32 637 Bedrijfslevenbeleid

29 826 Industriebeleid

Nr. 79 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2013

Op woensdag 4 september publiceerde het World Economic Forum (WEF) de 2013–2014 editie van het Global Competitiveness Report, waarin landen zijn gerangschikt naar concurrentiekracht (Global Competitiveness Index)1. Op verzoek van uw Kamer ga ik nader in op de positie van Nederland op deze ranglijst en het kabinetsbeleid om de groei- en concurrentiekracht te versterken.

Nederland behoort volgens het WEF al geruime tijd tot de meest competitieve economieën ter wereld. Sinds 2007 staat Nederland elk jaar in de top-10 (van in totaal 148 landen). Dit hebben we te danken aan de sterke economische fundamenten van Nederland, die ook mede onze vijfde plaats in de wereld qua arbeidsproductiviteit en goederenexport verklaren2. Maar deze sterke uitgangspositie betekent niet dat Nederland achterover kan leunen. Op een aantal facetten kan verbetering plaatsvinden en bovendien zit de mondiale concurrentie niet stil. In de editie van dit jaar daalde Nederland van plek 5 naar plek 8 op de Global Competitiveness Index.

In deze brief zal ik eerst toelichten wat de Global Competitiveness Index is en hoe deze wordt samengesteld. Daarna zal ik aangeven hoe Nederland in deze index op de verschillende onderdelen uit de bus komt. Vervolgens ga ik in op de oorzaken van de daling op de ranglijst en licht ik toe welke maatregelen het kabinet neemt en reeds heeft genomen om de concurrentiekracht van de Nederlandse economie te versterken.

1. Wat is de Global Competitiveness Index?

De Global Competitiveness Index van het WEF is een ranglijst van 148 landen die een indicatie geeft van de concurrentiekracht van een land. Een hoge positie op deze ranglijst geeft aan dat een land een concurrerende economie heeft. De score wordt in de praktijk ook beïnvloed door conjuncturele factoren, omdat die moeilijk te scheiden zijn van het structurele beeld.

De Global Competitiveness Index is opgebouwd uit 114 indicatoren. De indicatoren zijn gewogen tot één samengestelde indicator. Circa 30 procent van de indicatoren wordt gebaseerd op data afkomstig van onder meer het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Een substantieel deel van de indicatoren, 70 procent, is gebaseerd op de uitkomsten van een jaarlijkse enquête die het WEF zelf houdt. Deze enquête is in de eerste helft van dit jaar gehouden onder ondernemers en (top)managers van voornamelijk grote ondernemingen. In Nederland is deze enquête het afgelopen jaar door 87 respondenten ingevuld.

Percepties spelen dus een rol bij de score. Daarnaast is er sprake van enige statistische onzekerheid. Deze is relevant, omdat de scores van de landen in de top-10 vrij dicht bij elkaar liggen. Dit maakt het belangrijk om niet alleen naar het niveau in één bepaald jaar te kijken, maar naar de prestaties over een langere tijdsperiode. Te zien is dat Nederland sinds 2007 een bestendige plek in de top-10 heeft.

2. Hoe scoort Nederland?

De Nederlandse economie staat er structureel goed voor. De materiële welvaart in Nederland – afgemeten aan het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking – is hoog. Binnen de EU staan we op plek drie3. Het concurrentievermogen van de economie, zoals gemeten in de Global Competitiveness Index, is een belangrijke factor voor de welvaart van een land.

Sterke punten

In de Global Competitiveness Index scoort Nederland op veel gebieden erg goed. Als eerste mogen we trots zijn op het Nederlandse bedrijfsleven. Nederlandse bedrijven zijn volgens het WEF goed ontwikkeld (4e), innovatief (10e) en maken gebruik van de nieuwste technologieën (8e). Ook scoort Nederland hoog op onderwijskwaliteit, zowel basisonderwijs (10e) als hoger onderwijs (12e). Ook de aanwezigheid van hoogwaardige trainingen en cursussen en de mate waarin bedrijven investeren in de ontwikkeling van hun werknemers worden hoog gewaardeerd.

Daarbij scoort Nederland goed op het terrein van marktordening en marktwerking. Het WEF concludeert dat er sprake is van goed en effectief markttoezicht (5e), lage handelsbarrières (4e qua handelstarieven en 9e wat betreft non-tarifaire handelsbarrières) en lage douanekosten (6e). Ook de infrastructuur (7e) is van wereldklasse. Volgens het oordeel van het WEF zijn de Nederlandse havens de beste van de wereld. Ook het elektriciteitsnetwerk en de vliegvelden scoren met een derde en vierde plaats internationaal vergeleken erg goed.

