33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Nr. 18 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 september 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 14 juli 2016 over nadere informatie inzake IORP-richtlijn en afwijking bepalingen in de Pensioenwet (Kamerstuk 33 931, nr. 17).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 augustus 2016 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 13 september zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van den Burg

De adjunct-griffier van de commissie, Esmeijer

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

3

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

4

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

5

   

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

7

       

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brief (Kamerstuk 33 931, nr. 17) van de Staatssecretaris waarin is aangegeven op welke punten de IORP-richtlijn afwijkt van de bepalingen in de Pensioenwet. Zij hebben de volgende vragen.

Kan de Staatssecretaris nogmaals bevestigen dat er geen sprake is van een (verdere) harmonisering van de kapitaaleisen voor pensioenfondsen?

Kan de Staatssecretaris bevestigen dat nu er geen gedelegeerde bevoegdheden zijn opgenomen in de richtlijn en er geen ruimte is voor de Europese Commissie of EIOPA om nadere voorwaarden of eisen aan de pensioenfondsen te stellen?

Kan de Staatssecretaris uitgebreid ingaan op de procedure die gevolgd moet worden als een onderneming of een pensioenfonds besluit tot waardeoverdracht naar een andere lidstaat? Kan een waardeoverdracht plaatsvinden als de deelnemers en of gepensioneerden hier geen (in meerderheid) toestemming voor hebben gegeven? Kan de DNB nu (door de richtlijn) ook een veto-geven bij waardeoverdracht?

Klopt de veronderstelling van de leden van de VVD-fractie dat de Europese toezichthouder EIOPA geen mogelijkheid heeft om tegen een besluit van de DNB in te gaan? En dat ze slechts enkel kan bemiddelen?

Heeft «Brussel» een mogelijkheid om het vermogen van een pensioenfonds (deels) af te romen? Zo ja, op basis van welk artikel is men hiertoe bevoegd? Is dit tijdens de recente onderhandelingen en het uiteindelijke besluit gewijzigd? Zo ja, op welke onderdelen?

In artikel 60 wordt gesproken over «The Union may adopt measures». Is dit artikel in de recente onderhandelingen en eindakkoord aangepast? Welke bevoegdheid geeft dit artikel aan de Europese Commissie?

Kan de Staatssecretaris een uitgebreide toelichting geven op de bevoegdheden van DNB indien een onderneming of pensioenfonds kiest voor waardeoverdracht naar een ander land? Is hier verschil tussen EU en niet EU-landen?

De huidige IORP-richtlijn moet nu in Nederlandse wetgeving worden vastgelegd. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat zij de implementatie van de IORP-richtlijn in de Pensioenwet alle ruimte zal benutten om deze zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de ontwikkelingen die Nederland op het gebied van de informatiebepalingen al in gang heeft gezet?

Nederland heeft bewust gekozen om het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) kort en bondig te houden en de overige informatie op andere manieren te communiceren. Is de Staatssecretaris voornemens de ruimte die de IORP-richtlijn hiertoe biedt ook volledig te benutten? Kan de Staatssecretaris een tijdpad schetsen wanneer de IORP-richtlijn in Nederlandse wetgeving verankerd zal worden?

De leden van de VVD-fractie willen ook graag weten of de IORP-richtlijn in zijn huidige vorm een verhuizing van een pensioenfonds tegen kan houden? Wat is er met de herziening van de IORP-richtlijn gewijzigd dat dit makkelijker of moeilijker maakt?

Klopt de veronderstelling dat met de aanpassingen in de herziening van de IORP-richtlijn pensioenfondsen een extra stap moeten zetten (toestemming van een meerderheid van deelnemers of pensioengerechtigden) om over te gaan tot waardeoverdracht? En dat het dus juist moeilijker wordt om naar het buitenland te verhuizen?

Ook willen de leden van de VVD-fractie graag van de Staatssecretaris weten wat er zou (kunnen) gebeuren als Nederland niet had ingestemd met de IORP-richtlijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhandelingsresultaat voor de herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) onder leiding van het Nederlandse voorzitterschap. Deze leden constateren dat door het onderhandelingsresultaat veel zorgen bij de leden van de PvdA-fractie weggenomen zijn: geen gedelegeerde bevoegdheden, duidelijke toezichtscriteria, betere voorschriften voor communicatie en een stimulans voor de ontwikkeling van pensioensystemen in andere achterlopende Europese landen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er ophef is ontstaan over de zeggenschap van «Brussel» over de Nederlandse pensioengelden. Kan de Staatssecretaris nader toelichten tot hoe ver de zeggenschap van «Brussel» reikt in relatie tot onze pensioenen? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat ook na dit akkoord Nederland zelf de baas is over onze eigen pensioenen en dat met dit akkoord de machtspositie van de EU ten opzichte van het Nederlandse pensioenstelsel niet veranderd is?

Daarnaast lezen de leden van de PvdA-fractie dat Nederlandse pensioenfondsen door de nieuwe herziening aan duidelijke criteria moeten voldoen om te kunnen verhuizen naar het buitenland. Deze leden vragen hoe veel pensioenfondsen in het verleden verhuisd zijn naar het buitenland, hoe veel pensioenvermogen hiermee gemoeid was (in relatie tot het totaal van het Nederlands pensioenvermogen) en of in kaart gebracht kan worden hoe veel pensioenfondsen nu bezig zijn om in de (nabije) toekomst te verhuizen naar het buitenland. Kan de Staatssecretaris het beeld van de leden van de PvdA-fractie bevestigen dat door de herziening van de pensioenrichtlijnen het juist moeilijker gaat worden voor pensioenfondsen om naar het buitenland te verhuizen? Kan de Staatssecretaris nader uiteenzetten waarom pensioenfondsen ervoor kiezen om te verhuizen naar het buitenland? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat het voor Nederlandse pensioenfondsen aantrekkelijk blijft om in Nederland te blijven?

Verder zouden de leden van de PvdA-fractie een chronologisch overzicht willen ontvangen van de momenten waarop de Kamer de afgelopen jaren (besloten) geïnformeerd is over de aanstaande herziening van de EU-pensioenrichtlijnen. Kan de Staatssecretaris in dit overzicht ook aangeven waarom er op sommige momenten gekozen is voor het besloten informeren van de Kamer?

Voorts vinden de leden van de PvdA-fractie het ook belangrijk dat andere Europese landen een verder ontwikkeld pensioenstelsel krijgen zodat alle Europese burgers kunnen rekenen op een fatsoenlijke oudedagsvoorziening. In hoeverre bevordert dit akkoord de ontwikkeling van een pensioenstelsel in andere Europese landen? En kan de Staatssecretaris tevens toelichten waarom de ontwikkeling van een goed werkende pensioenstelsel in andere Europese landen ook in het belang is van Nederland?

Tot slot lezen de leden van de PvdA-fractie dat waarschijnlijk aan het eind van het jaar de herziening van kracht zal zijn. Hierna hebben lidstaten twee jaar de tijd om de herziening te implementeren in nationale wetgeving. Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe het verdere (wettelijke) proces eruit gaat zien? Is de Staatssecretaris bijvoorbeeld al begonnen met het voorbereiden van de benodigde wetgeving? En kunnen deze leden er van uit gaan dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van de herziening Nederlandse pensioenfondsen, de regering en de toezichthouders in lijn met de nieuwe herziening zullen handelen? Wanneer kunnen we er bijvoorbeeld van uit gaan dat op het UPO een slechtweerscenario zichtbaar zal zijn? En wanneer zullen de eerste stappen gezet worden naar openbaarmaking van het beloningsbeleid van pensioenfondsen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nadere informatie inzake de IORP-richtlijn met betrekking tot de afwijkingen ten opzichte van bepalingen in de pensioenwet.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten of het feit dat er geen verdere discussie in COREPER plaats heeft gevonden terwijl dit tot heftige discussie in de Tweede Kamer heeft geleid, er op duidt dat deze richtlijn vooral voor Nederland een belangrijke invloed heeft? Kan de Staatssecretaris aangeven bij welke landen deze richtlijn ook tot discussie heeft geleid?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris wat het primaire doel is van de IORP-richtlijn: bescherming van de deelnemers van pensioenfondsen of het bevorderen van de interne markt? In welke mate zijn deze doelen bereikt met het onderhandelingsresultaat?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of de nieuwe regels voor wat betreft de informatievereisten ertoe zouden kunnen leiden dat opeens allerlei extra informatie op het UPO moet worden gezet, die nu ook al beschikbaar is via het Pensioen 1-2-3. Voldoet de huidige informatievoorziening via UPO, het Pensioen 1-2-3 en het Pensioenregister aan de IORP-richtlijn en zo ja, wat is de reden dat hier verandering in aangebracht zou moeten worden?

Kan de Staatssecretaris aangeven wat precies het verschil is tussen de beoordeling door DNB voor en na implementatie van de IORP-II richtlijn?

De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de exacte reden is dat instituten zoals «Unterstützungskassen» in Duitsland, uitgezonderd zijn van de IORP-II richtlijn. Is het hierdoor voor Duitse pensioenfondsen makkelijker of moeilijker om waardeoverdracht naar het buitenland mogelijk te maken? Welke andere instituten zouden daarnaast nog uitgezonderd zijn? Zijn er instituten of pensioenvoorzieningen in Duitsland die niet uitgezonderd zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn ontstemd over de wijze waarop zij de eindtekst van de IORP-richtlijn hebben kunnen beoordelen. Er lagen duidelijk communicatie afspraken en een daarvan was dat «het conceptstandpunt van de Raad wordt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad tijdig en met een waardering van het kabinet aan de Tweede Kamer toegezonden». In de ogen van de leden van de CDA-fractie was een dag voor een voorstel van 100 pagina’s onvoldoende. De Kamer heeft zich niet kunnen laten informeren over mogelijke gevolgen van de richtlijn.

Deze leden hechten eraan om kort toe te lichten waarom zij dit een gemis vinden. Dat zullen zij doen aan de hand van twee belangrijke voorbeelden uit het verleden waarbij belangrijke gevolgen van EU wetgeving op pensioenfondsen over het hoofd gezien zijn.

Bij de invoering van de euro besefte de Tweede Kamer volstrekt niet dat het verdrag zo geïnterpreteerd kan worden dat de Europese Centrale Bank maandelijks 80 miljard aan staatsobligaties en andere obligaties kan opkopen. Toch is de uitleg van het verdrag door het Europees Hof (arrest-Gauweiler) zodanig opgerekt dat zelfs Outright Monetary Transactions mogelijk zijn. Dat gaat volstrekt tegen de geest van het verdrag en volgens velen ook tegen te letter van het verdrag. De regering schreef in de memorie van toelichting van het verdrag van Maastricht nog: «De geboden en verboden bestaan uit: geen monetaire financiering, geen bevoorrechte toegang, geen «bail-out» en geen buitensporige tekorten. De bepalingen dienaangaande treft men aan in artikelen 102 A tot en met 104 C.»(bron: Kamerstuk 22 647 (R 1437), nr. 3).

Helaas is nu wel duidelijk geworden dat de kleine gaatjes die in het verdrag zaten (geen directe monetaire financiering staat er, waardoor alle vormen van indirecte financiering optimaal benut worden), volledig gebruikt zijn.

Dit heeft grote gevolgen gehad voor de pensioenfondsen. De positie van de pensioenfondsen kwam overigens niet eens ter sprake in de memorie van toelichting van het verdrag van Maastricht1.

Het tweede voorbeeld is de insolventie richtlijn. Deze gaat alleen over faillissementen. Maar sinds het Hogan-arrest (C398-11) bij het Europees Hof in Luxemburg staat de Nederlandse staat garant voor 49% van de verplichtingen van Nederlandse pensioenfondsen. Het Europees Hof las namelijk een resultaat verplichting waar de Nederlandse staat een inspanningsverplichting tot bescherming gelezen had.

Het gevolg is dat de Nederlandse staat als gevolg van richtlijn 2008/94 (de insolventie richtlijn) voor honderden miljarden garant staat. Deze garantieverplichting staat overigens in zijn geheel niet opgenomen in het jaarlijks overzicht van garantstellingen van de staat, dat door het Ministerie van financiën en de rekenkamer wordt opgesteld. Wellicht kan de regering aangeven waarom zij dat niet doet. De Ierse staat heeft namelijk gewoon verliezen bij pensioenfondsen moeten compenseren. De verplichting kan dus ook leiden tot daadwerkelijke schade.

Het centrale punt van dit betoog is echter dat de Nederlandse regering heeft toegegeven dat: «De uitleg die in het arrest Hogan aan artikel 8 wordt gegeven was niet voorzienbaar ten tijde van de opname van dit artikel». En dat is dus een garantiebepaling van honderden miljarden euro’s op pensioenfondsen (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2513).

Deze inbreng gaat over de IORP richtlijn, die expliciet over de pensioenstelsels gaat. Heeft de Nederlandse regering ook een analyse gemaakt van de mogelijke uitleggen van de artikelen en de risico’s die daarmee gepaard gaan. Zo ja, kan zij die dan delen en zo nee, is zij alsnog bereid die te (laten) maken.

En is zij bereid aan de Europese Commissie te vragen om een begeleidend schrijven te vragen dat de EU niet verder zal ingrijpen in het stelsel en geen uitbreidende uitleg zal geven zoals zij deed voor het hof bij het Hogan-arrest.

Toezichtarbitrage

Het tweede hoofdpunt betreft toezichtarbitrage. De Nederlandse regering heeft zeer strikt elke verhoging van de rekenrente afgewezen.

Maar als gevolg van deze richtlijn kan een pensioenfonds besluiten om zich in een ander land te gaan vestigen en wordt de DNB beperkt tot drie redenen om een overdracht te blokkeren. Zij kan dit niet doen vanwege toezichtarbitrage.

Ofwel een fonds kan ervoor kiezen om te verhuizen naar een land met een hogere rekenrente dan Nederland. De dekkingsgraad stijgt enkel en alleen door de verhuizing en het indexeren kan beginnen. Naar de zeer prudente Nederlandse maatstaven zakt de dekkingsgraad dan ver onder de 100% en het gevolg is dat het pensioenfonds niet zal kunnen terugverhuizen naar Nederland.

Maar wat is hier nu het doel? Mensen kunnen niet kiezen voor een pensioenfonds en deelname is verplicht. Er is dus in zijn geheel geen sprake van vrije markt in het Nederlandse stelsel. Dus het argument dat er een belemmering is van de interne markt gaan in zijn geheel niet op. Slechts voor multinationals die op een plek willen consolideren biedt de richtlijn wel een prettige oplossing. Maar de richtlijn staat volledig open voor 100% Nederlandse pensioenfondsen.

Vindt de regering het wenselijk dat pensioenfondsen naar het buitenland verhuizen enkel en alleen vanwege een minder streng toezicht? Zo nee waarom staat zij dat dan toe? En zo ja, waarom vindt zij de rekenrente in Nederland dan nog steeds adequaat.

Ook ontvangen de leden van de CDA-fractie graag een toelichting op de vraag of de regering achter deze uitlatingen van Minister Dijsselbloem staat:

Het verhuizen van pensioenfondsen naar België om de Nederlandse regelgeving en toezicht te ontwijken is onverantwoord, vindt Minister Dijsselbloem van financiën. «Als dat de reden is, lijkt me dat buitengewoon kwetsbaar voor de mensen die hun pensioen via dat fonds hebben geregeld.»

