34 041 Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk

34 390 Wijziging van de wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk in verband met aanpassing van de bepaling inzake een wettelijk bewijsvermoeden voor mijnbouwschade in Groningen en enkele andere bepalingen (Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen)

34 348 Wijziging van de Mijnbouwwet (versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen)

D1 VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN2

Vastgesteld 20 september 2016

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft besloten de wetsvoorstellen 34 041 (Veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en omkering van bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk), 34 390 (Novelle Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) en 34 348 (Versterking veiligheidsbelang mijnbouw en regie opsporings-, winnings- en opslagvergunningen) gezamenlijk te behandelen.

Het voorbereidend onderzoek inzake deze drie wetsvoorstellen heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verschillende wetsvoorstellen. Bij de behandeling van bovengenoemde wetsvoorstellen richten deze leden zich in het bijzonder op wetsvoorstel 34 390. Bij behandeling in de Tweede Kamer van wetsvoorstel 34 041 is een aantal amendementen aangenomen die met name betrekking hebben op de effecten van gaswinning in het Groninger veld en welke hun invloed hebben op de wetsvoorstellen 34 041 en 34 348.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling, maar ook wel met zorg kennisgenomen van de wetsvoorstellen 34 041, 34 348 en 34 390, zoals die uiteindelijk aan de Eerste Kamer ter beoordeling zijn voorgelegd.

Terwijl de debatten voortduren hoe getroffenen van aardbevingen door aardgaswinning het best kunnen worden gecompenseerd kreeg Groningen onlangs weer te maken met een nieuwe beving die opnieuw bij honderden burgers schade veroorzaakte constateren de leden van de D66-fractie. Nog steeds loopt de schadeafhandeling moeizaam. De maatregelen die eerder zijn getroffen hebben de problemen niet opgelost, merken zij op. De leden van de Tweede Kamer hebben bij amendement besloten dat omkering van bewijslast in het aardbevingsgebied ertoe moet leiden dat getroffenen adequater worden geholpen. De regering heeft daarna voorlichting bij de Raad van State gevraagd om vervolgens met het voorliggende voorstel te komen. De leden van de D66-fractie hebben hier kennis van genomen en leggen de volgende vragen graag voor aan de regering.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verschillende wetsvoorstellen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen Mijnbouwwet en de novelle.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wetsvoorstellen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

2. Omgekeerde bewijslast en schadeafhandeling

Meest in het oog springende punt in wetsvoorstel 34 390 is, volgens de leden van de VVD-fractie, de introductie in artikel 177, boek 6 Burgerlijk Wetboek van een wettelijk bewijsvermoeden. Zij zijn van mening dat uitzonderlijke situaties om uitzonderlijke maatregelen kunnen vragen, zoals nu de omkering van de bewijslast bij fysieke schade door mijnbouwwerkzaamheden in het Groningenveld wordt voorgesteld, maar hebben daaromtrent nog een aantal vragen die zij de regering willen voorleggen.

In de loop der jaren is een groot aantal maatregelen genomen om de negatieve effecten voor de fysieke leefomgeving in het effectgebied van de Groninger gaswinning te voorkomen en te verbeteren. Ook ten aanzien van de schadeafhandeling is – zeer terecht volgens de leden van de VVD-fractie- een aantal maatregelen genomen die een versnelling en vereenvoudiging van de procedures betekenen.

In zijn brief van 16 november 20153, waarin de Minister van Economische Zaken reageert op de voorlichting van de Raad van State met betrekking tot een aantal vragen naar aanleiding van de aangenomen amendementen, schrijft de Minister: «...verbetering van de schadeafhandeling in Groningen vooral gezocht moet worden in het effectief verbeteren van de schadeafhandelingsprocedure en niet in een juridische wijziging met betrekking tot de bewijslastverdeling...».

Vervolgens meldt de Minister dat in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen van de Nationaal Coördinator Groningen een verbeterde schadeafhandelingsprocedure door het aanstellen van een onafhankelijke Arbiter Aardbevingsschade is voorzien: «De verwachting is dat met de nieuwe procedure de stap naar de rechter minder snel gemaakt zal hoeven worden».

De leden van de VVD-fractie zijn, met de Minister, van mening dat een adequate en transparante schadeafhandelingsprocedure een rechtsgang voor gedupeerden tot een minimum moet beperken.

Kan de regering aangeven in hoeveel gevallen op dit moment een schadeafhandeling aan de rechter is voorgelegd? En betreft dat recente kwesties?

Kan de regering eveneens een opsomming geven van de stappen die gezet (moeten) worden om tot daadwerkelijke schadeafhandeling te komen en ook een indicatie van de tijdspanne geven?

Kan de regering deze leden ook een overzicht geven van de instanties die met schadeafhandeling en met geschillen daarover zijn belast?

In zijn brief stelt de Minister dat door de recente maatregelen «de stap naar de rechter minder snel gemaakt zal worden». Is in dat licht de introductie van de omkering van bewijslast overbodig of een «last resort» zo vragen deze leden.

De Minister van Economische Zaken heeft in de Tweede Kamer toegezegd4 dat hij zich beraadt op mogelijkheden om schade van mijnbouwactiviteiten elders in het land te melden, bij voorbeeld via één loket. In het bijzonder zijn Limburg en Twente genoemd als regio’s waar ook schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten kan ontstaan, en ook daadwerkelijk ontstaan is. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie de stand van zaken op dit punt.

De leden van de CDA-fractie waarderen de zorgvuldige voorlichting van de Raad van State, en de aanpassing op het amendement Vos/Ouwehand5 die de regering met novelle 34 390 voorlegt. In zijn oorspronkelijke vorm stuitte het amendement op substantiële juridische bezwaren, die in de Eerste Kamer ongetwijfeld zwaar zouden hebben gewogen. Het huidige voorstel is een belangrijke verbetering op genoemd amendement. Dat neemt niet weg dat er nog wel enkele vragen zijn die deze leden graag willen stellen.

Naast de mogelijkheden voor juridische procedures is de afgelopen tijd een omvangrijk stelsel voor de afhandeling van schade buiten de rechter om tot stand gekomen. Genoemd kan worden het Centrum voor Veilig Wonen en de Overheidsdienst Groningen. In hoeverre valt, met de introductie van een nieuwe juridische mogelijkheid, te verwachten dat de niet-juridische afhandeling in betekenis vermindert, zo vragen deze leden. Bestaat niet het gevaar van juridisering, hetgeen uiteindelijk negatieve effecten kan hebben, onder andere op de snelheid van afhandeling en de beleving ervan in de regio?

Er lijkt ook een nieuwe discussie over de omvang van het effectgebied van de Groningse aardgaswinning te ontstaan. Recente berichten duiden er op dat dat gebied groter is dan tot op heden wordt aangenomen. Hoe beoordeelt de regering dit? Hoe denkt zij om te gaan met nieuwe inzichten omtrent dit gebied in de verdere toekomst. Wat kan dit betekenen voor de aansprakelijkheid en de positie, financieel en anderszins van exploitanten?

In hoeverre komt met het amendement Vos/Wassenberg6 de door de Raad van State beoogde duidelijkheid in de afbakening van het effectgebied weer ter discussie, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke gevolgen heeft dat amendement voor de rechtszekerheid voor exploitanten? Wat betekent dat voor de rechtszekerheid, de positie – financieel en anderszins – van exploitanten, ook op langere termijn? Hoe kan gegarandeerd worden dat deze exploitanten in staat zullen zijn om ook op langere termijn in financiële zin in geval van aansprakelijkheid compensatie te verschaffen?

De leden van de CDA-fractie vragen wat het effect van de omkering van het bewijsvermoeden op de beoogde energietransitie zal zijn. Welke impact heeft één en ander bijvoorbeeld op de bereidheid om naar geothermische energiebronnen te blijven zoeken, en te kijken naar mogelijkheden voor ondergrondse opslag van bij voorbeeld CO2?

De omkering van de bewijslast is een uitzonderlijk middel in een uitzonderlijke situatie. Het rechtsbeginsel «Wie stelt bewijst» wordt hier losgelaten. In beginsel steunen de leden van de D66-fractie, met het oog op gedupeerden binnen effectgebieden van een mijnbouwwerk, dit uitzonderlijke juridisch construct. Wel ontvangen deze leden graag van de regering een gedegen juridische onderbouwing voor de omkering van de bewijslast. Kan de regering tevens verduidelijken hoe zij invulling wil geven aan deze aanpak? Het effectgebied valt niet samen met het contourengebied en hoeft ook niet samen te vallen met de provinciegrenzen van Groningen. Op welke wijze wordt het effectgebied vastgesteld en openbaar gemaakt, zo vragen deze leden.

In de debatten en hoorzittingen rondom de gaswinning wordt door de regering en de NAM voortdurend gezegd dat alle schade als gevolg van de aardgaswinning in Groningen zal worden vergoed. Over welke schade hebben de NAM en de regering het dan, zo vragen de leden van de D66-fractie. Gaat het om de directe schade aan huizen, gebouwen, wegen en dijken? Of gaat het ook om de indirecte schade waar het gebied mee te maken heeft zoals economische schade en imagoschade? Kan de regering inzichtelijk maken hoe groot de schade tot nu toe is geweest en wat de verwachtingen zijn voor de komende jaren? Ook krijgen deze leden graag inzicht in de toekenning van bedragen aan de verschillende posten. Bovendien vragen zij wanneer de verstevigingopgave inzichtelijk wordt gemaakt. Zij willen graag inzicht in het programma van de Economic Board Groningen (EBG) en de resultaten tot nu toe. Tevens vragen zij om geïnformeerd te worden over de voortgang van het 5G-convenant dat door diverse partijen op het Ministerie van Economische Zaken werd getekend en positief van invloed kan zijn op de economie van het gebied.

Over de schadeafhandeling blijft veel onduidelijk. Nog steeds is de NAM erbij betrokken, alsmede het Centrum Veilig Wonen en de Nationaal Coördinator, constateren deze leden. De onderlinge taakverdeling is bij veel bewoners van de provincie Groningen onhelder. Kan de regering één en ander verduidelijken en de nieuwe, terughoudende rol van de NAM verduidelijken, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Deze leden menen dat de voorstellen van omkering van de bewijslast een sluitstuk dienen te zijn als het om de schade van aardbevingen gaat. De voorgestelde wijziging vereist wel, naar de mening van deze leden, dat de regels rondom schadeafwikkeling worden verhelderd.

Er is nog onenigheid over de afbakening van het gebied waarbinnen de omgekeerde bewijslast geldt, merken de leden van de SP-fractie op. Is nu definitief duidelijk dat schade aan woningen die (net) buiten dit gebied vallen, niet te wijten is aan gaswinning in Groningen? Zijn «vriend en vijand» het eens over de gekozen afbakening en de contouren?

De omgekeerde bewijslast geldt in Groningen. Maar er zijn andere ondergrondse activiteiten aan te wijzen die evenzeer zorgen voor verzakkingen c.q. bodemdalingen, met schade tot gevolg. Slachtoffers hiervan moeten het ook opnemen tegen zeer grote bedrijven. Waarom geldt voor deze mensen dan niet diezelfde omgekeerde bewijslast, zo vragen de leden van de SP-fractie.

In de Tweede Kamer is de Minister ingegaan op enkele vragen over verjaring. Vragen over een exploitant die is vertrokken, is overgenomen, is opgehouden te bestaan of failliet is gegaan, zijn nog niet beantwoord, constateren deze leden. Kan de regering aangeven hoe slachtoffers van mijnbouwactiviteiten alsnog hun schade kunnen verhalen op dergelijke exploitanten?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering toe te lichten waarom de omkering van bewijslast in het geval van gaswinning beperkt wordt tot de provincie Groningen. Waarom kiest de regering niet de lijn van Duitsland, waar de omkering van de bewijslast voor alle mijnbouwactiviteiten geldt?

Deze leden voorzien een niet gelijkwaardige behandeling van burgers die schade ondervinden door mijnbouwactiviteiten, omdat zij in Groningen een sterkere rechtspositie hebben dan in bijvoorbeeld Friesland. Hoe denkt de regering dit aan burgers in Friesland uit te leggen, in het geval van schade ten gevolge van gaswinning?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zouden graag zien wat de effecten zijn van de omkering van de bewijslast. Kan de regering aangeven of een evaluatie is voorzien en op welke termijn deze evaluatie plaatsvindt?

3. Natuur- en milieutoetsingscriteria bij vergunningen en gevolgen voor Drinkwatergebieden

Door de amendering is de werkingssfeer van richtlijn nr. 2023/30/EU7 aanzienlijk verbreed met natuur- en milieu toetsingscriteria, die de helderheid en uitvoerbaarheid niet ten goede komen volgens de leden van de VVD-fractie. Tevens is er daardoor sprake van een zogenaamde «nationale kop» op deze richtlijn. Bij herhaling hebben zij er op aangedrongen terughoudend te zijn met het aanbrengen van deze nationale koppen en dit slechts in uitzonderlijke situaties toe te passen.

Zij vragen de regering dan ook wat de toegevoegde waarde is van de verbreding van de werkingssfeer. Zijn deze waarborgen al niet verankerd in de omgevingsvergunningen en het winningsplan? En wat is de relatie met de (verwachte) Structuurvisie Ondergrond?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de hoofdlijn van wetsvoorstel 34 348, inclusief de wijzigingen die naderhand zijn ingevoerd. Zij behouden zorg over de vergunningsprocedure in termen van administratieve lastendruk en rechtszekerheid, nu sommige aspecten die bij vergunningverlening betrokken behoren te worden, op meerdere momenten en bij verschillende gelegenheden aan de orde zijn. Hoe is de regering voornemens om te gaan met de impact van het amendement Bosman c.s.8, waarmee vergunningverlening in een aantal opzichten weer op één moment wordt verlangd. Hoeveel momenten van besluitvorming blijven nu over? Wil de regering nog eens schetsen hoe zij consistentie, rechtszekerheid en een minimum aan lastendruk denkt te waarborgen in deze procedures? Worden dan alle aspecten, waaronder veiligheid, risico van schade, gevolgen voor de natuur respectievelijk voor het milieu afgewogen? Is er één moment waarop voor een aanvrager en andere belanghebbenden duidelijkheid ontstaat? Wat kan daarbij de invloed van een wisseling van de politieke leiding van het departement zijn? Rechtszekerheid dient immers ongeacht de «politieke kleur» van de Minister te zijn gewaarborgd, zo vinden de leden van de CDA-fractie.

Ook is bij amendement Dik-Faber c.s.9 het woord «ernstig» geschrapt merken deze leden op, waarmee in de beoordeling van aangevraagde vergunningen de afweging zich richt op het risico van schade zonder verdere inperking of precisering. Ook in bezwaar- en beroepsprocedures is deze inperking dus niet meer aan de orde, zo stellen deze leden. Hoe beoordeelt de regering deze aanvulling? Verwacht de regering dat dit een rem kan zijn op nieuwe activiteiten bij voorbeeld om aardwarmte te winnen, om schadelijke stoffen op te slaan, of om gas of olie te winnen op plaatsen waar dat goed mogelijk is, en heeft dat gevolgen voor de beleidsvoornemens op dit gebied?

In de voorliggende wetsvoorstellen vinden de leden van de fractie van D66 de uitwerking van de motie Jacobi/Van Veldhoven10 niet terug. De gewijzigde wet maakt het mogelijk om ruimtelijk beleid te voeren voor mijnbouwactiviteiten en daarbij vooraf gebieden uit te sluiten. Die uitsluitingen dienen dan eerst in de structuurvisie Ondergrond (STRONG) te worden opgenomen. Drinkwatergebieden zouden van mijnbouwactiviteiten moeten worden uitgesloten. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de regering op de uitwerking van genoemde motie.

De Minister heeft een heel scala aan instrumenten om een opsporingsdienst- of winningsvergunning te weigeren. De leden van de SP-fractie vernemen graag hoe de regering denkt deze instrumenten daadwerkelijk in te zetten om de veiligheid te waarborgen.

Drinkwatervoorziening is een nationaal belang, onderschrijven deze leden. Drinkwaterbedrijven kunnen echter slechts inbreng op een vergunningaanvraag leveren via de provincie, die slechts adviesrecht heeft. De beslissingsbevoegdheid ligt bij de Minister van Economische Zaken. Waarom is er blijkbaar voor gekozen om het nationaal belang van drinkwater ondergeschikt te maken aan de mijnbouwbelangen? Waarom is ervoor gekozen provincies adviesrecht te geven in plaats van instemmingsrecht?

Hoe gaat de monitoring van het diepe grondwater in watervoerende lagen voor de drinkwatervoorziening in zijn werk, vragen de leden van de SP-fractie. Worden er nulmetingen uitgevoerd bij voorgenomen mijnbouwactiviteiten?

De regering heeft het amendement Vos/Van Tongeren11 geschrapt en vervangen door een beperkter voorstel, constateren de leden van de GroenLinks-fractie. De regering acht het toetsingskader met het oog op milieu en veiligheid niet goed hanteerbaar bij de opsporings- en winningsvergunning, omdat bij de opsporingsvergunning de locaties nog niet bekend zijn, en bij de winningsvergunning de details van ondergrondse en bovengrondse installaties nog niet bekend zijn. Maar in het geval van opsporing is wel het gebied bekend, daar kan toch een toetsing van risico's voor milieu en veiligheid voor plaatsvinden? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierop van de regering. Datzelfde geldt voor de winningsvergunning: het gebied, de locatie en de ondergrond zijn bekend. De risico's voor milieu en veiligheid kunnen toch worden getoetst, zo vragen zij. Sterker, die risico's moeten toch worden getoetst? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting van de regering.

Heeft de regering overwogen een verplichte MER in de wet op te nemen bij boring voor opsporing of winning van delfstoffen, wanneer er sprake is van grootschalige mijnbouwactiviteiten? Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen deze leden een toelichting.

4. Gaswinning en beperking ontplooiing van opsporings- en winningsactiviteiten in de Waddenzee en Natura-2000 zeegebieden

De Tweede Kamer heeft bij amendement Vos c.s.12 de mogelijkheden om opsporings- en winningsactiviteiten te ontplooien in de Waddenzee, Natura-2000 zeegebieden en de Waddeneilanden ingeperkt. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een appreciatie van de regering van dit amendement. In hoeverre zal dat mogelijkheden om olie of gas in die gebieden op te sporen en winnen beperken of onmogelijk maken?

De regering heeft nu voor vijf jaar het volume van de gaswinning vastgesteld, merken de leden van de D66-fractie op. Waarom heeft de regering deze termijn gekozen, en waarom dit volume? Kan de regering deze leden inzicht geven in de Nederlandse verplichtingen rond gaslevering aan andere landen en het gemiddelde verbruik binnen Nederland van de afgelopen jaren? Co2ntramine («platform rond de diepe ondergrond en de energie van Noord-Nederland») wijst er op dat het Staatstoezicht op de Mijnen in januari 2013 had gesteld dat de bevingsschade niet meer op zal treden als de winning wordt gereduceerd tot 12 miljard kuub13. Een woordvoerder van Engie, het voormalige GDF Suez, stelt dat er inmiddels een overschot aan Gronings aardgas op de markt is.14 Beide beweringen leiden tot onrust. Deze leden willen graag helderheid van de regering ontvangen over de ontwikkelingen op de gasmarkt in relatie tot de winning.

Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer op 29 juni 201615 ontstaat onduidelijkheid over hoeveel gas er minimaal gewonnen moet worden om te voldoen aan de binnenlandse vraag, merken de leden van de SP-fractie op. Enerzijds wordt beweerd 12 miljard kuub, de Minister meent echter dat het dubbele nodig is. Deze leden vragen de regering wat het jaarlijks gemiddelde binnenlands gebruik is. Wellicht kan de regering ook ingaan op het gebruik tijdens bijvoorbeeld zachte en strenge winters? Wat zeggen de verschillende deskundigen hierover? Daarnaast vragen zij of de leveringszekerheid kan worden gegarandeerd zonder gas te winnen in Natura-2000 en Werelderfgoed-gebieden.

5. Staatstoezicht op de Mijnen en structuur Gasgebouw

De leden van de CDA-fractie herkennen zich in de kritiek van de Raad van State op de hybride positie van de inspecteur-generaal van de mijnen. De regering wil het Staatstoezicht op de Mijnen niet de positie van een ZBO geven, en beargumenteert dat alleen met een verwijzing naar het huidige regeringsbeleid. Er zijn echter wel uitzonderingen op dat beleid, ook op het beleidsterrein van het Ministerie van Economische Zaken zelf. Deze leden verwijzen onder andere naar de discussie over de status van de directeur-generaal van het CBS. Ook wijst de regering er op dat een ZBO aangewezen kan zijn als de staat zelf (markt)partij of belanghebbende op het betreffende beleidsterrein is. Dat lijkt volgens deze leden nu bij uitstek het geval te zijn op het gebied van mijnbouwactiviteiten. De staat is nota bene eigenaar van alle ondergrondse bodemschatten. Graag ontvangen zij dan ook een meer specifieke inhoudelijke argumentatie voor de keuze om het SodM niet tot ZBO ter maken. Zou de regering zulks niet alsnog moeten overwegen, vragen deze leden.

In de nu voorliggende voorstellen positioneert de regering het Staatstoezicht op de Mijnen opnieuw ten opzichte van het Ministerie van Economische Zaken. Een herziening van het hele gasgebouw is echter nodig. Dat wordt ook erkend door de regering. Eerder wees de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hier al op. Kan de regering de leden van de D66-fractie informeren wanneer zij deze voorstellen naar de Kamer stuurt?

De regering heeft in haar reactie16 op het onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) van 22 juli 2015 aangegeven dat het wenselijk is de structuur van het gasgebouw aan te passen, constateren de leden van de PvdD-fractie. De regering zal op basis van het Energierapport 2015 bepalen op welke wijze deze aanpassing zal worden vormgegeven. Kan de regering aangegeven hoe de herinrichting van het vordert?

6. Parlementaire behandeling

Wetgevingstechnisch verdient de behandeling in de Tweede Kamer bepaald niet de schoonheidsprijs, zo menen de leden van de CDA-fractie. Een treffend voorbeeld is de «overheveling» van in amendementen vervatte voorstellen van het ene naar het andere wetsvoorstel. Hoe beoordeelt de regering deze gang van zaken? Waarom heeft de regering de Tweede Kamer niet ervan kunnen overtuigen dat sommige amendementen eerder in wetsvoorstel 34 348 dan in voorstel 34 041 thuishoren? Waren de leden van de Tweede Kamer ervan op de hoogte dat het voorstel 34 348 in voorbereiding was? Heeft de regering overwogen de behandeling van beide hiervoor genoemde wetten parallel te laten verlopen, om genoemde problematiek te voorkomen?

7. Overige vragen en opmerkingen

De regering maakt een voorbehoud wanneer het gaat om het delen van bedrijfsvertrouwelijke gegevens en heeft een geclausuleerde informatieverplichting opgenomen in het gewijzigde wetsvoorstel17 constateren de leden van de SP-fractie. Zij vragen hoe de bedrijfsvertrouwelijke gegevens gedefinieerd worden en hoe wordt voorkomen dat (te) veel dingen onder die noemer worden geschaard.

De regering schrapt het amendement Van Tongeren/Vos18 waarin adviesrecht voor het college van B&W en het dagelijks bestuur van het Waterschap wordt geregeld. Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie een onderbouwing van de inperking van dit amendement

De regering heeft in haar reactie19 op het onderzoeksrapport van de OVV van 22 juli 2015 aangegeven de aanbevelingen uit het rapport over te nemen, merken de leden van de PvdD-fractie op. De hoofdconclusie in het rapport is dat de betrokken partijen niet zorgvuldig zijn omgegaan met de veiligheid van de Groningse burgers in relatie tot de door gaswinning veroorzaakte bevingen. In hoeverre zijn naar de opvatting van de regering de aanbevelingen van de OVV overgenomen in dit wetsvoorstel? En kan de regering aangegeven welke extra maatregelingen nog worden genomen naar aanleiding van de aanbevelingen van de OVV?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de reactie van de regering graag uiterlijk 7 oktober 2016 met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Gerkens

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Letter D heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 34 041.

X Noot
2

Samenstelling:

Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV) (vice-voorzitter), Gerkens (SP) (voorzitter), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA), Klip-Martin (VVD)

X Noot
3

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 041, nr. 43.

X Noot
4

Handelingen II, 2015–2016, 34 348, nr. 102, item 8, pagina 11–12.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 12.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 390, nr. 14.

X Noot
7

Richtlijn 2013.30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG zie: http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013L0030&rid=1

X Noot
8

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 348, nr. 68.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 348, nr. 64.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2013–2014, 27 625, nr. 319.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 36.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2015–2016, 34 348, nr. 103.

X Noot
15

Handelingen II, 2015–2016, 34 390 & 34 348, nr. 102, items 3 en 8.

X Noot
16

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 529, nr. 143.

X Noot
17

Zie: Kamerstukken I, 2015–2016, 34 348, A, Artikel III.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2014–2015, 34 041, nr. 38.

X Noot
19

Kamerstukken II, 2014–2015, 33 529, nr. 143.

Naar boven