Naast deze sterktes zien we ook een aantal positieve verschuivingen in de scores. Zo is de ervaren regeldruk afgenomen (stijging van plek 34 naar 28) en kan een bedrijf sneller opgestart worden, wat resulteert in zowel een absolute als een relatieve stijging (van plek 34 naar 10). Ook de (regionale) clustervorming van bedrijven is toegenomen (van plek 15 naar 9).

Aandachtspunten

Op een aantal pijlers heeft Nederland een lage positie op de internationale ranglijst: macro-economische omgeving (45e), (ontwikkeldheid van de) financiële markt (30e), de arbeidsmarkt (21e) en de marktomvang (21e).

De reden dat Nederland laag scoort op het onderdeel macro-economische omgeving is gelegen in het tekort op de overheidsbegroting (102e) en de hoge overheidsschuld (118e). De absolute puntenscore op de pijler macro-economische omgeving is echter niet veranderd. De lage positie op de pijler financiële markt hangt samen met de relatief lage beoordeling die het WEF toekent aan de gezondheid van Nederlandse banken (74e), rechten van kredietgevers en kredietnemers (65e) en de toegang tot bankleningen (47e). De relatief lage score voor de arbeidsmarkt is het resultaat van een lage positie ten aanzien van barrières voor het aannemen en ontslaan van personeel (128e), de verhouding tussen loon en productiviteit (79e) alsmede fiscale prikkels om te werken (60e). Ook de Nederlandse score op de indicator flexibiliteit in loononderhandelingen (137e) is laag. De verklaring hiervoor ligt in de Nederlandse praktijk om cao-afspraken algemeen verbindend te verklaren. Het WEF beoordeelt deze praktijk negatief. Het kabinet is evenwel van mening dat de algemeenverbindendverklaring en de lange Nederlandse traditie van overleg tussen sociale partners waarvan de algemeenverbindendverklaring onderdeel uitmaakt, ook onmiskenbaar positieve kanten heeft. Het WEF laat dan ook zien dat door coöperatieve verhoudingen ons land goed scoort op de relaties tussen werkgevers en werknemers (5e). Nederland heeft geen toppositie op de pijler marktomvang. De 21e positie hangt samen met de relatief beperkte omvang van onze bevolking. Dit wordt in enige mate gecompenseerd door een hoge export en een hoog niveau van productiviteit.

3. Wat verklaart de daling van de positie en wat doet het kabinet?

Hoewel de concurrentiekracht van de Nederlandse economie nog altijd sterk is, onderstreept de lagere overall score in de Global Competitiveness Index de noodzaak om te blijven werken aan het verdienvermogen.

Financiële sector

Belangrijkste onderliggende oorzaak van de daling van onze absolute score en positie op de ranglijst betreft de achteruitgang ten aanzien van de gezondheid van de banken (27 plaatsen gedaald) en de toegang tot kredietverlening voor bedrijven (25 plaatsen gedaald).

Dit zijn zorgpunten die het kabinet herkent en waarop maatregelen worden genomen. Het kabinet heeft onlangs zijn visie en beleidsagenda gepresenteerd voor de financiële sector. De financiële sector moet dienstbaar zijn aan de Nederlandse economie en de klant centraal stellen. Om dit te bereiken dienen onder meer de kapitaalbuffers te worden vergroot en moeten verliezen neerslaan bij aandeel- en obligatiehouders, niet bij de overheid. Dat draagt, naast de noodzakelijke hervormingen van de financiële sector op Europees niveau, bij aan een gezondere bankensector die het economisch herstel kan accommoderen.

Dat banken terughoudender zijn in hun kredietverlening aan bedrijven hangt sterk samen met het conjuncturele klimaat. Het is begrijpelijk dat banken terughoudender zijn dan in de periode voorafgaand aan de kredietcrisis, toen te vaak te grote risico’s zijn genomen. Bovendien zijn banken hiertoe door hun financiële positie genoodzaakt. Het is echter van groot belang dat gezonde bedrijven met goede investeringsplannen toegang houden tot financiering. De overheid steunt ondernemers dan ook met toegang tot financiering via generieke garantieregelingen voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en specifieke regelingen die gericht zijn op de financiering van innovatie. Ook steunen we alternatieve financieringsvormen, zoals niet-bancaire financiering. Met pensioenfondsen en verzekeraars heeft het kabinet overleg gevoerd om investeringsproposities in de Nederlandse infrastructuur, (zorg)vastgoed, energiebesparing en mkb-financiering aantrekkelijker te maken voor institutionele beleggers. Over de resultaten zal de kamer nader worden geïnformeerd.

Macro-economische omgeving

Op de pijler macro-economische omgeving daalde Nederland vier plaatsen. Dit hangt samen met de stijgende overheidschuld als gevolg van de economische neergang en het feit dat de overheid genoodzaakt is geweest om uit oogpunt van de financiële stabiliteit via ondermeer nationalisaties en participaties in te grijpen in het Nederlandse bankwezen. Ook het begrotingstekort vraagt nog steeds aandacht. Structureel hoge begrotingstekorten zijn immers schadelijk voor de concurrentiepositie: niet voor niets neemt het WEF zowel de overheidsschuld als het overheidssaldo op in zijn ranglijst. Uiteindelijk zal de rekening betaald moeten worden. Hogere belastingen of minder ruimte voor productieve uitgaven aan onderwijs of innovatie schaden de verdiencapaciteit van de economie. Het op orde brengen van de overheidsfinanciën is en blijft dan ook één van de speerpunten van het kabinet. Daarbij wijst het WEF erop dat Nederland hierop beter scoort dan veel andere ontwikkelde economieën die last hebben van de financiële crisis. Ook constateert het WEF dat de hoge kredietwaardigheid van de Nederlandse staat bijdraagt aan de goede positie van onze economie.

Arbeidsmarkt

Nederland daalde ten aanzien van de beoordeling van de arbeidsmarkt van de 17e naar de 21e plaats in de indicator van de Global Competitiveness Index. Nederland daalde op de ranglijst omdat andere landen in de afgelopen periode meer progressie hebben gemaakt op dit beleidsterrein. Met het sociaal akkoord wordt breed erkend dat er ruimte is voor verbetering van de Nederlandse arbeidsmarktinstituties. Met de hervorming van de WW en modernisering van het ontslagrecht werkt het kabinet aan een betere werking van de arbeidsmarkt.

Beschikbaarheid van kenniswerkers en technici

Nederland laat een achteruitgang zien bij de beschikbaarheid van wetenschappers en ingenieurs. Hier daalde Nederland 17 plaatsen naar plek 41. Ook in absolute scores werd een daling geconstateerd.

Deze uitdaging heeft het kabinet scherp op het netvlies. Veel bedrijven -met IHC Merwede en ASML slechts als twee voorbeelden- hebben moeite om aan goede technici te komen. De acties van het Techniekpact zijn erop gericht om dit te verbeteren, onder andere door intensievere samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven in de Centra voor Innovatief Vakmanschap en Centers of Expertise, meer stageplekken voor jongeren bij bedrijven en structurele aandacht voor techniek op de basisschool en de lerarenopleiding. Via sectorplannen nemen sociale partners samen met de rijksoverheid en de regio’s maatregelen gericht op het behoud van vakkrachten. Inzet daarbij is om door te investeren in duurzame inzetbaarheid, medewerkers zo lang mogelijk voor het bedrijf, voor de sector en voor de techniek te behouden.

Het is goed nieuws dat er dit jaar meer (voor)aanmeldingen zijn bij technische opleidingen in het hoger- en wetenschappelijk onderwijs. Maar het Techniekpact werkt ook aan oplossingen die op korte termijn al tot resultaat leiden. Zo is voor IHC Merwede gezorgd dat 100 extra jongeren tot 27 jaar met een technische achtergrond door middel van bijscholing binnen 9 á 12 maanden klaar worden gestoomd voor het werk in de maritieme branche.

Innovatie

Het Nederlandse bedrijfsleven wordt in het rapport omschreven als hoog ontwikkeld en innovatief. Zowel absoluut als relatief (1 plek omlaag) is de score van Nederland echter lichtelijk gedaald op het gebied van innovatie. De hiervoor beschreven indicator over de beschikbaarheid van wetenschappers en technici op de arbeidsmarkt veroorzaakte het merendeel van deze daling. Op de andere facetten vonden nauwelijks veranderingen plaats.

In de samenwerking tussen universiteiten en het bedrijfsleven onderging Nederland een lichte daling, van plaats 10 naar plaats 12. De absolute score op dit terrein is voor Nederland gelijk gebleven. Doordat enkele andere landen een stijging laten zien, staan deze nu hoger op de ranglijst. De samenwerking tussen universiteiten, kennisinstellingen, bedrijfsleven en de overheid is de kern van het bedrijfslevenbeleid; deze zal met kracht worden doorgezet. Het feit dat de OESO in het landenexamen van Nederland4 stelt dat Nederland de Topsectoraanpak zou moeten uitbreiden naar meer sectoren, geeft aan dat de weg die het kabinet heeft ingeslagen op internationale erkenning kan rekenen.

In de Global Competitiveness Index geven respondenten aan dat de bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling (R&D) gedaald zijn. Het kabinet wil de totale R&D-uitgaven (bedrijven en overheid) verhogen. Om binnen- en buitenlandse private R&D-investeringen in Nederland aan te jagen zet het kabinet een fiscaal innovatiepakket in, met onder andere de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en sinds 2012 de Research & Development Aftrek (RDA). Daarnaast wordt de Topconsortia Kennis en Innovatie-toeslag (TKI-toeslag) de komende jaren verruimd en is dit jaar de MKB-Innovatieregeling Topsectoren (MIT) geïntroduceerd.

4. Conclusie

De hierboven genoemde maatregelen passen in de bredere inzet van het kabinet om het verdienvermogen van de Nederlandse economie structureel te versterken. Het is vooral van belang dat we blijven werken aan vernieuwingsvermogen en wendbaarheid. Nederland krijgt de komende jaren te maken met een aantal uitdagingen. Er is sprake van toenemende internationale concurrentie uit opkomende economieën. Ten tweede leidt de vergrijzing ertoe dat we onze welvaart met relatief minder mensen moeten gaan verdienen. Ten slotte is er een aantal mondiale maatschappelijke uitdagingen op het gebied van gezondheidszorg, uitputting van grondstoffen, verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering en voedselvoorziening. Het Nederlandse bedrijfsleven behoort in verschillende sectoren die voor oplossingen kunnen zorgen tot de wereldtop. Wereldwijd worden Nederlandse machines in de halfgeleiderindustrie ingezet. In New Orleans werken Nederlandse bedrijven aan de bescherming tegen het water. In ontwikkelingslanden helpt onze topsector Tuinbouw en uitgangsmaterialen met Nederlandse oplossingen de productiviteit van landbouwgrond te vergroten. Dergelijke voorbeelden laten zien dat mondiale maatschappelijke uitdagingen vooral kansen bieden voor ons bedrijfsleven. Mondiale uitdagingen die vragen om Nederlandse oplossingen.

Voor toekomstige groei zal Nederland moeten inzetten op vernieuwingsvermogen en wendbaarheid. Vernieuwingsvermogen, om aan de technologische top te blijven staan. Wendbaarheid, om in te kunnen spelen op snel veranderende omstandigheden op een competitieve wereldmarkt. Dat vraagt om het wegnemen van belemmeringen om te ondernemen en te investeren, en het aanjagen van innovatie. Dit zorgt voor een uitstekend vestigingsklimaat.

Vernieuwingsvermogen steunt op de creativiteit van het individu en op bedrijven die ideeën succesvol op de markt brengen. De overheid ondersteunt bedrijven in hun vernieuwingsvermogen. Daarnaast heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid in het stimuleren van menselijk talent in het onderwijs. Dit gebeurt onder andere door in alle geledingen van het onderwijs in te zetten op excellentie. Met bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs meer aandacht voor het vakmanschap, waarbij er speciaal aandacht is voor de techniek en een goede aansluiting op de vraag vanuit de arbeidsmarkt.

Instituties op de arbeidsmarkt, zorg en woningmarkt worden hervormd om de wendbaarheid van de economie te vergroten. Hervormingen van de WW en modernisering van het ontslagrecht vergroten het aanpassingsvermogen van onze economie, doordat talenten terecht komen op de plaatsen waar zij het meest tot hun recht komen. Op de woningmarkt is vooral van belang dat huren meer in lijn komen met de gewildheid van woningen. Een beter functionerende woningmarkt en daarmee samenhangende grotere verhuismobiliteit zullen de mobiliteit op de arbeidsmarkt en daarmee de economie als geheel ten goede komen.

Goede noteringen in internationale ranglijsten zijn voor het kabinet geen doel op zich. Nederland is een land waarin het prettig wonen, werken, ondernemen en investeren is. De goede scores in diverse toonaangevende indexen onderstrepen dit. Met de inspanningen die het kabinet neemt om het verdienvermogen te versterken, borgen we dat het Nederlandse vestigingsklimaat tot de beste ter wereld blijft behoren.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

World Economic Forum, 2013. The Global Competitiveness Report 213–2014: Full data edition, http://www3.weforum.org/docs/WEF_GlobalCompetitivenessReport_2013-14.pdf

X Noot
2

Conference Board, 2013. Total Economy Database, http://www.conference-board.org/retrievefile.cfm?filename=TEDI_Jan201311.xls&type=subsite ; WereldHandelsOrganisatie, 2013. Statistics Database: Time Series on international trade, http://stat.wto.org/StatisticalProgram/WSDBStatProgramHome.aspx?Language=E

X Noot
3

WereldBank, 2013. World Development Indicators, http://data.worldbank.org/data-catalog/world-development-indicators , bbp per hoofd van de bevolking in koopkrachtpariteit.

X Noot
4

OESO, 2012. OECD Economic Surveys NETHERLANDS, june 2012, http://www.oecd.org/eco/50550641.pdf

Naar boven