34 390 Wijziging van de wet tot wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178), en wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de omkering van de bewijslast bij schade binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk in verband met aanpassing van de bepaling inzake een wettelijk bewijsvermoeden voor mijnbouwschade in Groningen en enkele andere bepalingen (Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen)

Nr. 14 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN JAN VOS EN WASSENBERG TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 7

Ontvangen 29 juni 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I worden vóór onderdeel A twee onderdelen ingevoegd, luidende:

A00

In het opschrift wordt «binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk» vervangen door: ontstaan door mijnbouwwerkzaamheden ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld.

A0

In de beweegreden wordt «binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk» vervangen door: ontstaan door mijnbouwwerkzaamheden ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld.

II

In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 177a als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Indien door mijnbouwwerkzaamheden ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld op basis van de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 1963, 126) verleende winningsvergunning fysieke schade ontstaat, die naar haar aard redelijkerwijze schade als gevolg van bodembeweging door die mijnbouwwerkzaamheden zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door die mijnbouwwerkzaamheden.

2. Het derde lid vervalt.

Toelichting

In de ons omringende landen is wettelijk geregeld dat de bewijslast voor de schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten bij de exploitant ligt. In Nederland is dit niet het geval. Hierdoor is de bewijslast bij schade die veroorzaakt is door onder andere gaswinning in Groningen neergelegd bij de slachtoffers. Indieners vinden het onacceptabel dat mensen die toch al niet gevraagd hadden om schade aan hun huis ook nog eens worden opgezadeld met de last om aan te tonen dat deze schade veroorzaakt is door de winningsactiviteiten van bedrijven. Het gevolg van de huidige situatie is immers dat burgers extra worden belast én dat er minder schade wordt vergoed. Deze problemen zijn meer dan genoeg duidelijk geworden bij de gaswinning in Groningen. Indieners stellen daarom voor de bewijslast om te draaien. Dit amendement regelt dat de bewijslast bij ontstane schade door mijnbouwactiviteiten wettelijk wordt neergelegd bij de mijnbouwmaatschappij.

In eerdere debatten met de Minister van Economische Zaken erkende de Minister de problemen wel die de huidige situatie oplevert voor de slachtoffers, maar wees het voorstel om de bewijslast om te keren af. In reactie op de motie-Ouwehand (TK 33 529 2014/15, nr. 78) heeft de Minister gesteld (TK, vergaderjaar 2014–2015, Handelingen 12-8-1) dat hij de bewijslast eigenlijk al bij de exploitant heeft gelegd door de Technische commissie bodembeweging een oordeel te laten vellen over de vraag of de schade is veroorzaakt door de aardbevingen en daarmee door de aardgaswinning, of dat er iets anders aan de schade ten grondslag ligt. In de praktijk blijkt dat deze route te weinig heeft opgelost voor de gedupeerden. Dat kan ook niet, zolang het aan de gedupeerden zelf is om te bewijzen dat zij recht hebben op een schadevergoeding.

Met dit amendement wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen in de Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ten eerste wordt het schadebegrip eenduidiger omschreven met de formulering «fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van dat mijnbouwwerk zou kunnen zijn.» Ten tweede wordt aangesloten bij de stelling van de Afdeling advisering van de Raad van State dat, indien «bij een groot aantal gelijksoortige gevallen vaststaat dat verreweg het grootste deel van die gevallen aan één bepaalde oorzaak moet worden toegeschreven», dit een argument kan zijn om de bewijslast om te draaien. De indieners veronderstellen dat dit het geval is bij grootschalige gaswinning, zoals deze in ieder geval onder het Groningenveld plaatsvindt. Het betreft hier schade in de provincie Groningen en in enkele gevallen in de aangrenzende provincies. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de derde opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State, namelijk dat geografisch beter afgebakend zou moeten zijn waar het bewijsvermoeden gaat gelden.

De terugwerkende kracht is buiten dit wetsvoorstel geregeld, namelijk in artikel 68a van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Dit wordt dus ook niet apart in dit amendement meegenomen. Dit betekent dat het bewijsvermoeden ook geldt voor lopende zaken die nog niet afgehandeld zijn, en ook voor zaken die nog gestart moeten worden. Het bewijsvermoeden geldt in beginsel niet in hoger beroep en bij afgehandelde zaken, tenzij de rechter hierover anders oordeelt.

Jan Vos Wassenberg

Naar boven