34 184 Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma's in het voorbereidend beroepsonderwijs

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN DEEL

Dit wetsvoorstel betreft de invoering van profielen in alle vier de leerwegen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo). De profielen komen in de plaats van de huidige sectoren en afdelingen. Het beroepsgerichte onderwijs binnen elk profiel in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg bestaat uit een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken.

Aangezien de theoretische leerweg wel onderwijs in sectoren kent, maar geen beroepsgerichte vakken, omvat het wetsvoorstel wat betreft deze leerweg uitsluitend wijzigingen gericht op het gebruik van eenduidige terminologie binnen het gehele vmbo.

De huidige beroepsgerichte examenprogramma’s zijn gemiddeld 20 jaar oud. Ondertussen heeft de wereld niet stil gestaan. Daarom zijn de beroepsgerichte examenprogramma’s allereerst inhoudelijk geactualiseerd voor een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de beroepspraktijk. Een vernieuwd, overzichtelijk en herkenbaar aanbod van tien bredere beroepsgerichte profielvakken per leerweg, vervangt de circa 35 bestaande afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s per leerweg. Dit moet scholen helpen om hun onderwijsaanbod organiseerbaar te houden. Tevens wordt hiermee de aansluiting van het vmbo op het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) en de (regionale) arbeidsmarkt verbeterd.

Scholen vullen hun aanbod van profielvakken aan met – in omvang kleinere – beroepsgerichte keuzevakken. Het aanbod van deze beroepsgerichte keuzevakken is vrij. Scholen zijn zo in staat om een divers, op de regio afgestemd beroepsgericht onderwijsaanbod aan te bieden. Profielvak en beroepsgerichte keuzevakken vormen samen het beroepsgerichte examenprogramma. Leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen kiezen één profielvak en vier beroepsgerichte keuzevakken. Leerlingen in de gemengde leerweg (die een extra algemeen vormend vak kiezen) kiezen twee beroepsgerichte keuzevakken. De beroepsgerichte keuzevakken hoeven niet inhoudelijk gerelateerd te zijn aan het gekozen profielvak en kunnen zowel verdiepend als verbredend van aard zijn. Hierdoor wordt maatwerk voor alle leerlingen mogelijk. De profielstructuur, met brede profielvakken, aangevuld met kleinere beroepsgerichte keuzevakken, sluit goed aan op de manier waarop de nieuwe kwalificatiedossiers in het mbo zijn opgebouwd.

Het wetsvoorstel bevat voorstellen tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO), de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) en enkele aanverwante wetten. Nadere uitwerking voor wat betreft de inrichting van het onderwijs, de examens en de diploma’s zal plaatsvinden in onder andere het Inrichtingsbesluit WVO, het Eindexamenbesluit VO en in lagere regelgeving.

Dit voorstel heeft tevens betrekking op het door het Ministerie van Economische Zaken bekostigde «groene» voortgezet onderwijs. Deze memorie van toelichting is mede gegeven namens de Staatssecretaris van Economische Zaken.

In deze memorie van toelichting worden de wijzigingen en voordelen van de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie nader toegelicht.

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel vormt het sluitstuk van een intensief vernieuwingstraject met docenten vmbo, docenten mbo, schoolleiders, bestuurders en branches uit het bedrijfsleven, dat in 2010 is gestart. Betrokkenen hebben in verschillende vernieuwingscommissies en -werkgroepen samengewerkt aan een nieuwe inhoud en een aangepaste structuur van de beroepsgerichte examenprogramma’s van het vmbo. Het vernieuwingstraject is aangekondigd in de beleidsbrief «Op weg naar een toekomstbestendig vmbo»1 en vormt een reactie op de belangrijkste ontwikkelingen en signalen uit het veld over het vmbo. Deze blijken met name uit het onderzoek naar de mening van docenten en (midden)management over de programmastructuur van het vmbo, dat in 2009 op verzoek van de ministeries van OCW en LNV door de Stichting Platforms vmbo (SPV) is uitgevoerd.2

De SPV adviseerde naar aanleiding van haar onderzoek om het beroepsvoorbereidende onderwijs in programmaclusters te organiseren, zodat het vmbo ook bij sterk teruglopende leerlingenaantallen in kan blijven spelen op de behoefte aan maatwerk en flexibiliteit in het programma-aanbod. In dit wetsvoorstel zijn de adviezen van de SPV overgenomen.

Dit wetsvoorstel markeert ook een belangrijk begin: de start van een proces om het vmbo zo in te richten dat het weer toekomstbestendig wordt. Het vmbo heeft te kampen met dalende leerlingenaantallen. Hierdoor treedt een aantal acute problemen op, zoals de sluiting van specifieke vakafdelingen en de daarmee gepaard gaande verschraling van het beroepsgerichte onderwijsaanbod, waardoor aansluiting en doorstroom naar het vervolgonderwijs niet langer gegarandeerd kan worden. Aansluiting en doorstroom zijn daarnaast ook niet optimaal, omdat het systeem van het beroepsgerichte onderwijsaanbod niet flexibel genoeg is om snel in te spelen op een veranderende vraag van leerlingen.

In paragraaf 2.1 wordt uitgelegd hoe het huidige vmbo-onderwijs is ingericht. Het betreft een zeer fijnmazig, op maatwerk gericht, systeem van 35 verschillende beroepsgerichte examenprogramma’s, dat juist door deze fijnmazigheid en de breedte van het aanbod niet meer in stand te houden is. In paragraaf 2.2 wordt nader toegelicht waarom de huidige inrichting niet toekomstbestendig is. Met paragraaf 3 wordt vervolgens antwoord gegeven op de vraag waarom een nieuwe inhoud en herstructurering van de beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo wèl kan bijdragen aan het vinden van oplossingen voor de problemen waar het vmbo in de huidige situatie mee kampt. Het grote voordeel van het voorgestelde systeem van 10 bredere profielen met een divers aanbod van beroepsgerichte keuzevakken is namelijk dat dit systeem een bredere, robuuste basis van profielen combineert met een divers aanbod van beroepsgerichte keuzevakken. Juist deze combinatie van robuustheid en fijnmazigheid moet er voor zorgen dat het systeem eenvoudiger wordt, maar dat tegelijkertijd een divers aanbod en maatwerk mogelijk blijven.

2. Achtergrond

De helft van alle leerlingen gaat naar het vmbo. Het is de enige soort voortgezet onderwijs waar het merendeel van de leerlingen een beroepsgericht vak kan volgen. De beroepsgerichte component maakt deze schoolsoort uniek.

Het vmbo is in 1999 ingevoerd, middels de verankering van leerwegen en sectoren in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo). Belangrijk doel was de positionering van vbo en mavo als voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Vanaf de start was er veel ruimte voor onderwijsinnovatie van binnenuit. Dit heeft voordelen gehad, zoals het (voort)bestaan van smalle afdelingsprogramma’s voor leerlingen die al vroeg wilden kiezen voor een vak, het ontstaan van bredere combinatieprogramma’s die nieuwe inhoud afdekten (intrasectorale programma’s) en ten slotte het opkomen van brede oriënterende programma’s (intersectorale programma’s) voor leerlingen die nog niet goed wisten welke richting ze op wilden. Gaandeweg is zo een uitgebreid, maar ook versnipperd en deels overlappend aanbod ontstaan.

2.1 Huidige inrichting van het vmbo-onderwijs

Het huidige vmbo kent vier leerwegen (de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg, de gemengde leerweg en de theoretische leerweg). Daarbij omvat het vmbo twee schoolsoorten. Enerzijds het voorbereidend beroepsonderwijs met de twee genoemde beroepsgerichte leerwegen. En anderzijds het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, dat bestaat uit de theoretische leerweg. De gemengde leerweg is een tussenvorm van vbo en mavo. Het systeem van leerwegen en schoolsoorten blijft ook in de nieuwe situatie bestaan.

Het onderwijs wordt verzorgd in vier sectoren, te weten: de sector techniek, de sector zorg en welzijn, de sector economie en de sector landbouw. In de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg zijn er ongeveer 35 beroepsgerichte examenprogramma’s per leerweg, op basis waarvan scholen hun onderwijsprogramma’s kunnen inrichten.

De beroepsgerichte examenprogramma’s bestaan uit smalle afdelingsprogramma’s (zoals Bouwtechniek, Uiterlijke verzorging en soms nog smallere differentiaties zoals Timmeren of Metselen). Maar ook uit intrasectorale programma’s, waarbij de verbinding wordt gelegd tussen twee verschillende afdelingen binnen dezelfde sector (bijvoorbeeld Metalelektro). Ten slotte bestaan er intersectorale programma’s, waarbij verbindingen worden gelegd tussen afdelingen van twee verschillende sectoren (zoals bijvoorbeeld Dienstverlening en commercie, waarbij een verbinding wordt gelegd tussen afdelingen uit de sectoren zorg en welzijn en economie).

Niet alle programma’s worden in alle leerwegen verzorgd. Zo mag het programma Technologie alleen in de gemengde leerweg worden aangeboden. Voor elke leerweg wordt een apart examen ontwikkeld. In totaal worden er jaarlijks circa 84 verschillende centrale schriftelijke en praktische examens (cspe’s) afgenomen.

Het wettelijk kader voor het te geven vmbo-onderwijs is als volgt. Het onderwijs wordt verzorgd binnen een sector. De sectoren zijn als volgt opgebouwd:

  • 1. Er is een gemeenschappelijk deel dat de vakken Nederlands, Engels, maatschappijleer, lichamelijk opvoeding en een kunstvak omvat en dat voor alle leerwegen en sectoren gelijk is.

  • 2. Er is een sectordeel, dat bestaat uit twee verplichte algemeen vormende vakken, behorend bij de sector (bijvoorbeeld wiskunde en natuur- en scheikunde I, als het gaat om de sector techniek).

  • 3. Er is een vrij deel dat:

    • a. voor de beroepsgerichte leerwegen bestaat uit een afdelingsvak, een intrasectoraal programma of een intersectoraal programma;

    • b. voor de gemende leerweg bestaat uit een algemeen vormend vak en een afdelingsvak, intrasectoraal programma of intersectoraal programma (met een kleinere omvang dan in de beroepsgerichte leerwegen het geval is) en;

    • c. voor de theoretische leerweg bestaat uit algemeen vormende vakken.

Daarnaast biedt het vrije deel ruimte voor een eigen, nadere invulling van het onderwijs door het bevoegd gezag van de school.

De beroepsgerichte examenprogramma’s vormen een belangrijk onderdeel van het onderwijs in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg. De theoretische leerweg kent geen beroepsgericht vak. Wel maken leerlingen in de theoretische (en in de gemengde) leerweg een sectorwerkstuk.

Het huidige beroepsgerichte examenprogramma bestaat uit een deel dat centraal geëxamineerd wordt, via het cspe, en een deel dat afgesloten wordt met een schoolexamen. Het centraal examen en het schoolexamen wegen beide even zwaar mee bij de bepaling van het eindcijfer voor het beroepsgerichte programma.

2.2 Problemen in het huidige vmbo

Het huidige vmbo kampt met een aantal problemen. De directe aanleiding voor dit wetsvoorstel is dat de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s gemiddeld 20 jaar oud zijn en toe zijn aan inhoudelijke actualisatie. Door dalende leerlingaantallen hebben scholen moeite om een divers beroepsgericht onderwijsaanbod in stand te houden. Ook kunnen zij onvoldoende inspringen op de veranderende vraag van leerlingen, het (regionale) vervolgonderwijs en de (regionale) arbeidsmarkt naar maatwerk buiten de «vaste» pakketten om.

2.2.1 Dalende leerlingenaantallen: verschraling van het aanbod

Vmbo-scholen hebben te maken met dalende leerlingenaantallen in de beroepsgerichte leerwegen. Dit komt enerzijds doordat leerlingen steeds vaker opstromen naar een hoger niveau (vooral zichtbaar in de basisberoepsgerichte leerweg) en anderzijds door bevolkingsdaling in krimpgebieden. Landelijk gezien zal het hele voortgezet onderwijs vanaf 2016 last krijgen van bevolkingskrimp. In het beleid rondom leerlingendaling wordt ingezet op het verruimen van de mogelijkheden tot samenwerking tussen scholen.3 De nieuwe structuur in het vmbo die met dit wetsvoorstel wordt ingevoerd, biedt scholen ruimte om daar gebruik van te maken.

Het huidige palet van beroepsgerichte examenprogramma’s is te versnipperd om met lage leerlingenaantallen te organiseren. Het is op termijn onbetaalbaar om al deze programma’s te blijven aanbieden voor soms hele kleine groepen leerlingen. Vooral in de sector techniek, waar veel verschillende programma’s en differentiaties bestaan, zien we nu al de gevolgen. Scholen voelen zich steeds vaker gedwongen om keuzes te maken. Specifieke afdelingen worden gesloten en vervangen door bredere intra- en intersectorale programma’s. Hierdoor zijn de mogelijkheden om een vakgerichte, technische voorbereiding op een verwante vervolgopleiding in het mbo te volgen, sluipenderwijs aan het verdwijnen. De huidige bredere intra- en intersectorale programma’s bieden hier in tegenstelling tot de tien nieuwe bredere profielen geen oplossing voor. Enerzijds, omdat de huidige bredere programma’s minder herkenbaar zijn dan de nieuwe profielvakken (ze overlappen inhoudelijk deels met de andere programma’s), anderzijds omdat de structuur waarbinnen de huidige 35 beroepsgerichte examenvakken ontwikkeld zijn, te inflexibel is om èn te voorzien in breed, oriënterend onderwijs èn in vakspecifiek voorbereidend beroepsonderwijs.

2.2.2 Onvoldoende aansluiting vervolgonderwijs en regionale ontwikkelingen

Ondanks het grote aanbod aan beroepsgerichte examenprogramma’s, kunnen vmbo-scholen onvoldoende inspringen op veranderingen en behoeften in het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt. Daarvoor is het huidige systeem van centrale ontwikkeling van examens voor alle beroepsgerichte examenprogramma’s (waarvan ook delen via het schoolexamen worden geëxamineerd) niet flexibel genoeg. Er is te weinig ruimte voor bijvoorbeeld regionaal ontwikkelde programma’s, of het combineren van programma’s, zodat een optimale aansluiting bij het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven kan ontstaan.

Tegelijkertijd constateren vmbo-docenten en -managers dat loopbaanoriëntatie en -begeleiding (lob) onvoldoende aandacht krijgen in het vmbo-onderwijs. Het werken aan een loopbaandossier maakt nog geen verplicht onderdeel uit van de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s, waardoor de mate waarin aandacht wordt besteed aan loopbaanoriëntatie en -begeleiding per school verschilt. Het is van groot belang dat leerlingen leren waar ze goed in zijn en hoe ze gefundeerde (opleidings)keuzes moeten maken. Daarom is stelselmatig aandacht voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding in alle beroepsgerichte examenprogramma’s noodzakelijk. In de examenprogramma’s van alle nieuwe beroepsgerichte profielen zal aandacht worden besteed aan loopbaanontwikkeling, door middel van een voor elke leerling bij te houden loopbaandossier.

2.2.3 Inflexibiliteit van het beroepsgerichte aanbod

Het vmbo kent smalle afdelingsvakken en differentiaties die vroegtijdige ontwikkeling van vakmanschap mogelijk maken. Tegelijkertijd zijn er programma’s ontstaan waarbinnen ruimte is voor een brede oriëntatie voor leerlingen die na het tweede leerjaar nog geen keuze voor een beroepsrichting willen of kunnen maken. Beide routes hebben bestaansrecht en hebben ook als mengvorm meerwaarde voor groepen leerlingen. De huidige programma’s zijn echter niet flexibel genoeg voor scholen om leerlingen zowel de mogelijkheid tot verbreding als tot verdieping van hun beroepsgerichte programma te bieden.

De leerling kiest in de huidige situatie namelijk ofwel voor een smal afdelingsprogramma, ofwel voor een breder intra- of intersectoraal programma. Een leerling die bijvoorbeeld gekozen heeft voor een afdelingsprogramma binnen de sector techniek kan zich momenteel niet tegelijkertijd oriënteren op de sector economie, door een aanvullende economische module te volgen. Scholen en leerlingen zien deze inflexibiliteit als een gemiste kans en vragen om meer flexibiliteit en keuzevrijheid. Zo zouden combinaties van programma’s mogelijk moeten worden om leerlingen optimaal maatwerk aan te kunnen bieden.

3. Het nieuwe systeem

In deze paragraaf wordt het nieuwe systeem, zoals voorgesteld met dit wetsvoorstel, toegelicht. Allereerst volgt er een overzicht van de belangrijkste wijzigingen op hoofdlijnen. Daarna volgt een toelichting op de voordelen van het nieuwe systeem. Ten slotte wordt de aard van de wijzigingen beschreven vanuit respectievelijk het perspectief van de leerlingen en dat van de scholen.

3.1 Kern van de voorgestelde wijzigingen

De belangrijkste wijzigingen zijn:

1. Invoering van profielen

Het onderwijs in de bovenbouw van het vmbo wordt ingericht volgens profielen. Er zijn tien verschillende profielen ontwikkeld. Hierbij is zoveel mogelijk uitgegaan van de huidige situatie van onderwijsaanbod, maar ook het perspectief van aansluiting en doorstroom heeft een doorslaggevende rol gespeeld in het uiteindelijke ontwerp.

Binnen de profielen blijven de verschillende leerwegen in stand. De onderwijsprogramma’s van alle profielen zijn straks uit drie delen opgebouwd. Zie hiervoor de figuur op de volgende bladzijde.

De beroepsgerichte keuzevakken hebben een beperktere omvang. Vier keuzevakken samen komen qua zwaarte ongeveer overeen met het profielvak. In de gemengde leerweg heeft het profielvak een kleinere omvang dan in de beroepsgerichte leerwegen. Daar komen het profielvak en de twee keuzevakken samen qua zwaarte ongeveer overeen met één algemeen vormend vak.

In de gemengde leerweg en de theoretische leerweg blijft de verplichting tot het volgen van extra vakken in het derde leerjaar bestaan.

2. Vrij aanbod van keuzevakken

Scholen zijn vrij in hun aanbod van beroepsgerichte keuzevakken. Leerlingen kunnen keuzevakken kiezen die gerelateerd zijn aan het door hun gekozen profielvak, maar dat hoeft niet. Keuzevakken kunnen zowel verbredend als verdiepend van aard zijn. In het onderwijsprogramma kunnen ze zowel voor als na het profielvak worden aangeboden.

3. De sectoren worden losgelaten

De indeling van het vmbo in vier sectoren wordt met dit wetsvoorstel losgelaten. De verschillende combinaties van een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken die gemaakt kunnen worden, bieden de mogelijkheid om programma’s samen te stellen met een verdiepend, verbredend, of profieloverstijgend, multidisciplinair karakter.

4. Hantering eenduidige terminologie

Voor de theoretische leerweg betekent de invoering van profielen uitsluitend een wijziging in de gebruikte terminologie. De vier sectoren worden met dit wetsvoorstel wat deze leerweg betreft vervangen door vier profielen. Zowel de naamgeving als de inhoud van deze profielen blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige sectoren. Havo en vwo kennen al een indeling in profielen, dus met dit wetsvoorstel zal in het gehele voortgezet onderwijs eenzelfde terminologie worden gehanteerd.

5. Profielvak afgesloten met centraal examen; keuzevakken met schoolexamens

Dit wetsvoorstel introduceert beroepsgerichte examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs die bestaan uit een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken (elk met ongeveer een kwart van de omvang van het profielvak). De eindtermen voor de profielvakken zullen centraal worden vastgesteld. Het profielvak wordt afgesloten met een cspe en kan, daaraan voorafgaand, getoetst worden in een schoolexamen. Dit schoolexamen moet dan – net als bij de overige vakken – voorafgaand aan het centraal examen worden afgenomen. Wat betreft de beroepsgerichte keuzevakken worden de eindtermen niet centraal vastgesteld.

De keuzevakken zullen uitsluitend met schoolexamens worden afgesloten. Het centraal examen en het gemiddelde van de schoolexamens blijft in een gelijke verhouding tot elkaar meewegen bij de berekening van het eindcijfer over het beroepsgerichte examenprogramma.

6. Scholen hebben toestemming nodig voor aanbod profielvakken; niet voor keuzevakken

De mogelijkheden van scholen voor de omzetting van huidig naar nieuw onderwijsaanbod worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Scholen zijn begin schooljaar 2014–2015 via een zogenaamde «routekaart naar de profielen in het vmbo» geïnformeerd over de voorgenomen omzettingsmogelijkheden.

Scholen zullen – net als nu – op twee manieren in aanmerking kunnen komen voor bekostiging van nieuw onderwijsaanbod waarvoor ze nog geen toestemming («licentie») hebben. Ze kunnen bij voldoende leerlingenpotentieel hun onderwijsaanbod uitbreiden met een extra profiel. Hierop is de stichtingssystematiek van toepassing. Ook kunnen ze hun aanbod uitbreiden door middel van afspraken via een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (hierna: RPO). In deze regionaal georganiseerde procedure werken VO-besturen samen en daarbij worden onder andere ook gemeenten en het mbo betrokken. Doel is te komen tot een regionale afstemming van het onderwijsaanbod. Aanbod dat bestand is tegen wijzigende omstandigheden, zoals groei of krimp, en dat aansluit bij regionale economische ontwikkelingen. Als via een RPO toestemming is verkregen om een nieuw profiel aan te bieden, dan geldt deze toestemming in beginsel voor de looptijd van het RPO, tenzij de afspraken verlengd worden.

Vmbo-scholen zijn vrij in het bepalen van hun aanbod van keuzevakken en mogen in samenwerking met mbo-scholen en het (regionale) bedrijfsleven nieuwe keuzevakken ontwikkelen. Voor nieuw ontwikkelde keuzevakken worden in lagere regelgeving kwaliteitscriteria uitgewerkt. Ook het systeem waarmee nieuw ontwikkelde keuzevakken aan de kwaliteitscriteria zullen worden getoetst, zal in lagere regelgeving aan de orde komen.

7. Het loopbaandossier is een verplicht onderdeel van het beroepsgerichte examenprogramma

Loopbaanoriëntatie en -begeleiding krijgt een belangrijke plek in alle nieuw ontwikkelde beroepsgerichte examenprogramma’s van profielvakken. Het werken aan een loopbaandossier wordt hiermee een verplicht onderdeel voor alle leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg. Tegelijkertijd maakt de nieuwe structuur op zich een betere loopbaanoriëntatie mogelijk. Leerlingen kunnen namelijk hun profiel via keuzevakken inhoudelijk verbreden of juist verdiepen. Zo kan een leerling met het profiel Zorg en welzijn zijn profiel, bijvoorbeeld, verbreden met een keuzevak technologie of juist verdiepen met een keuzevak waarmee hij zijn eerder verworven vaardigheden verder ontwikkelt.

3.2 Voordelen van het nieuwe systeem

Met de introductie van profielen kan de huidige en steeds verdergaande verschraling van het vmbo-aanbod, waaronder het sluiten van specifieke technische afdelingen, de onmogelijkheid om leerlinggericht maatwerk te blijven bieden, maar ook om regionaal maatwerk aan te gaan bieden, een halt worden toegeroepen. Met een kleiner aantal bredere, geactualiseerde profielen, wordt het beroepsgerichte vmbo-aanbod overzichtelijker en daarmee herkenbaarder voor het vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt. Dit bevordert een goede aansluiting en doorstroom. De bredere profielen sluiten goed aan bij de domeinstructuur in het mbo, die ook breder van karakter is geworden. Er kunnen meer leerlingen tegelijk worden bediend en daarmee is het aanbod beter te organiseren voor scholen.

De profielstructuur, met brede profielvakken, aangevuld met kleinere beroepsgerichte keuzevakken, sluit goed aan op de manier waarop de nieuwe kwalificatiedossiers in het mbo zijn opgebouwd. De herziene kwalificatiestructuur binnen het mbo werkt vanaf 1 augustus 2016 ook met keuzedelen. Deze keuzedelen bieden net als de keuzevakken in het vmbo verbreding en verdieping en verbeteren de doorstroom naar vervolgopleidingen. Dit bevordert de aansluiting en doorstroom met (regionale) vervolgopleidingen.

De beroepsgerichte keuzevakken bieden de garantie voor een gevarieerd en divers aanbod met veel maatwerkmogelijkheden voor alle leerlingen, zoals diegenen die al vroeg weten welke richting ze op willen (de «vroegkiezers»), maar ook de leerlingen die zich eerst breder willen oriënteren (de «laatkiezers»). De keuzevakken maken maatwerk mogelijk voor de leerlingen die vanuit het door hun gekozen profiel in allerlei werkvelden terecht willen kunnen komen, of die van alle markten thuis willen zijn (de «profielverbreders»). Maar ook de leerlingen die juist heel specialistisch willen worden opgeleid (de «profielverdiepers») kunnen met een geschikt aanbod aan keuzevakken worden bediend.

Doordat de keuzevakken via schoolexamens worden geëxamineerd en nieuw te ontwikkelen keuzevakken in samenspraak met het regionaal vervolgonderwijs en het bedrijfsleven vorm moeten krijgen, kan de inhoud optimaal worden aangepast aan de (regionale) situatie van vervolgopleidingen en arbeidsmarkt. Dit biedt uiteraard ook weer veel nieuwe mogelijkheden voor een verbetering van de doorstroom naar het mbo.

Scholen kunnen zich met behulp van hun profielen en vooral ook de beroepsgerichte keuzevakken goed profileren binnen hun eigen regio. Alle leerlingen wordt – via gelijke aandacht voor loopbaanoriëntatie- en begeleiding en de mogelijkheid tot verbreding of juist verdieping van het profiel – een goede voorbereiding op hun toekomst geboden.

Via de beroepsgerichte keuzevakken zou het op termijn mogelijk moeten zijn om eerder met mbo-stof te starten. Bij verwante doorstroom zou dit vrijstellingen moeten kunnen opleveren in het mbo. Deze ontwikkelingen zijn relevant als het specifiek gaat om doorlopende leerroutes zoals de huidige experimenten met de vakmanschaproute en de technolgieroute.

Hieronder wordt het nieuwe systeem nader toegelicht vanuit respectievelijk het perspectief van leerlingen en het perspectief van scholen.

3.3 Het perspectief van de leerlingen

Elke vmbo-bovenbouwleerling volgt voortaan een profiel. Voor de beroepsgerichte leerwegen (dat wil zeggen: de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg) en de gemengde leerweg is er – afhankelijk van het aanbod van de school – een keuze uit de volgende profielen:

  • 1. Bouwen, wonen en interieur,

  • 2. Produceren, installeren en energie,

  • 3. Mobiliteit en transport,

  • 4. Media, vormgeving en ICT,

  • 5. Maritiem en techniek,

  • 6. Zorg en welzijn,

  • 7. Economie en ondernemen,

  • 8. Horeca, bakkerij en recreatie,

  • 9. Groen,

  • 10. Dienstverlening en producten.

Voor de theoretische leerweg is er een keuze uit vier profielen, te weten:

  • 1. Techniek,

  • 2. Zorg en welzijn,

  • 3. Economie,

  • 4. Landbouw.

Gevolgd onderwijs: gemeenschappelijk deel

Alle profielen bevatten een gemeenschappelijk deel. Alle leerlingen volgen in het gemeenschappelijke deel, net als nu, de vakken: Nederlandse taal, Engelse taal, maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en afhankelijk van het aanbod van de school: beeldende vorming, muziek, dans of drama. Daarnaast moeten zij voldoen aan de eisen voor de rekentoets en geldt er voor de theoretische en gemengde leerweg een verplichting tot het maken van een profielwerkstuk (het huidige sectorwerkstuk).

Profieldeel beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg

Voor leerlingen in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg, bevat het profieldeel twee algemeen vormende vakken en een profielvak.4 Het profielvak vormt de basis van het beroepsgerichte examenprogramma van de leerling en omvat de belangrijkste kennis, houding en vaardigheden voor een bepaalde beroepsrichting. Het profielvak vormt de helft van de totale omvang van het beroepsgerichte examenprogramma van de leerling. Het gevolgde profiel wordt vermeld op het diploma.

De profielvakken omvatten elk vier (in de gemengde leerweg twee, vanwege het extra algemeen vormend vak in het vrije deel van deze leerweg)- in omvang aan elkaar gelijke – modules. De inhoud van deze modules zal bij ministeriële regeling worden vastgesteld (in de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs). De leerling hoeft in de praktijk niet te merken dat hij/zij verschillende modules volgt. Het profielvak wordt als één ondeelbaar centraal examen afgenomen. Voorafgaand aan het centraal examen kan de school eventueel een schoolexamen afnemen over het profielvak.

Elke leerling volgt, voor de theoretische ondersteuning van het profielvak, verplicht twee aan dat profiel gerelateerde algemeen vormende vakken. Deze verplichte vakken komen overeen met de huidige «sectorvakken». Negen van de tien nieuwe profielen zijn te relateren aan één van de vier huidige sectoren. De «profielvakken» bij het profiel komen in dat geval overeen met de huidige «sectorvakken» van die sector. Het tiende profiel, Dienstverlening en producten, komt voort uit de combinatie en hervorming van de verschillende intersectorale programma’s tot één – op de andere profielen inhoudelijk aanvullend – profiel. Het profiel Dienstverlening en producten is niet direct aan een van de huidige sectoren te relateren. Dit profiel is daarmee het meest vernieuwde en vernieuwende profiel, maar sluit tegelijkertijd het minst herkenbaar aan bij de situatie van het huidige onderwijsaanbod. Bovendien moet het profiel worden vormgegeven in een door de school vast te stellen context. Bij dit profiel heeft de leerling de keuze uit de volgende ondersteunende algemeen vormende vakken: wiskunde, economie, biologie en natuur- en scheikunde I.

Het vrije deel van de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg

Ten slotte is er binnen elke leerweg een vrij deel, dat in de beroepsgerichte leerwegen bestaat uit ten minste vier (in de gemengde leerweg ten minste twee) beroepsgerichte keuzevakken. De vier (resp. twee) keuzevakken maken samen de andere helft van de totale omvang van het beroepsgerichte examenprogramma uit. De beroepsgerichte keuzevakken worden afgesloten met schoolexamens. Leerlingen in de gemengde leerweg volgen – vanwege de grotere theoretische component in deze leerweg (net als in de huidige situatie) – een extra algemeen vormend vak naar keuze. Omdat de beroepsgerichte component van hun onderwijs kleiner is, hoeven deze leerlingen ook slechts twee in plaats van vier beroepsgerichte keuzevakken te volgen.

Door middel van de keuzevakken kan elke leerling tot een op maat gesneden programma komen. Zo kan elke leerling er voor kiezen om het profielvak te verdiepen of juist te verbreden. Het is daarbij ook mogelijk om, afhankelijk van het aanbod van de school, een module uit een ander profiel te kiezen als keuzevak. Deze module wordt dan wel – net als een «gewoon» keuzevak – afgesloten met een schoolexamen.

In het vrije deel is ruimte voor extra keuzevakken en voor aanvullende schoolspecifieke programmaonderdelen.

Het profieldeel en het vrije deel van de theoretische leerweg

Leerlingen in de theoretische leerweg volgen binnen het profieldeel geen profielvak, maar – net als nu – twee algemeen vormende vakken (voorheen sectorvakken). Het vrije deel van het vakkenpakket omvat eveneens twee algemeen vormende vakken, naar keuze van de leerling. Binnen dit vrije deel van het profiel is ook nog ruimte voor schoolspecifieke programmaonderdelen.

Diplomering, aansluiting en profilering

Het profiel neemt een centrale plaats in op het diploma van de leerling. Hiermee wordt geborgd dat de richting die een leerling heeft gevolgd in één oogopslag duidelijk is voor de leerling zelf, de ouders, het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. Het centraal stellen van het profiel, bevordert de landelijke vergelijkbaarheid van diploma’s. De waarde van het centraal examen blijft gewaarborgd door bij de cijferlijst een weging toe te passen op de verschillende onderdelen van het totale beroepsgerichte programma. Het centraal examen (over het profielvak) blijft, net als nu, voor de helft meewegen in het eindcijfer voor het beroepsgerichte programma (profiel).

De keuzevakken vormen een uniek aanvullend deel, waarmee de leerling zich verder (regionaal) kan profileren. Dit wordt bevorderd doordat de door een leerling gevolgde keuzevakken op de cijferlijst bij het diploma worden vermeld.

3.4 Het perspectief van de scholen

Alle vmbo-scholen maken met hun derdejaarsleerlingen vanaf schooljaar 2016–2017 de overstap van hun oude beroepsgerichte examenprogramma’s (afdelingen, intra- en intersectorale programma’s) naar een nieuw aanbod van profielen met bijbehorende profielvakken en een vrij aanbod van beroepsgerichte keuzevakken.

Pilots nieuwe programma’s

Sinds augustus 2013 vinden pilots plaats met de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s. Enkele tientallen scholen doen in de pilots ervaring op met het omzetten van de nieuwe examenprogramma’s in onderwijsprogramma’s. Ervaringen van pilotscholen worden vastgelegd en via de website www.vernieuwingvmbo.nl verspreid, zodat alle vmbo-scholen, regionale opleidingscentra en het bedrijfsleven kunnen worden meegenomen in het proces.

3.4.1 Van huidig naar nieuw onderwijsaanbod

In deze paragraaf wordt eerst toegelicht hoe scholen hun huidige onderwijsaanbod kunnen omzetten naar nieuw profielaanbod. Daarna wordt uiteengezet hoe scholen tot eventueel helemaal nieuw aanbod kunnen komen. En ten slotte wordt ingegaan op de mogelijkheden die de nieuwe structuur biedt voor profilering van scholen.

Omzetting huidig naar nieuw aanbod

Bij de omzetting van de huidige beroepsgerichte vakken, intra- en intersectorale programma’s naar profielen wordt – juist ook op verzoek van scholen – zo veel mogelijk aangesloten bij het huidige onderwijsaanbod. Het streven daarbij is om in één keer, gelijktijdig op alle scholen, over te gaan naar het nieuwe systeem van profielaanbod. Dit moet uiteraard op een verantwoorde manier gebeuren, in die zin dat het nieuwe onderwijsaanbod in ieder geval herkenbaar moet zijn en wat betreft de regionale aansluiting doorstroomrelevant. Om dit te bereiken is gekozen voor een omzetting waarbij alle rechten die scholen nu hebben om afdelingen aan te bieden (verkregen bij stichting van de school dan wel via latere uitbreiding van het aantal vbo-afdelingen of RPO-afspraken), kunnen worden omgezet naar rechten op het aanbieden van de daaraan inhoudelijk verwante profielen. Intra- en intersectorale programma’s kunnen, voor zover ze op dit moment behoren tot het operationele onderwijsaanbod van de school, eveneens worden omgezet naar één of meer van de nieuwe profielen. Het toekomstig aanbod van scholen zal deels nauw aansluiten bij hun huidige onderwijsaanbod, deels zullen scholen via de beroepsgerichte keuzevakken komen tot nieuw onderwijsaanbod. Aansluiting van onderwijsaanbod bij de regionale vraag is mogelijk, landelijke herkenbaarheid van diploma’s is door de brede robuuste profielbasis geborgd.

De omzetting wordt nader uitgewerkt bij ministeriële regeling (zie artikel 118x van de WVO en artikel 214e van de WVO BES). Deze regeling zal schoolbesturen antwoord geven op de vraag welke van de in dit wetsvoorstel opgenomen vmbo-profielen ze op basis van hun huidige onderwijsaanbod zouden mogen gaan aanbieden. In september 2014 zijn scholen met behulp van een «routekaart» een eerste keer geïnformeerd over de op grond van dit wetsvoorstel beoogde keuzemogelijkheden met betrekking tot de omzetting van huidig onderwijsaanbod (schooljaar 2014–2015) in de vorm van afdelingsvakken, intra- en intersectorale programma’s naar nieuw onderwijsaanbod in de vorm van profielen.

Afdelingen en intrasectorale programma’s

Globaal ziet de omzetting er als volgt uit: een bestaand recht op het aanbieden van een afdeling of intrasectoraal programma binnen de sector techniek kan worden omgezet naar rechten om één of meer van de volgende profielvakken aan te bieden: Bouwen, wonen en interieur, Produceren, installeren en energie en Mobiliteit en transport. Scholen die nu het afdelingsvak Grafimedia aanbieden, mogen het profielvak Media, vormgeving en ICT gaan aanbieden. Huidig recht op het aanbieden van een afdeling of intrasectoraal programma binnen de sector economie kunnen worden omgezet in het recht op het aanbieden van één van de profielvakken Economie en ondernemen of Horeca, bakkerij en recreatie. Rechten binnen de sector Zorg en welzijn kunnen worden omgezet naar recht op het aanbieden van het profielvak Zorg en welzijn. Alle scholen en agrarische opleidingscentra (aoc’s) die nu voorbereidend beroepsonderwijs in de sector landbouw verzorgen, mogen straks het nieuwe profielvak Groen aan gaan bieden.

In het verleden zijn scholen «aangewezen»5 die vanwege de unieke inhoud van hun onderwijs mogen afwijken van in de wet vastgelegde voorschriften voor het onderwijs. Ook in deze gevallen worden de bestaande rechten vertaald naar de nieuwe situatie. Zo zullen alleen scholen met een afdeling Kust-, Rijn- en binnenvaart of Haven en vervoer het nieuwe profiel Maritiem en techniek mogen gaan aanbieden. Het betreft in de huidige situatie drie scholen, onder twee besturen.

Intersectorale programma’s

Een school die een intersectoraal programma verzorgt, heeft bij de omzetting van zijn onderwijsaanbod naar profielen meerdere keuzes: zo kan de school het profiel of de profielen gaan aanbieden die inhoudelijk het meest gerelateerd zijn aan de afdelingen onderliggend aan dat intersectorale programma. Aanvullend daarop is het mogelijk om een intersectoraal programma om te zetten naar een recht om het profiel Dienstverlening en producten aan te bieden, mits dat programma uiterlijk in schooljaar 2014–2015 operationeel (dat wil zeggen bekostigd en daadwerkelijk verzorgd) was. Dit criterium wordt toegevoegd om bij de overgang naar nieuw onderwijsaanbod in profielen de herkenbaarheid en doorstroomrelevantie van het nieuwe aanbod te bewaken. Scholen die uiterlijk in schooljaar 2014–2015 het intersectorale programma ICT-route operationeel hebben, kunnen er daarnaast voor kiezen om het profiel Media, vormgeving en ICT te gaan verzorgen. De reden om dit criterium van in schooljaar 2014–2015 operationeel onderwijs ook ten aanzien van het mogen aanbieden van het profiel Media, vormgeving en ICT te hanteren is, dat er slechts een beperkte vraag van de arbeidsmarkt bestaat voor in dit profiel opgeleide werknemers, net als het geval is voor de huidige afdeling Grafimedia.

RPO-afspraken

Een deel van de huidige rechten die scholen hebben met betrekking tot hun onderwijsaanbod zijn tot stand gekomen op grond van afspraken in RPO’s. Rechten op aanbod van afdelingen verkregen via een RPO, waaronder tussen scholen gemaakte afspraken over het aanbieden van intra- of intersectorale programma’s, zijn in beginsel verkregen voor de duur van het RPO (looptijd 5 jaar). Bij het einde van de looptijd kunnen dergelijke afspraken eventueel worden voortgezet in een aansluitend nieuw RPO.

Bij de omzetting naar rechten op het aanbod van profielen wordt een onderscheid gemaakt tussen RPO-afspraken die operationeel waren in schooljaar 2014–2015 en RPO-afspraken die pas later operationeel worden. RPO-afspraken die sinds schooljaar 2014–2015 of al langer operationeel zijn, worden omgezet naar permanente aanspraken op bekostiging voor één of meerdere relevante profielen en de bijbehorende profielvakken. RPO-afspraken die later tot stand zijn gekomen, dat wil zeggen afspraken over vbo-afdelingen die pas met ingang van schooljaar 2015–2016 of 2016–2017 voor het eerst voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, worden slechts voor de resterende looptijd van het RPO omgezet in aanspraken op één of meer verwante profielen. Daarna dient opnieuw overleg gevoerd te worden tussen de samenwerkende scholen in een regio om het betreffende profiel eventueel op grond van een opvolgend RPO voor bekostiging in aanmerking te laten blijven komen. Of de school moet het profiel intussen op grond van reguliere uitbreiding van het eigen aanbod voor bekostiging in aanmerking kunnen laten brengen.

De keuze voor de peildatum schooljaar 2014–2015 voor het onderscheid bij RPO-afspraken is drieledig. Allereerst wordt al het operationele aanbod voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet, met inbegrip van het aanbod aan intersectorale programma’s, op deze manier gelijk behandeld. Ten tweede worden scholen op deze manier zo min mogelijk op kosten gejaagd om via RPO-afspraken hun huidige onderwijsaanbod in stand te houden. Ten derde is er een duidelijk ijkpunt waarop operationele programma’s gelijktijdig worden omgezet naar nieuwe programma’s. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met aflopende of net startende RPO-afspraken, wat de overzichtelijkheid van de omzetting zal bevorderen.

Het profiel Media, vormgeving en ICT is, net als nu het geval is voor de afdeling Grafimedia, vanwege de hogere kosten uitgezonderd van onderhandeling in een RPO. Ook het profiel Maritiem en techniek kan niet worden verkregen via onderhandeling in een RPO. Zoals hiervoor al vermeld betreft dit profiel een bijzonder type onderwijs, dat uitsluitend tot stand kan komen door stichting van een nieuwe school. Een aoc mag in beginsel binnen het voorbereidend beroepsonderwijs alleen het profiel Groen in de beroepsgerichte leerwegen aanbieden. Via overleg in een RPO kan een aoc zijn onderwijsaanbod uitbreiden met het profiel Dienstverlening en producten. In het geval dat de kleine scholen in een RPO worden buitengesloten, waardoor zij op oneigenlijke gronden niet in de gelegenheid zijn het profiel Dienstverlening en producten aan te bieden, zal de Staatssecretaris in gesprek gaan met de samenwerkende bevoegde gezagsorganen die het betreffende RPO hebben vastgesteld. Net als in de huidige situatie kan een aoc via een RPO tevens het recht verkrijgen om naast de beroepsgerichte leerwegen ook de gemengde leerweg te mogen verzorgen.

Uitbreiding onderwijsaanbod

In de nieuwe situatie kunnen schoolbesturen die hun onderwijsaanbod willen uitbreiden dat net als in de huidige situatie doen. Alleen betreft het onderwijsaanbod in het vmbo dan de profielen in plaats van de huidige afdelingen. Het is voor een bevoegd gezag mogelijk om andere of meer profielen in het vmbo te gaan verzorgen door het stichten van een nieuwe school. Ook kan, net als nu het geval is, een aanvraag worden gedaan voor uitbreiding van het onderwijsaanbod van een bestaande school, die dan één of meer extra profielen kan gaan verzorgen. In beide gevallen moet er wel voldoende leerlingenpotentieel worden aangetoond. Tot slot bestaat er de mogelijkheid om via overleg tussen de samenwerkende bevoegde gezagsorganen in de regio afspraken te maken in een RPO en zo het recht te verkrijgen om een extra profiel te gaan verzorgen.

Profilering van scholen

Scholen krijgen met de invoering van de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s de kans om hun beroepsgerichte onderwijsaanbod onder de loep te nemen. Daarbij is het van belang dat scholen bekijken of hun aanbod voldoende toekomstbestendig is en goed aansluit bij de wensen van het regionale vervolgonderwijs en het bedrijfsleven.

Profilering qua onderwijsaanbod kan op twee manieren plaatsvinden: allereerst via het aanbod van profielen en de bijbehorende profielvakken. Daarnaast kunnen vmbo-scholen zich profileren via hun aanbod van beroepsgerichte keuzevakken (in combinatie met hun profielaanbod).

Scholen zullen voor de toekomst bewustere keuzes moeten maken over hun onderwijsaanbod. De robuuste, bredere profielvakken zorgen voor een brede basis. Landelijke herkenbaarheid van diploma’s is hiermee geborgd. Specialisatie vindt vooral plaats via de beroepsgerichte keuzevakken. Het vmbo blijft daarbij voorbereidend van aard, echte beroepsvorming en specialisatie vindt plaats in het mbo. Scholen hebben een eigen verantwoordelijkheid om overgespecialiseerd aanbod te voorkomen.

Aanbod keuzevakken en vrij deel

Het aanbod van keuzevakken is vrij. Overleg over het aanbod aan keuzevakken in een RPO is niet verplicht, maar wel aan te bevelen. Zoals ook de Onderwijsraad in zijn advies beaamt is samenwerking tussen vmbo-scholen op het gebied van hun aanbod aan beroepsgerichte keuzevakken van belang om de kwaliteit van de keuzevakken te borgen en tegelijkertijd een breed aanbod van keuzevakken in de regio te realiseren. Een school kan de onderliggende modules van een profielvak ook als keuzevakken aanbieden.

Daarnaast houden scholen ruimte om binnen het vrije deel van het onderwijsprogramma eigen programma-onderdelen aan te bieden. Scholen die de theoretische leerweg aanbieden, kunnen zich binnen het vrije deel bijvoorbeeld profileren op doorstroom naar het beroepsonderwijs, door beroepsgerichte componenten toe te voegen aan het profiel.

3.4.2 Organiseerbaarheid en diversiteit van het aanbod

De huidige beroepsgerichte examenprogramma’s zijn gemiddeld 20 jaar oud. Ondertussen heeft de wereld niet stil gestaan. Daarom zijn de beroepsgerichte examenprogramma’s allereerst inhoudelijk geactualiseerd voor een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de beroepspraktijk. Daarbij zijn ze omgevormd tot profielvakken met een breder karakter dan de meeste van de huidige beroepsgerichte examenprogramma’s. Hierdoor zijn de nieuwe profielen inhoudelijk interessant voor grotere groepen leerlingen en daarmee beter de organiseren voor scholen. Scholen hoeven geen hele afdelingen in stand te houden als zich daarvoor langdurig weinig leerlingen hebben aangemeld. Ook zijn deze bredere basisprogramma’s beter herkenbaar voor de (regionale) arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs en sluiten ze beter aan op de vernieuwde domeinstructuur in het mbo.

Met de overgang naar profielvakken wordt het aantal beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo teruggebracht van de huidige ongeveer 35 beroepsgerichte examenprogramma’s per leerweg naar tien profielen per leerweg. Dit heeft als voordeel dat er minder verschillende cspe’s hoeven te worden ontwikkeld, die nu soms ook maar door een handjevol leerlingen worden gemaakt. In totaal worden er nu jaarlijks circa 84 verschillende cspe’s ontwikkeld, tegen straks 27 verschillende.6

Ondanks de bredere profielen wordt de diversiteit van het beroepsgerichte aanbod (oriënterend, breed of smal) in stand gehouden of zelfs verbeterd, doordat leerlingen naast hun profielvak vier beroepsgerichte keuzevakken volgen. Deze keuzevakken kunnen profielgerelateerd zijn, maar dat hoeft geenszins. Zo kunnen leerlingen zich naar wens oriënteren, hun programma inhoudelijk verbreden of juist wel verdiepen. Scholen hoeven minder (bredere) basisprofielvakken in stand te houden, wat de organiseerbaarheid van het aanbod ten goede komt, terwijl ze door de keuzevakken toch diversiteit kunnen bieden. De keuzevakken zijn daarbij door hun relatief geringe omvang en de toetsing via een schoolexamen ook makkelijker te organiseren door scholen.

De keuzevakken maken het voor scholen ook mogelijk om in de toekomst beter mee te bewegen met belangrijke ontwikkelingen in het regionale vervolgonderwijs en de regionale arbeidsmarkt. Vmbo-scholen en aoc’s bepalen zelf hun aanbod van keuzevakken en mogen in samenwerking met mbo-scholen en het (regionale) bedrijfsleven nieuwe keuzevakken ontwikkelen. Uiteraard moeten nieuw ontwikkelde keuzevakken wel aan kwaliteitscriteria voldoen. Deze kwaliteitscriteria in de vorm van nadere voorschriften worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld, omdat de uitwerking van de voorschriften nog nader beproefd moet worden en zo nodig snel moeten kunnen worden aangepast.

Het werken met beroepsgerichte keuzevakken is nieuw. Tijdens de pilotperiode zijn op landelijk niveau, vanuit de nieuwe profielen, beroepsgerichte keuzevakken ontwikkeld. Bij inwerkingtreding van de wet is er dan echter nog nauwelijks ervaring opgedaan met regionaal ontwikkelde keuzevakken en dus ook niet met de werking van de kwaliteitscriteria hierbij. Daarom wordt er voor gekozen om de kwaliteitscriteria op een lager niveau dan de wet uit te werken. Dit maakt aanpassing naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en ervaring eenvoudiger.

In de wet zelf wordt bepaald dat er met betrekking tot de beroepsgerichte keuzevakken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gesteld.7 Door de voorwaardelijke delegatiebepaling die van toepassing is, hebben beide Kamers inspraak op de invulling van deze voorschriften. Scholen zijn vrij in het aanbod van keuzevakken. Keuzevakken kunnen regionaal ontwikkeld worden, afgestemd op de behoeften in de regio, mits ze voldoen aan bepaalde kwaliteitscriteria.

Globaal wordt gedacht aan criteria op het gebied van: omvang en inhoud van het keuzevak, de juiste verhouding van de componenten praktijk en theorie binnen het keuzevak, uniciteit en aansluiting op de regio. Ook moet bijvoorbeeld duidelijk worden omschreven hoe het keuzevak wordt afgesloten (bijvoorbeeld via een werkstuk, presentatie, toets of een proeve van bekwaamheid, wel of niet in een stagebedrijf). Het moet duidelijk zijn dat de deskundigheid van de docent, de inventaris en het voor het keuzevak benodigd lesmateriaal op orde zijn. Ten slotte geldt de verplichting dat een keuzevak moet zijn ontwikkeld in samenwerking met een relevante mbo-opleiding, een branche-organisatie of het (regionale) bedrijfsleven. Bovendien moet de medezeggenschapsraad van de school hebben ingestemd met het aanbod en moeten de keuzevakken die de school wil aanbieden tijdig in de schoolgids worden opgenomen.

Op deze wijze kunnen op maat gesneden regionale beroepsroutes worden ontwikkeld van goede kwaliteit, die passen bij de veranderende wereld met toekomstige nieuwe beroepen. Ook wordt het nu gemakkelijker voor scholen om multidisciplinair onderwijs aan te bieden.

4. Activiteiten stakeholders

De profielen zijn vormgegeven door de belangrijkste stakeholders van het vmbo. De VO-raad (via vertegenwoordiging door de SPV), de AOC Raad en de mbo-raad waren onderdeel van de regiegroep van dit project. De onderliggende vernieuwingscommissies en werkgroepen zijn vooral bemenst met vakdocenten uit het vmbo èn het mbo, aangevuld met experts van het College voor Toetsen en Examens (CvTE) en Cito, onder de projectleiding van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO). De projectleiding kreeg steun van de Stichting Platforms VMBO en onafhankelijke voorzitters, verbonden aan lerarenopleidingen en kenniscentra. Tussentijdse afstemming met brancheorganisaties heeft plaatsgevonden via zogeheten sectorale adviesgroepen die periodiek bijeen zijn gekomen voor tussentijds advies. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de nieuwe concept-examenprogramma’s inmiddels goedgekeurd. Het concept-examenprogramma voor het profiel Groen is vastgesteld door de Staatssecretaris van Economische Zaken, die verantwoordelijk is voor het groene onderwijs. De concept-examenprogramma’s kunnen op advies van de Regiegroep op onderdelen nog worden bijgesteld, naar aanleiding van de ervaringen van de pilotscholen met deze programma’s.

Sinds de start van het traject hebben periodiek regionale informatiebijeenkomsten plaatsgevonden. Deze waren met name bestemd voor het vmbo-veld, maar eveneens toegankelijk voor scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, mbo, kenniscentra, brancheorganisaties en uitgevers.

5. Implementatie en overgangsregelingen

De streefdatum voor invoering van de voorgestelde wijzigingen is schooljaar 2016–2017. Leerlingen die dan in de derde klas komen, kiezen een profiel in plaats van een sector en een afdeling of intra- of intersectoraal programma. In schooljaar 2017–2018 zullen voor de eerste keer cspe’s over de nieuwe profielvakken worden afgenomen.

In het schooljaar na inwerkingtreding van deze wet (2016–2017) wordt leerlingen uit leerjaar 4 voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het afleggen van het eindexamen vmbo oude stijl. In schooljaar 2017–2018 kan een school een eerder afgewezen leerling nogmaals in de gelegenheid stellen het examen oude stijl af te leggen. Voor leerlingen die in het schooljaar na inwerkingtreding van deze wet een volgend diploma op een hoger niveau willen behalen («stapelaars»), geldt dat examen moet worden afgelegd volgens de nieuwe regels.

6. Consequenties voor en afstemming met Caribisch Nederland

Met dit wetsvoorstel worden de beroepsgerichte examenprogramma’s inhoudelijk geactualiseerd voor een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de beroepspraktijk. Dit is zowel voor vmbo-leerlingen in Europees Nederland als voor vmbo-leerlingen in Caribisch Nederland relevant en wenselijk. Mede met het oog op doorstroming van leerlingen naar vervolgonderwijs in Europees Nederland worden de wijzigingen die dit wetsvoorstel aanbrengt in de WVO daarom ook voorgesteld voor de WVO BES.

Het wetsvoorstel raakt niet direct aan de belangen van de bestuurscolleges van de openbare lichamen. De Rijksdienst Caribisch Nederland heeft een concept van het wetsvoorstel ter consultatie voorgelegd aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen in Caribisch Nederland, aangezien zij direct betrokken zijn bij de uitvoering ervan.

In Caribisch Nederland krijgt feitelijk alleen het voortgezet onderwijs op Bonaire (aan de Scholengemeenschap Bonaire) te maken met de invoering van profielen in het vmbo als gevolg van dit wetsvoorstel. Het voortgezet onderwijs op Saba kent een afwijkende systematiek. De Saba Comprehensive School biedt niet de Nederlandse beroepsgerichte examenprogramma’s aan, maar verzorgt Engelstalige CXC- en TVET-programma’s. De voorschriften met betrekking tot de inrichting van het onderwijs en de examens, zoals opgenomen in de WVO BES, zijn grotendeels niet van toepassing op Saba.8 Ook de wijzigingen van dit wetsvoorstel zijn dus vooralsnog niet van toepassing op het onderwijs op Saba. Sint Eustatius is zich aan het voorbereiden op een geleidelijke overstap naar Engels als instructietaal in het voortgezet onderwijs vanaf schooljaar 2015–2016.9 De beoogde datum van invoering van dit wetsvoorstel ligt zodanig dat de school op Sint Eustatius de overstap naar de nieuwe beroepsgerichte profielen in het vmbo niet meer hoeft te maken. De Gwendoline van Puttenschool en haar leerlingen krijgen daardoor niet meer te maken met de nieuwe profielenstructuur in het vmbo. De school schakelt direct over van de huidige beroepsgerichte programma’s naar een of meer van de Engelstalige programma’s zoals die nu al verzorgd worden op Saba. De laatste cohorten leerlingen die onderwijs volgen volgens de huidige beroepsgerichte programma’s kunnen hun opleiding onder de huidige voorschriften afmaken. Nieuwe cohorten volgen onderwijs in de Engelstalige onderwijs- en examenprogramma’s.

Naar aanleiding van de consultatie zijn van het bestuur van de Scholengemeenschap Bonaire enkele vragen en opmerkingen ontvangen. De opmerkingen hadden niet direct betrekking op de wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden doorgevoerd. Wel waren er vragen over vermeende wijzigingen die met dit wetsvoorstel zouden worden doorgevoerd. De onduidelijkheden zijn weggenomen door er op te wijzen dat de WVO BES ook nu al op enkele punten verschilt van de WVO (bijvoorbeeld in de taalvakken die aangeboden kunnen worden). Dergelijke verschillen hangen samen met de bijzondere positie van de openbare lichamen in Caribisch Nederland en blijven met dit wetsvoorstel gehandhaafd.

Bij de invoering van de profielen op de Scholengemeenschap Bonaire wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de bestaande ondersteuningsstructuur in Caribisch Nederland. Zo nodig wordt gewerkt aan maatwerkoplossingen om tot het door de SGB gewenste profielaanbod te komen.

De streefdatum voor invoering van de voorgestelde wijzigingen voor vmbo-scholen op Caribisch Nederland is, net als voor de scholen in Europees Nederland schooljaar 2016–2017. Voor Caribisch Nederland gelden eveneens de overgangsbepalingen omtrent het afleggen van examens oude stijl, zoals beschreven in de voorgaande paragraaf. Het schoolbestuur kan dus besluiten om de profielen een jaar later, in schooljaar 2017–2018, in te voeren in het derde leerjaar van het vmbo.

7. Uitvoeringsgevolgen, administratieve lasten en financiële gevolgen

Uitvoeringsgevolgen

Het ontwerp van dit wetsvoorstel is voorgelegd aan DUO voor een beoordeling van de uitvoeringsgevolgen. DUO heeft geoordeeld dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. De leerlingenregistratie en de bekostiging van scholen zal gebaseerd worden op de nieuwe situatie van profielen en beroepsgerichte keuzevakken. Belangrijke systemen van DUO voor voorzieningenplanning, bekostiging en examens worden in de periode tot aan de beoogde invoeringsdatum van dit wetsvoorstel aangepast. De aanpassingen in de systemen en processen van DUO zijn tijdig realiseerbaar. DUO wijst er nog wel op dat de uitvoerbaarheid afhankelijk is van de nadere uitwerking van dit wetsvoorstel in lagere regelgeving. Te zijner tijd zal de met dit wetsvoorstel samenhangende benodigde wijziging van onder andere het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO afzonderlijk aan DUO worden voorgelegd.

Naar aanleiding van de opmerkingen is het wetsvoorstel op enkele punten aangescherpt. De toelichting is verduidelijkt op die plekken waar volgens de uitvoeringstoets de inhoud van het wetsvoorstel en de toelichting niet geheel met elkaar overeen leken te komen.

Administratieve lasten

Nagegaan is welke administratieve lasten dit wetsvoorstel meebrengt voor scholen. Er is sprake van een eenmalige informatieverplichting aan DUO van alle scholen over de omzetting van huidig operationeel aanbod naar nieuw permanent aanbod. Scholen krijgen een overzicht van hun huidige licenties (peildatum 2014–2015) waarop zij vervolgens, conform de mogelijkheden in de omzettingstabel, aan DUO moeten aangeven welke nieuwe profielen zij permanent gaan aanbieden. Ingeschat wordt dat het ter beschikking stellen van deze informatie maximaal één uur in beslag neemt. Uitgaande van de scholen in Nederland waar vmbo-onderwijs wordt verzorgd, worden de totale kosten van deze administratieve handeling geschat op 20.655 euro.

Ook moeten scholen bij de inschrijving van leerlingen per oktober 2016 in het Basisregister Onderwijs (BRON) eenmalig tijd steken in het inschrijven van hun leerlingen op de nieuwe codes, zoals die zijn opgenomen in de geldende element- en vakcodetabel. Ingeschat wordt dat deze omzetting maximaal acht uur in beslag neemt. Uitgaande van de scholen in Nederland waar vmbo-onderwijs wordt verzorgd, worden de totale kosten van deze administratieve handeling geschat op 165.240 euro. Het totale kostenplaatje aan eenmalige administratieve lastenverzwaring komt daarmee op 185.895 euro.

Scholen hebben jaarlijks wat extra werk ten opzichte van de huidige situatie, omdat er geen «standaard» vakkenpakketten meer bestaan. Iedere leerling kiest naast het profiel twee (gemengde leerweg) of vier (basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg) beroepsgerichte keuzevakken. Deze extra variatie aan vakken zal door de scholen moeten worden geregistreerd. Ingeschat wordt dat deze registratie jaarlijks per school maximaal één uur extra ten opzichte van de huidige situatie in beslag gaat nemen. Uitgaande van alle scholen in Nederland waar vmbo-onderwijs wordt verzorgd, worden de totale structurele administratieve lasten geschat op 20.655 euro per jaar.

Financiële gevolgen

Dit wetsvoorstel heeft slechts zeer beperkte gevolgen voor de Rijksbegroting. Tijdelijke extra kosten die gemaakt worden omdat gedurende de transitie twee systemen naast elkaar functioneren, moeten worden opgevangen binnen de OCW-begroting. De jaarlijkse productiekosten van centrale examens vallen daarbij onder de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 (SLOA). Deze wet bepaalt dat de Minister het budget voor de productiekosten jaarlijks moet vaststellen. In de periode van 2015 tot en met het derde jaar na invoering is sprake van meerkosten, aangezien gedurende die periode zowel examens voor de nieuwe profielen, als voor de huidige afdelingsvakken, intra- en intersectorale programma’s gemaakt moeten worden. Vanaf het vierde jaar na invoering hoeven jaarlijks minder cspe’s geproduceerd te worden. Verwacht wordt dat deze structurele vermindering van examenproductiekosten gelijk zal oplopen met stijgende kosten voor de productie van examens door verdergaande digitalisering van de examens en de kosten voor kwaliteitsbewaking van de beroepsgerichte examenprogramma’s.

8. Internetconsultatie

Dit wetsvoorstel is in mei 2014 voorgelegd voor een openbare internetconsultatie. Naar aanleiding van de reacties is het wetsvoorstel op twee punten aangepast. Het eerste punt betreft de naamgeving van het profiel Groen in de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte en gemengde leerweg. In een eerdere versie van het concept-wetsvoorstel werd voor dit profiel nog de naam «Landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel» gehanteerd. Mede naar aanleiding van de internetconsultatie is dit echter aangepast naar de profielnaam «Groen». Het tweede punt betreft de naamgeving van de profielen in de theoretische leerweg. Om aan te sluiten bij de overige leerwegen in het vmbo en de schoolsoorten havo en vwo wordt het begrip «sector» ook hier vervangen door het begrip «profiel». In de voor internetconsultatie voorgelegde versie werd overwogen om de profielnamen daarbij ook aan te passen. Omdat het wetsvoorstel voor de theoretische leerweg verder geen inhoudelijke wijzigingen omvat, is uiteindelijk besloten om bij de profielnamen in deze leerweg toch de naamgeving van de huidige vier sectoren aan te houden.

Uit de internetconsultatie blijkt kritiek op de vervanging in het wetsvoorstel van inmiddels goed ingeburgerde namen, te weten: profielen, bestaande uit profieldelen en aanvullende keuzedelen door: profielvakken, bestaande uit modules en aanvullende keuzevakken. Ook geeft de VO-raad specifiek aan dat zij een aparte becijfering van het centraal geëxamineerde deel van het beroepsgerichte examenprogramma (het profielvak) en het schoolexamendeel, geen goede zaak zou vinden.

Het is inderdaad zo dat in de brede voorlichting over de vernieuwing van de beroepsgerichte examenprogramma’s is gesproken over profielen, bestaande uit profieldelen en aanvullende keuzedelen. Al snel bleek echter dat deze termen overlap vertonen met de huidige wetsopbouw, waar het onderwijs is opgebouwd uit een gemeenschappelijk deel, een sectordeel en een vrij deel. Daarnaast viel op dat de huidige verdeling van het beroepsgerichte examenprogramma over sector- en vrij deel niet logisch is. In de huidige situatie omvat het sectordeel (waar je het «hart» van de sector zou verwachten) namelijk «slechts» twee algemeen vormende vakken, die ook nog enigszins misleidend «sectorvakken» heten. Het verplichte beroepsgerichte vak (weliswaar naar keuze) zit daarentegen in het vrije deel.

Besloten is daarom dat het nieuwe profieldeel van de wet ook daadwerkelijk de (verplichte) kern en basis (het profielvak en de twee verplichte profielondersteunende algemeen vormende vakken) van het beroepsgerichte examenprogramma moet gaan bevatten, zodat het vrije deel van de wet daadwerkelijk uit een (profielverrijkende) keuze (de beroepsgerichte keuzevakken) zal bestaan.

Het oorspronkelijke idee om het profielvak uitsluitend via cspe’s te laten toetsen is aangepast. Docenten hebben aangegeven dat zij graag de mogelijkheid willen hebben om daarover ook een schoolexamen af te nemen. Aan deze wens wordt tegemoet gekomen terwijl tegelijkertijd de waarde van het centraal examen binnen het vmbo in stand blijft. Door geen afzonderlijke eindcijfers toe te kennen aan het profielvak en de beroepsgerichte keuzevakken, maar alleen aan het beroepsgerichte programma als geheel, wordt tegemoet gekomen aan de wens van de VO-raad op dit punt. Eén eindcijfer voor het gehele beroepsgerichte programma zorgt er daarnaast voor dat de verhouding waarin het centraal examen en de schoolexamens meewegen bij de bepaling van de uiteindelijke diploma-uitslag, gelijk blijft. Die verhouding wordt dan niet meer beïnvloed door een eventueel schoolexamen over het profielvak. Het eindcijfer voor het beroepsgerichte programma (profiel) blijft, net als nu, twee keer meewegen in de uitslagbepaling.

Indien een aoc, naast het profiel Groen, ook voorbereidend beroepsonderwijs wil aanbieden in het profiel Dienstverlening en producten, dan moeten daarover afspraken gemaakt worden in een RPO. De AOC Raad maakt zich zorgen over de positie van de aoc’s in dergelijke RPO-onderhandelingen. De andere deelnemers aan het regionale overleg zouden geen bezwaar moeten maken tegen een verzoek van een aoc om het profiel Dienstverlening en producten aan te gaan bieden, mits het aoc dit profiel aanbiedt in een groene context. OCW en EZ monitoren en evalueren of aoc’s niet worden uitgesloten bij RPO-onderhandelingen. De positie van de kleine scholen en aoc’s zal hierbij expliciet aandacht krijgen.

9. Advies Onderwijsraad

Een ontwerp van het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan de Onderwijsraad.10 De Onderwijsraad is van mening dat het wetsvoorstel een stap in de goede richting is om het vmbo toekomstbestendig te maken, maar stelt ook dat er meer nodig is. In dit kader wijst de Onderwijsraad op het bredere advies over functie en positie van het vmbo in de context van ontwikkelingen in het onderwijsstelsel, in de samenleving en op de arbeidsmarkt, wat de Onderwijsraad op verzoek van de Tweede Kamer in voorbereiding heeft. Beide trajecten beogen te komen tot een toekomstbestendig vmbo en kunnen daarom in samenhang worden bezien.

De Onderwijsraad geeft verder in zijn advies een aantal overwegingen mee die specifiek gericht zijn op het voorliggende wetsvoorstel. De memorie van toelichting is naar aanleiding van het advies op enkele punten aangepast. Hieronder wordt daar op ingegaan.

De Onderwijsraad spreekt uit dat een onbalans in het onderwijsprogramma van het vmbo dreigt, nu de sector techniek relatief veel aandacht lijkt te krijgen. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van een nieuwe structuur voor het vmbo is geweest om te komen tot een reductie van het aantal verschillende programma’s. Aanvankelijk kregen alle vier de huidige sectoren opdracht om het onderwijs opnieuw vorm te geven in in beginsel twee profielen per sector. Uiteindelijk zijn vijf van de tien ontwikkelde profielen techn(olog)isch van aard.11 Dit lijkt op het eerste gezicht een scheve verdeling van het totale onderwijsaanbod binnen vier sectoren over de tien nieuwe profielen, maar dat is niet het geval. Ook in de huidige situatie zijn namelijk twintig van de ongeveer 35 beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo techn(olog)isch van aard. In het mbo betreft het acht van de zestien domeinen.

De sectorale vernieuwingscommissie van de sector Zorg en Welzijn heeft er, onderbouwd, voor gekozen om het palet aan onderwijs op het gebied van Zorg en Welzijn niet geforceerd «op te splitsen» in twee profielen. Zo is er slechts één profiel Zorg en Welzijn ontwikkeld. De sector Economie bleek goed uit de voeten te kunnen met een uitsplitsing over twee profielen: Horeca, Bakkerij en Recreatie en Economie en Ondernemen. De huidige sector Landbouw kon goed uit de voeten met een verbreding en verbinding van het huidige afdelingprogramma Landbouw en natuurlijke omgeving met de afdeling Landbouw breed tot één nieuw breder profiel Groen. Specifieke uitstroomdifferentiaties konden goed worden ondergebracht in het systeem van beroepsgerichte keuzevakken.

Aan de vernieuwing en het herontwerp van de huidige intersectorale programma’s is uitgebreid onderzoek voorafgegaan. Hieruit bleek dat er het beste «vanuit een blanco vel» één geheel nieuw, op de overige profielen aanvullend profiel kon worden ontwikkeld. Dit zou voldoende moeten zijn, gelet ook op de structurele profielverbredende mogelijkheden voor leerlingen die zijn ingebouwd binnen de nieuwe structuur van profielvakken en beroepsgerichte keuzevakken. Deze nieuwe structuur voorziet daarmee duidelijk in de huidige behoefte aan onderwijsaanbod, maar heeft als groot voordeel ten opzichte van de huidige situatie dat er ook veel ruimte is om in te spelen op toekomstige ontwikkelingen.

De Onderwijsraad vraagt zich af of met dit wetsvoorstel de doorlopende leerlijnen voldoende geborgd zijn. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de memorie van toelichting op enkele punten uitgebreid. Met betrekking tot de aansluiting van de onderbouw bij de nieuwe profielen, worden eerst het op handen zijnde bredere advies van de Onderwijsraad en nadere beleidsontwikkelingen als reactie op het eerdere rapport van de Onderwijsraad over een eigentijds curriculum afgewacht. Zoals gezegd, kunnen de verschillende trajecten in samenhang worden bezien, waarbij het voorliggende wetsvoorstel de rol van de eerste stap vervult richting een toekomstbestendig, regionaal afgestemd, vmbo-onderwijsaanbod. De profielstructuur die met dit wetsvoorstel in het vmbo wordt geïntroduceerd, sluit goed aan op de nieuwe kwalificatiedossiers en opleidingsdomeinen in het mbo. Door loopbaanontwikkeling en -begeleiding een grotere rol te geven in het onderwijsprogramma op het vmbo zijn de doorlopende leerlijnen ook beter gewaarborgd.

De Onderwijsraad benadrukt het belang van een flexibele wijze van examinering van het beroepsgerichte programma om zo optimaal de flexibiliteit van de nieuwe structuur te benutten. Het wetsvoorstel biedt hiervoor de ruimte. Scholen zijn vrij om te schuiven in de volgorde waarin het profielvak en de beroepsgerichte keuzevakken worden aangeboden aan de leerlingen. In het kader van het sectorakkoord VO 2014–2017 onderzoekt het ministerie samen met de VO-raad of er binnen het voortgezet onderwijs meer flexibiliteit in wet- en regelgeving noodzakelijk is. Hierbij wordt onder meer gekeken naar zowel het omdraaien van de volgorde schoolexamen en cspe van het beroepsgerichte examenprogramma als meerdere examenmomenten voor de beroepsgerichte examenprogramma’s.

De Onderwijsraad adviseert dat vmbo-scholen de regionale afstemming en samenwerking benutten om te komen tot een weloverwogen aanbod aan beroepsgerichte keuzevakken. Scholen kunnen hun aanbod aan profielen door middel van afspraken in een RPO uitbreiden. Voor het aanbod van beroepsgerichte keuzevakken stelt dit wetsvoorstel een dergelijke constructie echter niet verplicht. Scholen zijn daarin vrij. Het is, zoals de Onderwijsraad adviseert, wel aan te bevelen dat scholen hun aanbod van keuzevakken afstemmen met andere scholen en het mbo in de regio en met het regionale bedrijfsleven. De samenwerking tussen scholen in het kader van RPO’s is daarvoor een geschikt middel.

De Onderwijsraad maakt zich zorgen dat er sprake is van meer dan «enige verschuiving» bij de opheffingsnorm van scholen die nu onderwijs verzorgen in meerdere afdelingen binnen alleen de sector techniek en die straks verschillende technische profielen willen gaan aanbieden. De huidige wet kent in het vmbo opheffingsnormen die afhankelijk zijn van het aantal sectoren waarin een school onderwijs aanbiedt. Nu de sectoren worden vervangen door profielen, is het ook aangewezen om de opheffingsnormen afhankelijk te maken van het aantal aangeboden profielen. Daarmee is enige verschuiving van de normen onvermijdelijk.

Bij het bepalen van de nieuwe normen is gekeken hoe die uit zouden werken voor bestaande scholen als zij hun huidige aanbod zouden willen omzetten naar zoveel mogelijk van de nieuwe profielen waarvoor ze op grond van hun huidige aanbod in aanmerking zouden komen. De voorgenomen nieuwe normen lieten daarbij geen grote verschuivingen zien. Voor een school die nu uitsluitend meerdere afdelingen binnen één sector aanbiedt, kan deze situatie echter mogelijk toch tot problemen leiden.

De Onderwijsraad stelt terecht dat keuzemogelijkheden op nabije afstand voor leerlingen op kleine scholen belangrijk zijn. Door de oorspronkelijk gekozen normen zou de diversiteit van het aanbod mogelijk onder druk kunnen komen te staan. Bij te lage leerlingenaantallen is er echter geen sprake meer van een efficiënte inzet van bekostigingsmiddelen. Naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad en rekening houdend met deze aspecten zijn de normen alsnog bijgesteld. Zo blijft er ook bij relatief lage leerlingenaantallen altijd ruimte om tenminste twee verschillende profielen aan te bieden. Daarmee blijft ook op de kleinste scholen enige keuzemogelijkheid behouden. Verder spelen net als nu, met name in regio’s met relatief weinig leerlingen, afspraken tussen vmbo-scholen in de regio een rol bij het in stand houden van keuzemogelijkheden op nabije afstand.

Naar aanleiding van de opmerking van de Onderwijsraad over de «bezemklas» voor de leerlingen die in schooljaar 2016–2017 zakken voor het eindexamen oude stijl, is de tekst van het voorgestelde artikel hierover (artikel 118v WVO) licht aangepast. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat deze leerlingen door hun school in staat gesteld worden om het examen te herkansen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A (artikel 10 WVO)

Voor wat betreft de theoretische leerweg aan scholen voor mavo en vmbo brengt dit wetsvoorstel geen inhoudelijke wijzigingen. Wel is het zo dat, om aan te sluiten bij de voorstellen ten aanzien van de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs, ook voor de theoretische leerweg profielen worden ingevoerd. Waar in het vbo echter een algehele herschikking van de huidige sectoren en afdelingen naar de nieuwe profielen plaatsvindt, is in de theoretische leerweg uitsluitend sprake van een wijziging in terminologie. De huidige sectoren worden één op één omgezet in de nieuwe profielen.

In het zevende lid, onderdeel b, wordt een kleine wijziging voorgesteld voor de theoretische leerweg. Om het onderscheid met het vak lichamelijke opvoeding in het gemeenschappelijk deel (vijfde lid) duidelijk te maken wordt in het zevende lid gesproken van lichamelijke opvoeding 2. In lagere regelgeving wordt dit vak in het vrije deel al als zodanig aangeduid.

Artikel I, onderdelen B, G, H, I, N, onder 2, en O (diverse artikelen van de WVO met een gecontroleerde of voorwaardelijke delegatiebepaling)

De verschillende bepalingen met betrekking tot gecontroleerde en voorwaardelijke delegatie die nu nog in diverse artikelen verspreid over de wet staan, worden bijeengebracht in het nieuw voorgestelde artikel 121 van de WVO (zie artikel I, onderdeel Z). Daardoor kunnen de bepalingen in de afzonderlijke artikelen komen te vervallen.

In artikel 121 van de WVO worden ook de voorwaardelijke delegatiebepalingen uit de huidige artikelen 10b, elfde lid, 10d, elfde lid, en 22, eerste lid, opgenomen. Het schrappen van de voorwaardelijke delegatiebepalingen uit die artikelen is verwerkt in Artikel I, onderdelen C, E en K.

Artikel I, onderdeel C (artikel 10b WVO)

Hieronder wordt ingegaan op de verschillende leden van het voorgestelde artikel 10b, dat betrekking heeft op de beroepsgerichte leerwegen. Doordat artikel 10d nagenoeg eenzelfde opzet kent, is onderstaande toelichting van overeenkomstige toepassing op de gemengde leerweg.

Eerste lid

Als aan een school voor vbo onderwijs in een bepaald profiel wordt verzorgd, dan moet daarbinnen zowel de basisberoepsgerichte als de kaderberoepsgerichte leerweg worden aangeboden. Het is niet toegestaan om een profiel in maar één van beide beroepsgerichte leerwegen aan te bieden.

Tweede lid

Het voorbereidend beroepsonderwijs wordt met ingang van het derde leerjaar vormgegeven volgens profielen. Deze beroepsgerichte profielen komen in de plaats van de huidige indeling in sectoren en afdelingen.

Derde lid

De bestaande indeling van het voorbereidend beroepsonderwijs in afdelingen en sectoren wordt losgelaten en deze wordt vervangen door een indeling in profielen.

Omdat voor de theoretische leerweg een andere indeling in profielen zal gelden dan voor de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg, is er voor gekozen om de indeling in profielen op te nemen in de artikelen met betrekking tot de verschillende leerwegen zelf (de artikelen 10, 10b en 10d van de WVO). In de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A, is al ingegaan op de profielen van de theoretische leerweg (artikel 10 WVO). Onderstaande geldt wat betreft de indeling in profielen voor zowel de beroepsgerichte leerwegen (artikel 10b, derde lid) als voor de gemengde leerweg (artikel 10d, derde lid).

De sector techniek is op grond van de huidige wet verdeeld in zeven verschillende afdelingen en omvat daarnaast de afdelingen, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WVO. Met dit wetsvoorstel wordt de huidige sector techniek grotendeels verdeeld over drie profielen:

  • Bouwen wonen en interieur,

  • Produceren, installeren en energie, en

  • Mobiliteit en transport.

De huidige afdeling Grafimedia en de ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de WVO aangewezen afdelingen behouden daarnaast hun bijzondere posities. De afdeling Grafimedia wordt omgezet in het profiel Media, vormgeving en ICT. Daarnaast komen er ook elementen van het huidige intersectorale programma ICT-route terug in dit profiel. De aangewezen afdelingen Kust-, Rijn- en binnenvaart en Haven en vervoerschool worden omgezet in het profiel Maritiem en techniek.

De sector zorg en welzijn, kent op grond van de huidige wet twee afdelingen. Deze worden samengevoegd tot één profiel: Zorg en welzijn.

De sector economie, met op grond van de huidige wet vier verschillende afdelingen, wordt omgezet naar twee profielen, te weten:

  • Economie en ondernemen, en

  • Horeca bakkerij en recreatie.

De sector landbouw, met daarbinnen de afdeling Landbouw en natuurlijke omgeving, wordt omgezet naar het profiel Groen.

Verder komt er een profiel Dienstverlening en producten, dat niet binnen de sectorindeling van de huidige wet past. Dit is enigszins te vergelijken met de diverse huidige intersectorale programma’s.

Door de combinatie van een profiel met beroepsgerichte keuzedelen behouden scholen in de nieuwe opzet de mogelijkheid om een onderwijsprogramma aan te bieden wat vergelijkbaar is met dat wat ze nu verzorgen op grond van de diverse afdelingsvakken, intra- en intersectorale programma’s. De nieuwe opzet biedt zelfs nog meer dan nu het geval is ruimte om voor elke leerling een individueel onderwijsprogramma samen te stellen.

Vierde lid

De profielen zullen, net zoals nu al het geval is in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger algemeen vormend onderwijs (havo), bestaan uit een gemeenschappelijk deel, een profieldeel en een vrij deel. Deze onderdelen zijn nader uitgewerkt in het vijfde tot en met zevende lid.

Vijfde lid

Inhoudelijk is dit lid ongewijzigd ten opzichte van de huidige bepaling. Benadrukt is dat het gemeenschappelijk deel voor alle leerlingen, ongeacht het gekozen profiel, gelijk is.

Zesde en zevende lid

De huidige afdelingsvakken, intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s worden met dit wetsvoorstel vervangen. Het beroepsgerichte deel van het onderwijs in de beroepsgerichte leerwegen wordt verdeeld in een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken. Elk profielvak bestaat uit verschillende modules (vier modules voor de beroepsgerichte leerwegen en twee modules voor de gemengde leerweg). De beroepsgerichte keuzevakken hebben een kleinere omvang dan de profielvakken, ongeveer overeenkomend met de omvang van één module van de profielvakken.

Het profielvak is onderdeel van het profieldeel van het voorbereidend beroepsonderwijs (zesde lid). Daarnaast worden in dit profieldeel de algemeen vormende vakken uit het huidige sectordeel (zesde lid oud) opgenomen. Inhoudelijk is er daarbij geen sprake van wijzigingen ten opzichte van de huidige wettelijke bepaling. Zo worden aan de profielen die voortkomen uit de sector techniek, dezelfde verplichte algemeen vormende vakken gekoppeld als op grond van de huidige wet ten aanzien van die sector zijn opgenomen in het sectordeel. Dat zelfde gaat op voor de overige profielen. Ook daar worden de vakken aan gekoppeld van de huidige overeenkomstige sector. Het profiel Dienstverlening en producten is niet gekoppeld aan een van de huidige sectoren. Wat betreft dat profiel krijgen leerlingen een keuze uit de volgende algemeen vormende vakken, waarvan er twee gekozen moeten worden: wiskunde, economie, biologie en natuur- en scheikunde I.

De beroepsgerichte keuzevakken zijn opgenomen in het vrije deel van het onderwijsprogramma (zevende lid). Het staat de leerlingen vrij om hiervoor, binnen het aanbod van de school, een keuze te maken. Keuzevakken hoeven niet gerelateerd te zijn aan het gevolgde profielvak. De leerling kan ook vakken kiezen die aan een ander profiel gerelateerd zijn, of zelfs één of meer modules die onderdeel uitmaken van het profielvak van een ander profiel als beroepsgericht keuzevak volgen.

Tiende lid

De grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere invulling te geven aan artikel 10b van de WVO is aangepast aan de nieuwe indeling van het beroepsgerichte deel van het voorbereidend beroepsonderwijs. Er zijn niet langer afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s. In plaats daarvan bestaat het beroepsgerichte onderwijs uit een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken. Onder andere in het Inrichtingsbesluit WVO en het Eindexamenbesluit VO zal hieraan nadere invulling worden gegeven.

Elfde lid

De tweede volzin van het tiende lid (oud) is nu opgenomen als elfde lid (nieuw). Het oorspronkelijke elfde lid is verwerkt in het voorgestelde artikel 121, tweede lid, van de WVO. In dat artikel zijn de zogenaamde «voorhangbepalingen» uit de gehele WVO samengenomen. Zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel Z.

Artikel I, onderdeel D (artikel 10c WVO)

In artikel 10c is uiteengezet uit welke afdelingen elk van de sectoren in het vbo bestaat. Nu zowel de afdelingen als de sectoren komen te vervallen wordt dit artikel overbodig. De profielen van de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg worden genoemd in respectievelijk de voorgestelde artikelen 10b, derde lid, en 10d, derde lid, van de WVO. Artikel 10c kan daarom komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel E (artikel 10d WVO)

Wat betreft de gemengde leerweg wordt grotendeels aangesloten bij het voorgestelde artikel over de beroepsgerichte leerwegen (artikel 10b). Wel is het zo dat de beroepsgerichte component in de gemengde leerweg kleiner is dan in de beroepsgerichte leerwegen. Het profielvak heeft in de gemengde leerweg dan ook een kleinere omvang dan in de beroepsgerichte leerwegen en er wordt ook een kleiner aantal beroepsgerichte keuzevakken gevolgd in de gemengde leerweg. In plaats daarvan volgen de leerlingen één algemeen vormend vak meer dan de leerlingen in een van de beroepsgerichte leerwegen.

Artikel I, onderdelen F, J en P (artikelen 11a, 16 en 59a WVO)

De voorgestelde wijzigingen met betrekking tot de artikelen 11a, 16, zesde lid, en 59a van de WVO hebben slechts betrekking op de vervanging van de begrippen «sector» en «afdeling» door het begrip «profiel».

Artikel I, onderdelen K en L (artikelen 22 en 24 WVO)

De Minister kan op grond van het huidige artikel 24, vijfde lid, van de WVO scholen, of afdelingen daarvan aanwijzen waarvan de schoolplannen met zijn toestemming mogen afwijken van de in dat artikel gestelde eisen. De bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen met betrekking tot de inrichting van scholen (Inrichtingsbesluit WVO) zijn niet van toepassing op aangewezen scholen (artikel 22, eerste lid, vierde volzin, WVO).

Scholen of scholengemeenschappen met een afdeling die is aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WVO, mogen dit onderwijs blijven verzorgen. Omdat met dit wetsvoorstel de afdelingen binnen het vmbo verdwijnen, dient echter voor het onderwijs in deze aangewezen afdelingen een oplossing gevonden te worden. Het betreft de scholen waaraan een afdeling Kust-, Rijn-, en binnenvaart, of Haven en vervoerschool is verbonden. Het onderwijs in deze aangewezen afdelingen zal vormgegeven worden binnen het nieuw te vormen profiel Maritiem en techniek. Vanwege de afwijkende inrichting van dit onderwijs blijft echter gehandhaafd dat ten aanzien van het schoolplan (artikel 24, vijfde lid) en de inrichting van het onderwijs (artikel 22, eerste lid, vierde volzin) een uitzonderingspositie geldt.

De voorschriften over de inrichting van het onderwijs die, op grond van artikel 22 van de WVO, zijn gesteld in het Inrichtingsbesluit WVO, zijn niet van toepassing op het onderwijs in aangewezen profielen. De scholen die het profiel Maritiem en techniek mogen verzorgen zullen daartoe op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WVO aangewezen worden. Hun huidige aanwijzing (ten aanzien van een afdeling Kust-, Rijn- en binnenvaart of Haven en vervoerschool) zal worden omgezet in een aanwijzing ten aanzien van dit nieuwe profiel.

De laatste drie volzinnen van artikel 22, eerste lid, van de WVO hebben betrekking op de voorwaardelijke delegatiebepaling die van toepassing is op de in dat lid bedoelde algemene maatregel van bestuur. Deze voorwaardelijke delegatiebepaling is verplaatst naar het voorgestelde artikel 121 WVO. Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel Z.

Artikel I, onderdeel M (artikel 27 WVO)

Aan artikel 27, eerste lid, van de WVO is invulling gegeven in artikel 8 van het Inrichtingsbesluit WVO. Voor de profielen, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WVO kunnen bijzondere toelatingseisen aan de leerlingen worden gesteld om te waarborgen dat dit onderwijs voor hen het meest aangewezen is, gelet op de bijzondere aard en doelstelling van het desbetreffende onderwijs.

Artikel I, onderdeel N, onder 1 (artikel 29 WVO)

Vanwege de gewijzigde indeling van het beroepsgerichte deel van het onderwijs in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg wordt in artikel 29, eerste lid, van de WVO niet langer gesproken van intrasectorale en intersectorale programma’s. Het beroepsgerichte deel van het onderwijs zal voortaan bestaan uit een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken. Het profielvak wordt afgesloten met een centraal examen. De beroepsgerichte keuzevakken worden afgesloten met schoolexamens.

Artikel I, onderdelen Q en R (artikelen 65 en 68 WVO)

Wat betreft het aantal leerlingen dat vereist is voor het stichten van een nieuwe school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of meer profielen, en de uitbreiding van een bestaande school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één of meer profielen, wordt aangesloten bij de huidige wettelijke bepalingen. In lijn met de stichtingsnormen voor de andere schoolsoorten bedraagt de stichtingsnorm voor een school voor vbo met één profiel 260 leerlingen, ofwel 65 leerlingen per leerjaar. Wordt in eens een school met meerdere profielen gesticht, of wordt een bestaande school met meerdere profielen uitgebreid, dan moet per profiel een leerlingenpotentieel van 160 leerlingen aangetoond worden.

Artikel I, onderdeel S (artikel 71 WVO)

In verband met het vervallen van artikel 10c worden de verwijzingen naar dit artikel aangepast. De afdelingen, bedoeld in artikel 10c van de huidige wet, worden met dit wetsvoorstel vervangen door profielen. De verschillende profielen die binnen het voorbereidend beroepsonderwijs worden verzorgd, zijn opgenomen in artikel 10b, derde lid.

Artikel I, onderdeel T (artikel 72 WVO)

De huidige afdelingen Grafimedia, Kust-, Rijn- en binnenvaart en Haven en Vervoer School kunnen alleen via stichting tot stand komen, vanwege de grote financiële gevolgen die daar voor de rijksoverheid aan zijn verbonden.

Bestaande afdelingen Grafimedia worden omgezet in het profiel Media, vormgeving en ICT. Dit profiel mag alleen worden aangeboden aan scholen die nu ook al bekostiging ontvangen voor een afdeling Grafimedia. Dit profiel komt niet in aanmerking voor bekostiging via een RPO. Andere scholen kunnen slechts voor bekostiging van het profiel Media, vormgeving en ICT in aanmerking komen als wordt voldaan aan de eisen van artikel 68 van de WVO: een nieuw te vormen profiel aan een reeds bestaande school dient te voldoen aan de stichtingsnorm om voor bekostiging in aanmerking te komen.

De bestaande afdelingen Kust-, Rijn- en binnenvaart en de Haven en Vervoer School zijn aangewezen ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de WVO. Deze afdelingen zullen worden omgezet naar het profiel Maritiem en techniek. Ook voor dit profiel geldt dat het slechts mag worden aangeboden door scholen waaraan nu reeds een van de hiervoor genoemde afdelingen is verbonden. Net als nu reeds het geval is met de afdelingen aangewezen ingevolge artikel 24, vijfde lid, wordt ook het profiel Maritiem en techniek uitgesloten van bekostiging op grond van een RPO en zal dit alleen via stichting tot stand kunnen komen.

Een aoc mag in beginsel alleen vbo-onderwijs verzorgen in het profiel Groen. Het nieuw toegevoegde onderdeel g van artikel 72, derde lid, van de WVO heeft betrekking op de mogelijkheid voor een aoc om ook onderwijs te verzorgen in het profiel Dienstverlening en producten. De voorwaarden waaronder een aoc in een RPO kan afspreken om ook dat profiel te verzorgen zullen worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Daarin worden aoc’s niet anders behandeld dan de overige scholen. Indien andere scholen hun onderwijsaanbod via een RPO willen uitbreiden, worden daarvoor ook bij algemene maatregel van bestuur voorwaarden gesteld

Artikel I, onderdeel U, en artikel III, onderdeel B (artikel 103b WVO en artikel 164a WEC)

De wijziging in de artikelen 103b van de WVO, 164a van de WEC en 179 van de WVO BES houden verband met de eerdergenoemde wijziging in terminologie. Met dit wetsvoorstel worden de sectoren en de afdelingen in het vmbo vervangen door profielen.

Artikel I, onderdeel V (artikel 107 WVO)

De normen voor het stichten van een school voor vbo zijn op grond van de huidige wet afhankelijk van het aantal afdelingen waarin onderwijs zal worden verzorgd. Ook bij het uitbreiden van het onderwijsaanbod van een bestaande school speelt het aantal afdelingen een rol. Daarbij maakt het niet uit tot welke sector een nieuwe afdeling behoort. De opheffingsnormen voor een school voor vbo zijn in de huidige wet echter afhankelijk van het aantal sectoren dat op de school wordt aangeboden.

Met deze wetswijziging vervalt de indeling in sectoren. Het nieuwe artikel kent dan ook stichtings- en opheffingsnormen die afhankelijk van het aantal aangeboden profielen. Binnen een sector kunnen er nu meerdere afdelingen aan een school verbonden zijn. Door de opheffingsnormen afhankelijk te maken van het aantal verzorgde profielen treedt er onvermijdelijk enige verschuiving op ten opzichte van de huidige normen. Bij de nieuwe normen is er rekening mee gehouden dat er ook op kleine scholen keuzemogelijkheden voor leerlingen behouden moeten kunnen worden. Bij de laagste opheffingsnormen kan een school daarom nog altijd twee profielen aanbieden.

Met het toevoegen van het vierde lid wordt voorkomen dat er «onbenutte» licenties voor profielen ontstaan. Indien een school gedurende drie jaar lang helemaal geen leerlingen ingeschreven heeft op een bepaald profiel, dan vervalt het recht op bekostiging ten aanzien van dat profiel. Als de school het betreffende profiel op een later moment toch weer wil gaan verzorgen, dan zal het eerst opnieuw voor bekostiging in aanmerking gebracht moeten worden. Daartoe kan de school een aanvraag doen op grond van artikel 68 van de WVO (uitbreiding met een nieuw vbo-profiel aan een reeds bekostigde school). In dat geval zal voor het profiel voldoende leerlingpotentieel aangetoond moeten worden. Ook kan het profiel op grond van RPO-afspraken opnieuw voor bekostiging in aanmerking gebracht worden (artikel 72, derde lid, onderdeel f, van de WVO).

Artikel I, onderdeel W (artikel 109 WVO)

Dit artikel is aangepast aan de nieuwe situatie waarin scholen onderling afspraken kunnen maken in een RPO over het aanbieden of uitruilen van profielen in plaats van afdelingen. Voor de omzetting van afspraken uit lopende RPO’s op het moment van inwerkingtreding van deze wet is voorzien in overgangsrecht (artikel XIII). Afdelingen, intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s die in schooljaar 2014–2015 of eerder voor het eerst voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht op grond van een RPO, worden bij inwerkingtreding van deze wet omgezet naar blijvende rechten op het aanbieden van bepaalde profielen. Afspraken die later zijn gemaakt in RPO’s kunnen wel worden omgezet naar rechten op het aanbieden van bepaalde profielen, maar slechts voor de resterende looptijd van het RPO. Daarna zullen in een aansluitend RPO nieuwe afspraken gemaakt moeten worden om het aanbieden van het betreffende profiel ook na die tijd te mogen voortzetten, tenzij het profiel inmiddels op grond van artikel 68 voor bekostiging in aanmerking is gebracht (artikel 109, tweede lid).

Artikel I, onderdeel X en Y (overgangsrecht)

Onderdeel X betreft een technische wijziging. Met onderdeel Y worden diverse overgangsbepalingen in verband met dit wetsvoorstel opgenomen in de WVO. Hieronder wordt op elk van die artikelen afzonderlijk ingegaan.

Artikel 118v WVO (Overgangsrecht invoering profielen vmbo)

Deze wetswijziging ziet op een wijziging van de inrichting van de bovenbouw van het vmbo. De wijzigingen zijn daarom voor het eerst van toepassing op het cohort leerlingen dat met ingang van schooljaar 2016–2017 instroomt in het derde leerjaar (eerste lid). Dit zijn de eerste leerlingen die onderwijs zullen volgen op grond van de nieuwe profielen en dus niet meer volgens de huidige indeling in sectoren en afdelingen. De wetswijziging is niet van toepassing op leerlingen die in schooljaar 2016–2017 al in hun vierde leerjaar zitten. Zij vormen immers de laatste groep leerlingen die nog op grond van de huidige systematiek aan de bovenbouw van het vmbo zal beginnen. De geleidelijke invoering volgens de cohortbenadering maakt dat deze leerlingen hun opleiding in het voortgezet onderwijs dan ook volgens de huidige systematiek af kunnen ronden. Zouden de nieuwe regels op deze groep leerlingen van toepassing zijn, dan zouden ze in hun laatste leerjaar ineens geconfronteerd worden met een anders vormgegeven onderwijsprogramma en met examens die niet aansluiten op hetgeen waarop ze in het derde leerjaar zijn voorbereid. Op leerlingen die in het schooljaar dat aanvangt op 1 augustus 2016 zijn toegelaten tot het vierde leerjaar, blijven daarom de huidige wettelijke bepalingen van toepassing (tweede lid).

Het eerste cohort leerlingen dat het vmbo afrondt onder de met dit wetsvoorstel ingevoerde systematiek, legt in het schooljaar 2017–2018 eindexamen af. De groep leerlingen die voor het eerst eindexamen vmbo aflegt in het schooljaar 2016–2017 en dan geen diploma weet te behalen, heeft in schooljaar 2017–2018 nog eenmaal de mogelijkheid om examen af te leggen volgens de oude regels. Deze zogenaamde bezemklas is geregeld in het vierde lid.

Het vijfde lid regelt de overgangssituatie voor deelnemers aan een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs gericht op het behalen van het diploma mavo. Het zesde lid ziet op de laatste mogelijkheid om volgens de oude voorschriften staatsexamen vmbo af te leggen (in de theoretische leerweg, resp. in de algemeen vormende vakken van de overige leerwegen).

Artikel 118w WVO (Invoering profielen vmbo per 1 augustus 2017 voor het derde leerjaar)

Het bevoegd gezag van een school wordt in de gelegenheid gesteld om nog niet op 1 augustus 2016 over te stappen naar de nieuwe systematiek, maar om de overstap naar de nieuwe indeling van het vmbo met profielen in plaats van afdelingen een jaar later te maken. Zo kunnen de scholen die er klaar voor zijn gelijk aan de slag gaan met het invoeren van de nieuwe profielen. Maar tegelijkertijd krijgen andere scholen nog een jaar extra om zich op die nieuwe situatie voor te bereiden. Naast een onderwijsinhoudelijke aanpassing vraagt het wetsvoorstel immers in veel gevallen ook om organisatorische inspanningen binnen school om van afdelingen naar profielen over te gaan. Als een school ervoor kiest om een jaar later te starten, dan zijn de gewijzigde wetsbepalingen op die school voor het eerst van toepassing op de leerlingen die in schooljaar 2017–2018 worden toegelaten tot het derde leerjaar. De bepalingen uit het voorgaande artikel zijn dan van overeenkomstige toepassing, alleen schuift alles één jaar op.

Op dit moment is nog geen duidelijk beeld te geven van hoeveel scholen naar verwachting per 1 augustus 2016 daadwerkelijk de profielen willen invoeren en hoeveel scholen dat een jaar later zouden willen doen. Een deel van de scholen heeft aangegeven zo snel mogelijk te willen starten, zoals bijvoorbeeld de scholen in de provincie Zeeland waar de daling van leerlingenaantallen urgent om een oplossing vraagt. Andere scholen voelen de urgentie minder en zullen daarmee in een andere versnelling staan als het gaat om hun voorbereiding op het invoeren van de nieuwe profielen. De keuzemogelijkheid die dit artikel biedt, om eventueel een jaar later van start te gaan, komt tegemoet aan scholen die om wat voor reden dan ook de profielen nog niet per 1 augustus 2016 kunnen of willen invoeren. Het schoolbestuur kan zelf het beste beoordelen of de school er voldoende op voorbereid is om de overstap per 1 augustus 2016 te maken, of dat voor een zorgvuldige invoering beter een jaar langer de tijd kan worden genomen.

Ook bij de invoering van de «Tweede Fase» (profielen vwo en havo) is aan scholen destijds de keuze gegeven om per 1 augustus 1998 dan wel 1 augustus 1999 van start te gaan met een gewijzigde systematiek binnen het onderwijs.12 Op basis van de ervaringen die bij de invoering van die wet zijn opgedaan, worden ook nu bij de invoering van profielen in het vmbo geen noemenswaardige extra problemen verwacht als gevolg van een gespreide invoering. Dat niet alle scholen op hetzelfde moment de overstap naar profielen zullen maken, wordt niet als een groot bezwaar gezien. Het wetsvoorstel voorziet erin dat leerlingen, of ze nu vanaf hun derde leerjaar met de huidige of nieuwe systematiek te maken krijgen, hun vmbo-opleiding volgens die systematiek kunnen afmaken aan de eigen school. Leerlingen die tussentijds overstappen naar een andere school krijgen ook in de huidige situatie al te maken met een andere setting op de nieuwe school, al is het maar vanwege de verschillen in het vakkenaanbod tussen vmbo-scholen en door de schoolspecifieke programma’s van toetsing en afsluiting (PTA’s) die gehanteerd worden. Die problematiek verandert niet wezenlijk wanneer het moment waarop scholen overstappen op de nieuwe profielen ongelijk ligt. In individuele gevallen zal altijd naar een maatwerkoplossing gezocht moeten worden.

Artikel 118x WVO (Omzetting van het huidige onderwijsaanbod naar profielen)

In de theoretische leerweg (mavo) zullen vmbo-scholen, net als nu het geval is met betrekking tot de sectoren, alle vier de profielen uit artikel 10 van de WVO moeten aanbieden. Welke profielen een vmbo-school mag aanbieden in de beroepsgerichte leerwegen (artikel 10b) en de gemengde leerweg (artikel 10d) op het moment dat dit wetsvoorstel tot wet zal zijn geworden en in werking treedt, is afhankelijk van het huidige onderwijsaanbod.

Aansluitend bij de gebruikte terminologie in de artikelen 65, 68 en 72, derde lid, aanhef en onder f, van de WVO wordt in dit artikel gesproken over afdelingen die «voor bekostiging in aanmerking» zijn gebracht.

Het huidige aanbod aan verschillende afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s vormt de basis voor het aanbod aan profielen dat scholen voor vbo in de nieuwe systematiek mogen verzorgen. Hiertoe wordt bij ministeriële regeling vastgelegd voor welke afdelingen een school toestemming moet hebben gehad om daarin onderwijs te verzorgen, om een bepaald profiel te mogen gaan aanbieden. Wat betreft de omzetting van intra- en intersectorale programma’s naar profielen kan de genoemde ministeriële regeling voorwaarden stellen. Hierbij wordt gedacht aan de voorwaarde dat het programma uiterlijk sinds schooljaar 2014–2015 feitelijk door de school verzorgd wordt.

Ten aanzien van de omzetting van huidig naar nieuw onderwijsaanbod is gekozen voor delegatie naar een ministeriële regeling omdat het voorschriften van administratieve aard betreft die slechts gedurende een relatief korte periode betekenis hebben. In de regeling zal slechts worden bepaald welke van de huidige afdelingsprogramma’s en intra- en intersectorale programma’s onderwijsinhoudelijk het meeste overeenkomen met elk van de nieuwe profielen. De huidige rechten van scholen op het aanbieden van bepaald onderwijsaanbod worden daarbij gerespecteerd. Scholen kunnen hun huidige afdelingslicenties (en rechten op het aanbieden van intra- en intersectorale programma’s) omzetten naar licenties voor de overeenkomstige profielen. De regeling geeft een handvat voor de mogelijkheden om huidig aanbod om te zetten naar nieuw aanbod. Nadat alle scholen de nieuwe profielen hebben ingevoerd, is de omzetting voltooid en is de regeling feitelijk uitgewerkt.

Een school mag op grond van de huidige wetgeving een intra- of intersectoraal programma verzorgen, als de school gerechtigd is tot het verzorgen van onderwijs in de aan dat intra- of intersectorale programma onderliggende afdelingen (zie de Regeling intra- en intersectorale programma’s vmbo). Door middel van afspraken in een RPO kunnen scholen, die niet zelfstandig beschikken over een of meer afdelingen in beide sectoren die aan een bepaald intersectoraal programma ten grondslag liggen, toch toestemming verkregen hebben om dat programma te verzorgen.

Bij de omzetting van het huidige onderwijsaanbod naar rechten op het aanbieden van een of meer van de nieuwe profielen kan de school ten aanzien van een intra- of intersectoraal programma er voor kiezen om terug te vallen op het profiel dat hoort bij één of beide aan het programma onderliggende afdelingen of om dit programma om te zetten naar het aanbieden van het profiel Dienstverlening en producten.

Artikel 118y (Onderwijsvoorzieningen die op grond van een RPO voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht)

Op grond van de regeling bedoeld in het voorgestelde artikel 118x van de WVO wordt de aanspraak van scholen op bekostiging voor een of meer afdelingen omgezet naar rechten op het verzorgen van een of meer van de nieuwe profielen in het vbo. Hetzelfde geldt voor het aanbod aan intrasectorale en intersectorale programma’s dat scholen verzorgen. Ook dat wordt omgezet naar rechten op het verzorgen van een of meer profielen. Indien de school sinds schooljaar 2014–2015, of al langer, onderwijs verzorgt in het betreffende afdelingsvak of programma, dan wordt die aanspraak bij de overgang naar de nieuwe systematiek onderdeel van het reguliere onderwijsaanbod van de school. De aanspraak op bekostiging voor het profiel dat in de plaats komt van de afdeling of het programma vervalt dan niet meer aan het einde van de looptijd van het RPO, maar blijft in stand.

Is de eerste aanspraak op bekostiging van een afdeling echter later dan 1 augustus 2014 ontstaan, dan wordt de afdeling of het programma wel omgezet naar een profiel, maar de aanspraak op bekostiging voor dat profiel vervalt dan in beginsel aan het eind van de looptijd van het RPO. Evenzo vervalt de aanspraak op bekostiging aan het einde van de looptijd van een RPO indien een van de afdelingen onderliggend aan een intersectoraal programma pas na 1 augustus 2014 voor bekostiging in aanmerking is gebracht. Wel kan de school het betreffende profiel na afloop van het RPO blijven verzorgen als dit op grond van een aansluitend nieuw RPO voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, of als het profiel inmiddels op grond van artikel 68 van de WVO voor bekostiging in aanmerking is gebracht.

Onderwijsvoorzieningen die scholen al in schooljaar 2014–2015 hebben gerealiseerd worden dus bestendigd in licenties ten aanzien van een of meer van de nieuwe profielen die met dit wetsvoorstel worden ingevoerd. De aanspraak op bekostiging voor onderwijsvoorzieningen die pas later via een RPO tot stand zijn gekomen, blijven via het RPO lopen. Artikel 109 van de WVO is alleen van toepassing op afspraken over onderwijsvoorzieningen die in schooljaar 2015–2016 of later zijn gerealiseerd.

Artikel I, onderdeel Z (artikel 121 WVO; voorhangbepaling)

Inhoudelijk wordt met het nieuwe artikel 121 niets gewijzigd ten opzichte van de verspreid staande huidige bepalingen in de WVO. De bepalingen die in de verschillende artikelen met voorwaardelijke delegatiebepalingen worden geschrapt, zijn allemaal opgenomen in dit artikel. Naast de bepalingen bedoeld in artikel I, onderdelen B, G, H, I, N, onder 2, en O, zijn dat de bepalingen uit de huidige artikelen 10b, elfde lid, 10d, elfde lid, en 22 van de WVO (artikel I, onderdelen C, E en K).

Het gaat in al deze gevallen om reeds nu al in de WVO opgenomen bepalingen met betrekking tot voorwaardelijke delegatie (zogenaamde «nahang») of gecontroleerde delegatie (zogenaamde «voorhang»). Door alle gecontroleerde en voorwaardelijke delegatiebepalingen uit de gehele wet bij elkaar te nemen in één artikel worden kleine verschillen tussen de formulering in de verschillende artikelen onderling weggenomen. Ook wordt het hierdoor overzichtelijker over welke bij algemene maatregel van bestuur te regelen onderwerpen een of beide kamers der Staten-Generaal ingelicht moeten worden. Met de nieuw geformuleerde bepalingen wordt aangesloten bij Aanwijzing 43 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Het eerste lid van artikel 121 betreft een tweetal voorhangbepalingen. Van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in een van de in het eerste lid genoemde artikelen moet het ontwerp worden voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal («voorhang»).

Het tweede lid betreft de algemene maatregelen van bestuur die voordat ze in werking kunnen treden aan beide kamers moeten worden voorgelegd («nahang»).

Het derde en vierde lid hebben betrekking op soortgelijke procedures van voorwaardelijke delegatie met betrekking tot bepaalde ministeriële regelingen.

Artikel II, onderdelen A en B (artikelen 1.3.3 en 2.1.3 WEB)

In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) wordt op een tweetal plaatsen verwezen naar het «groen» voorbereidend beroepsonderwijs. In verband met het voorstel om de huidige afdelingen en sectoren in het vbo om te zetten naar profielen, worden deze verwijzingen in artikel 1.3.3 en 2.1.3 van de WEB aangepast.

In beginsel is het voortgezet onderwijs dat aan een aoc mag worden verzorgd, beperkt tot onderwijs in het profiel Groen van de beroepsgerichte leerwegen van het vbo. Op grond van artikel 1.3.3, eerste lid, tweede volzin, van de WEB, mag aan een aoc daarnaast alleen ander voortgezet onderwijs worden verzorgd voor zover dat bij wet is bepaald. Met het vervangen van de afdelingen en intra- en intersectorale programma’s in het vbo door profielen, verdwijnt voor aoc’s de mogelijkheid tot het aanbieden van het intersectorale programma Intersectoraal groen (zoals op grond van artikel 10b, tiende lid, onderdeel b, van de WVO, nu geregeld is in artikel 26k van het Inrichtingsbesluit WVO). In plaats daarvan krijgen aoc’s de mogelijkheid om in RPO-verband afspraken te maken over het aanbieden van het profiel Dienstverlening en producten. Daarnaast biedt de nieuwe opzet van het beroepsgerichte programma met een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken ook voor aoc’s voldoende ruimte voor verbreding binnen het profiel Groen. Door middel van het aanbieden van diverse keuzevakken kan aan de leerlingen ook binnen dat profiel eenzelfde (sectoroverstijgende) verbreding worden geboden als nu het geval is in het intersectorale programma Intersectoraal groen.

De invulling van artikel 1.3.3, eerste lid, tweede volzin, van de WEB, met betrekking tot het verzorgen van onderwijs in de gemengde leerweg van het vbo, blijft gehandhaafd. Aan een aoc mag het profiel Groen onder voorwaarden ook in de gemengde leerweg worden verzorgd (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b, van de WVO). Hierover kunnen in een RPO afspraken worden gemaakt.

Artikel II, onderdeel C, en artikel VI (artikel 8.2.2 WEB en artikel 8.2.2 WEB BES)

Artikel 8.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft betrekking op het stellen van nadere inhoudelijke eisen aan diploma's mavo en vbo als een deelnemer zich wil inschrijven voor bepaalde opleidingen aan het mbo. Deze eisen zijn momenteel opgenomen in de Doorstroomregeling vmbo – beroepsonderwijs. Aangezien in de WVO wordt voorgesteld om de sectoren in het voorbereidende beroepsonderwijs te vervangen door profielen, wordt ook dit artikel van de WEB daarop aangepast. Artikel 8.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES) wordt overeenkomstig aangepast.

Artikel III, onderdeel A (artikel 14a WEC)

Artikel 14a van de WEC heeft betrekking op het uitstroomprofiel vervolgonderwijs aan scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Voor zover het binnen dit uitstroomprofiel mavo of vbo betreft, zijn de wijzigingen die dit wetsvoorstel aanbrengt ten aanzien van deze schoolsoorten van overeenkomstige toepassing.

Artikel IV (artikel 24o WOT)

Artikel 24o, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) heeft betrekking op de gegevens die zijn opgenomen in het diplomaregister. Ten aanzien van de staatsexamens is in artikel 34 van het Besluit staatsexamens VO opgenomen welke gegevens het College van examens in verband met de afgenomen examens aan DUO moet verstrekken. Dezelfde gegevens kunnen op grond van artikel 24o, tweede lid, onderdeel g, van de WOT via het diplomaregister aan betrokkene en derden worden geleverd.

Nu in het mavo en vbo niet langer sprake zal zijn van sectoren, maar van profielen, wordt ook het sectorwerkstuk in de theoretische en de gemengde leerweg vervangen door een profielwerkstuk. Met dit artikel wordt artikel 24o, tweede lid, onderdeel g, van de WOT hierop aangepast. Artikel 34 van het Staatsexamenbesluit VO zal overeenkomstig worden gewijzigd.

Met de voorgestelde formulering wordt invulling gegeven aan de situatie dat het profielwerkstuk in het havo en vwo betrekking heeft op een of meer vakken en wordt beoordeeld met een cijfer, terwijl in het mavo en vbo het profielwerkstuk (het huidige sectorwerkstuk) betrekking heeft op een thema en wordt beoordeeld met een waardering «voldoende» of «goed».

Artikel V (WVO BES)

De wijzigingen die in artikel V van dit wetsvoorstel worden voorgesteld voor de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) komen overeen met de voorgestelde wijzigingen in de WVO (artikel I). Voor een toelichting op de onderdelen van artikel V wordt dan ook verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I. De WVO BES kent op enkele punten iets vereenvoudigde bepalingen ten opzichte van de WVO. Daarom is er niet voor alle voorgestelde wijzigingen in de WVO ook een parallel in de WVO BES. Slechts waar de situatie op de BES afwijkt is dat hieronder nader toegelicht.

Onderstaande tabel geeft aan hoe de onderdelen van artikel I en artikel V van dit wetsvoorstel zich tot elkaar verhouden, alsmede welke artikelen van respectievelijk de WVO en de WVO BES deze onderdelen betreffen:

Overeenkomstige artikelen WVO en WVO BES:

artikel I, onderdeel

WVO artikel

artikel V, onderdeel

WVO BES artikel

opmerkingen

A

10

A

16

 

B

diverse

n.v.t.

deze wijzigingen hebben geen betrekking op de WVO BES

C

10b

B

18

 

D

10c

C

28

 

E

10d

D

29

 

F

11a

E

33

 

G, H en I

diverse

n.v.t.

deze wijzigingen hebben geen betrekking op de WVO BES

J

16

heeft geen parallel in de WVO BES

K

22

F

45

 

L

24

G

50

 

M

27

H

64

 

N

29

I

72

 

O

36

n.v.t.

deze wijziging heeft geen betrekking op de WVO BES

P

59a

heeft geen parallel in de WVO BES

Q

65

119

in vereenvoudigde vorm in de WVO BES

R

68

J

119, derde lid

in vereenvoudigde vorm in de WVO BES

S

71

K

124

in vereenvoudigde vorm in de WVO BES

T

72

heeft geen parallel in de WVO BES

U

103b

L

179

 

V

107

M

188

in vereenvoudigde vorm in de WVO BES

W

109

heeft geen parallel in de WVO BES

X en Y

118v-118y

N, O en P

214c-214e

overgangsrecht

Z

121

n.v.t.

deze wijziging heeft geen betrekking op de WVO BES

Artikel V, onderdeel J (artikel 119 WVO BES)

Voor Caribisch Nederland zijn er geen in de wet vastgelegde stichtings- en opheffingsnormen. De Minister kan een school voor bekostiging in aanmerking brengen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze door een voldoende groot aantal leerlingen zal worden bezocht om een school van voldoende kwaliteit in stand te kunnen houden. Hieraan zijn geen leerlingaantallen gekoppeld zoals voor Europees Nederland het geval is.

Artikel 119, derde lid, betreft de bekostiging van een nieuw te vormen afdeling aan een reeds bekostigde school (vergelijk artikel 68 WVO). Nu wordt voorgesteld om de afdelingen te vervangen door profielen, wordt ook dit artikellid daarop aangepast.

Artikel V, onderdeel K (artikel 124 WVO BES)

Na samenvoeging van twee scholen of scholengemeenschappen wordt op een nevenvestiging hetzelfde onderwijs aangeboden als vóór het moment van samenvoeging, behalve als er op grond van 119, derde lid, uitbreiding van het onderwijsaanbod (met een nieuw profiel) heeft plaatsgevonden.

Artikel V, onderdelen N, O en P (overgangsrecht)

Onderdelen N en O hebben betrekking op technische wijzigingen. Met onderdeel P worden enkele overgangsbepalingen opgenomen in de WVO BES. De artikelen 214c tot en met 214e WVO BES komen overeen met de artikelen 118v tot en met 118x van de WVO. Artikel 118y van de WVO geeft overgangsrecht met betrekking tot artikel 109 WVO en heeft daarom geen parallel in de WVO BES.

Artikelen VII, VIII en IX

Artikel II van de Wet van 23 mei 1990, houdende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake sectorvorming en vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs, alsmede van enige andere wetten (Stb. 1990, 266) bevat overgangsbepalingen die inmiddels materieel zijn uitgewerkt. De genoemde wet bevat verder geen andere zelfstandige bepalingen die formeel nog gelden. Daarom kan die wet in zijn geheel worden ingetrokken.

De artikelen XX en XXI van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 1998, 337) betreffen overgangsbepalingen bij de invoering van de leerwegen in het vmbo. In de genoemde artikelen wordt verwezen naar bepaalde afdelingen aan scholen voor vbo. Nu met het onderhavige wetsvoorstel de afdelingen en sectoren in het vmbo worden opgeheven en vervangen door profielen, hebben deze artikelen geen betekenis meer. Aangezien het gaat om bepalingen die inmiddels materieel volledig uitgewerkt zijn, kunnen ze komen te vervallen.

Ook de laatste zelfstandige bepalingen (de artikelen IV en V) van de Wet van 6 december 2006, houdende wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de beëindiging van de bekostigingsrelatie tussen de agrarische innovatie- en praktijkcentra en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Stb. 2007, 23) zijn inmiddels materieel uitgewerkt, zodat die wet eveneens kan worden ingetrokken.

Artikelen X en XI (samenloopbepalingen)

Er is sprake van samenloop tussen dit wetsvoorstel en het initiatiefvoorstel van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (Kamerstukken 33 862). Laatstgenoemd wetsvoorstel wijzigt artikel 23a1 van de WVO, waardoor de delegatiebepaling uit dat artikel in een ander artikellid komt te staan. Die wijziging is van invloed op de verplaatsing van alle voorwaardelijke en gecontroleerde delegatiebepalingen naar artikel 121 van de WVO, die met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. Met artikel X worden beide wetsvoorstellen technisch op elkaar afgestemd.

Daarnaast is er op twee verschillende punten samenloop tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel integratie lwoo en pro in passend onderwijs (Kamerstukken 33 993). Met het wetsvoorstel integratie lwoo en pro in passend onderwijs komt de voorwaardelijke delegatiebepaling uit artikel 10g van de WVO te vervallen. Artikel XI, eerste en tweede lid, zorgen ervoor dat beide wetsvoorstellen op dit punt technisch correct op elkaar worden afgestemd. Ook wat betreft de positie in de WVO waar het overgangsrecht met betrekking tot deze wetswijziging wordt opgenomen is er sprake van samenloop met het wetsvoorstel integratie lwoo en pro in passend onderwijs. Artikel XI, derde en vierde lid, voorkomen een dubbele nummering van de artikelen met overgangsrecht in deze beide wetsvoorstellen en maken dat de nummering correct op elkaar aansluit.

Artikel XII (Inwerkingtreding)

De beoogde invoering van dit wetsvoorstel is met ingang van het schooljaar 2016–2017, voor de vmbo-leerlingen die dan in het derde leerjaar zullen zitten. De datum van inwerkingtreding, 1 augustus 2016, is in het wetsvoorstel zelf opgenomen om scholen en leerlingen hierover in een vroeg stadium duidelijkheid te verschaffen. Ook ten behoeve van de leesbaarheid van het overgangsrecht is voor een vaste datum gekozen. Zo blijkt helder in welk jaar de laatste mogelijkheid bestaat om het vmbo, en dan met name het beroepsgerichte vak daarvan, af te ronden volgens de huidige regels en vanaf wanneer dat kan volgens de nieuwe regels. De leerlingen die onderwijs volgen op grond van de huidige regels kunnen hun opleiding ook op grond van die regels afronden. De eerste leerlingen die de nieuwe beroepsgerichte programma’s (profielen) binnen het vmbo volgen, zullen examen doen in het schooljaar 2017–2018.

Er wordt voor gekozen om deze wet gelijktijdig in te voeren in het Europees deel en het Caribisch deel van Nederland, zodat voor alle leerlingen zoveel mogelijk dezelfde eisen gelden en om te voorkomen dat meerdere jaren lang naast elkaar zowel voor de oude afdelingsprogramma’s als voor de nieuwe profielen afzonderlijke examens gemaakt zouden moeten worden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II, 2010/11, 30 079, nr. 29.

X Noot
2

Vmbo Herkend. Structuur van het vmbo in de toekomst, advies op basis van het veldonderzoek, Stichting Platforms Vmbo, 2009.

X Noot
3

Zie de brief aan de Tweede Kamer van 23 mei 201. Kamerstukken II 2013/2014, 31 293, nr. 203.

X Noot
4

De profielvakken worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het profielvak is hierbij gelijknamig aan het profiel.

X Noot
5

Aanwijzing van een school voor voorbereidend beroepsonderwijs of een afdeling daarvan, op grond van artikel 24, vijfde lid, van de WVO.

X Noot
6

Jaarlijks worden er nu circa 35 cspe’s ontwikkeld voor de basisberoepsgerichte leerweg, 35 cspe’s voor de kaderberoepsgerichte leerweg en 14 cspe’s voor de gemengde leerweg. Straks worden dat 9 cspe’s per leerweg.

X Noot
7

Het voorgestelde artikel 10b, tiende lid, onderdeel b, en 10d, tiende lid, onderdeel b, van de WVO.

X Noot
8

De Saba Comprehensive School is in artikel 207 van de WVO BES aangewezen als inrichting voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117 van die wet. Het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School geeft alternatieve voorschriften die in de plaats treden van de voorschriften uit de WVO BES over inrichting van het onderwijs en examens.

X Noot
9

Zie de brieven van 19 juni en 8 oktober 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 568, nr. 138 en Kamerstukken II 2014/15, 31 568, nr. 145).

X Noot
10

«Profielen in het vmbo», advies Onderwijsraad d.d. 10 oktober 2014 (http://www.onderwijsraad.nl/upload/documents/publicaties/volledig/Briefadvies-profielen-in-het-vmbo.pdf).

X Noot
11

Twee van die vijf technische profielen (Media, vormgeving en ICT en Maritiem en techniek) nemen, net als de huidige afdelingen Grafimedia en het maritieme onderwijs, een niche-positie in. Deze profielen zijn slechts voor een beperkt aantal leerlingen en scholen van belang. Dit draagt mogelijk wel bij aan het beeld van een onevenwichtige verdeling dat de Onderwijsraad heeft.

X Noot
12

Kamerstukken II 1997/98, 25 168, nr. 15.

Naar boven