aangesloten te worden op een gesloten distributiesysteem volgens de voorwaarden die zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 5.6, eerste tot en met zesde lid, aan te sluiten op zijn systeem.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het de bedoeling is dat aangeslotenen op een gesloten distributiesysteem programmaverantwoordelijkheid krijgen waardoor het mogelijk maken van derdentoegang middels sub-allocatie niet langer mogelijk is.

Het uitgangspunt van het voorgestelde artikel 7.6 van het wetsvoorstel is dat systeemgebruikers een programma moeten indienen. Onder systeemgebruikers worden degenen met een aansluiting op een systeem verstaan. Een gesloten distributiesysteem heeft een aansluiting. In dit geval rust de programmaverantwoordelijkheid op de beheerder van het gesloten distributiesysteem. Aangeslotenen op een gesloten distributiesysteem krijgen op grond van het wetsvoorstel geen programmaverantwoordelijkheid. Het wetsvoorstel wijkt op dit punt niet af van de huidige wetten.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat de artikelen 5.9 (aansluitplicht) en 5.10 (transportplicht) niet in artikel 5.36 zijn opgenomen en vroegen of dit betekent dat deze bepalingen niet van toepassing zullen zijn voor een GDS.

Beide artikelen zijn opgenomen in het voorgestelde artikel 5.36. Zowel de aansluitplicht als de transportplicht zijn dus van overeenkomstige toepassing op een beheerder van een gesloten distributiesysteem.

Artikel 5.37

De leden van de VVD-fractie vroegen of de ruimte en wijze van invulling voor experimenten ruimer is dan de huidige experimenten-AMvB waarin het initiatief van het experiment alleen bij een coöperatie ligt.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag over artikel 5.37 van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 6.9.

De leden van de fractie van de Christen Unie vroegen welke partijen ruimte hebben om een experiment te starten, met name ondernemers, leveranciers of systeembeheerders.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vraag over artikel 5.37 van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 6.9.

Artikel 6.1

De vraag werd gesteld of toegelicht kan worden wat wordt verstaan onder vergoedingen, of de bepaling over tarieven, vergoedingen en bedragen kan worden toegelicht en op basis waarvan een systeembeheerder bij een andere systeembeheerder tarieven, vergoedingen of bedragen in rekening kan brengen.

Het onderscheid tussen tarieven, vergoedingen en bedragen is geduid in de memorie van toelichting bij voorliggend wetsvoorstel. Het verschil tussen vergoedingen en tarieven is dat tarieven ex-ante door middel van de tariefregulering worden vastgesteld en opgenomen worden in de methode, terwijl vergoedingen van geval tot geval kunnen verschillen. Vergoedingen zijn bedoeld om de kosten van specifieke taken te dekken, wanneer daar niet van tevoren een tarief voor is vastgesteld. ACM krijgt de bevoegdheid om de hoogte van dergelijke vergoedingen ex-post op kostenefficiëntie te controleren. Voorbeelden van invullingen van taken waarvoor een vergoeding in rekening kan worden gebracht zijn maatwerkaansluitingen en het verwijderen en wijzigen van aansluitingen. Hiermee wordt een reeds bestaande praktijk wettelijk vastgelegd. De term «bedragen» ziet op de bedragen die in het kader van balanshandhaving bij programmaverantwoordelijken in rekening kunnen worden gebracht en ten tweede op de inkomsten uit veilingen bij interconnectiecapaciteit. Alle tarieven, vergoedingen en bedragen die door systeembeheerders bij systeemgebruikers in rekening worden gebracht, zullen bij of krachtens de wet moeten worden vastgesteld. Dit geldt ook voor de situatie waarin een systeembeheerder bij een andere systeembeheerder tarieven, vergoedingen of bedragen in rekening brengt. Belangrijk uitgangspunt in de tariefstructuur is immers dat een deel van de systeemkosten «cascadeert» van hoger gelegen systemen naar lager gelegen systemen. Hiervoor is bijvoorbeeld vereist dat de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit kosten in rekening kan brengen bij distributiesysteembeheerders voor elektriciteit.

Tevens werd de vraag gesteld waarom een uitzondering wordt gecreëerd voor de transmissiesysteembeheerder voor gas en waarom een transmissiesysteembeheerder voor gas geen lagere tarieven in rekening zou mogen brengen.

Kortheidshalve verwijs ik u voor de beantwoording van deze vraag naar de beantwoording van de vraag over maximumtarieven van de fractieleden van de PvdA in paragraaf 7.1.

Artikel 6.3

De leden van de PvdA-fractie vroegen om een toelichting welke verschillende categorieën aangeslotenen er zijn en of om een aantal voorbeelden.

Thans wordt bij aangeslotenen met een kleine aansluiting een capaciteitstarief voor het transporttarief in rekening gebracht dat afhankelijk is van de aansluitcapaciteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende aansluitcapaciteiten: de tariefstructuur reflecteert dat niet iedere aangeslotene met een kleine aansluiting een even grote aansluiting heeft (en dezelfde kosten veroorzaakt). In de bestaande tariefstructuur bestaan hiernaast nog een aantal afwijkende tariefcategorieën: aangeslotenen die in aanmerking komen voor de volumecorrectie nettarieven voor de energie-intensieve industrie (artikel 29 van de Elektriciteitswet 1998), geschakelde aansluitingen (voor bijvoorbeeld lantaarnpalen) en aangeslotenen met een maximale bedrijfstijd van 600 uur per jaar. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over verschillende tariefcategorieën.

Artikel 6.4

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in dit artikel nergens gesproken wordt over de werkelijke efficiënte kosten.

Het uitgangspunt dat systeembeheerders met de tarieven alleen de efficiënte kosten in rekening brengen is gewaarborgd in het eerste lid van artikel 6.4 en het tweede lid van artikel 6.10, waarin is bepaald dat de methode voor de regulering een systeembeheerder prikkelt tot een doelmatige bedrijfsvoering.

Dezelfde leden vroegen waarom wordt voorgesteld om niet langer een periodiek aansluittarief te rekenen voor de instandhouding en wat het effect hier van is.

Het wegvallen van de term «instandhouding» heeft geen materieel effect. Voorliggend wetsvoorstel bepaalt dat het periodiek aansluittarief onder andere dient ter dekking van de kosten van het onderhouden van een aansluiting en ook in het zesde lid van artikel 5.9 is neergelegd dat een systeembeheerder als taak heeft om aansluitingen te onderhouden. Het in stand houden van een aansluiting valt onder de onderhoudstaak.

