33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Nr. 8 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 december 2014

Naar aanleiding van de met uw Kamer gemaakte afspraken (Kamerstuk 33 931, nr. 5), zend ik u hierbij, mede namens de Minister van Financiën, de tweede voortgangsrapportage over de onderhandelingen over de herziening van de EU-Richtlijn betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (IORP-richtlijn).

In de brief van 17 oktober (Kamerstuk 33 931, nr. 7) is aangegeven dat het voorstel, ondanks enkele stappen in de goede richting, behoorlijk wat knelpunten bevatte op voor Nederland belangrijke onderdelen.

Sindsdien zijn de onderhandelingen voortgezet en eind vorige week onverwacht in een stroomversnelling geraakt. Op basis van de onderhandelingen ziet het voorzitterschap nu de mogelijkheid om tot een akkoord op hoofdlijnen te komen in Coreper van 10 december. Indien een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten zich achter een raadscompromis kan scharen, zal vervolgens het Europees parlement zich over dit voorstel gaan buigen. In de bijlagen bij deze brief vindt u het compromisvoorstel van het voorzitterschap en de begeleidende brief over de stand van de onderhandelingen1.

Uw Kamer heeft mij met een duidelijke opdracht op pad gestuurd. Zo waren er zorgen over de gedetailleerde en uniforme bepalingen over de pensioencommunicatie, de ruime en gedetailleerde gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie en de Europese toezichthouder EIOPA, de gedetailleerdheid van de bepalingen over de governance en de mogelijke gevolgen hiervan voor pensioenfondsen, werkgevers en deelnemers. Ook heeft uw Kamer in een motie (Kamerstuk 21501–20, nr. 876) opgeroepen om zich er voor in te zetten dat de Europese Commissie de pensioenstelsels van individuele lidstaten ongemoeid laat en in een motie (Kamerstuk 33 931, nr. 1) opgeroepen om niet in te stemmen met de gedelegeerde regelgeving in dit voorstel.

Bij de onderhandelingen heeft het voorzitterschap op alle Nederlandse eisen substantiële concessies gedaan. Daarmee is in de afgelopen weken in zeer grote mate aan de gedeelde zorgen van het kabinet en de Tweede Kamer tegemoet gekomen. Het kabinet is dan ook positief over het huidige voorstel. Tijdens de onderhandelingen is er tevens intensief contact geweest met de Nederlandse pensioensector. Ook de sector geeft aan dat de grote knelpunten voor de

Nederlandse pensioenfondsen zijn weggenomen. Hieronder wordt per onderwerp uiteengezet hoe aan de Nederlandse bezwaren is tegemoet gekomen.

Voorgestelde aanpassingen met betrekking tot de Nederlandse bezwaren

Gedelegeerde bevoegdheden

In het oorspronkelijke voorstel stonden op verschillende punten gedelegeerde bevoegdheden voor de Europese Commissie om, eventueel met behulp van de Europese toezichthouder EIOPA, nadere regels uit te werken zonder dat de Raad of het Europees parlement hierover kon onderhandelen. Het ging om gedelegeerde bevoegdheden bij risico-evaluatie, een uniform informatiedocument genaamd het Pension Benefit Statement (PBS) en het beloningsbeleid. Op aandringen van Nederland en enkele andere lidstaten zijn al deze gedelegeerde bevoegdheden uit het voorstel verwijderd.

Informatiebepalingen

Het oorspronkelijke voorstel zou gevolgen hebben gehad voor het wetsvoorstel pensioencommunicatie. Zo stonden er gedetailleerde regels in over hoe één Europees document, het Pension Benefit Statement (PBS), met informatie eruit kon zien. Het ging daarbij om details hoe een dergelijk document eruit zou moeten komen te zien zoals de lengte en het lettertype maar ook wat er in zou moeten komen te staan was niet in lijn met de manier van gelaagd communiceren zoals opgenomen in het wetsvoorstel pensioencommunicatie. Nederland heeft in de onderhandelingen sterk ingezet op het verminderen van het detailniveau en meer flexibiliteit in hoe en wat er gecommuniceerd wordt.

De informatiebepalingen hebben op basis van het huidige voorstel geen gevolgen meer voor het Nederlandse wetsvoorstel pensioencommunicatie. Er is in het huidige voorstel namelijk sprake van een meer principiële benadering bij de vormgeving van het PBS, waarbij het detailniveau van regels aanzienlijk is teruggebracht. Zoals al in de vorige voortgangsrapportage is aangegeven, is er ook geen sprake meer van één uniform format voor de PBS omdat de gedelegeerde handeling op dit punt is geschrapt. Lidstaten kunnen dus zelf bepalen hoe het PBS eruit komt te zien en hoe het wordt verstrekt (mag ook via een website). Wel zijn er regels opgesteld welke informatie er minimaal verstrekt moet worden in het PBS. Deze informatie komt echter overeen met de informatie die Nederland ook in het UPO heeft staan. Daarbij is er ook de mogelijkheid gelaagd te communiceren; zo kan in het UPO verwezen worden naar projecties van pensioenuitkeringen in het Pensioenregister.

Governance

Het oorspronkelijke voorstel bevatte voor Nederland drie zorgpunten bij de regels over governance: er waren gedelegeerde bevoegdheden op het gebied van risico-evaluatie en beloningsbeleid en voor DC-regelingen zou het verplicht worden om een bewaarder in te stellen. Daarnaast was in algemene zin het detailniveau een aandachtspunt.

