33 930 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2013

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken over het Jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken 2013, onderdeel Economie en Innovatie (Kamerstuk 33 930 XIII, nr. 1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

1

In hoeverre kijkt u naar de effectiviteit en doelmatigheid van de subsidies die het ministerie van Economische Zaken heeft verstrekt?

Voor invoering van een subsidieregeling zorgt toepassing van het Integraal Afwegingskader (IAK) via vraag 6 («Wat is het beste instrument?») dat een inschatting gemaakt wordt van de doelmatigheid en uitvoerbaarheid.

De subsidieregelingen worden daarnaast periodiek geëvalueerd om ook achteraf te toetsen op effectiviteit en efficiëntie. Door de in 2012 ingevoerde horizonbepaling voor subsidies (Kamerstuk 33 034, nr.8) komt een subsidie automatisch na vijf jaar te vervallen. In overleg met uw Kamer kan een subsidie desgewenst worden voortgezet, mede gebaseerd op de resultaten van de uitgevoerde evaluatie. In de bijlage bij de begroting en jaarverslag wordt een overzicht van evaluaties en beleidsdoorlichtingen opgenomen, inclusief de vindplaats van reeds afgeronde en aan de Kamer aangeboden evaluaties.

De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek stelt (rijksbreed) eisen aan de kwaliteit van onderzoeken. Per evaluatie wordt gekozen voor een onderzoeksmethodologie die inzicht geeft in de effectiviteit van het beleid. Dat is maatwerk en er is geen standaardmethodologie die bij alle beleidsinstrumenten toepasbaar is. Ter verdere verbetering van de meting van de economische effecten van de instrumenten van het bedrijfslevenbeleid heeft de commissie Theeuwes in 2012 het rapport «Durf te meten» opgesteld. In dit rapport adviseert de commissie het departement over evaluatieontwerpen die kunnen worden toegepast om de effecten van beleidsinstrumenten in beeld te brengen. In navolging van mijn toezegging om te verkennen hoe de adviezen en aanbevelingen van de commissie Theeuwes buiten het terrein van het bedrijvenbeleid kunnen worden toegepast is in 2013 binnen EZ een Beleidskwaliteit en -evaluatiecommissie ingesteld die departementsbreed zal toezien op kwaliteitsborging, kennisdeling en kennisopbouw op het gebied van beleidskwaliteit, monitoring en evaluaties.

2

In hoeverre kijkt u naar de fraudegevoeligheid van subsidies en andere regelingen binnen het ministerie van Economische Zaken?

Zie antwoord vraag 3.

3

Wat doet u om fraude met subsidies en regelingen van het ministerie van Economische Zaken te bestrijden?

Voor elke ontwerpregeling worden de risico’s van misbruik (rechtmatigheid en daarmee fraudegevoeligheid) beoordeeld. Deze analyse voorziet in een identificatie van de risico’s en de formulering van bijbehorende maatregelen ter afdichting daarvan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande Rijksbrede leidraad voor het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik bij subsidies van het ministerie van Financiën.

De minister van V&J heeft in een brief aan de Tweede Kamer (20 december 2013, Kamerstuk 17 050/29 911, nr. 450) aangeven dat het bestaande beleid in lijn met de Rijksbrede aanpak van Fraude op doeltreffendheid wordt beoordeeld. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Afhankelijk van de uikomsten worden aanpassingen in het beleid doorgevoerd.

Daarnaast worden controles toegepast op de beoordeling van de rechtmatigheid van subsidiebetalingen. Deze controles voorzien in steekproeven met het opvragen van bewijsstukken en/of bedrijfsbezoeken. Aanvullend wordt voorlichting aan belanghebbenden gegeven. Indien onregelmatigheden worden geconstateerd wordt onderzocht wat daarvan de oorzaak is en wordt de betaling, verhoogd met wettelijke rente, teruggevorderd. Als er sprake is van vermoedens van fraude wordt aangifte gedaan bij het OM.

4

In hoeverre kunt u aantonen dat in de huidige risicoanalyse de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidies die het ministerie van Economische Zaken verstrekt, inzichtelijk is?

Binnen EZ bestaat een standaardprocedure om ervoor te zorgen dat voor nieuwe en significant gewijzigde regelingen een afdoende risicoanalyse wordt opgesteld. Deze risicoanalyse bepaalt de te nemen maatregelen en wordt gedocumenteerd. Deze voldoet aan de in de «Aanwijzing voor subsidie verstrekking van het ministerie van Financiën» genoemde aspecten. Hierin wordt naast rechtmatigheid ook aandacht besteed aan doelmatigheid en doeltreffendheid. In 2013 heeft een analyse plaatsgevonden voor welke regelingen nog aanpassingen noodzakelijk zijn.

5

Kunt u vertellen of er fraude is geconstateerd bij een van de uitvoerende diensten die onder het ministerie van Economische Zaken vallen?

RVO.nl heeft vermoedens van fraude bij subsidiegerechtigden geconstateerd. Hiervan is aangifte gedaan bij het OM. Verder onderzoek van het OM moet uitwijzen of daadwerkelijk sprake is van strafbare feiten.

6

Wat is de gemiddelde inhuurtermijn van extern personeel dat onder het ministerie van Economische Zaken valt? Wat is de maximum inhuurtermijn? Kunt u dit uitzetten in een diagram? Wat is de ratio tussen de kosten van inhuur en het aantal ingehuurde en wat is de ratio tussen de kosten van regulier personeel en het aantal fte's?

Externe inhuur kan in verschillende vormen en met een verschillende gemiddelde inzet plaatsvinden. De verschillende vormen van inhuur die zich kunnen voordoen zijn:

  • Inhuur voor opdrachten; deze worden begrensd door het aantal te declareren uren per opdracht vooraf vast te leggen.

  • Inhuur van uitzendkrachten; de gemiddelde inhuurtermijn bij uitzendkrachten is 18 weken.

  • Inhuur op basis van payrolling; de gemiddelde inhuurtermijn bij payrolling is 45 weken. Bij payrolling wordt de werving en selectie verricht door de inlenende organisatie, het juridische werkgeverschap ligt echter bij de opdrachtnemende organisatie, de uitzendorganisatie.

Bij de inhuur van uitzendkrachten en inhuur op basis van payrolling is er geen maximale inhuurtermijn. De uitzendbranche kent het zgn. fase systeem. Na 3,5 jaar bereikt de flexkracht de fase waarbij verdere inzet van een flexkracht betekent dat de flexkracht bij het uitzendbureau of bij de inlener in vaste dienst moet worden genomen.

Volgens de rijksbrede afspraken vindt het monitoren en registreren van de uitgaven voor inkoop van ingehuurde adviseurs (opdrachten) en tijdelijk personeel (uitzendkrachten en payroll) plaats in euro’s. Dit overzicht is weergegeven op pagina 201 van het jaarverslag. Hieraan is een tweetal rijksbrede comply-or-explain normen gekoppeld, waar EZ ook over rapporteert in het jaarverslag en in beide gevallen aan voldoet:

  • 1. De inhuur van externen buiten mantelcontracten om blijft onder het uurtarief van € 225 exclusief BTW buiten mantelcontracten. Hier heeft EZ in 2013 in alle gevallen aan voldaan

  • 2. De externe inhuur uitgedrukt als percentage van de totale personeelsuitgaven dient in het kader van de motie Roemer, lager dan 10% te zijn. Hieraan heeft EZ in 2013 voldaan.

Gezien genoemde rijksbrede afspraken over het monitoren en registreren van externe inhuur, wordt het aantal ingehuurde externen niet geregistreerd. De gevraagde ratio tussen kosten inhuur en aantal ingehuurde kan derhalve niet gegeven worden. De ratio tussen de kosten van regulier personeel en het aantal fte’s wordt weergeven in het overzicht van de kosten per schaal in het ARAR (Algemeen Rijksambtenarenreglement).

7

Is het waar dat er nog een juridische procedure loopt over het bedrag dat het Agentschap Telecom heeft ontvangen voor de radiofrequenties? Zo ja, kan dit bedrag dan later nog naar beneden bijgesteld worden?

Het is juist er op dit moment nog twee hoger beroepszaken bij het College voor Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) aanhangig zijn. In beide zaken maken marktpartijen bezwaar tegen de hoogte van de eenmalige vergoeding die voor het gebruik van de vergunning betaald dient te worden. De hoogte van deze vergoeding is gebaseerd op het door SEO Economisch Onderzoek uitgevoerde onderzoek naar de hoogte van de waarde van de vergunningen voor commerciële radio. In eerdere rechtszaken over de uitkomsten van dit onderzoek is de Staat in het gelijk gesteld. Er is derhalve nu geen aanleiding om aan een positieve uitkomst van de hoger beroepszaak te twijfelen. Mocht bij één of beide zaken de Staat desondanks toch in het ongelijk worden gesteld, dan kan het zijn dat het eenmalig bedrag naar beneden moet worden bijgesteld.

8

Wat vindt u van het idee om in het volgende jaarverslag een overzicht op te nemen van het websitebezoek van de in 2014 gelanceerde website www.ondernemersplein.nl?

Er zijn meerdere indicatoren op basis waarvan het succes van ondernemersplein.nl wordt gemeten, zoals klanttevredenheid en het aantal aangesloten overheden. Het bezoekersaantal is daarbij ook een belangrijke indicator. EZ zal hierover volgend jaar rapporteren in het jaarverslag.

9

Hoe gaat u voor een eenduidige en meetbare definitie van innovatie zorgen?

In de bestuurlijke reactie op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven dat ik zorg zal dragen voor een eenduidig begrippenkader voor innovatie. Dit houdt in dat in de toelichting bij de verschillende maatregelen verduidelijkt kan worden of de maatregelen gericht zijn op het innovatievermogen van Nederland, waarbij innovatie het primaire doel is van de maatregel of dat de maatregel een ander beleidsdoel nastreeft en innovatie het middel is. Voorts kan aangesloten worden bij de gangbare definitie van innovatie die het CBS hanteert door te duiden of sprake is van het stimuleren van technologische (nieuwe of vernieuwde producten, diensten of productieprocessen) of niet-technologische innovatie (nieuwe vormen van organisatieprocessen binnen of tussen organisaties).

10

Wat zijn tot nu toe de ervaringen met de op 1 januari 2014 opgerichte Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Is de fusie inmiddels volledig afgerond?

De fusie van Agentschap NL en Dienst Regelingen is eind december 2013 volledig afgerond. De instelling van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is daarmee per 1 januari 2014 een feit en de openingsbalans is inmiddels opgenomen in de 1e suppletoire EZ-begroting 2014. RVO is nu bijna een half jaar in bedrijf. Via klanttevredenheidsonderzoeken zal periodiek worden gevolgd hoe de dienstverlening door de klant wordt ervaren. Hierover wordt in de agentschapsparagraaf van het EZ-jaarverslag en de EZ-begroting gerapporteerd.

11

Hoeveel garantiestellingen voor scheepsbouw zijn er in 2013 aangevraagd? Hoeveel onderzoeken naar staatssteun hebben plaatsgevonden naar aanleiding van die aanvragen?

In 2013 zijn er voor zes schepen aanvragen voor garantstelling ingediend met een totale vraag voor garantstelling van € 44 miljoen. Er hebben naar aanleiding van deze aanvragen geen onderzoeken naar staatssteun plaatsgevonden.

12

Hoe verloopt de afwikkeling van de Emissions Trading Scheme (ETS)-garantie voor Aldel?

De subsidie aanvraag door Aldel voor de subsidieregeling indirecte emissiekosten ETS is afgewezen, omdat het bedrijf op het moment van de aanvraag al failliet was.

13

Wat zijn de ervaringen tot nu toe met de in 2013 in werking getreden Aanbestedingswet? Hoe heeft TenderNed tot nu toe gefunctioneerd? Wat zijn de ervaringen met de inschrijfmodule? Ervaren de ondernemers een verminderde lastendruk?

De Aanbestedingswet is op 1 april 2013 in werking getreden. Op basis van de evaluatiebepaling in de Aanbestedingswet moet deze binnen 2 jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Die evaluatie zal derhalve de komende periode plaatsvinden. Het is nu nog te vroeg om te beoordelen wat de effecten van de wet zijn. De onderzoeken naar de effecten van de wet zullen deze zomer van start gaan. De lastenontwikkeling voor zowel ondernemers als aanbestedende diensten en de wettelijke bepalingen ten aanzien van TenderNed zijn daar onderdeel van. In het voorjaar van 2015 zullen de resultaten hiervan aan uw Kamer worden gerapporteerd.

Alle overheden kunnen sinds november 2011 hun aanbestedingen publiceren op TenderNed. Vanaf september 2012 ondersteunt TenderNed het volledige aanbestedingsproces digitaal. Medio mei 2014 waren er 62.000 gebruikers en er komen iedere week ongeveer 500 gebruikers bij. TenderNed is ISO 27001 gecertificeerd en heeft de NAF-architectuurprijs 2013 van het Nederlands Architectuur Forum voor de digitale wereld gewonnen. De website van TederNed voldoet aan de Webrichtlijnen van de Nederlandse overheid, die erop zijn gericht de kwaliteit en toegankelijkheid van webinterfaces te waarborgen. Digitaal inschrijven kan zowel voor aanbestedende diensten als voor ondernemers voordelen opleveren, zoals het gebruik van het digitaal bedrijfsdossier. Authentieke bewijsstukken die in het digitaal bedrijfsdossier zijn opgeslagen hoeven niet steeds opnieuw geüpload te worden. In het eerste jaar na inwerkingtreding van de Aanbestedingswet verliepen 1.900 aanbestedingen digitaal via TenderNed (800 openbaar / 1.100 onderhands) en waren er 9.200 digitale aanmeldingen en inschrijvingen op aanbestedingen door ondernemingen.

14

Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de uitrol van het 4G-netwerk? Hoe staat het met de eerder toegezegde inventarisatie van de landelijke dekking van de mobiele netwerken?

Zoals ik u bij het algemeen overleg telecommunicatie van 30 januari 2014 (Kamerstuk 24 095, nr. 365) en het voortgezet algemeen overleg op 12 februari 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 53, item 5) heb toegezegd, informeer ik u voor het kerstreces over de uitrol van breedband in de buitengebieden en hoe mobiel breedband via 4G een oplossing biedt in die gebieden waar geen snel internet beschikbaar is1. Op dit moment wordt het onderzoek aanbesteed.

Afgaande op gegevens van de operators is de stand van zaken met betrekking tot de uitrol van 4G in Nederland als volgt:

Op http://www.4gdekking.nl/ kan de 4G dekking van KPN, Vodafone, T-Mobile en Tele2 worden vergeleken.

Overigens heb ik ook een onderzoek toegezegd naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 in Nederland2. Ook dit wordt nu aanbesteed. De uitkomsten hiervan zullen in het najaar met uw Kamer worden gedeeld.

15

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de marktanalyses en het onderzoek naar de aanwezigheid van aanmerkelijke marktmacht in de postmarkt?

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) beschikt per 1 januari 2014 over de bevoegdheid om aan een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht specifieke verplichtingen op te leggen, opdat potentiële mededingingsproblemen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Naar aanleiding van een consultatie van de sector begin dit jaar heeft de ACM besloten een nadere analyse uit te voeren naar de markt voor het vervoer van ongesorteerd aangeleverde post. Momenteel onderzoekt de ACM of op dit marktsegment sprake is van aanmerkelijke marktmacht en, zo ja, of het nodig en proportioneel is om verplichtingen op te leggen. Ik begrijp van de ACM dat zij ernaar streeft haar analyse dit jaar te hebben afgerond.

