33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Nr. 9 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 januari 2015

Tijdens het VAO in uw Kamer van 9 december 2014 (Handelingen II 2014/15, nr. 34, item 9) heb ik uw Kamer toegezegd u te informeren omtrent de verdere voortgang van de behandeling van het voorstel tot herziening van de IORP-richtlijn en de mogelijkheden die uw Kamer heeft om daarop invloed uit te oefenen. Op verzoek van uw Kamer stuur ik hierbij, mede namens de Minister van Financiën, deze nadere informatie voor het AO pensioenonderwerpen van 28 januari a.s. Van de gelegenheid maak ik tevens gebruik om, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, te reageren gaan op de motie Omtzigt (Kamerstuk 33 931, nr. 3) over de effecten van het verhuizen van pensioenfondsen naar een andere lidstaat met betrekking tot de belastingclaim en het Hogan-arrest.

Voortgang herziening IORP-richtlijn

Met betrekking tot de Nederlandse inzet rond IORP is een onderhandelingsmandaat opgesteld naar aanleiding van hetgeen werd afgesproken met uw Kamer bij het AO van 26 april 2014 (Kamerstuk 32 043, nr. 217). Vervolgens werd in de raadswerkgroepen die eind 2014 plaatsvonden een compromis bereikt onder het Italiaanse voorzitterschap. Over de inhoud van dat compromis en hoe dit zich verhoudt tot het oorspronkelijke voorstel heb ik u op 4 december geïnformeerd (Kamerstuk 33 931, nr. 8). Op 9 december heb ik dit met uw Kamer besproken. Bij die gelegenheid heb ik toegezegd u te zullen informeren over de uitkomst van de onderhandelingen in het Europees parlement en, vervolgens voordat de Raad er uit eindelijk over beslist, weer terug te komen in de Tweede Kamer. Op 10 december 2014 is Coreper akkoord gegaan met een zogenaamde general approach ten aanzien van het richtlijnvoorstel.

Inmiddels is naast de Raad ook het Europese parlement (EP) gestart met de positiebepaling ten opzichte van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. Als eerste stap in de behandeling van het voorstel door het EP, is bepaald dat de Commissie Economische en monetaire zaken (ECON) binnen het parlement de leidende commissie zal zijn. De heer Brian Hayes (Ierland/EVP) is tot rapporteur benoemd voor ECON. Als schaduwrapporteurs binnen de commissie zijn aangewezen de Nederlanders Bas Eickhout (Groenen), Paul Tang (S&D), en Sophie in ’t Veld (ALDE). De behandeling in ECON wordt voorafgegaan door behandeling in twee medebetrokken commissies van het EP, de Commissie Werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL) en de Commissie Rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM). Beide commissies zullen een opinie voorbereiden. Rapporteur voor EMPL is de heer Jeroen Lenaers (Nederland/EVP). Voor FEMM is de rapporteur Sirpa Pietikainen (Finland/EVP). De planning van de commissies EMPL en FEMM is om begin mei 2015 de adviezen over het richtlijnvoorstel af te ronden. Deze adviezen zullen ter kennisneming achter het verslag van ECON worden toegevoegd. ECON verwacht klaar te zijn in het najaar van 2015.

Nadat het EP zijn uiteindelijke standpunt heeft bepaald kunnen de trilogen tussen het Europees parlement, de Europese Commissie en de Raad worden gestart. Op basis van de hierboven beschreven planning zal de triloog dus waarschijnlijk starten in het laatste deel van het Luxemburgse Voorzitterschap (laatste halfjaar 2015) of aan het begin van het Nederlands Voorzitterschap (eerste halfjaar 2016).

Voordat de triloog een aanvang neemt vindt een voorbereidende meeting plaats waarbij de lidstaten de gelegenheid hebben hun oordeel te vellen over het voorstel van het EP. Op basis daarvan krijgt het voorzitterschap het mandaat om in overleg te treden met de Europese Commissie en het EP. Startmandaat is de eerder overeengekomen general approach. Daarbij zal tijdens de triloog gepoogd worden de verschillende versies van het voorstel (het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, de general approach van de Raad en het dan voorliggende EP-voorstel) met elkaar in overeenstemming te bereiken. Namens het EP is de voorzitter van ECON aanwezig, de rapporteur en de schaduwrapporteurs. In onderling overleg kunnen ook de rapporteurs van EMPL en FEMM deelnemen.