Artikel 6.5

Deze leden vroegen tevens op welke manier vergoedingen die een systeembeheerder in rekening brengt voor een maatwerkaansluiting getoetst kunnen worden.

Vergoedingen voor maatwerkaansluitingen worden op dezelfde wijze getoetst als andere vergoedingen. In artikel 6.2 en artikel 6.13 van voorliggend voorstel van wet is bepaald dat een vergoeding door ACM getoetst kan worden op de werkelijke kosten, en of een vergoeding niet-discriminerend en transparant is. ACM heeft ruimte om deze toets zelf vorm te geven.

Artikel 6.6

De leden van de VVD-fractie vroegen of de mening wordt gedeeld dat door middel van flexibele tarieven aangeslotenen op de juiste wijze gestimuleerd kunnen worden op basis van hun gebruik en of kan worden bevestigd dat dit in de algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.

Kortheidshalve verwijs ik u voor beantwoording van deze vraag naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over dynamische tarieven voor transportsystemen in paragraaf 2.3.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen wat wordt bedoeld met het blindvermogentarief voor systeembeheerders, wie dit tarief gaat betalen en wie het tarief vaststelt.

Het blindvermogentarief is thans vastgelegd in de codes en wordt met voorliggend wetsvoorstel op wetsniveau vastgelegd. Het blindvermogentarief kan in rekening worden gebracht bij aangeslotenen die het systeem belasten met zogenaamd «niet-werkzame» energie. Dit is energie die niet wordt verbruikt, maar wel transportcapaciteit inneemt. Dit volgt uit het feit dat het elektriciteitssysteem op wisselspanning functioneert. Het tarief is niet direct toerekenbaar aan specifieke kosten die gemoeid zijn met de bestrijding van blindvermogen; het tarief is bedoeld om aangeslotenen te prikkelen zich te onthouden van het veroorzaken van blindvermogen. Doordat dit tarief bestaat, kiezen aangeslotenen ervoor om zelf maatregelen te nemen om hun eigen blindvermogenproductie tegen te gaan. Zo geldt het principe «de veroorzaker betaalt». Het alternatief zou zijn dat de systeembeheerder maatregelen neemt ter bestrijding van blindvermogen, zoals de installatie van spoelen en condensatorbanken en deze kosten via het transporttarief socialiseert. Gelijk aan andere tarieven wordt het blindvermogentarief vastgesteld door ACM.

Dezelfde leden vroegen op basis waarvan een transporttarief in rekening gebracht kan worden bij een andere systeembeheerder en of het daarbij nog uitmaakt in welke richting de elektriciteit of gas stroomt.

Thans is een belangrijk uitgangspunt in de tariefstructuur van de elektriciteitssystemen en distributiesystemen voor gas dat een deel van de systeemkosten «cascadeert» van hoger gelegen systemen naar lager gelegen systemen. Hiervoor is bijvoorbeeld vereist dat de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit kosten in rekening kan brengen bij distributiesysteembeheerders voor elektriciteit. Het derde lid van artikel 6.6 maakt dit mogelijk. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat cascadering van kosten plaatsvindt van hoger gelegen systemen naar lager gelegen systemen. Hierin wordt immers bepaald dat het transporttarief dient ter dekking van de kosten die op een hoger spannings- of drukniveau worden gemaakt, niet een lager spannings- of drukniveau.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom de bepaling over de zogenaamde meervoudige aansluiting in artikel 6.6, vijfde lid, fors is gewijzigd en waarom de bepaling is beperkt tot installaties en niet meer geldt voor een gesloten distributiesysteem.

De bepaling in het vijfde lid is inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van artikel 27, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998. De bepaling is alleen aangepast aan de terminologie in het wetsvoorstel en specifiek de formuleringen in hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel. Alleen de beperking tot installaties is onbedoeld. In bijgaande nota van wijziging wordt deze omissie hersteld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat artikel 6.6, vijfde lid, betekent voor partijen die wegens de nieuwe definitie van installatie beschikken over één installatie.

Voor de achtergrond van de definitie van installatie en de gevolgen daarvan wordt kortheidshalve verwezen naar beantwoording van de vragen over de definities van aansluiting en installatie van de PvdA-fractie in paragraaf 6.3.

Dezelfde leden vroegen waarom in artikel 6.6, zesde lid, een uitzondering voor de transmissiesysteembeheerder voor gas wordt gerealiseerd en waarom niet wordt gekozen voor stroomlijning.

De tariefstructuur van de transmissiesysteembeheerder voor gas verschilt sinds haar oprichting van de tariefstructuur van andere transmissiesysteembeheerders. Voor een groot deel reflecteert deze afwijkende tariefstructuur het afwijkende karakter van het gastransport in het transmissiesysteem: er is in het gastransmissiesysteem sprake van een substantieel aandeel transitstromen en het aantal aangesloten (invoedende) partijen op het transmissiesysteem voor gas is ten opzichte van het elektriciteitssysteem relatief beperkt. Hiernaast is van belang dat Europese regels grote aanpassingen aan de tariefstructuur van het transmissiesysteem voor gas beletten. Belangrijke randvoorwaarden voor de tariefsystematiek van transmissiesysteembeheerders voor gas zijn op Europees niveau vastgelegd: op grond van Europese verordening (EG 715/2009) zijn zij bijvoorbeeld verplicht een systeem met invoed- en aflevertarieven te hanteren. Ten slotte zou stroomlijning van de tariefstructuur (zeer) grote herverdelingseffecten tot gevolg hebben.

Dezelfde leden vroegen in hoeverre het voor een aangeslotene transparant is welke kosten hij in rekening gebracht krijgt voor de kosten van het transmissiesysteem voor gas en waarom wordt gekozen voor de indirecte manier van het doorberekenen van kosten.