16

Hoeveel luisteraars telt de digitale radio op dit moment? Wanneer zal de digitale radio worden afgeschakeld? Betekent dit dat de analoge radio’s niet meer zullen werken? Zullen de eigenaren van de analoge radio’s daarvoor gecompenseerd worden?

Digitale etherradio via de DAB+ techniek staat pas aan het begin van haar ontwikkeling in Nederland. Zoals in het EZ-jaarverslag 2013 (pagina 23) is opgenomen, blijkt uit cijfers van het CBS dat 3,9% van de huishoudens over een digitale radio beschikt. De verwachting is dat dit percentage zal oplopen als gevolg van de publiekscampagne voor digitale radio die in 2014 van start is gegaan (zie ook vraag 18).

Voor de verdere beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat u bedoelt te vragen wanneer de analoge radio wordt afgeschakeld. Eerder is aangegeven dat als in 2016 (bij de dan geplande evaluatie) blijkt dat digitale radio zoveel succes heeft dat het de analoge radio kan vervangen, er een afschakelmoment voor de analoge radio wordt vastgesteld3. Een belangrijke indicator voor dit succes is het percentage huishoudens dat over een digitale radio beschikt. Als dit in meer dan 50% van de huishoudens het geval is, ligt het in de rede om de analoge radio op termijn af te schakelen. Mocht in 2016 een dergelijk besluit genomen worden, dan zal er in ieder geval een ruime overgangsperiode zijn zodat iedereen goed in staat is, en ruim de tijd heeft, om de overstap te maken. Een dergelijk besluit zal bovendien altijd in overleg met de sector genomen worden waarbij ook ontwikkelingen in de ons omringende landen betrokken worden.

17

Kunt u aangeven wat de totale geraamde kosten zijn van de digitalisering van de radio en in hoeverre deze middels gemeenschapsgeld worden betaald?

Door de koppeling van de analoge vergunningen aan vergunningen voor digitale radio is de landelijke commerciële vergunninghouders de kans geboden om snel met digitale radio een landelijke dekking te realiseren. Zij exploiteren hiervoor samen één digitaal radionetwerk en dragen daarvoor ook gezamenlijk de kosten. De exacte kosten van dit netwerk zijn de uitkomst van onderhandelingen tussen de marktpartijen en hun netwerkoperator. In 2009 is door SEO Economische Onderzoek, in samenwerking met TNO, berekend dat de operationele kosten van een dergelijk netwerk ongeveer € 1 mln per jaar zouden kunnen bedragen. Per kanaal is dit ongeveer € 56.000 en daarmee is digitale etherradio vele malen goedkoper dan analoge FM distributie waarvoor de operationele kosten gemiddeld € 1 mln per kanaal per jaar bedragen.

De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) beschikt over een eigen netwerk voor digitale radio en draagt hiervoor zelf de kosten. Voor de kosten van het digitale radionetwerk voor de regionale publieke omroepen (dat uiterlijk in september 2015 in de lucht dient te zijn) is aanvullende financiering beschikbaar gesteld vanuit de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Omdat de aanbesteding van dit netwerk nog niet is afgerond, zijn de daadwerkelijke kosten hiervan nog niet bekend.

Tot slot biedt het Ministerie van Economische Zaken een financiële bijdrage aan de publiekscampagne voor digitale radio (zie vraag 18).

18

Hoe verloopt de publiekscampagne voor digitale radio tot nu toe?

De campagne om het Nederlandse publiek voor te lichten over digitale etherradio is in mei 2014 van start gegaan. De campagne onder de naam Digital Radio+ (zie ook: www.digitalradio.nl) is een gezamenlijk initiatief van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de landelijke commerciële radiostations en wordt ondersteund door het Ministerie van Economische Zaken. De campagne bestaat uit radio- en tv-spotjes, alsmede uit een online campagne. De campagne verloopt tot nu toe goed en de (eerste) reacties op twitter en facebook zijn positief. Het is echter nog te vroeg om hieraan definitieve conclusies te verbinden.

19

Op welke manier kan weer in beeld worden gebracht hoeveel mensen de website www.consuwijzer.nl bezoeken?

ConsuWijzer is in 2012 gestopt met het meten van bezoekersaantallen van de website www.consuwijzer.nl vanwege de wetgeving voor het gebruik van cookies. Voor het bijhouden van bezoekerstatistieken worden zogenoemde analytische cookies gebruikt. Voor deze cookies geldt op dit moment de informatieplicht en het toestemmingsvereiste van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. Een deel van de bezoekers van de website van ConsuWijzer weigert deze cookies. Meting van het aantal bezoekers dat wel de cookies accepteert geeft daarom een incompleet beeld. De aanpassing van de cookiewetgeving, die nu voor behandeling in uw Kamer (Kamerstuk 33 902) ligt, zorgt er voor dat voor analytische cookies de informatieplicht en het toestemmingsvereiste niet meer gelden. Hierbij past wel de kanttekening dat de daarmee verzamelde informatie niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt, bijvoorbeeld het opstellen individuele gebruiksprofielen.

Met de aanpassing van de cookiewetgeving is het niet meer noodzakelijk dat bezoekers van de website van ConsuWijzer toestemming moeten geven voor het plaatsen en lezen van de analytische cookies en zal het verzamelen van statistische informatie weer mogelijk worden.

20

Kunt u aangeven welke landen zijn gestegen op de lijst van kenniseconomieën van het World Economic Forum en welke ontwikkelingen en beleidskeuzes daar achter liggen?

In onderstaande tabel is weergeven welke mutaties zich in de top-25 voordeden (de volledige mondiale ranglijst staat vermeld op http://www3.weforum.org/docs/GCR2013–14/GCR_Rankings_2013–14.pdf).

The Global Competitiveness Index 2013–2014 rankings
 

GCI 2013–2014

GCI 2012–2013

Country/Economy

Rank

Score

Rank

Change

Switzerland

1

5,67

1

0

Singapore

2

5,61

2

0

Finland

3

5,54

3

0

Germany

4

5,51

6

2

United States

5

5,48

7

2

Sweden

6

5,48

4

-2

Hong Kong SAR

7

5,47

9

2

Netherlands

8

5,42

5

-3

Japan

9

5,40

10

1

United Kingdom

10

5,37

8

-2

Norway

11

5,33

15

4

Taiwan, China

12

5,29

13

1

Qatar

13

5,24

11

-2

Canada

14

5,20

14

0

Denmark

15

5,18

12

-3

Austria

16

5,15

16

0

Belgium

17

5,13

17

0

New Zealand

18

5,11

23

5

United Arab Emirates

19

5,11

24

5

Saudi Arabia

20

5,10

18

-2

Australia

21

5,09

20

-1

Luxembourg

22

5,09

22

0

France

23

5,05

21

-2

Malaysia

24

5,03

25

1

Korea, Rep.

25

5,01

19

-6

© 2013 World Economic Forum | www.weforum.org/gcr

Mutaties op de ranglijst zijn niet één op één toe te schrijven aan een enkele oorzaak, met daarachter een enkel beleidsinitiatief, aangezien de ranking is opgebouwd uit 144 indicatoren. Dit verklaart bijvoorbeeld dat een stijging van de R&D-uitgaven, als één van de indicatoren, zich niet direct vertaalt in een stijging op de ranglijst.

In een brief aan uw Kamer4 van 16 september 2013 en de meest recente Monitor Bedrijvenbeleid5 treft u een analyse van de ranglijst van het World Economic Forum en de ontwikkeling van de Nederlandse positie op deze ranglijst. Daaruit blijkt dat daling van Nederland op de ranglijst in 2013 in grote lijnen te maken heeft met twee zaken. Ten eerste viel de overall score van Nederland in 2013 lager uit dan in 2012. Naast een mindere score op het gebied van financiële markten (o.a. toegang tot financiering), viel de score ook lager uit voor de thema’s efficiëntie van de arbeidsmarkt, instituties, infrastructuur en innovatie. Binnen het thema innovatie viel met name de indicator voor beschikbaarheid van technisch geschoold personeel lager uit. Een tweede verklaring is dat drie landen in de top 10 erin slaagden hun score ten opzichte van het vorige jaar te verbeteren. Samen maakten de mindere score van Nederland en de verbeterde score van deze drie landen (Duitsland, VS, Hong Kong) dat Nederland 3 posities daalde naar de achtste plaats. Daarmee behoort Nederland net als de voorgaande zes jaar tot de top tien van de wereld.

21

Kunt u nader verklaren waarom ondanks een stijging van de research & development (R&D) uitgaven Nederland flink is gezakt op de lijst van kenniseconomieën?

Zie antwoord op vraag 20.

22

Bent u, gezien het ontbreken van een actueel totaaloverzicht en specifieke indicatoren van beschikbare innovatiesubsidies vanuit de Europese Unie en lagere overheden, bereid om de effectiviteit en de efficiëntie van subsidies en het bredere innovatiebeleid te evalueren?

Het meten van effectiviteit en efficiëntie is de taak van de publieke organisatie onder wiens verantwoordelijkheid betreffende instrumenten en daarmee gemoeide middelen vallen. Het Ministerie van Economische Zaken evalueert alleen de instrumenten en middelen die onder haar verantwoordelijkheid vallen. Daarbij wordt sinds enige tijd gebruik gemaakt van de uitgangspunten in het rapport «Durf te meten» van de Commissie Theeuwes uit 2012 (Kamerstuk 32 637, nr. 44). Uitgevoerde evaluaties over innovatie-instrumenten worden beschikbaar gesteld op de website volginnovatie.nl.

Dat de verschillende overheidslagen (EU, Rijk, decentraal) instrumenten voor het bevorderen van kennis- en innovatie hanteren, is omdat deze complementair aan elkaar zijn. Zo richt de EU zich primair op benutting van schaalvoordelen door grensoverschrijdende samenwerking, nationale overheden bevorderen nationale innovatiecondities en nationale sterktes, terwijl regionaal beleid met name aangrijpt op clusters en regionale vestigingsplaatscondities. Daarbij wordt samenhang bereikt in relatie tot Europees niveau door de inzet van het Kabinet bij de vormgeving van Europese instrumenten, met name Horizon 2020, en de aansluiting van het Nederlands innovatiebeleid daarop zoals de innovatiecontracten (zie Nederlandse oplossingen voor wereldwijde uitdagingen, Kamerstuk 32 637, nr. 90). In relatie tot de regio wordt samengewerkt op bijvoorbeeld de topsectorenaanpak en op het op elkaar aansluiten van instrumenten waardoor een transparante en toegankelijke dienstverleningsstructuur en innovatieinstrumentarium voor het mkb ontstaat.

23

Hoe wilt u, constaterende dat Nederland op de ranglijst van het World Economic Forum in de subranglijst innovatie daalde van de negende naar de tiende plaats, er voor zorgen dat er meer wetenschappelijk-technologisch personeel beschikbaar komt?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, kan de mindere score van Nederland op het thema Innovatie grotendeels verklaard worden door een lagere score op de indicator «beschikbaarheid van wetenschappelijk en technologisch personeel». Het tekort aan technische vakkrachten wordt door dit Kabinet aangepakt met het onderwijs, werkgevers, werknemers, topsectoren, Rijksoverheid en regionale overheden die samenwerken binnen het Techniekpact. Dit pact bestrijkt de gehele «pijplijn» met als uiteindelijke doel het terugdringen van het geconstateerde tekort aan technisch personeel. Het Techniekpact zet hiertoe in op drie actielijnen: «Kiezen voor techniek», «Leren in de techniek» en «Werken in de techniek». Het techniekpact omvat maatregelen zoals meer aandacht voor techniek in het basisonderwijs en 1.000 technische studiebeurzen van bedrijven in de topsectoren: met het Techniekpact wordt in de volle breedte gewerkt aan het versterken en verbeteren van Techniek in Nederland. Het Techniekpact is een meerjarige agenda en de effecten zullen zich vooral op langere termijn kenbaar maken. Bemoedigende tussenresultaten zijn tegelijkertijd al te melden:

Instroomcijfers; kiezen voor een bètatechnisch profiel en of technische opleiding:

  • wo: Voor het studiejaar 2013/14 hebben bijna 6.000 eerstejaars studenten zich ingeschreven voor een technische bacheloropleiding aan een universiteit. Dat is bijna 12% meer dan in het vorige studiejaar.

  • hbo: Het aantal eerstejaars studenten dat zich heeft ingeschreven voor een technische bacheloropleiding aan een hogeschool voor het studiejaar 2013/14 is met 7% gestegen, ten opzichte van vorig studiejaar, tot bijna 19.000 eerstejaars studenten.

  • vwo: Bijna 60% van de leerlingen in het vwo kiest in het schooljaar 2013/14 voor een bètatechnisch profiel. In schooljaar 2012/13 was dat nog 57%.

  • havo: Het aandeel leerlingen in de havo neemt over de jaren nog steeds toe; in het schooljaar 2013/14 kiest zo’n 40% voor een N-profiel. In het schooljaar 2012/13 was dat nog 37%.

  • vmbo: in het vmbo kiest circa 34% van de leerlingen in het schooljaar 2013/14 voor een technisch of snijvlakopleiding (vooral combinatie-opleidingen met techniek en ICT-opleidingen). De aandelen binnen de leerwegen verschillen.

24

Hoe verklaart u dat Nederland nog achterop loopt met investeringen in innovatie en hoe gaat u ervoor zorgen dat de R&D-uitgaven in 2020 wel 2.5% van het bruto binnenlands product (bbp) zullen zijn?

De R&D-uitgaven bedragen 2,10% van het bbp in 2012. Private R&D-investeringen ontwikkelen zich positief en bevinden zich met 1,22% van het bbp inmiddels rond het EU-gemiddelde. De investeringen van R&D in de publieke sector zijn met 0,89% van het bbp in Nederland al jaren relatief hoog, zowel ten opzichte van het EU-gemiddelde als ten opzichte van het OESO-gemiddelde.

De sectorstructuur (de verdeling van de toegevoegde waarde (bbp) over de verschillende sectoren van de Nederlandse economie (bedrijfsleven en overheid) van Nederland is een belangrijke verklaring voor de nog bescheiden positie van Nederland bij de private R&D-investeringen. R&D-intensieve sectoren in Nederland (zoals bijvoorbeeld elektrotechnische industrie, farmacie, machinebouw en de transportmiddelenindustrie) vormen momenteel een relatief klein deel van de Nederlandse economie. Dit betekent dat de private R&D-uitgaven in deze sectoren in absolute zin weliswaar zeer hoog zijn, maar dat deze uitgaven desondanks – omdat het relatief kleine sectoren, ook internationaal gezien, van de economie zijn – als percentage van de economie (bbp) relatief beperkt zijn, derhalve relatief weinig «gewicht» hebben en dus niet tot een bovengemiddelde positie ten opzichte van het OESO-gemiddelde leiden.

Uit een analyse van de OESO (Science, Technology and Industry Scoreboard 2013) blijkt echter dat Nederland, indien wordt gecorrigeerd voor de sectorstructuur (de aandelen van de sectoren berekenen voor alle landen die je vergelijkt (alle OESO-landen), vervolgens deze aandelen toepassen op alle individuele landen en die aandelen dus vermenigvuldigen met de daarwerkelijk R&D-intenstiteit per sector in elk van die landen), boven het OESO-gemiddelde scoort bij de private R&D-investeringen. Een versterking van die R&D-intensieve sectoren zou een gunstig effect hebben op de private R&D-uitgaven en daarmee op de positie van Nederland ten opzichte van het OESO-gemiddelde.

Het versterken van topsectoren, die R&D-intensief zijn, zou dus moeten helpen bij het bereiken van de hoge ambitie – R&D-uitgaven van 2,5% van het bbp in 2020 – die Nederland heeft zich in het kader van de Europa 2020-strategie heeft gesteld. Recent zien we eerste tekenen van verhoogde private R&D-uitgaven. Een goede aansluiting van R&D uitgevoerd in de publieke sector bij de behoeften van het Nederlandse bedrijfsleven geeft een verdere impuls aan die private R&D-uitgaven. Daarnaast is een goed ondernemingsklimaat een belangrijke randvoorwaarde voor meer R&D in Nederland. Het generieke bedrijvenbeleid is hierop gericht, onder andere via financiële stimulering van R&D met fiscale instrumenten als de WBSO en de RDA en Innovatiekredieten.

25

Hoe is het mogelijk dat er geen zicht is op het behalen van de doelstelling dat in 2015 meer dan 500 miljoen euro door publieke private partijen geïnvesteerd wordt in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI)?

Er is nog steeds zicht op het behalen van deze doelstelling. De ambitie is dat in TKI verband in 2015 500 mln. omgaat, waarvan 40% bestaat uit private bijdragen. In 2013 droegen bedrijven voor ruim € 200 miljoen bij aan publiek gefinancierd onderzoek binnen de TKI’s. De verwachting is dat er een stijgende lijn wordt ingezet, mede doordat de regeling op basis van ervaringen van de stakeholders wordt aangepast. Met de behaalde omvang van de private bijdrage in 2013 is de geformuleerde doelstelling om in 2015 € 500 miljoen aan privaatpubliek onderzoek binnen de TKI’s te bundelen goed mogelijk.

26

Waaruit blijkt dat u de publiek-private of privaat-private samenwerking wil stimuleren?

Het stimuleren van publiek-private en privaat-private samenwerking is een belangrijk onderdeel van het bedrijfslevenbeleid. Concreet krijgt dit vorm door het Nederlands Kennis- en Innovatiecontract 2014 – 2015 waarin bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden aangeven hoeveel zij gezamenlijk willen investeren in publiekprivate samenwerking in 2014 en 2015. Daarnaast stimuleren de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) publiek-private samenwerking binnen de negen topsectoren. Het kabinet streeft ernaar dat er in 2015 ten minste € 500 mln omgaat in de TKI’s. Verder wordt met bijvoorbeeld de regeling MKB-Innovatiestimulering Topsectoren de samenwerking tussen MKB ondernemingen onderling bevorderd.

27

Kunt u inzichtelijk maken wat naast «de positie van Nederland op het terrein van financiële markten» de andere factoren zijn waardoor Nederland is gezakt op de ranglijst van de Word Economic Forum?

Zie antwoord op vraag 20.

28

Kunt u inzichtelijk maken wat naast «de beschikbaarheid van wetenschappelijk-technologisch personeel» de andere factoren waardoor Nederland is gedaald van de negende naar de tiende plaats op de subranglijst voor innovatie?

De scores van Nederland in het World Competitiveness Report (WCR) 2013–2014 op de indicatoren die behoren tot het thema innovatie (pijler 12) staan in onderstaande tabel. Daarnaast zijn de scores voor het WCR 2012–2013 weergegeven. De scores zijn enquête-uitkomsten die konden variëren tussen 1 en 7, behalve de waarde voor octrooiaanvragen (daar zijn officiële statistieken over octrooiaanvragen en bevolkingsomvang voor gebruikt). Tussen haakjes staat vervolgens de positie van Nederland op de ranglijst voor die indicator.

Uit de tabel blijkt dat bij vijf indicatoren een daling in de positie van Nederland heeft plaatsgevonden. De grootste neerwaartse mutatie (in zowel absolute score als in positie op de ranglijst) trad op bij de indicator over de beschikbaarheid van wetenschappelijk-technisch personeel.

Tabel: Scores Nederland op indicatoren in thema Innovatie

indicator

WCR 2012–2013

waarde (positie ranglijst)

WCR 2013–2014

waarde (positie ranglijst)

Capacity for innovation

5,1 (8)

5,1 (9)

Quality of scientific research institutions

5,7 (8)

5,8 (7)

Company spending on R&D

4,7 (14)

4,6 (18)

University-industry collaboration

5,3 (10)

5,3 (12)

Government procurement of advanced tech products

4,2 (23)

4,1 (26)

Availability of scientists and engineers

4,8 (24)

4,5 (41)

PCT patents, applications per million population

203,3 (8)

184,7 (8)

29

Wat is de oorzaak dat u geen volledig overzicht heeft van de innovatie-instrumenten en uitgaven; hoe gaat u dit verbeteren?

De uitgaven en instrumenten voor innovatie die bijdragen aan het rijksbrede bedrijvenbeleid, waar de topsectorenaanpak deel van uit maakt, worden weergegeven in een tabel aan het eind van de beleidsagenda van EZ. Voor deze innovatiemiddelen heb ik een coördinerende verantwoordelijkheid.

De innovatiemiddelen van het Rijk worden sinds dit jaar op verzoek van de Staatssecretaris van OCW en de Minister van EZ inzichtelijk gemaakt door het Rathenau Instituut in het overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN). Dat overzicht is, afgezien van recente wijzigingen, compleet wat betreft de uitgaven van het Rijk (Kamerstuk 29 338, nr. 135). Europese en decentrale middelen staan niet in dit overzicht. Van de Europese investeringsmiddelen bestaat wel een totaaloverzicht dat zowel door de Europese Commissie als door RVO inzichtelijk wordt gemaakt. De resultaten van Nederland zijn opgenomen in de EZ begroting en jaarverslag en de Tweede Kamer wordt aanvullend geïnformeerd (brief Bedrijfslevenbeleid, Kamerstuk 32 637, nr. 90, 12 november 2013). Van de middelen die decentrale overheden aan innovatie besteden bestaat geen totaaloverzicht. In de bestuurlijke reactie op het verantwoordingsonderzoek van de AR heb ik aangegeven met decentrale overheden in gesprek te gaan om te bezien of en hoe inzicht hierin verbeterd kan worden.

30

Heeft het ontbreken van een overzicht van de innovatie-instrumenten en uitgaven invloed op de beheersbaarheid van financiën?

De Algemene Rekenkamer is van oordeel dat de onderzochte beleidsinformatie over het jaar 2013 deugdelijk tot stand is gekomen en voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften.

De opmerking van de AR gaat over het ontbreken van inzicht in een deel van de innovatie-uitgaven buiten de rijksoverheid; de beheersbaarheid van financiën is niet in het geding. Ten eerste zijn de innovatie-instrumenten waar ik zelf verantwoordelijk voor ben en (wat betreft zijn coördinerende verantwoordelijkheid) de middelen van andere ministeries, inzichtelijk in het financieel overzicht bedrijvenbeleid dat is opgenomen in de beleidsagenda van de EZ begroting. Over dit beleid ontvangt de Tweede Kamer dit najaar de Monitor Bedrijvenbeleid 2014.

Ten tweede worden de uitgaven van het Rijk aan innovatie, inclusief de middelen die niet gerelateerd zijn aan het bedrijvenbeleid, inzichtelijk gemaakt door het Rathenau Instituut in het overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN). Zie ook het antwoord op vraag 29.

31

Kunt u aangeven welk percentage van het totale aantal ondernemers en bedrijven in Nederland gebruik maakt van één van de innovatie-instrumenten?

In Nederland hebben 23 duizend bedrijven in 2013 gebruik gemaakt van innovatie-instrumenten. Dat is circa 1,6% van de bijna 1,4 miljoen Nederlandse bedrijven6. Maar een beperkt deel van alle bedrijven behoort tot de doelgroep van het innovatiebeleid. Zo is de doelgroep van de WBSO-regeling, het meest gebruikte innovatie-instrument, gedefinieerd als bedrijven en kennisinstellingen met eigen personeel, c.q. zelfstandigen die aan speur- en ontwikkelingswerk doen. Het doelgroepbereik van de WBSO is hoog: in 2009 maakt 85% van al deze S&O-bedrijven met meer dan 10 werkzame personen gebruik van de WBSO-regeling7.

32

Kunt u aangeven hoeveel ondernemers/bedrijven gebruik maken van meerdere innovatie-instrumenten?

In 2013 maakten 22.640 bedrijven, kennisinstellingen en zelfstandig ondernemers gebruik van de WBSO-regeling, het grootste innovatie-instrument. Hiervan maakten 16.160 bedrijven eveneens gebruik van de RDA-regeling. 435 bedrijven maakten naast de WBSO ook gebruik van één van de andere innovatie-instrumenten zoals het Innovatiekrediet, de MIT-regeling en/of Eurostars.

33

Kunt u in een tabel weergeven hoeveel een kleine startende onderneming, een ondernemer, een gemiddelde mkb’er en een gemiddeld groot bedrijf jaarlijks aan specifieke innovatie gelden ontvangen, uitgesplitst naar de verscheidene innovatie-instrumenten?

 

WBSO1 (fiscaal)

RDA (fiscaal)

Eurostars2

Innovatie-krediet2

MIT2

SBIR2

 

Gem. toegekende S&O-afdrachtvermindering in 20133

Gem. geschat voordeel RDA-toekenningen 20134

Gem. subsidie in 2013

Gem. krediet- omvang in 2013

Gem. subsidie in 2013

Gem. aanbestedings-bedrag in 2013

Bedrijven met WBSO-starterstarief

€ 25.431

€ 6.147

MKB-bedrijf

€ 31.833

€ 9.951

€ 320.000

€ 1,4 mln.

€ 26.500

€ 131.000

Grootbedrijf

€ 365.305

€ 533.263

€ 134.000

€ 0,5 mln.

X Noot
1

Zelfstandige ondernemers ontvangen een vaste S&O-aftrek van € 12.310 welke kan worden afgetrokken van de winst voor inkomstenbelasting. Startende zelfstandig ondernemers ontvangen een additionele vaste S&O-aftrek van € 6.157.

X Noot
2

De bedragen bij Eurostars, het Innovatiekrediet, de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en het Small Business Innovation Research (SBIR) instrument zijn bepaald op basis van de totale committeringen in 2013.

X Noot
3

Het daadwerkelijke gebruik 2013 valt lager uit dan de toekenning 2013 maar is op dit moment nog niet bekend. In 2012 is 85% van de toegekende S&O-afdrachtvermindering verrekend via de aangifte loonheffingen.

X Noot
4

Het voordeel betreft een schatting op basis van het toegekende RDA-bedrag 2013 en een VPB-tarief van 25%. In 2012 bleef na correctiebeschikkingen 70% van de toegekende RDA over voor verrekening via de Vpb of IB.

34

Hoe gaat u ervoor zorgen dat private partijen worden aangemoedigd te investeren in innovatieprojecten zodat er niet langer een onderbenutting van het budget voor innovatiekredieten van 34,7 miljoen euro en een lagere benutting van 9,5 miljoen euro op het budget voor de Seed Capital regeling zal optreden?

De afgelopen periode is een aantal maatregelen genomen om de benutting van het Innovatiekrediet te bevorderen:

  • Vanwege de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt bij de private partijen is per 1 januari 2014 de regeling aangepast. De omvang van de financiering vanuit het Innovatiekrediet voor kleine ondernemingen is verhoogd van 35% naar 45%.

  • Al eerder is een aanpassing doorgevoerd door de ondergrens van het innovatiekrediet te verlagen van € 300.000 naar € 150.000, waardoor de kredietbijdrage van de overheid van circa € 50.000 mogelijk is.

  • Voor alle ondernemers is dit jaar is de informatievoorziening verbeterd door de start van de Financieringsdesk op het digitale Ondernemersplein.

De Seed Capital regeling zal medio dit jaar na de inwerkingtreding van het nieuwe staatssteunkader hierop worden aangepast. Deze wijzigingen en de hieraan gerelateerde verruimingen zullen de benutting van het budget verbeteren.

Bovengenoemde aanpassingen hebben dit jaar al geleid tot een toename van het aantal aanvragen.

35

Hoe verklaart u in het licht van gerichte innovatiesubsidies het ontbreken van inzicht over een groot deel van deze fiscale stimuleringsmaatregelen?

Ten aanzien van fiscale innovatieregelingen is de geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing. Bij de fiscale regelingen vermelden bedrijven hun totale inspanningen van speur- en ontwikkelingswerk hetgeen privacy- en concurrentiegevoelig is. Het is daarom ook onwenselijk de informatie over de fiscale regelingen te detailleren tot op bedrijfsniveau.

36

Kunt u toelichten wat de status is van de definitieve private bijdragen over 2013 die de TKI’s voor 1 maart 2014 moesten indienen?

Op basis van de op 1 maart 2014 door de TKI’s opgegeven private bijdragen heeft RVO een eerste analyse gemaakt. Bedrijven zijn dit jaar fors vaker van plan om met onderzoekorganisaties te investeren in onderzoek en ontwikkeling (R&D). De voorgenomen deelname van bedrijven aan publiek-private R&D-samenwerking is met meer dan 70% toegenomen.

Vervolgens is RVO gestart met de controle van de opgaven van de private bijdragen over 2013 door de TKI’s.

Voor sommige TKI’s is de opgave inmiddels goedgekeurd, voor andere TKI’s geeft de opgave aanleiding tot nadere vragen.

37

Hoe wilt u in de toekomst de transparantie en gerichtheid van de subsidies ter stimulering van innovatie verbeteren en waarborgen?

Met het oog op transparantie is de website volginnovatie.nl opgesteld. Daarop is te vinden waar en aan welke projecten innovatiesubsidies besteed worden. De website wordt naar aanleiding van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer verder verbeterd.

Dit voorjaar is een belangrijke stap gezet in verdere transparantie met het uitkomen van het overzicht Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN). Zie verder ook het antwoord op vraag 29 en 30.

38

Komt door de beperking ten aanzien van de Wet Bevordering Speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) en de research en development aftrek (RDA) de transparantie van gerichte subsidies in gevaar?

Zie voor de beperkingen t.a.v. de WBSO en de RDA het antwoord op vraag 35. Inzicht in innovatiesubsidies wordt geboden via de website van RVO (http://www.rvo.nl/onderwerpen/innovatief-ondernemen/research-development/volg-innovatie). Daar is ook informatie opgenomen over speur- en ontwikkelingswerk (gedaan in het kader van de WBSO/RDA) op provincie- en corop-niveau.

39

Hoe zorgt u ervoor dat Nederland in 2020 de top vijf in de global competitiveness index heeft bereikt?

Dat Nederland al geruime tijd onderdeel uitmaakt van de top 10 geeft aan dat er een stevig fundament ligt onder ons concurrentievermogen. Ook waar dit fundament sterk is, en waar het dus goed gaat, wil ik deze goede uitgangspositie te behouden en waar mogelijk nog verder uit te bouwen.