Zoals hierboven aangegeven zijn de gedelegeerde bevoegdheden in de richtlijn geschrapt. Vooral voor risico-evaluatie is dit van belang omdat zo wordt voorkomen dat regels voor risico-evaluatie een opmaat vormen voor kwantitatieve eisen voor de solvabiliteit van pensioenfondsen. Voor de bewaarder geldt dat we in Nederland de bescherming voor deelnemers in DC-regelingen op

een andere manier regelen, zonder de aanstelling van een bewaarder in alle gevallen te verplichten. Op het laatste moment in de onderhandelingen is het voorzitterschap tegemoet gekomen aan de wens van o.a. Nederland en het V.K.

dat de aanstelling van een bewaarder onnodige extra kosten zou opleveren. In het voorstel is opgenomen dat toezichthouders een discretionaire bevoegdheid toekomt, om een uitzondering te geven aan de verplichte aanstelling van een bewaarder mits aan de bescherming die een bewaarder biedt op een andere manier vorm wordt gegeven. Zodoende kunnen de Nederlandse toezichthouders aangeven dat een Nederlandse instelling geen bewaarder hoeft te hebben mits de vereiste bescherming op een andere manier, bijvoorbeeld op basis van de kenmerken van de huidige Nederlandse wetgeving, geregeld is. Daarnaast worden DC-pensioeninstellingen, die volledig beleggen in instellingen die onder de UCITS- of AIFMD-richtlijn vallen (waar het vereiste van een bewaarder reeds geldt), uitgezonderd van de verplichting een bewaarder aan te stellen.

Grensoverschrijdende activiteiten

De IORP-richtlijn stelt zich ten doel grensoverschrijdende activiteiten van pensioenfondsen te bevorderen en de pensioendeelnemer daarbij te beschermen.

De inzet van Nederland was er hierbij op gericht dat er, bij de overgang van een pensioenfonds naar een andere lidstaat, voldoende waarborgen zijn die de deelnemers van het fonds beschermen. In het oorspronkelijke voorstel was daarbij volgens Nederland onvoldoende aandacht voor de rol van de toezichthouder van de lidstaat waar de regeling vandaan komt. Samen met o.a. Duitsland heeft Nederland zich ingezet op een duidelijke rol van beide toezichthouders om de pensioendeelnemer voldoende te beschermen.

In het huidige voorstel is ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel explicieter opgenomen wat de taken van de verschillende toezichthouders zijn. Ter illustratie: indien een buitenlands pensioenfonds een Nederlandse pensioenregeling gaat uitvoeren, maakt het voorstel duidelijk dat de Nederlandse toezichthouder de taak heeft om de regeling te blijven toetsen aan het Nederlandse sociaal- en arbeidsrecht. Daarbij kan de Nederlandse toezichthouder ook de buitenlandse toezichthouder aanspreken. Daarnaast bevat het voorstel enkele belangrijke bepalingen ten aanzien van nieuwe grensoverschrijdende situaties, die zich voordoen bij de beslissing over grensoverschrijdende waardeoverdracht. Er was breed draagvlak onder lidstaten om zowel de toezichthouder van de overdragende pensioeninstelling, als de toezichthouder van de ontvangende pensioeninstelling toestemming te laten geven voor de grensoverschrijdende waardeoverdracht. Daarbij moeten de toezichthouders de belangen van de deelnemers expliciet in acht nemen, inclusief de belangen van deelnemers die achterblijven in het (Nederlandse) pensioenfonds bij een eventuele partiële grensoverschrijdende waardeoverdracht naar het buitenland. Op deze manier komt het belang van de deelnemer bij grensoverschrijdende waardeoverdracht meer expliciet naar voren. Dit instemmingvereiste van beide toezichthouders komt in aanvulling op de in de richtlijn gecreëerde mogelijkheid voor sociale partners of ondernemingsraden (vertegenwoordigers van deelnemers) om in te stemmen met de grensoverschrijdende waardeoverdracht.

Consequenties van het huidige voorstel voor het Nederlandse pensioenstelsel

Het nu voorliggende voorstel sluit in grote mate aan bij het Nederlandse stelsel. Het voorstel bevat vooral algemene regels waarbij het aan de lidstaten zelf is om daar nadere invulling aan te geven. Zo zijn er bijvoorbeeld nadere governance-bepalingen toegevoegd aan de huidige richtlijn die minimumeisen stellen t.a.v. de

inrichting van het pensioenfondsbestuur, het hebben van functies zoals interne controle en audit en het beloningsbeleid. Deze governance-bepalingen sluiten aan bij de Nederlandse praktijk. Ook op het gebied van informatievoorziening stroken de voorgestelde regels in het huidige voorstel, na de genoemde aanpassingen, met hoe we de informatievoorziening in Nederland willen gaan vormgeven, eventuele kleine technische aanpassingen daargelaten.

Concluderend kan worden gesteld dat onder het Italiaanse voorzitterschap op snelle wijze op voor Nederland belangrijke punten tot een goed compromis is gekomen. Zoals gezegd sluit het nu voorliggende voorstel aan bij het Nederlandse stelsel, terwijl het voorstel voor lidstaten met minder ver ontwikkelde tweedepijler pensioenstelsels een bijdrage kan leveren voor een meer toekomstbestendige inrichting van de oudedagsvoorzieningen, hetgeen de financiële stabiliteit in Europa als geheel ten goede komt. In het huidige voorstel is aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet gekomen en aan de moties invulling gegeven.

Het voorstel bevat een bepaling om de richtlijn pas 6 jaar na de inwerkingtreding opnieuw te evalueren. Met een akkoord op het huidige voorstel zijn daarmee meer ingrijpende voorstellen vanuit Europa op het terrein van aanvullende pensioenen naar verwachting van het kabinet voorlopig niet aan de orde.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven