30 079 VMBO

Nr. 29 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2011

Hierbij ontvangt u mijn ambities voor het vmbo in deze kabinetsperiode. In deze brief ga ik in op de ontwikkelingen rondom het vmbo en de maatregelen die ik neem om de geschetste ontwikkelingen in goede banen te leiden. Ik kom hiermee ook tegemoet aan uw verzoek om een beleidsreactie op twee adviezen uit 2010 over de toekomst van het voorbereidend middelbaar onderwijs (vmbo): Vmbo herkend. Structuur van het vmbo in de toekomst, advies op basis van het veldonderzoek Stichting Platforms VMBO van de Stichting Platforms VMBO (verder in de tekst opgenomen als SPV) en T(L) splitsing1 van vmbo-tl naar havo of mbo van de VO-raad.2 Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om te reageren op uw verzoek om een nadere onderbouwing van het intrekken van het wetsvoorstel sectorvakken3 in het vmbo en reacties op de brieven van respectievelijk de AOC-raad en de VO-raad over hetzelfde onderwerp4.

De komende periode heeft de verbetering van de aansluiting tussen vmbo en vervolgopleidingen prioriteit. Hiermee wordt de koninklijke route vmbo-mbo-hbo versterkt. Dit gebeurt onder andere via het vereenvoudigen en actualiseren van de beroepsgerichte programma’s. Met de modernisering van deze programma’s, de invoering van de referentieniveaus voor taal en rekenen, de invoering van de rekentoets en een verzwaring van de examenregeling staat het vmbo de komende jaren voor een stevige opgave.

Ik sta in deze brief eerst stil bij de ontwikkelingen die van invloed zijn op het vmbo. Vervolgens beschrijf ik maatregelen om de desbetreffende ontwikkelingen in goede banen te leiden. Ik start hierbij met de maatregelen die erop gericht zijn om op een doelmatige wijze maatwerk in het vmbo mogelijk te laten blijven. Vervolgens ga ik nader in op het vraagstuk van vroeg of later kiezen en de aansluiting met het vervolgonderwijs. Daarna besteed ik aandacht aan de verschillen tussen de sectoren en het vervolg op het wetsvoorstel sectorvakken. Ik sluit af met een kort overzicht van de reeds in gang gezette maatregelen en de maatregelen die ik nog verder wil nemen.

Situatieschets

Ik onderscheid vier factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van het vmbo. Deze factoren spelen deels ook een rol in de eerdergenoemde adviezen. De eerste is de voortdurende spanning tussen de wens om maatwerk te bieden aan de diverse groepen leerlingen en de organiseerbaarheid van het vmbo. Deze spanning wordt momenteel vergroot door dalende leerlingaantallen. Een tweede factor is het spanningsveld tussen vroeg kiezen (voor een sector en vervolgopleiding) of eerst oriënteren en later kiezen. Een derde factor van belang is de aansluiting met de vervolgopleidingen in het mbo en in het havo. Factor vier is het grote verschil tussen regio’s en tussen de sectoren, elk met hun eigen dynamiek en uitdagingen. Deze vier factoren maken dat ik niet wil denken in blauwdrukken, maar ruimte én richting wil geven aan verschillende, vaak sectoroverstijgende initiatieven vanuit het veld om met de uitdagingen om te gaan.

De ontwikkelingen in het vmbo hebben de afgelopen periode niet stilgestaan, integendeel. Tot mijn genoegen is dit telkens een goed samenspel geweest tussen enerzijds de wens en noodzaak van het onderwijsveld om te vernieuwen en anderzijds het verruimen van wettelijke kaders. Ik denk daarbij aan de mogelijkheid om een mbo1-opleiding in het vmbo te kunnen volgen, het volgen van vmbo-vakken op een hoger niveau en de mogelijkheid om vanuit de gemengde leerweg door te stromen naar het havo zonder toestemming van de Inspectie. Recentelijk heb ik nog de wettelijke minimale toelatingseisen tot het havo geschrapt en het stapelen van diploma’s in het vmbo mogelijk gemaakt.5 Op dit moment ligt er een wetsvoorstel in de Tweede Kamer om de maximale verblijfsduur in het vmbo af te schaffen.6

In mijn optiek is de meest kansrijke vernieuwingsstrategie in het vmbo om in goede samenwerking met de regio en vooral het regionale vervolgonderwijs, te zoeken naar synergie en maatwerk. Ik heb dan ook goede initiatieven als de Vmbo carroussel, Kom in het leerbedrijf, Vmbo on stage en Verbindend leren met veel plezier ondersteund. Dat betekent niet dat het vmbo «af» is. De Inspectie van het Onderwijs constateerde onlangs bijvoorbeeld dat er in het vmbo nog de nodige ruimte voor verbetering is. Ondanks het feit dat het vmbo het internationaal gezien goed doet, zijn de cijfers die leerlingen voor de kernvakken halen op het centraal examen in het vmbo de laatste jaren licht gedaald. 7 Ook vanuit het mbo is zorg geuit over het instroomniveau. Daarnaast vragen de vmbo’ers zelf om een meer ambitieuze leercultuur.8 Een signaal dat ik meeneem in de actualisering van beroepsgerichte programma’s en in meer uitdaging in de doorstroomrelevante vakken. De constateringen van de Inspectie sterken mij in mijn blijvende inzet op taal en rekenen en op de doorstroomvakken Nederlands, Engels en wiskunde in het voortgezet onderwijs. In het vmbo dragen de aangescherpte uitslagregels vanaf 2011–2012 en de invoering van de referentieniveaus taal en rekenen in 2013–2014, waaronder een rekentoets voor alle leerlingen, bij aan meer uitdaging voor leerlingen en een ambitieuzer vmbo. Ik ben verder voornemens de rekentoets en het Nederlands zwaarder mee te laten tellen in de uitslagregel. Over de uitwerking hiervan zult u in de voortgangsrapportage taal en rekenen die in mei naar uw Kamer wordt verzonden nader worden geïnformeerd.

Actieplan Beter presteren

Zoals gezegd doet het vmbo het goed in internationale vergelijkingen zoals PISA en op wedstrijden zoals Skills Talents en Skills Masters. Ik vind het belangrijk dat dit wordt voortgezet. Ook voor het vmbo geldt de aanpak van meer opbrengstgericht werken. Het is belangrijk om uit elke leerling te halen wat er in zit. Tussentijds diagnostisch toetsen om zicht te krijgen waar een leerling staat en waar nog verbeteringen mogelijk zijn, hoort daarbij. Uiteraard moet hierbij ruimte blijven voor de verschillende leerstijlen en talenten van leerlingen binnen het vmbo. In het Actieplan Beter Presteren dat u in mei van mij ontvangt, ga ik hier dieper op in.

Actieplan Focus op vakmanschap

Het vmbo is het fundament van de beroepskolom. De veranderingen en vereenvoudigingen in het mbo zijn medebepalend voor de vormgeving van het vmbo. Het vervolgonderwijs is leidend in en bij de doorontwikkeling en optimalisering van het vmbo. Vandaar ook dat ik het actieplan mbo Focus op vakmanschap 2011–20159 eerst naar uw Kamer heb gestuurd.

Ontwikkelingen en maatregelen

In de volgende paragrafen ga ik nader in op de eerdergenoemde ontwikkelingen in het vmbo en de maatregelen die ik wil nemen.

1. Succesvol maatwerk

De afgelopen jaren heeft het vmbo zich ontwikkeld tot een onderwijssoort die als geen ander in staat is om in te spelen op verschillende leerstijlen en -behoeftes van jongeren. Maatwerk en differentiatie komen in het rapport van SPV ook als sterke punten van het vmbo naar voren. Het vmbo biedt een breed palet aan onderwijs waarin aandacht uitgaat naar hoofd, hart en handen. Kenmerkend voor het vmbo is dat veel ontwikkelingen juist door het veld zelf geïnitieerd zijn. De afgelopen jaren heeft dit geresulteerd in een gedifferentieerd aanbod. Met name de basisberoepsgerichte leerweg kent maatwerk: leerwerktrajecten, assistent-opleidingen, experimenten VM2 en Vakcolleges. Maatwerk dat bewust is ontwikkeld om ook de meer kwetsbare leerlingen te begeleiden naar een duurzame plek op de arbeidsmarkt of op te leiden tot een startkwalificatie.

Juist het maatwerk stelt vmbo-leerlingen in staat verschillende talenten te laten ontdekken en te ontwikkelen. De populariteit van de Skills Talents en Skills Masters laat deze winst goed zien en is tevens het zichtbare bewijs dat ook vmbo-leerlingen kunnen excelleren. Trots zijn op talent en het ambacht waarvoor wordt opgeleid, geldt voor alle vmbo-ers.

De intra- en intersectorale programma’s die de afgelopen jaren zijn ontstaan, zijn eveneens uitingen van het inspelen op veranderingen en behoeften van leerlingen, regionale vervolgopleidingen en de regionale arbeidsmarkt. Dit inspelen op behoeften komt ook terug in het uitgebreide aanbod aan examenprogramma’s.

Ik vind ruimte voor maatwerk voor leerlingen van groot belang. Dat is ook een reden dat ik in toenemende mate op aangeven van het veld mogelijkheden tot stapelen en doorstromen heb gecreëerd. 10 De mogelijkheid om eerder gemaakte loopbaankeuzes te corrigeren is van belang om elke leerling uiteindelijk tot zijn recht te laten komen. De mogelijkheden tot maatwerk in het vmbo komen de komende tijd echter onder druk te staan vanwege het feit dat er minder leerlingen zijn.

Dalende leerlingaantallen

Landelijk loopt het aantal leerlingen op het vmbo de afgelopen jaren terug. De terugloop komt enerzijds door demografische ontwikkelingen. Anderzijds volgen de afgelopen jaren steeds meer leerlingen havo of vwo.

In een aantal regio’s (Zuid-Limburg, Noordoost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen) is inmiddels sprake van daadwerkelijke krimp. De grote steden en enkele kernen met nieuwbouw hebben voorlopig wel een stabiel aantal leerlingen.

Met dalende leerlingenaantallen en de noodzaak tot behoud van onderwijsaanbod met kwaliteit, zien scholen zich steeds vaker geconfronteerd met de vraag hoe om te gaan met kleine afdelingen. In eerste instantie kiezen scholen logischerwijs vooral voor behoud van het aanbod en zoeken ze pragmatisch organisatorische oplossingen. Zo werken steeds meer scholen met leerpleinen waarin verschillende afdelingen een eigen plek krijgen en docenten gemakkelijker met kleine groepjes binnen verschillende disciplines aan de slag kunnen. Dit vraagt echter wel om docenten die zelf ook geschoold zijn in die verschillende differentiaties. Recentelijk constateerde de Onderwijsraad in haar advies Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs eveneens dat er een kloof bestaat tussen de lerarenopleidingen en het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs.11 De staatssecretaris van Onderwijs zal op dit advies reageren.

Doelmatigheid

In het actieplan Focus op vakmanschap 2011–2015 heb ik de wens uitgesproken dat instellingen werk maken van een doelmatig aanbod aan beroepsopleidingen op regionaal niveau. Het is niet wenselijk dat onderlinge concurrentie ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs. Dit is uiteraard ook van toepassing op het vmbo. Beroepsgerichte programma’s in stand houden voor een enkele leerling is anno 2011 niet langer beheersbaar en acceptabel. Ik ga met de sectoren in het vmbo in gesprek over de desbetreffende programma’s om er voor te zorgen dat de programma’s dusdanig zijn opgebouwd dat het mogelijk blijft bepaalde programma’s op een doelmatige wijze aan te blijven bieden. Naast de zogeheten doelmatigheidsatlas in het mbo en de uitvalatlas VSV, zal ik een doorstroomatlas vmbo maken. Met deze atlas wil ik inzicht verschaffen in de richting die vmbo-leerlingen kunnen kiezen in het vervolgonderwijs. Een eerste exemplaar hiervan kunt u verwachten in mei 2012.

Tegelijkertijd vraag ik scholen en instellingen zich te bezinnen op het eigen aanbod en hierbij oog te hebben voor de omgeving. Regionale inkleuring, samenwerking en borging hebben dus hoge prioriteit.

Dalende leerlingenaantallen in het vmbo maken een verbeterde regionale afstemming en samenwerking extra urgent. Hierbij gaat het niet enkel om het slimmer organiseren van vmbo-aanbod, maar juist ook om de doorstroommogelijkheden naar het mbo en de regionale arbeidsmarkt. Om oplossingen te ontwikkelen voor het probleem van krimp, ook in relatie tot het doelmatigheidsvraagstuk, heb ik 25 februari jongstleden in Heerlen het startsein gegeven voor de zogeheten sleutelexperimenten. De huidige wet- en regelgeving biedt op dit moment onvoldoende ruimte voor vergaande samenwerking tussen onderwijsinstellingen in de verschillende onderwijssectoren. Via de sleutelexperimenten worden scholen uitgenodigd om met eigen oplossingen voor het krimpvraagstuk te komen. Deze aanpak vanuit het veld sluit goed aan bij de manier van werken in het vmbo. Met de sleutelexperimenten wordt een bijdrage geleverd aan een goed en divers onderwijsaanbod in de krimpregio’s.

2. Vroeg of later gericht kiezen

Het vmbo kent een sterk uiteenlopende leerlingenpopulatie. Sommige leerlingen willen de keuze voor een vak of een sector vroeg maken. Anderen doen dat liever later. Ik vind het belangrijk dat beide varianten mogelijk zijn en blijven. Scholen hebben dan ook beleidsruimte om hier op in te spelen. Zo biedt een toenemend aantal scholen, naast smalle afdelingsvakken, de bredere intra- en intersectorale programma’s aan, waarbij leerlingen kennismaken met een breder palet aan vakken. Het wordt steeds belangrijker dat het vmbo een kwalitatief goed aanbod heeft voor zowel de vroeg als laat kiezers. Om scholen meer bewust gebruik te laten maken van de wettelijke en beleidsmatige ruimte die ze hebben, heeft SPV onlangs op mijn verzoek een brochure Wat moet en wat mag in de onderbouw vmbo en Wat moet en wat mag in de bovenbouw vmbo gepubliceerd.

De afgelopen jaren is steeds meer zichtbaar geworden dat leerlingen andere keuzes maken. Een dalend aantal leerlingen kiest voor vmbo-techniek of voor vmbo-zorg en welzijn.12 Dit terwijl het arbeidsmarktperspectief in deze sectoren juist voor vakmensen goed is. Sterker nog, de vervangingsvraag zal de komende jaren sterk toenemen.

Een groeiend aantal leerlingen en scholen kiest een bredere opleiding waarmee nog geen richtingen worden uitgesloten. Kennismaken met verschillende sectoren of verscheidene kenmerken van beroepen zoals in intra- en intersectorale programma’s wordt steeds populairder. Via deze programma’s kunnen leerlingen die nog niet precies weten wat ze willen op een later moment een (beter onderbouwde) keuze maken voor een bepaalde sector.

Niet alleen het moment van kiezen is dus van belang maar ook het maken van een onderbouwde of doordachte keuze. Scholen, maar vooral ook leerlingen en hun ouders dienen zo goed mogelijk in staat te worden gesteld om een bewuste keuze te maken op alle schakelmomenten in de schoolloopbaan. Transparantie en herkenbaarheid zijn belangrijk in een keuzeproces. In het vmbo draait het om de keuze voor een school, een leerweg, een sector, een programma, een vakkenpakket én een vervolgopleiding. Dit zijn veel keuzes in een beperkt tijdbestek. Om leerlingen hier zo goed mogelijk in te begeleiden, heb ik de afgelopen periode stevig ingezet op loopbaanoriëntatie (LOB) in het vmbo binnen het project Stimulering LOB. Om maatregelen op dit terrein werd verzocht in beide vmbo-adviezen. Ook het LAKS geeft aan veel waarde te hechten aan LOB.13

Specifiek voor het vmbo heb ik de LOB-routekaart gestart. Hieraan nemen 48 scholen deel. Decanen zijn getraind en nemen docententeams daarin mee. SPV heeft 35 schoolteams met een totaal van bijna 400 docenten getraind in loopbaanreflectiegesprekken. Resultaten hiervan worden verspreid onder alle vmbo-scholen. Een vergelijkbaar traject start dit jaar in het mbo.