Daarnaast geeft de GCI aandachtspunten mee waar ruimte ligt voor verbetering. De kapitaalmarkt en de macro-economische stabiliteit springen daarbij het meest in het oog. Ook is er verbetering mogelijk als het gaat om arbeidsmarktinstituties en de beschikbaarheid van technisch personeel. Binnen de kaders van het bedrijvenbeleid neem ik diverse maatregelen om deze punten aan te pakken: denk aan de Vroege Fase Financiering, het Dutch Venture Initiative en het actieplan MKB financiering. Met het Techniekpact pak ik het tekort aan technici aan. Buiten het bedrijvenbeleid werkt het Kabinet verder aan het verbeteren van de macro-economische condities door het terugdringen van het begrotingstekort. En met de hervorming van de WW en modernisering van het ontslagrecht werkt het kabinet aan een betere werking van de arbeidsmarkt.

40

Kunt u aangeven welk percentage ondernemers binnen de beroepsbevolking als optimaal wordt gezien en waarom?

Onderzoek in 19 OECD landen, over de periode 1981–2006, toont aan dat het optimale aandeel ondernemers in de beroepsbevolking, gemiddeld gezien, rond de 12,5% ligt.8 Bij het gevonden «optimum» is een kanttekening op zijn plaats. Het optimum is niet statisch, maar verschuift onder invloed van bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen (dalende transactiekosten) en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking.

De uitdaging voor Nederland bestond de afgelopen jaren uit het inlopen van het tekort aan ondernemers. Inmiddels heeft Nederland een van de meest ondernemende economieën van Europa en de Wereld. Daarmee verschuift ook onze focus van het stimuleren van meer ondernemerschap naar ondernemerschap met meer impact. Om deze reden zet ik in op innovatief en ambitieus ondernemerschap. Mijn plannen op dit gebied zijn terug te lezen in de Kamerbrief die ik hierover naar uw Kamer heb gestuurd9 (Kamerstuk 31 311 nr. 104, 17 maart 2014).

41

Welke indicatoren gelden er nog meer voor kwaliteit van ondernemerschap en wat is de score ten opzichte van 2012?

In Nederland was in vergelijking tot veel andere landen een relatief klein deel van de beroepsbevolking werkzaam als ondernemer. De uitdaging voor Nederland was daarom lange tijd om ondernemender te worden en meer mensen aan te sporen tot ondernemerschap. De laatste jaren is Nederland echter een van de koplopers binnen Europa en de Wereld als het gaat om nieuw en aankomend ondernemerschap. In Nederland was volgens de Global Entrepreneurship Monitor 10,3% van de in dit onderzoek bevraagde personen betrokken bij een nieuw bedrijf of bezig een nieuw bedrijf op te zetten. Van vergelijkbare kenniseconomieën moet Nederland met deze score alleen de VS en Australie voor zich dulden. Om deze reden besteden we in het beleid nu meer aandacht aan de kwaliteit van ondernemerschap. Dat wil zeggen: niet alleen meer, maar ook betere ondernemers die groeien, investeren en mensen aannemen, en daarmee een belangrijke bijdrage aan onze welvaart leveren. Het stimuleren van groei en ambitieus ondernemerschap zoals recent aangekondigd in de brief Ambitieus Ondernemerschap is in dit kader belangrijk. Tegelijkertijd blijft een generieke publieke basisinfrastructuur voor alle ondernemers van groot belang (bijvoorbeeld voorlichting en advies, financiering, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, tegengaan regeldruk).

Anders dan het vaststellen van het aantal ondernemers, is de kwaliteit van het ondernemerschap lastiger vast te stellen. Diverse indicatoren kunnen een rol spelen bij het monitoren van de kwaliteit van ondernemerschap in Nederland, en het beeld is dat Nederland hier nog verdere stappen kan zetten.

In het EZ-jaarverslag 2013 (zie pagina 40) is er mede in verband met de gewenste overzichtelijkheid voor gekozen om op macroniveau met name te kijken naar de investeringsquote van bedrijven in Nederland (13,0% in 2012; 13,0% in 2013) en het aandeel van snelle groeiers (7% in de periode 2007/2010; 4% in periode 2008/2011) in Nederland.

In het kader van de brief Ambitieus ondernemen (Kamerstuk 31 311, nr. 103) is daarnaast ook de ambitie uitgesproken als het gaat om groeiverwachtingen van ondernemers, zoals dat wordt gemeten in de jaarlijkse Global Entrepreneurship Monitor. Uit deze monitor blijkt dat 25% van nieuwe en aankomende ondernemers in Nederland verwacht binnen 5 jaar minstens 5 werknemers in dienst te hebben. Het streven is dat Nederland op deze indicator op termijn tot de top-5 van de OESO gaat behoren. Op dit moment staat Nederland nog op de 22e plaats. Ook op de andere indicatoren als het gaat om de kwaliteit van ondernemerschap is winst te behalen. Zo staat Nederland met 4% snelle groeiers 7e in een groep van 10 vergelijkbare landen.

42

Welke prioriteit heeft kwaliteit van ondernemerschap in het beleid?

Zie antwoord op vraag 41

43

Hoeveel procent van de nieuwe zelfstandige zonder personeel (zzp) zijn op vrijwillige basis zzp’er geworden?

De meeste zzp’ers kiezen op vrijwillige basis voor het ondernemerschap. De keuze voor het ondernemerschap is veelal het gevolg van een combinatie van factoren. In onderzoeken naar (zelfgerapporteerde) startmotieven van zzp’ers komt steeds (professionele) vrijheid, zelfstandigheid of onafhankelijkheid als het belangrijkste motief naar voren. Ook negatieve overwegingen (push-factoren) worden door zzp’ers als motief genoemd. Zo noemt in het SEOR-onderzoek (2013), afhankelijk van sector, 11%-16% van de ondervraagde zzp’ers geen baan in loondienst te kunnen vinden en 2%-3% ertoe gebracht te zijn door hun voormalig werkgever als belangrijkste motief. Achteraf zijn de meeste zzp’ers positief over hun keuze; 88% zou weer dezelfde keuze hebben gemaakt, 5% niet (EIM, 2010).

44

Heeft de verhoging per 1 november 2013 van het maximum van het borgstellingskrediet in de Borgstelling mkb-krediet (BMKB) geleid tot een significante toename van het gebruik? En hoe zit dit voor de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)?

De benutting van de BMKB in 2014 tot en met 15 mei is in lijn met de benutting over dezelfde periode vorig jaar. Sinds 1 november 2013 is wel 16 keer een borgstellingskrediet boven € 1 mln verstrekt. In die zin heeft de verruiming bijgedragen aan de huidige benutting. De verruiming van het borgstellingspercentage voor bestaande bedrijven voor borgstellingskredieten tot € 200.000 is tot en met 15 mei 2014 131 keer gebruikt. De tijdelijke verruimingen van de BMKB in het kader van het stimuleringspakket 2014 vormen daarmee ruim een kwart van de huidige BMKB benutting.

De verruiming van de maximum garantie onder de GO van € 25 mln naar € 75 mln is tot op heden niet toegepast. Deze heeft dus niet geleid tot een toename van het gebruik.

45

Waarom denkt u dat meer kleinere bedrijven worden bereikt met borgstellingskredieten?

De gemiddelde omvang van de verstrekte borgstellingskredieten is in 2013 gedaald. Aangezien kleinere bedrijven doorgaans ook kleinere kredieten aanvragen, kan dit er op duiden dat de regeling meer is toegepast op kleinere bedrijven. Omdat de bedrijfsomvang niet wordt geregistreerd om de administratieve lasten voor kredietverlener en ondernemer laag te houden, kan dit echter niet met zekerheid worden vastgesteld.

46

In welke mate heeft de uitbreiding van de BMKB voor de kleinere bedrijven effect (gehad)?

In het kader van het stimuleringspakket 2014 is de BMKB tijdelijk verruimd voor kleinere bedrijven, door het hogere per saldo borgstellingspercentage van 67,5% voor borgstellingskredieten tot € 200.000 aan starters ook van toepassing te laten zijn op bestaande bedrijven. Dit verlaagt het risico voor kredietverstrekkers op kleinere kredieten, wat gunstig is voor kleinere bedrijven.

Sinds de uitbreiding op 1 november 2013 is deze verruiming tot 15 mei 2014 131 keer gebruikt. In die zin heeft de uitbreiding effect gehad voor kleinere bedrijven. Daarbij zij aangetekend dat de kredietverstrekker zelf altijd nog een deel van het risico draagt en de kredietvraag van kleinere bedrijven dus wel moet passen in de acceptatiecriteria van de (bancaire) kredietverstrekker. Voor kleinere bedrijven die niet bij de bank terecht kunnen, maar wel een goed ondernemingsplan hebben, is vanuit het stimuleringspakket 2014 de kredietlimiet van Qredits verhoogd tot € 150.000.

47

Hoe beoordeelt u de aandacht van de banken in hun kennis en voorlichting over de BMKB ten opzichte van 2012?

Aangezien de banken aangesloten bij de BMKB feitelijk zijn belast met de uitvoering van de regeling door het verstrekken van kredieten met een borgstelling van de overheid, is het van groot belang dat hun kennis van en voorlichting over de BMKB voortdurend goed op orde is. In de regelmatige overleggen met de Nederlandse Vereniging van Banken en individuele banken brengen ik en mijn medewerkers dit punt dan ook veelvuldig aan de orde, zodat ik kan constateren dat de bereidheid van banken hieraan mee te werken groot is. Omdat vanwege personeelsmutaties en reorganisaties bij banken de kennis van de BMKB voortdurend onderhouden moet worden, geeft RVO dan ook regelmatig uitleg over de financieringsregelingen aan banken, andere financiers en intermediairs zoals accountants, waar ook de banken zelf goed aan meewerken.

48

Op welke wijze kan de daling van de benutting van de BMKB worden verklaard?

Zoals ik in mijn brief over de «Halfjaarsrapportage inzake de benutting van de EZ-financieringsinstrumenten en voortgang stimuleringpakket ondernemingsfinanciering»10 van 15 april jl. heb gemeld, hangt gebruik van het financieringsinstrumentarium waartoe de BMKB behoort af van de vraag naar en het aanbod van financiering. In een periode van laagconjunctuur zoals die zich de afgelopen periode voordeed, blijft de vraag naar financiering achter. Bovendien blijft vooral de vraag naar nieuwe financieringen achter, waar het overheidsinstrumentarium primair op is gericht. Ook aan de aanbodzijde is een afname te zien. Banken hebben de laatste jaren hun kredietbeleid aangescherpt, en sinds medio 2013 krimpt de bancaire kredietverlening aan het bedrijfsleven.

Ondanks deze dalende trend in de markt voor zakelijke kredietverlening, hebben de BMKB en overige financieringsinstrumenten van de overheid ook in 2013 voor honderden miljoenen aan krediet en vermogen mogelijk gemaakt voor duizenden ondernemers in de meer kwetsbare segmenten van de financieringsmarkt, voornamelijk startende, kleine, snel groeiende en/of innovatieve bedrijven. Indien de vraag naar (bancair) krediet weer toeneemt als gevolg van de voorspelde economische groei, zal het beroep op de financieringsinstrumenten van de overheid naar verwachting ook weer hoger zijn.

49

Hoe gaat u het mkb beter laten aansluiten bij Europese subsidies?

De Europese Unie kent diverse programma’s gericht op het bedrijfsleven waaronder de programma’s voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020), het programma versterken van het concurrentievermogen en het mkb (COSME), de structuurfondsen en de fondsen voor landbouw en visserij. In de vormgeving van deze programma’s heeft het Kabinet zich sterk ingezet voor een goede aansluiting bij de behoefte van het bedrijfsleven en het verbeteren van de toegankelijkheid voor deelnemers waaronder het mkb. Zo is binnen COSME een groot deel van het budget gericht op het verbeteren van de toegang tot financiering voor met name het mkb. Binnen Horizon 2020 zijn de regels van deelname vereenvoudigd, worden de calls van twee van de drie pijlers van Horizon2020, Maatschappelijke Uitdagingen en Industrieel Leiderschap, nu zo opgesteld dat het mkb in staat wordt gesteld 20% van het budget te verwerven en wordt er een nieuw mkb-instrument ingevoerd dat ondersteuning biedt voor haalbaarheidsstudies en voor research- en demonstratieactiviteiten om ideeën naar de markt te brengen.

Om het mkb attent te maken op de mogelijkheden binnen de Europese programma’s en ze te ondersteunen bij aanvragen biedt het Kabinet het mkb de volgende ondersteuning:

  • Via de nationale klankbordgroep informeert de overheid het mkb over de mogelijkheden van Brusselse programma's;

  • Het Enterprise Europe Network van RVO en KvK ondersteunt mkb’ers bij het zoeken van Europese partners voor samenwerking;

  • het Expertisecentrum internationaal Onderzoek en Innovatie van RVO adviseert mkb’ers over relevante «calls forproposal» en adviseert bij het opstellen van projectvoorstellen.

  • De instituten voor toegepast onderzoek (TO2) zetten zich in om mkb-ers te betrekken bij de consortia waarvan zij deel uitmaken.

Ten slotte stelt het Kabinet per jaar € 13 miljoen cofinanciering beschikbaar voor het Eurostars-programma (onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor het innovatieve mkb). Hierdoor kan het aantal Nederlandse deelnemende bedrijven en kennisinstellingen toenemen van 44 (waarvan 37 bedrijven) in 2012 naar circa 66 in 2014 (waarvan 50 bedrijven). Circa 80% van dit Nederlandse budget komt direct ten goede aan het innovatieve mkb.

50

Welk percentage van de ingediende aanvragen ter verbetering van mkb-financiering en verbetering van kennis van het mkb over financiering is uiteindelijk toegezegd?

Zoals gemeld in mijn brief over de «Halfjaarsrapportage inzake de benutting van de EZ-financieringsinstrumenten en voortgang stimuleringpakket ondernemingsfinanciering»11 van 15 april jl. zijn enkele aanvragen voor de stimulering van alternatieve financieringsvormen, voorlichting en educatie gehonoreerd. Dit betreft aanvragen gericht op stimulering alternatieve financieringsvormen zoals kredietunies en mkb-beurs NPEX (gehonoreerd: € 1.45 miljoen). Daarnaast heb ik bijdragen toegezegd gericht op voorlichting en educatie waaronder voor de organisatie van de Week van de Ondernemer, de voorlichtingscampagne crowdfunding en de financieringsdesk bij het digitale ondernemersplein (gehonoreerd: € 0,75 miljoen). Daarnaast zijn nog aanvragen in behandeling van ca. € 1,75 miljoen. Alle aanvragen die aan de in de brief van 15 april genoemde criteria voldoen kunnen daarmee worden gehonoreerd. Met enkele partijen is in een voorfase gesproken en zijn we gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat hun voorstellen niet binnen de criteria passen. Een tweetal aanvragen is afgewezen.

51

Waarop worden de aanvragen van de financieringsregelingen beoordeeld? Welke aanvragen zijn gehonoreerd en waarom?

In mijn brief over de «Halfjaarsrapportage inzake de benutting van de EZ-financieringsinstrumenten en voortgang stimuleringpakket ondernemingsfinanciering»12 van 15 april jl. zijn de criteria genoemd die gehanteerd worden bij het verstrekken van middelen uit de begrotingspost van € 5 mln voor de stimulering van alternatieve financieringsvormen, voorlichting en educatie. Zoals in de brief gemeld maak ik bij de bepaling van de hoogte en de vorm van de bijdragen die ik verstrek onderscheid tussen bijdragen aan nieuwe aanbieders van mkb-financiering, en bijdragen aan projecten die de infrastructuur van bedrijfsfinanciering betreffen, zoals voorlichting, informatie en kennisvergroting.

Eerstgenoemde groep kan ik, binnen de staatssteunregels, ondersteunen via leningen met een commerciële vergoeding. Ik acht deze vorm van ondersteuning wenselijk om te voorkomen dat concurrentievervalsing optreedt tussen de verschillende bestaande en nieuwe aanbieders van mkb-financiering. Daarnaast zullen de initiatiefnemers minstens een even grote geldelijke bijdrage moeten leveren als de overheid, om er voor te zorgen dat de initiatiefnemers een voldoende groot belang hebben bij het slagen van hun initiatief.

Voor de tweede groep ben ik bereid om onder gunstiger voorwaarden dan aan de hiervoor genoemde groep een bijdrage te verstrekken, waarbij de voorwaarden strenger zullen zijn naarmate het project commerciëler is. Ik bezie van geval tot geval welke bijdrage nodig is om het betreffende project te realiseren. In alle gevallen zal aan de regels inzake staatssteun voldaan dienen te worden.

In de brief van 15 april is gemeld dat ik ondersteuning bied aan kredietunies, investeringskennis over en bij business angels, het project mkb in beeld, financieringsvoorlichting tijdens de Week van de Ondernemer, een voorlichtingscampagne Crowdfunding, een onderzoek naar regelgeving ten aanzien van crowdfunding, een onderzoek naar ketenfinanciering voor het mkb, en de Financieringsdesk bij het digitale Ondernemersplein. Daarnaast heb ik onlangs een lening verstrekt aan mkb beurs NPEX. Al deze aanvragen zijn gehonoreerd omdat ze voldoen aan de in de brief van 15 april genoemde criteria.

52

Kunt u een overzicht geven van de gerealiseerde «ingangen» met informatie op het digitale Ondernemersplein alsmede activiteiten met betrekking tot de geplande doorontwikkeling, in het bijzonder bedrijfsoverdracht en franchising? Welke prioriteiten hanteert u bij de doorontwikkeling?

Het ondernemersplein ordent de informatie van de overheid zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de ondernemer. De informatie is toegankelijk via verschillende hoofdingangen: regio, branche, direct regelen, wetten en regels, vrij zoeken en onderwerp. Onder de «onderwerpen» ingang (ondernemersplein.nl/ondernemen) valt een groot aantal onderwerpen die op basis van de wensen van ondernemers worden uitgebreid. Via deze ingang kunnen ondernemers o.a. komen bij de pagina’s over een bedrijf overnemen of overdragen (ondernemersplein.nl/ondernemen/bedrijf-starten/hoe-wilt-u-starten/stappenplan-bedrijf-overnemen en ondernemersplein.nl/ondernemen/bedrijf-stoppen-of-verkopen/bedrijf-verkopen) en is er een aparte ingang voor franchise starten (ondernemersplein.nl/artikel/een-franchise-starten). De content van deze pagina's wordt continu doorontwikkeld aan de hand van de feedback van ondernemers, hiervoor is een optie op deze pagina met «geef uw mening» en worden usability testen uitgevoerd. De pagina over een bedrijf overnemen wordt de komende maanden nog verder uitgebreid. Daarnaast is de pagina over franchising recent aangepast door EZ, diverse belangenvertegenwoordigers (van zowel franchisenemers als franchisegevers) en de KvK. De aanpassingen hebben tot doel de kans van franchisenemers te vergroten om ten volle te profiteren van de franchisesamenwerking. Daarom wordt in de huidige tekst onder andere beter gewezen op aandachtspunten die van invloed (kunnen) zijn op het succes van franchisenemers. De doorontwikkeling van het ondernemersplein is in 2014 gericht op het verder toegankelijk maken van informatie. Prioriteiten worden vastgesteld op basis van input vanuit de doelgroep.

53

Wat zijn de vorderingen van de 22 concrete acties uit het techniekpact en de implementatie van de regionale agenda’s?

Op maandag 19 mei jl. heeft uw Kamer de eerste voortgangsrapportage van het Nationaal Techniekpact 2020 ontvangen. Deze voortgangsrapportage is in gezamenlijkheid opgesteld door het onderwijs, werkgevers, werknemers, topsectoren, Rijksoverheid en regionale overheden die samenwerken binnen het Techniekpact. De rapportage geeft inzicht in de stand van zaken rond de uitvoering van de acties uit het Techniekpact en beschrijft de belangrijkste acties en accenten voor 2014. (Kamerstuk 32 637, nr. 133). In de bijlage bij deze rapportage is het totaaloverzicht van de voortgang van de 22 concrete acties opgenomen.

Het Techniekpact heeft er aan bijgedragen dat zowel op landelijk niveau als in de regio de samenwerking tussen bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden een forse impuls heeft gekregen. Hierdoor ontstaan overal in het land netwerken waarin gewerkt wordt aan de kwaliteit van goed techniekonderwijs en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Onderwijsinstellingen kunnen geen goed beroepsonderwijs leveren zonder intensieve betrokkenheid van het bedrijfsleven en zij hebben hen ook nodig om jongeren in het onderwijs te interesseren voor techniek. Het bedrijfsleven kan de (internationale) concurrentie niet aan zonder goed beroepsonderwijs. Hier ligt daarom de grootste winst van het eerste jaar van het Techniekpact: de intensieve samenwerking die zowel landelijk als in de vele regio’s is ontstaan tussen de vele partijen die bij het Techniekpact zijn betrokken.

54

Kunt u aangeven hoe vaak er in 2013 door ondernemers gebruik is gemaakt van de berichtenbox voor bedrijven?

De berichtenbox voor bedrijven is een beveiligde e-mailvoorziening, waarmee bedrijven berichten kunnen sturen aan en ontvangen van aangesloten overheidsorganisaties. In het kader van de Dienstenwet is een groot aantal bevoegde instanties aangesloten op de berichtenbox voor bedrijven. In 2013 zijn er in totaal 8.332 berichten verstuurd via de berichtenbox bedrijven en hebben 1.414 bedrijven een berichtenbox voor bedrijven aangemaakt. Voor 2014 en 2015 wordt ingezet op opschaling van het gebruik van de berichtenbox bedrijven, zowel door overheidsorganisaties als door bedrijven.

55

Kunt u inzicht geven in de uitbreiding van het Ondernemingsdossier in 2012 en 2013, gemeten in het aantal ondernemingen, gemeenten, provincies en rijksinspecties die er gebruik van maken?

Zie het antwoord bij vraag 56.

56

Kunt u toelichten welke uitbreidingsdoelstellingen voor het Ondernemingsdossier u hanteert voor de komende jaren?

Het Ondernemingsdossier is een nieuwe manier van samenwerken en informatie delen

tussen ondernemers en overheden met als doel regeldrukvermindering van minimaal 15% voor de betrokken ondernemers.

2012 was het eerste jaar van invoering. Er is gestart met de horeca, recreatie en de rubber- en kunststofindustrie. In 2013 is de voertuigdemontagebranche (Stiba) gestart met de invoering. Inmiddels zijn ruim 4000 ondernemingen aangesloten.

Eind 2013 werken 46 gemeenten, 3 provincies en 2 rijksinspecties met het Ondernemingsdossier, waaronder meer dan de helft van de G32 gemeenten.

Het Beraad Ondernemingsdossier waarin bedrijfsleven en overheden op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd zijn, wil het aantal deelnemende branches en overheden stapsgewijs verder uitbreiden. In 2014 sluiten minimaal zes nieuwe branches aan, zoals Bouwend Nederland, de glastuinders, bakkers en slagers, sportbonden en verf & lijmindustrie. Daarnaast zal in 2014 verkend worden welke zes nieuwe branches in 2015 kunnen starten.

Daarnaast is het doel dat eind 2014 minimaal alle G4 en G32 gemeenten, 3 rijksinspecties, 5 provincies en 3 Omgevingsdiensten (RUD’s) actief met het Ondernemingsdossier werken.

Doelstelling is dat eind 2016 80.000 ondernemingen zijn aangesloten zodat er voldoende kritische massa is bereikt en de invoering van het Ondernemingsdossier een onomkeerbaar proces is geworden.

57

Kunt u aangeven wat uw ambitie en doelstelling is met betrekking tot het aantal gebruikers van Antwoord voor Bedrijven?

De website van Antwoordvoorbedrijven wordt geïntegreerd met de website van ondernemersplein.nl. Voor ondernemersplein is de ambitie eind 2014 minimaal een half miljoen bezoekers per maand te hebben.

58

Wat is de stand van zaken rondom eHerkenning? Hoe oordeelt u in dit verband over het belang van face-to-face gesprekken aan de balie van het Ondernemersplein in relatie tot het tegengaan van schijnzelfstandigheid en ondoordacht ondernemerschap?

Ultimo mei 2014 zijn er 88 dienstverleners aangesloten op eHerkenning, waaronder de Kamer van Koophandel voor de diensten Inzage Handelsregister en Online deponeren van jaarrekeningen. Op dit moment zijn er ongeveer 100.000 authenticatiemiddelen in omloop waarmee jaarlijks ongeveer 1 miljoen transacties worden gedaan.

Inschrijving in het handelsregister aan de balie van de Kamer van Koophandel vindt altijd persoonlijk plaats. Immers, om in te kunnen schrijven dient deze persoon zich te legitimeren. Niemand wordt in het handelsregister ingeschreven zonder dat bij deze inschrijving het ondernemerschapsbegrip aan de balie wordt getoetst. Er vindt dus altijd een gesprek plaats. De medewerker van de Kamer van Koophandel kan hierbij adviseren om de inschrijving vooralsnog uit te stellen of de inschrijving zelfs weigeren. Signalen over schijnzelfstandigheid en misbruik worden doorgegeven aan (Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel), Belastingdienst en/of Justis.

59

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Ondernemingsdossier?

Zie het antwoord onder vraag 56.

60

In hoeverre zullen de negen gestarte ICT-doorbraakprojecten in bredere zin bij meerdere bedrijven en / of sectoren, uitgerold worden?

In het regeerakkoord is opgenomen dat er tien publiek-private doorbraakprojecten komen, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg.

Het doel van deze projecten is het door publiek private samenwerking realiseren van opschaling van (ICT)-innovaties en het creëren van marktkansen voor bedrijven. Inmiddels zijn er negen doorbraakprojecten gestart. Per doorbraakproject zijn er doelgroepen en sectoren bepaald waar de aanpak zich op richt. Zo richt het doorbraakproject MKB zich onder meer op innovatieve MKB-ers in de sectoren HTSM en bouw, kijkt het doorbraakproject Open Geodata naar het koppelen van vragers en aanbieders van open data in de sectoren agri&food, water en energie en wil het doorbraakproject Big Data bedrijven in de sectoren LSH, Gaming en Tuinbouw/Agri&Food helpen met het benutten van de economische kansen van Big Data-technologie.

De doorbraakprojecten worden dus bij meerdere sectoren sectoren en bedrijven uitgerold. De ambitie is om vanuit deze sectorale en op bedrijven gerichte aanpak en het doel om te komen tot steeds verdere opschaling van (ICT-)innovaties de bereikte resultaten bij steeds meer bedrijven beschikbaar te krijgen maken en daar ook impact te realiseren.

61

Overweegt u de balans tussen de inperking van de fiscale regelgeving en de transparantie van gerichte innovatiesubsidies opnieuw in overweging te nemen?

Nee. Zie ook het antwoord op vraag 35.

62

Wat is de missie op het terrein van Biobased economy en hoe verhoudt deze zich met het grote aandeel energie, waaronder bioraffinage projecten, in de gehonoreerde projecten?

De biobased economy kan economische kansen bieden en bijdragen leveren aan maatschappelijke uitdagingen, zoals klimaatverandering, energiezekerheid en grondstoffenschaarste. Nederland heeft de kennis, de infrastructuur en het kapitaal in huis om een koppositie in de biobased economy in te nemen. Dit kan resulteren in inkomensgroei in een aantal sectoren en biedt nieuwe werkgelegenheidsperspectieven. Het kabinet wil deze kans optimaal benutten. Nederland staat daarin overigens niet alleen. Ook in Europa behoort «Bio-Economie» tot de zes maatschappelijke uitdagingen die aan de basis liggen van het Europese innovatiebeleid van Horizon2020.

Biobased economy is een innovatief cross-sectoraal thema binnen de topsectorenaanpak en tevens één van de acht domeinen in het Groene Groei beleid van het kabinet. Uitgangspunt is het optimaal gebruik van biomassa langs de lijnen van het cascaderingsmodel, waarbij het de voorkeur heeft biomassa zo hoogwaardig mogelijk in te zetten. Hierover zal ik op korte termijn een brief aan de Tweede Kamer sturen.

De inzet van biomassa is een belangrijk onderdeel van het Energieakkoord. Een groot deel van de productie van hernieuwbare energie vindt plaats op basis van biomassa. Om de doelstelling hernieuwbare energie in 2020 en 2023 te halen, is een substantiële productie van bio-energie noodzakelijk. Daarnaast zijn er uiteraard ook andere toepassingen van biomassa, zoals in de chemie en voor biomaterialen. Deze technieken bevinden zich voor een deel nog in een vroeger stadium van ontwikkeling en zijn minder grootschalig dan bio-energie. Bioraffinagetechnieken, waarbij de biomassa omgezet wordt in verschillende fracties, maken het eenvoudiger verschillende toepassingen naast elkaar te laten bestaan. Er is momenteel voldoende biomassa beschikbaar waarmee de diverse toepassingen zonder noemenswaardige problemen naast elkaar kunnen bestaan.

63

Kunt u een overzicht geven van de gemeenten die per 1 januari 2014 een Bewijs van Goede Dienst hebben? Welke activiteiten ontplooit u richting de gemeenten die nog geen Bewijs van Goede Dienst hebben?

Op dit moment nemen 169 (deel)gemeenten deel aan het Bewijs van Goede Dienst, waarvan 147 gemeenten inmiddels het certificaat Bewijs van Goede Dienst hebben ontvangen. Deze gemeenten hebben het niveau van hun dienstverlening aan bedrijven gemeten en verbeteracties uitgevoerd. Een overzicht van deze gemeenten vindt u in onderstaand overzicht.

Het Bewijs van Goede Dienst heeft als doel de dienstverlening van gemeenten aan hun ondernemers te verbeteren. Het ministerie van Economische Zaken heeft de uitvoering van het Bewijs van Goede Dienst voor gemeenten eind 2011 overgedragen aan het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING). KING benadert gemeenten actief en begeleidt gemeenten bij het uitvoeren van de meting. Tot en met 2013 stelde het ministerie van Economische Zaken een voucherregeling beschikbaar om een deel van de kosten van de meting en het opstellen van het verbeterplan te dekken. Hiervan is in 2013 nog door een twintigtal gemeenten gebruik gemaakt.

 

Gemeente

1

's-Gravenhage

2

's-Hertogenbosch

3

Aa en Hunze

4

Aalburg

5

Achtkarspelen

6

Alkmaar

7

Almere

8

Alphen aan de Rijn

9

Alphen-Chaam

10

Amersfoort

11

Arnhem

12

Baarle-Nassau

13

Baarn

14

Barneveld

15

Bergen op Zoom

16

Berkelland

17

Beuningen

18

Blaricum

19

Boskoop

20

Breda

21

Brielle

22

Bronckhorst

23

Brunssum

24

Bussum

25

Capelle aan den IJssel

26

Castricum

27

Dantumadiel

28

De Marne

29

De Wolden

30

Delft

31

Deventer

32

Doetinchem

33

Dongen

34

Dongeradeel

35

Dordrecht

36

Echt-Susteren

37

Ede

38

Eindhoven

39

Elburg

40

Ermelo

41

Etten-Leur

42

Gaasterlân-Sleat

43

Geertruidenberg

44

Gennep

45

Gilze en Rijen

46

Goes

47

Gouda

48

Groningen

49

Grootegast

50

Haarlem

51

Haarlemmermeer

52

Halderberge

53

Heerlen

54

Hendrik-Ido-Ambacht

55

Hengelo

56

het Bildt

57

Heumen

58

Hilversum

59

Hof van Twente

60

Hollands Kroon

61

Hoogeveen

62

Hoorn

63

Horst aan de Maas

64

Huizen

65

Katwijk

66

Krimpen aan den IJssel

67

Landgraaf

68

Leeuwarden

69

Leiden

70

Leudal

71

Lisse

72

Medemblik

73

Meerssen

74

Meppel

75

Moerdijk

76

Montferland

77

Nieuwkoop

78

Noordoostpolder

79

Nuth

80

Oegstgeest

81

Oosterhout

82

Peel en Maas

83

Rijswijk

84

Roerdalen

85

Roermond

86

Roosendaal

87

Rucphen

88

Schiedam

89

Simpelveld

90

Sint-Oedenrode

91

Sittard-Geleen

92

Stadskanaal

93

Steenbergen

94

Steenwijkerland

95

Stein

96

Terneuzen

97

Texel

98

Tholen

99

Tilburg

100

Tynaarlo

101

Uden

102

Uithoorn

103

Valkenswaard

104

Veenendaal

105

Veere

106

Veldhoven

107

Velsen

108

Venlo

109

Venray

110

Vlaardingen

111

Vlissingen

112

Voerendaal

113

Voorschoten

114

Waddinxveen

115

Wassenaar

116

Werkendam

117

Westervoort

118

Westland

119

Westvoorne

120

Wijdemeren

121

Winsum

122

Winterswijk

123

Woensdrecht

124

Woudrichem

125

Zaanstad

126

Zaltbommel

127

Zeist

128

Zevenaar

129

Zoetermeer

130

Zundert

131

Zwartewaterland

132

Zwolle

133

Enschede

134

Rotterdam

135

Amsterdam

136

Súdwest Fryslân

137

Helmond

138

Eersel

139

Cranendonck

140

Den Helder

141

Kapelle

142

Súdwest Fryslân

143

Gorinchem

144

Heeze-Leende

145

Westerveld

146

Lelystad

147

Veghel

64

Op welke punten ten aanzien van regeldrukvermindering is aanpassing van rijksregelgeving in gang gezet? Hoeveel regelhulpen zijn er inmiddels?

In het jaarverslag is op pagina 46 gemeld dat op aangeven van gemeenten op een aantal punten aanpassing van rijksregelgeving in gang is gezet. Gemeentebestuurders en vertegenwoordigers van de departementen werken samen in een interbestuurlijke taskforce om te komen tot beter uitvoerbare (rijks)regelgeving. Zij bekijken welke (rijks)regels bij uitvoering door gemeenten lasten veroorzaken voor burgers en bedrijven en welke verbeteringen mogelijk zijn. Concreet onderzoekt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op advies van de taskforce of de eisen aan de inrichting van horeca-ondernemingen in de Drank- en Horecawet in het Bouwbesluit kunnen worden opgenomen. In de aanpak van de regeldruk in de kinderopvang betrekt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de specifieke expertise van toezichthouders, VNG en de branche, zoals ook door de Taskforce aanbevolen.

Inmiddels is een tiental door branches ontwikkelde regelhulpen op het Ondernemingsdossier aangesloten, bijvoorbeeld op het terrein van hygiëne of milieu. Vanuit de overheid is nu de regelhulp voor het Activiteitenbesluit van het ministerie van I&M aangesloten. Ook de zelfinspectietool «Gevaarlijke Stoffen» van de inspectie SZW is met een eerste release via het Ondernemingsdossier te benaderen. Met VNO-NCW en MKB-Nederland stemt het kabinet af aan welke generieke regelhulpen behoefte is en waar branches zelf branche-specifieke regelhulpen ontwikkelen. Voor de thema's «Brandveiligheid» en «Personeel» werkt het kabinet met VNO NCW-MKB Nederland aan concrete regelhulpen die naar verwachting in de tweede helft van 2014 beschikbaar komen. Het kabinet verwacht dit jaar nog meer regelhulpen toe te voegen aan het Ondernemingsdossier.

65

In welke mate wordt het IAK toegepast en vervolgens opgenomen in de memorie van toelichting?

De verantwoordelijkheid voor de beantwoording van de vragen van het IAK in een Memorie van Toelichting ligt bij het departement dat het wetsvoorstel indient. Het functioneren van het IAK wordt in kwalitatieve zin gemonitord in interdepartementaal verband. Alle departementen delen hun ervaringen met het IAK en best practices rondom het gebruik hiervan. Daarnaast zijn hulpmiddelen tot stand gebracht ten behoeve van de uniforme toepassing van het IAK. Rijksbreed is standaard in IAK-training voorzien bij de opleiding voor overheidsjuristen en wetgevingsjuristen.

Bij EZ gaan alle voorstellen bij Internetconsultatie vergezeld van een formulier waarin de IAK-vragen worden beantwoord. In de memorie van toelichting wordt ook altijd aandacht besteed aan de IAK-aspecten zoals probleemanalyse, instrumentkeuze en effecten van voorgenomen regelgeving.

66

Worden alle wetten via internet voor consultatie voorgelegd? In welk gevallen niet en waarom?

In de «verzamelbrief regeldruk» die ik met mijn ambtgenoten van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Veiligheid en Justitie en voor Wonen en Rijksdienst op 12 september 2013 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 362, nr. 224), is aangegeven dat het kabinet de inzet van internetconsultatie stimuleert. Bij voorgenomen wet- en regelgeving die een significante verandering betekent voor bedrijven en burgers of die grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk, is internetconsultatie het uitgangspunt. Het kabinet streeft naar een structurele afweging door de verantwoordelijke departementen ten aanzien van de inzet van internetconsultatie als middel om doelgroepen te bereiken. De gevallen waarin wetsvoorstellen niet voor internetconsultatie worden voorgelegd zijn, in lijn met dit beleid, situaties waarin het bijvoorbeeld slechts gaat om technische verbeteringen.

67

Hoe scoort Nederland in vergelijking met andere Europese landen als het gaat om transparantie van het wetgevingsproces?

Door de inzet op het gebruik van internetconsultatie hanteert Nederland een grote mate van transparantie in het wetgevingsproces. Nederland voert hiermee een beleid dat vergelijkbaar is met het Verenigd Koninkrijk waar tevens wetsvoorstellen via internet geconsulteerd worden (zie www.cabinetoffice.gov.uk/regulation/consultation). Het Cabinet Office heeft hiervoor een «Code of Practice on Consultation» opgesteld. Ook in Ierland wordt gebruik gemaakt van internetconsultatie. Doordat alle stukken die betrekking hebben op wetsvoorstellen vanaf het moment van indienen van het desbetreffende wetsvoorstel openbaar zijn en via internet raadpleegbaar (zoek.officielebekendmakingen.nl), is ook overigens sprake van een grote mate van transparantie van het wetgevingsproces. Ik beschik niet over gegevens over de mate van transparantie in de verschillende EU-lidstaten op basis van een vergelijkende studie.

68

Wat is de oorzaak van de verhoging van de kosten van Dienst ICT Uitvoering (DICTU)? Is de verhoging van de bijdrage via de agentschappen aan DICTU structureel?

In 2013 is de ICT van Agentschap NL (AgNL) en Agentschap Telecom (AT) bij DICTU ondergebracht. Dit is – naast onder andere intensivering van informatiebeveiliging als gevolg van cyberaanvallen – de voornaamste oorzaak van de stijging van de omzet moederdepartement. Het betreft een overheveling van inkomsten/omzet en geen verhoging van de kosten van DICTU. Daarnaast is het opdrachtenpakket van DICTU voor opdrachtgevers van andere departementen toegenomen. De hogere omzet leidt tot een grotere inzet van personeel en daarmee gepaard gaande hogere personele kosten.

De verhoging van de bijdrage via agentschappen is deels structureel voor zover het de keuze betreft om de ICT van AgNL en AT onder te brengen bij DICTU. Daarnaast is het zo dat de omzet jaarlijks bepaald wordt (en kan fluctueren) door wijzigingen in de opdrachtenportefeuille vanuit de EZ-agentschappen.

69

Kunt u een update geven over de ontwikkelingen inzake de gasrotonde?

Ik zal de Tweede Kamer voor het aanstaande zomerreces de (derde) Voortgangsrapportage Gasrotonde aanbieden. Conform de toezegging dat uw kamer om de twee jaar een samenhangend verslag zal ontvangen over de wijze waarop marktpartijen en overheid invulling geven aan de ambitie om Nederland te ontwikkelen tot gasrotonde van Noordwest-Europa.

70

Kunt u aangeven waarom er voor het boren naar aardwarmte een garantieregeling bestaat om de geologische risico’s af te dekken en voor overige ondergrondse activiteiten niet; of komt er bij eventuele schaliegasboringen ook een dergelijke garantieregeling?

Aardwarmte draagt bij aan de doelstelling van het kabinet ten aanzien van hernieuwbare energie. Het boren en winnen van aardwarmte is voor Nederland een nieuwe technologie en kent geologische risico's en daarmee financiële risico's, die nu nog niet door de verzekeringsmarkt worden afgedekt. De overheid wil graag een duurzamere energiehuishouding en omdat aardwarmte hieraan kan bijdragen, is een garantieregeling opgericht. Met de garantieregeling wil de overheid het boren naar aardwarmte stimuleren. De premie is kostendekkend en zodra de verzekeringsmarkt het risico van de aardwarmteboringen afdekt, zal de garantieregeling waarschijnlijk gestopt worden. De exploitatie van aardwarmte-installaties wordt ook ondersteund via de SDE+.

Het winnen van fossiele energie uit de ondergrond (oliewinning, gaswinning en mogelijk schaliegaswinning) is een economisch rendabele activiteit en behoeft daarom geen specifieke ondersteuning.

71

Wat was de procentuele toename van het aandeel hernieuwbare energie in Nederland in 2013? En hoeveel was dat in absolute zin?

Volgens het CBS was het aandeel hernieuwbare energie in 2013 4,5% van het totale Nederlandse energieverbruik, dit is evenveel als in 2012. Het bruto eindverbruik hernieuwbare energie in 2013 was 98.330 TJ. In 2012 was dit 97.800 TJ.

72

Hoe kijkt u aan tegen de creatie van capaciteitsmechanismen in verschillende landen?

Het kabinet is van mening dat nationale maatregelen in de vorm van capaciteitsmechanismen onwenselijk zijn omdat deze onvermijdelijk grensoverschrijdende effecten hebben en zullen leiden tot verstoring van de elektriciteitsmarkt. Het kabinet deelt dan ook de zorg van de Europese Commissie over de ontwikkeling van capaciteitsmechanismen in Europese lidstaten en over de daaraan verbonden risico’s. De door de Commissie uitgebrachte richtsnoeren voor capaciteitsmechanismen sluiten nauw aan bij het Nederlandse standpunt dat deze mechanismen in nagenoeg alle gevallen een «second best»-optie zijn. Eerst is een grondige analyse vereist van de leveringszekerheidsituatie en moeten alternatieve marktgebaseerde routes worden bewandeld om de leveringszekerheid te borgen, zoals het benutten van vraagzijderespons en uitbreiding van grensoverschrijdende netwerkcapaciteit. Verder vindt Nederland het van belang om eerst de achterliggende oorzaken van zorgen over leveringszekerheid te adresseren, alvorens nieuwe maatregelen te nemen. Deze oorzaken kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in regulering van prijzen, onvoldoende marktconforme integratie van hernieuwbare energie en onvoldoende werkende intraday- en balanceringsmarkten. Indien ondanks de inzet van deze alternatieven de situatie niet verbetert en toch besloten wordt tot een vorm van capaciteitsvergoeding, steunt Nederland het advies van de Commissie om dan in elk geval te kiezen voor een kosteneffectief en technologieneutraal systeem dat open staat voor producenten uit andere lidstaten.

73

Kunt u de verschillende capaciteitsmechanismen duiden en die ook een waardering meegeven?

Verschillende lidstaten in Europa, waaronder het VK, Franrijk en België hebben besloten tot de inzet van een capaciteitsmechanisme. Capaciteitsmechanismen kunnen op veel verschillende manieren worden ingericht. In de kern gaat het bij deze mechanismen altijd om een systeem van vergoedingen voor het beschikbaar houden van capaciteit door producenten teneinde de leveringszekerheid op de korte dan wel de lange termijn te waarborgen. Enerzijds kunnen zij tot doel hebben om bestaande elektriciteitscentrales in de markt te houden, anderzijds kunnen zij investeringen in nieuw te bouwen elektriciteitscentrales aantrekkelijker te maken.

Het Verenigd Koninkrijk heeft als eiland een relatief beperkte interconnectiecapaciteit en voelt derhalve meer dan landen in continentaal Europa de noodzaak om zelfvoorzienend te zijn. Het Verenigd Koninkrijk heeft besloten een capaciteitsmarkt op te zetten, als onderdeel van een bredere hervorming van de Britse elektriciteitsmarkt. In dit systeem worden capaciteitsvergoedingen betaald aan alle aanbieders van capaciteit op de markt. Hierdoor worden inkomsten voor producenten gegarandeerd en ontstaan voldoende investeringsprikkels. De hoogte van de vergoedingen wordt bepaald via een veilingsysteem.

In België dreigt voor de aankomende winters reeds een capaciteitsprobleem onder meer door de geplande uitfasering (en momenteel het uitvallen) van kerncentrales. De Belgische regering heeft inmiddels een eenmalige tender uitgeschreven voor de bouw van een nieuwe (gas)centrale die in 2018 on-line moet komen. Daarnaast is de inschrijving geopend voor een «strategische reserve» waarbij de capaciteit van een aantal centrales buiten de markt wordt gehouden en zo nodig al in de komende winters tijdens piekvraag kan worden ingezet.

Frankrijk is ervan overtuigd dat een markt waarbinnen alleen de geleverde elektriciteit wordt vergoed (de zogeheten energy only-markt) onvoldoende prikkels geeft voor nieuwe investeringen in productiecapaciteit. Frankrijk heeft daarom de afgelopen jaren gewerkt aan de opzet van een capaciteitsmarkt, waarbij de benodigde hoeveelheid capaciteit vier jaar tevoren wordt gecontracteerd door uitgifte van certificaten. Deze capaciteitsmarkt zal waarschijnlijk in november 2014 van start gaan.

Het is te vroeg om een inschatting te geven van mogelijke effecten van verschillende mechanismen die in ons omringende landen worden geïmplementeerd. Er is nog te veel onduidelijkheid over het ontwerp van deze mechanismen en hun onderlinge wisselwerking om de markteffecten in kaart te brengen. Eén van de openstaande vragen is bijvoorbeeld in hoeverre buitenlandse producenten kunnen meedingen in de verschillende capaciteitsmechanismen.

74

Hoe kan de energiesector de beleidsachterstand op duurzame energie overkomen?

Met het Energieakkoord is een extra impuls gegeven aan de realisatie van duurzame energie. Met name investeringen in windenergie (op land en op zee) en biomassa (bij- en meestook) zullen de komende jaren bijdragen aan de realisatie van de doelstelling voor duurzame energie. De uitrolstrategie wind op zee wordt uw Kamer voor de zomer toegezonden. In 2015 zal stimulering van biomassa meestook en wind op zee vanuit de SDE+ mogelijk worden gemaakt. Daarnaast is een groot aantal wind op land projecten met de Rijkscoördinatieregeling in voorbereiding. Er zijn voldoende middelen gealloceerd om de doelstelling te realiseren.

75

Wie is er aansprakelijk bij alle mogelijke vormen van schade die kunnen ontstaan bij de winning van bodemschatten?

Artikel 177 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vestigt een risico-aansprakelijkheid voor de exploitant van een mijnbouwwerk voor de schade die bij winning van bodemschatten ontstaat door de uitstroming van delfstoffen of door bodembeweging. Een dergelijke risico-aansprakelijkheid bestaat ook bij de toepassing van gevaarlijke stoffen krachtens artikel 7:175 BW of bij de opslag van afval krachtens artikel 7:176 BW, twee situaties die bij mijnbouwactiviteiten ook allicht kunnen voorkomen. Voor andere handelingen, ook in het kader van mijnbouwactiviteiten, geldt uiteraard ten algemene de normale (schuld)aansprakelijkheid voor verwijtbaar onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW.

76

In hoeverre worden de milieuaspecten en de belangen van omwonenden afgewogen bij de winning van bodemschatten?

Deze belangen worden afgewogen bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een mijnbouwwerk.

77

Is er al duidelijkheid over de taak van de elektriciteitstransporteur TenneT in het aanleggen en beheer van een net op zee?

In het Energieakkoord is opgenomen dat TenneT de verantwoordelijkheid krijgt voor het net op zee als dat efficiënter is dan als windparken zelf verbindingen leggen naar het landelijk hoogspanningsnet op land, zogenaamde radiale aansluitingen. In dat kader zijn de voor- en nadelen onderzocht van radiale aansluitingen die door eigenaren van windparken worden aangelegd en van een net op zee. Het gaat dan om technische, organisatorische en financiële aspecten, maar bijvoorbeeld ook over ruimtelijke aspecten. Het kabinet is voornemens hierover op basis van het uitgevoerde onderzoek op korte termijn een besluit te nemen.

78

Wat zijn de effecten van het Energieakkoord op meerjarenafspraken (MJA en MEE)?

Bedrijven die vallen onder de wettelijke verplichting om energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder te nemen, kunnen invulling geven aan deze wettelijke verplichting via deelname aan de MJA3 en nakoming van de afspraken in dit convenant. In het Energieakkoord is afgesproken dat meer prioriteit wordt gegeven aan de handhaving van de wettelijke verplichting. Dit zal voor bedrijven een extra stimulans geven om deel te nemen aan de MJA3 en binnen dit convenant de afspraken na te komen.

Voor bedrijven die deelnemen aan het EU-emissiehandelssyteem is in het Energieakkoord afgesproken dat hun vertegenwoordigende organisaties en de overheid, en eventueel uit te nodigen partijen, zich inspannen voor een raamwerk voor bedrijfsspecifieke (een-op-een) afspraken gericht op verbetering van energie-efficiëntie en de concurrentiepositie van de betrokken bedrijven. Met het bedrijfsleven en de gezamenlijke milieuorganisaties werk ik dit raamwerk momenteel uit. Ik zet er op in om dit zo snel mogelijk af te ronden. Dit is mede afhankelijk van de andere partijen. Het vormt onderdeel van een maatregelenpakket waarmee de partijen in het Energieakkoord voor duurzame groei een aanvullend potentieel van 9 Petajoule in 2020 verwachten te kunnen ontsluiten.

Daarnaast bespreek ik momenteel met het bedrijfsleven de wijze waarop de handhaafbaarheid van het MEE-convenant te verbeteren. Er is hier een werkgroep voor ingericht die dit momenteel aan het uitwerken is. Ik wil ook hier zo snel mogelijk tot een afronding komen. Dit gebeurt ook voor het MJA3 convenant, mede als gevolg van de evaluaties die vorig jaar voor beide convenanten zijn uitgevoerd.

Tot slot is in het Energieakkoord afgesproken dat het Rijk carbon leakage bedrijven die deelnemen aan de Meerjarenafspraken compensatie biedt voor indirecte kosten als gevolg van ETS. Dit zal voor bedrijven een extra stimulans vormen om deel te nemen aan de meerjarenafspraken en de afspraken na te komen.

79

Hoe zorgt u ervoor dat decentrale energieopwekking fiscaal aantrekkelijker en makkelijker wordt gemaakt?

In de energiebelasting is conform het Energieakkoord een verlaagd tarief voor decentrale opwekking door coöperaties van kracht. In dat Energieakkoord is afgesproken om na 4 jaar de regeling te evalueren. Dat is doorgaans een redelijke termijn om te kunnen vaststellen of een regeling beantwoordt aan de gestelde verwachtingen. Het is dus nog te vroeg om na te denken over een mogelijke aanpassing van de fiscale regeling die immers pas per 1 januari jl. in werking is getreden.

80

Wanneer in 2014 verwacht u het wetsvoorstel Stroom in te dienen bij de Tweede Kamer?

Het voornemen is om het wetsvoorstel STROOM nog dit jaar in procedure te brengen. Dit betekent dat het wetsvoorstel naar verwachting begin 2015 bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

81

Zijn er veranderingen in de verwachte ontwikkeling van de energierekening voor burgers en bedrijven als gevolg van het Energieakkoord?

Het Energieakkoord is doorgerekend door ECN en PBL. Daaruit volgde dat door lastenverlichting en door de grote inzet op energiebesparing, de energierekening voor burgers en bedrijven de komende jaren lager zal zijn dan was voorzien bij het Regeerakkoord. Huishoudens die gaan isoleren hebben bijvoorbeeld in 2020 een energierekening die dankzij het Energieakkoord € 140 per jaar lager is. Er zijn nu geen signalen om aan te nemen dat die doorrekening aan verandering onderhevig is. Wel zullen jaarlijks, via de Nationale Energieverkenning, de ontwikkelingen binnen het energiedomein nauwkeurig worden gevolgd. De eerste Nationale Energie Verkenning wordt in oktober openbaar gemaakt.

82

Op welke manier kan warmtekrachtkoppeling (WKK) een rol spelen in het MEE-convenant?

Het MEE-convenant is gericht op rendabele energie-efficiëntiemaatregelen. Met investeringen in WKK kan energie-efficiëntie worden verbeterd. Als zodanig kunnen investeringen in WKK gelden als invulling van de verplichtingen in het MEE-convenant. Daarnaast kan – conform afspraak in het Energieakkoord – in een-op-een gesprekken tussen overheid en bedrijven aandacht worden besteed aan WKK. De bedrijven die meedoen aan het MEE- of MJA3-convenant worden ingeval van tegenvallende resultaten als gevolg van wegvallen van onrendabele WKK, voor dit deel niet op deze tegenvallende resultaten afgerekend.

83

Welke maatregelen heeft u, naast het Besluit aanwijzing toezichthouders Kaderwet EZ-subsidies, genomen om de informatie-uitwisseling en handhaving door en tussen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en RVO te verbeteren?

Doordat het besluit aanwijzing toezichthouders Kaderwet EZ-subsidies is aangepast, is de informatievoorziening tussen de NVWA en RVO juridisch mogelijk. NVWA en RVO hebben hierover afspraken gemaakt. Hiermee kan de handhaving op voldoende niveau worden gerealiseerd.

84

In hoeverre komt de meevaller van 1,3 miljard aan gasbaten door een hogere productie en in hoeverre door een hogere verkoopprijs?

Bij de raming die opgenomen is in de Miljoenennota 2013, werd uitgegaan van een productie van 72 mrd kubieke meter gas. De realisatie bedroeg 80 mrd kubieke meter. Voor de verkoopprijs werd bij raming uitgegaan van 26,7 cent per kubieke meter, terwijl de realisatie 27,2 cent per kubieke meter bedroeg. Hiernaast zijn er andere verschillen tussen de raming van de aardgasbaten ten tijde van de Miljoenennota 2013 en de realisatie, zoals hogere productiekosten en de inzet van de willekeurige afschrijving.

85

Wat zijn de vorderingen omtrent het plan Milieu Effect Rapportage (MER) en de daaraan gekoppelde structuurvisie?

Op 28 mei jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de Conceptnotitie reikwijdte en detailniveau planMER schaliegas (concept NRD) is aangeboden (28 mei 2014, Kamerstuk 33 952, nr. 1). Dit is de eerste stap op weg naar het planMER ten behoeve van de structuurvisie Schaliegas. De concept NRD geeft aan wat in de milieueffectrapportage onderzocht zal worden, welke gebieden daarbij worden betrokken (alternatieven) en hoe het onderzoek wordt uitgevoerd (methodiek, beoordelingskader). Zomer 2015 zal een ontwerp-structuurvisie naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

86

Hoe regelt u dat de huidige juridische blokkade, omvattende de onmogelijkheid van het doorgeven van een overtreding van de subsidieregeling aan de uitvoerder van de subsidie, wordt opgeheven en opgelost?

Zie antwoord op vraag 83. De informatievoorziening tussen NVWA en RVO is reeds juridisch mogelijk gemaakt na wijziging van het Besluit aanwijzing toezichthouders Kaderwet EZ-subsidies.

87

Kunt u toelichten hoe u volgens de Herfindahl – Hirschman Index (HHI) kan toewerken naar een competitieve markt i.p.v. de huidige geconcentreerde markt? Welke stappen op dat gebied neemt u?

De Herfindahl – Hirschman Index (HHI) geeft de mate van concentratie van de energiemarkt aan. Hoewel de HHI-index sinds medio 2011 een licht dalende trend laat zien is er nog sprake van een geconcentreerde markt. Dat wil niet zeggen dat de markt niet competitief is: switchcijfers (bron: Trendrapportage marktwerking en consumentenvertrouwen in de energiemarkt – tweede helft 2013 van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)) geven aan dat ruim 13% van de consumenten in 2013 is overgestapt naar een andere energieleverancier en er zijn veel energiebedrijven actief op de energiemarkt die een breed scala aan producten aanbieden. De consument heeft dus echt wat te kiezen.

Uit onderzoek van de ACM blijkt dat de Nederlandse consument in grote meerderheid tevreden is over het eigen energiebedrijf. Dit uit zich in de tevredenheid over de algehele dienstverlening van het eigen energiebedrijf. Slechts 2% van alle consumenten geeft in de tweede helft van 2013 aan ontevreden te zijn over de dienstverlening (bron: Trendrapportage marktwerking en consumentenvertrouwen in de energiemarkt – tweede helft 2013 van de ACM). Om de competitie op de markt verder te versterken is het belangrijk dat de consument op basis van de juiste informatie bewuste keuzes kan maken, of dat nu leidt tot een overstap of juist niet. Ik zet mij daarom samen met de ACM en de energiebedrijven in voor meer transparantie zodat de consument aanbiedingen tussen energieleveranciers beter kan vergelijken.

88

Verwacht u in de komende jaren een toename in de «elektriciteitsstoring in minuten per jaar»? In hoeverre hangt dit samen met de verwachte toename van de hoeveelheid gebruik van hernieuwbare energie? Welke kosten gaan daarmee gemoeid?

Nederland kent een zeer hoge betrouwbaarheid van de netwerken. Dit uit zich in een laag aantal storingsminuten, in 2013 gemiddeld 23 minuten per klant (in 2012: 27 minuten). Het huidige systeem van elektriciteitsopwekking, transmissie en distributie is goed toegerust op verwachte en onverwachte fluctuaties. De komende jaren wordt dan ook geen toename verwacht van stroomstoringen in Nederland. Om de kwaliteit van het netwerk te handhaven, investeren de netbeheerders jaarlijks ruim € 1,5 mld in het elektriciteitsnet. Die investeringen worden gedaan in nieuwe technologie, zoals storingssensoren zodat storingen sneller worden opgespoord. Daarnaast maken de netbeheerders het net klaar voor de toekomst waarin meer hernieuwbare energiebronnen zullen worden benut en de flexibiliteit van het net moet toenemen. In het rapport Net voor de Toekomst (2012) geven de netbeheerders aan tot 2050 tussen de 20 tot 70 miljard euro aan extra investeringen in energie-infrastructuur te voorzien, die samenhangen met het faciliteren van de energietransitie. De ruime bandbreedte geeft aan dat exacte voorspellingen moeilijk zijn. De kosten zijn mede afhankelijk van hoe energiebesparing en verduurzaming plaatsvinden. Ook internationaal wordt de noodzaak tot grote investeringen in netten bevestigd. Het International Energy Agency (IEA) schatte eerder de voor Europa noodzakelijke investeringen in netten op € 690 mld voor elektriciteit en € 230 mld voor gas. Dit betreft de periode 2010–2035. Hoewel het om substantiële bedragen gaat, zijn ze relatief bescheiden als ze worden afgezet tegen de totale investeringen die nodig zijn voor de gehele energietransitie.

89

Kunt u toelichten waarom 2013 vooral in het teken stond van bestaande GreenDeals en er weinig nieuwe projecten zijn geïnitieerd?

De instroom van nieuwe deals lag in 2013 lager dan voorgaande jaren (2011 75 deals; 2012 71 deals, 2013 16 deals), dit past bij de focus op Green Deals met impact. Ten opzichte van eerdere jaren zijn de toetsingscriteria aangescherpt; belangrijke afwegingspunten zijn opschalingspotentieel en toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande portfolio (in principe geen dubbelingen met bestaande deals).

90

Kunt u aangeven welke specifieke projecten in het kader van Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) zijn vertraagd en wat de reden hiervan is geweest?

Projecten kunnen om uiteenlopende redenen vertraging oplopen. Voor uitstel zijn binnen de regeling criteria aangegeven waarbinnen uitstel geaccepteerd is. SDE+ subsidie kan worden aangevraagd als o.a. de vereiste vergunningen zijn verkregen en de financiële haalbaarheid voldoende is aangetoond. Aan de subsidieverlening is een maximale ingebruikname termijn verbonden. De voortgang van deze projecten wordt door RVO beoordeeld aan de hand van de ijkmomenten in de opgegeven planning. Binnen de realisatietermijn kan sprake zijn van (enige) vertraging op de opgegeven planning als gevolg van de tijd benodigd voor het verkrijgen van financiering, bezwaar tegen vergunning, MSK melding in Brussel e.d. Subsidieverleningen voor projecten die onvoldoende voortgang laten zien en zo niet kunnen voldoen aan de ijkmomenten, kunnen worden ingetrokken.