Volgens Dijsselbloem willen de fondsen kennelijk risico's lopen die het Nederlandse toezichtskader niet toestaat. «Als ik pensioengerechtigde was bij die fondsen zou ik daar intern eens vragen over stellen.» Bron: http://fd.nl/frontpage/economie-politiek/1070/dijsselbloem-verhuizen-pensioenfondsen-naar-belgie-onverantwoord

Tot slot: welke rekenrente acht de regering maximaal verantwoord? Graag een zeer precies antwoord op deze vraag.

De positie van de deelnemer

Klopt het dat een individuele deelnemer tot nu toe bezwaar kon maken tegen waardeoverdracht van zijn fonds naar het buitenland en dat zijn pensioen dan niet werd overgedragen? Klopt het dat dat individuele bezwaar vervalt?

Een precies overzicht

De leden van de CDA-fractie merken op dat de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid een precies verzoek gedaan had op voorstel van het lid Krol, namelijk om:» exact (tot op detailniveau) aan te geven op welke punten de Richtlijn afwijkt van bepalingen in de Pensioenwet.» De leden van de CDA-fractie hadden verwacht dat de staatsecretaris zou aangeven welke artikelen van de Pensioenwet (en de daaronder hangende lagere regelgeving) veranderd zou moeten worden. Kan de Staatssecretaris dat overzicht alsnog verschaffen?

Welke rechtbank

Tijdens de plenaire afronding van het Verslag van het schriftelijk overleg (VSO) over de triloogfase herziening IORP-richtlijn (33 931, nr. 11) van 29 juni 2016 stelde het lid Omtzigt van de CDA-fractie een heel precieze vraag over de bevoegdheidsverdeling bij een waardeoverdracht naar het buitenland. Daarop kwam een totaal ontwijkend antwoord. Is de Nederlandse regering bereid stap voor stap uiteen te zetten wie toestemming moet geven voor een waardeoverdracht van een Nederlands fonds naar het buitenland en wie bij welke rechtbank bezwaar kan maken tegen zo’n waardeoverdracht?

Dus ondernemingspensioenfonds Supervakantiepensioen wil waardeoverdracht doen naar Cyprus. Wie moet toestemming geven? Wat kan een deelnemer doen als hij het er niet mee eens is? En naar welke rechtbank moet hij dan?

Verder: welk land is aansprakelijk onder het Hogan-arrest als het pensioenfonds te weinig geld heeft. Is dat Nederland of dat Cyprus in dit geval?

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennis genomen van de brief als antwoord op het verzoek exact aan te geven op welke punten de IORP-richtlijn afwijkt van bepalingen in de Pensioenwet. Kern van het antwoord luidt dat het uiteindelijke onderhandelingsresultaat «aansluit» bij het Nederlandse stelstel.

Het lid van deze fractie ziet het als winst, dat er in de IORP-richtlijn geen sprake is van (verdere) harmonisering van kapitaaleisen, dat er geen gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie of EIOPA zijn en dat er geen verplichting komt om een bewaarder aan te stellen voor DC-regelingen, en dat de vereisten op het gebied van communicatie en governance uiteindelijk sterk in detail zijn verminderd. Niettemin resten er nog enkele vragen en bedenkingen bij dit lid.

Reeds in 2011 heeft de Kring van Pensioenspecialisten in haar commentaar2 op IORP II aangegeven er aan te hechten dat belangrijke begrippen in de IORP-richtlijn, zoals «cross-border activities», en «social and labour law» helder worden gedefinieerd. Dit lijkt niet gebeurd te zijn. Is er bewust voor gekozen om deze begrippen niet nader te definiëren, of is dit niet haalbaar gebleken?

In de brief van 14 juli jl. wordt bevestigd, dat de richtlijn op het punt van aanvullende informatievereisten gevolgen heeft voor de Nederlandse Pensioenwet. Sterk punt in de Nederlandse wetgeving is vooral, dat pensioeninformatie gelaagd wordt aangeboden, in het UPO, het pensioen 1-2-3 en het Pensioenregister, en daarmee goed aansluit bij de variërende informatiebehoefte van mensen.

Deze aanpak bevordert dat het UPO kort en bondig kan zijn, de meest basale informatie bevat, en daarmee goed aansluit bij de gemiddelde informatiebehoefte. Kan toegezegd worden, dat implementatie van de IORP-richtlijn op het punt van informatievereisten niet zal leiden tot het minder bondig en minder gecompliceerd worden van het UPO en ook niet zal leiden tot uitbreiding van het UPO? Kan kortom toegezegd worden dat bij implementatie van de informatievereisten optimaal aangesloten zal worden bij de (gelaagde) wijze waarop de pensioencommunicatie in Nederland geregeld is?

In de brief van 14 juli jl. wordt aangegeven dat het op Europees niveau expliciet regelen van toetsing door de Nationale toezichthouder een belangrijke verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. Op zich lijkt dat logisch. Toetsing dient echter plaats te vinden op basis van een beperkt aantal in de richtlijn genoemde criteria. De nationale toezichthouder kan bij collectieve waardeoverdracht naar een pensioenfonds in een andere lidstaat volgens de brief een verbod opleggen op basis van de volgende criteria:

  • 1. De rechten van de deelnemers waarvan de aanspraken worden overgedragen worden aangetast;

  • 2. De rechten van achterblijvende deelnemers onvoldoende zijn beschermd na de overdracht, dan wel aangetast worden door de overdracht;

  • 3. De regeling zich in onderdekking bevindt op basis van het Nederlandse toetsingskader.

Is het waar, dat uitsluitend op basis van de in de Richtlijn genoemde criteria een verbod kan worden opgelegd? Dit lijkt volgens het aan het woord zijnde lid het geval te zijn, want het betreffende artikel 13 (Cross border transfers) van de Richtlijn bevat, verwijzend naar de criteria de bepaling (artikel 13, lid 5b): «The competent authority (de toezichthouder) of the home memberstate of the transferring IORP shall only asess that»....

Wordt de toezichtspositie van de Nederlandse Bank met deze expliciet limitatieve bepaling versterkt?

Immers, op basis van de huidige wetgeving zijn er géén limitatief vastgelegde criteria, op grond waarvan DNB toetst. DNB kán volgens de Pensioenwet een overdracht tegenhouden indien er gerede twijfels zijn over de kwaliteit en integriteit van de bestuurders van de ontvangende uitvoerder. Zal dit na implementatie van de herziene richtlijn ook nog onverminderd mogelijk zijn? Kan het antwoord op deze vraag gemotiveerd en onderbouwd worden?

DNB toetst collectieve waardeoverdracht naar een andere lidstaat nu op basis van de artikelen 83, 84, en 90 van de Pensioenwet. Deze artikelen geven niet specifiek aan op welke gronden DNB een verbod zou mogen opleggen. De richtlijn lijkt dat met de duidelijk afgegrensde verbodsbepaling wél te doen. Worden de mogelijkheden voor DNB om een verbod op te leggen daarmee niet beperkt in plaats van versterkt? Is de Staatssecretaris het verder eens met dit lid, dat de mogelijkheden voor DNB om een verbod op te kunnen leggen niet beperkt mogen worden? Graag een uitvoerige toelichting.

Volgens artikel 83 van de Pensioenwet kan waardeoverdracht alléén plaatsvinden als onder meer aan de volgende voorwaarde wordt voldaan: «de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens de pensioenuitvoerder kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd»;

De overeenkomstige bepaling in de IORP-richtlijn (Artikel 13) spreekt echter van actieve «prior approval» door een «majority of members and a majority of the beneficiaries concerned or, where applicable, by a majority of their representatives. The majority shall be defined in accordance with national law».

De «negatieve optie» uit de Pensioenwet van het aantekenen van bezwaar lijkt volgens de IORP-richtlijn niet meer mogelijk. Is die indruk juist? Wordt het instemmingsrecht van artikel 83 van de Pensioenwet op enigerlei wijze ingeperkt, afgezwakt of gewijzigd door artikel 13 van de IORP-richtlijn? Kan het antwoord op deze vraag gemotiveerd worden?

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Proces

Verschillende leden vragen naar het proces rondom de herziening van de IORP-richtlijn. De leden van de PvdA-fractie vragen naar een overzicht op welke momenten de Tweede Kamer al dan niet vertrouwelijk is geïnformeerd. De leden van de SP-fractie vragen naar de discussie die heeft plaatsgevonden bij andere lidstaten over de richtlijn. Ook willen de leden van de VVD-fractie weten wat er had kunnen gebeuren als Nederland niet had ingestemd met de herziene IORP-richtlijn.

Voor een goed begrip van het proces van informatievoorziening richting uw Kamer, geef ik hier allereerst een chronologisch overzicht van de belangrijkste momenten bij de behandeling van het richtlijnvoorstel.

Na een lange voorbereidingsperiode, waarin Nederland zich actief heeft ingezet om te bewerkstelligen dat het voorstel geen nadelige effecten zou hebben op het Nederlandse pensioenstelsel, heeft de Europese Commissie op 27 maart 2014 het voorstel tot herziening van de IORP-richtlijn uitgebracht. Op 10 juni 2014 heeft hierover een Algemeen Overleg plaatsgevonden in de Tweede Kamer. In dat overleg zijn duidelijke afspraken gemaakt over de betrokkenheid van uw Kamer. Ik heb bij die gelegenheid toegezegd dat uw Kamer regelmatig geïnformeerd zou worden over de voortgang in de onderhandelingen, met name over de zorgen zoals geformuleerd door uw Kamer. Ook werd afgesproken dat het conceptstandpunt van de Raad tijdig voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad inclusief een kabinetsappreciatie aan uw Kamer zou worden toegezonden. Dat was voor uw Kamer reden het behandelvoorbehoud bij het voorstel te laten vervallen.

Na de inhoudelijke behandeling van het voorstel in de raadswerkgroepen, onder het Italiaanse voorzitterschap, is op 11 december 2014 in COREPER de «general approach» in de Raad vastgesteld. Hiermee werd het onderhandelingsmandaat vastgesteld voor de Raad voor de onderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie in de zogenoemde triloogfase. Voorafgaand aan de vaststelling van de general approach is op 17 oktober 2014 (Kamerstuk 33 931, nr. 7) uw Kamer per brief geïnformeerd over de tussenstand in de onderhandelingen. Vervolgens is op 4 december 2014 (Kamerstuk 33 931, nr. 8) aan uw Kamer een kabinetsappreciatie gezonden over het conceptstandpunt van de Raad.

Nadat ook het Europees Parlement op 25 januari 2016 haar positie had bepaald is de triloogfase gestart, onder Nederlands voorzitterschap van de Raad. Op 2 februari jl. (Kamerstuk 33 931, nr. 11) is uw Kamer geïnformeerd over de positie van het Europees Parlement. Op 25 april jl. (Kamerstuk 33 931, nr. 12) heb ik uw Kamer de beantwoording gestuurd van aanvullende schriftelijke vragen. Aan het eind van de triloogfase is uw Kamer, op 14 juni jl. via een technische briefing vertrouwelijk geïnformeerd. over de laatste stand van zaken van de onderhandelingen. Daarop heeft uw Kamer mij op 15 juni een vertrouwelijke brief gestuurd, waarop ik uw Kamer nog dezelfde dag een reactie (Kamerstuk 33 931, nr. 13) heb gezonden. Door deze directe wijze van informatie-uitwisseling is uw Kamer steeds goed op de hoogte gehouden van de laatste stand van de onderhandelingen en was het voor mij helder wat voor uw Kamer van groot belang was bij de onderhandelingen.

Zodra er een definitief onderhandelingsresultaat lag, op 24 juni jl., heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 931, nr. 14). In de brief ter zake heb ik uw Kamer verwezen naar de site van de Raad (Extranet) waarop u de definitieve tekst zou kunnen inzien. De definitieve tekst is op 28 juni jl. beschikbaar gekomen op Extranet. Ik heb deze toen ook onmiddellijk schriftelijk aan uw Kamer doen toekomen.

Hoewel de termijnen kort waren, ben ik van mening dat ik volledig heb voldaan aan mijn toezegging uw Kamer optimaal te informeren over het verloop en de resultaten van het onderhandelingsproces rond het richtlijnvoorstel. Dit heeft geleid tot het uiteindelijke onderhandelingsresultaat waarmee COREPER op 30 juni akkoord is gegaan. Ik hecht er aan hier op te merken dat het kabinet dit een goed resultaat acht, waarin optimaal recht wordt gedaan aan de belangen van de lidstaten, de nationale pensioenfondsen en hun deelnemers. Ook de Pensioenfederatie, DNB en FNV hebben aangegeven tevreden te zijn over het resultaat. In lijn met de opdracht van uw Kamer, bevat het uiteindelijke onderhandelingsresultaat van de triloogfase geen gedelegeerde bevoegdheden, een beperkt detailniveau van de bepalingen op het gebied van pensioencommunicatie en governance en duidelijke spelregels voor grensoverschrijdende activiteiten met duidelijke bevoegdheden voor DNB als toezichthouder. De richtlijn is daarmee een stap vooruit als het gaat om de regulering van grensoverschrijdende activiteiten.

Wat betreft de positie van de andere lidstaten ten aanzien van het voorstel kan ik aangeven dat er uiteindelijk in de COREPER van 30 juni jl. geen verdere discussie is geweest en dat het besluit unaniem werd aangenomen. Dat betekent echter niet dat andere lidstaten geen belangen hadden bij de onderhandelingen over de richtlijn en zich hier niet actief voor hebben ingezet. Ook bij andere lidstaten leven er sterke belangen voor hun pensioenstelsels. Dat is bijvoorbeeld gebleken uit de gezamenlijke inzet van Nederland, Duitsland, België, het V.K. en Ierland voorafgaand aan het uitbrengen van het voorstel door de Commissie om een verdere harmonisering van kapitaalseisen te voorkomen. Ook tijdens de onderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie hebben diverse lidstaten zich sterk ingezet om hun deelnemers afdoende te beschermen bij grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen. Als EU-voorzitter heeft Nederland zich hiervoor steeds hard gemaakt namens de lidstaten in de onderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie. Deze krachtige opstelling heeft er toe geleid dat uiteindelijk alle lidstaten het eindresultaat als een goed onderhandelingsresultaat hebben beoordeeld waardoor zij verdere discussie in COREPER niet nodig achtten.

Met betrekking tot de vraag wat er had kunnen gebeuren als Nederland niet had ingestemd met het voorstel merk ik op dat Nederland het akkoord in COREPER niet alleen had kunnen tegenhouden, aangezien daar een blokkerende minderheid van lidstaten voor nodig zou zijn geweest. Gezien echter het onderhandelingsresultaat was die situatie niet goed denkbaar. Bij een minder goed resultaat, leidend tot een blokkerende minderheid in COREPER zouden de onderhandelingen zijn voortgezet onder het Slowaakse voorzitterschap.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet een analyse heeft gemaakt van de artikelen in de herziene richtlijn en of het kabinet een overzicht kan verschaffen van welke artikelen van de Pensioenwet zouden moeten worden veranderd. De leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie vragen naar het verdere traject voor de implementatie van de IORP-richtlijn. Zij vragen hoe het verdere proces hiervoor eruit komt te zien.

Gedurende het gehele onderhandelingsproces hebben de mogelijke implicaties van het voorstel voor Nederland steeds centraal gestaan. Dit uitgangspunt is, zoals hierboven geschetst, ook steeds met uw Kamer gedeeld. In de voorfase van het uitbrengen van een voorstel voor de herziening van de richtlijn hebben mijn ambtsvoorgangers zich zeer ingespannen om te zorgen dat er geen buffereisen zouden komen die tot onnodige premiestijging of kortingen voor pensioenregelingen zouden leiden. Bij de behandeling in de raadswerkgroepen is onze inzet vervolgens steeds gericht geweest op het totstandbrengen van een richtlijn die volledig zou voldoen aan de kaders die uw Kamer had gesteld (geen gedelegeerde handelingen etc.). Dat heeft geleid tot een general approach die wat het kabinet betreft volledig voldeed aan de eisen die vanuit Nederlands perspectief aan de richtlijn gesteld moesten worden. Dat maakte het ook gemakkelijk om in de triloogfase, waarin Nederland namens alle lidstaten optrad, de general approach als inzet en leidraad te nemen bij die onderhandelingen. Het uiteindelijk resultaat is dan ook geweest dat er nu een richtlijn ligt die goed aansluit bij de uitgangspunten van het Nederlandse pensioenstelsel. Men zou zelfs kunnen stellen dat de pensioenregelingen elders in Europa, mede daardoor meer op het Nederlandse stelsel zullen gaan lijken dan voorheen het geval was.

Met de implementatie van de herziene richtlijn zal dit worden omgezet naar aanpassing van artikelen in de Pensioenwet.3 De planning voor het vervolg van het traject is dat het Europees Parlement naar verwachting dit najaar over het voorstel zal stemmen, zodra de officiële vertalingen van de richtlijn ook gereed zijn. Daarna volgt, naar verwachting tegen het einde van dit jaar, de publicatie van de richtlijn en de inwerkingtreding. Vervolgens is het aan de lidstaten om te komen met een implementatieplan en hebben de lidstaten een termijn van twee jaar om de herziene richtlijn te implementeren. Het kabinet zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van de richtlijn, het implementatieplan naar uw Kamer sturen. Hiermee zal inzichtelijk worden gemaakt welke artikelen van de Pensioenwet dienen te worden gewijzigd. Vervolgens zal het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn worden ingediend voor behandeling in de Kamer. Nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen en in werking is getreden, zullen pensioenfondsen hieraan gehouden zijn.

Doel van de richtlijn

De leden van de SP-fractie vragen naar het doel van de herziening van de IORP-richtlijn. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre de herziening van de IORP-richtlijn de ontwikkeling van pensioenstelsels in andere Europese landen bevordert en waarom dit in het belang van Nederland is.

De Europese Commissie heeft bij het uitbrengen van het herzieningsvoorstel aangegeven hierbij verschillende doelen na te streven. Herziening van de bestaande richtlijn was volgens de Commissie nodig omdat gebleken is dat er behoefte bestaat aan betere normen voor governance. In reactie op de economische en financiële crisis dienen deelnemers volgens de Commissie beter beschermd te worden, terwijl overlappende verplichtingen en belastende grensoverschrijdende procedures moeten worden verminderd. Bovendien zou er in de EU sprake zijn van aanmerkelijke leemtes in de informatievoorziening aan deelnemers en pensioengerechtigden, over bijvoorbeeld de opgebouwde pensioenrechten en de garanties die deelnemers geboden worden. De Commissie beoogt de pensioeninstellingen beter bestuurbaar en transparanter te maken, hun grensoverschrijdende activiteiten te vergroten en zo de interne markt te versterken.

Gezien het belang van goed ontwikkelde pensioenstelsels in Europa kan het kabinet zich in algemene zin vinden in de overwegingen van de Commissie. Daarbij merk ik op dat voor het kabinet het belang van de deelnemer te allen tijde voorop staat. Het is daarom van groot belang dat met de herziening van de richtlijn de positie van de deelnemer versterkt wordt. Dat geldt ten eerste bij de spelregels voor grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen zoals hieronder beschreven. Daarnaast is het ook in het belang van de deelnemer dat er algemene regels op het gebied van governance en communicatie zijn opgenomen. Door de verbeterde regels op het gebied van governance en communicatie kan de herziening van de richtlijn voor lidstaten met minder ver ontwikkelde tweedepijler pensioenstelsels een bijdrage leveren aan een meer toekomstbestendige inrichting van de oudedagsvoorzieningen, hetgeen de financiële stabiliteit in Europa als geheel ten goede komt. Dit is in het belang van Nederland vanwege de grote financiële en economische verwevenheid met de andere lidstaten in de EU.

Europese bevoegdheden op het gebied van pensioenen

Verschillende leden vragen naar de Europese bevoegdheden op het gebied van pensioenen in relatie tot de herziening van de IORP-richtlijn. Zo vragen de leden van de PvdA-fractie en de VVD-fractie een nadere toelichting over de zeggenschap van de EU en vragen de leden van de VVD-fractie een bevestiging dat er geen verdere harmonisatie is van kapitaalseisen of gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie of EIOPA met de herziening van de richtlijn. Ook vragen de leden van de VVD-fractie of de EU mogelijkheden heeft om vermogen van een pensioenfonds af te romen en naar de bevoegdheden die de EU heeft op basis van overweging 60 van de richtlijn.

Met betrekking tot de bevoegdheidsvraag hecht ik er aan hier nog eens helder te stellen dat de pensioenvoorziening in eerste instantie een nationale bevoegdheid is, en dat ook blijft. Dit verandert dus niet met de herziening van deze richtlijn. De IORP-richtlijn is gericht op minimumharmonisatie waarbij het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om binnen deze minimumharmonisatie het stelsel nationaal in te richten. In overweging 60 van de richtlijn staat omschreven dat er op Europees niveau algemene regels op het gebied van pensioenen kunnen worden opgesteld, mits deze voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit zoals omschreven in artikel 5 van het Verdrag van de EU. Op basis hiervan is de Europese Commissie gekomen met (een herziening van) de IORP-richtlijn. De herziene IORP-richtlijn, zoals die nu tot stand is gebracht, voldoet volgens het kabinet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Er is geen sprake van gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie of de Europese toezichthouder op pensioenen, EIOPA. Zij kunnen dus niet zelfstandig met aanvullende regels komen zonder dat de lidstaten hiermee instemmen. Ook is er geen sprake van een verdere harmonisering van kapitaalseisen. Er zijn ook geen mogelijkheden voor de Europese Unie om pensioenvermogen op enige wijze af te romen: het vermogen binnen de Nederlandse regelingen blijft eigendom van de pensioeninstellingen. Wat de richtlijn wel regelt zijn nieuwe, algemene regels op het gebied van communicatie en governance die andere lidstaten met minder ontwikkelde pensioenstelsels kunnen helpen bij het opzetten van een pensioenstelsel. Bovendien is de bescherming van de deelnemer beter gewaarborgd door duidelijkere regels op te stellen voor grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen. Dit wordt nader omschreven in het antwoord op de vragen hierover in de volgende paragraaf.

De leden van de SP-fractie vragen naar de reikwijdte van de richtlijn, met name waarom bepaalde instellingen niet onder de richtlijn vallen en welke instellingen wel onder de richtlijn vallen.

De IORP-richtlijn is van toepassing op zogenoemde «IORP’s». Een IORP is een instelling die een arbeidsgerelateerde pensioenuitkering verstrekt op basis van opgebouwd kapitaal en op basis van een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers of hun vertegenwoordigers of zelfstandigen. Onder de IORP-richtlijn vallen niet de omslaggefinancierde pensioenen (zoals onze AOW), privaat verzekerde regelingen, regelingen waarbij de deelnemers geen wettelijke rechten hebben of ondernemingen die boekreserves voor pensioenen aanhouden. Deze regels voor de reikwijdte van de richtlijn zijn voor alle lidstaten hetzelfde, er zijn dus geen specifieke uitzonderingen voor lidstaten. In het specifieke geval van de Duitse Unterstützungskassen gaat het bijvoorbeeld om een regeling waarbij de deelnemers geen wettelijke rechten hebben. Andere Duitse pensioeninstellingen zoals de Pensionskassen vallen wel onder de richtlijn. De reikwijdte is erop gericht geen dubbele regelgeving aan te brengen. Zo vallen privaat verzekerde regelingen onder de Solvency-regels en wordt de houdbaarheid van de door de overheid gefinancierde omslagstelsels gemonitord via de spelregels van het Stabiliteits- en Groeipact.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet bereid is om de EU te verzoeken niet verder in te grijpen in het pensioenstelsel.

Dat zou een onnodig verzoek zijn. Bij de herziening van de IORP-richtlijn is bepaald dat zes jaar na inwerkingtreding van de herziene richtlijn de richtlijn geëvalueerd zal worden. Er komen dus zes jaar geen nieuwe voorstellen van de Europese Commissie om de IORP-richtlijn te herzien. Bij de evaluatie over zes jaar zal de Commissie bekijken of het noodzakelijk is om de richtlijn aan te passen. Nederland zal zich, net als bij de herziening van de huidige IORP-richtijn, ervoor inzetten dat een eventuele toekomstige herziening niet afdoet aan de manier waarop wij in Nederland ons pensioenstelsel inrichten en tegelijkertijd bijdraagt aan een betere pensioenvoorziening in andere lidstaten.

Grensoverschrijdende activiteiten

Verschillende leden vragen naar de procedure rond grensoverschrijdende activiteiten van een pensioenfonds en collectieve waardeoverdracht van een pensioenfonds naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het vaak voorkomt dat een Nederlandse pensioenregeling in het buitenland wordt ondergebracht en waarom dit gebeurt en de leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het kabinet dit wenselijk vindt.

Bij zijn beoordeling van de regeling voor grensoverschrijdende activiteiten staat voor het kabinet één belang voorop, en dat is het belang van de deelnemer. Naar de mening van het kabinet is de positie van de Nederlandse toezichthouder en deelnemer in Europees verband versterkt met de IORP-richtlijn. Dit is ook in lijn met de eerdere uitspraken van de Minister van Financiën, waar de leden van de CDA-fractie naar verwijzen. Bij de herziening van de IORP-richtlijn is met name naar waarborgen voor de belangen van deelnemers gekeken. In de uitleg op de vragen hieronder over de procedure rond grensoverschrijdende activiteiten in de herziene IORP-richtlijn wordt hier nader op ingegaan. Daarbij dient men in gedachten te houden dat de belangrijkste garantie voor de deelnemers bij overdracht is gelegen in het feit dat zij zelf beslissen over de overgang. In het systeem van de nieuwe IORP-richtlijn zitten als het ware twee dubbele sloten. Bij de toezichthouders is er sprake van een dubbel slot omdat de toezichthouders van beide lidstaten moeten instemmen. Bij de deelnemers is er sprake van een dubbel slot omdat er toestemming nodig is van de werkgever en een meerderheid van deelnemers. Daarnaast hebben individuele deelnemers een bezwaarrecht. Het is in deze systematiek dus niet mogelijk dat een overgang geregeld wordt, zonder dat de direct betrokkenen daarmee instemmen.

Het kabinet acht dit een vooruitgang ten opzichte van de huidige IORP-richtlijn. Daarin is het al mogelijk dat een Nederlandse pensioenregeling in een andere lidstaat wordt uitgevoerd. De afgelopen jaren zijn er enkele Nederlandse werkgevers geweest die hebben besloten om hun pensioenregeling te laten uitvoeren door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is het niet mogelijk om een regeling in een andere lidstaat te laten uitvoeren omdat de verplichtstelling dan zou komen te vervallen. Het gaat met name om ondernemingspensioenfondsen van internationaal opererende bedrijven met medewerkers in verschillende landen. In die situatie kan het uitvoeringstechnisch aantrekkelijk zijn om de pensioenregelingen van meerdere bedrijfsonderdelen uit te laten voeren door één gezamenlijke pensioenuitvoerder. Daarbij geldt dat de meeste van deze bedrijven een sponsorgarantie hebben afgegeven ten aanzien van de nakoming van de in de betreffende lidstaten geldende pensioenregelingen. Die garantie wordt niet meegenomen in het Nederlandse financieel toetsingskader, maar leidt in sommige landen tot (initieel) lagere kosten, zoals een lagere premie, doordat de omvang van de technische voorziening in dat land is gekoppeld aan het bestaan van de sponsorgarantie. Op dit moment voeren Belgische pensioeninstellingen de regelingen uit van zeven Nederlandse werkgevers, met een totale waarde van circa 550 miljoen euro. Dit op een totaal pensioenvermogen van meer dan 1.200 miljard euro. Er is dus nog geen 0,1% van het totale pensioenvermogen in de Nederlandse regelingen bij een Belgische pensioeninstelling ondergebracht. Daarnaast is van een klein aantal pensioenfondsen en/of werkgevers bij DNB bekend dat zij een mogelijke overdracht van hun Nederlandse pensioenregeling naar een Belgische pensioeninstelling onderzoeken. AON Hewitt, ExxonMobil en BP hebben dat inmiddels publiek gemaakt, maar over de andere gevallen (maximaal twee) kan DNB in verband met vertrouwelijkheid geen uitspraken doen. Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2759) zal het kabinet de komende periode op basis van een onderzoek opnieuw inventariseren wat de precieze omvang en gevoelde urgentie met betrekking tot grensoverschrijdende dienstverlening is bij belanghebbenden. Op basis daarvan zal het kabinet bezien of het mogelijk en wenselijk is om wet- en regelgeving aan te passen.

Het zou onwenselijk zijn als pensioenregelingen op grote schaal buiten Nederland uitgevoerd zouden worden. Dat zou met name het geval zijn indien pensioeninstellingen hiervoor zouden kiezen vanwege toezichtsarbitrage of een hogere rekenrente, zodat bijvoorbeeld alsnog tot indexatie zou kunnen worden overgegaan. De leden van de fractie van het CDA wijzen op dit risico. Zoals hiervoor al is aangegeven is voor overdracht allereerst een meerderheidsbesluit van deelnemers, gepensioneerden en gewezen deelnemers nodig. Het kabinet acht het hoogst onwaarschijnlijk dat deze hiermee in meerderheid akkoord zouden gaan. Immers het werken met een hogere rekenrente verhoogt ook het risico dat in de toekomst lagere pensioenuitkeringen verstrekt worden. Dat is niet in belang van actieve deelnemers in het fonds.