Ook ouders hebben een belangrijke functie bij de keuzes die leerlingen moeten maken. In het stimuleringsplan LOB maak ik ruimte voor enkele vmbo scholen die al een stevig LOB-beleid voeren, om de betrokkenheid van ouders bij het loopbaanproces van de school te vergroten. Ik wil daarbij ook ruimte maken voor het breder uitproberen en beschikbaar stellen van – regionaal – ontwikkelde digitale doorstroomdossiers waarmee vmbo-scholieren bewuster voorbereid worden op de intake in het MBO. Tenslotte wil ik vmbo-scholen stimuleren om te gaan werken met feitelijke doorstroomcijfers (switchen, uitval in vervolgonderwijs), waarmee doelgericht gesproken kan worden over wenselijke kwaliteitsverbeteringen in beide sectoren. Ik start hierbij met de vmbo-tl scholen.

Naast de keuze voor een breder aanbod, kiezen vmbo-scholen ervoor om juist die leerlingen te binden die al vroeg een duidelijke voorkeur hebben voor een specifieke sector. Daarom kiezen sommige scholen ervoor om vakschool te worden, vakmanschaproutes te creëren of sluiten ze zich aan bij de Vakcolleges. Ik daag scholen uit om dit mee te nemen in hun profilering.

3. Aansluiting met vervolgonderwijs

Het vmbo is de basis van de beroepskolom en de doorlopende route vmbo-mbo-hbo. Het beroepsonderwijs is de route voor leerlingen die meer praktisch zijn ingesteld dan de leerlingen die algemeen voorbereidend onderwijs volgen. Het vmbo als fundament van de beroepskolom heeft echter een dubbelfunctie. Het leidt niet alleen op richting mbo maar ook richting havo. Dit komt het sterkst naar voren in de gemengde en de theoretische leerweg. De aansluiting op het vervolgonderwijs en de dubbelfunctie hierbij zijn een terugkerend punt van aandacht, zo ook in de adviezen van SPV en VO-raad.

Overstap vmbo naar mbo

Naast de focus op een verbetering van regionale samenwerking en een doelmatig onderwijsaanbod, zijn ook andere vergezichten van het mbo van invloed op de ontwikkelingen binnen het vmbo. Onder voorbehoud van goedkeuring van het wetsvoorstel competentiegericht onderwijs door de Staten-Generaal start het mbo per 1 augustus 2012 met de mogelijkheid deelnemers in te schrijven in één van de programma’s van de 16 domeinen. Dan is ook de nieuwe beroepskwalificatiestructuur een feit. Dit werkt uiteraard door in het vmbo. Goede voorbeelden van hoe scholen hiermee om kunnen gaan, ga ik verspreiden. Het stroomlijnen van domeinen in het mbo kan gevolgen hebben voor de indeling van de sectoren en beroepsgerichte programma’s in het vmbo. Als dat het geval is, kunt u op dit punt een wijziging van de Wet op het Voortgezet Onderwijs tegemoet zien. In paragraaf 4 waarin ik de actualisering van de programma’s van de sectoren behandel, ga ik hier verder op in.

Vanuit het mbo wordt steeds meer gevraagd om breed opgeleide vmbo-leerlingen die in elk geval hun algemene basisvaardigheden beheersen zoals de doorstroomvakken taal en rekenen14 en competenties als sociale en communicatieve vaardigheden en die een bewuste keuze maken voor een domein of opleiding door middel van de beroepscomponenten in de vmbo-programma’s. Mijn beleid op taal en rekenen, de inzet op LOB en de verdere doorontwikkeling van de centraal schriftelijke en praktische examens (cspe) levert een bijdrage aan deze algemene verbetering van de aansluiting tussen het vmbo en mbo.

Een goede, programmatische aansluiting tussen vmbo en mbo is een gedeelde zorg. Ongeveer 85 procent van de vmbo-leerlingen kiest immers voor het mbo. Om doorlopende leerlijnen te realiseren dienen specifieke afspraken op lokaal niveau gemaakt te worden met het mbo. Dit gebeurt reeds in trajecten als assistent-opleidingen15, leerwerktrajecten, VM2, Vakcolleges en in diverse regionale of plaatselijke samenwerkingstrajecten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. Idealiter zijn deze afspraken breder van toepassing dan op een beperkte doelgroep. Daarom werk ik nu aan een wettelijke grondslag voor brede samenwerkingsverbanden tussen vmbo en mbo, die kunnen experimenteren met doorlopende leerlijnen. Bij het tot stand komen van deze juridische grondslag, wordt gebruik gemaakt van de ervaringen en leerpunten uit het experiment VM2. Uiteraard bouw ik hierbij ook voort op andere reeds bestaande samenwerkingstrajecten tussen vmbo en mbo waarbij het mbo-programma als belangrijk uitgangspunt dient.

Samenwerkende vmbo-, mbo- en hbo-instellingen slagen er soms in, binnen bestaande wettelijke kaders, de totale opleidingsduur vmbo-mbo-hbo te verkorten tot 10 jaar. Ik hecht waarde aan deze koninklijke beroepsonderwijsroute. Deze route wordt versterkt wanneer de opleidingsduur wordt verkort. Ik ga met scholen en instellingen in gesprek om het aanbod van verkorte trajecten te vergroten. Ook ga ik dergelijke voorbeelden verder verspreiden en stimuleren.

VM2 en Vakcolleges

Het experiment VM2 wordt voortgezet. Binnenkort ontvangt uw Kamer van mij een voorstel om voor schooljaar 2011–2012 het zogeheten tweede borgingscohort te starten.

Daarnaast ondersteun ik via het Vakcollege de versterking van de samenwerking tussen vmbo en mbo. De goede voorbeelden die in dit traject tot stand komen, komen ten goede aan alle vmbo-scholen en mbo-instellingen. Tenslotte wil ik ook andere succesvolle regionale samenwerkingstrajecten tussen vmbo en mbo tot voorbeeld stellen.

Overstap vmbo naar havo

Het merendeel van de leerlingen dat een vmbo-diploma gemengde of theoretische leerweg behaalt, stroomt succesvol door naar het mbo. De afgelopen jaren is het percentage leerlingen dat na het vmbo verder leert op het havo echter gestegen van ruim 13 procent in 2003 tot bijna 21 procent. Zoals voor alle schakelpunten geldt, is dit een kwetsbaar moment in de schoolloopbaan van leerlingen. Mede door de aandacht voor de toelatingscriteria en het doublurebeleid die individuele scholen hanteren, is duidelijk welke aspecten die overstap moeilijk maken. Vmbo-leerlingen hebben bij de overstap naar havo soms vakinhoudelijk een achterstand (met name op doorstroomrelevante vakken als Nederlands, Engels en wiskunde), maar ook de manier van leren en het werktempo zijn anders. In toenemende mate ontplooien scholen initiatieven om kleine groepen leerlingen via gerichte programma’s (zoals TL plus, zomerschool of plusklassen) juist op bovenstaande aandachtspunten klaar te stomen voor het havo. Ook categorale mavo’s kunnen een bijdrage leveren aan de doorstroom naar het havo. Steeds meer GL- en TL-scholen zoeken de havo’s in hun omgeving op en maken bijvoorbeeld afspraken over deelname aan havo-lessen door de vmbo’ers.

Ik vind deze initiatieven positief en ik stimuleer scholen gebruik te maken van de ruimte die ze hebben om dergelijke programma’s aan te bieden. Ik acht dit extra relevant aangezien in de nabije toekomst de exameneisen in het voortgezet onderwijs worden verscherpt en de referentieniveaus taal en rekenen worden ingevoerd. Ook bied ik ondersteuning middels het verzamelen van goede voorbeelden van hetgeen scholen extra aanbieden aan vmbo-leerlingen die de overstap willen maken. Ik vind het belangrijk dat scholen niet het wiel opnieuw uitvinden.

De VO-raad geeft in haar onderzoek aan dat de gemengde en theoretische leerwegen programmatisch niet goed aansluiten op het havo. Met name de vakinhoud van Nederlands, Engels en wiskunde in het vmbo sluit niet goed aan op het havocurriculum. Ik heb de VO-raad gevraagd om samen met het scholenveld een pilot op te zetten om de programmatische aansluiting vmbo-havo te verbeteren, waarbij tegelijkertijd oog is voor de pedagogisch-didactische verschillen tussen beide schoolsoorten.

Door de toelatingscode die de VO-raad met de sector ontwikkelt, wordt het gesprek tussen scholen GL en TL enerzijds en havo-scholen anderzijds goed op gang gebracht. Ik verwacht de toelatingscode najaar 2011. Inhoudelijk ga ik ervan uit dat de sector in deze code tenminste afstapt van het hanteren van verschillende regels voor leerlingen die zijn toegelaten tot havo 4. De VO-raad heeft toegezegd parallel aan het opstellen van de toelatingscode aandacht te besteden aan de implementatie. De Inspectie van het Onderwijs doet in 2012 onderzoek naar de uitvoering. Uiteraard informeer ik u over de bevindingen.

4. Ruimte voor maatwerk binnen de sectoren

Het vmbo kent van oorsprong vier sectoren die van oorsprong onderling zeer van elkaar verschillen. De ontwikkelingen en acties die nodig zijn binnen deze sectoren – zowel op het gebied van onderwijs als arbeidsmarkt – kennen gemeenschappelijke delers, maar zijn juist binnen de beroepsgerichte programma’s uiteraard niet identiek. Vandaar dat ik hieronder kort aandacht besteed aan elke sector afzonderlijk: Economie, Groen, Techniek en Zorg en welzijn. Op vergelijkbare wijze besteed ik aandacht aan de intersectorale programma’s.

Sector Economie

In de sector Economie lopen de leerlingenaantallen sterker terug dan in de andere sectoren. Meer dan de helft van de leerlingen in deze sector volgt een intrasectoraal programma (Handel en administratie). Een klein maar stabiel aantal leerlingen volgt een consumptieve opleiding.16

Binnen de sector economie geldt de wet van de remmende voorsprong. De introductie van het werken met simulaties ten tijde van de introductie van het vmbo was zeer innovatief en juist toegespitst op de laatste ontwikkelingen binnen de sector. Inmiddels heeft de sector zelf aangegeven dat deze manier van werken de afstand tot vervolgopleidingen en bedrijfsleven vergroot, terwijl de leerling juist gebaat is bij een meer directe kennismaking met de wereld die volgt op het vmbo. Dit lijkt ook een oorzaak te zijn van het afhaken van leerlingen uit deze sector die doorgaan naar mbo niveau 2 en het gebrekkige toekomstperspectief voor economische en administratieve opleidingen.

Onderwijs moet aansluiten bij de huidige tijd. De huidige vier economieprogramma’s dienen op korte termijn te worden doorgelicht en gemoderniseerd. Momenteel zijn zeven scholen onder leiding van het platform Economie in projecten aan de slag met nadenken over de inrichting van een toekomstig programma. De ideeën en voorstellen die hieruit voortkomen, neem ik mee in mijn voorstel voor de vernieuwing van programma’s in deze sector. Ik geef de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) de opdracht om samen met het onderwijsveld de administratieve programma’s te verduidelijken en te actualiseren. Aansluiting met de vervolgopleidingen in het mbo en deskundigheidsbevordering van de docent worden hierin meegenomen. De opdracht heeft geen betrekking op de consumptieve programma’s (consumptief en consumptief-breed). Zij hebben reeds een moderniseringslag gemaakt.

Sector Groen

Het totaal aantal leerlingen dat kiest voor groen onderwijs is in tegenstelling tot andere sectoren relatief stabiel. In het groen vmbo is de basisberoepsgerichte leerweg in leerlingaantallen relatief groot. In tegenstelling tot de andere sectoren kiezen net iets meer leerlingen niet voor het zogeheten brede examenprogramma, maar juist voor een smal groen examenprogramma17. In de gemengde leerweg met name groeit echter ook het aandeel leerlingen dat kiest voor het brede examenprogramma.

Wanneer de vervolgopleiding in zicht komt, kiest slechts circa 35 procent voor een groen vervolg. Van de 65 procent leerlingen die een overstap naar een andere sector maken, kiezen de meesten voor zorg en welzijn.

Per 1 augustus 2010 heeft de toenmalige minister van LNV nieuwe geglobaliseerde competentiegerichte onderwijsprogramma’s vastgesteld. Parallel aan de invoering hiervan werken de AOC’s aan de ontwikkeling van bijbehorende examenprogramma’s. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de AOC-Raad en de minister van EL&I. Gezien de recente vaststelling van de examenprogramma’s is modernisering van de programma’s in deze sector niet onmiddellijk aan de orde.

Sector Techniek

De sector techniek kent het meest diverse aanbod aan programma’s en afdelingen. Momenteel bestaat het aanbod uit maar liefst 14 beroepsgerichte programma’s variërend van een overkoepelend programma techniek breed tot specialisaties als grafimedia en fijnhoutbewerking.

Het aantal leerlingen dat techniek kiest neemt gestaag af. Scholen zien zich steeds vaker genoodzaakt techniekafdelingen te sluiten. Dit is een risico.

De ontwikkelingen op het terrein van technologie gaan snel. Autotechniek en duurzame energie zijn voorbeelden waarbij de ontwikkelingen in het bedrijfsleven veel sneller gaan dan in het onderwijs dat hierop voorbereidt. Behalve state-of-the-art technische competenties worden van toekomstige beroepsbeoefenaren in de techniek ook vaker bredere algemene competenties gevraagd.

In het algemeen kan worden gesteld dat de arbeidsmarktperspectieven voor technici de komende decennia goed zijn. De aantallen leerlingen nemen echter af en tegelijkertijd sluit de inhoud van de verschillende techniek examenprogramma’s niet meer aan op te verwachten ontwikkelingen.

In 2010 is overleg gestart tussen de brancheorganisaties, MKB-VNO-NCW en het cluster techniek van SPV over de toekomst van de sector. Hier is het nodige voorwerk verricht. De opdracht om de technische programma’s te verduidelijken en te actualiseren geef ik aan de SLO, in nauwe samenwerking met het onderwijsveld. Ik sluit hierbij niet uit dat het aantal techniekprogramma’s teruggebracht wordt. Aansluiting met de vervolgopleidingen in het mbo en deskundigheidsbevordering van de docent worden hierin meegenomen. Ik zal dan ook samen met de sector aan de slag gaan om examenprogramma’s te moderniseren en op een dusdanige manier op te bouwen dat ondanks dalende leerlingaantallen het voor vmbo-scholen mogelijk blijft om techniekopleidingen aan te bieden. Wel wil ik scholen aansporen om niet onderling te concurreren maar met elkaar in overleg te treden over het regionale aanbod. Ook ondersteun ik scholen bij het op positieve wijze onder de aandacht brengen van de mogelijkheden van de techniek en daarmee van de keuze voor een opleiding in de techniek. Ik doe dit onder andere via Vakcolleges, scholen met een vakmanschaproute en andere vakscholen. Ook heb ik het Platform Bèta Techniek opdracht gegeven om activiteiten te continueren en versterken om meer instroom van technisch talent te stimuleren en talent te behouden voor de techniek. Het Platform doet dit samen met TechniekTalent.nu, een samenwerkingsverband van bedrijfsleven, opleidingsfondsen, koepelorganisaties en scholen.

Sector Zorg & welzijn

Ook in de sector Zorg & welzijn daalt het aantal leerlingen. Eind 2010 heeft het platform vmbo Zorg & welzijn, samen met de brancheorganisaties, vervolgonderwijs18, kenniscentrum Calibris, MKB-VNO-NCW en SPV, het initiatief genomen om voorstellen te ontwikkelen voor een nieuwe invulling van het onderwijs binnen de sector. De bestaande programma’s sluiten niet meer voldoende aan op het brede karakter van de sector, de ontwikkelingen in het bedrijfsleven en die in het mbo.

De basis krijgt vorm in een kernprogramma met een bredere oriëntatie op zorg en welzijn. Hierin wordt tevens meer aandacht besteed aan meer algemene vaardigheden dan in de huidige programmering het geval is. Daarnaast worden nut en noodzaak van aanvullende keuzeprogramma’s binnen de sector onderzocht. Belangrijk uitgangspunt is dat programma’s aansluitingsrelevantie hebben voor de vervolgopleidingen in het mbo of breed sectororiënterend zijn op een wijze die eveneens een soepele overstap naar een vervolgopleiding mogelijk maakt. Ik geef de SLO de opdracht om samen met het onderwijsveld de zorg-en-welzijn programma’s te verduidelijken en te actualiseren. Aansluiting met de vervolgopleidingen in het mbo en deskundigheidsbevordering van de docent worden hierin meegenomen.

Intersectorale programma’s

Sinds 1 augustus 2008 kunnen scholen zogeheten intersectorale programma’s aanbieden. Om leerlingen beter in staat te stellen te kiezen voor een beroepenveld dat bij hen past, bieden steeds meer vmbo’s sector-overstijgende programma’s aan. Kenmerkend voor deze programma’s is een brede oriëntatie op verschillende soorten werk, gekoppeld aan een stevige loopbaanbegeleiding. In tegenstelling tot dalende leerlingaantallen in de vier andere sectoren, stijgt het aantal leerlingen dat intersectoraal kiest gestaag. ITS verricht op dit moment onderzoek naar de doorstroom van leerlingen uit deze betrekkelijk nieuwe beroepsgerichte programma’s.

De verschillende intersectorale platforms19 werken aan een gezamenlijk examenprogramma. De gemeenschappelijke delers of overlap krijgen zo een centrale plaats in het programma. De huidige programma specifieke thema’s krijgen een plaats in keuzeprogramma’s en kunnen worden geëxamineerd in het schoolexamen. Ook groen kan hierin worden meegenomen. Ik acht het hierbij van belang om de juiste balans te vinden tussen brede oriëntatie, kwaliteit en vakkennis. Deze ontwikkeling mag niet los gezien worden van de routes naar het vervolgonderwijs en de verplichte sectorvakken.

Wetsvoorstel sectorvakken in het vmbo

Recent heb ik u laten weten dat ik het wetsvoorstel sectorvakken in het vmbo intrek.20 Het wetsvoorstel had in de voorliggende vorm onvoldoende draagvlak in uw Kamer. Een belangrijke doelstelling van het wetsvoorstel was om een betere aansluiting op het mbo te realiseren, het wetsvoorstel kan dan ook niet los worden gezien van de ontwikkelingen in aanpalende sectoren. Met deze beleidsreactie wil ik dat nogmaals onderstrepen. Zoals eerder aangegeven in deze brief, vormt het vmbo het fundament van de beroepskolom vmbo-mbo-hbo. De ontwikkelingen in met name het mbo zijn doorslaggevend voor de toekomstige inrichting van het vmbo. Het zou dan ook onjuist zijn om nu al te sleutelen aan de algemene vakken per sector, terwijl de domeinen in het mbo nog niet vastgesteld zijn en ik de beroepsgerichte vakken in het vmbo wil herzien. Het vmbo, en daarmee samenhangend de sectoren, worden immers gevormd door de beroepsgerichte vakken.

De consequentie van het intrekken van het wetsvoorstel is dat de huidige indeling in sectorvakken gehandhaafd blijft. Ik heb u al eerder een onderzoek aangekondigd naar mogelijke aanvullende doorstroomrelevante vakken.21 Ik ben dit onderzoek inmiddels gestart. Samen met de betrokken vakverenigingen en het vervolgonderwijs zal ik bekijken welke aanvullende algemene vakken doorstroomrelevant zijn voor zowel mbo als havo. De uitkomsten van dit onderzoek, de eerste versie van de doorstroomatlas, de uitwerking van de gewijzigde examenprogramma’s en – niet in de laatste plaats – de ontwikkelingen in het mbo, zijn input voor een hernieuwde kijk op de structuur van het vmbo en daarmee samenhangend van de sectoren en de sectorvakken. U ontvangt najaar 2012 hierover van mij bericht. De sectorvakken voor intersectorale programma’s in het vmbo worden hierin meegenomen. In tegenstelling tot de andere sectoren, heeft het intrekken van het wetsvoorstel sectorvakken namelijk wel direct gevolgen voor de intersectorale programma’s. Er bestaat nu immers geen juridische basis voor de vaststelling van sectorvakken voor elk van de intersectorale programma’s.

Samenvatting maatregelen voor een toekomstbestendig vmbo

De komende periode heeft de verbetering van de aansluiting tussen vmbo en vervolgopleidingen prioriteit. Dit gebeurt onder meer via het vereenvoudigen en actualiseren van de beroepsgerichte programmastructuur. Met de modernisering van de beroepsgerichte programma’s, de invoering van de referentieniveaus voor taal en rekenen, de invoering van de rekentoets en een verzwaring van de examenregeling staat het vmbo voor een flinke uitdaging.

Samengevat krijgt bovenstaande de komende periode vorm via de volgende maatregelen en acties. Deze maatregelen zal ik in nauw overleg met het veld uitvoeren:

1. Succesvol maatwerk

Deze maatregelen zijn erop gericht om op een doelmatige wijze maatwerk binnen het vmbo mogelijk te laten blijven.

  • Doelmatiger aanbod van examenprogramma’s

  • Doorstroomatlas vmbo (mei 2012)

  • Sleutelexperimenten

2. Vroeg of later gericht kiezen

Deze maatregelen zijn gericht op het kunnen bieden van kwalitatief goed onderwijs aan leerlingen die vroeg richting kiezen én aan degenen die dat juist later willen of kunnen.

  • Project Stimulering LOB (minimaal tot en met 2012)

3. Aansluiting met vervolgonderwijs

De aansluiting op vervolgonderwijs, zowel mbo als havo, kan en moet beter. De sector wordt ondersteund bij het inspelen op de ontwikkelingen in mbo en havo/vwo.

Algemeen

  • Referentieniveaus taal en rekenen, inclusief de rekentoets

  • Aangescherpte uitslagregeling vanaf (2011–2012)

  • Tussentijds toetsen

  • Wettelijke grondslag experimenten doorlopende leerlijnen (2013)

Mbo

  • Vertaalslag kwalificatiedossiers en domeinen mbo in vmbo-programma’s

  • Doorontwikkeling centraal schriftelijke en praktische examens (cspe’s)

  • Tweede borgingscohort VM2 (start augustus 2011)

  • Ondersteuning Vakcolleges

Havo

  • Verspreiden goede voorbeelden aanvullende programma’s overstap vmbo-havo (start september 2011)

  • Pilot VO-raad over programmatische aansluiting vmbo-havo (2011–12)

  • Toelatingscode (najaar 2011)

  • Onderzoek Inspectie van het Onderwijs (2012)

4. Ruimte voor maatwerk binnen de sectoren

Deze maatregelen zijn gericht op het toekomstbestendig maken van de beroepsgerichte programma’s en een systematiek van cyclische vakvernieuwing op gang te brengen.

  • Vernieuwde examenprogramma’s economie, techniek, zorg & welzijn

  • Ontwikkeling van één centraal examen intersectoraal

  • Onderzoek naar doorstroomrelevante algemene vakken in het vmbo (najaar 2011)

  • Onderzoek doorstroom intersectorale programma’s (najaar 2011)

Tot slot

Samen met de sector – docenten beroepsgerichte en avo-vakken, schoolleiders en directe belanghebbenden –, ga ik de komende jaren verder werken aan een toekomstbestendig vmbo. Een vmbo waar ouders hun kinderen graag heen zien gaan, leerlingen op hun plek zijn en waar mbo en bedrijfsleven graag mee samenwerken. Een vmbo als fundament van de beroepskolom, dat tegelijkertijd de leerlingen die dat willen en kunnen, ook op weg helpt richting havo. Bovenstaande maatregelen zal ik dan ook in nauw overleg met het veld uitvoeren.

Mede namens de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie,

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


X Noot
1

Zie ook bijlage 1: samenvatting belangrijkste constateringen adviezen Vmbo herkend en T(L) splitsing, deze is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 079, nr. 24.

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 032, nr. 11.

X Noot
4

Zie uw brief van 7 april 2011 met kenmerk 2011D18197.

X Noot
6

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 558, nr. 17.

X Noot
7

Inspectie van het Onderwijs, De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2009–2010, april 2011.

X Noot
8

LAKS, Vraag het de VMBO-er! Snuffelonderzoek naar VMBO vanuit leerling-perspectief, Nijmegen januari 2011.

X Noot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 524, nr. 88.

X Noot
10

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 079, nr. 19.

X Noot
11

Onderwijsraad, Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs, Den Haag april 2011.

X Noot
12

Zie bijlage 2: Vmbo-leerlingen per leerweg, sector en beroepsgericht programma (2005–2011), deze is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
13

LAKS, Vraag het de VMBO-er!, Nijmegen januari 2011.

X Noot
14

Tevens Engels voor mbo 4.

X Noot
15

Naar verwachting vanaf 2013 ingepast in de Entreeopleidingen.

X Noot
16

Zie bijlage 2: Vmbo-leerlingen per leerweg, sector en beroepsgericht programma (2005–2011).

X Noot
17

Landbouw en natuurljike omgeving kent vijf differentiaties: dierhouderij, plantenteelt, bloemschikken en -binden, groene ruimte en verwerking agrarische producten.

X Noot
18

Vertegenwoordigd door de MBO-raad en de bedrijfstakgroep GDW.

X Noot
19

Intersectoraal, Technologie in de gemengde leerweg, ICT-route, en Sport, Dienstverlening en Veiligheid (SDV).

X Noot
20

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011, 32 032, nr. 11.

X Noot
21

Tweede Kamer, Vergaderjaar 2010–2011, 32 032, nr. 10.

Naar boven