Het voorzitterschap geeft een terugkoppeling van de gevoerde gesprekken in Coreper en/of in de Raadswerkgroep en komt – indien nodig – met een voorstel voor een aangepast onderhandelingsmandaat. Als uiteindelijk in de triloog tussen partijen overeenstemming wordt bereikt, zal het voorstel ter behandeling worden voorgelegd aan Coreper of de ECOFIN-raad. Besluitvorming over het voorstel zal plaatsvinden bij gekwalificeerde meerderheid. Vanwege het streven naar consensus en het feit dat er maar een beperkt aantal lidstaten is met grote tweedepijlerpensioenstelsels, is de verwachting dat de opvatting van deze groep landen (waaronder Nederland) zwaar wordt meegewogen.

Zoals uit deze schets van een mogelijke procedure moge blijken is er in dit proces op een tweetal momenten voor uw Kamer de gelegenheid haar opvatting over het richtlijnvoorstel kenbaar te maken. De eerste keer is dat bij het begin van de trilogen, wanneer het Nederlandse oordeel over het door het EP aangepaste richtlijnvoorstel wordt opgesteld. Een tweede moment is na afloop van de triloog, voorafgaand aan het moment waarop het in de triloog aangepaste voorstel in Coreper of de ECOFIN-raad behandeld gaat worden. Dat is het moment waarop bezien kan worden op de Nederlandse inzet in de triloog voldoende tot zijn recht is gekomen. Ik zal uw Kamer voor deze twee momenten tijdig informeren over de stand van zaken op dat moment.

Overigens zal de inbreng van Nederland vanzelfsprekend niet beperkt blijven tot de formele gelegenheden daartoe. Gedurende het proces kunnen technische of beleidsmatige punten opkomen waarover informeel overleg met de lidstaten plaats kan hebben. Waar nodig zal ook contact worden gezocht met de relevante vertegenwoordigers in de EP-commissies. Ik zal mij actief blijven inzetten om lopende het gehele proces het Nederlandse standpunt onder de aandacht van de onderhandelingspartners te brengen. Indien er tussentijdse ontwikkelingen plaatsvinden zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.

Motie Omtzigt effecten uitvoering Nederlandse pensioenregeling in het buitenland

De heer Omtzigt (CDA) heeft gevraagd naar de mogelijke effecten van het verhuizen van pensioenfondsen naar een andere lidstaat met betrekking tot de belastingclaim en het Hogan-arrest (Kamerstuk 33 931, nr. 3).

In een eerdere brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2013 (Kamerstuk 32 043, nr. 187) is reeds een analyse gemaakt van de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-398/11 (Hogan-arrest). Deze brief concludeert dat voor Nederland het arrest geen directe gevolgen heeft en aanvullende maatregelen niet noodzakelijk zijn. In het geval dat een Nederlandse pensioenregeling grensoverschrijdend wordt uitgevoerd, is het prudentiële kader van het land waar de regeling wordt uitgevoerd van toepassing. Aangezien Nederland geen mogelijkheden heeft om daarop in te grijpen ligt het niet in de rede dat de Nederlandse Staat aansprakelijk kan worden gesteld in het geval dat de werknemers in kwestie niet meer dan 49% ontvangen van de waarde van de door hen opgebouwde rechten op pensioenuitkeringen.

In de motie wordt eveneens verzocht om een appreciatie te geven van de effecten van het verhuizen van pensioenfondsen op de mogelijkheid om de uitgestelde belastingclaim te innen. Een in Nederland gevestigd pensioenfonds dat verhuist naar een andere lidstaat van de EU/EER en vervolgens in die lidstaat is gevestigd, kan kwalificeren als een toegelaten aanbieder in Nederland. Hieraan worden wel bepaalde voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 19a, eerste lid, onder f, van de Wet op de loonbelasting 1964. De voorwaarden dienen er toe de inning van de uitgestelde belastingclaim te waarborgen. Zo moet het pensioenfonds zich ertoe verplichten informatie te verstrekken aan de (inspecteur van de) Belastingdienst over de afwikkeling van de pensioenregelingen die bij het fonds zijn afgesloten. Ook dient een overeenkomst te worden gesloten met (de ontvanger van) de Belastingdienst, waarin aansprakelijkheid wordt aanvaard voor de belasting die verschuldigd wordt als handelingen met het pensioen worden verricht die niet overeenstemmen met het pensioenkarakter. Deze voorwaarden zijn overigens niet zwaarder dan de voorwaarden die aan een in Nederland gevestigd pensioenfonds worden gesteld. Naar de mening van het kabinet zijn er met de te stellen voorwaarden voldoende mogelijkheden om de uitgestelde belastingclaim te innen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven