33 561 Structuurvisie Windenergie op Zee (SV WoZ)

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2014

Tijdens het vragenuur van 30 september jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 7, item 5) heb ik toegezegd om na te gaan of alle relevante studies ten aanzien van wind op zee beschikbaar zijn voor uw Kamer. Daarnaast heeft de vaste commissie voor Economische Zaken verzocht om een afschrift van mijn reactie op de brief van de Nederlandse Windenergie Associatie ten aanzien van het gebruik van bestaande vergunningen voor wind op zee (9 oktober) en een reactie op het rapport van CE Delft en Ecofys «Argumenten in het maatschappelijke debat en politieke besluitvorming rond windenergie op zee» (9 oktober). Tenslotte heeft u aangegeven een jaarlijkse rapportage te willen ontvangen over de implementatie van windenergie (13 oktober). In deze brief behandel ik deze vier onderwerpen.

Studies ten aanzien van wind op zee

Tijdens het vragenuur refereerde het lid Van Tongeren naar een studie van DNV-GL naar de kostenbesparing van het net op zee die niet openbaar beschikbaar zou zijn. Het betreft de review «Netontwerp en uitrolstrategie TenneT Wind op Zee» van DNV-GL. De publieksversie van deze review is sinds de zomer voor iedereen beschikbaar via de internetsite van TenneT1. Voor de volledigheid heb ik deze studie ook bijgevoegd bij deze brief (zie bijlage 1)2.

Daarnaast vroeg het lid Van Tongeren om een onderbouwing van de kostenbesparing van 1,2 miljard euro die gerealiseerd wordt door het gebruik van een kleine strook binnen de 12-mijlszone bij de gebieden voor de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse kust. Dit bedrag is gebaseerd op de berekening van ECN in het kader van de haalbaarheidsstudie windenergie op zee binnen de 12-mijlszone. Ik heb ECN gevraagd een publieksversie van de achterliggende berekeningen op haar internetsite te plaatsen. Ook deze studie heb ik bijgevoegd bij deze brief (zie bijlage 2)3.

De kostenbesparing van 1,2 miljard euro is als volgt opgebouwd. Uitgangspunt is het ontwerp van TenneT voor het net op zee, waarbij platforms worden gebruikt waarop 700 MW aan windenergievermogen kan worden aangesloten. Dit betekent dat in de gebieden 700 MW of een veelvoud daarvan gerealiseerd moet worden4. Het in het geheel niet gebruiken van de 12-mijlszone zou betekenen dat de resterende gebieden voor de Noord-Hollandse en Zuid-Hollandse kust bij lange na niet groot genoeg zijn voor (meerdere) parken van 700 MW. Hierdoor zou in het gebied Noord-Hollandse kust geen windpark en in het gebied Zuid-Hollandse kust slechts 1 windpark van 700 MW gerealiseerd kunnen worden. Dit is een verlies van 1.400 MW ten opzichte van de uitrolstrategie van het kabinet. Deze 1.400 MW moet dan in verder weg gelegen gebieden gerealiseerd worden (Hollandse Kust West en IJmuiden Ver). Deze gebieden hebben, zoals blijkt uit de berekeningen van ECN, hogere kosten per kWh. Als een windpark van totaal 700 MW niet in het gebied Zuid-Hollandse Kust (deelgebied Oost) wordt gerealiseerd maar in een verder uit de kust gelegen gebied binnen het gebied Hollandse Kust (deelgebied West) leidt dit tot circa 0,5 miljard euro aan hogere kosten. Verplaatsing van een windpark van totaal 700 MW uit het gebied Noord-Hollandse Kust naar IJmuiden Ver kost circa 0,7 miljard euro extra. De totale kostentoename van het volledig buiten de 12-mijlszone blijven, is daarmee 1,2 miljard euro. In onderstaande tabel is deze berekening weergegeven.

Tabel 2: toelichting kostentoename bij gebruik louter buiten de 12-mijlszone

Gebied

A: Extra kosten (€/MWh)

B: Aantal MW

C: Vollasturen per jaar

D: Subsidieduur (jaar)

Totaal (mld €)

A*B*C*D

Zuid-Hollandse kust (west) in plaats van Zuid-Hollandse kust Oost (park B)

12 (=1,2 ct/kWh)

700

4.000

15

0,5

IJmuiden Ver in plaats van Hollandse kust (park B)

16 (=1,6 ct/kWh)

700

4.000

15

0,7

Totaal

       

1,2

Brief van NWEA

Op 7 oktober 2014 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken verzocht om een afschrift van mijn reactie op de brief van de Nederlandse Windenergie Associatie. De brief van NWEA is ontvangen op 11 juli 2014 en de daarbij horende bijlagen zijn ontvangen op 29 juli 2014. NWEA heeft in de brief verzocht om een constructieve dialoog over haar voorstel.

Mijn ministerie heeft het voorstel herhaaldelijk op hoog niveau besproken met NWEA en met individuele bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voorstel van NWEA niet voldoet aan de voorwaarden voor de meest kosteneffectieve uitrol voor windenergie op zee en geen versnelling oplevert voor de uitvoering van het energieakkoord. Mijn bezwaren tegen het voorstel heeft NWEA niet weg kunnen nemen. Een en ander heb ik toegelicht in mijn brief van 26 september 2014 (Kamerstuk 33 561, nr. 11). Aangezien ik, zoals gevraagd door NWEA, de dialoog met NWEA en individuele bedrijven ben aangegaan, was een schriftelijke reactie niet nodig. Ik kan u daarom geen afschrift sturen van mijn reactie aan NWEA.

Reactie op het rapport van CE Delft en Ecofys

Op 7 oktober 2014 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken verzocht om een reactie op het rapport van CE Delft en Ecofys «Argumenten in het maatschappelijke debat en politieke besluitvorming rond windenergie op zee».

In het rapport van CE Delft en Ecofys zijn zes maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) over windenergie geanalyseerd. Hieruit blijkt dat er drie belangrijke factoren zijn die de kosten en baten van wind op zee in hoge mate beïnvloeden:

  • 1. Het effect van wind op zee op het terugdringen van de CO2-emissies;

  • 2. De veronderstelde ontwikkeling van de kosten van wind op zee;

  • 3. De veronderstelde ontwikkeling van de elektriciteitsprijs.

Daarnaast wordt in het rapport aangegeven dat de scope van de studie belangrijk is. Klimaat en kostenreductie zijn veelal mondiale of Europese vraagstukken, terwijl de MKBA vaak een nationale scope heeft.

Ik vind dat het rapport van CE Delft en Ecofys een nuttige toevoeging geeft aan de bestaande analyses over wind op zee. Zoals in het rapport ook wordt opgemerkt, dienen MKBA’s als onderbouwing voor de besluitvorming, maar vraagt de besluitvorming zelf om een politieke afweging. Voor deze politieke afweging is inzicht in de verschillende factoren en in de invloed van deze factoren op de totale kosten en baten van groot belang. Deze studie levert hier een waardevolle bijdrage aan, doordat ze drie belangrijke factoren onderscheidt en voor deze factoren een gedegen en objectieve beschrijving geeft van de verschillende manieren waarop deze factoren in een MKBA kunnen worden opgenomen. Hieruit blijkt onder andere dat de wijze waarop deze drie factoren worden meegenomen bepalend is voor de mate waarin de verhouding tussen kosten en baten positief of negatief is. Tegelijk is vooraf in het algemeen niet één enkele goede manier aan te geven hoe deze factoren meegenomen moeten worden in een MKBA. Dat is afhankelijk van de specifieke situatie en de vraag die men met een MKBA wil beantwoorden.

Ik ben het eens met deze conclusies. De vraag bij welke vragen of (voorgenomen) besluiten een MKBA een geschikt hulpmiddel is, is naar mijn mening in de studie onderbelicht gebleven. Ik zie een MKBA als een geschikt hulpmiddel voor bijvoorbeeld besluitvorming over de hoogte van (Europese) doelen voor CO2-reductie en hernieuwbare energie. Dan spelen immers factoren als CO2-reductie en energieprijzen een onderscheidende rol. Voor de besluitvorming over wind op zee is een MKBA naar mijn mening echter geen geschikt hulpmiddel. Als een doel voor hernieuwbare energie eenmaal is vastgesteld, dan gaat het niet meer zozeer om de maatschappelijke wenselijkheid van een specifieke technologie, zoals wind op zee, op zichzelf, maar om de vergelijking van wind op zee ten opzichte van andere vormen van hernieuwbare energie. Het niet stimuleren van wind op zee betekent immers dat andere vormen van hernieuwbare energie gestimuleerd zullen moeten worden om toch aan de doelstelling te voldoen. Een MKBA waarin wind op zee geïsoleerd wordt onderzocht, zonder daarbij een vergelijking te maken met alternatieven die nodig zijn om de doelstelling te halen, is dan geen logisch instrument. Uitzondering is wanneer een MKBA wordt ingezet om specifiek een vergelijking te maken tussen twee alternatieven, zoals het bouwen binnen en buiten de 12-mijlszone van wind op zee. Dat heb ik gedaan met de studie van Decisio, die ik op 26 september naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 561, nr. 11).

Jaarlijkse rapportage over de implementatie van windenergie

In het Energieakkoord is voorzien in een jaarlijkse informatievoorziening onder de verantwoordelijkheid van de Borgingscommissie van de heer drs. E.H.T.M. Nijpels. Deze informatievoorziening bestaat uit drie elementen:

  • 1. De jaarlijkse Voortgangsrapportage Energieakkoord;

  • 2. Monitoring van afspraken en resultaten via o.a. het dashboard;

  • 3. Afgesproken tussenevaluaties, waarvan de eerste in 2016 is gepland.

Daarnaast geeft de Nationale Energie Verkenning jaarlijks een beeld op hoofdlijnen van het doelbereik op het gebied van reductie van broeikasgassen, hernieuwbare energie en energiebesparing.

Mijn inzet is erop gericht dat de jaarlijkse Voortgangsrapportage die onder de verantwoordelijkheid van de Borgingscommissie wordt opgesteld in de informatiebehoefte van de Kamer zal voorzien. Deze rapportage zal dus ook de actuele stand van zaken omtrent de uitrol van windenergie op zee gaan bevatten. De eerstvolgende rapportage is medio 2015 voorzien.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven