34 000 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015

Nr. 83 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 21 november 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 3 november 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015 – Onderdeel Jeugdzorg (Kamerstuk 34 000-XVI);

  • het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015 – Onderdeel Jeugdzorg (Kamerstuk 34 000-VI);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 oktober 2014 inzake Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015, onderdeel Jeugd en Sport (Kamerstuk 34 000-XVI) (Kamerstuk 34 000-XVI, nr. 31);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 september 2014 houdende de Reactie op de uitspraak c.q. het voorstel van de Kinderombudsman om een veiligheidscheck op te nemen in de zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking die in een instelling verblijven (Kamerstuk 24 170, nr. 149);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 7 oktober 2014 houdende Bevindingen regionale bijeenkomsten «Wmo en Jeugd op weg» en monitors van aanbieders (Kamerstuk 29 538, nr. 158);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 20 oktober 2014 over Voortgang Inkoop Jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 415);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 oktober 2014 houdende de reactie op de aangenomen motie van het lid Bergkamp c.s. over het inkoopproces in regio's (Kamerstuk 33 983, nr. 14);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 31 oktober 2014 over de uitkomsten van de monitor inkoop jeugdhulp (Kamerstuk 31 839, nr. 421);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 november 2014 houdende de reactie op de berichtgeving van Nieuwsuur van 28 oktober jl. «Kortingen zorg forser dan verwacht» (Kamerstuk 29 538, nr. 167);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 november 2014 houdende de reactie op het artikel «Adhd-kinderen vergeten bij decentralisatie» in de Telegraaf d.d. 3 november 2014 (Kamerstuk 34 000-XVI, nr. 29).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunisssen

Voorzitter: Lodders

Griffier: Teunissen

Aanwezig zijn negen leden der Kamer: Agema, Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Lodders, Siderius, Voordewind, Voortman en Ypma,

en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 17.15 uur.

De voorzitter: Dames en heren. Met enige vertraging open ik dit wetgevingsoverleg over het onderdeel jeugdzorg en aanverwante zaken van de begrotingen van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie. Ik heet de bewindspersonen, de heren Van Rijn en Teeven, van harte welkom. Ook welkom aan de Kamerleden en aan de mensen die op de publieke tribune of op een andere manier dit overleg volgen.

Dit overleg stond gepland van 17.00 uur tot 23.00 uur. Wij hebben enige vertraging opgelopen door het uitlopen van een ander overleg. Ik stel voor dat wij snel van start gaan. Ik wil de volgorde hanteren die we gewend zijn te volgen bij begrotingsbehandelingen. Ik zal de spreektijd aangeven als ik de leden het woord geef. Die spreektijd geldt voor eerste en tweede termijn gezamenlijk, inclusief het eventueel indienen van moties.

Ik stel voor dat wij ernaar streven om de eerste termijn van de zijde van de Kamer voor de dinerpauze af te ronden. Ik zal ruim interrupties toestaan met dien verstande dat ik ervan uitga dat de leden korte vragen zullen stellen.

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Siderius die spreekt namens de fractie van de SP. Zij heeft een spreektijd van elf minuten totaal.

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Rozengeur en maneschijn, dat is het beeld dat het kabinet schetst van de overheveling van de jeugdzorg naar gemeenten. Er worden moedwillig allerlei jubelverhalen de wereld ingestuurd dat het per 1 januari allemaal picobello is geregeld. Wij spelen echter met vuur. Kinderen met gedragsproblemen of verslavingen, slachtoffers van seksuele uitbuiting of kinderen met een licht verstandelijke beperking: in bijna zes van de tien gemeenten, 57%, is niets geregeld. Voor de gesloten jeugdzorg waarvoor een machtiging van de kinderrechter nodig is, JeugdzorgPlus, heeft slecht een op de vijf gemeenten op tijd de zorg ingekocht.

Elke deadline wordt door gemeenten overschreden. De Staatssecretaris breekt belofte na belofte. Na 1 augustus, 1 oktober en 1 november wordt de deadline nu verschoven naar 1 december. De SP wil dat we stoppen met experimenteren met kinderen. Toon daadkracht! Ik vraag de Staatssecretaris of hij nu eindelijk zal ingrijpen of moet ik mijn motie waarin de regering wordt opgeroepen dat te doen, morgen in stemming brengen om te bereiken dat kwetsbare kinderen hun behandeling niet per 1 januari hoeven te staken of zelfs op straat komen te staan? Dit is echt onaanvaardbaar.

Jeugdzorginstellingen hebben geen enkele zekerheid over de zorg die zij per 1 januari kunnen en mogen leveren. Dit geeft geen vertrouwen in de sector en voor de jeugdhulpverleners. Vorige week hoorden wij nog dat 40 medewerkers van Intermetzo op straat staan, vandaag gaat het om 100 mensen bij de jeugdzorg in Noord-Holland. Door de vertragingen en het aanhoudende gekibbel tussen gemeenten en jeugdzorgaanbieders over de budgetten is er geen financiële zekerheid en dat zorgt ervoor dat er ook geen continuïteit van zorg is.

Bovendien is de toegang tot de jeugdzorg in een deel van de gemeenten gewoon niet goed geregeld. Zal de Staatssecretaris een garantstelling afgeven aan jeugdzorginstellingen die door vertraging in het inkoopproces in de problemen komen? Als de Staatssecretaris dit niet wil, zal de SP daar een motie over of een voorstel voor indienen. Is de Staatssecretaris bereid om de gemeenten die een en ander niet op orde hebben, bijvoorbeeld de toegang tot de zorg, tot de orde te roepen en aanwijzingen te geven?

Een ander punt van zorg is de overgang van jongeren in de jeugdhulpverlening die meerderjarig worden. Voor zorg waarvoor geen volwassenenvariant bestaat, moeten gemeenten een voorziening treffen, maar er is niets geregeld. Dit geldt bijvoorbeeld voor pleegzorg of voor kinderen op een internaat. Wij moeten de gemeenten maar op hun blauwe ogen geloven.

Uit onderzoek blijkt ook dat jeugdhulpverlening en wat daarna komt, niet goed op elkaar aansluiten. Welke maatregelen zal de Staatssecretaris nemen om zijn beloften niet te breken?

Of er nog niet genoeg kommer en kwel is in de jeugdzorg, heeft de regering nu het voornemen om de justitiële jeugdinrichting Amsterbaken rücksichtlos te sluiten. Daarmee verdwijnen in Amsterdam 80 plekken voor jongeren, vaak met een licht verstandelijke beperking, die worden verdacht van een delict. Driekwart van de jongeren in Amsterbaken komt uit de regio. De burgemeester van Amsterdam luidt dan ook de noodklok. Hij ziet grote problemen voor de resocialisatie van deze jongeren als ouders en anderen in de omgeving niet meer kunnen deelnemen aan het behandelplan.

De directeuren van alle jeugdinrichtingen werken aan een toekomstvisie voor de jeugdinrichtingen. Is de Staatssecretaris bereid om geen onomkeerbare stappen te zetten voor de sluiting van jeugdinrichtingen voordat deze directeuren hun toekomstvisie hebben gepresenteerd?

Tot slot vraag ik aandacht voor de 33.000 kinderen in Nederland die in sobere opvangcentra worden opgevangen. De stichting Het Vergeten Kind maakt zich hard voor deze kinderen, opdat zij niet meer in leefgroepen of de daklozen- of crisisopvang worden opgevangen. De Kamer heeft een voorstel hiertoe van de SP van juni jongstleden aangenomen. Wij zijn vier maanden verder, maar er is nog niets gebeurd. Wordt het niet eens tijd dat de Staatssecretaris aan de slag gaat met de uitvoering van deze motie?

De voorzitter: Ik geef nu het woord aan mevrouw Van der Burg die spreekt namens de fractie van de VVD. Zij heeft een spreektijd van 19 minuten totaal.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Voor dit wetgevingsoverleg staat een hele serie aan zeer uiteenlopende onderwerpen, brieven en rapporten geagendeerd. Ik zal mij in mijn bijdrage vandaag op vier hoofdonderwerpen richten: de voortgang, transitie en transformatie van het jeugdstelsel, taaloffensief, jeugdcriminaliteit en waarheidsvinding.

De Nederlandse jeugd is volgens een recent rapport van UNICEF de gelukkigste, meest welvarende en best opgeleide jeugd ter wereld. Daar is de VVD trots op. Tegelijkertijd zijn er echter ook kinderen en jongeren waarmee het even of langere tijd niet goed gaat. Zij worden bijvoorbeeld thuis mishandeld, hebben een beperking of een stoornis of zijn het criminele pad op gegaan. Deze jongeren hebben onze ondersteuning, zorg en bescherming nodig. Voor het deel dat het criminele pad op gaat, zijn ook straffen nodig.

Wij staan aan de vooravond van een heel grote hervorming van de ondersteuning en bescherming van en de zorg voor onze jeugd. Die hervorming is hard nodig. Wat deze jongeren nodig hebben, moet daarbij centraal staan en niet wat de zorgaanbieders toevallig aanbieden. Het is belangrijk dat zij echt worden geholpen om hun problemen de baas te worden. De VVD wil ervan af dat kinderen deels onnodig uit huis worden geplaatst of ver weg van huis in een instelling worden behandeld. Het is belangrijk dat zij snel en, als het enigszins kan, in hun eigen omgeving worden ondersteund. In het kader van deze hervorming zien wij gelukkig al veel positieve ontwikkelingen. Bijvoorbeeld in Rotterdam waar inmiddels een werkwijze is ontwikkeld die na 1 januari 2015 in heel Rotterdam zal worden gebruikt en waarmee een op de drie uithuisplaatsingen van kinderen wordt voorkomen. Dat voorkomt ongelooflijk veel verdriet bij kinderen en ouders.

Een ander voorbeeld is Horizon, een organisatie die ervoor zorgt dat jongeren die in een instelling zijn geplaatst en 18 jaar worden, tijdig worden voorbereid op het weer naar huis gaan, bijvoorbeeld door een kamerbegeleidingsproject. Zij worden door een ervaringsdeskundige als sidekick ondersteund. Vaak gingen en gaan jongeren die 18 worden zonder enige begeleiding naar huis. Ze zijn uitbehandeld; zij komen soms zelfs op straat terecht.

Gelukkig komt er verandering in deze situatie. Deze transitie biedt ruimte voor dit soort initiatieven. Dit zijn slechts enkele voorbeelden om te illustreren waarom de hervorming van de jeugdhulp zo broodnodig is en waarom – in tegenstelling tot wat wel wordt beweerd – met die hervorming een wereld is te winnen voor onze jongeren en hun ouders.

Ik kom nu op de voortgang van de hervorming van het jeugdstelsel. Er is een berg werk verzet door de verantwoordelijken en de medewerkers van de gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Rijk en de jeugdhulpaanbieders, maar ook door ouders en kinderen. Ik spreek daar mijn waardering voor uit. Met heel veel enthousiasme en overtuiging heeft men gewerkt om de ondersteuning van en de zorg voor onze jeugd per 1 januari 2015 goed te regelen. Ik stel vast dat dit zijn vruchten heeft afgeworpen. Dit neemt niet weg dat er nog veel moet gebeuren.

Ik begin met de stand van zaken bij de inkoop en het afsluiten van de contracten. Het ziet ernaar uit dat de meeste gemeenten de zorg voor en de ondersteuning en bescherming van jongeren hebben geregeld. De VVD verwacht dat waar dit nog niet het geval is, alle betrokken partijen hun schouders eronder zetten en dat er per 1 januari aanstaande geen kind tussen wal en schip valt. Willen de Staatssecretarissen toezeggen hierop toe te zien en willen zij, indien nodig, hun bevoegdheden aanwenden om dit te regelen?

In de tweede plaats de JeugdzorgPlus. In sommige regio's, Noord-Nederland en mogelijk ook in Zuidwest-Nederland, is er een duidelijk probleem met de JeugdzorgPlus en de frictiekosten door vastgoed. Gemeenten zijn niet bereid om deze vastgoedkosten geheel voor hun rekening te nemen en daarmee de kwaliteit van de JeugdzorgPlus in hun regio's onder druk te zetten. De VVD is van mening dat de Staatssecretaris van VWS, die tot nu toe verantwoordelijk is voor de JeugdzorgPlus, hier in lijn met het advies van de Transitie Autoriteit Jeugd de financiering van het vastgoed moet oplossen. Kan hij toezeggen dat dit op zeer korte termijn, liefst nog deze week, gebeurt, zodat de inkoop JeugdzorgPlus in ieder geval in Noord-Nederland kan verdergaan?

Mevrouw Agema (PVV): Dit is een veelbelovend verzoek namens de VVD-fractie. Mijn fractie heeft daar eerder ook om gevraagd, maar er werd tegen haar moties gestemd. Aan welke dekking denkt mevrouw Van der Burg en aan welk bedrag?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Als problemen niet oplosbaar zijn of niet lijken te zijn, dan kijkt mijn fractie daarnaar en niet naar een generiek beeld. In dit geval lijkt het erop dat de Transitie Autoriteit Jeugd constateert dat daar een probleem is. Daarom zeg ik ook dat dit «in lijn» met het advies van de Transitie Autoriteit moet worden opgelost. Als de Transitie Autoriteit zo'n advies uitbrengt, moeten er financiële middelen zijn om dat op te lossen, dat hebben wij met elkaar geregeld.

Mevrouw Agema (PVV): Dit is een leeg antwoord. Ik zal de vraag anders stellen. De betrokken organisaties geven aan dat er een bedrag van zo'n 250 miljoen nodig is om de frictiekosten te bestrijden. Is de VVD bereid om dat bedrag op tafel te leggen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Daarom heb ik zojuist duidelijk gezegd dat het om specifieke plekken gaat waar het niet lukt om die frictiekosten voldoende omlaag te brengen. In Noord-Nederland hebben wij bijvoorbeeld te maken met zo'n mogelijk specifiek probleem. Het gaat dan niet over de bedragen waarover mevrouw Agema spreekt, maar over veel kleinere bedragen. Wij hebben de Transitie Autoriteit Jeugd nu juist opgericht om te bezien of er sprake is van een echt probleem. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd om daarnaar te kijken en ervoor te zorgen dat het probleem wordt opgelost opdat ook daar JeugdzorgPlus kan worden ingekocht.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dit is geen volledig leeg antwoord, maar ik wil wel iets meer vulling van de VVD hebben. Het probleem waarmee wij hier te maken hebben, is een vastgoedprobleem. Het vastgoed drukt zodanig op de begroting dat dit tot problemen leidt bij de transformatie. Als mevrouw Van der Burg aan de Staatssecretaris vraagt om met een oplossing te komen, betekent dit dan ook dat zij erkent dat dit vastgoedprobleem eigenlijk een rijksprobleem is en dat dit ook een bijzondere verantwoordelijkheid van het kabinet inhoudt?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik constateer dat het op een aantal plekken na de onderhandelingen tussen gemeenten en instellingen kennelijk niet mogelijk is om een bepaald probleem op te lossen terwijl de instelling als zodanig wel levensvatbaar is. Dit is typisch iets waarnaar de Transitie Autoriteit Jeugd moet kijken en waarover zij moet adviseren. Dan is er ook een mogelijkheid om zo'n probleem eventueel op te lossen en de continuïteit van de zorg voor de kinderen die het betreft, te regelen. Dit probleem lijkt zich bijvoorbeeld voor te doen in Noord-Nederland. Daarom vraag ik de Staatssecretaris om dit op te lossen. Ik wacht zijn antwoord af.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Dan ben ik ook heel benieuwd naar het antwoord van de Staatssecretaris. Ik heb begrepen dat er in ieder geval geen probleem is met de inhoud van de zorg. Het probleem zit echt in het vastgoed en als dat dit een probleem kan worden voor de zorg, vraagt de VVD aan het kabinet om dit op te lossen opdat er snel een contract kan worden gesloten, zo vat ik het antwoord van mevrouw Van der Burg op.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik meen dat ik duidelijk heb gezegd dat de Transitie Autoriteit Jeugd juist is opgericht om in specifieke gevallen, dus niet generiek, na te gaan hoe de continuïteit van de zorg kan worden gewaarborgd.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dit werd in juni al bekend. Het is in augustus bij VWS en bij de aankomende Transitie Autoriteit Jeugd gemeld. Toen de Transitie Autoriteit Jeugd op 1 oktober aan het werk ging, is het nog eens gemeld. Tot op de dag van vandaag is dit echter nog niet opgelost. Wanneer is de fractie van de VVD tevreden? Is zij het met de CDA-fractie eens dat dit toch wel een heel erg voorbeeld is van een probleem waarmee de Staatssecretaris de gemeenten opzadelt en dat hij hen vervolgens niet adequaat helpt om dit op te lossen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij hebben sinds 1 oktober de Transitie Autoriteit Jeugd. Daar kunnen zaken worden gemeld en worden uitgezocht. De instelling moet haar uiterste best doen, ook om te voorkomen dat er onnodig kosten onder de transitie worden geschoven. Ik heb gevraagd om een reactie van de Staatssecretaris; ik heb hem gevraagd dit snel op te lossen. Dat lijkt mij een duidelijke vraag. Ik wacht eerst zijn antwoord af. Ik vind dit geen voorbeeld van problemen op het bord van de gemeenten schuiven. Je onderhandelt eerst en als daar iets uitkomt, is het niet voor niets mogelijk dat instellingen zich tot de Transitie Autoriteit Jeugd richten. Ook gemeenten kunnen melden dat zo'n probleem zich voordoet. Dat lijkt mij de koninklijke weg en daarom stel ik het hier aan de orde om na te gaan hoe het ermee staat.

Mevrouw Keijzer (CDA): Maar dit probleem is ontstaan doordat in het verleden door de Haagse politiek werd gezegd: ga daar mooi bouwen. Het ziet er ook allemaal prachtig uit. Het wordt op een gegeven moment duidelijk dat dit tot problemen leidt bij de contractering door het geld dat nu meekomt. Ik heb van de noordelijke gemeenten begrepen dat zij dit al in augustus hebben gemeld bij VWS. Dan zou de Staatssecretaris ons vandaag toch moeten kunnen vertellen hoe de oplossing eruit ziet die hij daar gisteren heeft geregeld?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vind het verheugend dat mevrouw Keijzer erop wijst dat er in Den Haag door het kabinet-Balkende IV is geregeld dat er zo veel moest worden gebouwd. Er is toen heel veel nieuw vastgoed gebouwd. Ik vind het een goede zaak dat mevrouw Keijzer dat erkent.

Mevrouw Keijzer (CDA): Zeker. En nu?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik vraag nu aan de Staatssecretaris of hij dit probleem op zeer korte termijn kan oplossen, want wij hebben er allemaal belang bij dat de JeugdzorgPlus ook in het Noorden kan worden ingekocht. Ik wacht eerst het antwoord van de Staatssecretaris af, zo hoort dat in de Kamer.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ten derde, de dyslexiezorg. De gemeenten in de regio Groningen geven aan dat zij er niet voor kunnen zorgen dat er op dit vlak geen kind tussen wal en schip valt. Wat is hier het probleem? Hoe willen de Staatssecretarissen dit met de regio oplossen?

Ten vierde, het probleem van kinderen met ADHD die door kinderartsen worden behandeld. Wil de Staatssecretaris van VWS toezeggen dat deze kinderen in 2015 de zorg krijgen die zij nu ook hebben, zoals ook in de Jeugdwet is vastgelegd?

Ten vijfde op dit onderwerp: kunnen de bewindslieden hier nog eens luid en duidelijk uitspreken dat professionals in bijvoorbeeld de gehandicaptenzorg in 2015 niet geregistreerd kunnen zijn in het Kwaliteitsregister Jeugdzorg en dat zij gewoon kunnen worden gecontracteerd? Dat is voor betrokkenen erg belangrijk, omdat gemeenten dit nu kennelijk nog onvoldoende weten. Ik krijg graag luid en duidelijk een bevestiging in dit debat.

Ik kom nu bij mijn tweede hoofdonderwerp van vandaag. Een goede beheersing van de Nederlandse taal is een basisvoorwaarde voor zelfontwikkeling, een goede opleiding en een goede baan. Kortom, voor deelname aan onze samenleving. De VVD vindt het belangrijk dat kinderen gelijkwaardige kansen krijgen en niet al bij voorbaat op een onnodige achterstand staan in hun leven. Het blijkt dat kinderen die eenmaal een taalachterstand hebben, deze vrijwel niet inlopen op de basisschool. Zij hebben daar in hun latere functioneren veel last van. In Nederland zijn er zo'n 1,3 miljoen, soms staat er 1,5 miljoen, laaggeletterden, mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Onder kinderen is dit gemiddeld zo'n 5%. De VVD vindt dit veel te hoog. Zij dringt erop aan dat het kabinet werk maakt van een taaloffensief om hierin verandering te brengen. Hiertoe zal ik samen met mijn collega's Anne Mulder, die verantwoordelijk is voor vve en kinderopvang, Karin Straus, die onderwijs en passend onderwijs doet, en Malik Azmani, die als woordvoerder integratie voor zijn rekening neemt, een aantal voorstellen doen. Mijn voorstellen doe ik hier. Ik pleit hier voor het zo vroeg mogelijk signaleren van taalachterstanden en de diverse oorzaken daarvan, zoals een taalontwikkelingsstoornis, een beperking, opgroeien in een taalarme omgeving en het niet veilig gehecht zijn van een kind aan zijn ouders. Uit alle onderzoeken blijkt dat hoe vroeger gesignaleerd, hoe beter een taalachterstand voorkomen kan worden. Nu komen vrijwel alle kinderen van 0 tot 4 in Nederland op vrijwillige basis bij het consultatiebureau. Daar wordt nu al gekeken naar de spraak- en taalontwikkeling bij de tweejarigen. Op allerlei manieren blijkt dat dit beter kan en met meer oog voor de oorzaak van de taalachterstand, zodat adequaat gewerkt kan worden aan het verminderen daarvan. Is de Staatssecretaris bereid om de VVD toe te zeggen dat hij met de deskundigen in overleg gaat over hoe dit het best vorm kan worden gegeven en dat hij in het voorjaar met een voorstel komt voor een beter screeningsinstrument op 2-jarige leeftijd bij alle consultatiebureaus, met aandacht voor de achterliggende oorzaak van de taalachterstand? Is de Staatssecretaris daarnaast bereid om met de deskundigen in overleg te gaan over hoe deze informatie, als dat nodig is, de basis kan zijn voor doorverwijzing naar bijvoorbeeld effectieve wijzen om de taalachterstand in te lopen? Denk bijvoorbeeld aan de VoorleesExpress en de vve's. Op dit punt krijg ik graag een toezegging.

Mevrouw Bergkamp (D66): Mijn vraag gaat niet over taalachterstand, hoe belangrijk ik het ook vind dat daaraan wordt gewerkt. Mijn vraag is of de VVD verder ingaat op onderwerpen met betrekking tot de decentralisatie. De VVD geeft een aantal belangrijke onderwerpen en specifieke groepen aan om een aantal dingen op te lossen, maar in het hele verhaal ontbreekt het feit dat de gemeenten de afgelopen periode hebben moeten onderhandelen op basis van onjuiste en niet-actuele data en gegevens. Ik heb de afgelopen periode met heel veel wethouders gesproken die zeggen dat zij moeten sturen op basis van mist. Is de VVD het met mij eens dat het goed zou zijn om volgend jaar in overleg met de VNG te bekijken wat de aannames zijn geweest en of die aannames kloppen, een goede analyse te maken van de autonome groei in 2013 en 2014, van het woonplaatsbeginsel, dat nog steeds niet is uitgekristalliseerd, en van de stelselwijzigingen en vervolgens met een advies te komen voor een oplossing vanuit de stelselverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris? Dit is een heel groot en belangrijk onderwerp en ik maak mij hier grote zorgen over. In het betoog van de VVD hoor ik die bezorgdheid niet. Ik hoop dat de VVD daar iets over kan zeggen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij hebben we al veel debatten gehad over de stelselherziening. Ook dit punt is daarbij in verschillende vormen langsgekomen. Ik heb ook begrepen dat de Staatssecretarissen over bijvoorbeeld de bovenregionale gespecialiseerde zorg afspraken hebben gemaakt met de gemeenten, ook over het daar spelende woonplaatsbeginsel. Het lijkt mij dat die partijen afspraken moeten maken. Als daar in de toekomst problemen uit voortvloeien, zullen wij daar kennis van nemen en daar een debat over voeren. Ik ga met betrekking tot die onderhandelingen tussen de gemeenten en het Rijk, die het op dit punt met elkaar eens zijn, nu echter niet vooruitlopen op allerlei zaken die volgend jaar zouden kunnen gebeuren.

Mevrouw Bergkamp (D66): Daar ben ik het natuurlijk helemaal mee eens: je moet de onderhandelingen nu absoluut niet verstoren. Daarom gaf ik aan dat mijn punt betrekking heeft op volgend jaar: we zouden volgend jaar een datum moeten bepalen waarop de Staatssecretaris in overleg gaat met de VNG om te bekijken of er onvoorziene factoren zijn. Ik hoor echt van bijna alle wethouders dat zij zijn uitgegaan van schattingen. Daar maak ik mij zorgen over, want de gemeenten zijn op basis daarvan verplichtingen aangegaan en er zijn veel contracten afgesloten. Het zou rust in die discussie brengen als we vandaag met elkaar zouden zeggen dat we volgend jaar een moment bepalen, dat de Staatssecretaris de Kamer daarover gaat informeren en dat hij vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid met een heldere analyse en oplossing komt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dan stel ik voor dat mevrouw Bergkamp die vraag aan de Staatssecretaris stelt. Ik constateer dat in die overleggen, ook over de bovenregionale gespecialiseerde zorg, bijvoorbeeld is afgesproken dat heel goed wordt bekeken waar zaken afgebouwd moeten worden of juist niet. Ook daarover zijn afspraken gemaakt en ik ben daar heel benieuwd naar. Daar hebben we het een paar weken geleden over gehad. Volgens mij is dit niet het laatste debat over de stelselherziening. Het lijkt mij dus zaak om hier op dat moment over te spreken.

Ik ga verder met mijn derde onderwerp, de jeugdcriminaliteit. Dit wetgevingsoverleg gaat niet alleen over de ondersteuning en zorg voor kinderen, maar ook over het ervoor zorgen dat kinderen niet ontsporen en, als dat toch gebeurt, hoe zij gecorrigeerd moeten worden door taakstraffen en, als ultimum remedium, gevangenisstraf. Het gaat goed met de aanpak van de jeugdcriminaliteit in Nederland. De jeugdcriminaliteit neemt substantieel af, niet één jaar maar jaren achter elkaar, met 9% per jaar. Dat is een trend en dat is goed nieuws; dat mag ook weleens gezegd worden. Dat komt onder andere doordat de aanwas van jongeren onder de 12 jaar wordt voorkomen door bijvoorbeeld de inzet van jeugdpreventieteams en door de ProKid-methode, zodat problemen en risico's tijdig gesignaleerd en aangepakt kunnen worden. De afname wordt ook veroorzaakt door de gerichte aanpak van problematische jeugdgroepen, waaronder criminele jeugdgroepen en veelplegers, door de bewindslieden van Veiligheid en Justitie. Dit is een mooi resultaat.

Naar de mening van de VVD-fractie kan het echter nog beter. Het is bekend dat crimineel gedrag bij jongeren zeer effectief kan worden ontmoedigd door het afpakken van hun buit. Juist veelplegers die straatroof en woninginbraken met geweld op hun kerfstok hebben, worden hard geraakt als hun opbrengst – in de straattaal: hun «blingbling» – wordt afgepakt. Kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de VVD toezeggen dat deze «afpakaanpak blingbling» consequent toegepast gaat worden bij jonge criminele veelplegers van 12 tot 18 jaar? Het is namelijk bekend dat hoe jonger je dit gedrag stopt, hoe effectiever het is. Kan hij aangeven op welke wijze hij dit gaat doen, dus welke vormen hij hiervoor kiest, en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten, juist bij deze leeftijdsgroep?

Mevrouw Ypma (PvdA): Is dit niet allang geregeld? Minister Opstelten heeft in het debat over criminaliteit volgens mij allang toegezegd dat dit gebeurt en dat ook spullen zoals scooters afgenomen kunnen worden van jongeren. Ik vraag mij dus af wat de noodzaak is om dit hier nogmaals te vragen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, wetgevingstechnisch kan het. De vraag is of dit op dit moment de prioriteit heeft die dit wat mijn fractie betreft zou moeten hebben, juist bij de jeugdige veelplegers. Omdat we uit onderzoek en pilots weten dat dit juist voor de zojuist door mij genoemde veelplegers zo effectief is, willen wij op dit punt een extra inzet en willen wij daar ook over geïnformeerd worden. Wij willen gewoon weten wat er met betrekking tot die groep wordt gedaan en wat het effect daarvan is. Dat vraag ik de Staatssecretaris. Ik denk dat de PvdA-fractie daar ook zo over denkt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ook de PvdA wil de norm bevestigen dat misdaad niet loont. Ik vraag mij alleen af of het nodig is om dit nogmaals te vragen, want volgens mij kan dit allang. Het klopt helemaal dat wij dit allebei willen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij kun je dit niet genoeg benadrukken. Het is ook bekend dat misdaad niet loont. Deze methode wordt toegepast bij volwassen veelplegers en kan worden toegepast bij de jeugd, maar wij willen dat er nog een extra inzet wordt gepleegd met betrekking tot de jeugd, juist bij de 12- tot 18-jarigen. We weten immers dat, als gedrag eenmaal is ingesleten, het heel moeilijk is om daar afscheid van te nemen. Hoe eerder we de opbrengsten afpakken en daarmee duidelijk maken dat hun gedrag niet loont en hoe eerder zij dit voelen, hoe beter. Dat is eigenlijk de inzet van dit debat.

Mijn laatste punt betreft de waarheidsvinding. Samen met D66 heb ik via een amendement de waarheidsvinding in de rapportages van de Bureaus Jeugdzorg en de verzoekschriften van de Raad voor de Kinderbescherming in de Jeugdwet laten verankeren. Het amendement regelt niet alleen dat deze rapportages en verzoekschriften niets anders dan de volle waarheid bevatten, maar ook dat feiten duidelijk gescheiden worden van meningen en bevindingen. Ook is vastgelegd dat professionals die daar niet toe bevoegd zijn, geen uitspraken mogen doen zoals «moeder heeft borderline». Vorig jaar heb ik de toezegging gekregen dat de Inspectie Jeugdzorg hierop gaat toezien. Hoe staat het met het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op al deze punten? Wat zijn de bevindingen van de Inspectie Jeugdzorg en hoe vaak heeft zij ingegrepen?

De jeugd is onze toekomst. Het is dan ook mooi dat de Nederlandse jeugd tot de gelukkigste, best opgeleide, welvarendste en gezondste ter wereld behoort. Dat is alle reden om er hard aan te werken om dit samen met ouders, kinderen en professionals zo te houden en verder te verbeteren voor degenen voor wie dit even of langere tijd niet geldt, want zij hebben onze zorg en ondersteuning nodig.

De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan mevrouw Keijzer, schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter: Het woord is aan mevrouw Keijzer. Zij heeft een spreektijd van elf minuten voor de eerste en tweede termijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. In de voorbereiding van deze vergadering ging de afkorting «GTST» door mijn hoofd. De liefhebbers weten meteen wat ik bedoel: Goede Tijden, Slechte Tijden, een soap die al 25 jaar op de Nederlandse tv te zien is. Heel veel mensen kijken daar bijna elke avond naar. Waar heb je het met «Goede Tijden, Slechte Tijden» over als je het over de jeugd hebt? Je hebt het dan zeker ook over goede tijden, want met heel veel jongeren gaat het buitengewoon goed in dit land. De Nederlandse kinderen zijn zo'n beetje de gelukkigste kinderen van de wereld.

De slechte tijden lijken er nu echter ook aan te komen. Dat heeft te maken met het feit dat een aantal dingen niet goed gaan in een transitie waarmee in politiek opzicht bijna iedereen het eens is, namelijk de overdracht van de jeugdzorg aan de gemeenten. Waar komt dat nou door? Volgens de CDA-fractie komt dat doordat er onduidelijkheid is over persoonsgegevens, over budgetten, over de vraag welke groepen een pgb krijgen en over de vraag welke personen per gemeente in aanmerking komen voor budgetten. Wie valt er onder het overgangsrecht? Enzovoort, enzovoort. Zo langzamerhand vraag ik mij af of dit de schuld is van de gemeenten. Luisterend naar de Staatssecretarissen, zou je denken dat dit zo is, maar ik vraag mij af of dit klopt. Volgens mij ligt een belangrijke oorzaak bij de manier waarop deze hele transitie wordt aangevlogen. Deadlines worden niet gehaald door sommige regio's. Wat gaan de Staatssecretarissen daaraan doen? Krijgen deze regio's te maken met de interventieladder en wat levert dat dan op? Ik heb eerder, rond de zomer, bepleit om over te gaan tot aanwijzingen, maar zo langzamerhand denk ik dat dit geen enkele invloed heeft. De Staatssecretarissen hebben het formele aanwijzingsinstrument immers weliswaar niet gebruikt, maar met alle gesprekken en verzoeken die er zijn geweest, is dat de facto wel gebeurd.

Wat moet er nu dan gebeuren? Zijn de Staatssecretarissen bereid om niet elke keer te zeggen dat er wél duidelijkheid is over gegevens en dat zij wél de juiste informatie hebben verschaft, maar om eens daadwerkelijk om de tafel te gaan zitten met die gemeenten? Waar zit het verschil? In de uitzending van Nieuwsuur hoorden we mensen – niet de minste – die bekend zijn met de inkoop, zeggen dat de gegevens niet kloppen. Dan kun je toch niet net doen alsof dat niet zo is? Ook in de brief die wij vanmorgen hebben gekregen, staat wéér dat de gegevens overeenkomen met de eerder verstrekte beleidsinformatie. Voor gemeenten is dit zo langzamerhand een niet te nemen hobbel. Voor de kwetsbare kinderen die dit betreft, gaat dit straks leiden tot het niet krijgen van zorg die zij zo nodig hebben. Ik krijg nu dus graag niet een verdedigende reactie van de Staatssecretaris; ik hoor graag wat hij gaat doen om die duidelijkheid wel te verschaffen.

In het algemeen overleg van 24 september is gesproken over de transitiecommissie. De Staatssecretaris zou bekijken hoe de expertise van de transitiecommissie, de commissie-Geluk, ondergebracht kan worden in de Transitie Autoriteit Jeugd, waarvan de opdracht mogelijk anders geformuleerd zou moeten worden. Hoe staat het daarmee? Vanmorgen was de heer Geluk in De Telegraaf weer zeer inhoudelijk en legde hij de vinger volgens mij op een zere plek waarover ik in deze overleggen al eerder heb gesproken: als je overal in Nederland contracten hebt, is dat mooi, maar wat staat er dan in die contracten? Is dat iets waar je straks op kunt bouwen? Daarop krijg ik graag een reactie van de Staatssecretaris. Zijn dat ook inhoudelijk de juiste contracten of zijn dat niet meer dan raamcontracten? En gaat dit straks bij de voorjaarsnota's van gemeenten niet leiden tot grote financiële problemen, omdat zij nou eenmaal contracten hebben gesloten «in de mist», zoals mijn collega Bergkamp zojuist zo mooi zei?

Er is grote onzekerheid. We krijgen steeds meer mails van ouders die aangeven dat het tot nu toe niet goed loopt met de uitvoering. Kan de Staatssecretaris aangeven waar ouders en jeugdigen met hun klachten terechtkunnen? Hebben zij een loket waar zij heen kunnen? De publiciteitscampagne die anderhalve week geleden is gestart, is prachtig. Ik vind de filmpjes beeldschoon, maar het taalgebruik is verhullend. De boodschap lijkt een beetje te zijn: gaat u maar rustig slapen; er verandert niet zoveel. Is dat zo? Zou het niet veel beter zijn geweest als ook vanuit het Ministerie van VWS zou zijn gezegd: dames en heren, u gaat iets merken; er gaat iets veranderen, want we moeten bezuinigen en het wordt minder. Waarom is daar niet voor gekozen? De politiek leider van de PvdA deed dat wel op zijn partijcongres. De onzekerheid in de toekomst voor zijn dochter kwam daarbij aan de orde. Twee dagen voor de gemeenteraadsverkiezingen gaf hij garanties af. Wat is het nou? Komt het allemaal goed, blijft het hetzelfde of gaat het wel mis?

Ik kom bij de vergeten groepen, allereerst de 10.000 complex meervoudig gehandicapte kinderen. Voor hen is er een mooie oplossing gekomen. Ik heb de Staatssecretaris daar al complimenten voor gegeven, maar er wachten nog heel veel ouders op een brief die duidelijkheid moet geven, zodat zij weten wat er straks aan de orde is. Wat kan ik die ouders zeggen? Wanneer krijgen zij duidelijkheid?

Er blijkt een nieuwe vergeten groep te zijn. Het ministerie was blijkbaar vergeten dat in de jeugd-ggz ook kinderen zitten die tweedelijnszorg krijgen. Het zou hierbij gaan om meer dan 15.000 kinderen die in een ziekenhuis behandeld worden. Kan de Staatssecretaris aangeven wat hij hieraan gaat doen? Zijn alle financiële middelen die de zorgverzekeraars beschikbaar hebben voor ggz voor jongeren onder de 18, overgegaan naar de gemeenten? Vanmorgen heb ik via de procedurevergadering een aantal vragen gesteld. Het stoort mij een beetje dat daarop niet wordt ingegaan in de brief die vervolgens is gekomen. Daarom stel ik die vragen vandaag nog maar eens. Ik heb het over de ADHD-kinderen, zoals zij vandaag in De Telegraaf worden genoemd. Sinds wanneer is dit bekend en waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Waar zit het budget voor deze kinderen? In de Zorgverzekeringswet of in het Gemeentefonds? Onder wiens verantwoordelijkheid vallen deze kinderen straks? Onder de verantwoordelijkheid van de gemeente of onder de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar? Wie gaat met ingang van 1 januari a.s. de rekening betalen? Ik denk dat dit de gemeente is. Krijgt die daar ook het budget voor? Of komt er een verrekening zoals bij de 10.000 meervoudig gehandicapte kinderen? Hoe zit dit juridisch? Gaat dit alleen over kinderen die in het ziekenhuis behandeld worden voor ADHD? Ik kan mij voorstellen dat daar ook kinderen zijn met aan autisme verwante stoornissen, zoals PDD-NOS, en bijvoorbeeld ook psychotische kinderen; noem ze allemaal maar op. Daarom vraag ik of dit de laatste vergeten groep is. Daar wil ik echt graag duidelijkheid over en inhoudelijke antwoorden, want de uitwerking van de motie van mevrouw Bergkamp, mevrouw Ypma en mij vond ik ook al een zoekplaatje: een brief waarna we vervolgens ergens op een internetsite het overzicht van allerlei gemeenten konden krijgen. Dit lijkt zo langzamerhand een bestendige gedragslijn van deze Staatssecretaris. Dat zou jammer zijn, want dit valt en staat natuurlijk met het duidelijk, eerlijk en volledig informeren van de Kamer.

Mijn laatste vraag betreft het Amsterbaken en is specifiek voor de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De CDA-fractie begrijpt dat daar gesneden moet worden, maar is de Staatssecretaris bereid om te bekijken of je overal in Nederland iets kunt wegnemen en daarmee uiteindelijk het Amsterbaken in Amsterdam, het enige jeugddetentiecentrum in die regio, open kunt houden? De zeer succesvolle Top 600-aanpak in Amsterdam valt en staat immers met reclasseringsmensen die daarheen gaan. Als zij lang moeten reizen, vraag ik mij af of dit zo succesvol blijft.

Mevrouw Van der Burg (VVD): In deze Kamer is al vaak over Amsterbaken gedebatteerd. Ik heb een tegenvraag aan mijn CDA-collega. Is zij bereid om af te stappen van de moties die het CDA in het verleden heeft ondersteund en ingediend om te voorkomen dat instellingen van buiten de Randstad werden gesloten, met als doel om daar niet onevenredig de werkgelegenheid te raken? De Staatssecretaris zit bij die keuze.

Kan de CDA-fractie ook aangeven hoe het mogelijk is dat zij in 2012 ook in deze Kamer heeft gezegd dat zij geen kaasschaafmethode meer wilde in verband met de kwaliteit van de behandelingen en het onderwijs in deze instellingen?

Mevrouw Keijzer (CDA): Dit zijn twee vragen uit een ver verleden.

Als de eerste vraag van mevrouw Van der Burg te maken heeft met financiële dekking, verwijs ik haar graag naar de tegenbegroting van het CDA. Als wij andere voorstellen doen in deze Kamer, hebben wij daar ook altijd dekking bij.

De tweede vraag, of het CDA van mening is dat je met een kaasschaaf in de weer moet, vind ik een beetje een rare vraag als je het hebt over buitengewoon kwetsbare kinderen. Het gaat hier om jongeren die op allerlei manieren in de criminaliteit terechtkomen. Van de top-600 blijkt dat de helft van deze kinderen een laag IQ heeft, uit mijn hoofd gezegd iets onder de 75, en de helft van hen de een of andere psychiatrische stoornis heeft. Is de Staatssecretaris bereid om creatief te kijken of hij niet toch op de een of andere manier een aantal van die plekken kan openhouden in de stadsregio Amsterdam? De Kamer heeft een besluit genomen, dus ik heb begrip voor zijn positie. Doe je dat niet, dan moeten de desbetreffende reclasseringsambtenaren naar Sassenheim. We weten allemaal dat ze dan een halve ochtend kwijt zijn. Daar komt het feitelijk op neer. Is de Staatssecretaris van V en J bereid om hier nog eens creatief naar te kijken? Als de fractie van de VVD dat een kaasschaaf noemt, dan moet dat maar.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik constateer dat de woordvoerder van het CDA om een boodschap is gestuurd maar dat zij niet op de hoogte is van het feit dat de CDA-fractie moties heeft ingediend en gesteund om de werkgelegenheid buiten de Randstad te behouden. Dat heeft niets met financiële middelen te maken maar gewoon met werkgelegenheid buiten de Randstad, waardoor instellingen daar niet kunnen worden gesloten. Ik constateer dat de CDA-fractie het ook voortdurend heeft gesteund dat sinds 2012 niet meer de kaasschaafmethode is gehanteerd voor instellingen omdat er dan te weinig jongeren in behandeling zijn, waardoor je geen volwaardig onderwijs- en behandelprogramma kunt uitvoeren. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van de behandeling van de jeugdigen. Ik vind dat jammer, want ik zou zeggen dat je een beetje consistent moet zijn in je beleid. Daarover hebben we het in deze Kamer al uitgebreid gehad in andere debatten.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben blij dat ik mevrouw Van der Burg een goed gevoel heb gegeven vandaag, nu ze denkt dat ze iets beter weet dan ik. Ik vraag me af wat deze kwetsbare jongeren daar uiteindelijk mee opschieten. Er is gedebatteerd in deze Kamer, er zijn moties ingediend, wel of niet aangenomen en er ligt beleid. Dat voert deze Staatssecretaris uit. Het enige wat ik doe, overigens samen met de desbetreffende instellingen en samen met de burgemeester van Amsterdam, is aan deze Staatssecretaris vragen of hij bereid is om al zijn creativiteit uit de kast te halen om te kijken of er toch nog iets kan worden georganiseerd in Amsterdam. Ik ben een praktisch mens. Als die reclasseringsambtenaren straks een ochtend in de auto moeten zitten, is het maar de vraag of ze met net zo veel inspanningen deze jongeren kunnen helpen. Daar zou het uiteindelijk over moet gaan, niet wie het beste weet welke motie wanneer in stemming wordt gebracht. Dat is trouwens heel knap, het zijn er soms wel 500 op een dinsdagmiddag. Ik beken dat ik ze niet allemaal kan reproduceren.

De voorzitter: U was aan het einde van uw betoog gekomen. Dat betekent dat ik graag mevrouw Ypma van de PvdA-fractie het woord geef. Zij heeft negentien minuten voor de eerste en de tweede termijn.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ieder kind verdient een veilige jeugd en moet zich gezond kunnen ontwikkelen, maar helaas gaat dat niet altijd vanzelf.

De Partij van de Arbeid wil betere ondersteuning, zodat kinderen eerder de juiste zorg krijgen, ouders de regie en professionals het vertrouwen. De ondersteuning is pas echt goed als het kind werkelijk centraal staat en de zorg beantwoordt aan de vraag vanuit het gezin en de mensen eromheen die geschrokken en betrokken zijn. Ik zal daarom mijn betoog opbouwen uit drie delen, ten eerste de verbetering van de jeugdzorg, ten tweede de zorgcontinuïteit en ten derde de inkoop.

In Venserpolder zag ik een paar maanden geleden dat daar zo wordt gewerkt als ik het graag zou zien. Ik mocht meelopen met een Buurtzorg Jong-medewerker, Marieke, die vanuit de gemeente, de provincie en het Rijk de ruimte kreeg om al ontschot te werken. Ik liep met haar door een wijk met veel flats waar veel problemen achter de voordeur spelen. Onderweg vertelde gezinswerker Marieke dat ze vroeger bij Bureau Jeugdzorg had gewerkt, maar vanwege het feit dat ze zo gefrustreerd raakte door het wachten op indicaties, wat vaak langer duurde dan de zorg in het gezin zelf, daar was gestopt. Ze moest veel formuleren invullen en verantwoorden, waarvan ze het nut niet inzag, maar het ergste was dat ze bij gezinnen kwam die heel veel problemen hadden maar waar ze maar heel weinig mocht doen. Zij mocht alleen indiceren, waarvoor ze betaald werd, en niet hulp verlenen, want daar waren de leerplichtambtenaren, de schuldhulpverleners, de inkomensconsulenten, de werkconsulenten, de indicatiestellers enzovoorts voor.

Marieke vertelde dat ze eerst acht keer had moeten aanbellen bij het gezin waar we naartoe onderweg waren. Het waren zogenaamde zorgmijders. Moeder had weinig vertrouwen in de hulpverlening, door de vele hulpverleners die haar weinig serieus namen en haar ook niet echt konden helpen. Haar man had haar en haar dochters achtergelaten nadat hij een hele hoop schulden had gemaakt, ze zwaar had mishandeld en ze in de ellende achterliet. De twee dochters hebben flinke obesitas en forse problemen op school. Moeder en dochters dreigden het huis uit gezet te worden, want ze konden de lasten niet meer opbrengen door alle schulden.

Dit is kenmerkend voor de gezinnen waarover wij het vandaag hebben, maar gelukkig waren er ook twee lichtpuntjes in dit gezin. Twee vrouwen uit de buurt, die door de moeder werden gezien als haar zussen, werden in het verleden nooit betrokken bij de hulpverlening, maar Marieke vroeg hen direct zich te mengen in de hulpverlening en vroeg ook een buurvrouw erbij. Marieke mocht met haar multidisciplinaire, zelfsturende wijkteam op proef indicatievrij werken, zoals dat straks ook mogelijk is vanaf 1 januari. Weg met alle bureaucratie en gewoon doen wat nodig is. Ze kwam dus na acht keer aanbellen eindelijk binnen en moeder verwachtte allerlei formulieren te moeten invullen en mee te moeten naar een kantoor voor een spreekuur. Maar tot haar verbazing kwam Marieke gewoon bij haar thuis en niet een keer per week maar gewoon om de dag, omdat dat nodig was in het begin. Ze vroeg haar ook waar ze trots op was in de opvoeding en in haar eigen leven en waarover ze zich het meest zorgen maakte, met wie ze contact had en wat ze graag binnen een week wilde regelen. Deze moeder zou uit huis gezet worden, dus dat was het eerste waar Marieke mee aan de slag is gegaan, door de woningbouw te bellen. Vervolgens is ze meegegaan naar school en heeft met leerkrachten gesproken. Ze heeft samen met moeder en dochters en met de zusters van moeder regels opgesteld over hoe ze thuis met elkaar zouden omgaan.

Vervolgens is ze naar de dansschool gegaan om ervoor te zorgen dat een van de dochters daar kon gaan dansen, en heeft ze contributie via het Jeugdsportfonds aangevraagd. Als laatste heeft ze aangebeld bij een buurvrouw, die nu wekelijks helpt met het ordenen van de rekeningen. In drie maanden tijd heeft Marieke het vertrouwen opgebouwd bij moeder. Een van de dochters is minder blij, maar dat komt vooral door de regels die haar leven wat ingewikkelder maken, omdat ze wat strakker wordt opgevoed. De zogenoemde zussen van moeder zijn wel heel erg blij. Ze worden betrokken en serieus genomen. Het gezin heeft grote stappen gezet in een paar maanden. In het laatste gesprek met moeder was er ook weer ruimte om na te denken over werk, na jarenlange werkloosheid. Moeder gaat in ieder geval vrijwilligerswerk doen in de buurt.

Marieke gaat uit van de kracht en de probleemstelling van het gezin, met één plan en de betrokkenheid van het sociale netwerk over alle grenzen heen, huisvesting, onderwijs, werk, opvoeding, gezondheidszorg, beweging, schuldhulpverlening. Gelukkig werken steeds meer instellingen in de jeugdzorg op deze manier en wordt er begonnen met de problemen die het gezin ervaart en wordt er eerst vertrouwen in de hulpverlening hersteld, wat nodig is in verband met de vele hulpverleners die in een gezin zijn geweest. Want in deze gezinnen helpen indicaties niet, maar moet er maatwerk worden geleverd omdat ze problemen hebben op alle leefgebieden.

Alle geldstromen moeten dus bij elkaar gebracht worden en dat is waaraan de nieuwe Jeugdwet bijdraagt. De verantwoordelijkheid bij gemeenten neerleggen draagt daaraan bij, zodat er kan worden gewerkt met één gezin, één plan, één hulpverlener. Dat gaat verder dan alleen de jeugdzorg maar strekt zich ook uit tot de zorg die om de jeugdzorg heen zit, voor ouders, voor schulden, voor onderwijs, voor werk.

Dit is nogal wat. Deze verbetering van de zorg voor gezinnen kan, maar het is niet gemakkelijk. Het is zeer complex. Allerlei instellingen zijn al jarenlang gewend om hun eigen ding te doen, waarvoor ze betaald worden. Ze hebben daarin aanbod ontwikkeld, maar het is nu noodzakelijk om de jeugd- en gezinshulp in Nederland echt anders te gaan organiseren, passend bij de behoeften en mogelijkheden van ouders en kinderen, dichterbij en met een gericht familiegroepsplan.

In verschillende gemeenten wordt in het kader van hun toekomstige verantwoordelijkheid nu al op deze manier gewerkt, zijn ouders zelf eigenaar van hun plan en krijgt de hulpverlener meer het vertrouwen. Gezinnen voelen zich daardoor meer serieus genomen en de hulp wordt veel effectiever.

In Menterwolde en Delfzijl noemen ze dit nieuwe vormen van solidariteit. Anders denken, doen en organiseren. Hier werken ze al met een integrale professional die vanuit het wijkteam aan de slag gaat.

Veel ellende kan voorkomen worden als we problemen vroeger signaleren, bijvoorbeeld op school en op het consultatiebureau wanneer er een niet pluis-gevoel is. Kinderen zijn niet geïsoleerd maar maken deel uit van een gezin, een klas, een buurt, een sportclub. Ondersteuning moet zo veel mogelijk dichtbij plaatsvinden.

Maar nog steeds worden sommige kinderen niet gezien. Ik noem ze de stille vergeten kinderen. Misschien is dit een volgende categorie waarvoor we iets meer aandacht zouden moeten hebben. Het zijn kinderen die bijvoorbeeld door hun gezinssituatie worden beperkt in het gezond en veilig opgroeien en die nu nog niet worden gezien door de huidige jeugdzorg, omdat een van hun ouders geestelijk of lichamelijk ziek is. Helaas is bij behandelaars in ziekenhuizen, in volwassenenverslavingsinstellingen en ggz-instellingen nog te weinig aandacht voor de kinderen van zieke ouders. Hier hebben zorgverleners van ouders te weinig aandacht voor. Ook zij moeten mee met deze cultuurwijziging. Deze kinderen van ouders met een verslaving of een psychiatrische of lichamelijke ziekte moeten meer worden gezien. Ik vind dat echt de groep vergeten kinderen. Op welke manier gaat de Staatssecretaris hier iets aan doen en wat kan hij samen met zijn collega Schippers van VWS hieraan doen?

Daarnaast vraag ik nogmaals aandacht voor de zorgverbetering na 2015. Natuurlijk is nu alle aandacht gericht op het overdragen van de zorg en de zorgcontinuïteit, maar hoe gaat de regering de vinger aan de pols houden voor de zorgverbetering die we allemaal zo graag willen vanaf 2015 of misschien 2016? Hoe zorgen we er ook voor dat er ruimte blijft voor de professionalisering? Er is een groep nu nog niet geregistreerde professionals die straks wel zal worden geregistreerd maar die ook nu al moet kunnen worden ingezet in de overgangsfase. Is de Staatssecretaris bereid om duidelijkheid te verschaffen aan gemeenten dat ook deze professionals, die nu nog niet geregistreerd zijn maar wel deskundig, mogen worden ingezet? Is de Staatssecretaris verder bereid om substantieel bij te dragen aan de financiering en de kwaliteitsverbetering voor deze professionalisering, waaraan natuurlijk ook de sector moet bijdragen, maar die ook vanuit VWS moeten worden doorgezet?

De overheveling van de jeugdhulp naar gemeenten is ingegeven door de zorgverbetering, maar de huidige nieuwsberichten gaan terecht vooral over de continuïteit van zorg. Geen enkel kind mag na de overheveling tussen de wal en het schip vallen. De gemeenten worden ermee geholpen hoe ze hun toegang moeten regelen, maar ook hierover moet voldoende duidelijkheid zijn.

De volgende stap die we moeten zetten, is duidelijkheid en zekerheid voor kinderen en hun gezinnen. Heel veel ouders hebben slapeloze nachten omdat ze niet weten waar ze precies aan toe zijn. Zijn de Staatssecretarissen bereid om aan de VNG te vragen, of aan anderen – het maak mij niet uit wie de brief stuurt – dat er voor 1 januari een brief wordt gestuurd aan alle kinderen en hun ouders die nu gebruikmaken van zorg? Het gaat dan om een persoonlijke brief: wat blijft er hetzelfde na 1 januari en wat er voor jou veranderen? Nogmaals, het maakt mij niet uit wie die brief stuurt, als dat maar gebeurt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik ben het helemaal eens met het betoog dat mensen snel moeten worden geïnformeerd en dat er snel duidelijkheid moet komen. We zien wel dat die deadline heel vaak is verschoven. Ik zal daar straks ook aandacht aan besteden in mijn betoog. Nu lees ik ook weer in de brief van beide bewindspersonen dat de rest het in de loop van november moet halen. Dat is weer een maand uitstel. Dan hebben we nog de feestdagen. 1 december is dan gewoon 1 januari. Is de PvdA het met mij eens dat als wij echt die snelle duidelijkheid willen creëren voor mensen, we dan ook op een gegeven moment tegen deze Staatssecretarissen moeten zeggen: dit is de deadline, dit is de afspraak die u hebt gemaakt met de Kamer, daaraan gaan we ons houden?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik zal daarop in het vervolg van mijn betoog ingaan. Ik hoop dat ik dan tegemoetkom aan de vraag van collega Bergkamp.

De voorzitter: Mevrouw Bergkamp spaart het tweede deel van haar interruptie op.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat klinkt mooi: iedereen in de jeugdzorg die een brief krijgt, maar wat moet de Staatssecretaris daar eigenlijk in zetten? Als het ouders zijn van een kind dat in een ziekenhuis een ADHD-behandeling krijgt, weet de Staatssecretaris dat niet. Als het het gezin is van Marieke en als in die gemeente nog geen contracten zijn gesloten, weet de Staatssecretaris dat in ieder geval niet maar weet de gemeente het ook nog niet. Het is sowieso goed voor de werkgelegenheid, dus dat punt zie ik wel, maar als je mensen die in onzekerheid zitten brieven gaat sturen waar vervolgens niets in staat, kun je dat beter niet doen. Dus wat moet daar nu in staan?

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank voor deze vraag. Kinderen hebben volgend jaar recht op precies hetzelfde als dit jaar, dus voor heel veel kinderen zal gelden dat ze ook precies dezelfde zorg krijgen, in dezelfde instellingen en waarschijnlijk zelfs voor dezelfde mensen. Dat kun je in een brief schrijven. Voor die kinderen waarvoor het anders wordt, kun je opschrijven wat er voor hen verandert en waardoor ze toch nog dezelfde zorg krijgen, maar op welke manier die dan wordt gerealiseerd? Aan die zekerheid hebben ouders en hun kinderen op dit moment behoefte. Dat zou ik graag in een brief terugzien die wordt verzonden aan alle kinderen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik vraag me af of het correct is wat mevrouw Ypma nu zegt, dat je dezelfde zorg krijgt in de instelling als nu. Volgens mij is dat zeker niet overal zo. Ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de Staatssecretaris in dezen. Volgens mij stuur je dan een brief waar feitelijk niets in staat. Doe het dan maar niet. Dan heb ik liever dat deze Staatssecretaris zijn tijd besteedt om voor elkaar te krijgen dat het goed gaat met deze transitie.

Mevrouw Ypma (PvdA): Nee, ik heb niet gezegd dat iedereen precies hetzelfde krijgt, ik heb gezegd dat dat voor veel kinderen zal gelden en dat de kinderen die iets anders krijgen ook duidelijkheid moeten krijgen over wat zij dan krijgen, zodat ook voor hen de zorg gegarandeerd is.

Mevrouw Siderius (SP): Mevrouw Ypma van de PvdA lepelt hier mooi op wat er ook op papier staat. Kinderen kunnen volgend jaar bij dezelfde zorginstelling hun zorg afnemen, ze krijgen ook dezelfde zorg van dezelfde mensen die hen behandelen, maar het probleem is gemeenten dat helemaal niet kunnen garanderen. Jeugdzorgaanbieders kunnen dat niet eens garanderen. Wij lezen elke dag opnieuw al die berichten in de krant van jeugdzorginstellingen die zeggen dat zij met de budgetten van de gemeente niet rond kunnen komen en dat zij niet kunnen garanderen dat deze kinderen de zorg houden die zij nu krijgen. Wat gaat de PvdA doen om deze keiharde belofte waar te maken? Ik heb dat op 8 oktober ook aan mevrouw Ypma gevraagd in een debat in deze Kamer. Toen noemde zij deze berichten allemaal voorbarig. Ondertussen is er een nieuwe deadline verstreken.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik denk dat het verstandig is als ik doorga met mijn betoog, zodat ik duidelijkheid kan geven.

Mevrouw Siderius (SP): Voordat u verdergaat, zou het mooi zijn als de PvdA ook boter bij de vis geeft en gewoon nu antwoord geeft op de vragen die zij krijgt, in plaats van dat weer voor zich uit te schuiven. Dat is nu al een paar maanden achter elkaar gebeurd. We hadden een deadline voor de zomer, daarna werd die 1 oktober, toen 1 november en nu is het 1 december. Vooruitschuiven helpt niet. U wilt zekerheid voor deze ouders en voor deze kinderen. Geef nu dan ook gewoon antwoord op deze vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA): 20% van de gemeenten moet nog alle zeilen bijzetten om van start te kunnen gaan met de jeugdhulp. Moet de Staatssecretaris wat de PvdA betreft maatregelen nemen, gericht op die gemeenten die achterblijven, en in het uiterste geval in de plaats treden van een gemeente om de zorgcontinuïteit per 1 januari te garanderen?

De voorzitter: Interrupties gaan hier eigenlijk in tweeën, dus ik sta een heel korte vervolgvraag toe van mevrouw Siderius.

Mevrouw Siderius (SP): De SP is blij dat de PvdA hier aangeeft dat ze die aanwijzingsbevoegdheid van de Staatssecretaris wil gebruiken. Ik ga er dan ook van uit dat mevrouw Ypma de motie steunt die wij op 8 oktober hebben ingediend om die aanwijzingsbevoegdheid te gebruiken en die morgen in stemming komt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dit wordt een beetje lachwekkend, want dat is natuurlijk al lang toegezegd, dus daarvoor is geen motie nodig. Die zal ik dan ook niet steunen omdat die totaal overbodig is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik kom nog even terug op de brief die de Staatssecretaris moet sturen. Daarbij kreeg ik een beetje een déjà vu van het algemeen overleg wijkverpleging van vorige week. Daar ging het ook om de vraag of er nu wel of niet een brief moest worden gestuurd naar verzekerden. Toen was de stellingname trouwens precies andersom, als ik het goed heb beluisterd. Nu gaat het hier om gedecentraliseerde zorg, dus die zal ook per gemeente gaan verschillen. Hoe kan de Staatssecretaris dan een brief sturen aan alle kinderen in Nederland die jeugdzorg krijgen over wat het beleid voor hen betekent? Hij kan toch niet van alle gemeenten weten wat dat beleid precies is?

Mevrouw Ypma (PvdA): Daar ben ik het helemaal mee eens. Daarom heb ik ook gezegd dat het mij niet uitmaakt wie die brief stuurt. Ik wil alleen dat ouders en kinderen een brief krijgen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Maar dan nog, want gemeenten hebben ermee te maken dat zij de cijfers nog niet allemaal hebben. Daarom heeft ook de inkoop tot vertraging geleid. Ik vind het wel heel gemakkelijk om te zeggen dat iedereen een brief moet krijgen, terwijl er nog zo veel onduidelijkheden zijn. Mevrouw Siderius geeft terecht aan dat ook de PvdA die duidelijkheid nog niet echt wil geven.

Mevrouw Ypma (PvdA): Nee, volgens mij proberen we die duidelijkheid wel te geven. Het gaat ons namelijk om de zorgcontinuïteit. Als die in gevaar komt, heb je ook een onderwerp op basis waarvan de Staatssecretaris een aanwijzing kan geven. Dat kan niet op basis van een datum maar alleen op basis van een wettelijk vereiste dat je als gemeente moet bieden, namelijk die zorgcontinuïteit. Als een gemeente dat achterwege laat, heeft mevrouw Voortman natuurlijk gelijk dat niet de Staatssecretaris die brieven kan sturen maar dat die van de gemeenten of de instellingen moeten komen. Dat maakt mij niet uit. Ik vraag de Staatssecretaris om in overleg te treden met Jeugdzorg Nederland en de VNG om te zorgen dat ouders en hun kinderen zo'n brief krijgen voor 1 januari, zodat het hun duidelijk is waar zij aan toe zijn.

De voorzitter: Mevrouw Bergkamp wil het tweede deel van haar interruptie benutten.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik dacht: ik wacht even, maar dit is een mooi bruggetje, want er zit een causaliteit in. Als de PvdA vindt dat iedereen voor 1 januari een brief moet krijgen, betekent dat dus ook dat er voor de continuïteit van de zorg helderheid moet zijn over de inkoop en dat er contracten moeten zijn afgesloten. Dan ga ik ervan uit dat de PvdA ook niet toestaat dat er weer uitstel is met een maand, want met de feestdagen redden wij het natuurlijk nooit om voor 1 januari duidelijkheid te geven aan al die kinderen en gezinnen. Dus als de PvdA dit wil, vind ik dat zij ook moet zeggen: wij accepteren nu geen uitstel van de deadline meer. Dan ben je helder.

Mevrouw Ypma (PvdA): Het is voor de PvdA onbegrijpelijk dat er nu nog gemeenten zijn die hun zaakjes niet op orde hebben. Laat ik daar duidelijk over zijn. Dat heb ik ook al eerder gezegd. Er zijn zo veel ondersteunende maatregelen met vliegende brigades, een autoriteit, een monitor, een transitiebureau et cetera, dat het feit dat er gemeenten zijn die nog steeds achterlopen teleurstellend is. Ik heb daarom ook de motie gesteund van de collega's Keijzer en Bergkamp waarin staat dat al die gemeenten openbaar moeten worden gemaakt. De gemeenteraden moeten nu hun werk kunnen doen. Zij moeten nu een lijst hebben, die zij ook hebben gekregen, op basis waarvan zij een ondertoezichtstelling van hun wethouder binnen hun eigen gemeente kunnen uitvoeren. Als blijkt dat op 1 december die contracten er nog steeds niet liggen, vind ik dat wij een zwaardere maatregel moeten nemen. De ondertoezichtstelling door gemeenteraden is wat mij betreft de maatregel die wij nu moeten nemen. Een uithuisplaatsing is de maatregel die je neemt als op 1 december die contracten er nog niet liggen. Ik vind dat wij op die manier twee maatregelen nemen. Het is dus niet meer niks en de deadline schuift niet op maar blijft 1 november. Er gebeurt niets met de gemeenten die alles op orde hebben, in de gemeenten die het voor half november af hebben, is de gemeenteraad aan zet en de gemeenten die pas op 1 december de zaakjes op orde hebben, dreig je met een uithuisplaatsing. Ik vind dat dat helder moet zijn voor gemeenten en dat wij op deze manier zouden moeten reageren.

Mevrouw Agema (PVV): Ik denk dat mevrouw Ypma een indeplaatsstelling bedoelde. Als je een paar jaar op dit dossier zit en dit nu in het laatste jaar meemaakt, krijg je soms ook een beetje een beschouwende houding. Als ik hier de vraag hoor van mevrouw Keijzer, mevrouw Bergkamp en mevrouw Voortman, denk ik dat het volkomen logische vragen zijn om te willen weten wat er in een brief staat en wie die brief dan gaat versturen. Maar betekent het feit dat op 3 november in dit debat die vragen nog worden gesteld niet dat deze operatie veel te omvangrijk is geweest? Wat is plan B, los van een indeplaatsstelling?

Mevrouw Ypma (PvdA): Er is eigenlijk geen optie voor gemeenten om nog niet klaar te zijn voor 1 januari. Met een aanwijzing wordt niet iets gedaan op basis van een datum maar op basis van een wettelijk vereiste zorgcontinuïteit. Dat is op basis waarvan je kunt komen tot een indeplaatsstelling; ik noemde het een uithuisplaatsing om in jeugdzorgtermen te blijven. Dat kan niet op basis van een datum, maar wel op basis van het feit dat de zorgcontinuïteit niet geborgd is. Dat is volgens mij waarvoor mevrouw Agema en ik hier zitten: om ervoor te zorgen dat die zorgcontinuïteit voor alle kinderen in Nederland die zorg nodig hebben gegarandeerd is en dat gemeenten daarin hun taken serieus nemen.

Mevrouw Agema (PVV): Je kunt toch niet zeggen: u moet springen, of u nu een parachute hebt of niet? Dat is nu eigenlijk de situatie, zeven of acht weken voor de invoering van het hele gebeuren. Van een afstandje bekeken is het toch te zot voor woorden hoe snel die overheveling er ineens doorheen moest, met wat voor dwang we hier zitten en welke druk er is gelegd op al die gemeenten? Een heleboel gemeenten hebben niet eens een parachute, maar ze moeten wel springen. Als je hier dan zeven weken van tevoren zegt dat er een brief moet worden gestuurd, is dat toch idioot? Die mensen hadden al vier, vijf, zes brieven moeten hebben ontvangen van hun gemeente over wat er ging veranderen. Dat is niet gebeurd, dus mijn vraag is nogmaals wat dan plan B is van de PvdA, los van een indeplaatsstelling.

Mevrouw Ypma (PvdA): We doen dit niet voor gemeenten, we doen dit niet voor instellingen, we doen dit niet voor contracten, we doen dit voor de kinderen. Ik heb zojuist beargumenteerd waarom wij de zorg ook zo graag willen verbeteren en vernieuwen. Er is geen plan B, want het moet op 1 januari klaar zijn. Dat heb ik zojuist ook beargumenteerd. Als er gemeenten zijn waarin het dreigt niet op orde te zijn, dan trekken we het allerzwaarste middel uit de achterzak, dat overigens nog nooit is gebruikt door het Rijk. Alle verschillende noodmaatregelen voor vangnetten zijn genomen. Wij willen heel graag deze zorg vernieuwen. Is dat op 1 januari allemaal beter? Nee, dat is natuurlijk niet het geval, maar dit is wel de eerste stap. Die eerste stappen moeten we doorzetten om de zorg te vernieuwen en te verbeteren in het belang van de kinderen.

De voorzitter: Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Contracten worden aan twee kanten afgesproken. Dat kan ook aan de kant van de aanbieders zijn, die soms heel lang hun boeken niet open hebben gelegd. Het is een ramp geweest om alle informatie boven tafel te krijgen, maar dat illustreert ook waarom deze verandering zo hard nodig is, namelijk dat het uit allemaal verschillende potjes geld kwam en dat de link tussen de zorg, de persoon die de zorg ontvangt en het geld soms niet zo makkelijk te leggen is. In de toekomst moet en wordt dat anders, omdat alle budgetten naar de gemeente gaan en de zorg veel meer rondom het kind en het gezin kan worden vormgegeven. Nogmaals, dat zijn forse stappen die moeten worden gezet, maar daarmee moeten wij aan de slag gaan.

Ik zou op drie onderwerpen een toezegging willen. Ten eerste zou ik graag willen dat er een topoverleg komt daar waar kinderen tussen de wal en het schip dreigen te komen. Ik vraag de Staatssecretaris om dat samen met de TSJ uit te werken. Kan ik daarop een toezegging krijgen?

Kan ik verder een toezegging krijgen dat er eind november een actualisatie komt van het overzicht over de contractering?

Ik verwacht ook dat de Staatssecretaris niet wacht tot 1 december met een aanwijzing als hij nu al ziet dat het echt misgaat in bepaalde gemeenten. Kan de Staatssecretaris ook dat toezeggen?

In vorige debatten heb ik al een aantal andere toezeggingen gekregen. Ik zal ze niet allemaal herhalen. Ik wil er alleen één noemen, namelijk over de financiële consequenties, daar waar er meer zorg is op dit moment dan tijdens de peildatum in 2012. Op dat punt heeft de Staatssecretaris al toegezegd dat hij in het voorjaar van 2015 de realisatiecijfers van 2013 zal gaan vergelijken met het macrobudget. Is de Staatssecretaris ook bereid om per regio te bekijken hoe dat uitvalt? Er zijn namelijk regio's die nu al aangeven dat het macrobudget wel eens zou kunnen kloppen, maar dat zij in hun regio een probleem hebben.

Mevrouw Bergkamp (D66): Even een verduidelijkende vraag over het bestuurlijk instrumentarium dat kan worden ingezet. Het proces voor het geven van een aanwijzing bij het verstrijken van de deadline had al in gang moeten worden gezet. In de wet staat daar ongeveer twee maanden voor. Klopt het wat ik zeg en is de PvdA het ermee eens dat dit betekent dat de gemeenten waarover twijfels bestaan hierover een brief hadden moeten ontvangen? Als je nu nog een aanwijzing gaat geven, gaat die pas in over twee maanden, want je hebt hoor en wederhoor. Dus dan heeft dat volgens mij niet zo gek veel zin meer. Maar misschien denk ik er te luchtig over.

Mevrouw Ypma (PvdA): Volgens mij denkt collega Bergkamp er niet te luchtig over. Als de rijksoverheid ingrijpt, is dat zeer serieus. Daarvoor is inderdaad ook tijd nodig. Ik ben even zo gemakkelijk om deze vraag bij de Staatssecretaris neer te leggen.

De voorzitter: U was aan het einde van uw betoog gekomen. Dat betekent dat ik mevrouw Agema het woord geef. Zij zal het woord voeren namens de fractie van de PVV.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Toen ik eind 2003 Statenlid werd in de provincie Noord-Holland was de overheveling van alle jeugdzorg van het Rijk naar de provincie de panacee voor alle jeugdzorgproblemen. Ik heb hier in die tijd ook nog wel eens op de publieke tribune gezeten. Toen ik eind 2006 Kamerlid werd, kregen wij onder Balkenende-IV een Minister voor Jeugd en Gezin. De Centra voor Jeugd en Gezin en de Verwijsindex Risicojongeren waren de nieuwe panacee voor alle jeugdzorgproblemen. «Straks, straks, straks», klonk het elke keer en «alles wordt beter» als we ernstige excessen wilden bespreken, maar ook «wees niet zo zuur, mevrouw Agema». Alles zou er beter op worden, net als nu, maar we weten wat ervan terechtkwam. Gelukkig was niet dat hele systeem de laatste keer op de schop gegaan en konden de plannen met het vertrek van die speciale Minister bij het vuilnis worden gezet. Alhoewel? Ik zie de heer Voordewind hier naast me zitten.

Die verwijsindex was best een mooi ding. Daar zat nog wel wat in. Maar onlangs kregen wij berichten dat die eigenlijk helemaal niet werkt.

Hoe kan dat nu? Hoe kan uiteindelijk op enig moment gewoon de klad komen in iets wat zo in de markt is gezet als de oplossing voor alle problemen? Ik denk dat ik het antwoord wel ken, want de aandacht werd verlegd naar weer een nieuw panacee, namelijk de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeenten.

Als het nu weer misgaat en als excessen weer komen bovendrijven, dan gaan we straks toch weer overhevelen naar het Rijk? Maar alle gekheid op een stokje, er is nu iets anders aan de hand, want de decentralisatie van de jeugdzorg uit vijf hoeken in één keer naar de gemeente zet wel even het hele systeem op losse schroeven. Werd er eerst voorzichtig proefgedraaid met zoiets definitiefs en omvangrijks? Nee, de beuk ging erin en de boodschap was: «gaan met die banaan». Een ongekende voortvarendheid waarde door het ministerie, terwijl daar alles altijd met een stroperige traagheid was voortgesukkeld en uiteindelijk van het toneel was verdwenen, nadat het meestal door zorgvuldigheid was gesneuveld.

Het verschil tussen 2003, 2006 en nu is dat er toen geen crisis of 3-procentsnorm was, zoals nu. De Jeugdwet tikt inmiddels lekker mee voor een half miljardje. Per 1 januari a.s. is die een feit omdat bijna alle partijen, met uitzondering van de SP en wij hier aan tafel, daarvoor stemden. Met nog maar acht weken voor de invoering van de Jeugdwet zijn er nog steeds heel veel losse eindjes en onduidelijkheden. De gemeenten zijn niet klaar en de provincies kunnen ook niet meer terug. De risico's zijn enorm geworden. Meer dan de helft van de gemeenten heeft nog geen zorg ingekocht voor de meeste kwetsbare kinderen. Krijgt mevrouw Jorritsma dan toch gelijk dat voetbalclubs of muziekleraren deze taak wel op zich gaan nemen?

Verzachtingen zouden voor een zachte landing zorgen, maar zorgaanbieders krijgen te maken met forse tariefkortingen. Waar is dan die zachte landing? Gemeenteambtenaren en bestuurders geven aan dat zij van alle decentralisaties de grootste knelpunten bij de jeugdzorg voorzien, maar dan krijgen wij het verwijt dat wij aan bangmakerij doen.

Door deze kortingen komen professionals op straat te staan en dreigen kinderen per 1 januari hun zorg te verliezen. Ook de rekenkamers van de drie grote gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag hebben grote zorgen geuit over de financiële en inhoudelijke houdbaarheid.

Dan hebben we Denemarken nog, het grote voorbeeld van de Staatssecretaris. Daar bleken de zorgkosten in eerste instantie ook juist op te lopen, maar ook daarvoor worden de ogen gesloten. Als de Jeugdwet niet meer kan worden teruggedraaid en er wordt bestreden dat dit alles op bevel van Brussel gebeurt, waarom wordt de bezuiniging dan niet uitgesteld? Als de overheveling niet meer terug kan, waarom wordt dat bedrag dan niet uitgesteld? Graag een reactie.

Als het gaat om kindermishandeling is 15% van alle kinderen nu in beeld bij jeugdzorg, 5% is serieus en 1% wordt aangemerkt als ernstig. Maar evenzovele kinderen in de categorieën serieus en ernstig zijn in het geheel niet in beeld. Daar horen we pas iets van als ze volwassen zijn of soms als het ernstig mis ging. Mijn vraag was al die tijd, is en blijft wat deze systeemwijziging verbetert voor de kinderen die nu nog onder deze groep vallen. Ik zou zeggen: noem hen de vergeten groep. Ze zijn immers in het geheel niet in beeld, ze vallen niet onder groep X die vergeten is of onder groep Y die vergeten is. Niemand heeft ze voor de geest. Deze kinderen hebben geen sociaal netwerk waar zij of hun ouders een beroep op kunnen of willen doen. Hadden ze dat maar, want dan was het ze waarschijnlijk veel beter vergaan. Verwaarloosde en mishandelde kinderen treffen in de regel helemaal geen warme deken, en lang niet alle mishandeling gaat gepaard met blauwe plekken of gebroken armpjes. Denk bijvoorbeeld aan Münchausen by proxi. Het zijn de kinderen die, ziek gemaakt, achteropraken terwijl niemand op hen let. In de regel worden ze niet uitgenodigd voor leuke kinderpartijtjes of bij kinderen in de buurt om te komen spelen. Het zijn de kinderen die achteraan zitten. Ze worden geen lid van een sportclub of vereniging en hebben geen vriendjes. Ze zitten achterin de klas en opa en oma of de buren zijn al helemaal niet in beeld. Wat gaat de nieuwe Jeugdwet nu voor hen betekenen?

Dan nog een punt dat klein lijkt maar groot is. Zijn de Staatssecretarissen trouwens bekend met het feit dat de caviapolitie, de ridicuul vertrapte Dierenpolitie, in bijna de helft van de gevallen naast dierenmishandeling ook kindermishandeling of een andere vorm van huiselijk geweld aantreft? Denk nog eens na voordat er lacherig over wordt gedaan. Jammer is het wel dat wij het steeds moeten doen met zo weinig Dierenpolitie.

Dan kom ik bij de demedicalisering en het in brede zin ontzorgen en normaliseren, een van de hoofddoelen van de stelselwijziging. Onze spellingscontrole kent die begrippen echter niet eens. Keurig worden ze rood onderlijnd. Triest, want bijvoorbeeld het voorschrijven van ritalin gaat, in tegenstelling tot dit hoofddoel, in volle opmars door. We lezen over een verviervoudiging in tien jaar tijd bij kinderen. De 800 kleuters uit 2010 zitten natuurlijk inmiddels allang op het voortgezet onderwijs. Maar hoeveel kleuters krijgen op dit moment ritalin voorgeschreven? We lezen over ouders die onder druk worden gezet door scholen om hun kind op ritalin te zetten. Dat is echt onacceptabel. Wat gaat de Staatssecretaris daartegen ondernemen? Ook scholieren in het voortgezet onderwijs grijpen steeds vaker naar ritalin, ook zonder recept. Een pilletje moet de examenstress dempen. Verbieden is moeilijk handhaafbaar, zeggen de schoolleidingen. Hoe ver zijn wij gezonken dat jonge mensen dit soort risico's nemen? Hoe staat het met de onderzoeken naar de risico's? Wat is de reactie van de Staatssecretaris op onderzoek dat uitwijst dat ritalin op de langere termijn hetzelfde schadelijke effect op de hersenen heeft als cocaïnegebruik? Ik vind het echt choquerend dat zo veel kinderen, inmiddels naar ik meen 200.000, als het er niet meer zijn, een middel gebruiken waarvan onderzoek aantoont dat het een even schadelijk effect op de hersenen heeft als cocaïnegebruik. De Staatssecretaris is in overleg met de partijen uit het veld. Prima, maar dat is toch wel wat vaag. Wat zijn zijn concrete doelen? Waar kunnen we hem straks op afrekenen? Hoeveel kinderen wil hij van de ritalin afhelpen? Hoe staat het met onderzoek naar behandeling voor ADHD met iets anders dan medicatie?

Ik ga door naar loverboys. Mijn partij stelde een veertienpuntenplan op om meisjes die door loverboys worden mishandeld, vernederd, verkracht, uitgebuit of voor het leven getekend te beschermen. Ik citeer: «U kunt ervan op aan dat ik uw veertienplan bij de taskforce zal neerleggen.» Dat was de stoere toezegging van Minister Opstelten op 10 februari 2011. Dat is nu bijna vier jaar geleden. Het eerste punt was het verhogen van de prostitutieleeftijd. Dat werd onder Rutte-I opgenomen in een wetsvoorstel van het kabinet dat ook over de peespas ging en dat strandde in de Eerste Kamer. Er kwam een novelle terug, maar de voortgang van de novelle bij het wetsvoorstel om de prostitutieleeftijd te verhogen ligt niet meer bij de Kamer, zoals Staatssecretaris Teeven de laatste keer zei toen ik ernaar vroeg, maar lag toen alweer bij het ministerie. Waarom blijft het nu op de plank liggen? De aanpak van loverboys was toch een van de prioriteiten van het kabinet? Ik vraag me ook af of de loverboyproblematiek inmiddels is opgenomen in de lerarenopleidingen en in de bij- en nascholing van docenten, zodat gerichte voorlichting kan worden gegeven aan meisjes op middelbare scholen. In de rijksbrede aanpak loverboyproblematiek is er veel aandacht voor de slachtoffers. Gelukkig, maar waar blijft de keiharde aanpak van de daders? Wat ons betreft ontbreekt die. De strafmaat is weliswaar verhoogd van acht tot twaalf jaar, maar dat is nog steeds heel mager, en er zijn nog steeds geen minimumstraffen voor gedwongen prostitutie.

De voorzitter: U zit inmiddels op negen minuten. Ik geef u een lichte waarschuwing voor de tweede termijn. U gaat zelf over uw tijd.

Mevrouw Agema (PVV): Doe meer en neem de vermoedelijke daders in preventieve hechtenis. Pluk ze kaal, helemaal kaal, van top tot teen. Dat lijkt volkomen logisch, maar in een Rotterdamse pilot met een persoonsgerichte aanpak werd de uitkering van de loverboys verlaagd. Ik herhaal: verlaagd. Hoezo verlaagd? Die lui hebben jarenlang tonnen verdiend over de ruggen van meisjes en dan wordt hun uitkering gehalveerd of verlaagd? Ik zou zeggen: eerst stopzetten, daarna terugvorderen. Dat lijkt mij meer op zijn plaats. Welke navolging heeft deze pilot eigenlijk gekregen? Ik hoop niet een landelijke uitrol. Ik hoor na vier jaar graag hoe het staat met de voortgang van die veertien punten.

Over de meisjesbesnijdenis is het angstvallig stil. Wordt dit ook een zaak voor de gemeenten? Hebben we het hier ook over een vergeten groep? Ik ben benieuwd hoe gemeenten dit gaan aanpakken. Hoeveel aangiften waren er in 2014? Hoeveel zaken zijn er geweest? Hoeveel veroordelingen waren er? Deelt de Staatssecretaris inmiddels wel de mening dat de daders moeten worden gedenaturaliseerd en uitgezet?

De voorzitter: Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Bergkamp. Zij spreekt namens de fractie van D66 en heeft ook elf minuten in eerste en tweede termijn.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Dit wetgevingsoverleg staat voor mij vooral in het teken van de aankomende decentralisatie. Ik zal mijn inbreng daar dan ook mee beginnen en ik zal eindigen met wat kleinere onderwerpen, namelijk de waarheidsvinding, hoewel dat wel veel impact heeft, en het vondelingenluik.

Ruim een jaar geleden hebben we in deze Kamer intensief met beide Staatssecretarissen gedebatteerd over de nieuwe wet. Een van de grootste zorgen voor mijn fractie was destijds de invoeringsdatum. Het kabinet heeft ons toen gegarandeerd dat de invoering zorgvuldig zou geschieden. Dat was voor mijn fractie een belangrijke en noodzakelijke toezegging om te kunnen instemmen met de wet. We zijn inmiddels een jaar verder en terugkijkend zie ik een jaar van gemiste deadlines. De Jeugdwet had een jaar voor de inwerkingtreding in het Staatsblad moeten staan, maar dat werd maart. De jeugdzorgregio's zouden voor 1 augustus duidelijkheid bieden aan zorgaanbieders over het budget voor 2015, maar dat werd na de zomer. Alle contracten hadden afgelopen zaterdag ondertekend moeten zijn, maar dat werd een teleurstelling. Voor mijn partij is vaak het glas half vol, zo kijken we ook vaak naar dingen, maar als het in dezen gaat om kwetsbare gezinnen en om jongeren, kan ik niet anders zeggen dan dat het glas toch half leeg was. Wat blijkt? In zes op de tien gemeenten zijn de contracten nog helemaal niet ondertekend. Dat zijn nog de positieve cijfers, want bij de zorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen, de JeugdzorgPlus, hebben zelfs acht van de tien gemeenten nog geen contracten afgesloten.

Ik ben geschrokken van deze cijfers. We wisten dat het in vier regio's niet goed ging, maar nu blijkt dat het om meer dan de helft van de gemeenten gaat. Zijn de Staatssecretarissen het met mij eens dat er in de laatste brief die wij ontvingen een toch wel iets te positief beeld is gegeven? Ik heb samen met mevrouw Keijzer en mevrouw Ypma een motie ingediend om meer duidelijkheid te krijgen over de regio's. Wij hebben een overzicht gekregen van de uitvraag van gemeenten. Je kunt dat wel weer destilleren naar het niveau van regio's, maar ik zou toch heel graag van de Staatssecretaris willen horen of hij hiervan een realistisch beeld kan schetsen. Dat is vooral gekoppeld aan mijn vraag welke gemeenten nu een aanwijzing krijgen. Daarmee wordt namelijk gedreigd. Ik had daarover net een interruptiedebatje met mevrouw Ypma. Als je dat wilt doen, moet je dat natuurlijk hebben ingezet. Dan moeten deze gemeenten al een brief hebben ontvangen, dan moet er hoor en wederhoor zijn geweest. Dan kun je ingrijpen. Ik heb daar straks nog wat specifieke vragen over.

Als we kijken naar de verschillende deadlines heb ik er toch wel moeite mee dat er op een gegeven moment in de brief wordt aangegeven dat het in november geregeld moet zijn. Dat bekent dus 1 december en met de feestdagen betekent dat gewoon 1 januari. Ik vind het niet normaal dat bij zo'n exercitie, waarbij elke dag en elke week telt, toch terloops wordt gezegd: we verschuiven deze deadline gewoon een maand, behalve als ik van beide bewindspersonen hoor dat er al een heel traject is opgestart met het geven van een aanwijzing en dat die op 1 november blijkbaar is gegeven. Dan zou ik mijn woorden terugnemen. Anders zie ik het echt als uitstel.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik hoor collega Bergkamp vooral praten over contracten en contractdata, maar vindt zij het niet ook heel lastig om dit aan een datum te hangen? Die is vooral relevant voor de aanbieders, maar het gaat toch vooral om de kinderen? Daar doen we het toch voor? We willen toch zorgcontinuïteit voor de kinderen?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik heb toch wel moeite met dit soort vragen. Natuurlijk gaat het om de kinderen en gezinnen. Iedereen aan deze tafel zal dat besef hebben. Ik kan me nog het interruptiedebatje van de vorige keer met de PvdA herinneren toen ik zei dat 1 november de deadline is. Toen zei mevrouw Ypma: natuurlijk is 1 november 1 november, die datum moeten we halen, dat is een vanzelfsprekendheid. Nu zegt de PvdA mij bij het noemen van een datum dat het gaat om de kinderen. Ik vind dat echt een zwaktebod.

Mevrouw Ypma (PvdA): Mevrouw Bergkamp is het dus kennelijk niet met me eens, maar op basis van een datum kun je ook niet tot een indeplaatsstelling komen. Het gaat om de zorgcontinuïteit, die moet geborgd worden. Je kunt wel je contract hebben geregeld en ondertekend, maar als het volume of de prijs niet goed is, of als er voor bepaalde doelgroepen helemaal niets is getekend, dan heb je netjes je contract op orde. Het gaat om die zorgcontinuïteit. Is mevrouw Bergkamp het met mij eens dat op basis daarvan moet worden ingegrepen?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik wil niet vervelend doen, maar ik vroeg net aan de PvdA hoe het zit met die aanwijzing. Die vraag werd doorgegeven aan de Staatssecretaris. Een indeplaatsstelling staat pas in de nieuwe Jeugdwet, dus als je dat wilt doen, kan dat pas vanaf 1 januari 2015. Mijn vragen hebben dus betrekking op het geven van een aanwijzing nu. Er is ook wel eens eerder gezegd: een aanwijzing en uiteindelijk een indeplaatsstelling. Maar ik vind het terecht om van beide bewindspersonen te horen dat 1 november inderdaad de datum was, dat zij op basis daarvan een proces zijn gestart en dat op 1 november alle gemeenten een brief hebben gekregen na hoor en wederhoor. Dan praat je niet over een verschuiving van de datum, maar ik vind het eerlijk gezegd wat vervelend om te horen dat het hier gaat om de kinderen. Volgens mij is dit het doel waar wij voor staan. Daar wil ik het graag bij laten.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp dat mevrouw Bergkamp hecht aan de datum van 1 november. Er is toch geen reden om in te grijpen als gemeenten of regio's die datum niet halen, als het contract nog niet is getekend maar alle zorgaanbieders inmiddels wel weten waar zij aan toe zijn en welke bedragen zij krijgen, terwijl ze nog drie weken de tijd hebben om bezwaar in te dienen of de verordeningen op basis waarvan de contracten worden geslagen nog moeten worden uitgegeven? Dan hebben die regio's het toch prima voor elkaar? Dat weten wij toch ook op zijn minst van een aantal van de regio's in de laatste groep? Althans, ik weet dat wel.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dat vind ik een terechte vraag van de VVD, een vraag waar ik iets mee kan. Ik heb de afgelopen periode ook met heel veel wethouders gesproken. Dan hoor ik ook inderdaad het verhaal dat het een kwestie is van een paar weken en dan is het geregeld. Ik ben ook heel benieuwd naar het realistische verhaal van beide bewindspersonen. Zij zouden toch vandaag moeten weten waar het absoluut niet gaat lukken en waar wel. Natuurlijk deel ik die opvatting waar je al zo ver bent in het proces, waar die contracten moeten worden getekend en waar het een kwestie is van een week of twee weken. Maar ik vind het wel een rare discussie dat als wij deadlines met elkaar afspreken en als er een partij is die zegt zich daaraan te houden, iedereen dan vraagt: deadlines, het gaat toch uiteindelijk om de afspraken? Het gaat er niet zozeer om dat wij nu zitten op 1 juni, 1 juli, 1 augustus of 1 september. We zitten op 1 november en bijna op 1 december. Ik dacht dat de VVD ook een partij was van «afspraak is afspraak».

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat zijn we zeker. Ik heb nooit gezegd dat het per se 1 november moet zijn. Ik heb wel gezegd dat wij moeten zorgen dat de continuïteit geregeld is. Ik stel de vraag expres zo omdat het in dit geval is geregeld. Het is een kwestie van nog een handtekening zetten. Vandaar mijn vraag. Dat laat onverlet dat als regio's of gemeenten dat niet op orde hebben, uiteraard het instrumentarium moet worden ingezet. Dat heb ik ook aan de Staatssecretaris gevraagd. Ik heb nog een andere vraag aan u, maar ik kom daar straks op terug.

Mevrouw Bergkamp (D66): Nogmaals, als het haalbaar is en als er een goed verhaal is, natuurlijk, dan ben ik het helemaal met u eens. Maar ik heb er wat moeite mee dat wij afspraken maken met deze bewindspersonen en dat wij dan zeggen: ach, 1 november. Die moeite heb ik zeker omdat het hier gaat om een nette overheid tegenover bedrijven en organisaties waar mensen werken. Zij hebben er ook recht op om snel duidelijkheid te krijgen. Anders komt op een gegeven moment echt de continuïteit in gevaar.

Mevrouw Keijzer (CDA): Zorgcontinuïteit en overgangsrecht bestaan niet in een vacuüm, al lijkt het daar af en toe wel op. Zij bestaan en kunnen tot gelding worden gebracht in een situatie waarin contracten zijn gesloten, waarin zorginstellingen zorg verlenen, waarin gemeenten geen maxima hebben opgenomen in contracten, waarna zij zeggen niet meer te kunnen betalen. Ik heb eerder gepleit voor een garantstelling.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

Mevrouw Keijzer (CDA): Wil mevrouw Bergkamp erover nadenken om de fractie van het CDA daarin te steunen? Dan gaat het om een garantstelling waarvan de Staatssecretaris nu ook eindelijk eens in de openbaarheid zegt dat hij ervoor gaat staan waar het financieel uit de hand loopt en dat dit niet te wijten is aan gemeenten. Anders blijven wij hier praten over data, over zorgcontinuïteit en over de vraag of het al dan niet om kinderen gaat. Het gaat erom of er dadelijk ook zorg wordt verleend.

Mevrouw Bergkamp (D66): Nee, ik ben niet voor het voorstel van het CDA. Daarom heb ik daar de vorige keer tegen gestemd. Ik heb ook besproken met een aantal wethouders of wij dit nu moeten doen of niet. Ik vind het belangrijk om dat te toetsen aan de praktijk. Die wethouders zeiden allemaal: daar moet je niet aan beginnen, dan verstoor je de onderhandelingen die nog lopen, of je krijgt weer met terugwerkende kracht allerlei vragen. Hiermee zijn de gemeenten niet gediend, dus dat ga ik niet doen, maar ik heb wel een ander voorstel.

Mevrouw Keijzer (CDA): Het hangt natuurlijk af van wie je spreekt, maar dit is nadrukkelijk niet bedoeld om door de onderhandelingen heen te lopen. Het is bedoeld om gemeenten en instellingen comfort te bieden. Als nu in het nieuwe jaar blijkt dat dingen financieel zo misgaan en dat dit niet te wijten is aan de gemeenten in kwestie, gaat het erom dat de Staatssecretaris gaat staan voor wat hij steeds heeft gezegd, namelijk zijn systeemverantwoordelijkheid. Dus misschien is het goed voor D66 om daar nog eens over na te denken. Ik ben heel benieuwd naar het voorstel van mevrouw Bergkamp.

De voorzitter: Ik heb niet echt een vraag gehoord. Zullen we mevrouw Van der Burg in tweede instantie gelijk meenemen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik weet de vraag weer, over de contractering. Bijvoorbeeld bij de jeugd-ggz was het helemaal niet gebruikelijk dat er contracten waren, zeker niet voor 1 januari. Ik vind het belangrijk om te markeren dat dit voor vrij gevestigde hulpverleners gedurende de rit plaatsvond. Anders wekken wij een verkeerd beeld. Het is dus eigenlijk een heel goede zaak dat dit op heel veel plaatsen nu al wel bekend is.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voor mij is daarin belangrijk dat als kinderen bijvoorbeeld een jeugdpsychiater hebben, het geregeld is zij diezelfde jeugdpsychiater volgend jaar ook krijgen. Wij praten nu heel sterk over de wat grotere partijen. Dan zou het heel belangrijk zijn dat ook de vrij gevestigde jeugd-ggz-artsen een brief krijgen van de gemeente over voortzetting van de zorg, waardoor ook kinderen kunnen rekenen op de arts die zij nodig hebben en bij wie zij lopen.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Bergkamp (D66): In alle gemeenten wordt keihard gewerkt om de zaken op orde te krijgen. Daarvoor past ook echt een compliment aan de lokale wethouders, ambtenaren en jeugdzorginstellingen, want die hebben wij een enorm lastige missie gegeven. Dat mag ook gezegd worden.

Ook is steeds meer duidelijk geworden dat we de Staatssecretaris als het gaat om de gemeenten een gebrekkig instrumentarium hebben meegegeven om het inkoopproces adequaat te regelen. Er is echt een gebrek aan goede data van het Rijk. Ik gaf zojuist al aan dat gemeentes daardoor in de mist sturen. Ik heb hier eerder moties over ingediend en ik heb er vragen over gesteld, maar het wordt maar niet duidelijk. En nu heeft het geen zin meer, want de contracten moeten nu gesloten worden. Ik heb straks nog wel een oplossing om er in ieder geval voor een deel rust in te krijgen.

Je ziet dat het proces hierdoor vertraging heeft opgelopen, omdat gemeentes hebben gewacht met het sluiten van contracten, bijvoorbeeld wegens hogere budgetkortingen en omdat zij het zekere voor het onzekere nemen. Dit heeft weer geleid tot onzekerheid bij de zorgaanbieders en uiteindelijk ook bij de betrokken jongeren en hun ouders. We lazen dit vanochtend nog in de brief van de ouderorganisaties. Ik heb eerder samen met mevrouw Ypma een motie ingediend over de betrokkenheid van ouderorganisaties. Ik hoor verhalen dat gemeentes er helemaal geen trek in hebben om met ouderorganisaties aan tafel te gaan zitten of dat ze niet naar zo'n gesprek komen. Hebben beide Staatssecretarissen onderschat dat het punt van de data zo complex is? De goede wethouders, de mensen die ik hoog heb zitten en met wie ik goed contact heb, geven allemaal aan dat er ruis zit in de cijfers, waardoor er onzekerheid is. Graag krijg ik een reflectie op dit onderwerp.

De voorzitter: Voordat u overgaat naar het volgende punt is er een vraag van mevrouw Ypma. Ik wil in algemene zin op de klok wijzen. Om ook de twee andere sprekers nog de gelegenheid te geven om hun bijdrage te leveren voor de dinerpauze, verzoek ik om de interrupties kort en bondig te houden, zeker de mensen die al veel geïnterrumpeerd hebben.

Mevrouw Ypma (PvdA): Mijn vraag gaat over de ouderorganisaties, een terecht punt van collega Bergkamp. Is zij ook van mening dat er lokale of regionale steunpunten moeten komen met ervaringsdeskundigen die kunnen bijdragen aan een goede informatievoorziening aan ouders?

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind dat een heel interessant punt. Ik ben wel van mening dat de gemeentes verantwoordelijk zijn voor het organiseren van die steunpunten, maar ik vind het een goed idee dat wij beiden de Staatssecretaris vragen om dit punt onder de aandacht te brengen van de VNG. Ik zou het echt een versterking en een verbetering ten opzichte van de huidige situatie vinden.

Mevrouw Ypma (PvdA): Daar sluit ik me bij aan. Ik leg dit verzoek bij de Staatssecretaris neer.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik wil heel graag beide Staatssecretarissen vragen of zij volgend jaar samen met de VNG willen kijken of er reële tekorten zijn door de onduidelijkheid over het woonplaatsbeginsel, de autonome groei 2013–2014 en andere beleidswijzigingen. Een dergelijke toezegging kan nu al voor meer zekerheid zorgen. Zijn de Staatssecretarissen bereid om zo'n analyse te maken en de Kamer bij de meicirculaire daarover te informeren? Ik krijg hier graag een positieve reactie op. Het is voor mijn fractie een belangrijk punt. Ik denk echt dat het duidelijkheid kan brengen in deze lastige situatie.

Mevrouw Keijzer (CDA): Wat vindt de fractie van D66 dat er moet gebeuren als blijkt dat een en ander leidt tot onbedoelde en onredelijke financiële tekorten bij gemeenten?

Mevrouw Bergkamp (D66): Als-danvragen zijn niet populair in dit huis. Ik sluit mij bij dat gevoel aan. Natuurlijk kan ik wel iets zeggen over het punt dat mevrouw Keijzer opbrengt. Als blijkt dat de ene gemeente te veel en de andere te weinig heeft, moet daar iets mee, vanuit de stelselverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris. Ik zou er echter eerst een gedegen analyse en een voorstel van beide Staatssecretarissen willen zien. En ik wil er een overleg in de Kamer over voeren. Als er grote onvoorziene gevolgen zijn, moeten we die serieus nemen en er een debat over voeren.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is wat in mijn motie staat, precies zoals mevrouw Bergkamp het nu zegt. Als er onbedoelde en onredelijke financiële tekorten bij gemeenten zijn, heeft de Staatssecretaris een systeemverantwoordelijkheid. Dat heet een garantstelling.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind het knap dat mevrouw Keijzer zo veel aandacht vraagt voor haar motie. Dat pleit voor haar betrokkenheid. Ik denk dat mijn motie ietwat anders is.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik voel mij aangesproken. Het gaat niet om mijn motie, maar om comfort voor gemeentes en zorginstellingen, zodat al die vaders en moeders rust krijgen doordat ze weten dat het geregeld wordt.

De voorzitter: Uw punt is duidelijk. Mevrouw Bergkamp vervolgt haar betoog.

Mevrouw Bergkamp (D66): Een voorbeeld van gebrekkige data zagen we vanochtend nog in een artikel in De Telegraaf, waarin de vreselijke term «vergeten groep» gebezigd werd over ADHD-kinderen. Ik heb een aantal vragen over het proces. Waarom wist de Kamer dit niet? Het gaat niet om een kleine groep, en er is bovendien ontzettend veel commotie geweest over een andere vergeten groep. Daar zijn we Kamerbreed ontzettend bij betrokken geweest. Dan snap ik niet dat dit terloops, via via onder de aandacht wordt gebracht. Wanneer wist de Staatssecretaris hiervan? Ik wil een duidelijk antwoord. Ik heb vandaag nog een brief ontvangen van een organisatie die zegt dat men hier al wekenlang over in overleg is met elkaar. Dan denk ik echt: hoe kán het dat wij hier geen informatie over krijgen!

Ik ben ook benieuwd naar de visie van de Staatssecretaris. Eerlijk gezegd wil ik dat zijn antwoord dieper gaat dan «we gaan het op een praktische manier oplossen». Komt er een overgangsjaar, waarin de zorgverzekeraars het nog doen, of gaat het meteen over naar de gemeente? Ik wil duidelijkheid over de visie van de Staatssecretaris. Ik snap dat hij het nog moet bespreken met de partijen aan tafel.

Over de bestuurlijke maatregelen kan ik korter zijn. Ik heb het er al een paar keer over gehad. Er is ruis over de indeplaatsstelling. Wat is al in gang gezet en wat nog niet? Graag duidelijkheid daarover.

Een deel van de specialistische jeugdhulp, waaronder de jeugd-ggz, zal in 2015 nog bovenregionaal worden ingekocht. Wordt deze zorg sowieso op de 1 miljoenschaal ingekocht of alleen voor de regio's waar dit tot 1 november jongstleden nog niet goed geregeld was? Wie bepaalt de indeling in de regio's? Hoeveel contracten zijn er op dit moment al bovenregionaal afgesloten? Passen die contracten in de 1 miljoenschaal? Hoe hoog zijn de contracten als we kijken naar de reële kortingen? Welk percentage vindt de Staatssecretaris reëel? U merkt aan mijn vragen, voorzitter, dat er veel ruis is. Ik krijg graag een helder beeld van deze materie.

Ik heb dus veel vragen over de inkoop, maar ik heb ook nog een aantal andere vragen. De decentralisatie mag in de ogen van D66 niet slechts een overheveling van de taken zijn, maar moet leiden tot een betere jeugdzorg. Hoe staat het daarmee? Hoe zorgen de Staatssecretarissen ervoor dat alle problemen met de inkoop, de transitie – zeg maar de innovatie en de transformatie – wegvallen?

Een ander punt van zorg betreft de privacy. Ik zie dat er te veel diversiteit is bij de omgang met privacy. Er worden verschillende grondslagen gekozen en ik maak mij hier grote zorgen over. Dit gaat gewoon niet goed. We zien dat gemeenten afwijken van de modelverordening van de VNG. Onduidelijk is daardoor wie toegang krijgt tot gevoelige en medische informatie en hoe en waar deze informatie wordt opgeslagen. Graag krijg ik een reactie van de Staatssecretarissen op dit punt.

Graag zou ik ook een helder antwoord willen op de vragen over de vergeten groep van de Wlz. Ook mijn mailbox zit nog steeds vol met berichten van radeloze ouders die geen duidelijkheid hebben over waar ze onder vallen en hoe daarmee wordt omgegaan.

Ik heb ook nog de vraag of de Staatssecretarissen ...

De voorzitter: Mag ik u erop wijzen dat u negen minuten van uw tijd hebt benut? U gaat zelf over de indeling, maar dan hebt u nog iets over voor de tweede termijn.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dank u wel, voorzitter, dat is een terecht punt. Ik ga er wat sneller doorheen, dan houd ik nog wat over.

Is er nog iets te zeggen over de manier waarop de onafhankelijke cliëntondersteuning geregeld is?

Ik heb eerder vragen gesteld over de ombudsfunctie. Het lijkt mij heel goed om de bestaande lokale ombudsmannen ook taken te geven van de Kinderombudsman. Wil de Staatssecretaris dat bespreken?

Op mijn verzoek heeft de Kinderombudsman vorig jaar een rapport over waarheidsvinding geschreven. Ik ben heel benieuwd hoe er opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen daarin. Is waarheidsvinding adequaat opgenomen in het model handelingsprotocol?

Door een aantal ernstige gebeurtenissen krijgt het vondelingenluikje opnieuw aandacht. Ik maak mij daar zorgen over. Ik ben daar niet voor. Ik weet dat we hier eerder over gesproken hebben met Staatssecretaris Teeven. Hoe goed de bedoelingen achter dat luikje ook zijn, je zou toch niet moeten willen dat Nederland zoiets gaat stimuleren. Graag een reactie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik zeg tegen de PVV dat die partij destijds ook lid was, in de persoon van De Mos, van de algemene commissie voor Jeugdzorg, die bekeek wat er moest gebeuren om kinderen beter kunnen te bereiken. Deze commissie heeft toenmalig Minister Rouvoet aanbevolen om te bekijken of er decentralisatie kon plaatsvinden. Pas daarna ontvingen we de brief van de Minister over de decentralisatie. Ik heb toen geen grote geluiden tegen decentralisatie gehoord van de PVV-fractie.

De voorzitter: Dat roept een vraag op bij mevrouw Agema.

Mevrouw Agema (PVV): Ik denk ten overvloede, voorzitter. Ik heb al duizendmaal gezegd dat wij niet tegen overhevelen zijn, maar wel tegen de vaart die gemaakt wordt, tegen de snelheid en tegen het proces. We zien nu wel dat die zorgen niet onterecht zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De decentralisatie werd destijds door een deel van de Kamer als een panacee gepresenteerd: decentralisatie zou heel veel problemen oplossen. De PVV maakte daar ook deel van uit.

Mevrouw Agema (PVV): Nee. Het ging toen meer om de gedachte «één gezin, één plan». Dat riedeltje. Daar kun je al dan niet voordelen in zien. Die kan ik ondersteunen. Ik heb echter zorgen geuit over wat de nieuwe Jeugdwet betekent voor de kinderen die niet in beeld zijn, de daadwerkelijk vergeten groep. Ik heb daar altijd zorgen over geuit en dat zal ik blijven doen. Worden die problemen opgelost met deze systeemwijziging, zowel nu als wanneer je de wijziging pas zou doorvoeren over een aantal jaar, zoals mijn voorkeur heeft?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik wil mijn tijd niet besteden aan beschouwingen achteraf, maar de verwijsindex was echt bedoeld om tot één regisseur te komen.

Ik heb nog even nagegaan wat de uiteindelijke doelstellingen van de transitie waren. Dat waren het garanderen van de continuïteit van de zorg, het op orde brengen van de noodzakelijke zorgstructuur en het beperken van de frictiekosten. Dat zijn de ankerpunten waarnaar we nu moeten kijken om te bepalen wat er nog moet gebeuren om dit voor elkaar te krijgen, hoewel daar natuurlijk nog maar acht weken tijd voor is.

Ten eerste kom ik op het garanderen van de continuïteit van de zorg. Als we de balans opmaken, blijkt dat meer dan de helft van de gemeentes nog geen contracten heeft afgesloten. Die contracten zijn echter wel nodig om de continuïteit van de zorg te kunnen garanderen. De bewindspersonen zeggen dat zij er nog altijd vertrouwen in hebben dat het gaat lukken, dus dat de zorg op tijd ingekocht zal worden. Als dat niet het geval is, zullen zij een vooraankondiging doen die zal leiden tot een indeplaatsstelling. Net als collega Bergkamp wil ik vragen hoe het zit met de aanwijzingen. Die zijn namelijk eerder mogelijk dan de indeplaatsstellingen, die pas per 1 januari kunnen plaatsvinden. Dan zijn we al over de grens van 1 januari heen, dan komen de kinderen misschien in de knel en zijn we te laat. Ik vraag de Staatssecretaris dus hoe het zit met de aanwijzing voor gemeentes waarvan we nu al weten dat zij het niet halen. Ik lees tussen de regels door in de brief dat een aantal gemeentes het mogelijk niet gaat halen. Gaan de Staatssecretarissen daarmee aan de slag?

De tweede doelstelling was dat de noodzakelijke zorginfrastructuur op orde moest zijn. Ik ben blij dat er een akkoord ligt voor de gespecialiseerde zorg in 2015. Ik heb echter nog wel vragen over de lokale toegang. Daar hoor ik wisselende geluiden over. De ene gemeente gaat het doen via de Centra voor Jeugd en Gezin, de andere concentreert zich volledig op de sociale wijkteams. We hebben vandaag een rapport ontvangen van de Onderwijsraad, getiteld Samen voor ononderbroken schoolloopbaan. Daarin wordt erop ingezet om het onderwijs veel nauwer te betrekken bij de hulpverlening. Mochten de Staatssecretarissen dit rapport al gelezen hebben, dan hoor ik daar graag hun eerste reactie op. Wij zijn er terughoudend in om onderwijsinstellingen nog meer taken te geven en hulp te laten verlenen, ook in het kader van de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem.

Ik zie dus heel veel diversiteit. Gaat iemand monitoren of er inderdaad een effectieve toegang wordt georganiseerd door de gemeentes? De ChristenUnie heeft ook in een ver verleden altijd aangestuurd op de CJG's, omdat die een eenduidige toegang konden bieden aan de ouders. Daar wordt echter van afgeweken. We moeten natuurlijk ook geen CJG's hebben die alleen maar zitten te wachten totdat er gebeld wordt. Ze moeten «outreachend» zijn. Ik ben weleens op werkbezoek geweest bij een CJG waar mensen zaten te wachten totdat er gebeld werd. Dat moet je natuurlijk absoluut niet hebben.

Ik hoor van raadsleden, maar ook wethouders van de ChristenUnie dat zij nog te veel in onzekerheid zitten over de financiën en dat zij een buffer van 15% tot 20% inbouwen, omdat zij de pgb's straks misschien nog moeten gaan betalen en omdat ze de bovenregionale instellingen ook nog niet precies kunnen overzien. Dergelijke geluiden kregen collega Ypma en ikzelf uit Assen. Met de pgb's werd in het verleden voorzien in heel goede en op maat gesneden zorg evenals in plaatsing op zorgboerderijen. In hoeverre zijn de gemeentes ertoe in staat om dergelijke buffers op te bouwen? Is dat terecht? Ik heb er geen oordeel over, maar de instellingen zien het in ieder geval als nog eens een korting op de 3%. Ik hoor graag van de Staatssecretarissen of het reëel is om op die manier een buffer in te bouwen.

Met de kleinere bovenregionale zorgaanbieders zouden eventueel modelovereenkomsten gesloten kunnen worden. De vraag blijft wie uiteindelijk garandeert dat er betaald wordt. Hoe gaat het uiteindelijk met de bevoorschotting van deze bovenregionale instellingen?

Ik kom te spreken over de frictiekosten. Vier instellingen hebben een financieel beroep gedaan op de Transitie Autoriteit Jeugd. Dat lijken er heel weinig, gezien de signalen die we krijgen dat instellingen de frictiekosten straks mogelijk niet kunnen betalen. Wat is de verklaring hiervoor? Ik lees die niet in de brief. Het zou kunnen dat andere instellingen nog even wachten om een beroep te doen op de transitieautoriteit. Zijn de drempels te hoog of wacht men inderdaad 1 januari af, wanneer de contracten zijn gesloten?

Ik begrijp ik dat er spanningen zouden kunnen zijn betreffende onredelijke eisen van de aanbieders en dat er nog discussie is over het volume. Hoe bemiddelt de TAJ daarin? Heeft die daar een functie in? Kan de TAJ daar echt sturend in optreden? Of blijft het gewoon hangen tussen de gemeenten en de aanbieders?

Collega Ypma en ik hebben de vorige keer aandacht gevraagd voor het familiegroepsplan. Een goed voorbeeld daarvan hoorden we via hulpverlener Marieke. We hebben gevraagd om meer voorlichting aan gemeentes en om meer aandacht voor het familiegroepsplan, omdat dat niet was opgenomen in de modelverordening. Ik hoor nu dat verschillende raadsleden er ook moties over indienen. Dat is heel goed, maar ik wil nog steeds aanmoedigen dat er voorlichting over wordt gegeven en dat het onder de aandacht van de wethouders wordt gebracht. Ik vraag de Staatssecretarissen wat er tot nu toe aan voorlichting is gedaan.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Dit jaar bestaat het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind 25 jaar. Helaas is er voor Nederland weinig reden tot een feestje. Immers, twee maanden geleden werd de geactualiseerde versie van de kinderrechtenrapportage gepubliceerd. Het beeld dat uit deze rapportage naar voren komt, is niet bepaald rooskleurig. Nederland kiest op punten voor een erg magere interpretatie van het Kinderrechtenverdrag en handelt soms zelfs in strijd daarmee. Vooral in de asielketen handelt Nederland vaak niet in lijn met het Kinderrechtenverdrag. Zo kan er voor het toekennen van een verblijfsvergunning geen beroep worden gedaan op iets basaals en begrijpelijk als het belang van kind, want dat is niet in onze Vreemdelingenwet geregeld. Ik werk daarom aan een initiatiefvoorstel om het wel daarin te verankeren. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe die daar in beginsel tegenover staat. Ik heb het dan over kinderen die aantoonbaar kwetsbaar zijn, denk aan slachtoffers van mensenhandel of kinderen die mishandeld zijn.

Volgens cijfers van het COA woonden er op 1 juni jl. 5.713 kinderen in asielzoekerscentra. De situatie waarin deze kinderen opgroeien, voldoet niet aan de eisen van het Kinderrechtenverdrag, zo blijkt uit onderzoek. Ik vraag mij daarom af waarom er geen onafhankelijk toezicht is op de opvang van kinderen en gezinnen. Kan de Staatssecretaris daar een reactie op geven? Er wordt van uitgegaan dat kinderen in deze situatie worden verzorgd door hun ouders, terwijl die daar soms vanwege hun problemen, zoals trauma's, taalproblemen en cultuurshock, niet toe in staat blijken. Deze kinderen lopen daardoor een verhoogd risico om terecht te komen in een problematische opvoedingssituatie, zo blijkt uit onderzoek van de GGD.

Alleenstaande minderjarige asielzoekers hebben het ook zwaar te verduren wanneer ze worden opgevangen op grootschalige opvanglocaties. Deze locaties zijn niet veilig, de kinderen zijn er ongelukkig en er verdwijnen veel kinderen. Wil de Staatssecretaris onafhankelijk toezicht gaan instellen? Is hij bereid om kinderen voortaan op te vangen in een voor langdurige bewoning geschikte omgeving?

Daarnaast heeft Nederland nog altijd een voorbehoud staan bij de artikelen 26, 37 sub c en 40 van het Kinderrechtenverdrag. Deze artikelen zien op het recht van kinderen op sociale zekerheid, op het verbod op het van toepassing verklaren van het volwassenstrafrecht op kinderen van16 jaar en ouder en op het recht van kinderen op juridische bijstand. Daar maakt Nederland dus een voorbehoud bij. Is de regering bereid om deze voorbehouden in te trekken? Zo nee, waarom niet?

Steeds meer kinderen leven in armoede; dat moeten wij ons aantrekken. Op dit moment betreft het zelfs meer dan 600.000 kinderen. Opgroeien in armoede is schadelijk voor hun kansen in het leven en brengt een verhoogd risico op sociale uitsluiting met zich mee. Deelt het kabinet met mij het idee dat dit niet acceptabel is? Is het bereid om te komen tot een agenda van maatregelen om armoede onder kinderen echt terug te dringen, in lijn met het Kinderrechtenverdrag, en om daar de bijbehorende financiële middelen voor uit te trekken? We kunnen deze kinderen niet in de steek laten.

Dan de jeugdzorgdecentralisatie. Wederom heeft meer dan de helft van de gemeenten deadline nummer zoveel van de Staatssecretaris niet gehaald. Staatssecretaris Van Rijn steekt in zijn brief de loftrompet alsof het iets is om trots op te zijn, want «bijna de helft» van de gemeenten heeft de deadline wél gehaald. Ik begin mij af te vragen of hij het probleem serieus genoeg neemt. Zijn brief staat boordevol vage toezeggingen, zoals «we gaan gemeenten intensief volgen». Dat zegt hij echter al een halfjaar en blijkbaar leidt dat niet tot actie. Daar komt nu nog bij dat gemeenten die per 1 december nog niet klaar zijn, een vooraankondiging van een indeplaatsstelling krijgen. Een vooraankondiging; wanneer gaat de Staatssecretaris echt daadkracht en leiderschap tonen? Wanneer gaat hij kritisch kijken naar wat hij zelf kan doen? Immers, doordat gemeenten niet de juiste cijfers hebben, weten zij vaak niet eens waar zij op moeten varen. Dit is zijn decentralisatie en hij is politiek verantwoordelijk. Is de Staatssecretaris dus bereid om nu garantstellingen van het Rijk te verstrekken aan zorgaanbieders die nog steeds geen financiële duidelijkheid hebben voor volgend jaar? Dat lijkt mij in het belang van de kinderen.

Ten aanzien van het vastgoed kan ik me aansluiten bij de opmerkingen die verschillende andere fracties gemaakt hebben. Een probleem van het Rijk mag niet worden afgewenteld op gemeenten, die hun budget moeten gebruiken voor het inkopen van zorg.

Voor GroenLinks blijft het waarborgen van de privacy van kinderen en hun ouders die met Jeugdzorg te maken hebben van groot belang. In reactie op een motie die deze zomer werd ingediend door GroenLinks, zei de Staatssecretaris dat hij mijn vraag of jongeren bij jeugdzorginstellingen niet ten onrechte standaard worden aangemeld bij de verwijsindex risicojongeren, mee zou nemen in de evaluatie van die verwijsindex. Heeft de Staatssecretaris er al zicht op wanneer deze evaluatie precies zal plaatsvinden?

Op initiatief van mevrouw Bergkamp wordt er al langer aangedrongen op het laten toetsen van de VNG-modellen voor gegevensuitwisseling bij gemeenten. Dit kan gebeuren door privacy impact assessments te laten uitvoeren en door het CBP ernaar te laten kijken. Is dat inmiddels gebeurd? Wat zijn de uitkomsten?

Zijn de cliënten van Jeugdzorg inmiddels geïnformeerd over wat er volgend jaar met de zorg en met hun persoonsgegevens gaat gebeuren? Is daarbij gewezen op het recht dat zij hebben om bezwaar aan te tekenen tegen het verwerken van hun persoonsgegevens?

De voorzitter: Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik stel voor dat we nu schorsen en na de dinerpauze verdergaan met de beantwoording van de zijde van het kabinet.

De vergadering wordt van 19.18 uur tot 20.25 uur geschorst.

De voorzitter: Ik geef nu het woord aan Staatssecretaris Van Rijn, die het eerste gedeelte van de beantwoording voor zijn rekening neemt. Aansluitend krijgt Staatssecretaris Teeven het woord. Ik wil flexibel omgaan met de interrupties, maar gezien het late tijdstip is mijn verzoek wel om korte en bondige vragen te stellen. Anders moeten we op een bepaald moment toch het aantal interrupties beperken en dat zou jammer zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Het is duidelijk dat dit WGO – hoe kan het ook anders – een beetje in het teken staat van de vraag hoe het met de inkoop staat en niet zozeer in dat van het brede terrein van het beleid ten aanzien van de jeugd dat we aan het ontwikkelen en implementeren zijn. Ik wijs erop dat we een aantal zaken rond professionalisering en kindermishandeling kort geleden uitgebreid met elkaar hebben besproken. Het is logisch dat we nu vooral praten over de transitie in de stelselwijziging.

Ik wil op voorhand nog even zeggen dat ik bij de ontwikkeling van de transitie probeer te kijken naar hoe die in de praktijk gaat en welke acties we moeten ondernemen om die in goede banen te leiden. We zijn daarbij niet van de afdeling rozengeur en maneschijn en ook niet van de afdeling GTST, maar meer van de afdeling reality-tv. Ik probeer altijd een zo goed mogelijk beeld te schetsen van de stand van zaken, om op basis daarvan de goede conclusies te kunnen trekken. Het is misschien ook goed om daar in het vervolg van mijn betoog op in te gaan.

Het is ook logisch – een aantal leden heeft daarop gewezen – dat we zo veel over die transitie praten, maar we moeten niet uit het oog verliezen dat de innovatie daardoor in de knel zou kunnen komen. Mevrouw Ypma stelde terecht dat we natuurlijk rondom de jeugdzorg een heel ambitieuze agenda hebben. Het is echt een ambitieuze agenda, met een groot aantal punten die er wel degelijk mee te maken hebben dat de kansen die het nieuwe stelsel biedt met een andere manier van werken ook resultaten gaan afwerpen. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Agema.

We willen er eerder bij zijn: meer preventie om te voorkomen dat normale opvoedingsproblemen uitgroeien tot complexe sociale problemen. Dat doen we met opvoedingsondersteuning en door de zaken laagdrempelig dicht bij mensen in de buurt te doen. We hopen dat we daarmee een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van kindermishandeling. We hopen dat we minder opvang in residentiële jeugdvoorzieningen hebben en meer ambulante jeugdhulp en opvang in pleeggezinnen, dat we minder uithuisplaatsingen krijgen door een betere afstemming tussen het vrijwillige en het gedwongen kader, dat we in de hulpverlening meer uitgaan van de eigen mogelijkheden van mensen en het versterken van de eigen kracht dan dat we achteraf ingrijpen, dat we minder hulpverleners in één gezin krijgen vanuit de gedachte «één gezin, één plan» door ontschotting van de budgetten en dat we inderdaad meer maatwerk en demedicalisering gaan krijgen, dus geen onderbehandeling en ook geen overbehandeling. En last but nog least: meer ruimte voor professionals en minder bureaucratie in de hulpverlening.

Ik noem het maar even allemaal. Een tijdje terug bij mijn rondgang langs de wethouders heb ik ook gezegd: als je met elkaar tot aan de enkels in de modder staat om door die moeilijke transitie heen te komen, is het goed om die doelstellingen en ambities voortdurend met elkaar te blijven delen, omdat ze anders licht zouden ondersneeuwen en dat zou niet goed zijn.

Welke stappen hebben we de afgelopen periode met elkaar gezet? Ik denk dat we zo langzamerhand een heel intensief pad met elkaar kunnen schetsen. De Kamer heeft in oktober 2013 – dat lijkt nog maar kort geleden – ingestemd met het wetsvoorstel en de Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel in februari van dit jaar aanvaard. Inmiddels is ook de Invoeringswet Jeugdwet door de Tweede Kamer aangenomen en die wordt morgen, dinsdag, als hamerstuk behandeld in de Eerste Kamer. Dat is overigens niet onbelangrijk, omdat in de invoeringswet onder andere die indeplaatsstelling is opgenomen. Die kan daarmee in werking treden op het moment dat wij dat nodig achten.

We hebben zo goed mogelijk stapsgewijs helderheid geboden over de budgetten. Ik wijs er nog maar even op. In december 2013 hebben we de Kamer geïnformeerd over de bijstelling van het macrobudget, in de meicirculaire over de verdeling en de omvang van de budgetten en recentelijk over de afspraken over de solidariteit met gemeenten. Ik kom daar straks nog op terug. We doen dat inderdaad om te bekijken of de realisatiecijfers aanleiding zijn om anders naar de planningscijfers te kijken die we destijds hebben gehanteerd. We hebben dus extra afspraken met de gemeenten gemaakt, namelijk om in het voorjaar van 2015 de realisatiecijfers van 2013 te vergelijken met het macrobudget. Voor de jeugd-ggz hebben we de afspraak gemaakt dat het structurele bedrag daarvoor wordt gebaseerd op geactualiseerde cijfers over het aandeel van jeugd in 2011, 2012 en 2013. Tevens kijken we daarbij of in de jeugd-ggz de geleverde zorg in 2014 hoger is uitgekomen dan verwacht. We hebben ook afspraken gemaakt om ongewenste gevolgen van het woonplaatsbeginsel op te vangen. Dat is van belang voor een kleine groep gemeenten met relatief veel residentiële jeugdhulpcapaciteit. Ik kom daar straks nog op terug.

Ik wijs erop dat we met die afspraken in het spoor van die bovenregionale voorzieningen ook tegen elkaar hebben gezegd dat dit niet stilstaat. We weten elkaar te vinden als er afwijkingen zijn tussen planning en budget, als er discussie plaatsvindt over het woonplaatsbeginsel en als er andere realisaties zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van de ggz-uitgaven, dan we voorzien hebben. Ten aanzien van al die punten hebben we gezegd dat we dan bij elkaar gaan zitten om oplossingen te vinden, omdat ik dat zelf ook van belang vind. In de brief van 20 oktober, die vandaag ook op de agenda staat, hebben we de Kamer daarover geïnformeerd.

Er zijn heel veel vragen gesteld over de cijfers en de budgetten. Het is misschien toch goed als ik daar een paar dingen over zeg. Ik zie het punt wel. Veel wethouders zeggen dat er een verschil zit in de opgave van de jeugdhulpaanbieders en de beschikbare cijfers voor de gemeenten en dat zij contracten moeten sluiten terwijl die cijfers soms nog niet allemaal duidelijk zijn. Dat is in veel gevallen niet anders dan altijd in de zorg in het geval is, namelijk dat je je baseert op de ramingen op grond van de realisaties en dat je veronderstellingen doet over de ontwikkeling van de zorguitgaven afhankelijk van de wijze waarop de zorgvraag zich ontwikkelt. Zoals bestuurlijk is afgesproken, zijn de budgetten gebaseerd op het jaar 2012 en verdeeld op basis van het historisch zorggebruik in 2012. Vervolgens zijn daar indexaties op doorgevoerd. Bekend is dat er fluctuaties optreden in het zorggebruik door de jaren heen. Daarom hebben we erop aangedrongen om te proberen om ook op regionaal niveau tot risicovereveningsafspraken te komen. Daarmee kom je tegemoet aan de risico's die bijvoorbeeld de kleine gemeenten lopen.

Soms lukt het ook aanbieders niet, om allerlei redenen, om een heel goede opgave te doen van het precieze zorggebruik. Dat kan te maken hebben met het woonplaatsbeginsel, waar we net al over spraken. Het kan zijn dat er in de administratie van de aanbieder nog geen goede scheiding is gemaakt tussen de aanspraken die je kunt doen op het gebied van de Wet langdurige zorg (Wlz), en wat er bij de Jeugdwet hoort. Dan zie je vaak dat er aantallen worden genoemd die eigenlijk moeten worden uitgesplitst tussen Jeugdwet en Wlz. Ik ga ervan uit dat dit uit onwetendheid gebeurt, maar ik sluit niet uit dat her en der in de onderhandelingen enig calculerend gedrag kan zitten. Dat komt altijd wel voor.

Dat betekent dat gemeenten samen met hun aanbieders uitzoekwerk moeten verrichten om de juiste offertes te kunnen goedkeuren en te bezien hoe dat zorgverloop is. Dat kunnen we niet op een ander niveau leveren, want het zit in de administratie van de zorgaanbieders. Die weten waar hun cliënten vandaan komen, althans ik hoop dat zij dit zo goed mogelijk weten. Soms is daar ook discussie over, bijvoorbeeld over het precies zit met het woonplaatsbeginsel. Ik kan me voorstellen dat als een jeugdige op 6-jarige leeftijd in een instelling terecht is gekomen en nu 12 jaar is, je moet veronderstellen dat die woonplaats nog hetzelfde is. Dat wordt nu ook allemaal uitgezocht. Dat verklaart ook een deel van de tijdspanne die ermee is gemoeid om de cijfers landelijk te krijgen. Dat moet je vervolgens met de zorgaanbieders allemaal proberen uit te kruisen. Op basis van die gegevens moet je vervolgens proberen om tot afspraken te komen. Dat moet echt regionaal gebeuren, hoe lastig dat ook is. Dat is monnikenwerk.

Mevrouw Bergkamp (D66): Het blijft dan wel raar dat zo veel wethouders zeggen dat zij de inkoop hebben gedaan en hebben onderhandeld op basis van schattingen. De Staatssecretaris zegt eigenlijk dat dat wel gebruikelijk is, dat er indexaties en ramingen zijn. Die cijfers – het peiljaar is 2012 – zijn echter niet geëxtrapoleerd. Daarnaast heb je het woonplaatsbeginsel. Ik noem de gemeente Zeist maar als voorbeeld. Die zegt dat zij gezien de schattingen echt in de problemen komt. Ik ben blij dat de Staatssecretaris zegt dat hij die cijfers met elkaar gaat vergelijken, maar ik heb echt het idee dat de werkelijkheid van het Rijk een andere is dan die van de gemeenten. Ik heb met te veel wethouders gesproken die aangeven dat die cijfers niet actueel zijn, dat ze niet kloppen en dat ze onduidelijk zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat hoor ik natuurlijk ook. Daar waar dat aan de orde is, bieden we steun aan vanuit het Rijk en het Transitiebureau. Men gaat een aantal dagen naar de gemeente toe en er kan een verschillenanalyse per regio worden uitgevoerd. Daar wordt overigens ook gebruik van gemaakt. We hebben in sommige gevallen ook een verschillenanalyse door het SCP en het CBS laten uitvoeren. Het resultaat van die exercities is dat verschillen in elk geval grotendeels kunnen worden verklaard en soms ook grotendeels kunnen worden teruggebracht. Dat betekent dat het echt wat waard is om daarin te investeren.

Ik zeg niet dat die cijfers allemaal sporen met hetgeen wordt gevraagd. Sterker nog, we hebben met elkaar afgesproken, ook bestuurlijk, dat we het doen op basis van de realisatiecijfers 2012, met indexering. Daarbij ben ik ook bereid om 2012 plus indexeringen te vergelijken met de daadwerkelijke productie. De kern van de afspraken rondom die bovenregionale inkoop is nu juist dat we hebben afgesproken om in elk geval begin 2015 al te kijken naar de daadwerkelijke realisatie 2013, zodat we dan al een eerste signaal kunnen krijgen of die budgetten een beetje kloppen of niet. Ik heb me van het begin af aan bereid verklaard om dat te doen. Dat is ook de reden waarom die afspraken zijn gemaakt.

Zeker bij degenen die ermee moeten werken, heb ik gemerkt dat die afspraken, zoals mevrouw Bergkamp dat noemde, de nodige rust kunnen geven. We snappen dat er contracten gesloten moeten worden, we snappen ook dat dit moet gebeuren op basis van ramingen die zo goed mogelijk zijn gemaakt en we snappen dat daar verschillen in kunnen zitten: woonplaatsbeginsel, productiecijfers en hoe zit het met die indexering? Er is zeer veel bereidheid – dat is ook de reden dat we die afspraak hebben gemaakt – om begin 2015 bij elkaar te gaan zitten om te bekijken of een en ander nog steeds klopt en om oplossingen te verzinnen als dat aan de orde is.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik blijf het echt raar vinden. Ik heb er heel veel vragen over gesteld en zelfs moties over ingediend. Ik heb met heel veel wethouders gesproken en die zeggen echt dat dit de reden geweest is waarom het lastig was om afspraken te maken: we gaan nu wel de contracten ondertekenen, maar die zijn gebaseerd op schattingen. Nu hoor ik het verhaal van de Staatssecretaris, die zegt dat alle ondersteuning is geleverd. Toch is het een andere werkelijkheid. De werkelijkheid van deze Staatssecretaris is anders dan de werkelijkheid van een groot aantal gemeenten. Niet alleen de kleine gemeenten geven dat aan, maar ook de grote gemeenten die wel een heel team hebben met staf om allerlei berekeningen te maken.

Nogmaals, ik ben blij dat de Staatssecretaris zegt dat hij in gesprek gaat en dat hij, als er onbedoelde effecten zijn, met een analyse komt en de Kamer daarover informeert. Ik ga wel een motie indienen om er een datum aan te hangen. Mijn vertrouwen wat betreft deadlines is wat beschadigd, eerlijk gezegd. Ik wil daar dus heel graag een datum aan koppelen: 1 mei moet de Kamer daarover geïnformeerd worden en moet er een analyse zijn. Dan kunnen we ook als Kamer kijken hoe we ermee omgaan en wat bijvoorbeeld de budgettaire gevolgen zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Laten we geen verschil creëren dat er niet is. Die cijfers zijn gebaseerd op schattingen. Sterker nog, dat hebben we afgesproken. We hebben afgesproken ons te baseren op de realisatiecijfers 2012. Dat zijn de realisatiecijfers die er al waren, want de andere realisatiecijfers moeten nog komen. Daarom pak je 2012 plus een index. Natuurlijk moeten we met elkaar kijken of in de praktijk blijkt dat dat een goede schatting is van het daadwerkelijk verloop of dat er zodanige verschillen zijn dat je daarnaar moet kijken.

Het woonplaatsbeginsel idem dito. In de administraties van heel veel zorgaanbieders zal het woonplaatsbeginsel niet altijd even goed zijn geregistreerd. Dat was namelijk niet nodig, maar nu wel. We hebben op basis van de cijfers van de aanbieders een schatting gemaakt ten aanzien van het woonplaatsbeginsel. Klopt die in alle gevallen? Vast niet. Dat is ook de reden dat we hebben afgesproken dat we daarnaar kijken, zodat we daar bij de verdeling rekening mee kunnen houden. Als een gemeente daar heel veel last van gaat krijgen omdat de verdeling onevenredig is, moeten we daar een oplossing voor vinden. Er zit niet zo veel verschil tussen de inschatting van de werkelijkheid van mevrouw Bergkamp en die van mij. De cijfers zijn gebaseerd op schattingen en kunnen afwijken van de werkelijkheid. Als dat te veel is dan moeten we daar met elkaar over praten en oplossingen voor verzinnen, net als voor al die andere punten. Ik heb met heel veel gemeenten gesproken die zeggen dat zij die contracten willen sluiten. We snappen ook dat daar onzekerheid mee gepaard gaat. We moeten met elkaar om de tafel als die onzekerheid te groot is.

Laten we echter wel wezen. Ik loop al een aantal jaren mee in de zorg, in verschillende hoedanigheden: inschattingen en ramingen over de zorg en het zorggebruik zullen de komende jaren nog steeds worden gebruikt, omdat het zorggebruik onderhevig is aan allerlei factoren. Het is onderhevig aan het beleid dat je maakt, aan het gedrag van mensen en aan de manier waarop de zorgvraag verandert. Dat zal dus blijven. Dat neemt niet weg dat we bij de start van zo'n traject natuurlijk zo goed mogelijk moeten bekijken of we goed aan de startstreep staan.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De Staatssecretaris had het net over de Invoeringswet Jeugdwet. Die zal volgende week door de Eerste Kamer gaan en daarna in het Staatsblad terechtkomen. Wanneer zal zo'n indeplaatsstelling van toepassing zijn op gemeenten die ook de komende twee weken geen contracten met zorgaanbieders ondertekenen?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom op het hele proces vanaf 1 november nog wel even terug, waaronder op de vraag waar we actie op ondernemen. Ik verwacht dat het instrumentarium uit de invoeringswet rond 19 of 20 november effectief kan zijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie): We krijgen de komende twee weken meer helderheid, begrijp ik uit de brief. Over twee tot drie weken moet zo'n 80% van de gemeenten wel getekend hebben. Kan ik dan ook de garantie krijgen van de Staatssecretaris dat hij de indeplaatsstelling daadwerkelijk van toepassing zal verklaren op de gemeenten die op 1 december nog steeds achterblijven?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik kom nog terug op dat punt. Ik hoop dat alle acties die wij op dit punt vanaf nu inzetten, de heer Voordewind gerust zullen stellen. Ik kom er straks nog even op terug.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik wil nog even doorvragen over de peildatum en de zorgstijging na die tijd. Ik heb daar eerder een harde toezegging op gekregen van de Staatssecretaris, namelijk dat hij de Kamer in mei zal informeren over de financiële consequenties van de zorgstijging vanaf 2013 voor gemeenten. Wellicht helpt dat mevrouw Bergkamp. Ik heb zelf zojuist nog gevraagd tijdens het debat of de Staatssecretaris in staat is om dat niet alleen op macroniveau te doen, maar om dat ook uit te splitsen naar regio's dan wel gemeenten. Er zijn verschillende gemeenten die zeggen: je kunt ons verantwoordelijk houden voor de zorgstijging vanaf 2015, maar niet voor de zorgstijging die voor 2015 heeft plaatsgevonden. Zij stellen dat zij in het nadeel zijn als wordt gekeken naar de peildatum 2012.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar speelt nog iets anders een rol bij, namelijk de vraag welk verdeelmodel we hanteren. Ik zal daar nog even op focussen. We hebben afgesproken dat we voor 2015 zouden verdelen op basis van historische cijfers, die realisatie plus een indexering, en dat we vanaf 2016 zouden gaan verdelen op basis van objectieve behoeften. Nu heeft een aantal regio's tegen mij gezegd: dat is heel mooi en daar staan we ook heel erg achter, maar we zien bij de eerste vingeroefeningen die zijn gedaan dat er verschillen optreden tussen die historische cijfers en de behoeften die wij ook lastig vinden, om het maar even neutraal te zeggen. Ik heb gezegd dat we daar ook doorheen moeten. Het betekent wat mij betreft twee dingen. Het eerste is dat we echt met elkaar moeten praten over de vraag of we de goede behoefteparameters te pakken hebben. Als er grote verschillen zitten tussen de historische verdeling en de behoefteverdeling, moet je – dat is het tweede – ook afspraken met elkaar maken. Als daar een verschil tussen zit, kun je ook niet van het ene op het andere jaar op een heel andere verdeling overgaan. Daar moet je dan ook afspraken over maken met elkaar. Een afspraak die sowieso nog loopt, is dat we die per regio in kaart zullen brengen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Betekent dit dat we daar in mei over geïnformeerd worden? Wordt er zo veel mogelijk op basis van regio's dan wel gemeenten uitgesplitst?

Staatssecretaris Van Rijn: In mei hebben we wel de verdeelsleutel, dus dan kunnen we bekijken wat het betekent. Of we dan al per regio precies de consequenties van die verdeelsleutel hebben, weet ik niet zeker. Dat moet ik straks even nakijken.

De voorzitter: Dat lijkt me iets voor de tweede termijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik hoor van verschillende gemeenten dat de Staatssecretaris tijdens werkbezoeken heeft gezegd dat onvoorziene en nog niet in het budget verwerkte volumegroei met de meicirculaire van 2015 zal worden gecompenseerd. Klopt dat?

Staatssecretaris Van Rijn: We hebben een aantal afspraken gemaakt, die zijn opgenomen in de brief van 20 oktober. Daar staat precies in beschreven hoe we de solidariteit van gemeenten vormgeven, wat we met het woonplaatsbeginsel doen en wat we met de ggz-budgetten doen. Sommige dingen kunnen we wellicht al meenemen in de meicirculaire, omdat we dan de cijfers voor 2013 kennen. We baseren ons elke keer op de daadwerkelijke cijfers. Ik denk dat we dit moeten blijven volgen, zoals afgesproken, en dat we uiteindelijk aan de hand van de realisatie moeten kijken of er grote verschillen in zitten ten opzichte van de gemaakte ramingen. Die bereidheid is er.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dit was toch een heel korte feitelijke vraag. Waarom krijg ik daar nu niet gewoon een ja of nee op? De vraag was of de onvoorziene en nog niet de budgetten verwerkte volumegroei met de meicirculaire van 2015 zal worden gecompenseerd. Ik zou het zo fijn vinden om hier gewoon een duidelijk antwoord op te krijgen, want dat is wat ik van veel gemeenten hoor. Nogmaals, dat geeft ook die gemeenten het comfort dat ze nodig hebben. In maart/april komen in alle gemeentehuizen de voorjaarsnota's tevoorschijn. Als dit misgaat, breekt dan de ... – hoe zeg je dat netjes – uit? Ik denk ook dat de Staatssecretaris zichzelf gewoon een geweldig plezier doet door hier nu eens duidelijk over te zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik denk dat de Kamer het ook op prijs stelt als ik die informatie heb voordat wij onze voorjaarsnota bespreken. Dat zal dus inderdaad in de periode mei/juni zijn.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter, als u mij toestaat. Dan gaat er iets niet goed, hè? Ik hoor namelijk uit meerdere gemeenten dat dit door de Staatssecretaris is gezegd en nu zegt hij hier dat ik of die wethouders dat verkeerd hebben begrepen en dat het pas kan na onze voorjaarsnota. Hoe zit het nu?

Staatssecretaris Van Rijn: Nee. Ik zei dat de Kamer het wellicht op prijs zou stellen als ik die informatie verstrek voordat wij onze voorjaarsnota gaan maken, zodat ook wij in het proces zitten. De vraag is of er financiële consequenties uit naar voren komen die we met elkaar moeten bespreken, of niet. Ik kan me voorstellen dat de Kamer dat van tevoren wil weten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik wil even mevrouw Bergkamp bijvallen waar het gaat om duidelijkheid over de cijfers. De Staatssecretaris geeft aan dat het maar een schatting is. Tegelijkertijd krijgen gemeenten natuurlijk ook cijfers van de zorginstellingen. Daar zit soms een verschil in van wel 50%, zoals we eerder al hebben besproken. Dan ben je als gemeente toch ook niet goed toegerust om die onderhandelingen in te gaan? Ik hoor daar graag een reactie op van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat klopt. In gevallen waarin partijen zeggen dat er wel heel grote verschillen zitten tussen de het budget aan de ene kant en de opgave van de zorgaanbieder aan de andere kant, hebben we daarom ook mensen van onze kant beschikbaar om een verschillenanalyse uit te voeren. Ik wijs erop dat als we die verschillenanalyse maken, die verschillen vaak ook zeer sterk gereduceerd worden. In een aantal regio's waarin we dat hebben gedaan, blijkt dat ook. Ik noem maar een voorbeeld. Als een instelling aangeeft wat het aantal mensen is dat bij haar in de begeleiding zit – ik zeg het even bewust simpel – moet je wel even kijken welke begeleiding plaatsvindt vanuit de Wet langdurige zorg en welke vanuit de Jeugdwet. Dat leidt in sommige gevallen tot echt heel andere cijfers. Ik zeg niet dat daarmee alle verschillen weg zijn, want het blijven tenslotte ramingen op grond van realisaties.

Je ziet echter ook dat je door simpelweg even naar die administratie te kijken, ervoor kunt zorgen dat je alles op een rijtje krijgt en dat met een met ondersteuning van ons uitgevoerde verschillenanalyse al heel veel verschillen verklaard kunnen worden. Dat is in de praktijk ook echt zo gegaan. Ik wil die verschillen niet wegpoetsen. Dat wil ik even zeggen. Ik constateer echter wel dat daar waar dat gebeurt, we erin slagen om die verschillen heel goed te verklaren. Dat helpt in het proces en heeft een aantal regio's ertoe gebracht om die contracten te ondertekenen of dat risico aan te gaan, overigens met het comfort van de afspraken die we aanvullend met de gemeenten hebben gemaakt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Betekent dat dan dat bij de helft van de gemeenten waar dat nog niet is gebeurd, het geheel en al aan de gemeente ligt? Hoe komt dat dan?

Staatssecretaris Van Rijn: Nee, dat gaat mij veel te ver. Soms hebben regio's nog niet om die verschillenanalyse gevraagd. Ik zeg steeds: doe dat als je eraan twijfelt. Daarnaast zijn het ook onderhandelingsprocessen. Dat betekent dat het niet alleen maar aan de gemeente ligt of alleen maar aan de aanbieders. Die moeten afspraken maken met elkaar. Soms speelt ook een rol dat gemeenten afspraken met elkaar moeten maken, bijvoorbeeld over die risicoverevening. Het bespreken daarvan in de colleges van B en W vergt natuurlijk ook een zekere bestuurlijke tijd. Ik ga dus niemand de schuld geven. Ik constateer dat het maken van goede afspraken vereist dat je die budgetten goed op een rij hebt, dat de administratie van de zorgaanbieders bekend en transparant is en dat je met elkaar om de tafel gaat zitten om dat te doen. Je kunt verschillenanalyses maken als je denkt dat dat nodig is. Ik constateer dat dit in de meeste gevallen leidt tot afspraken zoals die voor 1 november zijn gemaakt. Ik denk dat dit proces moet worden voortgezet.

Mevrouw Agema (PVV): Iedere keer gaat het niet goed en iedere keer wordt dan de aandacht verlegd naar een datum in de toekomst. De datum die we dan nu weer horen, is 19 of 20 november. Het zijn verwachtingen rondom die datum. De Staatssecretaris denkt dat hij indeplaatsstellingen moet uitvaardigen. Krijgen we op de 20ste een actuele stand van zaken? Kan hij wat meer uitleg geven over 20 november, de datum die hij hier zojuist eigenlijk heeft gedropt? Daarmee zijn we immers weer op een nieuwe datum aangeland.

Staatssecretaris Van Rijn: Even om verwarring te voorkomen: de vraag was wanneer het instrumentarium ten aanzien van de indeplaatsstelling effectief kan worden toegepast. Ik heb gezegd dat dit mogelijk is zodra de Invoeringswet Jeugdwet, zoals die hopelijk morgen als hamerstuk door de Eerste Kamer gaat, in het Staatsblad staat. Ik verwacht dat dat op 19 of 20 november het geval zal zijn. Dat betekent dat op dat moment het indeplaatsstellingsinstrument effectief is.

Mevrouw Agema (PVV): Ja, maar dat is natuurlijk maar een paar weken voor het nieuwe jaar. Eindelijk is dan dus op 19 of 20 november die gereedschapskist van de Staatssecretaris een keertje compleet. En wat dan? Krijgen we dan een update? Krijgen we dan een stand van zaken? Heeft hij zijn gereedschapskoffer compleet en zegt hij meteen tegen de Kamer: nou jongens, daar zijn de problemen?

Staatssecretaris Van Rijn: Zoals ik net ook al aan de heer Voordewind heb beloofd, kom ik nog uitgebreid te spreken over de acties die we gaan ondernemen vanaf dit moment om ervoor te zorgen dat dit proces in november in goede banen wordt geleid. Ik wil daar dus graag straks even op terugkomen.

Naast gesprekken over het wettelijk kader en de cijfers, hebben we natuurlijk ook veel met elkaar gediscussieerd – ik wijs er nog maar even op – over de vangnetten die de continuïteit van de jeugdhulp moeten borgen. Zowel in de Jeugdwet als in de invoeringswet hebben we in alle bestuurlijke overleggen dus wettelijke en bestuurlijke vangnetten gemaakt om in het invoeringsjaar de continuïteit van de zorg zo goed mogelijk te zekeren. In de Jeugdwet hebben we in het overgangsrecht geregeld dat jeugdigen in het jaar 2015 hun hulptraject bij hun huidige hulpverlener kunnen afronden: wettelijke continuïteit van zorg in 2015. Voor de pleegzorg loopt het overgangsrecht tot het einde van de jeugdhulp en is die termijn er dus niet. Daarnaast blijven de bestaande doorverwijspaden naar bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg via huisartsen, artsen van de jeugdgezondheidszorg en medisch specialisten behouden. Zo hebben we dat in de Jeugdwet geregeld. Je hebt dan dus continuïteit van zorg bij dezelfde aanbieder, bij de pleegzorg gewoon tot het einde van die pleegzorg en de doorverwijspaden, dus zeg maar de toegangspaden. Als de toegang niet goed geregeld zou zijn, zijn er ook nog andere doorverwijspaden die gewoon wettelijk geregeld zijn: huisarts, jeugdgezondheidszorg en medisch specialisten.

Dan hebben we de Invoeringswet Jeugdwet zelf. Daar zit ook nog een overgangsregime in, namelijk voor de huidige functies van Bureau Jeugdzorg – daar hebben we met elkaar over gesproken – met een budgetgarantie van minimaal 80%. Bij nota van wijziging hebben we de verplichting voor de gemeenten geregeld om voor het jaar 2015 te voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod, wat expliceert dat gezamenlijke inkoop van cruciale functies onderdeel uitmaakt van de voorbereiding op het nieuwe jeugdstelsel. Dat is eigenlijk de basis voor de afspraken die we nu hebben gemaakt rondom die bovenregionale functies.

We hebben ook de Transitie Autoriteit Jeugd, die eigenlijk twee functies heeft. Die kan bemiddelen op verzoek van de gemeente, van de aanbieder of van allebei. Voordat een aanbieder zich officieel zou willen melden, kan de transitieautoriteit alvast kijken – de Kamer noemde dat destijds de proactieve rol – voordat de formele rol in werking treedt. De ervaring is dat dat meestal bijdraagt aan een bespoediging van de contractformulering in de regio. Daarnaast is de Transitie Autoriteit Jeugd een vangnet voor bijzondere transitiekosten, voor het geval er een contract is gesloten en er toch vraagtekens zijn ten aanzien van de continuïteit van zorg. Daarvoor is 2,5 miljoen beschikbaar. Daarmee kan de transitieautoriteit haar formele rol vervullen.

Vier instellingen hebben, zoals al is besproken, een verzoek ingediend voor financiële steun. Dat zijn er nog niet veel. Ik denk dat dit te maken heeft met het feit dat de contractonderhandelingen nog lopen en dat eerst wordt gekeken hoe die nu gaan uitpakken. Daarna kunnen gemeenten of zorgaanbieders zelf tot de conclusie komen dat er sprake is van vraagtekens rondom de continuïteit.

Er waren regio's ten aanzien waarvan wij niet zozeer twijfels hadden over de contractvorming, maar over de gehele vormgeving van het inkoopproces. We hadden er twijfels over of dat in goede banen werd geleid, omdat de planningen zo lang waren dat we dachten dat ze er nooit uit zouden komen. Er zijn vier regio's waar we twijfels hadden rond het inkoopproces. Daar hebben we bestuurlijke overleggen mee gevoerd en intensief mee gesproken. Dat heeft ertoe geleid dat in alle vier die regio's de conclusie is dat ofwel in de eerste ofwel in de tweede helft van november contracten gesloten kunnen worden. Dat betekent dat die vier regio's nu in het reguliere regime zitten.

Er is een aantal vragen gesteld over 1 november.

De voorzitter: Voordat u daartoe overgaat, heeft mevrouw Siderius een vraag.

Mevrouw Siderius (SP): De Staatssecretaris lepelt even op wat hij allemaal op papier heeft gezet. Dat is natuurlijk mooi, maar de realiteit is anders. Er wordt gezegd dat het allemaal voor elkaar komt in de vier regio's waar zorgen waren over de vraag of die contracten op tijd gesloten zouden worden. Dat er contract wordt gesloten, zegt echter niets over de continuïteit van zorg. Wethouders en jeugdzorginstellingen die ik spreek, zeggen gewoon dat er continu gedoe is over die kortingen op de zorg. Heel veel jeugdzorginstellingen tekenen onder druk dat contract, maar kunnen gewoon die zorg niet garanderen en zeggen dat ze misschien kinderen op 1 januari naar huis moeten sturen. Wat hebben we dan aan de papieren werkelijkheid van deze Staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn: Nou, dan niets. Ik veronderstel dan dat zo'n aanbieder naar de Transitie Autoriteit Jeugd stapt en zegt dat er twijfels zijn over de continuïteit van zorg en dat hij met dat contract misschien niet uit de voeten kan. Dan kan de transitieautoriteit ernaar kijken. Sterker nog, daar is zij voor opgericht. Die kan dan zowel kijken naar de afspraken van de gemeenten als naar de afspraken van de zorgaanbieder. Overigens hebben kennelijk vier instellingen dat tot dusver daadwerkelijk gedaan. Dat is nu juist de reden voor dat vangnet.

Mevrouw Siderius (SP): Het zou de Staatssecretaris sieren als hij voorkomt dat jeugdzorginstellingen naar de Transitie Autoriteit Jeugd moeten gaan of naar al die andere commissies die hij heeft opgericht om het allemaal in goede banen te leiden. Hij moet juist voorkomen dat jeugdzorginstellingen daar moeten aankloppen. Het moet gewoon goed geregeld zijn. Jeugdzorgorganisaties én gemeenten geven aan dat er onvoldoende budget is, dat ze niet alle kinderen de zorg kunnen bieden die ze nu hebben en niet dezelfde behandeling door kunnen laten lopen na 1 januari. Kinderen moeten misschien naar andere jeugdzorgorganisaties. Dat is toch niet de bedoeling van deze hele decentralisatie? De bedoeling is toch dat kinderen de zorg krijgen die ze nodig hebben en dat ze niet op straat komen te staan per 1 januari of dat we met ze gaan slepen van de ene jeugdzorginstelling naar de andere?

Staatssecretaris Van Rijn: Er is de wettelijke borg dat mensen bij de zorgaanbieder de zorg krijgen die ze nu ook hebben. Dat staat in de wet. Inderdaad moet een en ander ertoe leiden dat het ook in contracten wordt vastgelegd. Overigens, ook als er geen contract is, is die wettelijke borg er. Dus dan moet die rekening ook betaald worden. Zo simpel is dat. Het heeft natuurlijk wel verreweg de voorkeur dat je er met elkaar goede afspraken over maakt, zodat conform de wet iedereen de zorg krijgt in 2015 die men nu ook al heeft. Alle inspanningen zijn erop gericht dat die goede afspraken worden gemaakt. Voor het geval er dan toch nog vragen zijn over de continuïteit, is nu juist de Transitie Autoriteit Jeugd in het leven geroepen. Dan hebben we dus én een wettelijke borg én goede contracten én een achtervang. Dan hebben we toch een aantal maatregelen met elkaar genomen die in ieder geval bijdragen aan de wettelijke borging van de zorgcontinuïteit.

Ik zou vervolgens nog graag iets willen zeggen over de datum van 1 november. De VNG heeft een uitvraag gedaan en de monitor is ingevuld door alle gemeenten. Iets minder dan de helft van de gemeenten geeft daarin aan voor 1 november de bulk van de inkoopcontracten te hebben gesloten terwijl de overige gemeenten verwachten dat in november te kunnen doen. Ongeveer 40% van de gemeenten geeft aan dat dit zal lukken in de periode van nu tot 15 november, terwijl 20% van de gemeenten aangeeft dit in de rest van november te kunnen regelen. Er worden heel veel data genoemd en verschuivende ijkmomenten. Dat beeld klopt niet helemaal. We hebben destijds met elkaar afgesproken dat we op 1 augustus een beeld zouden hebben van hoe het ongeveer zou zitten met de financiële kant en dat we op 1 november een beeld zouden hebben van de contractkant. Dat is afgesproken omdat 1 november werd gezien als een belangrijk ijkmoment; als je dan de contracten hebt gesloten, heb je nog voldoende tijd tot 1 januari, waarop iedereen aan de startstreep moet staan. Het betekent ook dat als men nog niet klaar is op 1 november, men enige verscherpte aandacht van beide Staatssecretarissen krijgt. Om het even plastisch te zeggen: wij zullen iedereen die nu nog geen contract heeft maar aangegeven heeft dat voor 15 november nog wel te kunnen redden, vragen aan ons duidelijk te maken en te bevestigen dat dit ook daadwerkelijk gaat lukken. Van de gemeenten die aangeven dit in de tweede helft van november te zullen doen, gaan we een stappenplan vragen om zeker te stellen dat het ook lukt. In de desbetreffende brief zullen we ook in formele zin te kennen geven dat als het hun onverhoopt niet mocht lukken, het instrument van de indeplaatsstelling zal worden gebruikt. Dat zullen alle gemeenten die voor 1 november niet klaar zijn van ons te horen krijgen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik vind het eigenlijk zó vervelend. We hebben hier al meerdere overleggen over gehad en beide Staatssecretarissen hebben meerdere keren gezegd dat de data tevens de deadline waren en dat dan de contracten getekend zouden moeten zijn. Het kan best zijn dat er door de tijd heen van alles en nog wat gebeurt, waardoor wat je eerder gezegd hebt niet meer geldt, maar zeg dat dan gewoon! Ik heb nu echt het idee alsof ikzelf en misschien nog wel een paar collega's en de rest van Nederland ze nu niet allemaal op een rijtje hebben. We hebben allemaal beide Staatssecretarissen meerdere data horen noemen. Die data zijn vervolgens opgeschoven in de tijd. Eerst was het 1 juli en toen werd het 1 augustus en daarna 1 september, 1 oktober en 1 november, als deadline ten aanzien van het sluiten van de contracten. Nogmaals, geef het nou gewoon toe. Het komt de geloofwaardigheid zo ten goede.

Staatssecretaris Van Rijn: Maar het zou de geloofwaardigheid nog meer ten goede komen als we elkaar goed houden aan de data die we met elkaar hebben afgesproken. Die 1 november is voor ons een heel belangrijke datum omdat we vinden dat dan die contracten gesloten moeten zijn. Die andere data die u noemt, hebben te maken met de modelverordeningen en de financiële duidelijkheid, maar niet met de contracten. Als de datum van 1 november door sommige gemeenten niet gehaald wordt, gaan we in hun richting acteren, zoals ook eerder met de Kamer besproken. Wat betreft gemeenten die zeggen dat ze 1 november niet hebben gehaald maar ervoor zorgen dat ze het daarna binnen twee weken wel halen, gaan we met ze meekijken en vragen we hun om een bevestiging zodat we er zeker van zijn dat het binnen die twee weken wel lukt. Gemeenten die hebben aangegeven dat het hun pas in de tweede helft van november zal lukken, moeten ons een concreet stappenplan leveren. Dat zijn de opstappen naar de formele indeplaatsstelling. Dat proces is al lang gaande. Overigens heb ik zo-even al aangegeven dat we niet hoeven te wachten tot 1 januari totdat de nieuwe wet er is. In formele zin is het namelijk al het geval rond 19 november.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik onderstreep wel een beetje het betoog van mevrouw Keijzer als het gaat om die deadlines. Mijn vraag betreft overigens iets anders. Ik hoor niet zo veel meer over het geven van een aanwijzing. Volgens mij was dat ook een toezegging, in de zin dat als gemeenten 1 november niet zouden halen er een aanwijzing gegeven zou worden. Ik hoor de Staatssecretaris nu alleen spreken over een indeplaatsstelling, maar waar is dat idee over die aanwijzing gebleven? Welke gemeenten hebben een aanwijzing gekregen of zitten in een dergelijk proces?

Staatssecretaris Van Rijn: Mijn collega zal nog uitgebreid ingaan op die aanwijzing en de indeplaatsstelling. Een aanwijzing leidt er altijd toe dat er een ultiem instrument is, namelijk de indeplaatsstelling. Er is in het verleden al een aantal stappen gezet. Er is bestuurlijk overleg gevoerd. Er zijn brieven gestuurd en we gaan nu weer brieven sturen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dat ik dáár nog niet eens een antwoord op krijg. Ik stoor mij daar toch wel aan. Is er een brief gestuurd naar de gemeenten waarin staat: u gaat een aanwijzing krijgen? Dan weten we in ieder geval of dat proces in gang is gezet.

Staatssecretaris Van Rijn: Als je tot een aanwijzing zou willen komen, is er altijd een termijn waarop je actie onderneemt en dat er hoor en wederhoor plaatsvindt. Op de vraag of met een aanwijzing gekomen wordt dan wel of meteen overgeschakeld kan worden naar een indeplaatsstelling, gegeven het traject dat al doorlopen is, zal collega Teeven straks uitgebreid ingaan.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter, ik wil toch een punt van orde maken. U vraagt aan ons om korte vragen te stellen. Ik stel de heel duidelijke vraag of er gemeenten zijn in Nederland die een brief hebben gekregen waarin staat dat ze een aanwijzing krijgen, maar ik krijg daar gewoon geen antwoord op.

De voorzitter: Er zitten twee bewindspersonen aan tafel. Ik denk dat we de hele eerste termijn even moeten afwachten om de antwoorden van de zijde van het kabinet te vernemen. De Staatssecretaris heeft nu een poging gewaagd en straks komt Staatssecretaris Teeven nog aan het woord.

Mevrouw Siderius (SP): Ik moet mevrouw Bergkamp bijvallen, want ik vind dit ook wel een beetje verdrietig. Er wordt nu gezegd: we gaan de komende twee weken kijken welke gemeenten misschien toch nog op tijd inkopen. Op 8 oktober hebben we met elkaar gesproken. Toen hebben we het gehad over de aanwijzingsbevoegdheid. De SP heeft daarover toen een motie ingediend en bij die gelegenheid werd door de Staatssecretaris gezegd: het is allemaal te voorbarig en laten we 1 november afwachten. Nu blijkt dat meer dan de helft van de gemeenten, bijna 60%, het niet heeft geregeld op 1 november en dan zegt de Staatssecretaris: we moeten nog maar even kijken hoe we dat gaan doen, we wachten weer twee weken. Wat is die eerdere belofte dan waard en wat is zijn belofte van vandaag dan waard? Wat gaan we over twee weken doen als dan blijkt dat alsnog de meerderheid van de gemeenten het niet goed heeft georganiseerd?

Staatssecretaris Van Rijn: Er zijn twee instrumenten. Het eerste is de aanwijzing waarbij je tegen de gemeente zegt dat ze een contract moet sluiten. Het andere instrument is de indeplaatsstelling. Overigens zal die indeplaatsstelling altijd het vervolg zijn van een aanwijzing. Er zijn inmiddels allerlei bestuurlijke overleggen geweest. Alle gemeenten die op 1 november nog niet klaar zijn, krijgen van ons een nadere brief over de stand van zaken. Als er eind november nog steeds geen contracten gesloten zijn, wordt het instrument van de indeplaatsstelling toegepast. Dat gaat dan toch verder dan wat u zelf vraagt?

Mevrouw Siderius (SP): De Staatssecretaris gaat dus bijna 60% van de gemeenten een brief sturen over de inkoop van de jeugdzorg. Nou, daar slaan ze allemaal van achterover; ze vallen daarvan echt van hun stoel af. We hebben nog minder dan twee maanden de tijd om het goed te organiseren. Het gaat hierbij om kwetsbare kinderen, om kinderen met gedragsproblemen, kinderen die seksueel zijn uitgebuit, kinderen met een lichte verstandelijke beperking en wij laten het gewoon lopen hier. Straks op 1 januari zien we dat kinderen buiten de boot vallen en zijn er geen mensen die hun verantwoordelijkheid hebben genomen. Ik vind het echt beschamend.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik maak nu toch ernstig bezwaar tegen deze opmerkingen. Naast de wettelijke waarborgen hebben we een aantal afspraken gemaakt over de contracten. We hebben ook tegen elkaar gezegd dat het van belang is dat die contracten worden gesloten. 1 november is een heel belangrijke datum om te meten of men klaar of niet. De gemeenten die dan nog niet klaar zijn, komen onder een verscherpt regime van ons beiden te staan, eventueel leidend tot een indeplaatsstelling, zijnde het zwaarste instrument dat we kunnen gebruiken. Ik hoop het niet te hoeven gebruiken. Als ik naar de signalen van de gemeenten kijk en naar de enquête die gedaan is, zal het ook zo ver niet komen, want ongeveer 40% van de gemeenten geeft aan het in de periode van nu tot 15 november alsnog voor elkaar te krijgen en ongeveer 20% geeft aan dat in november voor elkaar te krijgen. Hartstikke mooi. Ik had liever gezien dat het allemaal voor 1 november was gelukt, maar er worden nu maatregelen genomen zodat het in november wel gebeurt. Eventueel wordt het zwaarste instrument uit de kast gehaald om dat te borgen. Dan past het ook niet om te zeggen dat we geen actie ondernemen. We ondernemen juist heel veel actie, conform de afspraken die we met de Kamer hebben gemaakt. Er moet nu dus niet gedaan worden alsof er helemaal niets gebeurt. Er gebeurt juist heel veel om alles in november voor elkaar te krijgen.

Mevrouw Agema (PVV): Ik wil het betoog van de leden Keijzer, Bergkamp en Siderius ondersteunen. Ik vroeg zo-even of, als rond 20 november dat instrumentarium gereed is, we dan een nulmeting krijgen en hoeveel aanwijzingen en indeplaatsstellingen er dan aan de orde zouden kunnen zijn. Toen antwoordde de Staatssecretaris met de opmerking: daar kom ik straks nog op. In antwoord op vragen van mijn collega's zegt de Staatssecretaris echter: daar gaat de andere Staatssecretaris zo meteen op antwoorden. Dus ook in het kader van het overzicht en de duidelijkheid vraag ik de Staatssecretaris om concreter te worden richting de Kamer. Gaat hij die vraag van mij beantwoorden of gaat Staatssecretaris Teeven dat doen? Ik zou namelijk wel graag willen weten wat er op 20 november, als die gereedschapskist compleet is, kan gebeuren en voor hoeveel gemeenten dat dan aan de orde is. Dat is een heel normale vraag.

Staatssecretaris Van Rijn: Het waren twee vragen. De eerste vraag was of ik apart kan ingaan op de vraag hoe het aanwijzingsinstrumentarium zich verhoudt tot het indeplaatsstellingsinstrumentarium. Dat was een vraag van mevrouw Bergkamp en het antwoord daarop komt ook. De tweede vraag was wat we nu precies gaan doen. Het is heel simpel; als we morgen het idee zouden hebben dat een gemeente het voor 1 december niet haalt, dan gaan we morgen al acteren. Als we op 19 november het instrument van de formele indeplaatsstelling hebben, gaan we natuurlijk niet zitten wachten op gemeenten waarvan we denken dat het wellicht niet goed zal komen. Nee, we gaan dan al acteren en halen dan dat instrument uit de kast. Uit de enquête blijkt dat een groot deel van de gemeenten aangeeft voor 15 november klaar te zijn. Dat gaan we ook zeker stellen om te zorgen dat we niet verrast worden als het toch anders mocht zijn. We gaan al die gemeenten dan ook bevragen. De gemeenten die denken klaar te zijn in de periode van de tweede helft van november vragen we om een concreet stappenplan dat ertoe leidt dat het ook echt gebeurt. Als die termijn dan onverhoopt niet gehaald wordt, zullen we het instrument van de indeplaatsstelling uit de kast halen. Dat kunnen we dan ook toepassen, want de desbetreffende wet is dan inmiddels gereed.

Dat zijn de feiten en dat zijn de acties die men van ons kan verwachten.

Mevrouw Agema (PVV): Mijn vraag is wanneer. Ik zou hier graag de voorzitter aan mijn kant willen zien. Wanneer krijgen wij die actuele stand van zaken? Als dat over een paar weken is, als dat in de tweede helft van november is, maakt dat mij niet uit of het 20, 21 of 22 november is. De Staatssecretaris heeft zijn zwaarste middel gereed. Hij heeft zijn gereedschapskist. Wanneer krijgen wij dan een actuele stand van zaken? Voor hoeveel gemeenten is een aanwijzing aan de orde en voor hoeveel gemeenten is eventueel een indeplaatsstelling aan de orde? Wat is de stand van zaken eind november? Waarom zegt de Staatssecretaris gewoon niet toe dat hij die ons geeft op datum x?

Staatssecretaris Van Rijn: Als u mij de gelegenheid geeft om mijn verhaal verder te vervolmaken ...

Mevrouw Agema (PVV): Ja, maar ik heb deze vraag al vier keer gesteld.

De voorzitter: Mevrouw Agema, we spreken via de voorzitter.

Staatssecretaris Van Rijn: In de laatste week van november kan ik de stand van zaken opmaken, zodat ik ook weet welke gemeenten klaar zijn conform de toezeggingen en over welke gemeenten nog twijfels zijn. Dat betekent dat ik eind november de Kamer een rapportage stuur over de meting van alle gemeenten, die ook openbaar zal worden gemaakt.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter ...

De voorzitter: Volgens mij heeft de Staatssecretaris antwoord gegeven op uw vraag. Ik heb duidelijk de toezegging gehoord dat hij eind november met een rapportage komt.

Mevrouw Agema (PVV): Betekent dit dat we voor 1 december die brief krijgen en dat in die brief staat hoeveel gemeenten te maken hebben met een aanwijzing en hoeveel gemeenten te maken gaan krijgen met een indeplaatsstelling? Wilt u dat dan afconcluderen, voorzitter?

De voorzitter: Ik heb de Staatssecretaris horen zeggen dat de Kamer eind november daarover geïnformeerd wordt.

Staatssecretaris Van Rijn: Het antwoord is dus ja.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik probeer het nu technisch even duidelijk te krijgen. In de brief lees ik dat als per 1 december blijkt dat de inkoopcontracten niet rond zijn, de Staatssecretaris dan een vooraankondiging zal gaan doen die kan leiden tot een indeplaatsstelling. Kunnen we daar nog wat meer duidelijkheid over krijgen? Ik hoorde de Staatssecretaris zo-even namelijk zeggen dat als uit de inventarisatie eind november blijkt dat een aantal gemeenten niet die inkoopcontracten hebben gesloten, gekeken zal worden of een indeplaatsstelling moet volgen. Moet ik het aldus begrijpen dat als blijkt dat gemeenten op 1 december nog geen inkoopcontracten hebben gesloten, er een indeplaatsstelling komt?

Staatssecretaris Van Rijn: Ja, het is een korte versie, maar zoals ik al aankondigde, zal collega Teeven daar nog uitgebreid op ingaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Is die korte versie dan inderdaad dé versie?

Staatssecretaris Van Rijn: Ja.

De voorzitter: Dat is de korte versie, zoals de Staatssecretaris zojuist heeft bevestigd. Ik stel voor dat we de Staatssecretaris nu de gelegenheid geven om de beantwoording voort te zetten. Op dit punt komen we uitgebreid nog stil te staan zodra Staatssecretaris Teeven het woord heeft.

Staatssecretaris Van Rijn: Nu wij toch over het aantal rapportages spreken en over hoe ik mij voorstel dat de Kamer in de nabije toekomst geïnformeerd zal worden over de voortgang, denk ik dat het goed is dat ik nog inga op een aantal punten die sterk te maken hebben met de prioriteiten voor het volgend jaar. Dat betreft in de eerste plaats de continuïteit van zorg. Eerder is afgesproken dat in april een rapport over de continuïteit van zorg zal worden opgesteld door de TAJ, aan de hand waarvan we de voortgang van de implementatie kunnen bespreken. Verder is gevraagd hoe de voortgang kan worden gevolgd vanuit cliëntenperspectief. Vanaf 1 januari moet er een plek zijn waar signalen van ouders en jongeren kunnen worden opgevangen over onbedoelde effecten et cetera. Die signalen moeten terechtkomen op een plek in de desbetreffende gemeente of regio waarna ook actie kan worden ondernomen De cliëntenorganisaties LOC Zeggenschap in Zorg, het Landelijk Platform GGZ, Ieder(in), Zorgbelang en het UW Ouderplatform hebben op basis van de motie-Voordewind/Ypma, een voorstel ingediend voor regionale monitoring vanuit cliëntenperspectief. Cliëntenorganisaties verzamelen signalen via bestaande meldpunten en halen informatie op bij klachtencommissies. Die insteek is regionaal. De belangrijkste leveranciers van signalen zijn inderdaad die regionale meldpunten. Via dat kanaal kunnen we een heel netwerk inrichten waarin alle signalen kunnen worden verzameld en ook regionaal kunnen worden besproken waarover dan ook landelijk kan worden gerapporteerd op het moment dat dat aan de orde is. Met die opzet van de cliëntenorganisaties heb ik inmiddels ingestemd en genoemde organisaties zijn momenteel doende om hun voorstel verder uit te werken. We hebben er ook een externe begeleider voor aangesteld om dat samen met hen te ontwikkelen. De signalen worden ook in kaart gebracht en de werkwijze ten aanzien van de monitor wordt dan verder vastgesteld.

De tweede prioriteit betreft de vraag hoe je van transitie gaat naar transformatie. Het is zeer belangrijk om ook op landelijk niveau die transformatie te blijven volgen. Dat uit zich in drie acties. In de eerste plaats hebben we met de branches afgesproken om een gezamenlijke visie op het zorglandschap van de toekomst te ontwikkelen dat dan zo goed mogelijk aansluit bij de vernieuwingsslag. Dat hebben we gedaan in het spoor van de afspraken die we hebben gemaakt over de bovenregionale zorginkoop, maar dat zullen we natuurlijk ook veel breder trekken om een beeld te hebben van hoe het zorgaanbod er in de toekomst uit moet komen te zien, met name gericht op de transformatie en de specialistische vormen van jeugdhulp.

In de tweede plaats wijs ik erop dat we eerder op verzoek van de Kamer hebben afgesproken dat we met een gezamenlijke vernieuwingsagenda zullen komen, waarin wat mij betreft een aantal vragen veel aandacht moeten krijgen. Hoe gaan we meer op outcome sturen? Hoe zorgen we ervoor dat er meer inhuisplaatsingen zijn? Hoe zorgen we voor een goede overgangssystematiek voor 18-jarigen? Wat ik verder ook zelf belangrijk vind, is de verbinding met het onderwijs, in de zin dat we een aantal decentralisaties parallel laten lopen, aangezien de vindplaats van veel problemen in de jeugdhulp en de jeugdzorg toch ook echt het onderwijs is. Samen met collega Sander Dekker ben ik bezig om dat ook een verdere impuls te geven. Een van de grote kansen van deze decentralisatie is, om dat samen met het passend onderwijs gelijk op te laten lopen en ervoor te zorgen dat we er een goede verbinding tussen aanbrengen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is een mooi rijtje van aandachtspunten, maar ik mis er toch eentje, en dat is de jeugdgezondheidszorg. We weten dat dit bij een aantal gemeenten niet helemaal vanzelf loopt. Ik neem dan ook aan dat de jeugdgezondheidszorg ook in dat rijtje staat en dat er ook extra aandacht aan wordt gegeven als die zorg niet goed is, aangezien deze vorm van zorg toch wel de basis is.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat klopt. Enige tijd geleden heb ik een brief naar de Kamer gestuurd over de positie van de jeugdgezondheidszorg en over hoe we die een verdere impuls kunnen geven. Ik verwacht zeer binnenkort het resultaat van het onderzoek van de inspectie naar de kwaliteit van de jeugdgezondheidszorg. Met name is hierbij van belang hoe we de verbinding tussen de jeugdgezondheidszorg en de jeugdhulp verder kunnen versterken. Wat mij betreft gaat het dan om twee heel belangrijke sleutels. Ik heb het dan niet alleen over deze decentralisatie met alle discussies van dien maar ook over de vraag hoe we de verbinding met het onderwijs en de jeugdgezondheidszorg gaan vormgeven. Dat zijn de succesfactoren voor een goede en nieuwe manier van werken bij de jeugdzorg en de jeugdhulp.

Het derde punt betreft de zorgvernieuwing en landelijke kennisinfrastructuur. Ik wijs erop dat we met ZonMw bezig zijn met het programma Effectief werken in de jeugdsector dat in 2012 is gestart, waarbij we de kennis op landelijk niveau verder willen ontwikkelen. Daarnaast is het vervolgprogramma Academische werkplaatsen jeugd gestart waarin de wisselwerking tussen praktijk en wetenschap centraal staat. Op die manier gaan kennis, vernieuwingsagenda en gezamenlijke visie op het zorglandschap in 2015 hand in hand.

Vervolgens zal ik ingaan op de manier waarop de Tweede Kamer verder geïnformeerd wordt over de voortgang van de decentralisatie. Er is al afgesproken dat er na drie jaar een evaluatie van de Jeugdwet zal plaatsvinden. Daarnaast is een aantal aandachtspunten voor die evaluatie aangereikt. Ik zou de Kamer willen toezeggen dat ik haar aan het eind van dit jaar een voorstel voor de aanpak van die evaluatie zal doen toekomen. Ik zal de Kamer ook tussentijds rapporteren over de voortgang van de decentralisatie en de invoering van de Jeugdwet. We hadden al afgesproken dat in november 2014 een nieuwe transitiemonitor zal verschijnen. We krijgen nog een rapport van de TSJ over de transformatie; dat verwachten we in december 2014. Daarnaast krijgen we nog een rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd over de continuïteit van zorg, dat naar verwachting in april 2015 zal verschijnen. De gezamenlijke visie op het zorglandschap verwacht ik ook in april 2015. Dan zullen we in het najaar van 2015 de eerste CBS-publicaties krijgen over de jeugdhulp onder de nieuwe Jeugdwet. In het najaar krijgen dan we dan ook de jeugdmonitor van het CBS met de jeugdhulpcijfers in relatie tot de maatschappelijke indicatoren. In het najaar van 2015 krijgen we ook de rapportage over de werking van de toegang. Dat is een heel rijtje, dat aangeeft dat we niet alleen heel nauwgezet de inkoop monitoren, maar dat we ook kijken hoe we de transformatie-agenda kunnen vormgeven en volgen en hoe we in het vervolgtraject heel breed de werking van de Jeugdwet met elkaar kunnen monitoren.

Vervolgens ga ik in op een aantal specifieke vragen. Mevrouw Siderius maakte gewag van stichting Het Vergeten Kind met daarbij de vraag hoe we daar eigenlijk mee omgaan. Ik heb er kort geleden op televisie al iets over mogen vertellen. De stichting heeft een aantal specifieke punten aan de orde gesteld. Een ervan is het ervoor zorgen dat meer kinderen gewoon thuis kunnen blijven wonen door er vroeger bij te zijn middels opvoeding en jeugdhulp. Dat is hét punt van de nieuwe Jeugdwet. Als het thuis niet lukt, zou bij voorkeur het kind opgenomen moeten worden in een pleeggezin. Ik wijs erop dat het aantal pleeggezinnen gelukkig is verdubbeld. We zullen er ook aan blijven werken dat er minder kinderen uit huis worden geplaatst en dat er minder kinderen noodgedwongen in instellingen terechtkomen. We zijn dus eigenlijk al stappen aan het zetten. De doelstellingen van Het Vergeten Kind zijn ook mijn doelstellingen en zijn wat mij betreft ook de doelstellingen van de nieuwe Jeugdwet. Bovendien wordt het programma Veerkracht ingezet ten behoeve van de opvang, dat aan een goede samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang, gezondheidszorg en jeugdzorg zal bijdragen.

Mevrouw Siderius (SP): Dit is wat te makkelijk. Er is een motie aangenomen van mijn collega Leijten in juni 2014. In die motie wordt de regering verzocht de Kamer met Prinsjesdag te informeren over de stand van zaken. In de begroting op blz. 297 staat echter: In de zomer van 2015 zal de Kamer een brief ontvangen met de stand van zaken en/of eventuele afdoening van deze motie. Dat geeft niet echt veel vertrouwen, want «eventuele afdoening van de motie» zou dus ook kunnen betekenen dat de motie gewoon niet wordt uitgevoerd. We hebben begrepen van stichting Het Vergeten Kind dat ondanks dat u mooie sier maakt op tv, u nog niet in gesprek bent met deze stichting terwijl deze motie er toch al vier maanden ligt. Hoe kan dat?

Staatssecretaris Van Rijn: Ook hier moeten we weer even de nodige zorgvuldigheid betrachten. Stichting Het Vergeten Kind heeft een aantal speerpunten en doelstellingen opgesteld. De Kamer heeft mijn mening daarover gevraagd. Ik heb daarop gereageerd. Ik constateer, gelukkig, dat de doelstellingen van de nieuwe Jeugdwet en de doelstellingen van stichting Het Vergeten Kind zeer nauw op elkaar aansluiten. Ik heb de stichting ook te kennen gegeven dat we verder met haar in overleg gaan om ervoor te zorgen dat die doelstellingen ook op elkaar afgestemd blijven. Die afspraak is ook al gemaakt. Ik constateer met genoegen dat hetgeen de stichting beoogt en hetgeen wij beogen met de nieuwe Jeugdwet een-op-een bij elkaar liggen. De rapportage daarover wil ik graag meenemen in de voortgangsrapportages die ten aanzien van de Jeugdwet worden gemaakt.

Mevrouw Siderius (SP): Dit is toch wel heel bijzonder. Stichting Het Vergeten Kind laat ons weten dat er geen gesprek met de Staatssecretaris heeft plaatsgevonden. Hij zegt vandaag: we gaan verder in gesprek. Er zit dus blijkbaar wat licht tussen de visie van deze Staatssecretaris en die van de stichting. Dat moet opgehelderd worden en het liefst vanavond als dat kan. De Kamer heeft de Staatssecretaris gevraagd om die vijf punten uit te gaan voeren. Wat is dan de stand van zaken? Waarover heeft de Staatssecretaris het gesprek dan gevoerd en wat gaat hij dan doen met die vijf punten die zijn opgesteld om kinderen een betere leefomgeving te bieden?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik begin het zo langzamerhand niet meer te begrijpen. Dat kan uiteraard aan mij liggen. Er zijn door Het Vergeten Kind een aantal doelstellingen, ambities genoemd. Daar hebt u mij een reactie op gevraagd en die hebt u een week of vier geleden bij brief gekregen. Daarin heb ik aangegeven dat we die ambities onderschrijven en heb ik tevens aangegeven op welke wijze bij de uitvoering van de Jeugdwet die ambities dichterbij worden gebracht. Ik heb mij bereid verklaard om met stichting Het Vergeten Kind in gesprek te gaan om te kijken of we elkaar ook in de toekomst kunnen ondersteunen en vasthouden. Die afspraak is ook gemaakt. Er zijn ambities van stichting Het Vergeten Kind, die ik onderschrijf en die we vooral gaan realiseren door een goede uitvoering van de Jeugdwet waarin precies dezelfde ambities staan. Bij de uitvoering van de Jeugdwet zullen we ook precies met elkaar kunnen volgen of die ambities ook in de toekomst gerealiseerd kunnen worden. Dat lijkt mij een adequate reactie op de wat mij betreft terechte ambities van stichting Het Vergeten Kind, wat ik overigens al eerder aan de Kamer heb laten weten.

Mevrouw Siderius vraagt om een goede overgang bij 18 jaar. Ik onderschrijf dat ook. Zij heeft er eerder ook nog Kamervragen over gesteld die ik ook nog zal beantwoorden. Vooruitlopend daarop kan ik het volgende opmerken. Met de invoering van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugdigen, zowel vóór hun 18de als na hun 18de. Op basis van artikel 2.1.2 van de Wmo zijn gemeenten verplicht om in hun beleidsplan aandacht te geven aan de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd. Door het ondersteuningsbureau is een richtlijn uitgebracht over allerlei aspecten die van belang zijn voor jongeren. Ik constateer dat de overgang van 18- naar 18+ altijd een punt van discussie is geweest en dat met de invoering van de Jeugdwet en de Wmo er meer dan ooit mogelijkheden zijn om ook dit punt onder de regie van de gemeenten tot een goed eind te brengen. Dat moeten we niet alleen maar zeggen. Er zijn een aantal handreikingen voor gedaan die we in de toekomst moeten gaan volgen. Er ligt hier een belangrijke kans waar het gaat om de invoering van de nieuwe Jeugdwet.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd wat wij kunnen doen aan het vastgoedprobleem in Noord-Nederland. Juist omdat het Rijk nog een verantwoordelijkheid droeg voor de huisvesting en de kapitaallastenkant ten aanzien van deze instellingen, hebben we drie zaken in rij en gelid gebracht.1. Het Rijk betaalt nog steeds de exploitatie van de huisvestingskosten. 2. Op de begroting is een bedrag opgenomen om eventuele afbouw van capaciteit te kunnen financieren. Dat is in de begroting terug te zien in een post kapitaallasten en exploitatie van 39 miljoen, die gecombineerd is met sanering. 3. Waar het gaat om de gevolgen van de contracten hebben we de Transitie Autoriteit Jeugd. Als je sec naar de capaciteit in het noorden kijkt behoeft er mijns inziens geen sprake te zijn van een afbouw ten opzichte van de huidige situatie. De drie regio's hebben gezegd: we willen dat wel omdat we op een andere manier de jeugdhulp vorm willen geven, wat tot een extra afbouw van capaciteit leidt. Dat kan best een goede zaak zijn. Daarover moeten we ook met die clubs in gesprek. Als ik er met een timmermansoog naar kijk, betekent het dat we er inderdaad wel uit zullen gaan komen. Dat vereist inspanningen van de gemeenten en van ons vanuit die oude verantwoordelijkheid, zodat dit probleem ook kan worden opgelost. Die extra verantwoordelijkheid geldt overigens ook voor de vastgoedkapitaallasten voor deze clubs, waar het Rijk verantwoordelijk voor was. Het is niet voor niets dat we hiervoor een budget op de begroting hebben gereserveerd. Ik ga hier geen uitspraken doen over wat de aard van die oplossing is, maar dat we hier uit zullen komen, is duidelijk.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Gezien het feit dat voor een deel de contracten hierdoor nog niet getekend worden, is mijn vraag of de Staatssecretaris kan aangeven op welke termijn hij er uit denkt te zijn. Is dat bijvoorbeeld uiterlijk half november, gezien het feit dat er dan naar de mogelijkheid van het geven van een aanwijzing gekeken gaat worden?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat zal ongeveer de termijn zijn. Het betekent ook dat we dan een oordeel hebben over de vraag of er contracten gesloten zijn of niet. Als dat afhankelijk is van een oplossing hiervan moet die oplossing er natuurlijk zijn. Dus dat klopt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor die toezegging. Dit lijkt mij inderdaad wel zo zuiver, want anders zou er een rare situatie ontstaan.

Staatssecretaris Van Rijn: Mevrouw Van der Burg heeft verder een vraag gesteld over de dyslexiezorg in onder meer de regie Groningen. De uitgaven voor dyslexiezorg maken onderdeel uit van de totale uitgaven van de jeugd-ggz. Er is dus geen aparte uitgavenraming voor de dyslexiezorg. Her en der zien we dat er een flinke groei van deze zorg is geweest dan wel wordt voorzien. De gemeenten hebben een budget gekregen gebaseerd op de totale uitgaven voor de jeugd-ggz, inclusief de uitgaven voor dyslexie. Ik heb begrepen dat de gemeente Groningen te kennen heeft gegeven dat er veel meer claims zijn ten aanzien van dyslexiezorg dan waar zij eerder van uit was gegaan. In het voorjaar van 2015 wordt het bedrag dat voor de jeugd-ggz is gereserveerd opnieuw bezien, zoals met partijen is afgesproken. Dan zullen we ook hiernaar kijken. Bij dezen kan ik nog wel zeggen dat we wat betreft de regio Groningen contact zullen opnemen met het ondersteuningsteam om samen te kijken welke problemen hier nu spelen. Alle budgetten zijn overgegaan. Ik denk dat de gemeente Groningen een flinke groei in het budget hiervoor ziet en zich afvraagt hoe ze hier nu mee moet omgaan. Wat mij betreft gaat we daar snel naar kijken.

Mevrouw Van der Burg heeft verder een vraag gesteld over de taalachterstand. Het consultatiebureau heeft de taak om te signaleren of een kind een risico heeft op een taalachterstand. Zo nodig wordt verwezen naar een locatie voor vroeg- en voorschoolse educatie. Gemeenten hebben ook de wettelijke taak ervoor te zorgen dat in dergelijke gevallen deze kinderen naar vroeg- en voorschoolse educatie gaan. Nog niet alle gemeenten hebben hierover afspraken gemaakt met de consultatiebureaus. Dat is ook de reden waarom de Staatssecretaris van OCW en ikzelf met de landelijk betrokken partners een convenant hebben gesloten waarin partijen zich ervoor inspannen dat alle gemeenten stappen rondom toeleiding en aanbod van vroeg- en voorschoolse educatie in 2015 op orde hebben. Ik zeg graag toe dat de Kamer binnenkort een afschrift van dat convenant zal ontvangen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Met betrekking tot het taaloffensief had ik ook gevraagd of de Staatssecretaris bereid is om met de desbetreffende deskundigen te komen tot een beter screeningsinstrument ten aanzien van de oorzaken van de taalachterstand, zodat er veel gerichter op geacteerd kan worden en alle consultatiebureaus dat instrument gaan gebruiken in plaats van dat een paar het wel doen en andere niet. Ik zou daar wel graag een toezegging op willen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat wil ik graag doen. Ik dacht zelfs dat het onderdeel van de afspraken was, maar dat weet ik niet zeker. Ik wil het dus graag toezeggen.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd hoe de contracten er precies uitzien. Daar zitten natuurlijk verschillen in omdat gemeenten verschillende soorten contracten hanteren, afhankelijk ook van hun relatie met de zorgaanbieders en de afspraken die er al zijn gemaakt. Er zijn contracten waarin «p maal q»-afspraken zijn gemaakt. Er zijn ook raamcontracten waarin sprake is van een standaardtarief. Er zijn ook nog andersoortige afspraken gemaakt. Dat verschilt een beetje van gemeente tot gemeente. Dat is ook goed. In de loop van de tijd kunnen we kijken wat effectieve methodes zijn. Ik heb geen totaaloverzicht van de type contracten. Als een organisatie onverhoopt in financiële problemen denkt te komen door een contract dat leidt tot continuïteitsproblemen, dan geldt de route van de Transitie Autoriteit Jeugd.

Er is verder gevraagd naar het overgangsrecht. Onder het overgangsrecht jeugd valt iedereen van wie de zorg onder de Jeugdwet komt te vallen en die op 31 december 2014 een geldige indicatie heeft die doorloopt tot 2015.

Verschillende sprekers hebben een vraag gesteld over de groep kinderen met ADHD. Er is hier sprake van een bijzonder probleem. Alle budgetten rondom de ggz zijn overgeheveld naar de gemeenten. Ik denk dat het ongeveer zo gegaan is dat een bepaalde zorgaanbieder op een gegeven moment te kennen heeft gegeven niet betaald te worden uit de jeugd-ggz maar uit het medisch-specialistisch kader. Dat heeft bij ons geleid tot de vraag aan het Zorginstituut Nederland of dit zorg is die onder de Zorgverzekeringswet valt of onder de Jeugdwet. Dat heeft uiteindelijk tot de uitspraak geleid dat het strikt genomen zorg is die onder de Jeugdwet moet vallen. We hebben het dan overigens over een heel beperkt bedrag van ongeveer 11 miljoen. Het moet volstrekt duidelijk zijn, zoals ik ook in mijn brief heb aangegeven, dat kinderen die deze zorg krijgen deze ook gewoon houden. Het gaat dan overigens ook om een heel beperkt bedrag per kind, maar dat doet er nu niet toe. We zijn nu met de zorgverzekeraars en de gemeenten bezig om te kijken wat de beste oplossing is. Kortom, het is eigenlijk ggz-zorg die niet uit het ggz-kader werd betaald, hoe wonderlijk misschien ook, maar betaald werd uit het medisch-specialistisch kader. Om die reden zat het niet in die overhevelingen en moet het dus alsnog geregeld worden.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb een aantal vragen gesteld hierover. Sinds wanneer wist de Staatssecretaris hier nu van en waarom wisten wij het niet? Hoe zit dit nou juridisch? Is dit de laatste vergeten groep? Wat betreft het overgangsrecht had ik nog de vraag gesteld wanneer de families nu duidelijkheid krijgen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dit is enkele weken bekend bij het ministerie. Dat is ook de reden waarom er allerlei overleggen zijn gevoerd met het Zorginstituut Nederland en de zorgautoriteiten. Er moest dus echt heel goed worden uitgezocht wat hier precies aan de hand was. Dit is dan de verklaring: het werd betaald uit het medisch-specialistisch kader en niet uit het ggz-kader.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik hoor de Staatssecretaris expliciet spreken over ADHD, maar er zijn natuurlijk nog meer kinderen onder behandeling bij medisch specialisten in ziekenhuizen en behandelcentra en kinderpsychiaters voor andere aandoeningen dan ADHD. Is dit nu echt de laatste vergeten groep of duiken straks ook nog de kinderen met aan autisme verwante stoornissen en andere stoornissen op? Ten slotte hoor ik met betrekking tot het overgangsrecht nog graag van de Staatssecretaris wanneer de families te horen krijgen waar ze op kunnen rekenen.

Staatssecretaris Van Rijn: Voor de families verandert er helemaal niks. Men krijgt gewoon de zorg waar men recht op heeft. Dit is meer een discussie over waar de rekening naartoe gaat en heeft dus niets met de ouders te maken. Het wordt gewoon geregeld en het valt gewoon onder het regulier overgangsrecht. Dit gaat dus alleen over de vraag waar de rekening naartoe gaat.

Binnen het medisch-specialistisch kader zijn we goed aan het kijken of er nog behandelingen zijn die eigenlijk onder de jeugd-ggz vallen. Mevrouw Keijzer heeft gelijk dat we wat dat betreft iets breder moeten kijken dan alleen maar naar ADHD.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik had hierover ook een paar vragen gesteld. Ik wil best met de Staatssecretaris meegaan waar hij zegt dat hij de Kamer zal informeren als er een oplossing is. Overigens speelt dit punt al wel een aantal weken, naar ik heb begrepen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat hij zelf als de meest ideale oplossing ziet?

Staatssecretaris Van Rijn: In zijn algemeenheid ben ik bij dit soort dingen van mening dat je het eigenlijk moet regelen zoals het gaat worden. Als het inderdaad valt onder de Jeugdwet moet het ook door de gemeenten worden gedaan. We zijn nu aan het kijken of het voor alle gemeenten geldt of dat je er een apart arrangement voor moet maken. Ik heb begrepen dat het zich met name voordoet in de regio Rotterdam. Dat betekent dat we ook de gemeente Rotterdam erbij zullen betrekken om te kijken of die bijvoorbeeld voor de anderen iets zou moeten doen. Mij voorkeur heeft het in ieder geval om het te regelen zoals het uiteindelijk wordt.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij om dat te horen. Het is ook belangrijk dat de gemeenten hierdoor niet in de problemen komen. Mijn volgende vraag zou dan zijn of de zorgverzekeraars er aan meewerken dan wel of daar nu een knelpunt ligt.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb niet het idee dat daar grote problemen zijn, maar dat gaan we meemaken. Dit wordt gewoon opgelost, linksom of rechtsom.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd naar de Wlz-indiceerbaren. Cliënten die worden geherindiceerd hebben een brief gehad van het CIZ. Zodra ze de antwoordkaart terugsturen, komen ze in aanmerking voor het Wlz-overgangsrecht. Momenteel heeft al meer dan de helft van de cliënten de antwoordkaart teruggestuurd. We zullen overigens nog een herinnering sturen. Wanneer ouders twijfelen of hun kind wel in aanmerking komt voor het Wlz-overgangsrecht, hebben we met het steunpunt van Ieder(in) en Per Saldo afgesproken dat ze daarmee contact kunnen opnemen. Dat steunpunt wordt overigens heel goed gewaardeerd door de ouders.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik wilde de Staatssecretaris bedanken voor dit heldere antwoord. Ik zal dit ook laten weten aan al die mensen.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben er helemaal beduusd van.

Verder heeft mevrouw Keijzer gevraagd hoe het zit met de overdracht van kennis vanuit de TSJ aan de TAJ. Er is inmiddels de nodig kennis opgedaan in het onderling overleg en ook wat betreft de adviezen aan gemeenten. Alle documenten en rapporten van de TSJ worden ter beschikking gesteld aan de TAJ. Er komt nog een rapportage van de TSK aan de TAJ. Inmiddels lopen ook gesprekken over een mogelijke overname van secretariaatspersoneel van de TSJ door de TAJ. Dus dat proces is in volle gang.

Mevrouw Ypma heeft gevraagd of ik er bij de VNG en de aanbieders op wil aandringen dat ze hun cliënten goed gaan informeren. Dat wil ik zeker doen. In feite is dat ook al aan de gang. Ik ben het wel met haar eens dat we ervoor moeten zorgen dat die informatievoorziening echt goed geborgd is. Voor veel zorg in het kader van de Jeugdwet geldt het overgangsrecht; de zorg die je in 2014 had, wordt voortgezet in 2015 bij dezelfde aanbieder. Om na te gaan of dat nu echt ook zo gebeurt, zullen we met gemeenten en aanbieders moeten kijken wat de beste manier van informatievoorziening is.

Met betrekking tot de betrokkenheid van ouderorganisaties merk ik op het van groot belang te vinden deze organisaties nauw te betrekken bij de transitie. Zij ervaren hoe de hulpverlening in de praktijk werkt en kunnen ook goede signalen afgeven. Conform de Jeugdwet zijn gemeenten ok verplicht om hun burgers en cliëntenorganisaties te betrekken bij de beleidsvoorbereiding. Ik denk wel dat het zo zou kunnen zijn, zoals mevrouw Ypma signaleert, dat gemeenten niet zodanig intensief met die transitie bezig zijn dat ze hieraan misschien wat minder aandacht geven. Ik ondersteun de regionale monitor vanuit cliëntenperspectief. Ouders zijn erbij betrokken middels UW Ouderplatform. Ze kunnen ook een signaal afgeven bij de secretarissen van de regiotafel. Kortom, het staat in de wet, we schakelen de ouders ook in, maar de vraag van mevrouw Ypma om er extra aandacht voor te vragen dat gemeenten die ouderorganisaties er voldoende bij betrekken, wil ik graag met de VNG bespreken.

Verder heeft mevrouw Ypma gevraagd of er een topoverleg komt om te voorkomen dat er in de komende weken «tussen wal en schip»-gevallen zijn. De afgelopen maanden is al op hoog niveau overleg gevoerd tussen de VNG, de branches en de gespecialiseerde zorg over de juiste overgangsmaatregelen. Het is mijn plan om dat overleg voort te zetten, ook in het spoor van de adviezen van de TSJ.

Over het professionaliseringstraject is niet zo veel gevraagd, maar het is wellicht goed om er toch nog iets over te zeggen. Mevrouw Ypma heeft mij gevraagd of ik bereid om dat traject verder te ondersteunen. Op dit moment stelt de Stuurgroep Kwaliteitskader Jeugd een plan van aanpak op voor het professionaliseringstraject vanaf 1 januari 2015. Ik heb aangegeven bereid te zijn een financiële tegemoetkoming daarvoor beschikbaar te stellen. Ik ben over de hoogte daarvan in overleg met de stuurgroep. Ik ga er vandaag hier nog niets over zeggen, maar ik ben dus bereid om dat professionalseringstraject niet alleen in woord maar ook in daad verder te ondersteunen.

In het kader van de registratie is gevraagd of met name professionals in de gehandicaptenzorg kunnen worden ingezet. Het antwoord daarop is ja. In de komende drie jaar worden de beroepsprofielen en de beroepseisen voor het versterken van de beroepsorganisaties ten aanzien van brede jeugdhulp uitgewerkt. Zodra dat gereed is, zullen ook professionals in de gehandicaptensector zich kunnen registreren. Dat betekent overigens niet dat dit morgen al moet en dat die werknemers niet kunnen worden ingezet. Integendeel, gehandicaptenorganisaties zijn een implementatiepad aan het maken om te kijken op welke wijze ze de registratie vorm kunnen geven. Voor die tijd kunnen ze natuurlijk gewoon werkafspraken die ook andere organisaties hiervoor maken. Dus ze kunnen worden ingezet.

Mevrouw Ypma (PvdA): Geldt dat alleen voor de gehandicaptenorganisaties of ook voor andere organisaties en geldt dan ook een overgangstermijn?

Staatssecretaris Van Rijn: Ja en ja.

Mevrouw Ypma heeft verder gevraagd naar de positie van kinderen van ouders die verslaafd zijn, ziek zijn of een psychische stoornis hebben. Vorig jaar is wat betreft de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling de kindcheck toegevoegd die zich richt op hulpverleners die de zorg hebben over volwassenen die verslaafd zijn of een psychiatrische stoornis hebben, zijnde bekende risicofactoren voor kindermishandeling. Zo nodig moet hulp worden georganiseerd of kan het AMK worden ingeschakeld. Ik wil wel met de beroepsgroepen overleggen of zo'n kindcheck ook van toepassing zou moeten zijn op ouders die langdurig of chronisch ziek zijn.

Vervolgens ga ik in op de vragen van mevrouw Agema. De decentralisatie van de jeugdzorg en de jeugdhulp zouden we ook met elkaar doen als er geen sprake was van bezuinigingen. De heer Voordewind wees er al op dat we zeer uitgebreid hebben gesproken over de ins en outs van de stelselwijziging en de kans die deze stelselwijziging biedt voor decentralisatie en met name de combinatie met andere beleidsterreinen. Ik denk dat dit echt een goede zaak is. Linksom of rechtsom, stelselwijziging of geen stelselwijziging, we hadden sowieso te maken gehad met discussies over de vraag of we al dan niet moeten bezuinigen. Ik zeg daarmee niet dat het er gemakkelijker op wordt als je én decentraliseert én moet bezuinigen. Tegelijkertijd merk ik ook dat er daardoor mede op een andere manier wordt nagedacht over de jeugdhulp. Het is overigens ook niet zo dat dit enorme bezuinigingen zijn. Wel vallen die bezuinigingen samen met de discussie over innovatie, transformatie en dat soort zaken. Dit is een traject dat nu volop in gang is gezet waarvan het reëel is dat het nu wordt doorlopen.

Mevrouw Agema heeft verder gevraagd naar de demedicalisering. Zij heeft daarbij onder meer haar zorgen geuit over het Ritalingebruik. Ik heb daar zelf ook zorgen over. Dat is dan ook precies de reden waarom ik samen met de verschillende beroepsgroepen zowel van de kant van de scholen, als van de kant van de huisartsen en de ggz-artsen, in gesprek ben om na te gaan hoe zij tegen die ontwikkelingen aankijken en wat we er aan kunnen doen om te zorgen dat er een rem op genoemd gebruik komt. Er is een beetje het idee ontstaan dat elke beroepsgroep voor zichzelf bezig is om een soort richtlijn te ontwikkelen voor het voorschrijven van medicijnen waaronder Ritalin. Ik zeg dan dat je dat niet als beroepsgroep afzonderlijk moet doen maar juist gezamenlijk teneinde dat gebruik terug te kunnen dringen. Dat is een hele operatie. Het betekent ook dat partijen aan elkaar moeten wennen en dat er wellicht een interdisciplinaire richtlijn op dat punt zou moeten komen. Het onderzoek waaraan mevrouw Agema refereerde, was mij niet bekend. Er is wel een ZonMw-programma Goed Gebruik Geneesmiddelen dat ook ingaat op de langetermijneffecten. Via ZonMw zullen die effecten ook in kaart worden gebracht. Ik ben dus met de beroepsgroepen bezig om te kijken of we gezamenlijk verantwoordelijkheid kunnen nemen om, daar waar dat kan, Ritalingebruik terug te dringen. Het is daarbij ook van belang te kijken naar de langetermijneffecten, omdat we daar in mijn ogen nog te weinig van weten terwijl die informatie wel heel relevant is om te kunnen beoordelen of we op deze weg kunnen doorgaan. De vraag stellen is deze beantwoorden. Ik deel dus de zorgen van mevrouw Agema op dit punt.

Verder heeft mevrouw Agema gevraagd wat deze stelselwijziging betekent voor mishandelde en verwaarloosde kinderen. Ik verwacht van deze stelselwijziging juist heel veel voor deze kinderen. Deze stelselwijziging gaat namelijk niet alleen over het organiseren van de reguliere hulp voor reguliere zorgvragers, maar moet er ook toe leiden dat we veel meer signaleren aan de voorkant met daarbij de vindplaats school en de vindplaats jeugdgezondheidszorg. Het is belangrijk dat we niet wachten totdat zaken ontsporen maar dat we op grond van signalen een aantal verbindingen kunnen leggen waardoor we er vroeger bij zijn. Dat wil niet zeggen dat genoemde stelselwijziging al deze problemen kan oplossen maar ze geeft wel een kans om een aantal signalen met elkaar in verbinding te brengen en te zorgen dat we er vroeger bij zijn zodat we preventief kunnen optreden in plaats van dat we later geconfronteerd worden met grote problemen rond kwetsbare kinderen. Ik heb gemerkt aan de bijdrage van mevrouw Agema dat zij wat sceptisch is over het nut van deze stelselwijziging. Als we er in slagen om meer preventief te werken, kunnen we juist voor deze kinderen een verschil maken. Ik hoop dat we dat de komende jaren met elkaar kunnen constateren.

Mevrouw Agema (PVV): Ik wilde even wachten tot het moment dat de Staatssecretaris de drie vragen beantwoord heeft. Zo veel interrupties heb ik nog niet gepleegd.

De voorzitter: U zit ook al aan twee.

Mevrouw Agema (PVV): Ik wilde deze netjes samenvoegen. Als ik het bij het verkeerde eind heb en er wordt niet op bevel van Brussel bezuinigd en het gaat niet per se om het bijdragen aan de 3%-norm, waarom wordt die bezuiniging van 450 miljoen in 2017 dan niet gewoon opgeschort? Dat was mijn vraag. Als het antwoord is dat dat niet gebeurt omdat er toch moet worden bijgedragen aan de bezuiniging, dan zitten wij weer op het punt waar wij al op zaten. Dan vind ik het ook niet terecht dat de Staatssecretaris steeds blijft zeggen dat er niet op bevel van Brussel wordt bezuinigd.

Het is ons bekend dat de Staatssecretaris met het veld spreekt over Ritalin, maar wij zouden graag weten wanneer wij de uitkomsten kunnen verwachten. Wanneer zal de Staatssecretaris zich uitspreken over het feit dat zelfs peuters aan de Ritalin zitten? Wanneer horen wij de Staatssecretaris iets zeggen over scholieren die aan de Ritalin zitten?

Dan mijn zorg over het niet in beeld zijn van kinderen die het slachtoffer zijn van kindermishandeling. Ik denk dat wij niet moeten wachten tot de evaluatie over drie jaar van de overheveling van de Jeugdwet. Wij moeten onderzoek doen naar de groep van daadwerkelijk vergeten kinderen, de groep van kinderen die niet bij de jeugdzorg in beeld zijn.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar moeten we inderdaad niet op wachten. Ik heb alleen de verwachting uitgesproken dat wij kinderen die verwaarloosd en mishandeld worden, eerder signaleren en opsporen. Daarom sprak ik van de relatie met het onderwijs, met de jeugdgezondheidszorg en met de consultatiebureaus. Ik denk dat dat kansen biedt om er eerder bij te zijn. Dit moet op een goede manier worden opgepakt. Daar zullen wij de komende jaren echt heel hard aan moeten werken.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter ...

De voorzitter: Ik stel voor dat de Staatssecretaris eerst zijn beantwoording afmaakt.

Staatssecretaris Van Rijn: Dan het punt van de Ritalin. Ik heb al gezegd dat er twee acties lopen. Enerzijds worden gesprekken met de beroepsgroep gevoerd om te bekijken of de richtlijnen goed op elkaar zijn afgestemd. Anderzijds loopt er een onderzoek van de Gezondheidsraad naar de medicalisering en de langetermijneffecten. Ik denk dat dat een stevig onderzoek is. Ik heb niet helemaal paraat wanneer het wordt afgerond. Het zal binnenkort, nog voor het einde van het jaar naar de Kamer worden gestuurd.

Mevrouw Agema (PVV): Ik laat die andere dingen maar even lopen, maar ik vraag de Staatssecretaris of hij in voortgangsrapportages aandacht kan besteden aan de vergeten kinderen – laten wij ze maar zo noemen – want het lijkt mij niet terecht als wij hier pas bij de evaluatie over drie jaar op kunnen terugkomen.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar hebt u gelijk in. Ik neem dat graag mee.

Mevrouw Bergkamp vroeg mij naar de onafhankelijke cliëntondersteuning. Het is een belangrijk onderdeel van de Jeugdwet. Gemeenten zijn verplicht om een laagdrempelige en herkenbare toegang te organiseren, bijvoorbeeld een Centrum voor Jeugd en Gezin, waarbij cliënten terechtkunnen met hun vraag om ondersteuning. Het is slim voor gemeenten om hierin te investeren, omdat hiermee problemen en vragen direct worden opgepakt op een manier die past bij de concrete situatie. Als je het hebt over het versterken van de eigen kracht, past die cliëntondersteuning daar natuurlijk heel goed bij. De wet voorziet ook in ondersteuning van professionals met een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Er is dus die wettelijke verplichting tot een herkenbare toegang. Gemeenten moeten op basis van de Wmo 2015 cliëntondersteuning beschikbaar stellen. En er is dus die onafhankelijke vertrouwenspersoon voor de professionals. Ik onderschrijf met mevrouw Bergkamp het belang van cliëntondersteuning. Ook hier geldt misschien dat dat nu te weinig aandacht krijgt in die hele transitie. Maar het onderwerp moet wat mij betreft zeer hoog op de agenda blijven.

Mevrouw Bergkamp heeft ook vragen gesteld over de bovenregionale zorginkoop. Wij hebben geprobeerd zodanige afspraken te maken, dat die bovenregionale inkoop van de grond komt en dat er afspraken over worden gemaakt zonder al gemaakte afspraken te verstoren. Wij gaan dat niet overdoen. Wij gaan kijken waar dit nog niet het geval is. Het schaalniveau van die 1 miljoen is niet goed. Als er al andere afspraken zijn gemaakt, dan worden die uiteraard gerespecteerd. Dat is ook de kern van de afspraken die gemaakt zijn.

Ik kom op de hoogte van de kortingen. Wij wilden bij die afspraken geen uitspraken doen, zeker niet op landelijk niveau, over een cijfermatige korting. Er moet een reële korting zijn. Hoe gaan wij daarnaar kijken? Stel dat dit onvoldoende van de grond komt. Dan zal de Transitie Autoriteit Jeugd kijken naar een soort benchmark. Welke contracten zijn er afgesloten die kennelijk redelijk zijn en die gebruikt kunnen worden bij het beoordelen van problemen die er eventueel zijn? Dat is geen vaste benchmark in de zin van «wij kijken naar die drie en dat is het dan». Nee, de TAJ moet dan beoordelen wat redelijkerwijs afgesloten contracten zijn. Het gaat niet om de hoogste of de laagste, maar om wat in de markt gebruikelijk is. De TAJ heeft de verantwoordelijkheid om daarover tot een oordeel te komen.

De voorzitter: Ik zie mevrouw Bergkamp met een heel korte vraag.

Mevrouw Bergkamp (D66): Hoeveel contracten zijn er op dit moment al op bovenregionaal niveau afgesloten?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat weet ik niet uit mijn hoofd. Ik wil proberen er in tweede termijn nog iets over te zeggen.

De heer Voordewind vroeg mij of het waar is dat gemeenten een zekere risicoreservering hanteren om om te gaan met onzekerheden in het jeugdbudget, met als gevolg dat je een soort haasje-overeffect krijgt met groter wordende kortingen. Dat komt voor, maar wel om verschillende redenen. Het is niet alleen een kwestie van: het is onzeker, dus ik doe een reservering. Nee, soms wordt een reservering gedaan omdat een gemeente een bewust beleid voert ten aanzien van pgb's. Soms is het andersom. Ook zijn er gemeenten die nog niet gecontracteerde zorg in aanmerking willen nemen of rekening willen houden met nieuwe zorgaanbieders. Soms is er sprake van een risicoreservering voor risico's. Het verschilt dus. In mijn contacten met de gemeenten heb ik gevraagd om voorzichtig te zijn met te grote reserveringen voor risico's aan de voorkant, waardoor je slechtere contracten sluit en waardoor je eerder in de problemen komt. Wij hebben afspraken met de gemeenten gemaakt om te bekijken of in 2015 die budgetten te veel gaan afwijken. Er worden afspraken gemaakt over het woonplaatsbeginsel om goed te bekijken hoe de ggz-uitgaven zich verhouden. Het moet gemeenten voldoende comfort geven om enige risico's in die contractering te nemen, wetende dat wij met elkaar om de tafel gaan zitten als de risico's te groot worden. Ik denk al te constateren dat dit helpt.

Ga ik een monitor uitvoeren naar de effectiviteit van de toegang? Ik ben inderdaad voornemens om in 2015 een onderzoek te doen naar de werking van de toegang, al was het maar om te kijken hoe verschillende gemeenten dat hebben ingericht. Dat maakt wat mij betreft deel uit van de brede aanpak van de evaluatie, waarover met de Kamer afspraken zijn gemaakt. Eind dit jaar zal ik daar een voorstel voor doen.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Omwille van de tijd – hoe later op de avond, hoe schoner het volk – zal ik mij beperken tot het direct beantwoorden van de gestelde vragen, maar niet dan nadat ik een toelichting heb gegeven op het onderwerp «aanwijzing en indeplaatsstelling». Met de totstandkoming van de Jeugdwet is er een aanwijzing in die wet opgenomen met een vooraankondigingstermijn van acht weken. Dat blijkt in de praktijk niet zo heel erg goed te werken. Bij de behandeling van de invoeringswet wordt op verzoek van de VVD-fractie die aanwijzingsbevoegdheid uit de Jeugdwet gehaald op het moment dat de invoeringswet in werking treedt. Op het moment dat de invoeringswet op 19, 20 of 21 november aanstaande in werking treedt, zal de aanwijzingsbevoegdheid in de Jeugdwet buiten gebruik worden gesteld. Waar heeft dat mee te maken? Die indeplaatsstellingsbevoegdheid is een eindstadium van een bestuursinstrumentarium dat al in de Gemeentewet zit. In die wet zit een trits van vooraankondiging, aanwijzing, vooraankondiging indeplaatsstelling, indeplaatsstelling. Dat is een lijn waar geen termijnen aan verbonden zijn. Het heeft voordelen om die indeplaatsstellingsbevoegdheid te gebruiken. Het was een logisch verzoek van de VVD-fractie, omdat de aanwijzingsbevoegdheid van de Jeugdwet zich met de invoeringswet niet meer zo goed verhoudt tot de decentralisatiegedachte. Immers, de aanwijzing zegt wat de gemeenten moeten gaan doen. De indeplaatsstelling stelt je ogenblikkelijk in de plaats.

De collega en ik zullen morgen 268 brieven aan gemeenten sturen. Daarin vragen wij de gemeenten om te bevestigen dat een en ander uiterlijk 15 november is getekend, dan wel om een stappenplan in te leveren over de manier waarop wordt bewerkstelligd dat de contracten uiterlijk 1 december zijn getekend. Gemeenten hebben dus twee mogelijkheden. Óf ze gaan voor 15 november over tot het tekenen van contracten – wij verwachten dat dat voor 80% van de gemeenten zal gelden – óf ze komen uiterlijk op 1 december met een stappenplan.

De invoeringswet zal op 19, 20 of 21 november in werking treden. Stel dat een gemeente op 1 december nog geen stappenplan heeft aangeleverd en dus ook nog geen contracten heeft gesloten. Dan wordt op 2 december de vooraankondiging indeplaatsstelling gedaan. Daarin wordt een termijn opgenomen, vermoedelijk van een week, waarin de gemeente alsnog zelf in de contracten kan voorzien. Dat loopt tot ongeveer 10 december. Als op die datum de contracten ook nog niet zijn getekend, dan zal een besluit tot indeplaatsstelling worden gestuurd. Dat zal een termijn bevatten van een zevental dagen, zo schrijven de invoeringswet en de procedure voor. Rond 17 december is de indeplaatsstelling een feit. Het Rijk gaat vanaf dat moment indeplaatsstellingscontracten met de gemeente tekenen. Dat zal volgens een vast patroon van p maal q zijn. Als uitgangspunt nemen wij de benchmark van de eerste gemeenten die nu al de contracten hebben getekend. De regio Zaanstad is al heel lang klaar; mevrouw Keijzer kent de regio. Als daar redelijke contracten zijn gesloten, pakken wij die als benchmark. Deze werkwijze geldt zowel het vrijwillig kader als het gedwongen kader. De verwachting is dat het bij het gedwongen kader niet zal gebeuren. Bij het vrijwillig kader zou het kunnen gebeuren, maar wij hopen natuurlijk dat dat niet het geval is.

Zo'n figuurlijke bijl werkt beter als je ermee dreigt dan wanneer je hem ook echt laat vallen. Wat ons betreft is voor 1 december alles door de gemeenten geregeld. Als de collega en ik er druk op zetten, als wij zeggen dat er echt haast gemaakt moet worden, gaan gemeenten sneller bewegen. Dat is ook te zien in de vier regio's, waarover wij in oktober in de plenaire zaal hebben gesproken. Het is dus ook een middel om ervoor te zorgen dat gemeenten het toch nog zelf gaan doen: óf voor 15 november de contracten tekenen óf een stappenplan maken en voor 1 december alles tekenen. Nogmaals, van 1 tot 20 december treedt het Rijk in de plaats langs de procedure die ik zojuist heb beschreven.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik vind dit een helder betoog, maar twee dingen snap ik niet. Waarom hebben wij dit niet gewoon op schrift gekregen ter voorbereiding van dit wetgevingsoverleg? Ik vind dat echt heel raar. Het is een heel belangrijke stap, het is een heel zwaar instrument. Ik vind het raar dat wij dat terloops om vijf over tien 's avonds te horen krijgen.

Voor het zomerreces hebben wij gesproken over de aanwijzing. Staatssecretaris Van Rijn heeft toen gesproken over de escalatieladder. Wij zaten toen nog helemaal in de sfeer van de aanwijzing. Wij hebben het begrip zelfs een aantal keren gehoord. Nu is dat helemaal weg. Zijn dit nieuwe inzichten die vanochtend zijn ontstaan?

Staatssecretaris Teeven: Nee, dan heb ik het niet duidelijk genoeg uitgelegd. In de Jeugdwet zat een aanwijzingsbevoegdheid, die pas tot gelding kon komen op het moment dat de wet door de Eerste Kamer was aangenomen. Het bestuurlijk instrumentarium dat leidt tot een indeplaatsstelling – dat is een andere bevoegdheid die gecreëerd wordt met de Gemeentewet – kan pas gebruikt worden op het moment dat de invoeringswet van de Jeugdwet tot stand is gekomen. Op verzoek van de VVD-fractie, gesteund door een meerderheid, is de aanwijzing uit de Jeugdwet gehaald. Die aanwijzing hadden wij wel nodig. Er was al vanaf juli een escalatieladder. Vanaf eind juni, begin juli hebben wij ook geëscaleerd. Wij hebben steeds tegen regio's gezegd: het schiet bij jullie niet op; jullie moeten meer tempo maken. De leden zullen zich de openbare discussie herinneren die ik met de regio Gelderland heb gevoerd, overigens tot grote irritatie van die regio. Men zei dat men het best zelf kon. Ik denk ook aan de regio Nijmegen, die mevrouw Siderius bekend is. Ook daar speelde dit. Die escalatie hebben wij steeds gehanteerd. Dat heeft ertoe geleid dat een aantal stappen is gezet. Je moet goed onderscheiden hoe het juridisch in elkaar zit. De aanwijzing zit in de Jeugdwet, de indeplaatsstelling zit in de invoeringswet van de Jeugdwet. Op het moment dat de invoeringswet van kracht wordt, 20 november, zal de aanwijzing bij koninklijk besluit uit de Jeugdwet worden gehaald. Dat is een wens van de Kamer. Het inzicht is niet nu pas gekomen, nee, dat inzicht hebben wij met z'n allen steeds gehad. De aankondigingstermijn van acht weken in de oorspronkelijke aanwijzing van de Jeugdwet, zit niet in de indeplaatsstellingsbevoegdheid in de invoeringswet. Het is geen nieuw inzicht, het is een kwestie van wetgeving. Wij kunnen pas iets doen op het moment dat een wet door de Eerste Kamer wordt aangenomen. Het is niet meer en niet minder. Dat is precies wat er aan de hand is.

Mevrouw Bergkamp (D66): Hebben gemeenten een brief ontvangen met daarin het woord «aanwijzing»?

Staatssecretaris Teeven: Het lijkt nu interessant te worden of de collega en ik brieven hebben verstuurd waarin het woord «aanwijzing» staat. Wij hebben steeds gesproken over een escalatieladder. Dat houdt in dat je belt met gemeenten, dat je probeert mee te denken. Wij hebben steeds geprobeerd de gemeenten mee te nemen in het proces. Immers, het gaat om een bevoegdheid van de gemeenten. Volgens mij vindt de fractie van D66 dat ook. Dat betekent dat je niet in een heel vroeg stadium meteen met aanwijzingen moet gaan rammelen. Nee, je moet proberen het in een bepaalde periode langs de ladder op te bouwen. Dat is precies wat wij gedaan hebben.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Volgens mij is het wel een heel relevante vraag of gemeenten een brief hebben gekregen met het woord «aanwijzing». De verandering van aanwijzing in indeplaatsstelling is met de invoeringswet van de Jeugdwet tot stand gekomen, maar het is wel iets waarvan het kabinet wist dat het eraan zat te komen. Het is wel raar dat je totdat de invoeringswet van de Jeugdwet wordt vastgesteld, de indruk wekt dat er een aanwijzing kan komen. Voor mij wordt het er niet helderder op. Heeft het kabinet tot gisteren of eergisteren gedaan alsof er sprake was van een aanwijzing terwijl er nu opeens een indeplaatsstelling komt?

Staatssecretaris Teeven: De vraag is helder, maar mijn uitleg blijkbaar nog niet. Het kabinet heeft niet gedaan alsof er iets aan de hand was. Het kabinet heeft gedaan wat juridisch mogelijk was. De juridische mogelijkheden lagen in de aanwijzingsbevoegdheid in de Jeugdwet. Die kwam pas tot stand na aanneming van de Jeugdwet door de Eerste Kamer. Op dat moment kun je beginnen met de invoeringswet. Zo werkt het nu eenmaal. In die invoeringswet zit het bestuurlijk instrumentarium om te komen tot een indeplaatsstelling. Wat wij nu hebben, is een bestuurlijk instrumentarium waarin de aanwijzing een specialis is van de indeplaatsstelling. Dat zit in het instrumentarium van de invoeringswet. De aanwijzing hebben wij in de eerste momenten nodig gehad – wij hebben eerder kunnen escaleren – maar is nu dubbelop. Die gaat er dus bij koninklijk besluit uit. Dat is precies waar mevrouw Van der Burg van de VVD-fractie om heeft gevraagd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Er is dus eerst gesproken van een aanwijzing. Die wordt nu door een indeplaatsstelling vervangen. Als gemeenten half december het stappenplan nog niet helder hebben, neemt het Rijk het dus over. Eigenlijk verlengen wij de deadline nu weer met zes weken.

Staatssecretaris Teeven: We gaan de deadline niet verlengen. Wij hebben een bestuurlijk instrumentarium dat wij pas kunnen gebruiken op het moment dat de invoeringswet van de Jeugdwet in werking treedt. Dat bestuurlijk instrumentarium kent nog een aantal korte termijnen. Dat kent de juridische indeplaatsstelling en uiteindelijk de feitelijke indeplaatsstelling. Die feitelijke indeplaatsstelling hangt af van het moment van inwerkingtreding van de invoeringswet. Naarmate dat moment twee dagen verder ligt, ligt ook die feitelijke indeplaatsstelling twee dagen verder in december. Ergens tussen 15 en 20 december gaat het Rijk feitelijk zelf de contracten afsluiten in de plaats van de gemeente waar het op dat moment nog niet is gebeurd. Dit gaat langs de lijn van de benchmark van de gemeenten die ons voor zijn gegaan en langs de lijn van p maal q.

Mevrouw Keijzer (CDA): De Staatssecretarissen hebben deze onduidelijkheid wel een beetje aan zichzelf te danken. Ik ben het volledig eens met wat Staatssecretaris Teeven hier zegt. Het staat in de wetgeving, dus het is niks nieuws, maar als je tot de brief van 31 oktober steeds spreekt van een aanwijzing en dan opeens met een indeplaatsstelling komt, dan vraag je om onduidelijkheid. Ik denk dat het vele malen interessanter is om met deze gemeentes in gesprek te gaan over de vraag waarom zij de contracten niet hebben getekend. Ik herhaal het maar even als stelling: onduidelijkheid over persoonsgegevens, aantallen en budgetten. Het zal begin volgend jaar duidelijk worden.

Staatssecretaris Teeven: Ik ben blij dat mevrouw Keijzer het eens is met het juridische instrumentarium. Ik heb geen onduidelijkheid willen creëren. Stel dat de Eerste Kamer de invoeringswet pas over twee weken aanneemt. Dan schuift het moment van de feitelijke indeplaatsstelling ook twee weken op. Het is niet iets wat het kabinet in de mist wil laten hangen. De commissie wist dat het bij de Jeugdwet om een aanwijzing ging. De commissie wist dat het op het moment van de aanneming van de invoeringswet van de Jeugdwet om een indeplaatsstellingsbevoegdheid ging. Het staat gewoon in de wet. De hele commissie had dat kunnen weten.

Mevrouw Keijzer (CDA): Formeel klopt dat, maar het had zoveel gescheeld als dat even bovenaan die brief van 31 oktober had gestaan. Artikel 124 van de Gemeentewet maakt het volgens mij trouwens ook mogelijk om het spoedeisend te doen. Dan zit je dus niet aan die termijnen vast.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat mevrouw Keijzer zich daarin vergist. Je kunt die bevoegdheid van de Gemeentewet pas hanteren op het moment dat het bestuurlijk instrumentarium van kracht wordt en dat gebeurt bij de aanneming van de invoeringswet. Daarmee is de cirkel weer rond. Ik wil heel graag duidelijk communiceren, ik wil er samen met de collega best een brief over sturen, maar volgens mij kon er eigenlijk geen onduidelijkheid over bestaan.

Mevrouw Keijzer (CDA): Eén zin: ik doelde uiteraard op het moment dat de wet in het Staatsblad staat.

Mevrouw Agema (PVV): Wat gebeurt er als morgen een van de fracties in de Eerste Kamer de invoeringswet van de lijst met hamerstukken afhaalt en toch behandelen wil?

17 december is de woensdag voor kerst. Gemeentehuizen zijn dan volgens mij verlaten plekken. Ook voor een indeplaatsstelling heb je volgens mij gemeenteambtenaren nodig. Ligt 17 december niet gewoon na de eindstreep?

Staatssecretaris Teeven: Ik kan mevrouw Agema heel gelukkig maken: 17 december is volledig op tijd. Ten eerste heb je er geen gemeenteambtenaren voor nodig, want wij zijn nu al bezig met het concipiëren van die IDP-contracten. Je hebt de benchmark nodig van de gemeenten die reeds klaar zijn, maar je moet gemeenten natuurlijk wel even informeren. Het is niet te laat. Je kunt zeggen dat het vervelend gaat worden, maar dat is niet zo. Die voorbereidingen worden nu natuurlijk wel getroffen. Wij hopen en denken dat gemeenten het allemaal zelf gaan doen, maar het is niet te laat.

Wat gebeurt er als een partij het in de Eerste Kamer in haar hoofd haalt om de invoeringswet toch te behandelen? Dan heb je nog steeds de aanwijzing. Dan gaan wij dus de aanwijzing uit de Jeugdwet gebruiken. Het heeft niet onze voorkeur, maar het is wel de uiterste consequentie.

Mevrouw Agema (PVV): Ik ben echt verbouwereerd. Het was echt een heel serieuze vraag. Wat gebeurt er op 17 december? De Staatssecretaris zegt eigenlijk: dan nemen wij de boel over en dan hebben wij die hele gemeente niet meer nodig. Maar voor een indeplaatsstelling heb je die gemeenteambtenaren toch nodig om te weten met wie er überhaupt contracten afgesloten moeten worden? Ik ben echt totaal verbouwereerd door dit antwoord. Het kan aan de orde zijn dat er op 17 december indeplaatsstellingen komen. Dan zul je ambtenaren nodig hebben die hun verlof ingetrokken krijgen en weet ik veel wat. Ben je dan niet gewoon te laat met 17 december?

Staatssecretaris Teeven: Ik ben een beetje verbaasd door de verbazing die mevrouw Agema etaleert. Dit doen wij drie weken van tevoren, dit doen wij niet allemaal op 17 december, want dan zouden wij inderdaad te laat zijn. Er zit een voorbereidingsperiode in. Morgen gaan wij die 268 brieven versturen. Dat is echt de aankondiging: kom op, 15 november tekenen, stappenplan maken en anders 1 december tekenen. Op de departementen gaan wij natuurlijk niet rustig zitten wachten tot 17 december om vervolgens een gemeentehuis te gaan bellen. Dat lijkt mij niet de manier waarop de commissie graag zou zien dat de collega en ik regeren. Regeren is ook een beetje vooruitzien. Wij wachten niet tot die woensdag voor de kerst, wij acteren al eerder.

Er is zojuist gediscussieerd over de onzekerheden van gemeenten. Laten wij de gemeenten in het ongewisse? Over één ding hoeven gemeenten in ieder geval niet onzeker te zijn. Als het gaat om het overdragen van de budgetten voor de gedwongen jeugdzorg krijgen de gemeenten in 2015 en 2016 extra geld van Veiligheid en Justitie mee. Die overdracht wordt berekend naar aanleiding van de peiling in 2012. In de jeugdbescherming zijn er nu minder ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen. Dat is winst. Wij denken dat de gemeenten 15 miljoen meer krijgen dan zij daadwerkelijk nodig hebben voor het afsluiten van contracten in de gedwongen jeugdzorg. Dat geld kunnen zij aanwenden in het vrijwillig kader; die ruimte hebben gemeenten. Dat geldt ook voor het jaar 2016. Als je dus kijkt naar de totale bezuiniging die gerealiseerd zou moeten worden, kunnen gemeenten in 2017 al een bedrag van rond de 31 miljoen hebben gerealiseerd. Wat Veiligheid en Justitie betreft is dit een conservatieve berekening. De verwachte daling in de tweede helft van 2014, die wij op dit moment zien doorzetten, is niet meegenomen. Als de huidige werkwijze wordt gehandhaafd waarbij heel vroeg in het gezin wordt geopereerd, denken wij dat er nog een verdere daling zal optreden in de cliëntaantallen. Een gedeelte van het budget dat gemeenten krijgen overgeheveld, kunnen zij dus aanwenden voor het vrijwillig kader of voor andere, bovenregionale uitgaven.

Mevrouw Van der Burg dank ik voor haar waarderende woorden voor de aanpak van de jeugdcriminaliteit. De aantallen zijn inderdaad zeer behoorlijk gedaald. Voor de behandeling van de begroting van Veiligheid en Justitie zal de Kamer de meest recente cijfers krijgen, alsmede het onderzoek van het WODC. Er is een onderzoek gedaan naar de relatie tussen de daling en het gevoerde beleid. Heeft het gevoerde beleid de afgelopen vier jaar tijdens de kabinetten-Rutte I en II daadwerkelijk bijgedragen aan de daling? Wij vinden dat wij aan dit beleid moeten vasthouden. Interessant is de vraag of dit beleid kan worden doorgetrokken naar de jeugd. De recidivecijfers bij pij'ers, bij jongeren die langere tijd in justitiële jeugdinrichtingen hebben verbleven, zijn gunstiger dan bij jongeren die korte tijd in jeugddetentie zitten. Vorige week is een onderzoek afgerond. Ik hoop de cijfers daarvan ook nog voor de behandeling van de justitiebegroting aan de Kamer te overleggen. De meest ongunstige recidivecijfers betreffen jongeren die heel kort, enkele dagen tot een week, in een justitiële jeugdinrichting verblijven. Die jongeren hebben de meeste kans op recidive. De methodieken die justitiële jeugdinrichtingen gebruiken, zijn dan nog niet beklijfd. Een jongere wordt dan heel snel teruggezet in zijn netwerk. In de stelselmatige daderaanpak van jeugdigen moet je komen tot een combinatie met een ietwat langer verblijf in een justitiële jeugdinrichting. Als je dat doet, als je dat combineert met goede maatregelen, ook in het kader van nazorg, leidt dat tot een daling van de recidive. Dat vraagt meer afstemming met de jeugdreclassering en dat is precies wat wij de komende tijd gaan doen.

Mevrouw Van der Burg vroeg ook om meer vermogensbestanddelen aan jeugdigen te ontnemen. Daar hoort bij dat je de maatregelen van conservatoir beslag gericht kunt inzetten. Dat betekent dat je in een heel vroeg stadium beslag moet leggen op het vermogen en soms op het inkomen van minderjarige verdachten, dit ten behoeve van de schadevergoeding aan slachtoffers en de terugbetaling aan de samenleving. Mevrouw Ypma heeft gelijk dat dit de afgelopen twee jaar het beleid van het kabinet is geweest, maar er is nog wel winst te boeken. Dat zul je moeten combineren met de stelselmatige daderaanpak van jeugdigen. In dit verband is een onderzoek van prof. Weijers naar de financiële curatele van jonge veelplegers buitengewoon interessant. De aanbevelingen in het rapport-Weijers sluiten naadloos aan bij de wens van de VVD-fractie. Wij laten dat op dit moment op uitvoerbaarheid bekijken. Wij hebben de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd om rapport uit te brengen over de jeugdige ISD-aanpak in combinatie met het in een vroeg stadium beslagleggen op vermogen. Uit het rapport-Weijers blijkt dat het effectiefst te zijn. Ik hoop dat ik binnen een halfjaar meer duidelijkheid op dit punt kan geven. Een stelselmatige daderaanpak is in ieder geval positief.

Mevrouw Siderius en mevrouw Keijzer hebben mij gevraagd om nog eens te kijken naar Amsterbaken. Ik roep een motie-Schouw c.s. uit 2012 in herinnering, waarin is gevraagd om justitiële inrichtingen in het noorden en het zuiden van het land niet te sluiten in verband met de werkgelegenheid. Er moest indertijd een keuze worden gemaakt bij het sluiten van jeugdinrichtingen, en de keuze is gevallen op Amsterbaken. Ik had die keuze liever niet gemaakt, maar bij overcapaciteit moest ik kiezen tussen het sluiten van Amsterbaken of het sluiten van én een inrichting in het noorden, Het Poortje, én een inrichting in Cadier en Keer. Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat die top 600-aanpak heel effectief is, maar feit is dat er niet heel veel mensen uit die aanpak daadwerkelijk in Amsterbaken hebben verbleven. Door de geringe afstand tot Teylingereind en Rentree kunnen dezelfde service en mogelijkheden worden geboden. Als iemand in Amsterdam woont en je doet alles in Amsterdam, is dat altijd eenvoudiger dan dat je het in Sassenheim en/of Lelystad doet, maar het is niet onmogelijk. Dat blijkt in het noorden en zuiden van Nederland. Ook als een jongere 30 of 40 kilometer van Rentree af woont, is het wel degelijk mogelijk om de mogelijkheden te bieden die ook in Amsterbaken worden geboden. Dit is een keuze door overcapaciteit. Als er geen jeugdigen verblijven in een justitiële jeugdinrichting, dan gaan we ze niet met belastinggeld openhouden.

Mevrouw Siderius (SP): Die overcapaciteit is nog wel discutabel. Als je keihard bezuinigt op de politie, dan krijg je minder jongeren die je in hun nekvel kunt pakken. Dan heb je dus minder plekken nodig. Er komt een toekomstvisie op de sector. Daarom is de Staatssecretaris misschien wat voorbarig door nu al te zeggen dat hij Amsterbaken gaat sluiten. Hij kan ook even de toekomstvisie afwachten en die met de sector bespreken. Misschien zijn er andere scenario's denkbaar. De Staatssecretaris weet dat daarover op dit moment nagedacht wordt. Waarom neemt hij onomkeerbare stappen voordat die toekomstvisie er ligt? Amsterbaken gaat volgens mij per 1 januari 2016 dicht, dus er is nog tijd.

Staatssecretaris Teeven: Het is net als mevrouw Siderius zegt: er is nog tijd. Het is wel een feit dat de jeugdcriminaliteit blijft dalen. Laten wij daar blij mee zijn. Je kunt natuurlijk zeggen dat de rechercheafdelingen in de grote steden niet optimaal functioneren, maar ik denk dat allebei waar is. De jeugdcriminaliteit daalt autonoom. Dat is al een aantal jaren zo en dat gaat op sommige delictscategorieën tot min 30%. Daarnaast brengt de reorganisatie richting Nationale Politie met zich mee dat de rechercheafdelingen minder dan optimaal zouden kunnen functioneren. Op 1 april jongstleden is het adolescentenstrafrecht in werking getreden. Je zou kunnen zeggen dat er meer jongeren in de leeftijdscategorie van 18 tot 23 jaar in justitiële jeugdinrichtingen zullen worden opgenomen. Dat zou kunnen betekenen dat er nog een geringe opwaartse druk is. Kinderrechters laten steeds minder jeugdigen in de leeftijdscategorie van 12 tot 15 jaar in de justitiële jeugdinrichtingen verblijven. Ook die ontwikkeling is een aantal jaren geleden ingezet. De toekomstvisie zal niet helpen, want dan moet je overal wat afhalen en dan wordt het volume van de justitiële jeugdinrichtingen te klein om nog op een goede manier onderwijs en andere voorzieningen te kunnen bieden. Ik denk niet dat wij de capaciteit eind 2015 nog nodig hebben, maar wij doen het met een open mind. Mocht er een ontwikkeling zijn die de andere kant opgaat, dan moeten wij dat natuurlijk tijdig signaleren, maar op dit moment is er geen enkele reden om Amsterbaken open te houden.

Mevrouw Siderius (SP): Die overcapaciteit is discutabel, maar er speelt nog een ander argument. Wij willen graag dat ouders bij de behandelplannen worden betrokken. Als je die ouders op zo'n grote afstand zet, maak je dat veel lastiger. Die resocialisatie van deze jongeren wordt gewoon bemoeilijkt door het sluiten van Amsterbaken. Dat moeten wij niet willen. De Staatssecretaris geeft terecht aan dat er nog wat tijd is. Het is niet per 1 januari 2015, maar per 1 januari 2016. Is de Staatssecretaris bereid om bijvoorbeeld tot 1 april 2015 geen onomkeerbare stappen te zetten en het veld nieuwe scenario's op tafel te laten leggen en pas dan een definitief besluit te nemen?

Staatssecretaris Teeven: Het veld is niet met een eensluidende visie gekomen. Het is wel geprobeerd, maar de directeuren van de justitiële jeugdinrichtingen zijn er niet gezamenlijk in geslaagd. Het is niet gelukt. Tegelijkertijd moet ik vaststellen dat het idee dat een jongere die verdacht wordt van een strafbaar feit of daarvoor veroordeeld is en die in Amsterdam woont, niet in Lelystad of Sassenheim optimaal zou kunnen worden behandeld, niet juist is. Het Poortje in Veenhuizen, Het Keerpunt in Cadier en Keer en De Hunnerberg in Nijmegen herbergen talloze jongeren die op een afstand van soms meer dan 100 kilometer wonen. De afstand Sassenheim-Amsterdam en de afstand Lelystad-Amsterdam moet dan niet onoverkomelijk zijn. Het zou misschien optimaal zijn om in Amsterbaken te verkeren, maar Rentree en Teylingereind bieden ook zeer goede uitgangspunten. Het is niet zo dat ik helemaal nergens naar kijk, maar de ontwikkelingen zijn op dit moment niet zo dat wij de capaciteit van Amsterbaken nodig hebben.

Mevrouw Van der Burg heeft een aantal vragen gesteld over de waarheidsvinding. In het toetsingskader van de Inspectie Jeugdzorg is als expliciete indicator opgenomen dat de instelling moet streven naar een waarheidsgetrouwe verslaglegging. Die indicator is naar aanleiding van de discussies met de Kamer deze zomer nader uitgewerkt in een aantal aandachtspunten, die naadloos aansluiten bij de randvoorwaarden die door de Kinderombudsman zijn genoemd. Het toetsingskader is nog in ontwikkeling en nog niet geheel afgerond. Ervaringen kan ik dus nog niet melden. Wel heeft de inspectie mij laten weten dat zij momenteel onderzoek doet naar twee zaken waarin waarheidsvinding een aandachtspunt zou kunnen zijn. Binnen een aantal maanden zal het toetsingskader zijn afgerond. Het is aan de inspectie om te bepalen of die rapporten openbaar worden.

Mevrouw Bergkamp heeft gevraagd hoe wij omgaan met de aanbevelingen van de Kinderombudsman op het punt van de waarheidsvinding. Wij onderschrijven die aanbevelingen. Bij de gecertificeerde instellingen is het geborgd door de deskundigheidsbevordering bij professionals te faciliteren om te werken met vastgestelde methoden en te zorgen voor participatie van jeugdigen en gezinnen. Bij het AMHK is een modelhandelingsprotocol opgesteld. Daarin is die waarheidsvinding verankerd als onderdeel van de kwaliteit. De inspectie zal toezicht houden op de kwaliteit van het feitenonderzoek en de rapportage. Hiervoor is het toetsingskader een goed uitgangspunt.

De heer Voordewind heeft mij opnieuw gevraagd naar de familiegroepsplannen. In het algemeen overleg van 24 september jongstleden heb ik toegezegd overleg te zullen voeren met de VNG en Jeugdzorg Nederland om te zien hoe de bekendheid met dat familiegroepsplan kan worden vergroot. De modelverordening is daarop aangepast. De familiegroepsplannen krijgen daarmee een vertaling in de modelverordening. In opdracht van het TransitieBureau is een factsheet gepubliceerd, waarin de aspecten van het familiegroepsplan aan de orde komen. Gemeenten zijn nadrukkelijk geïnformeerd over hetgeen wij hebben besproken op 24 september. Er heeft een consultatie plaatsgevonden, zoals te zien is op www.nji.nl.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de Staatssecretaris voor die extra inspanningen en voor het feit dat het familiegroepsplan nu in de modelverordening is opgenomen. In 80% van de gemeentes is de verordening al aangenomen, dus daar hebben wij de boot gemist. Ik hoop dat dit signaal van de VNG nog opgepakt wordt, zodat er misschien achteraf nog een regel over in de verordening kan worden opgenomen. Ik zou niet weten hoe, maar het lijkt mij goed om dit alsnog te corrigeren.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat we moeten constateren dat een hoop aandacht van gemeenten is uitgegaan naar de inkoopcontracten en alles wat daarmee samenhangt. Dit, de centrale onderlinge routeervoorziening en de privacy zijn allemaal onderwerpen die ook aandacht moeten krijgen. Soms gebeurt dat misschien te weinig, soms misschien nog helemaal niet. Met de heer Voordewind ben ik het eens dat wij dit steeds weer onder de aandacht van de gemeenten moeten brengen. Wij moeten bekijken of wij nog een aanpassing kunnen aanbrengen. Die toezegging doe ik graag. Het is een onderwerp waar wij steeds op moeten drukken. Ik denk dat het na 1 januari meer aandacht krijgt als wij die inkoopcontractendiscussie tot een goed einde hebben gebracht.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is inderdaad niet alleen maar papier, het gaat erom dat gemeentes familiegroepsplannen integreren in de werkwijze, Eigen Kracht-conferenties budgetteren en daarmee contracten afsluiten. Het is niet iets wat in de toekomst tussen de oren moet komen te zitten, het is ook nu al relevant.

Staatssecretaris Teeven: Daarover verschillen wij niet van mening.

Mevrouw Agema heeft gevraagd waarom de verhoging van de prostitutieleeftijd op de plank blijft liggen bij het ministerie. De vertraging is veroorzaakt doordat tijdens de behandeling van het voorstel voor een Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche in de Eerste Kamer met een motie-Strik is besloten het wetsvoorstel te splitsen. De novelle om de wet te splitsen is op 8 maart 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De Tweede Kamer heeft daarover vragen gesteld aan de Minister. De beantwoording daarvan moet nog aan de Kamer worden gezonden. Ik heb begrepen dat de Minister die beantwoording hoopt voor het eind van het jaar aan de Tweede Kamer te doen toekomen.

Mevrouw Agema heeft mij ook gevraagd naar de stand van zaken rond de vrouwelijke genitale verminking. Voor 2009 is nog geen enkele vgv-zaak behandeld. Tussen 2009 en 2014 zijn er in totaal zeven zaken bij het Openbaar Ministerie aangemeld. In geen van die zaken is het tot een veroordeling gekomen. Zaken zijn geseponeerd, soms wegens gebrek aan bewijs, maar soms ook vanwege een internationale component, bijvoorbeeld besnijdenissen die niet in Nederland hebben plaatsgevonden. Soms bekennen de ouders niet of laat een kind zich niet onderzoeken. Wat de uitzetting van daders betreft geldt het normale vreemdelingenrechtelijke beleid met betrekking tot de zogenaamde glijdende schaal. Als een veroordeling plaatsvindt of als er een verdenking is van een ernstig strafbaar feit, dan zal uitzetting plaatsvinden.

Mevrouw Agema heeft mij gewezen op een pilot in Rotterdam waarin de uitkering van daders en loverboys is gekort. Waarom is die uitkering niet gewoon stopgezet? Als je kort op een uitkering is beïnvloeding nog mogelijk. Als een uitkering ogenblikkelijk geheel komt te vervallen, dat vervalt ook die mogelijkheid. Het vervallen van de uitkering kan overigens zeker het eindpunt zijn van de totale aanpak.

Tot slot het veertienpuntenplan, waar de commissie-Azough voor is ingesteld. Vorige week hebben de Staatssecretaris van VWS en ik een eerste verslag van deze commissie ontvangen. De verwachting is dat de commissie eind november met haar werkzaamheden gereed zal zijn. Bij de aanbieding van het actieplan wordt tevens ingegaan op het veertienpuntenplan ter bestrijding van loverboys. Het zal met aanbevelingen puntsgewijs worden afgelopen. Vorige week heeft de commissie ons tussentijds van haar vorderingen op de hoogte gesteld.

Mevrouw Agema (PVV): Helemaal top dat het veertienpuntenplan door de commissie-Azough meegenomen is. Ik ben daar heel erg verheugd over.

De Staatssecretaris zegt dat een uitkering van loverboys eerst moet worden gekort om daarmee mogelijk invloed te houden. Maar een loverboy die een vrouw uitbuit en daar tonnen aan verdient, mag toch überhaupt geen uitkering ontvangen? Dat kan toch niet?

Staatssecretaris Teeven: Het kan inderdaad niet. Op het moment dat het bewijs wordt geleverd, is het in een aantal strafzaken ook gekomen tot het intrekken van een uitkering. Loverboys heb je in verschillende gradaties, tot en met het volledig uitbuiten van vrouwen aan toe. Het hangt van de vorm en de zwaarte af in hoeverre het instrumentarium wordt ingezet. Bij een veroordeling voor uitbuiting is het natuurlijk vrij logisch dat een uitkering wordt ingetrokken.

Mevrouw Agema (PVV): Dit is iets anders. Eerder sprak de Staatssecretaris over beïnvloeding. Ik snap dat je bewijzen nodig hebt, maar kijk eens in Scheveningen rond op een mooie zondag. Daar rijden mannen met heel dure auto's rond. Dan denk je toch: hoe komen ze daaraan? Als er vermoedens zijn, neem ik aan dat er bezittingen zijn die niet terug te leiden zijn naar een uitkering. Dan moet je als allereerste de bijstandsuitkering stopzetten. Is die pilot in Rotterdam gestopt en niet uitgerold?

Staatssecretaris Teeven: Over de pilot in Rotterdam zal ik de fractie van de PVV bij brief informeren. Ik denk niet dat het kabinet van plan is om flaneerpolitie of iets dergelijks in te stellen om de boulevard van Scheveningen in de gaten te houden op een zonnige zondagmiddag. Als mevrouw Agema zegt dat je uitkeringen moet intrekken als er bewezen wordt uitgebuit, dan kan dat zeer wel gebeuren.

Mevrouw Voortman heeft mij gevraagd of ik bereid ben de voorbehouden bij het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind in te trekken. Het voorbehoud inzake rechtsbijstand is met de zogenaamde Salduz-jurisprudentie en de maatregelen die het kabinet heeft genomen, grotendeels ingehaald. Iedere aangehouden verdachte, dus ook een minderjarige, heeft recht op consultatie of zelfs op bijstand van een raadsman. Dat staat in het wetsvoorstel dat de Minister en ik naar de Kamer gaan zenden.

Het voorbehoud ten aanzien van de toepassing van volwassenenstrafrecht op 16- en 17-jarigen laat ik niet vervallen. Wij hebben er al diverse keren over gesproken, bijvoorbeeld bij het wetsvoorstel inzake adolescentenstrafrecht. Voor 16- en 17-jarigen kan het onder omstandigheden van belang zijn om maatregelen van het volwassenenstrafrecht beschikbaar te hebben. Dat is een van de redenen waarom wij de maximale straf van jeugddetentie hebben teruggebracht van vier naar twee jaar onder de voorwaarde dat wij het volwassenenstrafrecht voor 16- en 17-jarigen mogelijk maken.

Mevrouw Voortman heeft mij gevraagd naar asielkinderen die slachtoffer zijn van mensenhandel. Hoe ga ik daarmee om? Ik ben het helemaal met de fractie van GroenLinks eens dat kinderen een kwetsbare doelgroep vormen, die bijzondere aandacht verdient in het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Wij doen dat op meerdere manieren. Als een jongere het slachtoffer van mensenhandel dreigt te worden of dat al is, zowel bij binnenkomst in Nederland als bij opvang door het COA, dan is de beschermde opvang voor meisjes beschikbaar. We hebben al eerder met elkaar gewisseld dat, als kinderen Nederland binnenkomen en er een verdenking van mensenhandel bestaat, die kinderen soms niet in staat worden gesteld om Nederland in te reizen. Dan volgt grensdetentie. Die grensdetentie kunnen we nu in de familievoorziening in Zeist van de DJI beter en humaner doen. Zo zorgen we voor meer duidelijkheid bij binnenkomst in Nederland om te zien of minderjarigen en ouders, of degenen die zeggen dat ze ouders zijn, ook daadwerkelijk met elkaar te maken hebben. Het toezicht op de beschermde opvang vindt plaats door de Inspectie Jeugdzorg. Juist bij de controles die door die inspectie worden gedaan, wordt goed gekeken naar de zorg die moet worden gegeven.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb een vraag over het IVRK. De Staatssecretaris is niet ingegaan op het voorbehoud dat Nederland maakt op het recht van kinderen op sociale zekerheid, terwijl ik juist een punt heb gemaakt van het grote aantal kinderen in Nederland dat opgroeit in armoede. De tweede vraag gaat over het recht op bescherming. Als je kijkt naar de huidige wet is er geen grond om kinderen een vergunning te verstrekken om hen te beschermen. De focus ligt vaak erg op de formele, restrictieve toepassing van de huidige wet. Vandaar ons voorstel om daarvoor een aparte grondslag toe te voegen.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk over het tweede punt dat de noodzaak daartoe niet bestaat. Ik zal daarover sowieso nog een brief aan de Kamer sturen vóór de behandeling van de Justitiebegroting.

Over het eerste punt: ik denk dat sociale zekerheid en armoedebestrijding geen onderdeel van deze begrotingsbehandeling kunnen zijn, maar van de behandeling van de begroting van SZW.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het gaat om een kinderrecht dat Nederland niet erkent. Volgens mij zijn dít de bewindspersonen die over de kinderrechten gaan.

Staatssecretaris Teeven: Dan moet je toch echt een onderscheid maken tussen de absolute grondrechten en in dit geval de sociale grondrechten. Als het gaat om armoedebestrijding en het geven van meer financiële mogelijkheden aan kinderen is dat echt iets dat op de weg ligt van de collega van SZW, die overigens ook de integratieportefeuille behandelt.

Mevrouw Bergkamp stelde een vraag over het vondelingenluikje. Zij vindt dat wij dat niet mogen gaan toestaan c.q. stimuleren. Dat is totaal niet aan de orde. Ik heb een brief gestuurd over het vondelingenluikje, waarin ik heb gezegd dat dit geen aanvulling kan zijn op reeds bestaande voorzieningen. Wat het toezicht op de vondelingenkamers betreft, verwijs ik naar mijn reactie op het rapport van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, een reactie die ik gaf op 1 september jongstleden. In lijn met dat advies heb ik toen al geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende reden is voor nieuwe kwaliteitsregels en -wetgeving. Verder heb ik geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden zijn om toezicht uit te oefenen op vondelingenluikjes om zo nodig tegen een onjuiste exploitatie op te treden. Dat kan zelfs strafrechtelijk, zij het met zeer grote terughoudendheid, maar ook langs de weg van de vergunningverstrekking. Ik denk dat er voldoende mogelijkheden zijn.

Mevrouw Bergkamp stelde een vraag over de privacy. Daarvoor geldt een beetje hetzelfde als voor het familiegroepsplan dat de heer Voordewind onder mijn aandacht heeft gebracht. We moeten reëel zijn: privacy heeft de aandacht van de gemeenten, maar wel minder dan het sluiten van de inkoopcontracten. Dat betekent niet dat wij dat niet buitengewoon belangrijk zouden vinden. We hebben een aantal instrumenten aangereikt aan de gemeenten, ook vanuit BZK, in het kader van de drie gezamenlijke decentralisaties. Dan praat je over de privacy quickscan, de privacyprotocollen, de Handreiking verantwoording privacy aan de gemeenteraad, de privacy-impactfolder en de teams van BZK en van Justitie die bijstand verlenen als het gaat om privacyvraagstukken. Afgelopen donderdag is het advies van het CBP binnengekomen, waarin wordt vastgesteld dat de modellen en de PIA's die we hebben aangereikt, behulpzaam zijn bij het onderkennen van de privacyrisico's door gemeenten. Dat kan helpen bij de uitvoering. Verder merkt het CBP op dat de Wet bescherming persoonsgegevens als wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door gemeenten, onvoldoende is. Dat probleem zou zich met name manifesteren in de weinig gestructureerde wijze waarop gemeenten dat op dit moment aanpakken. Daar gaan we in het kader van de 3D-aanpak verbetering in aanbrengen.

We zijn het niet helemaal eens met het CBP als dat stelt dat alleen artikel 8 van de WBP een grondslag kan bieden. Wij denken dat er wel degelijk meer mogelijkheden zijn. Ik denk dat de wettelijke basis in de Jeugdwet zelf is opgenomen, waarbij ik verwijs naar de artikelen 7.3.8, 7.4.4 en 7.4.1 van de Jeugdwet, waarin expliciete bepalingen zijn opgenomen voor de wettelijke grondslag voor privacy. Ik vermoed dat dit door het CBP over het hoofd is gezien in het advies dat afgelopen donderdag is uitgebracht. Wij voeren daarover op dit moment overleg.

Het is goed om te melden dat het aantal ondertoezichtstellingen opnieuw flink is gedaald. Aan het eind van het tweede kwartaal van 2014 was dat aantal 27.054 en nog niet zo heel lang geleden, namelijk in 2009, hadden we 33.168 kinderen met een ondertoezichtstelling. Dat waren er dus ruim 6.000 meer dan op dit moment. Ook het aantal uit huis geplaatste kinderen is gedaald tot bijna onder de 10.000. Ik denk dat dat winst is, omdat we blijkbaar met de nieuwe vliegwielprojecten – hulde voor de Bureaus Jeugdzorg – in staat zijn veel eerder voorin het gezin op te treden. Het heeft ook een financiële component, waarmee ik begonnen ben. Want het betekent dat de gemeenten van mijn ministerie meer budget krijgen overgedragen dan ze vermoedelijk in 2015 en 2016 nodig hebben. Enige tekorten in het vrijwillig kader bij de collega kunnen door de gemeenten wellicht uit het gedwongen kader worden gefinancierd. Ook dat is winst, kijkend naar de toekomst.

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Als ik zo naar dit debat heb geluisterd, moet ik bekennen dat ik er toch wel een beetje verdrietig van word. Ik heb er niet heel veel vertrouwen in. We hebben hier een Staatssecretaris die op elke vraag die wordt gesteld als antwoord geeft: de nieuwe Jeugdwet gaat alles oplossen. Ondertussen krijgen we van de andere Staatssecretaris een college over de indeplaatsstelling en de aanwijzingsbevoegdheid en over de verschillen daartussen. Het is nu bijna december en dan hebben we het bij dit soort grote problemen over indeplaatsstellingen. We zijn toch diep gezonken.

Als het gaat over de overgang van 18-plus en het vergeten kind, gaat de nieuwe Jeugdwet dat allemaal oplossen. Ik heb daar mijn vraagtekens bij. We zullen in het nieuwe jaar misschien wel tien vingers aan de pols houden. Maar de Jeugdwet kan niet het paradijs op aarde zijn als het gaat om de jeugdzorg. Ze gaat niet alles oplossen. Misschien moeten we dat eens met elkaar erkennen. Want als we de geluiden uit het veld horen, dan zien we dat de jeugdzorginstellingen moord en brand schreeuwen. Zij kunnen de zorg niet garanderen. Sommigen geven aan dat ze in financiële onzekerheid zitten en dat ze met de rug tegen de muur staan in de onderhandelingen met de gemeente. Gemeenten gaan weer gebukt onder de forse bezuinigingen die zijn opgelegd door dit kabinet. Ouders en kinderen e-mailen ons elke dag over de onzekerheid waarin ze zitten, aangezien ze niet weten of ze per 1 januari hun traject kunnen behouden. Zelfs zeggen sommige jeugdzorginstellingen: als we niet tot overeenstemming kunnen komen met gemeenten, moeten we misschien wel kinderen op straat zetten. Daardoor ontstaat de situatie dat gemeenten eigenlijk op basis van de bezuinigingen zorginhoudelijke beslissingen gaan nemen die jeugdhulpverleners of professionals in het veld eigenlijk zouden moeten nemen.

Om te proberen een en ander in goede banen te leiden, zal de SP een aantal moties indienen. De eerste motie gaat over een garantstelling voor aanbieders in de jeugdzorg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, een garantstelling te verstrekken aan aanbieders in de jeugdzorg die door vertraging in het inkoopproces op dit moment geen zicht hebben op financiële zekerheid op 1 januari 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (34 000-XVI).

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Mijn tweede motie gaat over de toegang tot de jeugdzorg. Wat blijkt, is dat heel veel gemeenten dat nog helemaal niet op de juiste wijze hebben georganiseerd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, gemeenten per direct en nadrukkelijk aanwijzingen te geven met betrekking tot een valide toegang tot de jeugdzorg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (34 000-XVI).

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Ik had het net al even over de overgang van jongeren die meerderjarig worden, die van 18-plus naar 18-min gaan. Het blijkt dat heel veel gemeenten daarvoor geen voorzieningen treffen. Daardoor kunnen kinderen in een min of meer zwart gat vallen. Uit onderzoeken blijkt dat de aansluiting van de jeugdzorg op de volwassen variant niet altijd goed verloopt. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, gemeenten te verplichten om een voorziening te treffen voor de zorg aan jongeren in de jeugdhulpverlening die meerderjarig worden, maar waarvan geen volwassenequivalent van deze zorg bestaat, zoals pleegzorg of internaten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (34 000-XVI).

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Tot slot kom ik toe aan Amsterbaken. We hebben hierover vanavond gediscussieerd met de Staatssecretaris. Hij zegt, zijn ogen niet te sluiten voor de consequenties van de sluiting van Amsterbaken. De SP heeft toch de indruk dat de Staatssecretaris meer zou kunnen doen dan wat hij net aangaf. Hij legt zich veel te makkelijk neer bij dit besluit. Driekwart van de jongeren in Amsterbaken komt uit de regio. Als ze verder van huis worden behandeld, is dat niet goed voor het behandelplan, waarin ook de sociale omgeving opgaat. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, geen onomkeerbare stappen te nemen in de sluiting van justitiële jeugdinrichtingen alvorens de toekomstvisie op de justitiële jeugdzorg in samenspraak met de sector is gepresenteerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (34 000-XVI).

Mevrouw Siderius (SP): Voorzitter. Wij vinden het jammer dat de rijdende trein gewoon keihard doordendert en dat er eigenlijk geen waarborgen worden ingebouwd. Wij houden ons hart vast. We zullen per 1 januari, maar natuurlijk ook daarvoor, de situatie bewaken en situaties die niet goed zijn zeker op de agenda van de Tweede Kamer zetten. Wij willen de Staatssecretaris nadrukkelijk vragen, goed na te denken of dit nou de manier is waarop we zo'n grote wijziging van ons jeugdzorgstelsel moeten invoeren. De SP denkt van niet, maar wij onderkennen de politieke meerderheid in dit land.

De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan mevrouw Van der Burg, merk ik op dat de heer Voordewind deze vergadering heeft verlaten en geen aanvullende vragen in tweede termijn heeft.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. In de eerste plaats wil ik de beide Staatssecretarissen bedanken voor de uitgebreide beantwoording en voor de gedane toezeggingen. Ik heb gehoord dat voor de jeugdzorg-Plusproblematiek en dan met name de vastgoedproblematiek in Noord-Nederland voor 15 november, in samenspraak met de betreffende gemeenten en instellingen een oplossing wordt gevonden, zodat daardoor de contracten verder niet worden vertraagd. Ik heb aangegeven dat ik, als ik de cijfers van de gemeenten bekijk, de indruk heb dat er in Zuid-Nederland een soortgelijk probleem bestaat. Ik neem aan dat dat ook wordt uitgezocht. Als dat inderdaad zo is, neem ik aan dat daar op soortgelijke wijze wordt geacteerd. Ik krijg dat graag bevestigd.

Komt de rapportage over de taalachterstanden uiterlijk 1 maart 2015 naar de Kamer? Want het is heel jammer als kinderen onnodig een taalachterstand oplopen. De professionals zijn bezig om een beter screeningsinstrument te ontwikkelen om meer inzicht in de oorzaak te krijgen. Ik ben daar in eerste termijn uitgebreid op ingegaan. Het is zaak dat zo snel mogelijk zijn beslag te laten krijgen. Graag krijgen we daarvoor een toezegging.

Dank voor de gedane toezeggingen over de gehandicaptenzorg en de registraties en hoe we daarmee omgaan. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe hij dat nog eens extra gaat communiceren met de VNG en de gemeenten. Een aantal gemeenten weet kennelijk niet dat men nog niet geregistreerd hoeft te zijn, waardoor deze sector een probleem heeft met de inzet van medewerkers op dit terrein en eventueel ook met contracten. Dat zou erg jammer zijn. Graag een toezegging op dit punt.

Ik dank de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voor de gedane toezegging inzake het verschaffen van duidelijkheid over de ISD-maatregel, in combinatie met de aanpak van blingbling. Ik heb uitgerekend dat wij daarover vóór 1 mei 2015 worden geïnformeerd.

Ik ben blij dat de Staatssecretarissen zo duidelijk hebben aangegeven hoe ze omgaan met hun instrumentarium. Volgens mij is dat nu klip-en-klaar. Wel vertrouw ik erop dat heel veel gemeenten het voor die tijd gewoon op orde hebben. Maar het is goed dat duidelijk is dat het niet vrijblijvend is, juist om de zorg te kunnen waarborgen voor ouders en kinderen die dat nodig hebben, zodat geen kind per 1 januari 2015 tussen wal en schip valt.

Hoe wordt de financiering van opleidingen in de kinderpsychiatrie na 1 januari 2015 geborgd? Moeten deze academische opleidingen na de decentralisatie van de jeugdzorg voor de financiering bij de gemeenten zijn? Ik vind dat we daarover duidelijkheid moeten krijgen, ter voorkoming van misverstanden.

Tot slot vertrouw ik erop dat alle partijen er alles aan doen om snel tot duidelijkheid te komen en dat ouders en kinderen door gemeenten goed worden geïnformeerd over de continuïteit van zorg en indicaties, zodat wij per 1 januari 2015 na de transitie kunnen gaan werken aan de transformatie van het jeugdstelsel en we ouders en kinderen echt dichter bij huis kunnen helpen. We spreken daar vast nog vaker over.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Ik heb twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Jeugdwet overgangsrecht geregeld is;

constaterende dat nog steeds veel gemeenten om allerlei redenen de contracten niet rond hebben;

constaterende dat onzekerheid over het aantal personen, welke personen, het beschikbare budget en onredelijke frictiekosten redenen zijn;

roept de Staatssecretaris op om afspraken te maken met de VNG over een garantstelling, zodat gemeenten in situaties van zorgverlening zoals bedoeld in het overgangsrecht van de Jeugdwet onder aftrek van in ieder geval de rijksbezuiniging per direct kunnen contracteren omdat, indien dit leidt tot onbedoelde en onredelijke financiële tekorten, de Staatssecretaris zijn systeemverantwoordelijkheid neemt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (34 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de budgetten per gemeente voor jeugdzorg gebaseerd zijn op ramingen;

overwegende dat door volumegroei onvoorziene kostenstijgingen mogelijk zijn;

verzoekt de regering, conform de bij de gemeenten bestaande beleving van een toezegging gedaan door de Staatssecretaris tijdens zijn tour, onvoorziene en nog niet in de budgetten verwerkte volumegroei met de meicirculaire van 2015 te compenseren en de Kamer te informeren over de dekking van deze compensatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (34 000-XVI).

Mevrouw Agema (PVV): Is nou de dekking dat er maar gezocht moet worden naar een dekking?

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik ben als CDA'er altijd geïnteresseerd in hoe de Staatssecretaris zijn toezeggingen financiert. Vandaar dat dat erin staat.

Mevrouw Agema (PVV): Dit is toch heel ongebruikelijk? Dit is een motie van een van onze collega's. We hebben toch altijd zelf een dekking? Het lijkt me ongebruikelijk dat we moties gaan indienen waarvoor we de dekking voortaan overlaten aan de Staatssecretaris. Het lijkt me wat creatief.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is dan een compliment.

Waarom dien ik deze motie in? Omdat het volgens de CDA-fractie de hoogste tijd is dat comfort wordt geboden aan gemeenten en aan zorginstellingen, zodat de zorgcontinuïteit en het overgangsrecht daadwerkelijk tot hun recht kunnen komen.

De Staatssecretaris had het net over de verschillende soorten contracten. P maal Q is het plafond, maar er zijn ook contracten met milieuplafonds. Wat gebeurt er als een gemeente aan dat maximum zit? Wat gebeurt er dan met het recht op zorg dat mensen hebben? Komen er wachtlijsten of vliegen we financieel uit de bocht?

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Hartelijk dank voor alle uitgebreide antwoorden van de bewindslieden, zowel als het gaat om individueel informeren van cliënten als om het cliëntenperspectief. Verder noem ik het topoverleg, waarover ik heel heldere toezeggingen heb gekregen. Ik ben ook erg gelukkig met het feit dat de gemeenteraden nu in stelling zijn gebracht. Dat gebeurde al door de communicatie die is verstuurd, maar ook door het per eind november actualiseren daarvan. Verder is het goed dat er vandaag aandacht was voor de zorgverbetering en -vernieuwing. Daar doen we het immers allemaal voor. Ook over het professionaliseringstraject zijn heldere toezeggingen gedaan, waarvoor dank. Het tijdpad vanaf nu is mij volledig helder geworden.

Dan rest mij nog een zaak, waarover ik een motie heb opgesteld, die ik mede indien namens de collega's Bergkamp en Keijzer.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het jeugdzorgbudget dat overgeheveld wordt naar gemeenten op basis van de aantallen jeugdigen in 2012 is berekend;

constaterende dat het aantal jeugdigen mogelijk sinds 2012 is gestegen;

constaterende dat we de gemeenten niet verantwoordelijk kunnen houden voor deze mogelijke stijging;

constaterende dat de Staatssecretaris heeft toegezegd in het voorjaar van 2015 de realisatiecijfers van 2013 te vergelijken met het macrobudget;

overwegende dat de Kamer niet alleen op macro, maar ook op gemeentelijk en regionaal niveau geïnformeerd moet worden over de financiële consequenties;

verzoekt de regering:

  • de Kamer bij de meicirculaire te informeren over de meest recente cijfers;

  • de uitwerking conform de recent gemaakte afspraken uit te voeren;

  • de gevolgen daarvan op gemeentelijk en regionaal niveau in beeld te brengen;

  • en tevens uiterlijk in mei de Kamer te informeren over die gemeenten die een beroep kunnen doen op middelen als gevolg van het woonplaatsbeginsel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma, Bergkamp en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (34 000-XVI).

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Ik neem aan dat u aan het einde nog de toezeggingen die aan mijn adres zijn gedaan, resumeert.

De voorzitter: Het verslag zal snel beschikbaar komen, en daarin zijn de toezeggingen op een goede manier verwoord. Het is best wel een lijst. Gezien het late tijdstip lees ik ze niet allemaal voor.

Mevrouw Agema (PVV): Dus ik hoef ze niet te herhalen en u gaat dat ook niet doen, maar ze worden wel genoteerd.

De voorzitter: Absoluut. Ze maken deel uit van het verslag.

Mevrouw Agema (PVV): Oké. Ik heb nog een motie. Het spijt mij richting mijn collega's dat ik het niet in mijn eerste termijn heb gezegd, maar ik was vergeten dat ik de motie bij mij had. Ik moet haar nu wel indienen, want we kunnen geen debat meer voeren. De motie luidt als volgt:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de veiligheid van kinderen altijd een topprioriteit zal moeten zijn;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de gratis verklaring omtrent gedrag (vog) verplicht wordt voor iedereen die vrijwillig werkzaam is met kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (34 000-XVI).

Mevrouw Keijzer (CDA): Mevrouw Agema had een vraag aan mij over mijn motie, maar ik heb nu een vraag aan haar over deze motie. Is dit geen onderwerp waarover de CDA-fractie al een keer een motie heeft ingediend en die toen omarmd is door de regering, en wordt wat daarin staat niet al uitgevoerd?

Mevrouw Agema (PVV): Dan neem ik aan dat de CDA-fractie daar het antwoord op weet.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik houd van retorische vragen. Het antwoord op die vraag is ja.

Mevrouw Agema (PVV): Mocht het zo zijn – ik ga het uitzoeken – dan bij dezen mijn excuses. Ik ben niet zoals mevrouw Keijzer, die soms voorstellen indient die ik de afgelopen acht jaar al heb ingediend. Maar goed, mocht het zo zijn, dan zal ik de motie met de grootst mogelijke omhaal intrekken.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Ik begin snel met drie vragen en een motie. We hebben heel lang gediscussieerd over aanwijzingen en indeplaatsstellingen. Ik zou het verhaal wel graag op schrift willen ontvangen. Verder wil ik vragen of ik het goed heb begrepen dat 268 gemeenten een brief krijgen. Dat is volgens mij 66% van de in totaal 403 gemeenten. Heeft nu maar 34% een contract? Ik dacht namelijk dat dat 43% was. Graag daar wat duidelijkheid over.

Dan nog een vraag over privacy. De Staatssecretaris geeft zelf aan dat dit nog niet helemaal een speerpunt is, vanwege de drukte. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Ik zou het wel op prijs stellen als er een soort voortgangsrapportage komt, zodat we daarover wat meer informatie krijgen.

Ik wil de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel onzekerheid is of de data waarop de budgetten gebaseerd zijn correct zijn;

overwegende dat het Rijk stelselverantwoordelijk is en blijft voor de jeugdzorg;

verzoekt de regering, samen met de VNG te onderzoeken of er bij gemeenten reële (financiële) tekorten bestaan door onduidelijkheid over het woonplaatsbeginsel, de autonome groei in de jeugdzorg over de jaren 2013 en 2014 en andere beleidswijzigingen, en de Kamer vóór 1 mei 2015 te informeren over de wijze waarop hiermee zal worden omgegaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (34 000-XVI).

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil de volgende moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland nog altijd een voorbehoud heeft staan op de artikelen 26, 37, sub c, en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind;

overwegende dat Nederland moet blijven nastreven om internationaal een koploper te zijn op het naleven van mensenrechten, waaronder ook de kinderrechten vallen;

overwegende dat kinderen in Nederland moeten kunnen rekenen op bescherming op grond van alle in het IVRK vastgelegde kinderrechten;

verzoekt de regering, het Nederlandse voorbehoud op de artikelen 26, 37, sub c, en 40 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op te heffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (34 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat momenteel duizenden kinderen worden opgevangen in asielzoekerscentra en gezinslocaties;

constaterende dat alleenstaande minderjarige asielzoekers nog altijd worden opgevangen op grootschalige opvanglocaties;

overwegende dat deze vormen van opvang ongeschikt zijn voor het huisvesten van kinderen en tevens in strijd zijn met de eisen die het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind hieraan stelt;

verzoekt de regering, te komen tot opvang die voor langdurige bewoning door kinderen geschikt is;

verzoekt de regering tevens, te komen tot onafhankelijk toezicht op de leefbaarheid van de locaties waar asielkinderen worden opgevangen en de mate waarin deze opvang in overeenstemming is met het IVRK,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (34 000-XVI).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat momenteel geen reguliere verblijfsvergunning kan worden toegekend in het belang van een kind;

overwegende dat aanvragen voor reguliere verblijfsvergunningen voor kwetsbare kinderen die bescherming nodig hebben daardoor te vaak worden afgewezen door de restrictieve toepassing van de huidige Vreemdelingenwet;

overwegende dat kwetsbare kinderen moeten kunnen rekenen op Nederlandse steun en dat het verstrekken van een verblijfsvergunning onderdeel moet zijn van de bescherming die de Nederlandse staat kan bieden aan kwetsbare kinderen;

verzoekt de regering, met een voorstel van wet te komen dat de Vreemdelingenwet zodanig wijzigt dat reguliere verblijfsvergunningen kunnen worden toegekend in het belang van een kind, op basis van een zwaarwegend advies van onafhankelijke experts,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (34 000-XVI).

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Tot slot nog een vraag. We hebben een hele discussie gehad over de vraag, hoe het nou zit met de vooraankondiging en de indeplaatsstelling. Ik vraag of we de brief aan gemeenten in afschrift kunnen krijgen, zodat we allemaal hetzelfde beeld hebben.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Mevrouw Siderius stelde iets wat ikzelf niet zou willen stellen. Ik heb nooit willen beweren en dat kan ook helemaal niet, dat de nieuwe Jeugdwet alles op gaat lossen. Ik heb willen aangeven dat de nieuwe Jeugdwet kansen biedt om er meer aan de voorkant bij te zijn, om meer signalen en verbindingen te krijgen die ertoe leiden dat we meer aan preventie en minder aan achterafzorg doen, wat kansen biedt aan alle jeugdhulpverleners om op een goede manier te gaan werken. Nee, de nieuwe Jeugdwet gaat niet alles oplossen, maar ze biedt wel nieuwe kansen, nieuwe uitdagingen en een nieuwe manier van werken, die ertoe leidt dat we een betere jeugdzorg en jeugdhulp krijgen.

Ik kom geen zorgaanbieders tegen die niet met hart en ziel werken aan het in goede banen leiden van de zorg voor kinderen. Ik wil in ieder geval weerspreken dat de jeugdzorg niet goed is. Dat is namelijk precies de reden waarom we in de nieuwe Jeugdwet een aantal waarborgen hebben aangebracht, inhoudend dat je de zorg die je nu hebt ook in 2015 krijgt. Ik begrijp dat onderhandelen lastig is, ook voor je eigen bedrijf, maar het lijkt me niet goed om te zeggen – eerlijk gezegd kom ik dat niet veel tegen – dat kinderen op straat komen te staan. Ook de zorgaanbieders werken met hart en ziel aan de zorg. Dat kom ik gelukkig heel vaak tegen.

In de motie op stuk nr. 16 van het lid Siderius wordt het kabinet gevraagd, een garantstelling te verstrekken aan aanbieders in de jeugdzorg, vanwege vertragingen in het inkoopproces. Die motie raad ik af. Het onderhandelingsproces moet nou juist plaatsvinden tussen gemeenten en zorgaanbieders, met alle waarborgen daaromheen. Een garantstelling past daar niet in.

In de motie op stuk nr. 18 van het lid Siderius wordt de regering gevraagd, gemeenten te verplichten een voorziening te treffen. In de Wmo staat de verplichting dat er in het beleidsplan voor moet worden gezorgd, welke voorzieningen er voor de doorloop van 18-jarigen moet worden geregeld. Dat lijkt mij voor nu voldoende. We zullen uiteraard goed monitoren of dat gebeurt, maar een verplichting in aanvulling op wat al in de Wmo is geregeld, lijkt mij niet gepast. Om die reden wil ik de motie ontraden.

Mevrouw Van der Burg vroeg een bevestiging van onze extra verantwoordelijkheid ten aanzien van het vastgoed van de Jeugdzorg-Plus. Dat heb ik al gedaan, wat overigens niet alleen geldt voor het noorden van het land. Dat kan ik dus bevestigen. Haar verzoek om voor 1 maart te rapporteren, na overleg met deskundigen over taalachterstand, zal ik honoreren in aanvulling op de afspraken die ik met collega Dekker heb gemaakt. Over de registratie bestaan soms misverstanden. Ik stel voor dat ik aan de stuurgroep, waarin de beroepsgroep en de VNG zijn vertegenwoordigd, een expliciete brief stuur waarin ik inga op de procedure rondom de registratie, zodat iedereen weet wat de stand van zaken is.

Ten aanzien van de financiering van de opleidingen wil ik het volgende opmerken. Het is een wat specifiek punt, maar ik wil toch aangeven dat met de overheveling van de jeugd-ggz instellingen die alleen kinder- en jeugdpsychiatrie tot achttien jaar leveren, deze niet meer in aanmerking zouden komen voor de beschikbaarheidsvoorziening voor opleidingsplaatsen. In het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat de Minister in een afzonderlijke subsidieregeling zal voorzien in alternatieven, waardoor per 1 januari 2015 de financiering van opleidingsplaatsen in de jeugd-ggz zal plaatsvinden op basis van de nieuwe regeling. In 2015 zullen er drie instellingen zijn die uitsluitend jeugd-ggz aanbieden aan personen onder de 18 jaar. Die instellingen zijn geïnformeerd over het alternatief. Ze zullen via een soepele overgang naar de nieuwe situatie nader worden geïnformeerd over de exacte aanvraagprocedure zodra de nieuwe regeling in de Staatscourant is gepubliceerd.

Mevrouw Keijzer stelde een vraag over de verschillende contracten. Ook in de Jeugdwet is een jeugdhulpplicht opgenomen. Het simpele feit dat er niet of onvoldoende budget is, is geen argument om geen zorg te leveren. Dan geldt de zorgplicht zoals ze ook in de Zvw gold. Natuurlijk leidt dat in het jaar daarop tot een discussie over de vraag of de budgetten voldoende zijn en hoe het zit met tarieven. Dat is net als in de huidige situatie. Dat kan dus geen argument zijn om geen jeugdzorg te leveren.

In de motie op stuk nr. 20 van het lid Keijzer wordt de regering gevraagd, afspraken met de VNG te maken over garantstellingen voor gemeenten. Los van het dekkingsvraagstuk zal het duidelijk zijn dat dat verzoek niet spoort met de afspraken die ik tot nu toe met de gemeenten heb gemaakt om met elkaar om tafel te gaan zitten over eventuele grote verschillen tussen planning en realisatie. Gelet op deze afspraken ontraad ik deze motie.

Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 21 van het lid Keijzer, waarin de regering wordt gevraagd compensatie te geven als sprake is van nog niet in de budgetten verwerkte volumegroei. We hebben afgesproken dat we, als er verschillen zijn op het punt van het woonplaatsbeginsel, realisatie van de planning en de jeugd-ggz, om de tafel gaan zitten. Daar zullen plussen en minnen in zitten. Dat betekent niet dat er een onderdeel uit wordt gehaald dat automatisch wordt gecompenseerd. Ik heb mijn commitment afgegeven aan de gemeenten om om de tafel te gaan zitten en niet op voorhand te verwijzen naar automatische compensatie. Om die reden wil ik de motie ontraden.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb dit zelf niet bedacht. Ik heb van gemeenten precies deze tekst gehoord. Dat is namelijk wat de Staatssecretaris zou hebben toegezegd. Ik ben een beetje in verwarring, maar de gemeenten zijn in ieder geval in verwarring. Hoe moet dit nou?

Staatssecretaris Van Rijn: Wat is toegezegd, is exact verwoord in de bestuurlijke afspraken die we hebben gemaakt en die ik de Kamer heb toegestuurd bij brief van 20 oktober. Daar houd ik me aan.

In de motie op stuk nr. 22 van de leden Ypma, Bergkamp en Keijzer wordt de regering gevraagd, de Kamer bij meicirculaire te informeren over de meest recente cijfers. Ik denk dat dit met name geldt voor de jeugd-ggz, omdat alle andere cijfers doorvertalingen van de budgetten zijn, op grond waarvan zorg is ingekocht. De budgetten voor de jeugdhulpverlening voor 2012 zijn geïndexeerd voor 2014, waarbij niet meer is ingekocht dan het budget toestaat. Daar zitten dus geen andere productiecijfers aan vast dan is afgesproken. Ik vertaal de motie zo dat we, conform de afspraken die we hebben gemaakt, in de meicirculaire de meest recente cijfers zullen leveren. Die cijfers zullen met name voor de jeugd-ggz gelden. We informeren de Kamer dus in mei over die gemeenten die een beroep kunnen doen op de afspraken over het woonlandbeginsel. Ik maak daar wel de kanttekening bij dat de meest recente cijfers vooral betrekking zullen hebben op de jeugd-ggz. Ik zie de motie, met die kanttekening, als ondersteuning van beleid, zodat ik het oordeel aan de Kamer laat.

De motie op stuk nr. 24 van de leden Bergkamp en Voortman lijkt enigszins op de motie die ik net heb geduid, zij het dat ze iets breder is. De regering wordt gevraagd, ook naar andere afspraken te kijken op het gebied van beleidswijzigingen en de Kamer voor 1 mei 2015 te informeren. In het spoor van de vorige motie waarvan ik het oordeel aan de Kamer heb gelaten, wil ik dat voor deze motie ook doen. Een ding zal ik niet doen, namelijk de Kamer informeren over het woonlandbeginsel. Ik neem aan dat het woonplaatsbeginsel wordt bedoeld. Als de motie in die zin wordt gewijzigd, laat ik het oordeel aan de Kamer.

Mevrouw Bergkamp (D66): Akkoord, met excuus voor de fout in de motie. De Staatssecretaris zou nog aangeven, hoeveel contracten er bovenregionaal zijn afgesloten.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat hebben wij niet apart geregistreerd, omdat we per zorgvorm hebben geregistreerd. Soms zijn de contracten regionaal en soms bovenregionaal afgesloten. Als u het nou heel erg prijs op stelt, wil ik wel kijken wat we eraan kunnen doen, maar eigenlijk lopen die afspraken nu, zodat ik het resultaat daarvan wil afwachten.

Mevrouw Bergkamp (D66): Er wordt wel een benchmark uitgevoerd, hoorde ik. Hoe kun je dat doen als je niet weet hoeveel contracten er zijn? Kan de Staatssecretaris ons daarover afzonderlijk informeren?

Staatssecretaris Van Rijn: Als de TAJ moet ingrijpen en tot een oordeel moet komen over de gemaakte afspraken, zal ze kijken naar gesloten contracten. U vraagt mij wat anders, namelijk hoeveel regionale en hoeveel bovenregionale contracten er zijn afgesloten. Dat hebben we niet op die manier geregistreerd. Maar als de TAJ tot een oordeel moet komen, kijkt ze naar de afgesloten bovenregionale contracten. Dat zijn er dan hopelijk minder dan 42, omdat er al veel contracten zijn gesloten.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Allereerst heeft mevrouw Voortman mij gevraagd of zij de vijf versies van de brieven die wij gestuurd hebben, kan krijgen. Ik zal de Kamer die vijf versies doen toekomen.

In de motie op stuk nr. 25 van de leden Voortman en Voordewind wordt de regering gevraagd, het Nederlandse voorbehoud op de artikelen 26, 37c en 40 van het IVRK op te heffen. Wat artikel 26 betreft, heb ik mevrouw Voortman verwezen naar de Minister van SZW. Wat artikel 37c betreft heb ik aangegeven dat ik dat niet wil, onder verwijzing naar de reeds gevoerde discussie over het adolescentenstrafrecht. Over artikel 40 heb ik aangegeven dat door de ontwikkelingen rondom de Salduz-jurisprudentie en door het wetsvoorstel van de Minister en mij over de rechtsbijstand, het probleem is ingehaald door de ontwikkelingen. Mocht mevrouw Voortman persisteren in de motie, dan moet ik de motie wat betreft artikel 37c ontraden. Dat wil het kabinet namelijk niet doen.

In de motie op stuk nr. 26 van het lid Voortman wordt de regering gevraagd, tevens te komen tot onafhankelijk toezicht op de leefbaarheid van de locaties waar asielkinderen worden opgevangen en de mate waarin deze opvang in overeenstemming is met het IVRK. Er vinden inspecties plaats op alle locaties waar asielkinderen worden opgevangen. Ik doel op de Inspectie Veiligheid en Justitie en op de Inspectie voor de Gezondheidszorg, als het gaat om de medische voorzieningen op plaatsen waar vreemdelingenopvang plaatsvindt. Dat is onafhankelijk toezicht. Als mevrouw Voortman dat bedoelt, moet ik de motie zien als ondersteuning van het beleid. Mocht zij iets anders bedoelen, dan zie ik daarvoor geen noodzaak, zodat ik de motie moet ontraden. Wellicht kan mevrouw Voortman nog wat duidelijkheid verstrekken over het dictum van de motie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Zoals ik het begrepen heb, vindt er geen onafhankelijk toezicht plaats op de leefbaarheid van de locaties waar de kinderen worden opgevangen om te zien of dat in overeenstemming is met het IVRK.

Staatssecretaris Teeven: Als de Inspectie Veiligheid en Justitie inspecteert, bijvoorbeeld bij de beschermde opvang voor vrouwen, kijkt zij wel degelijk naar de omstandigheden waaronder kinderen daar verblijven. Als er inspecties plaatsvinden van het detentiecentrum in Zeist, wordt er ook gekeken naar de voorzieningen voor kinderen. In die zin gebeurt dat dus al door de genoemde inspecties.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik duik er nog even in. Als dat tot heel nieuwe inzichten bij de mij leidt, zal ik dat laten weten.

Staatssecretaris Teeven: Prima.

De voorzitter: Volgende week dinsdag zal er worden gestemd over de moties.

Staatssecretaris Teeven: In de motie op stuk nr. 27 van de leden Voortman en Bergkamp wordt de regering gevraagd, met een voorstel van wet te komen dat de Vreemdelingenwet zodanig wijzigt dat reguliere verblijfsvergunningen kunnen worden toegekend in het belang van het kind, op basis van een zwaarwegend advies van onafhankelijke experts. Ik zie geen reden om de positie van kinderen op deze wijze te gaan behandelen in de Vreemdelingenwet. Ik denk dat er al een afgewogen stelsel bestaat om te komen tot een verblijfsvergunning, waarbij de rechten van kinderen worden meegewogen. Ik verwijs in dat verband naar de ontwikkelingen rond het kinderpardon. Deze motie moet ik om die reden ontraden.

De voorzitter: Ik wil nog even terug naar de motie op stuk nr. 26. Als de motie in de huidige vorm wordt ingediend, wat is het oordeel dan van de Staatssecretaris?

Staatssecretaris Teeven: We hebben al een opvang voor langdurige bewoning die geschikt is voor kinderen en verder hebben we onafhankelijk toezicht. Als de indienster vindt dat dat niet voldoende is, dan weet ik dat niet, want dat kan ik niet in deze motie lezen.

De voorzitter: Dan is deze motie overbodig.

Staatssecretaris Teeven: Ja, dan zou ze overbodig zijn.

Mevrouw Bergkamp heeft nog een antwoord tegoed op vragen over de modelverordening. Gemeenten wijken daarvan af, wat een probleem lijkt te zijn. Ik denk dat het aan een gemeenteraad is om daarop een stempel te zetten, want dat is eigen aan decentralisatie. Het gaat erom dat de gemeentelijke verordening binnen de kaders van de Jeugdwet blijft. Dat moet het uitgangspunt zijn. De vraag of een plaatselijke verordening voldoet aan een modelverordening is daarbij eigenlijk niet van het grootste belang. Uiteindelijk gaat het erom dat het blijft binnen de in de Jeugdwet gestelde kaders.

Verder heeft mevrouw Bergkamp een rekensom gemaakt: 268 van 403. Daar heeft ze gelijk in. Dat betekent dat naar 67% van de gemeenten een brief wordt gestuurd en naar 33% van de gemeenten niet. Maar dat is niet hetzelfde als dat 40% al heel ver gevorderd is. Ten aanzien van sommige onderdelen zitten gemeenten onder de 40%, en ten aanzien van andere onderdelen zitten ze boven de 40%. Ik noem als voorbeeld het gedwongen kader, dat al rond de 60% zit. Dat maakt dat de brief die de collega en ik hebben gestuurd over die 40% in zijn algemeenheid juist is, maar ook het zenden van 268 brieven is juist. Dat gaat om onderdelen die onder de 40% zitten.

Ik heb geen bezwaar tegen het opstellen van een voortgangsrapportage op het terrein van de privacy. De regering zal de Kamer periodiek op de hoogte stellen van de voortgang op dit punt. Ik ben niet bereid om nog een aparte brief naar de Kamer te sturen met een uitleg van aanwijzingen en indeplaatsstellingen. Er wordt een stenografisch verslag van deze vergadering gemaakt en ik ben van mening dat ik het nu zo goed heb uitgelegd – de SP-fractie sprak zelfs van een college – dat ik daar niet veel meer aan toe te voegen heb. Wellicht kunnen we eerst even kijken wat er in het letterlijke verslag staat, waarna we wellicht kunnen praten over een brief. Ik denk dat ik het niet onduidelijk heb gezegd.

Mevrouw Bergkamp (D66): Dit is een behoorlijk zwaar instrument dat wordt ingezet. Dat gebeurt niet vaak. Ik had het liever vernomen in de brief ter voorbereiding op dit wetgevingsoverleg. Nu doe ik het verzoek om de duidelijke uitleg van de Staatssecretaris op papier te krijgen, in plaats van te wachten op een verslag dat we misschien over een paar weken krijgen. Dit luistert zo nauw. We kennen allemaal raadsleden en wethouders die dit proces hartstikke spannend vinden. Ik doe echt een beroep op de voorzitter om toch te vragen of dit op papier kan worden gezet, in plaats van het verslag af te wachten.

Staatssecretaris Teeven: Als mevrouw Bergkamp mij een verzoek doet, hoeft zij dat niet eens via de voorzitter te doen. Wie ben ik om een vriendelijk verzoek van haar naast mij neer te leggen? Zij krijgt die brief.

De voorzitter: Dan kunt u de uitdaging aangaan om te zien wat er eerder is: de brief of het verslag.

Staatssecretaris Teeven: Wij zullen met alle genoegen een brief sturen. Dat is aardig bedoeld.

Dan kom ik aan de vragen van mevrouw Agema. Het klopt wat mevrouw Keijzer heeft gezegd: op 13 juli 2013 is op initiatief van de CDA-fractie de vog voor vrijwilligers gedurende een bepaalde proeftijd gratis gemaakt. Met ingang van 2015 is de vog voor alle vrijwilligers gratis. Hij was dus gratis voor 2013 en in 2014 is de vog voor alle vrijwilligers die met kinderen werken gratis. Dat is gepubliceerd in de Staatscourant. Als vrijwilligersorganisaties iemand willen inschakelen om met kinderen te werken, hoeven ze alleen maar te zeggen: zorg dat je een vog krijgt die je gratis kunt ophalen bij de gemeente. Deze motie is dus eigenlijk al uitgevoerd.

Mevrouw Agema (PVV): Totdat ik een beetje verder in mijn geheugen ging graven. Dit gaat over het gratis maken van de vog, maar ik kan me nog een kabinet herinneren voordat mevrouw Keijzer in de Kamer kwam dat een verplichte vog wilde. Het CDA vond dat dat niet kon voor vrijwilligers. Dat is wat deze motie zegt. Deze motie vraagt om de gratis verkrijgbare vog voor vrijwilligers verplicht te stellen. En daar was het CDA toen op tegen.

Staatssecretaris Teeven: Maar dat is ingewikkelder. Dan moet ik deze motie ontraden. We hebben daar uitgebreid over gediscussieerd. Het is vrij ingewikkeld om in de private sector, waar mensen vrijwilligerscontracten afsluiten, dit even zonder wettelijke basis bij motie verplicht te stellen. Om die reden moet ik de motie ontraden. Vrijwilligersorganisaties kunnen tegen vrijwilligers die bij hen willen werken, zeggen dat ze even een vog moeten gaan ophalen bij de gemeente. Dat is nou precies wat de CDA-fractie ooit heeft bewerkstelligd. Dat heeft het kabinet in 2014 ingevoerd. Dan is het doel volledig bereikt.

Mevrouw Agema (PVV): Het is wel een beetje flauw dat de Staatssecretaris in tweede termijn nog moet gaan zeggen dat ik niet eerder heb gepleit voor een gratis vog. Het gaat niet om een motie van zes kantjes, maar om een tweeregelige motie. De Staatssecretaris had het in eerste instantie zo kunnen lezen.

Staatssecretaris Teeven: Ik probeer moties altijd zo te lezen dat ik de commissieleden zo veel mogelijk tegemoet kan komen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Door het woord «gratis» ben ik op het verkeerde been gezet. Maar sinds Van der Staaij met de Vlootwet uit 1923 kwam, is een verwijzing naar een eerder kabinet niet helemaal fantastisch.

Staatssecretaris Teeven: Ik dank mevrouw Van der Burg voor haar opmerkingen. Met de collega van VWS ben ik het eens dat het heel belangrijk is om, na afronding van de transitie, te werken aan de transformatie. Daar hoort ook de repressieve kant van het jeugdbeleid in haar volle omvang bij.

In de motie op stuk nr. 19 van de leden Siderius en Kooiman wordt de regering gevraagd, geen onomkeerbare stappen te zetten voor de sluiting van justitiële jeugdinrichtingen alvorens de toekomstvisie op de justitiële jeugdzorg in samenspraak met de sector is gepresenteerd. Ik heb uitgelegd dat de toekomstvisie van de gezamenlijke directeuren, zoals enige tijd geleden aangekondigd bij de Kamer, er niet komt, terwijl de toekomstvisie in het kader van het Masterplan er al ligt. We gaan over tot samenvoeging van de rijks-jji's en we hebben het aantal genormeerd, kijkend naar de noodzakelijke capaciteit. Ik moet deze motie daarom ontraden.

In de motie op stuk nr. 17 van het lid Siderius wordt de regering gevraagd, gemeenten per direct en nadrukkelijk aanwijzingen te geven met betrekking tot een valide toegang tot de jeugdzorg. We hebben op dit moment een uitvraag uitstaan bij gemeenten over de inrichting van de toegang. Eind november zullen de collega en ik daarover rapporteren aan deze Kamer. Op basis van de uitkomsten van de uitvraag zullen we de nodige maatregelen nemen in het kader van de escalatieladder. Omdat de invoeringswet in werking is getreden, kan dat niet meer via een aanwijzing, maar moet het gebeuren via een indeplaatsstelling. Wij gaan ervan uit dat gemeenten dat zelf nog gaan organiseren, zodat we de Kamer daarover eind november kunnen berichten. Ook deze motie moet ik daarom ontraden.

De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de beantwoording in tweede termijn. De stemmingen over de moties vinden volgende week dinsdag plaats. Ik dank alle aanwezigen.

Sluiting 23:46 uur.

Naar boven