De transporttarieven van de transmissiesysteembeheerder voor gas worden direct in rekening gebracht bij programmaverantwoordelijken en de door ACM vastgesteld hoogte daarvan wordt per invoed- en afleverpunt op de websites van GTS en ACM gepubliceerd. Hier is dus geen sprake van het indirect doorbereken van kosten. Tegelijkertijd werken de transporttarieven die leveranciers betalen aan de transmissiesysteembeheerder voor gas, door in de leveringsprijs die aangeslotenen op distributiesystemen voor gas betalen. Deze transporttarieven komen tot uitdrukking in de zogenaamde gasregiotoeslag. De gasregiotoeslag is echter niet wettelijk gereguleerd en verschilt in de praktijk per leverancier. Dit maakt een vergelijking van gasprijzen voor kleinverbruikers mogelijk minder transparant. Een alternatief voor de methodiek in het wetsvoorstel zou zijn om (een deel van) de transporttarieven direct in rekening te brengen bij distributiesysteembeheerders voor gas in plaats van bij programmaverantwoordelijken. De kosten cascaderen vervolgens door naar aangeslotenen op die distributiesystemen, analoog aan de tariefstructuur bij het elektriciteitssysteem. Het lijkt waarschijnlijk dat een dergelijke aanpassing weinig herverdelingseffecten heeft. Tegelijkertijd betreft het een systeemwijziging waarvan betrokkenen nog niet alle gevolgen in kaart hebben gebracht. Daarom wordt vooralsnog vastgehouden aan de bestaande tariefstructuur. Het is belangrijk dat stakeholders eerst de gevolgen in kaart brengen.

Om dit genoemde alternatief in de toekomst toch mogelijk te maken, wordt bij nota van wijziging de mogelijkheid gecreëerd om op een later tijdstip bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat transporttarieven van een transmissiesysteembeheerder voor gas ook in rekening gebracht kunnen worden bij distributiesysteembeheerders.

De fractieleden van het CDA vroegen of uitsplitsing in systeembeheer- en leveringskosten ten aanzien van de transportkosten van de landelijke systeembeheerder van gas mogelijk is.

De transmissiesysteembeheerder voor gas brengt bij programmaverantwoordelijken tarieven in rekening ter dekking van de efficiënte kosten die hij maakt voor zijn wettelijke taken. Daartoe behoren geen leveringskosten. Het is de transmissiesysteembeheerder voor gas ook niet toegestaan gas te leveren (met uitzondering van gas dat geleverd wordt in het kader van de piekleveringstaak). Een uitsplitsing in systeembeheer- en leveringskosten van de transmissiesysteembeheerder voor gas is daarom niet mogelijk.

De fractieleden van D66 vroegen of is overwogen om een deel van de transportkosten bij producenten in rekening te brengen, en wat de redenen zijn voor de voorliggende keuze. Ook wilden de leden weten hoe de huidige indeling zich verhoudt tot het kostenveroorzakingsprincipe en of hierdoor kleine producenten, die ook een deel van de energie zelf consumeren, worden benadeeld ten opzichte van grote producenten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen van de fractieleden van de PvdA over de betaling van transporttarieven door prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie en de uitsluiting van producenten bij het in rekening brengen van het transporttarief in paragraaf 7.1.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom alleen afnemers van energie meebetalen aan de transportkosten van energie en hoe dit in verhouding staat tot het kostenveroorzakingsprincipe en de voordelen die energieproducenten ook genieten van de export van energie.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de fractieleden van de PvdA over de uitsluiting van producenten bij het in rekening brengen van het transporttarief in paragraaf 7.1.

Dezelfde leden vroegen waarom prosumenten met zonnepanelen wel meebetalen aan de transportkosten, maar grote producenten niet en waarom prosumenten een concurrentienadeel hebben ten opzichte van grote producenten.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de fractieleden van de PvdA over de betaling van transporttarieven door prosumenten, opslagfaciliteiten en grootschalige productie in 7.1.

Dezelfde leden vroegen of het uitsluiten van het meebetalen door producenten van het transport van energie niet ACM buitenspel zet om het kostenveroorzakingsprincipe nader in te vullen in het tariefbesluit van artikel 6.12.

Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de fractieleden van de SP over het kostenveroorzakingsprincipe in paragraaf 7.1.

Artikel 6.9

De fractieleden van de PvdA vroegen of om uitleg waarom een uitzondering is opgenomen voor de transmissiesysteembeheerder voor gas.

In de beantwoording van de vraag van dezelfde leden over artikel 6.6 is reeds toegelicht waarom de tariefstructuur voor de transmissiesysteembeheerder voor gas afwijkt van die van andere systeembeheerders. In artikel 6.9 is een aparte verwijzing gemaakt naar de transmissiesysteembeheerder voor gas vanwege het bestaan van meerdere typen tarieven gerelateerd aan verschillende typen transport. Een transmissiesysteembeheerder voor gas geeft door middel van verschillende specifieke diensten invulling aan zijn transporttaak, waarvoor het wenselijk wordt geacht aparte tarieven vast te stellen. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas, dat aan uw Kamer is voorgelegd, worden de randvoorwaarden voor deze transporttarieven nader uitgewerkt. Vanwege het relatief hoge detailniveau ligt het niet voor de hand dit op wettelijk niveau te regelen. Bovendien ontstaat hierdoor enige flexibiliteit in de vormgeving van de tariefstructuur zodat eventuele nieuwe Europese vereisten aan de tariefstructuur eenvoudiger verwerkt kunnen worden.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven wanneer er sprake is van «voor de tariefregulering doorslaggevende elementen» en of tariefdragers en de manier waarop transporttarieven in rekening worden gebracht daartoe behoren.

Binnen de tariefstructuur is geen duidelijk onderscheid tussen wel- en niet doorslaggevende elementen. De tariefstructuur is een complex en uitgebreid bouwwerk van verdeelsleutels en uitgangspunten. Alle elementen daarin kunnen in enige mate invloed hebben op de hoogte of de verdeling van de tarieven die systeemgebruikers in rekening brengen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen op grond van welke Europese bepaling de wetgever bevoegd is voor te schrijven op welke wijze tarieven in rekening worden gebracht.

De Europese regelgeving werkt niet zo dat de wetgever in een soevereine lidstaat een expliciete bevoegdheid nodig heeft om zaken te kunnen regelen. De Europese energierichtlijnen bevatten bepalingen ten aanzien van de (exclusieve) bevoegdheden van de regulator (ACM). De kern van deze bevoegdheden is dat de regulator gaat over de methode voor berekening van de tarieven en de hoogte van de tarieven. Het wetsvoorstel laat die bevoegdheden aan ACM en is dan ook niet in strijd met de Europese regels. In haar advies komt de Raad van State tot dezelfde conclusie.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven welke vergoedingen in artikel 6.9 worden bedoeld.

De vergoedingen waar het artikel naar verwijst, worden bij algemene maatregel van bestuur bepaald. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas, dat aan uw Kamer is voorgelegd, worden twee vergoedingen omschreven, beiden voor transmissiesysteembeheerders voor gas. Het betreft vergoedingen voor de taken pieklevering en gasverwarming.

De leden van de PvdA-fractie vroegen op grond waarvan wordt bepaald welke kosten door vergoedingen worden gedekt.

Het is aan de wetgever te bepalen welke wettelijke taken systeembeheerders hebben, welke tarieven, vergoedingen en bedragen er zijn om deze kosten te dekken en bij wie de tarieven, vergoedingen of bedragen in rekening worden gebracht. Het is aan ACM hier verder invulling aan te geven. Het door de wetgever bepalen van welke kosten door vergoedingen worden gedekt past binnen deze verdeling van bevoegdheden. Verder zij verwezen naar de beantwoording van de vraag hierboven van de PvdA-fractie over de bevoegdheid van de wetgever.

Artikel 6.10

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in artikel 6.10, eerste lid 1, onder a en b, sprake is van meervoud nu er in Nederland één transmissiesysteembeheerder elektriciteit en één voor gas is.

Op dit moment zijn er inderdaad slechts één transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit en één voor gas. Het valt niet uit te sluiten dat er een tweede transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit of gas kan komen. Het voorgestelde artikel 6.10 is zodanig geformuleerd dat het toepasselijk is in de situatie van één transmissiesysteembeheerder of meerdere transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit of gas.

Dezelfde leden vroegen aan te geven wat wordt verstaan onder «voldoende ruim voor de aanvang van de periode».

In het voorliggende wetsvoorstel is niet opgenomen exact hoe lang voor aanvang van de reguleringsperiode ACM het methodebesluit moet vaststellen. In de huidige wetten is dit ook niet bepaald. Het ligt voor de hand dat ACM waarborgt dat na vaststelling van het methodebesluit voldoende tijd is voor vaststelling van het inkomsten- en tariefbesluit, die bij beide bouwen op het methodebesluit. Tegelijkertijd is van belang dat ACM het methodebesluit vaststelt op basis van zo actueel mogelijke gegevens. In voorliggend wetsvoorstel blijft het aan ACM voorbehouden om deze doelen tegen elkaar af te wegen.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven waarom in lid 3 onder a is opgenomen «indien van toepassing», of er situaties zijn waarin het efficiëntieniveau van een systeembeheerder niet hoeft te worden vastgesteld en zo ja, welke dan de criteria zijn.

Het efficiëntieniveau van een systeembeheerder schatten is erg ingewikkeld. Momenteel wordt een statische efficiëntievergelijking bij de distributiesysteembeheerders afgeleid van een onderlinge vergelijking van prestaties («de maatstaf»). Bij de transmissiesysteembeheerders kan dit volgen uit een internationale vergelijking van prestaties. Voor de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit voert ACM voor het bepalen van het efficiëntieniveau reeds een internationale vergelijking uit. Om een betrouwbare schatting te maken van het efficiëntieniveau kan ACM afhankelijk zijn van de aanwezigheid van voldoende relevant vergelijkingsmateriaal. Door opname van de bewoording «indien van toepassing» wordt ACM niet verplicht om in gevallen waarin dat niet goed mogelijk is alsnog het efficiëntieniveau te bepalen.

De schatting van de verwachte efficiëntieverandering in het derde lid, onder b, moet overigens in alle gevallen door ACM worden uitgevoerd.

Dezelfde leden vroegen in welke gevallen het niet van toepassing zou zijn om de wijze van vaststelling van de rekenvolumina op te nemen zoals opgenomen in artikel 6.10, derde lid, onder d.

Bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor gas stelt ACM niet op een gelijke wijze rekenvolumina vast als bij andere systeembeheerders. Een verplichting voor ACM om dit alsnog te doen zou tot uitvoeringsproblemen leiden.

Dezelfde leden vroegen om voorbeelden van «niet-beïnvloedbare kosten» zoals bedoeld in artikel 6.10, vierde lid, onder a.

Opname van deze bepaling in voorliggend wetsvoorstel is om te verduidelijken dat bepaalde kosten van systeembeheerders door haar niet-beïnvloedbaar zijn en dat het niet redelijk is daar een efficiëntiekorting op toe te passen. Het is echter niet aan de wetgever om te bepalen welke kosten van systeembeheerders wel of niet beïnvloedbaar zijn. ACM geeft zelf invulling aan de desbetreffende bepaling.

Dezelfde leden vroegen wat wordt bedoeld met «het zo veel mogelijk buiten beschouwing laten».

Met deze zinsnede wordt ruimte gelaten voor de gevallen waarin het vanuit de methode van ACM niet goed mogelijk is om niet-beïnvloedbare kosten buiten beschouwing te laten. Het is immers denkbaar dat een bepaald type kosten als niet-beïnvloedbaar wordt bestempeld, maar niet geïsoleerd kan worden in de totale kosten van een systeembeheerder.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven wat landspecifieke kenmerken zijn zoals bedoeld in artikel 6.10, vierde lid, onder b.

Landspecifieke kenmerken zijn verschillen in de taken van transmissiesysteembeheerders en zaken die van invloed zijn op de kosten van uitvoering van de taken van transmissiesysteembeheerders tussen landen. Voorbeelden van landspecifieke kenmerken kunnen zijn de relatief hoge kwaliteit van de systemen (in Nederland), de kosten van de ruimtelijke inpassing van systemen in dichtbevolkt gebied, toepassing van het voorzorgsbeleid inzake elektromagnetische velden en de taak omtrent leveringszekerheid van gas in periodes van strenge vorst. Het is aan ACM om te bepalen wat landspecifieke kenmerken zijn.

Dezelfde leden vroegen waarom de kwaliteit van een systeem een landspecifiek kenmerk is.

De kwaliteit van een systeem is een landspecifiek kenmerk omdat verschillende eisen ten aanzien van de kwaliteit van het systeem invloed hebben op de efficiënte kosten die een systeembeheerder maakt voor aanleg en onderhoud van dit systeem. In Nederland is er ten aanzien van systemen voor gekozen een hoog niveau van kwaliteit te hanteren. Dit heeft geleid tot kwalitatief hoogwaardige systemen die tot de meest betrouwbare van Europa behoren. Het is van belang dat bij de vaststelling van het efficiëntieniveau hiervoor oog is.

Dezelfde leden vroegen waarom, in welke mate en op grond van welke criteria ACM volgens artikel 6.10, vijfde lid, onder b rekening moet houden met de financierbaarheid van de transmissiesysteembeheerder.