Er zijn nog 5 projecten uit de SDE subsidierondes van 2009 in behandeling waarvan de ingebruikname termijn is overschreden. Hiervan zijn 2 projecten reeds gestart met de bouw en de overige hebben aangegeven het project in te trekken en mogelijk in de toekomst een nieuwe aanvraag indienen. Uit de subsidieronde 2010 zijn nog 10 projecten in behandeling die niet zijn gerealiseerd. Indien bij deze projecten op korte termijn opdracht voor de bouw wordt gegeven kunnen zij op grond van de SDE regeling binnen 1 jaar na overschrijding van de ingebruikname termijn hun project alsnog afronden. Een deel van subsidierechten komen dan te vervallen. Dit gaat voornamelijk om projecten uit de categorie biomassa.

We zien dat vertraging binnen de ingebruikname termijn bij de categorieën wind en zon vooral wordt veroorzaakt door knelpunten die minder van financiële aard zijn, zoals bezwaar en beroep tegen de vergunning. Bij de biomassa categorieën zien we dat vertraging vooral wordt veroorzaakt door de financiering en juridische procedures. Voor de categorie geothermie zijn nog geen termijnen overschreden. De sector geeft aan dat zij verwachten dat dit wel gaat gebeuren.

91

Hoeveel zonnepanelen zijn er afgelopen jaar bijgekomen?

CBS geeft in zijn voorlopige cijfers aan dat er in 2013 een totaal vermogen van 320MW aan zonnepanelen is gerealiseerd.

92

In hoeverre komt de daling van het aandeel hernieuwbare energie door de daling van de bijstook van biomassa?

Het aandeel hernieuwbare energie was in 2013 4,5% van het totale Nederlandse energieverbruik. Dat is evenveel als in 2012 (zie ook antwoord op vraag 71). Dit is in belangrijke mate toe te schrijven aan een daling van de productie van hernieuwbare elektriciteit: dit daalde met 5% als gevolg van minder biomassa bij- en meestook in elektriciteitscentrales. Het verbruik van biomassa in elektriciteitscentrales daalde met ongeveer een vijfde. Elektriciteitsproductie uit windenergie nam juist toe. Deze toename was echter niet genoeg om de daling van het meestoken van biomassa te compenseren (Bron: CBS).

93

Kunt u een overzicht geven van het aantal laadpunten voor elektrisch rijden gecategoriseerd naar organisaties die het eigendom hebben van die laadpunten en die verantwoordelijk waren voor de uitrol?

Het meest recente overzicht van laadpunten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland laat de volgende cijfers zien:

Aantal geïnstalleerd per

Standaard laadpunten

31-12-2012

31-12-2013

30-04-2014

Publiek (24/7 openbaar toegankelijk)

2.782

3.521

4.405

Semi-publiek (beperkt openbaar toegankelijk)

829

2.249

4.396

Snellaadpunten

     

Publiek en semi-publiek

63

1061

70

Private laadpunten

     

Inschatting op basis van onderzoek in 2012 en extrapolatie en geschatte toename op basis van geregistreerde Elektrische Voertuigen (EV’s)

4.500 – 5.500

18.000

 
X Noot
1

Wegens technische gebreken is een aantal laadpalen uit gebruikt genomen

De gevraagde categorisatie is niet in detail te geven, omdat er veel verschillende arrangementen zijn. Van die variatie kan ik u een indruk geven.

Publiek toegankelijke laadpunten

Stichting E-laad – initiatief van een aantal netbeheerders – heeft 2.953 laadpunten geplaatst, die eigendom zijn van EVnetNL. De vier grote steden hebben middels aanbestedingen laadpunten in eigendom, die geëxploiteerd worden door marktpartijen. Stichting E-laad heeft een financiële bijdrage geleverd aan deze punten. Andere gemeenten en provincies hebben via concessies laadpunten gerealiseerd. Het economisch eigendom daarvan berust bij de bedrijven die de concessieverlening/aanbesteding gewonnen hebben. In Arnhem gaat het bijvoorbeeld om 30 laadpunten, bij de provincie Brabant om 100 laadpunten.

Private laadpunten

Veel berijders van elektrische auto’s zijn leaserijders. In het leasepakket zijn vaak laadpunten (bijvoorbeeld thuis en op het werk) opgenomen. Particuliere kopers worden vaak ontzorgd door een serviceverlener die naast de auto ook een laadpunt levert. De kosten worden betaald door de berijder en de autofabrikant. Verschillende bedrijven investeren in semi-publieke laadpunten: laadpunten op privaat terrein die publiek toegankelijk zijn. Het bedrijf The New Motion heeft, onder een begin dit jaar afgeronde Green Deal, 10.000 laadpunten gerealiseerd waarvan het eigendom bij private partijen ligt. The New Motion werkte hiervoor samen met een consortium van autofabrikanten, Alliander, E-Laad, Q-park, HVC en Stichting Urgenda. Snellaadpunten zijn over het algemeen het eigendom van de bedrijven die ze plaatsen. Private laadpunten zijn eigendom van degene die ze koopt. Dat kan een bedrijf zijn, een instelling, of een individu.

94

Kunt u aangeven wat de gemiddelde kosten zijn voor de aanleg van een publiek laadpunt en wat de totale aanleg van laadpunten tot dusverre heeft gekost?

Het Rijk heeft tot op heden geen subsidies verleend voor de aanleg van publiek toegankelijke laadinfrastructuur. Wat de totale aanleg van laadpunten tot dusverre heeft gekost is niet goed aan te geven. Bij de aanleg zijn veel verschillende partijen betrokken en de informatie over de kosten is veelal bedrijfsvertrouwelijk.

In 2013 is een ruwe inschatting gemaakt dat een laadpaal in de publieke ruimte circa € 8.500 kost (alle kosten, inclusief inrichting en exploitatie van laadlocatie). Uit de verkregen informatie onder de Green Deal Zonnig Laden bleek dat deze kosten kunnen worden teruggebracht tot ca. € 6.000 per laadpaal. De kosten van publiek toegankelijke laadpunten dalen voortdurend. In een onderzoek van de TU Eindhoven (2013) is gewezen op de mogelijkheden om de productiekosten te verlagen door opschaling, het vereenvoudigen van technische vereisten door de netbeheerders en de synchronisatie van vereisten bij de verschillende gemeenten. Ook de kosten voor onderhoud van deze laadpunten zouden nog aanzienlijk kunnen dalen wanneer deze laadpunten betrouwbaarder zouden worden. De kosten van plaatsing zouden door toepassing van een op de «enkele arbeidsgang» georganiseerde planning nog verder kunnen dalen. Nu werken drie partijen aan de aanleg van één laadplek, elk vanuit zijn eigen taak: de gemeente verzorgt de inrichting van de parkeerplaats, de netbeheerder verzorgt de aansluiting en de laadpuntexploitant plaatst het laadpunt.

Decentrale overheden zoals Brabant en Amsterdam zijn momenteel bezig met aanbestedingen die leiden tot lagere prijzen dan die waar begin 2013 nog van werd uitgegaan.

Overigens bestaat er voor het aanleggen en exploiteren van publiek toegankelijke laadinfrastructuur – op enkele zeer druk bezochte laadpunten na – vooralsnog nog geen sluitende business case. Tegen die achtergrond wordt momenteel gewerkt aan een in het Regeerakkoord en Energieakkoord aangekondigde Green Deal over dit onderwerp. Innovatie voor de benodigde kostenreducties is daarin een belangrijk aspect. Het doel van deze Green Deal is om rond 2018 een over het algemeen sluitende businesscase te bereiken.

95

Kunt u aangeven hoeveel een privaat laadpunt kost en hoe deze kosten verdeeld zijn over de diverse betrokken partijen (eigenaar van de auto, gemeente, het Rijk, etc)?

Private laadpunten zijn privé-eigendom en onttrekken zich daardoor logischerwijs voor een groot deel aan het zicht van het Rijk. Er zijn verscheidene aanbieders van private laadpunten, die producten aanbieden die voldoen aan verschillende behoeften (de gewenste snelheid van laden, het aantal voertuigen dat tegelijkertijd moet kunnen laden, de gewenste intelligentie, zoals de eventuele behoefte aan een module voor het verrekenen van kosten, etc.). De prijs van private laadpunten loopt uiteen van circa € 600 exclusief BTW voor het simpelste laadpunt tot circa € 3.000 exclusief BTW voor een sneller ladend laadpunt met een eigen paal, met twee aansluitingen en verrekenmodule. De kosten van het aanleggen variëren ook (is een extra groep nodig in de meterkast, hoeveel meter kabel moet er getrokken worden, moet het oplaadpunt een eigen paal krijgen of kan het aan de muur bevestigd worden, etc.). Een privaat laadpunt wordt over het algemeen privaat gefinancierd (door de eigenaar en in bepaalde gevallen ook de dealer). Sommige gemeenten verstrekken subsidie (bijvoorbeeld Rotterdam, die maximaal € 1.000 subsidie geeft voor een privaat laadpunt plus maximaal € 450 als voor het opladen groene stroom wordt gebruikt); dat is een vrije keus. Het Rijk financiert deze private laadpunten niet mee. Er is overigens ook geen sprake van een vaste kostenverdeling bij de financiering van private laadpunten.

96

Wanneer verwacht u de benodigde wetgeving voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) naar de Kamer te sturen?

Naar verwachting zal begin 2015 het wetsvoorstel tot instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming bij de Kamer worden ingediend.

97

Hoe ziet u het potentieel van energie uit Thorium?

Door zowel TU Delft als door NRG in Petten wordt onderzoek gedaan naar reactoren die thorium gebruiken als brandstof. Thorium als splijtstof heeft een aantal voordelen ten opzichte van uranium. Het kan een bijdrage leveren aan het verminderen van het kernafvalprobleem, omdat het minder afval produceert, dat minder lang radioactief blijft. Er zijn echter niet alleen voordelen verbonden aan thorium. Het gebruik ervan is alleen maar zinvol in combinatie met verrijkt uranium. Daarnaast is er tot op heden geen infrastructuur voor het op grote schaal produceren van thorium als brandstof. Er is al vele jaren ervaring met de hele cyclus voor het gebruik van uraniumsplijtstof, van mijnbouw tot afvalverwerking. Bij een overstap naar thorium zou deze cyclus anders moeten worden ingericht. Zo komt er bij het opwerken (het chemisch scheiden van de nog bruikbare splijtstof van het radioactieve afval) meer straling vrij dan bij de cyclus voor uraniumsplijtstof. Gezien deze nadelen acht ik het onwaarschijnlijk dat thorium op korte termijn ingezet kan worden voor energieproductie.

98

Kunt u aangeven wat momenteel de status is van het project aangaande de nieuwe Pallas-reactor?

Voor de realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor «Pallas» is op 16 december 2013 de onafhankelijke Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Stichting Pallas) opgericht, waarbij de directeur en Raad van Toezicht zijn benoemd. Sinds begin 2014 werkt de Stichting Pallas aan de uitbreiding van het projectteam, de voorbereiding en planning van het uitgebreide vergunningentraject, de ontwerpeisen voor de reactor, de voorbereiding van de Europese aanbesteding van het ontwerp en het uitwerken van een plan voor het aantrekken van de private financiering voor de bouw- en exploitatiefase van de nieuwe reactor. Deze fase neemt naar verwachting tenminste vier jaar in beslag.

99

Kunt u aangeven of de hogere verkoopprijs van het gas ook telt voor de langlopende contracten met omringende landen?

Ja, want bij de verkoop van gas bestaat er geen onderscheid tussen binnen- en buitenlandse prijzen en de prijzen in de langetermijncontracten volgen de marktontwikkelingen.

100

Gaat u uit van een voor de komende jaren gelijkblijvende gas- en olieprijs, net zoals in de miljoenennota? Waarom is dit in het Energieakkoord niet het geval en gaat het Energieakkoord uit van een stijging van de olieprijs? Wat is de consequentie hiervan voor de doorrekening van het Energieakkoord?

Bij de raming van de aardgasbaten in de Miljoenennota voor de komende jaren wordt het olieprijsscenario van het Centraal Planbureau overgenomen. Voor de gasprijs wordt de Noordwest Europese gasprijs voor langetermijnlevering gehanteerd, zoals deze tot stand komt op onder andere gasbeurzen. Deze scenario’s kijken enkele jaren vooruit.

De ramingen voor het Energieakkoord hebben betrekking op de langere termijn. In het SER-referentiepad ten behoeve van de doorrekening van het Energieakkoord zijn de olie- en gasprijzen voor 2020 en 2030 overgenomen uit de referentieraming 2012 (RR2012) van ECN/PBL. De prijzen in de RR2012 zijn gebaseerd op de World Energy Outlook 2011 (IEA, 2011). Er zijn geen signalen om aan te nemen dat de doorrekening van het Energieakkoord aan verandering onderhevig is. Wel zullen jaarlijks, via de Nationale Energieverkenning, de ontwikkelingen binnen het energiedomein nauwkeurig worden gevolgd. De eerste Nationale Energie Verkenning wordt in oktober aan uw Kamer gestuurd.

101

Kunt u verklaren waarom de beursprijs van Title Transfer Utility(TTF)-gas in 5 jaar tijd is verdubbeld?

De prijzen worden bepaald door vraag en aanbod. Met name door het uit het bedrijf nemen van kerncentrales in Japan na de nucleaire ramp in Fukushima is een grote vraag naar LNG in die regio ontstaan zonder dat dat heeft geleid tot een groter aanbod met als gevolg stijgende prijzen in grote delen van de wereld. Alleen de Verenigde Staten laten een tegengestelde ontwikkeling zien. Dit als gevolg van de enorme ontwikkeling van schaliegas in de Verenigde Staten gecombineerd met grote terughoudendheid bij de Amerikaanse federale overheid om toestemming te geven voor het exporteren van gas.

102

Kunt u toelichten waarom Brussel de betalingen aan het grensoverschrijdende Interreg-programma Nederland-Duitsland tot januari/februari 2014 heeft opgeschort? Betekent de door u versneld beschikbaar gestelde bijdrage dat u uiteindelijk ook extra bijdraagt? En hoe zit het met renteverliezen op dit «voorschot»?

De opschorting van betalingen vloeide voort uit de algemene EU-begrotingsproblematiek eind 2013 en betrof derhalve niet alleen het Interreg-programma Nederland-Duitsland.

Er is geen sprake van een extra bijdrage, maar het versneld beschikbaar stellen van een voorschot dat reeds voorzien was.

Er is geen sprake van renteverliezen gezien de korte duur van de opschorting. Brussel heeft in februari de betalingen weer hervat.


X Noot
1

Kamerstuk 24 095 nr. 364

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nrs. 2024 en 2025

X Noot
3

Kamerstuk 24 095, nr. 241.

X Noot
4

Kamerstuk 32 637, nr. 79

X Noot
5

Kamerstuk 32 637, nr. 43

X Noot
6

Bron: CBS, Statline, voorlopige cijfers 2013

X Noot
7

Bron: EIM Panteia, Hoofdrapport Evaluatie WBSO 2006–2010

X Noot
8

Van Praag en Van Stel (2010) «The More Business Owners the Merrier? The Role of Tertiary Education» www.ondernemerschap.nl

X Noot
10

Kamerstuk 32 637 nr. 125

X Noot
11

Kamerstuk 32 637 nr. 125

X Noot
12

Kamerstuk 32 637 nr. 125

Naar boven