Dat neemt niet weg dat het van belang is dat er een goed vestigingsklimaat is in Nederland voor pensioenuitvoerders. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 6 januari 2014 kunnen premiepensioeninstellingen, naast DC-regelingen, onder voorwaarden ook buitenlandse DB-regelingen waarvoor een werkgever of een verzekeraar zich garant heeft gesteld, grensoverschrijdend uitvoeren. Met de introductie van het algemeen pensioenfonds hebben sociale partners een extra keuze gekregen voor het onderbrengen van de pensioenregeling. Het algemeen pensioenfonds biedt door het bundelen van financieel afgescheiden pensioenregelingen de mogelijkheid om te komen tot schaalvergroting en lagere uitvoeringskosten met betrekking tot de governance, beleggingen en administratie. Het kabinetsbeleid is er verder op gericht het vestigingsklimaat in Nederland continu te verbeteren door middel van inspanningen op o.a. het gebied van onderwijs, duurzame overheidsfinanciën en macro-economische stabiliteit. De bredere inspanningen van het kabinet ten aanzien van het vestigingsklimaat dragen tevens bij aan een goed vestigingsklimaat voor pensioenactiviteiten.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie, de SP-fractie, de VVD-fractie en de 50PLUS-fractie of het met de criteria die zijn opgesteld in de herziene richtlijn makkelijker of moeilijker wordt voor pensioenfondsen om te verhuizen naar het buitenland. Zij vragen daarbij ook expliciet om een toelichting op de rol van DNB en de mogelijkheid voor DNB om een veto af te geven. De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens om een uitgebreide toelichting op de procedure, waaronder de rol van EIOPA hierin en of er verschillen zijn tussen lidstaten van de EU en andere landen. Verschillende leden vragen ook om een toelichting op de rol van de deelnemer in de procedure. Zo vragen de leden van de VVD-fractie of er ook collectieve waardeoverdracht kan plaatsvinden als de deelnemers of gepensioneerden hier geen toestemming voor geven en vragen de leden van de CDA-fractie en de 50PLUS-fractie of het individuele bezwaarrecht bij waardeoverdracht door de herziening van de richtlijn wordt ingeperkt.

Zoals gezegd is het onder de huidige IORP-richtlijn al mogelijk dat een Nederlandse pensioenregeling in een andere lidstaat wordt uitgevoerd. Als een werkgever beslist om een Nederlandse regeling te verplaatsen van een pensioenfonds in Nederland naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, vindt er een collectieve waardeoverdracht plaats. Op dit moment toetst DNB deze collectieve waardeoverdracht op basis van artikel 90 jo. artikel 83 of artikel 84 van de Pensioenwet. Belangrijke meerwaarde van de herziening van de richtlijn is dat dit nu ook op Europees niveau geregeld wordt. Daarbij worden bovendien de criteria op basis waarvan DNB toetst explicieter vastgelegd. In het uiteindelijke onderhandelingsresultaat is geregeld dat DNB een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat kan tegenhouden indien:

  • de individuele pensioenrechten van de deelnemers, gewezen deelnemers en/of pensioengerechtigden waarvan de aanspraken worden overgedragen, worden aangetast;

  • de rechten van de achterblijvende deelnemers, gewezen deelnemers en/of pensioengerechtigden onvoldoende zijn beschermd na de overdracht, dan wel aangetast worden door de overdracht;

  • de regeling zich in onderdekking bevindt op basis van het Nederlandse financieel toetsingskader.

Deze criteria sluiten aan op de criteria waar DNB in de huidige praktijk naar kijkt4. In de huidige Pensioenwet is opgenomen dat DNB een collectieve waardeoverdracht kan tegenhouden, echter zonder daarbij expliciete criteria te noemen. Bij de implementatie van de richtlijn zullen deze criteria ook in de Nederlandse Pensioenwet verankerd worden, waardoor er een stevigere wettelijke grondslag komt waar DNB zich op kan beroepen. Dat betekent een versterking van de positie van DNB.

Naast de toetsing door DNB is ook de rol van de deelnemer zelf van groot belang. Ook dit onderdeel wordt met de herziening van de richtlijn versterkt. Er zijn verschillende manieren waarop de deelnemer inspraak heeft bij een collectieve waardeoverdracht naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Ten eerste is onlangs met de Wet van 22 juni 2016 tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en de Pensioenwet in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen geregeld dat de ondernemingsraad moet instemmen voordat een werkgever kan besluiten de pensioenregeling te laten uitvoeren door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Dit is in lijn met de herziening van de richtlijn waarin is opgenomen dat de werkgever moet instemmen met collectieve waardeoverdracht naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Ten tweede is in de herziene richtlijn opgenomen dat een meerderheid van de deelnemers en gewezen deelnemers en een meerderheid van de pensioengerechtigden, of hun vertegenwoordigers, moet instemmen met een collectieve waardeoverdracht naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Met dit instemmingsrecht wordt de positie van de deelnemer nog sterker verankerd. Ten derde blijft de mogelijkheid voor een individuele deelnemer bestaan om bezwaar te maken tegen zijn of haar deel van de waardeoverdracht. Op basis van artikel 83, tweede lid, onderdeel a, van de Pensioenwet kan een individuele deelnemer bezwaar maken tegen de collectieve waardeoverdracht. Dit bezwaar heeft geen betrekking op de totale waardeoverdracht, maar op het deel van het betreffende individu. De regels van de IORP-richtlijn hebben hier geen betrekking op en doen daarmee ook niet af aan deze mogelijkheid. Met deze vereisten wordt een betere bescherming van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden gewaarborgd.

De regels in de IORP-richtlijn hebben alleen betrekking op het uitvoeren van pensioenregelingen in een andere EU-lidstaat en collectieve waardeoverdracht naar een pensioeninstelling in een andere EU-lidstaat en niet op landen buiten de EU.

Er is ook een bepaling opgenomen dat de Europese toezichthouder EIOPA kan optreden als bemiddelaar in het geval de toezichthouders van beide lidstaten van mening verschillen over een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Het gaat hier om niet-bindende bemiddeling; EIOPA heeft dus geen bevoegdheid om een besluit van DNB te overstemmen. Overigens heeft EIOPA deze mogelijkheid ook al op basis van haar huidige mandaat5.

De leden van de CDA-fractie vragen wie toestemming moet geven voor een waardeoverdracht van een Nederlands fonds naar het buitenland en bij welke rechtbank er bezwaar kan worden gemaakt tegen een beslissing over collectieve waardeoverdracht naar een pensioenfonds van een andere lidstaat.

Zoals gezegd moet allereerst de ondernemingsraad instemmen met de keuze voor uitvoering van de pensioenregeling in een andere lidstaat, voordat een werkgever kan besluiten de pensioenregeling te laten uitvoeren door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Voorts is de instemming vereist van de meerderheid van de deelnemers en gewezen deelnemers en een meerderheid van de pensioengerechtigden, of hun vertegenwoordigers. Daarnaast is op basis van de herziene richtlijn voor een waardeoverdracht van een Nederlandse pensioeninstelling naar het buitenland voorafgaande toestemming vereist van DNB. Zonder deze voorafgaande toestemming is geen waardeoverdracht naar een andere lidstaat mogelijk. Evenals naar huidig recht heeft DNB, zoals reeds aangegeven, derhalve de mogelijkheid om een waardeoverdracht tegen te houden. Indien DNB toestemming verleent voor de waardeoverdracht, beoordeelt ook de toezichthouder van de lidstaat van de ontvangende pensioeninstelling de aanvraag om tot waardeoverdracht over te gaan op in de richtlijn vastgelegde criteria. De buitenlandse toezichthouder neemt vervolgens het besluit tot weigering of goedkeuring van de aanvraag. Tegen een weigering of het uitblijven van een reactie van de toezichthouder van de lidstaat van de ontvangende pensioeninstelling, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank in de lidstaat waar de ontvangende pensioeninstelling zich bevindt. Dus in het geval van een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een Belgische pensioeninstelling dient het beroep te worden ingesteld bij de Belgische rechter.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie welk land aansprakelijk is onder het Hogan-arrest wanneer een pensioenregeling die in een andere lidstaat wordt uitgevoerd te zeer in onderdekking komt.

Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 33 931, nr. 9) is in het geval dat een Nederlandse pensioenregeling grensoverschrijdend wordt uitgevoerd, het prudentiële kader van het land waar de regeling wordt uitgevoerd van toepassing. Aangezien Nederland geen mogelijkheden heeft om daarop in te grijpen, ligt het niet in de rede dat de Nederlandse Staat aansprakelijk kan worden gesteld in het geval dat de werknemers in kwestie niet meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen. Voor pensioenregelingen uit een andere lidstaat die in Nederland worden uitgevoerd geldt dezelfde aansprakelijkheid als voor Nederlandse regelingen die onder het Nederlandse prudentiële toezichtkader vallen.

Informatievereisten

Verschillende leden vragen naar de gevolgen van de herziening van de IORP-richtlijn voor de communicatie richting deelnemers in Nederland. Zo vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre de huidige informatievoorziening aan deelnemers voldoet aan de vereisten van de herziene IORP-richtlijn en verzoeken de leden van de VVD-fractie en de 50PLUS-fractie om de ruimte die de IORP-richtlijn geeft in de implementatie zo goed mogelijk te benutten om het UPO kort en bondig te houden en aan te sluiten bij de gelaagde wijze waarop in Nederland gecommuniceerd wordt.

In het oorspronkelijke Commissievoorstel was sprake van vergaande gedetailleerde voorschriften op het gebied van pensioencommunicatie. Zo stonden er gedetailleerde regels in over hoe één Europees informatiedocument, het Pension Benefit Statement (PBS), eruit moest zien. Het ging daarbij om regels over de lengte van het document en het gebruikte lettertype. Deze regels, maar ook de inhoud van het PBS, waren niet in lijn met de manier van gelaagd communiceren zoals geregeld met de Wet pensioencommunicatie. Nederland heeft in de onderhandelingen derhalve sterk ingezet op het verminderen van het detailniveau van deze voorschriften en het toevoegen van flexibiliteit in hoe en wat er gecommuniceerd wordt. Dat heeft effect gehad. Op grond van het onderhandelingsresultaat kunnen lidstaten zelf bepalen hoe het PBS eruit komt te zien en hoe het wordt verstrekt. Dit mag ook via beschikbaarstelling op een website, tenzij de deelnemer verzoekt om deze informatie op papier te ontvangen. Wel zijn er regels opgesteld over welke informatie er minimaal verstrekt moet worden in het PBS. Zo moet in het PBS ook een slechtweerscenario bij het te verwachten pensioen, de mate waarin het pensioen gegarandeerd is, informatie over de premies, een uitsplitsing van de kosten en de dekkingsgraad van het pensioenfonds worden opgenomen. Het gaat hierbij om informatie die in Nederland wel beschikbaar is maar op grond van de Wet pensioencommunicatie in het Pensioenregister of in de Pensioen 1-2-3 is opgenomen. Daarnaast moet de deelnemer op grond van het onderhandelingsresultaat niet één maand maar drie maanden voorafgaand aan het doorvoeren van een korting daarover worden geïnformeerd. Op dit moment is het kabinet in gesprek met de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars, De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten over de mogelijkheden voor de implementatie van de IORP-richtlijn op het gebied van pensioencommunicatie. Het uitgangspunt is daarbij om zo dicht mogelijk bij de doelstellingen van gelaagd communiceren en een beknopt en bondig UPO te blijven.

Overige vragen

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de garantieverplichting die zij zien voortkomen uit het Hogan-arrest niet staat opgenomen in het jaarlijks overzicht van garantiestellingen van de Staat. Tevens vragen zij welke rekenrente de regering maximaal verantwoord acht.

Uit de analyse van het Hogan-arrest, die uw Kamer op 12 december 2013 ontvangen heeft6, blijkt dat de bescherming van de werknemer in Nederland op grond van de WW en de Pensioenwet zodanig is, dat het risico dat deze minder dan de helft van zijn pensioenrechten krijgt uitgekeerd erg klein is. In specifieke situaties kan het voorkomen dat de Nederlandse Staat op grond van het Unierecht aansprakelijk is. Zoals aangegeven in de analyse kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat een werkgever met een ondernemingspensioenfonds bijbetalingsverplichtingen heeft en deze door insolventie niet kan nakomen. Wanneer zich in dat geval de situatie zou voordoen dat de begunstigde (mede door andere oorzaken) minder dan 50% van de pensioenrechten ontvangt, dan is Nederland op grond van het Unierecht aansprakelijk voor de schade. Dat betreft echter alleen de schade veroorzaakt door de insolventie van de werkgever, in dit geval het niet nakomen van de bijbetalingsverplichting door de werkgever ervan uitgaande dat alle premies door werkgever en UWV betaald zijn. In het geval een werkgever die aangesloten is bij een bedrijfstakpensioenfonds failliet is maar alle pensioenpremies voor zijn werknemers zijn betaald (door hemzelf plus het UWV), dan is de schade die direct veroorzaakt wordt door de insolventie dus nul. Het Hogan-arrest gaat zodoende naar de interpretatie van het kabinet niet zo ver dat «de Nederlandse staat als gevolg van Richtlijn 2008/94 (de insolventie richtlijn) voor honderden miljarden garant staat, zoals de CDA-fractie stelt. Om die reden is een dergelijke garantieverplichting ook niet opgenomen in het genoemde overzicht van garantstellingen.

Met de rekenrente wordt berekend hoeveel vermogen pensioenfondsen nu moeten aanhouden om in de toekomst voldoende te kunnen uitkeren. De rekenrente is dus een middel om te bepalen hoeveel iets wat in de toekomst moet worden uitgekeerd, nu waard is. De rekenrente die wordt gehanteerd hangt af van de aard van de verplichtingen. Bij de uitkeringsovereenkomst moeten de verplichtingen worden gewaardeerd aan de hand van de risicovrije rente. De reden hiervoor is het karakter van deze pensioenregelingen, op grond waarvan werknemers nominale aanspraken opbouwen met een hoge mate van zekerheid.

De leden van de 50PLUS-fractie vragen naar het opnemen van heldere definities voor grensoverschrijdende activiteiten en sociaal en arbeidsrecht in de IORP-richtlijn.

Een van de doelstellingen van de herziening van de IORP-richtlijn is de procedures voor grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen verhelderen. Met de herziening van de richtlijn is daarom ook een definitie toegevoegd voor grensoverschrijdende activiteiten (artikel 6, onder qa, van de herziene richtlijn). Het moet gaan om de uitvoering van een pensioenregeling waarbij de relatie tussen de bijdragende onderneming en de betrokken deelnemers of pensioengerechtigden valt onder het sociaal en arbeidsrecht van een andere lidstaat dan waarin het pensioenfonds gevestigd is. Er is geen definitie opgenomen voor sociaal en arbeidsrecht in de richtlijn. Wel is in de Nederlandse wetgeving vastgelegd welke artikelen van de Pensioenwet in ieder geval sociaal en arbeidsrecht bevatten op het terrein van de pensioenen (artikel 2, elfde lid, van de Pensioenwet).


X Noot
1

Met uitzondering van het ABP dat niet meer verplicht kon worden een deel van de staatobligaties op te kopen.

X Noot
2

Input by KPS on call for advice bij EIOPA for the review of IORP II» – KPS stydy group «international pensions», october 11, 2011.

X Noot
3

In lijn hiermee zullen ook de relevante bepalingen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling worden aangepast.

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld de factsheet (http://www.toezicht.dnb.nl/2/50-228852.jsp) en de Q&A’s (http://www.toezicht.dnb.nl/3/50-228854.jsp) die DNB hierover heeft opgesteld.

X Noot
5

Artikel 31, onderdeel c, van Verordening (EU) 2010/1094.

X Noot
6

Kamerstuk 32 043, nr. 187.

Naar boven