Het is van belang dat ACM rekening houdt met de financierbaarheid om te waarborgen dat een systeembeheerder in staat is en blijft de nodige investeringen te doen. Het is aan ACM is om te bepalen hoe zij rekening houdt met de financierbaarheid.

Dezelfde leden vroegen waarom enkel bij de transmissiesysteembeheerder rekening gehouden moet worden met de financierbaarheid.

Bij de financierbaarheid van de transmissiesysteembeheerder gaat het om het oog hebben voor het effect op de financiële positie van de transmissiesysteembeheerder van een eventuele negatieve bijstelling van het efficiëntieniveau. Bij transmissiesysteembeheerders speelt dit in de praktijk daadwerkelijk een rol, waardoor het van belang is dit in het wetsvoorstel te borgen. Bij distributiesysteembeheerders heeft ACM wel de ruimte om rekening te houden met financierbaarheid, maar is er geen aanleiding dit expliciet in het wetsvoorstel op te nemen.

Artikel 6.11

De leden van de PvdA-fractie vroegen of kan worden aangegeven waarom wordt afgeweken van de huidige tariefreguleringssystematiek.

De aanpassingen aan het tariefreguleringsproces, neergelegd in het nieuwe artikel 6.11, zijn gedaan ter verlaging van de toezicht- en uitvoeringslasten van ACM en om de regeldruk voor systeembeheerders te verlagen. De exacte wijzigingen, effecten en voordelen daarvan zijn in het algemeen deel van de memorie van toelichting bij voorliggend wetsvoorstel uiteengezet in paragraaf 7.2.

Dezelfde leden vroegen wat het verwachte effect is van de overgang naar een inkomstenbesluit op de doelmatigheid van de systeembeheerders.

Het vervangen van het x-factorbesluit door een inkomstenbesluit heeft naar verwachting geen effect op de doelmatigheid van systeembeheerders. De aanpassing heeft eigenlijk alleen effect op het aantal besluiten dat binnen de tariefregulering genomen moet worden. Aan het uitgangspunt van de regulering dat systeembeheerders geprikkeld worden tot een doelmatige bedrijfsvoering wordt niet getornd.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven of het vastleggen van de inkomsten van een systeembeheerder voor een periode van drie jaar een systeembeheerder voldoende prikkelt om doelmatig te werken.

Ik ben van mening dat het vastleggen van de inkomsten van een systeembeheerder voor een periode van drie jaar een systeembeheerder een voldoende prikkel geeft tot doelmatig werken. Het voordeel van een langere reguleringsperiode is dat zij toezichts- en administratieve lasten beperkt, onder andere doordat het doorkruisen van reguleringsperiodes door bezwaar- en beroepsprocedures tegen de voorgaande periode wordt voorkomen.

Dezelfde leden vroegen of kan worden verduidelijkt waarom in artikel 6.11, eerste lid, onder a «voor zover van toepassing» is opgenomen.

Het betrekken van het efficiëntieniveau van een systeembeheerder bij het inkomstenbesluit is niet mogelijk in de gevallen dat er in het methodebesluit geen efficiëntieniveau is bepaald. In sommige gevallen is hier sprake van. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beantwoording van de vraag van dezelfde leden over artikel 6.10.

Artikel 6.12

De leden van de PvdA-fractie vroegen of kan worden aangegeven hoe en door wie de vermogenskosten die een systeembeheerder gaat maken voor «nog niet in gebruik genomen investeringen» en «investeringen die in het jaar waarop het tariefvoorstel betrekking heeft in gebruik worden of zijn genomen» worden vastgesteld en of de systeembeheerder deze kosten zelf kan opgeven.

ACM stelt vooraf op basis van schattingen van de systeembeheerder vast wat de kosten zijn die verband houden met «nog niet in gebruik genomen investeringen en investeringen die in het jaar waarop het tariefvoorstel betrekking heeft in gebruik worden of zijn opgenomen». Door middel van nacalculatie kunnen fouten in de schattingen worden hersteld. Hierbij is het van belang om op te merken dat met deze nacalculatie geen een-op-een vergoeding van kosten wordt beoogd. De nacalculatie bereikt dat alleen de efficiënte kosten van gerealiseerde investeringen worden vergoed.

Dezelfde leden vroegen waarom er in artikel 6.12, vijfde lid, is gekozen voor een «kan-bepaling» en of ACM een aantal van deze correcties niet zou moeten betrekken bij het tariefbesluit.

Opname van de «kan-bepaling» heeft tot doel om ACM de vrijheid te geven zelf te bepalen wanneer zij kiest voor het toepassen van deze nacalculatiegronden. Dat kan om meerdere redenen wenselijk zijn. Bijvoorbeeld ten aanzien van het uiteenlopen van gerealiseerde volumina en rekenvolumina of toegestane inkomsten en gerealiseerde inkomsten. Door nacalculatie van de verschillen tussen de twee past ACM de facto omzetregulering toe. Momenteel past ACM omzetregulering met behulp van rekenvolumina toe bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit. Bij de regulering van de transmissiesysteembeheerder voor gas wordt ook een vorm van omzetregulering toegepast, maar op grond van een vergelijking van toegestane en gerealiseerde inkomsten. Voor de distributiesysteembeheerders geldt geen omzetregulering want afwijkingen van ingeschatte rekenvolumina zijn voor eigen rekening en risico van de distributiesysteembeheerder. In voorliggend wetsvoorstel blijft voor ACM de keuze bestaan voor toepassing van omzetregulering.

Verplichte nacalculatie is daarnaast ook onwenselijk wanneer zij dient tot correcties van onjuistheden of onvolledigheden met geringe financiële consequenties, terwijl toepassing van de nacalculatiegrond tot grote uitvoeringslasten leidt.

Artikel 6.13

De leden van de PvdA-fractie vroegen of kan worden aangegeven welke vergoedingen worden bedoeld met de vergoedingen die in paragraaf 6.2 worden onderscheiden.

In artikel 6.5 van het wetsvoorstel is neergelegd dat een vergoeding in rekening wordt gebracht voor de aanleg, beheer en onderhoud van maatwerkaansluitingen, voor het koppelen van een aansluiting met een systeem voor elektriciteit bedoeld in artikel 5.9 (in het geval dat de aansluiting geheel of gedeeltelijk door een marktpartij wordt aangelegd) en voor het wijzigen of verwijderen van een aansluiting. Op grond van het voorgestelde artikel 6.7 brengt een transmissiesysteembeheerder voor gas een vergoeding in rekening voor het bewerken, behandelen of mengen van gas dat niet aan invoedspecificaties voldoet en voor gasverwarming. Daarnaast bepaalt artikel 6.7 dat een transmissiesysteembeheerder voor elektriciteit een vergoeding in rekening brengt voor dekking van 25 procent van de investeringskosten die verband houden met de verkabelingstaak. Andere vergoedingen worden bij algemene maatregel van bestuur bepaald. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas worden twee vergoedingen omschreven, beide voor transmissiesysteembeheerders voor gas. Het betreft vergoedingen voor de taken pieklevering en gasverwarming.

Dezelfde leden vroegen of kan worden aangegeven welke tarieven in paragraaf 6.2 worden onderscheiden.

In paragraaf 6.2 van het wetsvoorstel worden tarieven onderscheiden die verband houden met het aansluiten, transporteren en meten. Op grond van het voorgestelde artikel 6.4 vallen tarieven die verband houden met het aansluiten uiteen in een periodiek aansluittarief en een eenmalig aansluittarief. Deze tarieven worden alleen voor standaardaansluitingen in rekening gebracht. Voor maatwerkaansluitingen geldt een vergoeding. Artikel 6.6 van het wetsvoorstel bepaalt dat de tarieven die verband houden met het transporteren uiteenvallen in reguliere transporttarieven die elke systeembeheerder in rekening brengt en een blindvermogentarief dat alleen systeembeheerders voor elektriciteit in rekening kunnen brengen.

Artikel 6.15

De leden van de PvdA-fractie vroegen of artikel 6.15 alleen geldt als een systeembeheerder voor een systeem is aangewezen.

Artikel 6.15 geldt inderdaad alleen als een systeembeheerder wordt aangewezen. Dan wordt namelijk ook de tariefregulering actief en is het dus van belang om helder te hebben dat kosten met betrekking tot het verwerven van dat systeem betrokken mogen worden bij de tarieven.

Dezelfde leden vroegen hoe het zit als sprake is van een distributiesysteem dat niet langer in aanmerking komt voor een erkenning als gesloten distributiesysteem.

Een gesloten distributiesysteem dat niet langer in aanmerking komt voor een erkenning als gesloten distributiesysteem is een systeem waar niet eerder een systeembeheerder voor is aangewezen. Artikel 6.15 geldt dus ook in een dergelijk geval.

De fractieleden van de PvdA vroegen of artikel 6.15 een vervanging van de boekhoudplicht is en of dit niet in strijd is met het uitgangspunt om de administratieve lasten van een GDS te beperken.

Artikel 6.15 heeft geen relatie met een boekhoudplicht en is daar dus ook geen vervanging van.

Artikel 6.16

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom een verplichting wordt geïntroduceerd voor het opstellen van een methode voor de berekening van de tarieven.

Deze verplichting geldt thans ook en volgt rechtstreeks uit de Europese richtlijnen. Gesloten distributiesystemen kunnen wel ontheven worden van de verplichting om een berekeningsmethode vooraf goed te laten keuren, maar niet van de verplichting om een berekeningsmethode te hebben.

De leden van de fractie van de PvdA stelden de vraag welke nadere regels zullen worden opgesteld op grond van artikel 6.16, derde lid.

Op grond van het derde lid worden regels voorgesteld die invulling geven aan de procedure van goedkeuring van een berekeningsmethode door ACM. De betreffende bepaling is als artikel 6.8 opgenomen in het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas dat inmiddels bij uw Kamer en de Eerste Kamer is voorgehangen. De bepaling stemt overeen met wat op dit moment geregeld is in artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 2a van de Gaswet.

Dezelfde leden vroegen waarom een andere bepaling wordt gehanteerd dan voor de tarieven van systeembeheerders en of beheerders van gesloten distributiesystemen geen recht hebben op een redelijk rendement.

Aan de berekeningsmethodiek van de tarieven van gesloten distributiesystemen worden zo min mogelijk eisen gesteld om onnodige regeldruk te voorkomen. Er wordt slechts bepaald dat een berekeningsmethodiek aanwezig moet zijn en dat deze transparant, non-discriminatoir en kostengeörienteerd is. Dit laat alle ruimte voor een redelijk rendement.

Artikel 6.19

De fractieleden van de PvdA vroegen op grond waarvan de regering zich bevoegd acht om te bepalen dat de kosten voor schadevergoeding voor windparkexploitanten op zee moeten worden betrokken bij de tarieven, of daarmee bedoeld wordt dat de betaalde schadevergoedingen een-op-een in de tarieven opgenomen moeten worden en hoe het toezicht geregeld is.

De bevoegdheidsverdeling tussen wetgever en toezichthouder is dat de wetgever de kaders stelt en dat de toezichthouder daar invulling aan geeft. Zo bepaalt de wetgever welke wettelijke taken systeembeheerders hebben, in welke tarieven de kosten daarvan worden betrokken en wie die tarieven moet betalen. De toezichthouder bepaalt welke kosten efficiënt zijn en terugverdiend mogen worden en hoe hoog de tarieven zijn. Langs deze lijnen werkt het ook bij de eventuele schadevergoedingen voor windparkexploitanten. Het wetsvoorstel bepaalt het recht op schadevergoeding en dat de kosten hiervan in beginsel betrokken mogen worden bij de tariefregulering. Het is aan ACM te bepalen welke kosten terugverdiend mogen worden en tot welke tarieven dat leidt. Het wetsvoorstel bepaalt niet dat betaalde schadevergoedingen een-op-een terugverdiend mogen worden via de tarieven. Wel moet opgemerkt worden dat de te betalen schadevergoedingen uit wet- en regelgeving voort zullen vloeien dus dat er in beginsel geen mogelijkheid zal bestaan voor de transmissiesysteembeheerder op zee om hier een efficiëntieslag in te maken. Als de transmissiesysteembeheerder op zee de wet- en regelgeving omtrent te betalen schadevergoedingen naar behoren volgt zullen de kosten dus efficiënt zijn en doorberekend mogen worden in de tariefregulering. Het is aan ACM om dit vast te stellen.

Artikel 7.1

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in artikel 7.1 niet wordt bepaald dat dat deze informatie openbaar wordt gemaakt.

In het voorgestelde artikel 7.1 van het wetsvoorstel is bepaald bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan het verslag. Deze bepaling is een gemoderniseerde versie van de huidige bepaling, namelijk dat het verslag op geschikte wijze wordt gepubliceerd. Echter, ook zonder deze regels is het uiteraard mogelijk dit verslag actief openbaar te maken.

Artikel 7.6

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de termen programmaverantwoordelijke en systeemgebruiker en waarom de term systeemgebruiker gekozen is voor iemand met programmaverantwoordelijkheid.

De term systeemgebruiker is overgenomen uit de Europese richtlijnen waarin dit een ieder is die «levert aan of afneemt van het systeem» (artikel 2, onderdeel 18, van richtlijn 2009/72 en 2, onderdeel 23, van richtlijn 2009/73) waarbij onder levering ook handel wordt verstaan. In het wetsvoorstel is systeemgebruiker in de definities opgenomen als: aangeslotene, handelaar, leverancier of programmaverantwoordelijke. Voorts gelden de volgende definities: «programmaverantwoordelijke: natuurlijke persoon of rechtspersoon die programmaverantwoordelijkheid heeft» en «programmaverantwoordelijkheid: de op grond van artikel 7.6, eerste en tweede lid, geldende verantwoordelijkheid tot het opstellen van een programma».

Op basis van artikel 7.6 heeft een systeemgebruiker die energie invoedt op of onttrekt aan een transmissiesysteem programmaverantwoordelijkheid. Sommige systeemgebruikers dragen geen programmaverantwoordelijkheid. Het is een gevolg van de formulering van definities en van artikel 7.6 dat de term programmaverantwoordelijke niet expliciet in artikel 7.6 voorkomt. Dit neemt echter niet weg dat ook in het wetsvoorstel met programmaverantwoordelijke de rol in de energiemarkt wordt aangeduid die ook nu met programmaverantwoordelijke wordt aangeduid.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts waarom in artikel 7.6, vierde lid, een leverancier specifiek benoemd is, of een leverancier onder de definitie van systeemgebruiker valt en of ondanks de gekozen formulering bedoeld wordt dat de leverancier het programma opstelt voor een aangeslotene met een kleine aansluiting.

Er wordt in artikel 7.6, vierde lid, inderdaad bedoeld dat de leverancier het programma opstelt voor een aangeslotene met een kleine aansluiting. De tekst van dit lid in het wetsvoorstel luidde «4. In afwijking van het eerste lid tot en met het derde lid stelt een leverancier die elektriciteit of gas levert aan een aangeslotene met een kleine aansluiting, een programma op.» In de bijgevoegde nota van wijziging is verduidelijkt dat de programmaverantwoordelijkheid voor aangeslotenen met een kleine aansluiting altijd bij hun leverancier ligt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen aan wie een systeemgebruiker zijn programmaverantwoordelijkheid kan overdragen zoals bedoeld in artikel 7.6, vijfde lid, en onder welke voorwaarden zoals bedoeld in het achtste lid.

Een systeemgebruiker kan zijn programmaverantwoordelijkheid overdragen aan een andere programmaverantwoordelijke. Er wordt vooralsnog geen gebruik gemaakt van de delegatiegrondslag in het achtste lid om aan de voorwaarden waaronder de programmaverantwoordelijkheid kan worden overgedragen regels te stellen. Mogelijk ten overvloede wordt opgemerkt dat deze bepalingen inhoudelijk ongewijzigd zijn omgezet van de vigerende wetten.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie of een aangeslotene op een gesloten distributiesysteem een systeemgebruiker is die programmaverantwoordelijkheid heeft.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie bij artikel 5.36.

Artikel 8.2

De leden van de PvdA-fractie vroegen wat het verschil is tussen artikel 8.2, eerste en derde lid. In het voorgestelde artikel 8.2, eerste lid, is het Europeesrechtelijke beginsel van keuzevrijheid van leverancier opgenomen.

Het derde lid is een aanvulling op het eerste lid. Er zou geen sprake zijn van vrije keuze als een aangeslotene na de initiële keuze niet zou kunnen overstappen naar een andere leverancier. Om deze reden wordt in het derde lid expliciet bepaald dat een aangeslotene het recht heeft om van leverancier te wisselen.

Artikel 8.17

De leden van de PvdA-fractie vroegen om bevestiging dat een aangeslotene met een kleine aansluiting op een GDS geen verschuldigde bedragen aan een systeembeheerder betaalt en dat het leveranciersmodel niet van toepassing is op een GDS.

Deze leden hebben het voorgestelde artikel 8.17 correct begrepen. In dit artikel is opgenomen dat een leverancier de bedragen die een aangeslotene verschuldigd is aan een systeembeheerder, factureert en int. Onder de definitie van systeembeheerder valt niet de beheerder van een gesloten distributiesysteem. Het leveranciersmodel is niet van toepassing op beheerders van gesloten distributiesystemen.

Artikel 8.20

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de mogelijkheden om het salderen (tot maximaal het eigen gebruik) via opwek uit een eigen duurzame energie-installatie buiten het eigen perceel mogelijk te maken.

Salderen is in de Elektriciteitswet 1998 beperkt tot het verschil tussen de hoeveelheid ingevoede duurzame elektriciteit en de hoeveel onttrokken elektriciteit via de aansluiting van aangeslotenen met een kleine aansluiting. Deze bepaling is ongewijzigd overgenomen in het wetsvoorstel. Het verruimen van de mogelijkheid tot salderen buiten de eigen aansluiting wordt op dit moment niet overwogen. Wel komen leden van coöperaties en van Verenigingen van Eigenaren in aanmerking voor een verlaagd tarief energiebelasting op hun gezamenlijk opgewekte hernieuwbare energie. Deze belastingkorting bedraagt 7,5 cent/kWh.

Artikel 9.1

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom er gekozen is voor een «kan»-bepaling voor onder andere de opname in de technische codes van veiligheidseisen voor en de termijn waarbinnen een systeem gerepareerd wordt.

Deze bepaling is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de vigerende bepalingen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Hierbij is de bestaande «kan»-bepaling niet omgezet in een verplichting. De reden hiervoor is dat het primair aan de gezamenlijke systeembeheerders is om te bepalen of een code over een bepaald onderwerp nuttig is en wat dan de invulling van dit onderwerp moet zijn. Een verplichting om over alle genoemde onderwerpen regels te stellen, past hier niet goed bij. Zou er sprake zijn van onderwerpen die zo belangrijk zijn dat hier altijd regels over gesteld moeten worden, zijn deze opgenomen in voorliggend wetsvoorstel of biedt voorliggend wetsvoorstel de mogelijkheid deze regels te stellen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Daarnaast wordt voorzien dat een aantal onderwerpen die nu in de codes zijn uitgewerkt, onderwerp zullen zijn van de Europese codes. Europese codes zijn verordeningen die rechtstreeks werken en niet geïmplementeerd hoeven worden. Een verplichting tot uitwerking van die onderwerpen in de technische codes verhoudt zich niet tot het karakter van de Europese codes.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom er nadere technische eisen gesteld worden aan een aansluiting van een gesloten distributiesysteem, wat hiervan voorbeelden zijn en of dit betekent dat een aansluiting van een gesloten distributiesysteem een bijzondere aansluitcategorie vormt.

Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van het wetsvoorstel is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de vigerende wetgeving. Er is geen plicht nadere technische eisen te stellen aan een aansluiting van een gesloten distributiesysteem. De aansluitingen van een gesloten distributiesysteem vormen in het kader van het wetsvoorstel in zoverre een bijzondere categorie dat in dit onderdeel een specifieke bepaling is opgenomen. Voorbeelden van technische eisen staan in de thans geldende Netcode elektriciteit die op voorstel van de gezamenlijke systeembeheerders is vastgesteld en gepubliceerd door ACM.

Artikel 9.4

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom het eerder toegezegde initiatiefrecht voor representatieve organisaties niet opgenomen is in dit artikel en waarom alleen de genoemde partijen een voorstel kunnen doen ter wijziging van de codes.

In de voorbereiding van de wetgevingsagenda STROOM is dit initiatiefrecht aan uw Kamer aangekondigd. Later is besloten de inhoudelijke, beleidsmatige wijzigingen in twee delen op te splitsen. Hierbij is er voor gekozen het onderwerp codes in de tweede fase beleidsmatig te wijzigen. In het voorliggende wetsvoorstel is het initiatiefrecht dan ook niet opgenomen. Het voornemen dit in de tweede fase op te nemen bestaat nog steeds.

Artikel 9.6

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het verstandig is om een termijn te verbinden aan de opdracht tot het opstellen van een voorstel tot een wijziging van de codes en naar het voornemen dit alsnog te regelen.

Zoals in het antwoord op de vraag van de PvdA-fractie bij artikel 9.4 is aangegeven zal een inhoudelijke wijziging van de regels over codes in een latere fase van de wetgevingsagenda STROOM plaatshebben.

Artikel 9.7

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er ook codes zijn die geen algemeen verbindende voorschriften zijn.

Het voorgestelde artikel 9.7, vijfde lid, bepaalt dat codes algemeen verbindende voorschriften zijn. Er zijn geen codes die dat niet zijn.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom niet alle besluiten (zoals geschilbesluiten, een erkenning van een GDS, een ontheffing van codes) van ACM openbaar worden gemaakt.

In het voorgestelde artikel 9.7, vijfde lid, is opgenomen dat ACM algemeen verbindende voorschriften in de Staatscourant bekend moet maken. Dit sluit aan bij de verplichting die op grond van de Bekendmakingswet geldt voor ministeriële regelingen, die ook in de Staatscourant bekend worden gemaakt. Op de overige besluiten van ACM is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, dat reeds bepaalt welke besluiten openbaar moeten worden gemaakt. Een bepaling hieromtrent in het wetsvoorstel is om die reden niet nodig.

Artikel 10.11

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke gegevens in artikel 10.11 worden bedoeld en of een beheerder van een GDS straks periodiek gegevens en inlichtingen moet verstrekken.

Het voorgestelde artikel 10.11 bundelt voor systeembeheerders diverse verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen die in de huidige wetten in verschillende artikelen zijn opgenomen. Voor beheerders van een gesloten distributiesysteem is dit een nieuwe bepaling. Het voorgestelde artikel 10.11 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald of en welke gegevens en inlichtingen verstrekt moeten worden. In het ontwerp van het Besluit elektriciteit en gas zijn geen verplichtingen voor beheerders van gesloten distributiesystemen opgenomen. Zij hoeven dus niet periodiek gegevens en inlichtingen te overleggen.

Artikel 11.5

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom provinciale staten en de gemeenteraad geen bevoegdheid mogen hebben bij het opwekken, transporteren en leveren van elektriciteit of gas. Zij vroegen of dit artikel geen belemmeringen oplevert bij de vergunningverlening voor windenergie op land of het aanwijzen van warmtegebieden en of met dit artikel niet onnodig belemmeringen worden opgeworpen voor het faciliteren van lokale initiatieven voor duurzame energieopwekking en duurzame warmtelevering.

Het voorgestelde artikel 11.5 is één op één overgenomen uit de Elektriciteitswet 1998 (artikel 83) en de Gaswet (artikel 62). Doel van het artikel is het voorkomen dat bepalingen uit het wetsvoorstel zouden kunnen worden doorkruist door regelgeving van gemeenten of provincies. Die situatie wordt onwenselijk geacht omdat de regulering van het energiebeleid als een exclusieve aangelegenheid van het rijk wordt beschouwd. De huidige bepalingen bestaan sinds de inwerkingtreding van deze wetten (1998 respectievelijk 2000) en hebben niet geleid tot belemmeringen bij de vergunningverlening. Vergunningverlening voor bijvoorbeeld wind op land geschiedt niet op basis van dit wetsvoorstel, maar op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Artikel 11.5 strekt zich niet uit tot die wet. Het voorgestelde artikel heeft geen betrekking op warmte. Een soortgelijke bepaling is wel opgenomen in artikel 39 van de Warmtewet.

Tot slot vroegen deze leden waarom alleen gemeenteraden en provinciale staten in het artikel worden genoemd.

Gemeenteraden en provinciale staten hebben regelgevende bevoegdheden die de beleidsterreinen van het wetsvoorstel aangaan. Van andere openbare lichamen is de regelgevende bevoegdheden beperkt tot het onderwerp waarvoor zij zijn ingesteld. Daar vallen de beleidsterreinen van het wetsvoorstel buiten en is het niet nodig andere openbare lichamen in artikel 11.5 op te nemen.

Artikel 12.5

De leden van de PvdA-fractie vroegen wie de eigenaar is van de leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen in artikel 12.15 en of het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op deze leidingen.

De leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen waar het voorgestelde artikel 12.15 overgangsrecht voor treft, zijn aangelegd om de bestaande windparken op zee aan te sluiten op het transmissiesysteem (op land). De eigenaar van deze leidingen is de eigenaar van het betreffende windpark. Het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing in de exclusieve economische zone. Of het BW van toepassing is, is afhankelijk van locatie van het windpark.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven