33 684 Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet)

Nr. 9 VERSLAG

Vastgesteld 18 september 2013

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

1

1.

Hoofdlijnen stelselwijziging jeugd

6

2.

Probleemanalyse

12

3.

De verantwoordelijkheid van de gemeente

13

4.

De toegang tot jeugdhulp

23

5.

Jeugdbescherming en jeugdreclassering

30

6.

Positie van jeugdigen en ouders en kwaliteit van jeugdhulp

37

7.

Specialistische jeugdhulp

41

8.

Toezicht

48

9.

Juridisch kader en rechtsbescherming

50

10.

Gegevensverwerking, beleidsinformatie, en vermindering regeldruk

52

11.

Financiële aspecten

56

12.

Transitie en implementatie

60

13.

Ontvangen reacties en adviezen

62

14.

Overige aspecten

63

15.

Artikelsgewijs

64

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van het wetsvoorstel Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdige en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet). Zij onderschrijven het doel van de wet, het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Genoemde leden hebben met tevredenheid vastgesteld dat het demedicaliseren van de Nederlandse jeugd en het beëindigen van het onnodig problematiseren van deze jeugd als hoofddoel aan de stelselwijziging is toegevoegd conform motie van de leden Van der Burg en Dille (Kamerstuk 33 000-XVI, nr. 154). Daarnaast onderstrepen zij het belang van het vervangen van recht op zorg door de jeugdhulpverleningsplicht; hierdoor wordt ervoor gezorgd dat eerst nagegaan wordt wat ouders en netwerk zelf kunnen doen voordat een beroep op de overheid kan worden gedaan. Tot slot willen zij benadrukken dat beleidsvrijheid voor gemeenten cruciaal is en dat ontschotten tussen en onthekken van het sociaal domein wat betreft de financieringsstroom hier een belangrijke bijdrage aan levert. Op die manier zijn gemeenten in staat om financiële middelen rond de ondersteuning van een gezin te organiseren in plaats van het gezin te plooien naar de geldstromen. De leden van de VVD-fractie hebben onderstaand nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel belangstelling de Jeugdwet doorgenomen. Volgens deze leden dient het huidige jeugdzorgstelsel gewijzigd te worden door middel van een transformatie. Het huidige jeugdzorgstelsel is namelijk een versnipperd, vertragend en inefficiënt systeem geworden dat niet beantwoordt aan de kwaliteit van zorg voor jeugdigen die deze leden voor ogen hebben. Door de regie en financiering in één hand te geven, in dit geval de gemeenten, kunnen gezinnen met name gezinnen met multiproblematiek een integrale hulp/zorg krijgen die wordt geregisseerd door één hulpverlener. Geen 17 hulpverleners die in één gezin rondlopen en langs elkaar heen werken. Gezinnen en kinderen dienen op tijd en de juiste zorg te krijgen. Problemen dienen vroegtijdig gesignaleerd en verholpen te worden, zodat problemen niet escaleren en zodat specialistische zorg en jeugdbescherming niet ingezet hoeven te worden. De nieuwe Jeugdwet biedt daarvoor een goede basis en geeft gelegenheid om de transformatie te realiseren. Genoemde leden hebben stellen nog wel een aantal vragen aan de regering.

De leden van de PVV-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Jeugdwet. In de ogen van deze leden biedt het wetsvoorstel meer stappen terug dan stappen vooruit. Bovendien roept het wetsvoorstel meer vragen op dan zij beantwoord. Hoe deze wet het belang van het kind dient is een raadsel. De leden van de PVV-fractie hebben dan ook een flink aantal vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met grote zorgen voorliggend wetsvoorstel Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet) gelezen.

Genoemde leden hebben grote zorgen gezien de enorme problemen die de nieuwe wet met zich mee brengt. Zo verliezen kinderen het recht op zorg. Zo krijgen gemeenten wel een zorgplicht, maar deze valt onder het compensatiebeginsel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Zij wijzen op de problemen die nu al voortkomen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten onthouden noodzakelijke zorg en voorzieningen nu al voor mensen die dat nodig hebben. Gaat dit straks ook gebeuren met de jeugdzorg? Deze leden hebben grote zorgen dat kinderen niet de juiste zorg en voorzieningen krijgen die nodig zijn, omdat gemeenten gedwongen worden te bezuinigen op de zorg. Hoe gaat de regering dit voorkomen? Zij hebben grote bezwaren tegen de bezuiniging die de regering wil behalen met het overhevelen van jeugdzorg naar de gemeenten. Zij vrezen ervoor dat gemeenten enkel gaan kijken naar financiële overwegingen in plaats van het bieden van goede, kwalitatieve zorg. Ook zijn zij benieuwd wat er gebeurt in gemeenten die een grote zorgvraag hebben, en wat als het geld voor jeugdzorg opraakt? Krijgen kinderen dan geen zorg meer? Hoe denkt de regering daarover? Deze leden willen daar een toelichting op ontvangen.

Hoewel de gemeenten verantwoordelijk worden voor de kwaliteit van zorg, zal de beleidsvrijheid die zij hebben zorgen voor een grote versnippering van de zorg. In totaal zullen 408 gemeenten over 41 regio’s de jeugdzorg gaan uitvoeren. De leden van de SP-fractie vrezen dat dit gaat leiden tot versnippering van stelsels en versnippering onder gemeenten. Hoe kan er maatwerk geboden worden, als de zorg zo verdeeld wordt? Hoe gaat de regering versnippering van zorg voorkomen en hoe wordt onder deze enorme regio’s de

democratische controle geregeld?

Door de invoering van de Jeugdwet zal ook de marktwerking verder mogelijk worden gemaakt. Gemeenten kunnen straks via aanbestedingen de marktwerking in de jeugdzorg aanwakkeren. De leden van de SP-fractie vrezen, gezien eerdere lessen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning dat dit zal leiden tot loondump, ontslagenen, jongeren die continuïteit van zorg verliezen, onzekerheid en concurrentie op prijs. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit wordt voorkomen? Genoemde leden verlangen hierover een uitgebreide toelichting van de regering.

De leden van de SP-fractie maken zich tevens zorgen over het tijdspad van deze transitie. Veel gemeenten zijn onvoorbereid en zij vrezen dat 2015 te snel is. Hoe kan de Kamer controleren of gemeenten daadwerkelijk in staat zijn om zorg te dragen voor de jeugdzorg?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering op tal van punten is afgeweken van de uitkomsten van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg «Jeugdzorg dichterbij» (Kamerstuk 32 296, nr. 8). Het financiële aspect, ingegeven door bezuinigingen, lijkt in deze wet voorop te staan in plaats van, wat in de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg het geval was, de zorg voor kinderen.

Genoemde leden vrezen ook dat het voorliggende wetsvoorstel enorm bureaucratisch wordt. De zorg wordt versnipperd onder gemeenten, regio’s, instanties, inspecties. Ook worden keurmerken, tevredenheidsonderzoeken e.d. geïntroduceerd. Hoe wil de regering nu eigenlijk zorgen voor maatwerk, goede en laagdrempelige zorg? Hoe gaat de regering zorgen dat één gezin, één plan, één regisseur werkelijkheid wordt?

Voorts willen deze leden wijzen op de falende transitie in Denemarken. Daar waren veel problemen met de toenemende zorgvraag en de toenemende uitvoeringskosten. Zij vragen de regering uitgebreid te reageren op de situatie in Denemarken en aan te geven op welke essentiële punten het precies mis ging in Denemarken. Zij vragen de regering uitgebreid te reageren op de situatie in Denemarken en aan te geven op welke essentiële punten zij het denken beter te kunnen regelen dan de regering in Denemarken. Uit het verslag studiebezoek Denemarken (Kamerstuk 31 839, nr. 313) blijkt dat een belangrijk leerpunt is dat hervorming tijd kost. Waarom wil de regering dan vasthouden aan 2015, terwijl nu gemeenten nog niet voldoende voorbereid zijn? Ook blijkt uit het verslag dat in Denemarken grote verschillen zijn tussen gemeenten in kwaliteit van besluitvorming en casuswerk. Hoe wil de regering dat in Nederland voorkomen?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de uitvoering van de rechtelijke uitspraken. Hoe zorgt de regering ervoor dat rechtelijke uitspraken, zowel in jeugdbeschermingszaken als jeugdreclasseringszaken, in elke gemeente hetzelfde zullen zijn? Hoe gaat deze regering rechtsongelijkheid tegen?

De leden van de SP-fractie willen wijzen op de globale inventarisatie die het Centraal Planbureau (CPB) heeft gemaakt van de kansen en risico’s van de drie grote decentralisaties uit het regeerakkoord, d.d. 04-09-2013. Kan de regering reageren op het dilemma dat het CPB heeft geconstateerd dat door gemeentelijke beleidsvrijheid het risico bestaat op significante verschillen tussen gemeenten op niveau en kwaliteit van aangeboden voorzieningen, die gaan gelden bij zowel de jeugdzorg als de Wmo. Hoe gaat de regering om met dit dilemma, gezien het feit dat het herkennen en erkennen van het probleem niet voldoende zijn, zie brief regering d.d. 10 september 2013. Welke inspanningen verricht de regering om dit dilemma weg te nemen? Is de regering bereid de gemeentelijke vrijheid in te perken, door randvoorwaarden te stellen? Zo ja, welke randvoorwaarden wil de regering stellen? Zo nee, waarom niet? Waarom beschouwt de regering verschillen per gemeente als een gegeven dat bij het decentralisatiebeleid hoort? Waarom sluit de regering haar ogen voor de geconstateerde problemen door het CPB en de jeugdzorgsector? Hoe gaat de regering haar systeemverantwoordelijkheid oppakken, als blijkt dat de verschillen tussen gemeente te groot zijn? Waarom kiest de regering ervoor om eerst problemen in verschillend beleid te laten ontstaan, alvorens zij haar systeemverantwoordelijkheid oppakt? Is voorkomen, niet beter dan genezen? De leden willen een uitgebreide reactie op dit punt van de regering.

Voorts willen genoemde leden wijzen op een ander dilemma dat het CPB aansnijdt, namelijk dat gemeenten enerzijds financiële prikkels hebben om de kosten te drukken en anderzijds dat het gevaar van risicoselectie hierdoor ontstaat. Gemakkelijke situaties krijgen voorrang of er wordt beknibbeld op de kwaliteit van voorzieningen als deze niet goed meetbaar of contracteerbaar is. Hoe gaat de regering dit voorkomen? De leden verlangen een uitgebreide toelichting hierop.

Voorts willen zij wijzen op de constatering van het CPB dat in het geval van zeer specialistische zorg, landelijke voorzieningen nodig zijn. Gemeenten moeten op dit punt samenwerken. Doen zij dit niet, dan zal een versnippering ontstaan van de zorgverleningsmarkt. Voor zorgaanbieders leidt dit tot meer bureaucratie, hoge transactiekosten en administratieve lasten. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij dit probleem gaat voorkomen en vragen de regering hier uitgebreid op te reageren.

Voorts geeft het CPB aan dat het aantal jeugdigen in de jeugdzorg groeit. Kan de regering aangeven of door de toename van het aantal jeugdigen straks niet de uitvoeringskosten hoger zullen zijn dan geraamd wordt? Heeft de regering daar onderzoek naar gedaan? Kan de regering dit toelichten?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden onderschrijven de wenselijkheid en de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van, de ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering bij de gemeente te beleggen. Wel hebben zij vele vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij delen weliswaar de uitgangspunten die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen (waaronder het meer vertrouwen op de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en hun directe omgeving; de demedicalisering, ontzorging en normalisering van het opvoedkundig klimaat; het eerder de juiste hulp op maat kunnen bieden om het beroep op dure gespecialiseerde hulp te verminderen; het bieden van integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt «één gezin, één plan, één regisseur»; en het ruimte bieden aan de zorgprofessional), maar zijn voorts van mening dat deze uitgangspunten nog onvoldoende en ontoereikend zijn terug te vinden in het wetsvoorstel. Met het wetsvoorstel wordt een belangrijk deel van de taken op het terrein van de jeugd gedecentraliseerd naar de gemeenten. De leden van de D66-fractie zien de hervorming van de jeugdzorg als mogelijkheid om de zorg voor hulpbehoevende jeugdigen te verbeteren («transformatie»). Dat was ook de kern van het rapport van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg. Helaas lijkt de regering met het wetsvoorstel de transitie van de jeugdzorg te stellen boven een daadwerkelijke transformatie van de jeugdzorg. De leden van de D66-fractie vinden het een gemiste kans om daadwerkelijk een transformatie te realiseren. Het lijkt meer een technische decentralisatie geworden, waarbij nadruk meer is komen te liggen op efficiency en minder op inhoudelijke verbetering. Daarnaast leven er bij deze leden zorgen over de mate waarin de kinderrechten, zoals die mede voortvloeien uit het VN-Kinderrechtenverdrag, zijn geborgd en over de vraag of als gevolg van dit wetsvoorstel geen rechtsongelijkheid gaat ontstaan, doordat de zorg afhankelijk wordt van het beleid van de gemeente waarin een jeugdige en zijn ouders wonen. De leden van de D66-fractie willen de regering daarom nog een aantal kritische vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Jeugdwet. Het is drie jaar geleden dat de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg haar rapport «Jeugdzorg dichterbij» presenteerde. Uit dit rapport kwam de noodzaak om de jeugdzorg te hervormen sterk naar voren. De hervorming wordt in dit wetsvoorstel geregeld. Met dit wetsvoorstel zullen alle vormen van jeugdhulp in 2015 onder de gemeente vallen. Naast de jeugdgezondheidszorg en het preventieve jeugdbeleid zullen gemeenten ook verantwoordelijk worden voor de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd, de ggz in het kader van jeugdstrafrecht, de zorg voor verstandelijke gehandicapte jongeren, begeleiding en persoonlijke verzorging, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Voor deze leden staat het belang van het kind voorop in de hervorming. Deze leden hebben echter wel een aantal vragen over dit wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de Jeugdwet. Wel hebben genoemde leden grote zorgen over verschillende onderdelen van de wet. Voor het beoordelen van de wet hebben zij gekeken naar de continuïteit van zorg, toegankelijkheid van jeugdzorg en de mogelijkheden tot eigen regie van de jeugdzorg patiënt. Verder zullen zij nog ingaan op het waarborgen van de privacy van jeugdzorg cliënten.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de wenselijkheid van een eenduidiger en doelmatiger systeem om jongeren en hun ouders te helpen en te ondersteunen. Eveneens vinden zij het belangrijk dat de eigen rol en mogelijkheden van maatschappelijke verbanden sterker wordt benadrukt. Wel hebben zij zorgen of de keuzevrijheid en variëteit die eigen is aan dit perspectief in het zorgaanbod voldoende tot hun recht zullen komen. Mede met het oog daarop hebben zij enkele vragen.

1. Hoofdlijnen stelselwijziging jeugd

Het huidige jeugdstelsel kent verschillende sectoren, aldus de leden van de PVV-fractie. Na de decentralisatie wordt de jeugdzorg lokaal, sub-regionaal, regionaal, bovenregionaal en zelfs landelijk geregeld. Waarom is dit in de ogen van de regering een vooruitgang? Roept een dergelijke nieuwe indeling niet nieuwe perverse prikkels op? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering daar aan doen?

Is er wel echt sprake van één bestuurslaag als er op verschillende niveaus (verplicht) samengewerkt moet worden? Wie is de regisseur in «één gezin, één plan, één regisseur»? Aan welke eisen moet hij/zij voldoen?

Waaruit blijkt dat overheidsbemoeienis geleid heeft tot zorgafhankelijkheid?

Is de regering bereid de budgetten voor het sociale domein te oormerken? Zo nee, kan de regering dan uitleggen waarom zij vindt dat geld bestemd voor het sociale domein ook aan andere zaken uitgegeven mag worden?

Welke ingrijpende consequenties voor gemeenten, aanbieders van jeugdhulp en bureaus jeugdzorg verwacht de regering? Wat wordt er specifiek gedaan om dergelijke consequenties te voorkomen?

Wat zijn volgens de regering de noodzakelijke randvoorwaarden, gezien de systeemverantwoordelijkheid van de Minister c.q. Staatsecretaris van VWS?

Hoe gaat maximaal lokaal draagvlak gevonden worden, als er op wel vijf verschillende niveaus afspraken gemaakt moeten worden door gemeenten? Welke rol zullen gemeenteraden hierin spelen?

Welke ongemakken en problemen zijn volgens de regering het afgelopen decennia steeds meer het medische circuit ingetrokken? Waar baseert de regering dat op?

Wat is precies de regeringsvisie op de pedagogische civil society?

Hoe gaat de regering zorgen dat kinderen die snel, goede hulp nodig hebben niet te lang blijven aanmodderen in het zoeken naar een oplossing in hun sociale netwerk?

Is het echt nodig om het recht op zorg te vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten? Wat vindt de regering van deze achteruitgang?

Waarom krijgen gemeenten de macht om de uiteindelijke beslissing te nemen? Waarom krijgen zij de macht om het advies van een deskundige naast zich neer te leggen? Hoe is dit in het belang van het kind?

Is de mogelijkheid tot bezwaar en beroep niet een te zware stap? Hebben kinderen en ouders die kampen met problemen niet iets anders aan hun hoofd dan het beginnen van een rechtszaak tegen de eigen gemeente?

Is de regering bereid een «second opinion» te introduceren, zodat kinderen en ouders een laagdrempelige mogelijkheid krijgen om in beroep te gaan tegen de beslissing van de gemeente? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 1.1 waarom de financiële prikkels en het kosten opdrijvend effect worden genoemd in samenhang met de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg. Immers deze parlementaire werkgroep had als doel om de beste zorg voor de jeugd voorop te stellen. Is de regering het eens dat de doelstelling van deze Jeugdwet niet de kosten moeten zijn, maar de beste zorg voor kinderen en hun ouders? Waarom wordt in deze Jeugdwet in eerste instantie meer gesproken van een kostenvermindering in plaats dat er in eerste instantie gekeken wordt hoe we voorkomen dat kinderen en ouders jeugdzorg nodig hebben en als dit nodig is hoe dit het beste georganiseerd kan worden?

Uit de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep zou de belangrijkste tekortkoming van het huidig jeugdstelsel zijn dat afwijkend gedrag onnodig gemedicaliseerd wordt. De leden van de SP-fractie vernemen graag waar dit geconcludeerd wordt in de parlementaire werkgroep en de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd om te lezen dat voor preventie een belangrijke rol is weggelegd voor gemeenten. Echter de indruk van de leden is dat gemeenten de laatste jaren juist fors hebben bezuinigd op preventie. Kan de regering een overzicht geven hoeveel gemeenten hebben geïnvesteerd in het gemeentelijk jeugdbeleid de afgelopen jaren? Indien dit niet voorhanden is, is de regering dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie willen weten waarom de regering ervoor heeft gekozen om het gedwongen kader jeugdzorg over te hevelen, terwijl de parlementaire werkgroep doelde op het scheiden van het vrijwillig en gedwongen kader van jeugdzorg? Kan de regering dit toelichten? Voorts willen de leden weten waarom eventuele nadelen over de overheveling van het gedwongen kader voor jeugdigen en hun ouders niet in het voorliggende wetsvoorstel zijn benoemd.

De parlementaire werkgroep pleitte voor laagdrempelige hulp- en advies in de buurt, terwijl het voorliggende wetsvoorstel uitgaat van beleidsvrijheid van gemeenten. Waarom is dit adviespunt van de werkgroep niet overgenomen? Voorts willen zij weten waarom het voorliggende wetsvoorstel niet inzet op een toename van werken met bewezen effectieve methoden in de jeugdhulpverlening. Dat is niet in lijn met de uitkomsten van het parlementaire onderzoek. Waarom heeft de regering het pad van de parlementaire werkgroep verlaten? Hecht de regering geen waarde aan het eerder gedane onderzoek? Genoemde leden zijn benieuwd naar de reactie van de regering hierop.

Naar aanleiding van paragraaf 1.2 vragen de leden van de SP-fractie hoe de decentralisaties ertoe bijdragen dat de eigen kracht en het sociale netwerk eerst moeten worden aangesproken voordat er een beroep wordt gedaan op publiek gefinancierde voorzieningen. Hoe denkt de regering dat te gaan doen, zijn er voorbeelden te geven hoe gezinnen dit gaan merken? Hoe gaan zij dat merken? Hoe ernstig moet het zijn voordat ouders en kinderen wel in aanmerking komen voor gefinancierde hulp? Is dat laatste juist niet tegenstrijdig met de doelstelling van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg die heeft aangegeven dat preventie, hetgeen ook een publiek gefinancierde voorziening vaak is, zwaardere zorg kan voorkomen?

De leden van de SP-fractie vragen wat het transitiebureau precies doet. Kan de regering een lijst geven van activiteiten/ondersteuning die het transitiebureau heeft geboden? Kan de regering aangeven hoeveel geld er de afgelopen jaren naar dit transitiebureau is gegaan? Kan de regering tevens aangeven tot welke verandering dit al heeft geleid bij gemeente, en is dit te danken aan het transitiebureau?

De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen dat de regering ervoor gekozen heeft om de zorg voor jeugd onder de Wmo te laten vallen. Waarom is er niet gekozen voor het recht op zorg maar gekozen voor een zorgplicht welke valt onder het compensatiebeginsel? Genoemde leden ontvangen jarenlang vele klachten over zorg die niet gegeven wordt door gemeenten, mensen die gedwongen worden om rechtszaken aan te spannen, mensen die afzien van zorg omdat zij de eigen bijdrage uit de Wmo niet kunnen betalen. Ook zagen deze leden een enorme loondump, ontslagenen en aanbestedingen op prijs in plaats van kwaliteit. Waarom wil de regering deze lijn voortzetten, gezien er met de aankomende decentralisaties meer bezuinigd, dan geïnvesteerd wordt in de Wmo?

Het Rijk blijft systeemverantwoordelijk, maar waarin uit deze verantwoordelijkheid zich? Welke bevoegdheid heeft een Minister of Staatssecretaris straks nog? Op basis waarvan kunnen zij eventueel gemeenten en organisaties aansturen? Wat als gemeenten er een bende van maakt, welke verantwoordelijkheid heeft dan het Rijk? Welke mogelijkheden hebben zij om bij te sturen? Graag een uitvoerig antwoord van de regering op dit punt.

Naar aanleiding van paragraaf 1.3 stellen de leden van de SP-fractie nog enkele vragen. Zij onderschrijven de visie van de civil society, waar een kind een veilige omgeving om zich heen heeft en waarin school, naschoolse opvang, de buurt een belangrijke rol spelen. Maar kan de regering dan ook aangeven hoeveel er de laatste jaren is bezuinigd door het Rijk en gemeenten op het (speciaal) onderwijs, de naschoolse opvang, het buurtwerk, het welzijnswerk en de buurthuizen? Hoe rijmt de regering deze bezuinigingen met het feit dat juist dit de basis is van deze Jeugdwet? Moet dit niet eerst op orde zijn voordat de jeugdzorg wordt overgeheveld naar de gemeenten?

De regering noemt terecht dat een kindvriendelijke fysieke omgeving die jeugd stimuleert om meer te bewegen en vrijuit te spelen deel uitmaakt van een positief jeugdbeleid. De leden van de SP-fractie zien ook steeds vaker dat trapveldjes noodgedwongen ruimte moeten maken voor parkeerplekken. Hoe gaat de regering stimuleren dat er meer buitenspeelruimte komt voor kinderen? Is de regering bereid om minimaal 3% aan buitenspeelruimte te creëren voor nieuwe wijken? (Zie ook Kamerstuk 28996, Wet buitenspeelruimte van de leden Kant en Langkamp). Zo nee, waarom niet? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit niet enkel een loze kreet is in de wet, maar dat kinderen ook echt een leefbare wijk krijgen?

Deze leden delen de mening van de regering dat de indicatiestelling zoals deze nu is vormgegeven veel tijd en energie kost en daarmee ook veel geld. De parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg heeft daarom ook aanbevolen om deze indicatiestelling (in ieder geval voor de vrijwillige zorg) te schrappen. Hoe gaat de regering aan deze aanbeveling voldoen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat gemeenten niet komen met een eigen indicatiestelling of een of ander dergelijk formulier? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat gemeenten het besluit welke zorg op zijn plaats is, overlaat aan de hulpverleners zelf? Is het dan niet mogelijk om dit net zoals de huisarts dat nu ook doet, te realiseren met een simpele doorverwijzing van niet langer dan 1 A-4tje? Hoe gaat de regering hiervoor zorgen?

De leden van de SP-fractie zijn niet te spreken dat het recht op zorg wordt geschrapt en ook zeker niet te spreken dat de jeugdplicht valt onder het compensatiebeginsel. Kan de regering uitleggen hoe dit zich verhoudt tot de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg die zich uitsprak voor laagdrempelige zorg, terwijl in deze nieuwe wet kinderen en ouders eerst zelf moeten kijken naar eigen mogelijkheden. Is de regering het met deze leden eens dat de meeste ouders pas aankloppen voor jeugdzorg wanneer het meestal al ver uit de hand is gelopen, omdat het voor veel ouders als falen voelt om hulp in te schakelen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat die drempel voor ouders niet te groot wordt? Hoe gaat de regering voorkomen dat zij door gemeenten met een kluitje in het riet gestuurd worden omdat zij het eerst «op eigen kracht en binnen het eigen netwerk» moeten regelen? Kan de regering met voorbeelden duidelijk aangeven wanneer de plicht voor gemeenten om hulp te bieden nu wel geldt en wanneer niet?

Kan de regering aangeven wat precies het compensatiebeginsel in zal houden als het gaat om de jeugdzorg? Betekent dit ook dat in de praktijk het college van burgemeester en wethouders kan besluiten andere zorg te bieden dan dat ouders, de jeugdige of hulpverlener zelf vragen? Op welke gronden doet zij dit? In hoeverre kan het college afwijken van een advies van een hulpverlener? In hoeverre kan en mag het college ook afwijken van een advies voor hulp van het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK), de raad voor de kinderbescherming of een rechter? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat het college niet op de stoel van de hulpverlener gaat zitten, maar dat een hulpverlener zelf ook, samen met het gezin, kan kiezen welke hulp geschikt is? Graag een uitvoerig antwoord van de regering.

Hoe kan de regering er voor zorgen dat bijvoorbeeld, een jongen met agressief en druk gedrag, straks niet een doorverwijzing krijgt naar bijvoorbeeld een sportclub om af te koelen en waarmee is voldaan volgens het compensatiebeginsel, maar ook daadwerkelijk de juiste zorg krijgt?

De leden van de SP-fractie vragen tevens hoe een beschikking voor hulp eruit komt te zien. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat zo’n beschikking niet zal leiden tot meer bureaucratie? In hoeverre vervangt deze beschikking niet precies het indicatiebesluit van de bureaus jeugdzorg? In hoeverre wordt een gezin ook thuis en persoonlijk bezocht? Gebeurt dit door een medewerker van een gemeente of een hulpverlener? Kunnen ouders en jeugdigen straks in bezwaar en beroep als zij het niet eens zijn met de beslissing van de gemeente? Kan de regering een uitvoerige beschrijving geven hoe ouders en kinderen dit kunnen doen? En kan de regering aangeven of hulpverleners zelf ook in bezwaar of beroep kunnen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de wet Jeugdwet heet. Ongeveer 80% van onze jeugd kent geen of weinig problemen. De Nederlandse kinderen behoren tot de gelukkigste kinderen in de wereld. Door de wet de Jeugdwet te noemen lijken deze ook onder de wet te vallen. Genoemde leden merken op dat bij de afbakening van de Jeugdwet verder ook de doelgroepen en de voorzieningen door elkaar heen lopen. Kan de regering helder uiteen zetten wie er nu wel en wie er nu niet onder de nieuwe wet gaan vallen. Waarom wordt er specifiek gesproken over jeugdigen met een verstandelijke beperking en niet over jongeren met een lichamelijke beperking? Hoe zit het als deze laatste groep jongeren verzorging en verpleging nodig hebben? Maar ook de samenloop met somatisch noodzakelijke zorg is in uiteindelijke medische verantwoordelijkheid niet duidelijk met als consequentie dat gemeenten de kosten van een ziekenhuisopname dienen te betalen. De Raad van State noemt daarbij een aansprekend voorbeeld. Graag een uitgebreide reactie hierop. Ook bestaat bij deze leden onduidelijkheid over de financiële verantwoordelijkheid voor (het voorschrijven van) de psychofarmaca en de eerstelijns psychische zorg via praktijkondersteuners van huisartsen. Blijft dit onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) vallen?

In het eerste hoofdstuk van de memorie van toelichting stelt de regering dat het wettelijke recht op zorg wordt vervangen door een jeugdhulpplicht voor gemeenten, vergelijkbaar met de huidige compensatieplicht in de Wmo. Maar hoe moeten deze leden dit zien aangezien de regering voornemens is de Wmo op dit punt aan te passen. Voornoemde leden vragen een uitgebreide toelichting op dit punt waarbij de regering uitgebreid uiteenzet wat zij onder de jeugdhulpplicht verstaat en ook wat niet (meer). Tevens vernemen zij wanneer gezinnen en hun omgeving wel en niet kunnen rekenen op hulp en ondersteuning. Feitelijk kunnen de leden van de CDA-fractie pas een definitief oordeel geven wanneer de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning in de Kamer voor ligt.

De gemeente is gehouden om te zorgen voor een deskundige advisering over de beoordeling of er een voorziening nodig is op het gebied jeugd en welke voorziening dit dan is. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deskundige advisering precies gelezen moet worden. Wanneer kan iemand deskundig advies geven en wanneer niet, volgens het oordeel van de regering, zo vragen deze leden. Vindt de regering niet dat jongeren en hun ouders met een hulpvraag moeten kunnen rekenen op een onafhankelijk oordeel over hun hulpvraag? Hoe wil de regering waarborgen dat er zo objectief mogelijk gekeken wordt naar de hulpvraag van de jongere en zijn omgeving? In de memorie van toelichting staat op pagina 7 te lezen dat «de gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Deze niet vrij toegankelijke voorzieningen veronderstellen altijd een verleningsbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeenten van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.» Graag vernemen genoemde leden hoe deze werkwijze in de Jeugdwet zich verhoudt tot de uitspraak van de Staatssecretaris van VWS dat toegang tot de jeugdpsychiatrie via de verwijzing door de huisarts gewaarborgd is. De Raad van State gaat ook uit van de plicht van gemeenten om een verwijzing door een arts te accepteren als toegang tot jeugdhulp. De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel een andere benadering. Graag een toelichting hierop waarin mee genomen wordt de analyse van de Raad van State met betrekking tot internationale verdragen die individuele aanspraken onvermijdelijk maakt.

In deze wet zijn veel mogelijkheden opgenomen zaken later bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te organiseren. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze regeldruk zich verhoudt tot de wens van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg om een minimum aan verantwoording en een maximum in vertrouwen te bewerkstelligen. Deze leden verzoeken een analyse te maken van de amvb's die op basis van deze wet geslagen moeten of kunnen worden en van welke amvb's kan worden afgezien om het doel van de parlementaire werkgroep te bereiken en daarmee gemeenten en zorginstellingen te ontlasten.

Het Rijk blijft systeemverantwoordelijk. Dit wil zeggen dat het Rijk de noodzakelijke randvoorwaarden moet creëren. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie welke korting op het budget daadwerkelijk doorgevoerd wordt. Dit in relatie tot het budget in 2010.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 1.2 dat gemeenten op basis van het Regeerakkoord 2012 een groot aantal nieuwe taken binnen het sociaal domein krijgen. Naast de decentralisatie van het jeugdstelsel gaat het om de decentralisatie van voorzieningen op het terrein van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de decentralisatie op het terrein van werk en inkomen (Participatiewet). Daarnaast krijgen gemeenten te maken met de ontwikkelingen in het nieuwe stelsel van Passend Onderwijs. De genoemde decentralisaties moeten ertoe bijdragen dat de eigen kracht en het sociale netwerk eerst worden aangesproken voordat een beroep wordt gedaan op publiek gefinancierde voorzieningen. Kan de regering inzicht bieden hoe gemeenten de dienstverlening aan gezinnen met problemen in de verschillende sociale domeinen daadwerkelijk gaan coördineren? Op welke wijze zullen de verschillende bij de decentralisatie betrokken Ministeries de gemeenten hierin faciliteren? De Algemene Rekenkamer (ARK) concludeerde dit voorjaar voorts dat het Ministerie van BZK tekortschoot bij aansturen van decentralisaties. Is de regievoering nu helder en op orde, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op de transitie omvangrijk is en dat het de vraag is in hoeverre het Rijk het volledige overzicht heeft over de transitie? Is er voldoende afstemming tussen de verschillende Ministeries? Welk Ministerie is uiteindelijk hoofdverantwoordelijk voor het stroomlijnen van de transitie? Zij merken op dat de transitie vijf doelstellingen beoogt. Zij vragen de regering nader uiteen te zetten hoe elke doelstelling in de wet is verwerkt. Zet de regering deze vijf doelstellingen centraal wanneer de wet na vijf jaar geëvalueerd zal worden?

Deze leden vragen nadere toelichting waarom in de uitgangspunten van de wet nadrukkelijk wordt uitgegaan van extra inzet op eigen kracht, preventie en een positief jeugdbeleid, maar het opstellen van een familiegroepsplan niet in de wet wordt verankerd. Is de regering met deze leden van mening dat het opstellen van een familiegroepsplan de wijze is waarop eigen kracht in de wet veranderd kan worden? Op welke wijze komt het uitgaan van eigen kracht, preventie en een positief jeugdbeleid wel naar voren in de wetstekst? Deze leden vragen op welke manier ouders zelf regie hebben over de hulp die hun kind krijgt.

Deze leden zijn van mening dat voorafgaand van overheidsingrijpen er altijd een familiegroepsplan opgesteld dient te worden, deelt de regering deze mening?

Genoemde leden verwijzen in dat kader naar het aangenomen amendement Kamerstuk 32 015, nr. 41. Waarom is dit amendement niet overgenomen in de nieuwe Jeugdwet? In dit amendement wordt bewerkstelligd dat ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid krijgen om voor of tijdens een ondertoezichtstelling zelf een plan op te stellen. Op deze manier wordt beroep gedaan op de direct betrokkenen om mee te denken en mee te helpen aan een oplossing. Voor genoemde leden is het van belang dat dit niet alleen een uitgangspunt is van de nieuwe Jeugdwet, maar dat dit ook een recht is waar ouders en kinderen van gebruik kunnen maken. Deze leden vragen waarom dit recht niet is verankerd in de Jeugdwet.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke wijze het bezwaar van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg tegen het samenvoegen van het vrijwillige en gedwongen kader (de huidige negatieve associaties bij jeugdzorg dat een kind «zomaar wordt weggehaald») wordt ondervangen, nu beide vormen van jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van gemeenten zullen vallen.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer over de Jeugdwet naar voren is gekomen dat organisaties, in het bijzonder organisaties rond de jeugd-ggz, zich zorgen maken over de continuïteit van zorg na de invoering van dit wetsvoorstel. Met de splitsing in financiële verantwoordelijkheid voor de jeugd-ggz (gemeenten) en volwassenen-ggz (Zvw) ontstaat er een schot tussen de zorg voor 18-minners en 18-plussers. Hoe gaat de regering voor 18-jarigen een vloeiende overgang garanderen?

Voor deze leden is het belangrijk dat de zorg zo goed mogelijk doorgezet wordt, bijvoorbeeld voor jongeren met een lichtverstandelijke beperking en gedragsproblematiek die nog enige tijd extra ondersteuning nodig hebben om zo zelfstandig mogelijk te kunnen leven. Deelt de regering de mening dat hier bijzondere aandacht voor moet zijn? Zo nee, waarom niet?

Meer dan de helft van de jongeren die jeugd-ggz ontvangen, ontvangen ook tweedelijns somatische zorg. Daarom vinden de leden van de GroenLinks-fractie het wenselijk dat de huisarts en de medisch specialist jongeren kunnen blijven doorverwijzen. Zij vrezen dat het financieren van de zorg uit twee systemen (Zvw en gemeenten) zal leiden tot afstemmingsvraagstukken en niet tot de gewenste integrale zorg voor jeugd. Kan de regering verzekeren dat dit niet het geval zal zijn? Zo nee, waarom niet?

Genoemde leden maken zich voorts zorgen over de continuïteit van zorg voor jongeren die op het moment een persoonsgebonden budget (pgb) hebben, maar onder de nieuwe wet aan nieuwe eisen moeten gaan voldoen en dit pgb dus mogelijk kwijtraken. Mogelijk moeten zorgverleners die vaak naar tevredenheid met een kind werken hierdoor plotseling voldoen aan keurmerken en kwaliteitseisen die zijn ontwikkeld voor instellingen. Kan de regering garanderen dat huidige pgb-houders hun pgb niet verliezen? Zo nee, waarom niet? Ontstaat door het verschil in continuïteit tussen pgb-houders en andere zorggebruikers geen rechtsongelijkheid? Zo nee, kan regering toelichten waarom niet? Deze leden willen graag dat pgb-houders hun huidige zorgverlener kunnen behouden na de wetswijziging. Wil de regering maatregelen nemen om er voor te zorgen dat pgb-houders hun huidige zorgverleners niet kwijtraken n.a.v. de wetswijziging? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 1.3 of de regering concrete voorbeelden kan geven van de door haar beschreven medicalisering. Deze leden constateren dat de toelichting twee uitwerkingen bevat van het begrip medicalisering. Allereerst wordt opgemerkt dat ongemakken en problemen in het sociale circuit zijn getrokken. Vervolgens wordt echter benoemd dat het zorg betreft die vroeger door mensen in het eigen sociale netwerk werd georganiseerd. Deze leden vragen of hun constatering terecht is dat de sterke groei van de geregistreerde kinderopvang in het afgelopen decennium door de regering ook als een vorm van medicalisering wordt gezien.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderschrijft dat het voor het onderkennen, voorkomen en begeleiden van problemen met jeugdigen van groot belang is dat ouders idealiter zelf voldoende tijd met hun kinderen doorbrengen, zodat zij zicht krijgen op de ontwikkeling van hun kinderen in het dagelijks leven. Zij vragen in dat licht wat de visie van de regering is op de sterke stijging van de geregistreerde kinderopvang, zeker gezien de doelstelling van het wetsvoorstel om zorgrelaties en de eigen kracht van families te versterken.

2. Probleemanalyse

De leden van de PVV-fractie vragen waar blijkt uit de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg dat het decentraliseren van de jeugdzorg en het invoeren van een nieuwe wet de oplossing voor de geconstateerde problemen is. De problemen van jongeren en ouders kennen vaak een dynamisch probleem. Gaan gemeenten dan straks om de zoveel tijd een nieuwe beschikking afgeven? Zo ja, om de hoeveel tijd is dit? Zo nee, hoe doet één beschikking dan recht aan de dynamische problematiek? Hoe draagt deze wet bij aan het gebruik van meer evidence-based methodieken?

De leden van de SP-fractie merken naar aanleiding van paragraaf 2.1 op het met de regering eens te zijn als zij stelt dat bij de huidige indicaties de cliënt nog onvoldoende centraal staat. Deze leden horen uit de praktijk dat dit juist komt omdat indicaties momenteel niet geschreven worden vanuit de hulpvraag van ouders en kind, maar geschreven worden naar welke hulp voorhanden is. Genoemde leden horen graag of de regering deze geluiden ook krijgt vanuit de praktijk. Hoe gaat de regering voorkomen dat dit straks niet meer het geval zal zijn? Immers een gemeente zal niet een contract aangaan met alle zorgaanbieders uit geheel Nederland en dus beschikking hebben over een beperkt aanbod. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat gemeenten niet aanbod gericht, maar vraaggericht (dus wat een gezin nodig heeft) gaan sturen?

Naar aanleiding van paragraaf 2.2. De leden van de SP-fractie zien samen met de regering dat de verschillende financieringsstromen onoverzichtelijk zijn en tot veel kokers en muren hebben geleid in de jeugdzorg. Met het overhevelen van alle financieringsstromen naar de gemeenten moet dit doorbroken worden. Daarbij rijst wel de vraag in hoeverre de gemeentegrenzen zelf niet tot diezelfde kokers en versnippering zullen leiden. Welke maatregelen treft de regering hiertegen?

Naar aanleiding van paragraaf 2.3. Graag zien de leden een gedetailleerd overzicht waar alle aanbevelingen, a t/m k en de uitwerking van deze aanbevelingen terug te vinden zijn in de wet.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg en de regering de verwachting hebben dat door inzet van preventie en eenvoudige jeugdhulp flinke financiële voordelen kunnen worden behaald. Genoemde leden vragen of de geschatte besparing die met decentralisatie bereikt kan worden realistisch en haalbaar is. Hoe kan de financiële complexiteit worden verminderd als gemeenten en aanbieders meerdere nieuwe financiële relaties moeten aangaan?

In paragraaf 2.4 wordt medicalisering een probleem genoemd. De leden van de CDA-fractie vragen wat in dit wetsvoorstel wordt verstaan onder medicalisering. Kan de regering inzage verschaffen in de hoeveelheid kinderen die hier onder vallen? Voor de leden van de CDA-fractie is dit van belang aangezien de algemene verwachting is dat door demedicalisering kinderen minder zware zorg nodig hebben en dus bespaard kan worden op de jeugdhulp.

Door alle jeugdzorgmedewerkers te verplichten een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen zullen er kosten gemaakt moet worden. Deze leden vragen welk bedrag hiermee is gemoeid en wie daarvoor verantwoordelijk is.

3. De verantwoordelijkheid van de gemeente

In artikel 3.7 wordt de samenwerking tussen gemeenten en scholen beschreven. Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie een nadere toelichting geven op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en gemeenten voor de zorg voor jeugd vanaf ingangsdatum van de nieuwe wet?

De leden van de PvdA-fractie vinden transformatie van het jeugdzorgstelsel een belangwekkend onderdeel van de transitie. Het efficiënter en effectiever organiseren van jeugdhulp is namelijk een belangrijke doelstelling teneinde het stelsel te verbeteren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor deze transformatie. Kan er in de aanloop naar de transitie een koplopersgroep van gemeenten opgezet worden die gaan experimenteren en innoveren? De kennis die daarbij wordt opgedaan, kan vervolgens gedeeld worden met andere gemeenten.

Genoemde leden hebben vaak gepleit voor een innovatieplatform om experimenten en innovatie alvast mogelijk te maken, zodat gemeenten kennis kunnen vergaren over het vormgeven en invoeren van jeugdhulp. Hoe staat het met dit innovatieplatform? Hoe gaat de regering innovatie en experimenten stimuleren? Deze leden zien hoeveel kennis en ervaring zit bij de medewerkers van het huidige jeugdzorgstelsel. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat die kennis bij gemeenten terecht komen? Zou dit innovatieplatform ook alle (versnipperde) kenniscentra (bv. Landelijk kenniscentrum Kinder- jeugdpsychiatrie, kenniscentra LVB etc.) kunnen bundelen met de opdracht om juist de transformatie van onderzoeksterreinen te bewaken, blijven door ontwikkelen en ervoor zorgen dat deze kennis ook op de werkvloer terecht komt. Zodat kennis wordt gedeeld en er een herkenbare plek is waar onderzoek wordt gedaan?

In de huidige jeugdzorg is er veelvuldig sprake van een gezin met meerdere plannen die opgesteld zijn door verschillende hulpverleners. Om «één gezin, één plan, één regisseur» te kunnen uitwerken, is het van belang dat de kennis over jeugdhulp naar voren wordt gehaald en bij de generalist terecht komt. Hoe gaat de regering deze kennis naar voren halen? Hoe deskundig moeten de generalisten aan de voorkant zijn, zodat gezinnen zo snel mogelijk de juiste hulp krijgen? Hoe wordt deskundigheid aan de voorkant van de jeugdhulp gewaarborgd? Hoe wordt de positie van deskundige professionals, zoals een jeugdpsychiater gewaarborgd? Hoe ziet de regering de vormgeving binnen de wijkteams? Wat vindt de regering van specialisten met een «T-profiel»(breed opgeleid met 1 expertisegebied, net als MEE georganiseerd is) die ingezet kunnen worden in deze wijkteams?

De leden van de PvdA-fractie houden vast aan het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur. Dit vraagt om een stelsel dat maatwerk mogelijk maakt en de regie legt in handen van één regisseur (generalist) die het (zorg)plan samen met het gezin opstelt of het plan van het gezin beoordeelt en toeziet op de uitvoering. Deze deskundige regisseur moet de ruimte krijgen om zich in te kunnen zetten voor het gezin. Daarbij mag financiën van gemeenten of erbij halen van andere professionals een rol spelen. Maar volgens deze leden mag dit niet leidend zijn en ook niet belemmerend. In de memorie van toelichting wordt gesproken dat financiële overwegingen niet meespelen bij de noodzaak van een voorziening, maar wel bij het bepalen van de vorm van de voorziening. Genoemde leden vragen of hiermee maatwerk en het werk van een regisseur wordt beperkt.

De leden van de PvdA-fractie willen graag dat het gezinsplan opener en meer «van het gezin» in plaats van de hulpverlener is. Met problemen en doelen geformuleerd door het gezin, daarbij ondersteunt door een netwerkberaad, eigen kracht conferentie en/of met hulp van de regisseur die het plan beoordeelt. Het moet bezit zijn van het gezin en leidend zijn voor wat er gebeurt. Deelt de regering de mening dat het dossier van de psychiatrische arts deel uit moet maken van het ene plan van het gezin, anders wordt het één gezin, twee plannen, twee regisseurs? Zo nee, waarom? Is het neerleggen van informatie bij ouders een oplossing om het beroepsgeheim van bijvoorbeeld de arts te handhaven doch niet als een hindernis te hebben voor de hulpverlening? Als ouders weigeren informatie te delen, wat zijn mogelijkheden om informatie wel door te geven (tijdelijke consequenties voor de openheid) als dit het belang van het kind dient, bijvoorbeeld als de hulpverleners zorgen hebben over een gezin en de meldcode kindermishandeling wordt toegepast? Hoe de regering dit nader uitwerken tot een bruikbaar handvat voor gemeenten en instellingen? Zijn professionals al voldoende geëquipeerd om hiermee om te gaan? In hoeverre draagt het professionaliseringstraject hieraan bij? Kan dit als eis worden opgenomen voor gecertificeerde instellingen? Zo nee, waarom?

In de memorie van toelichting wordt gesproken over de inzet van vrijwilligers en buurtgenoten. Zoals al eerder is verwoord gaan deze leden uit van het principe: «It takes a village to raise a child». Er zit een grote kans in het verbinden van inwoners uit een wijk, de school, het consultatiebureau en het versterken van de pedagogische civil society. Hoe moeten genoemde leden de inzet van vrijwilligers en buurtgenoten zien? Hoe wordt deze inzet ingevuld? Kunnen vrijwilligers en buurtgenoten naast preventie ook jeugdhulp blijven aanbieden (zoals homestart) of moeten ze voldoen aan onmogelijke eisen?

Deze leden zijn erg bezorgd over de samenwerking straks tussen gemeenten en het onderwijs. Deze samenwerking achten zij van cruciaal belang voor het organiseren van zorg dichtbij in de vertrouwde omgeving van kinderen. Waarom is niet gekozen om deze samenwerking in de wet te verankeren? Kan de regering een nadere toelichting geven op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen scholen en gemeenten voor de zorg voor jeugd vanaf ingangsdatum van de nieuwe wet? Daarnaast wordt de ondersteuning van kinderen met dyslexie bij jeugdhulp ondergebracht. Is het niet verstandiger om dyslexiezorg over te hevelen naar passend onderwijs? Aangezien kinderen met dyslexie juist in het onderwijs die ondersteuning gaan gebruiken.

De leden van de PvdA-fractie zien graag congruente regio's ontstaan. Dit zal de zorg voor kinderen alleen ten goede kunnen komen. Wat is het beleid van de regering om meer congruentie te realiseren tussen verschillende samenwerkingsverbanden?

Genoemde leden hebben nog een vraag over nazorg adoptie. Hoe wordt deze nazorg geregeld binnen de nieuwe Jeugdwet?

Welke rol speelt het verdrag inzake het rechten van het kind. Gemeenten zouden zich moeten committeren aan dit verdrag door het te ondertekenen. Wat vindt de regering van deze ondertekening?

Gemeenten moeten een beleidsplan jeugdzorg opstellen. Deze leden zijn van mening dat daarbij ook jeugdigen en ouders betrokken dienen te worden. Wat vindt de regering van het voorstel om deze betrokkenheid te verankeren in de wet? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat ook allochtone ouders en jongeren betrokken blijven bij jeugdhulp en dat allochtone ouders de weg naar jeugdhulp gaan vinden?

De leden van de PvdA-fractie vinden het nog te onduidelijk welke doelgroepen straks overkomen naar de gemeenten. In de memorie van toelichting wordt de suggestie gewekt dat deze doelgroepen bekend zijn. Tegelijkertijd wordt verwezen naar de brief over langdurige zorg in september als moment van duidelijkheid over de afbakening. Wanneer wordt uitputtend duidelijk welke doelgroepen overkomen naar de Jeugdwet en welke groepen in de AWBZ blijven of naar de Zvw gaan?

De leden van de PvdA-fractie zijn zich bewust dat gemeenten moeten samenwerken om bepaalde taken uit te kunnen voeren als het gaat om jeugdbescherming en specialistische hulp. De regionale samenwerking die daardoor ontstaat, staat op afstand van de gemeenteraad. Hoe wordt de controle door de gemeenteraad gewaarborgd? In hoeverre kunnen gemeenteraden colleges aanspreken op beleid dat uitgestippeld is door de regionale samenwerkingsverband? Ontstaat hierdoor een verkoking tussen preventie en voorzieningen aan de ene kant en jeugdbescherming en specialistische zorg aan de andere kant?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering waarom er geen vaste termijn voor het jeugdbeleidsplan is opgenomen. Waarom zou het plan in de ene gemeente vaker, of juist minder vaak geëvalueerd moeten worden dan in een andere gemeente?

Hoe gaat de (boven)regionale samenwerking verwerkt worden in het beleidsplan? Wat gebeurd er indien de regio akkoord is, maar een gemeenteraad niet? Wie neemt uiteindelijk de beslissing tot goedkeuring van het beleidsplan? Welke democratische waarde heeft de gemeenteraad nog wanneer er door gemeenten samengewerkt gaat worden?

Komt de verantwoordelijkheid voor zowel preventie als jeugdbescherming en jeugdreclassering wel in één hand, als preventie op lokaal niveau geregeld word en jeugdbescherming en jeugdreclassering op (boven)regionaal niveau? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat zijn de gevolgen van deze knip in verantwoordelijkheid?

Waarom mogen gemeenten een zelfstandige afweging maken? Hoe gaat de regering voorkomen dat gemeenten de centen boven de kinderen plaatsen? Als een gemeente een bepaalde voorziening niet ingekocht heeft, hoe gaat het kind dan de juiste zorg krijgen? Mag een gemeente bepaalde zorg weigeren omdat ze die zorg niet ingekocht heeft? Mag een gemeente het advies van een deskundige naast zich neerleggen, omdat de gemeente de voorgestelde voorziening niet ingekocht heeft? Zo nee, hoe gaat de regering dit voorkomen?

Waarom kunnen gemeenten geen maatwerk leveren als ze niet de nodige beleidsvrijheid hebben? Wat verstaat de regering precies onder de nodige beleidsvrijheid? Waar ligt het omslagpunt tussen onvoldoende beleidsvrijheid en voldoende beleidsvrijheid? Waarom stelt de regering de beleidsvrijheid van gemeenten boven het advies van een deskundige? Hoe is dit in het belang van het kind?

Hoe gaat de gemeenteraad corrigerend optreden wanneer beslissingen op een hoger niveau, bijvoorbeeld regionaal, genomen zijn? Welke mogelijkheden zijn er?

Wie van de hulpverleners zal optreden als de regisseur binnen een gezin? Wat gebeurd er als er meerdere kinderen verschillende vormen van jeugdzorg hebben, wie zal dan de regisseur zijn?

Waaruit blijkt dat ouders en jeugdigen in deze wet als eerste verantwoordelijk zijn voor hun eigen hulpverleningsproces? Wie beslist er uiteindelijk dat er een andere regisseur dan de ouders moet komen?

In wat voor gevallen valt te verwachten dat de jeugdzorg doorloopt tot het 23e levensjaar? Bevat deze bepaling geen perverse prikkel om de jeugdige na het 18e jaar onder te brengen in een ander wettelijk kader?

Hoe gaat de overgangsregeling er precies uitzien? Krijgt een jeugdige, als eerste verantwoordelijke voor zijn eigen hulpverleningsproces, de mogelijkheid te kiezen voor dezelfde aanbieder als de overgangstermijn verstreken is? Zo nee, waarom niet?

Gemeenten zijn zowel bestuurlijk als financieel afzonderlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van taken in het kader van dit wetsvoorstel. Hoe valt dit te rijmen met het scala aan (verplichte) samenwerkingsverbanden? Wie legt er straks verantwoording af aan wie?

Wie is verantwoordelijk wanneer het mis gaat in de jeugdzorg en dit in samenwerking ingekocht is? Welke wethouder kan ter verantwoording geroepen worden en door wie?

Belangrijk is dat instellingen tijdig weten wie hun gesprekspartner is, wat is tijdig?

Waar baseert u de veronderstelling op dat inzet op preventie en eigen kracht leidt tot een besparing op specialistische zorg?

Hoe wordt erop toegezien dat de financieringssystematiek zo wordt ingericht dat «afschuiven» niet lonend is? Wanneer wordt er ingegrepen en door wie?

Wanneer is er volgens u sprake van ernstige tekortkomingen ter zake van de uitvoering van de wet?

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 3.2. of gemeenten ook verplicht zijn om een beleidsplan te hebben. Zo ja, moet deze aan bepaalde normen voldoen, wat moet hierin minimaal in staan? Wat gebeurt er als gemeenten geen beleidsplan overleggen? Hoewel deze leden begrijpen dat een beleidsplan mogelijk vaker moet worden aangepast dan bijvoorbeeld eens in de vier jaren, vragen zij waarom er niet een minimale eis in de wet is opgenomen, graag ontvangen zij hierover meer uitleg.

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Aan welke organisaties moet er dan gedacht worden bij de vrij toegankelijke hulp? Kan het ook zijn dat gemeenten kunnen besluiten om voorheen gemeentelijke, en vrij toegankelijke jeugdzorg, te laten vallen onder de niet vrij toegankelijke hulp? Zoals maatschappelijk werk en lichte opvoedondersteuning?

Grote zorg van de Inspectie jeugdzorg was dat er geen zicht gehouden kon worden op de particuliere jeugdzorg. Is de particuliere jeugdzorg straks verplicht om zich straks te registreren bij de gemeente als vrij toegankelijke jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Wanneer dit niet het geval is, hoe houdt de Inspectie jeugdzorg dan toezicht op de particuliere jeugdzorg?

Naar aanleiding van paragraaf 3.3. Er wordt veel gesproken over demedicaliseren, ontzorgen en de eigen kracht van ouders. De leden van de SP-fractie delen de mening dat een kind niet onnodig een «sticker» opgeplakt moet krijgen. Zij vragen de regering wel hoe zij hiervoor gaat zorgen. Veel instellingen nemen immers geen kinderen op als er geen psychologisch onderzoek is gedaan, veel scholen willen in die overvolle klassen toch ook weten of het kind inderdaad ADHD heeft. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit doorbroken wordt? In de wet kunnen deze leden namelijk niet terugvinden hoe de regering juist dit specifieke probleem gaat doorbreken. Erkent de regering ook dat sommige kinderen en ouders wel gebaat zijn bij een goede diagnose, dat het soms ook noodzakelijk is om te weten wat er met een kind of gezin aan de hand is? Hoe valt dit te rijmen in de grote wens van de regering om te demedicaliseren?

Naar aanleiding van paragraaf 3.5. Waarom kiest de regering ervoor om in de jeugdzorg periodiek een verklaring omtrent het gedrag aan te vragen en werkt het niet met een continue screening zoals dat toegepast is in de kinderopvang? Is de regering voornemens om alsnog een continue screening voor de jeugdzorg toe te passen, zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Kamer de uitgewerkte plannen vanuit de jeugdzorg aangaande de aanbevelingen van de commissie Samson ontvangt. Zo pleit de commissie Samson voor een leider/ kind ratio. Dit gezien het feit dat jeugdhulpverleners teveel kinderen op de groep en ambulant moeten begeleiden en zij hiervoor onvoldoende tijd hebben. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze aanbeveling ook landelijk, dus ook door iedere gemeente, wordt uitgevoerd?

De leden van de SP-fractie vragen in dit kader of de regering voornemens is om voor de overheveling van de jeugdzorg naar de gemeente, te zorgen voor een zwarte (of witte) lijst van pleegouders. Kinderen hebben naar mening van de leden van de SP-fractie het recht op een veilige leefomgeving. Wanneer een pleeggezin eerder als «niet veilig» is betiteld zou het in de ogen van de leden niet nogmaals de mogelijkheid moeten krijgen om zich aan te bieden als pleeggezin. Heeft de regering al onderzocht in hoeverre zo’n zwarte of witte lijst van pleegouders te realiseren is en kan de regering dit tevens toelichten?

De leden van de SP-fractie willen weten welke positie de forensische zorg, met name de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) inneemt in de Jeugdwet. De onderzoeksvraag naar deze expertise is het afgelopen jaar toegenomen. Hoewel het gaat om een relatieve kleine groep jeugdigen, hechten deze leden aan het voortbestaan van deze expertise. Hoe gaat de regering dat regelen? Zij willen ook weten hoe de financiering voor de FPKM geregeld gaat worden, zodat forensische-medische expertise voor jeugdigen blijft bestaan.

Genoemde leden zijn naar aanleiding van paragraaf 3.6 blij te lezen dat de regering heeft gekeken naar de mogelijkheid om de jeugdzorg door te laten lopen tot na het 18e levensjaar (23 jaar). Zij vragen echter wie straks bepaalt dat jeugdzorg niet meer nodig is. Is dat de jeugdige, zijn dat de ouders, de hulpverlener of de gemeente? Wie heeft hierin het laatste woord? Wie bepaalt dat jeugdzorg tot na het 18e levensjaar mag doorlopen?

Genoemde leden zijn verbaasd dat de regering niet de mogelijkheid heeft benut om de leeftijdsgrens, in uitzonderlijke gevallen, te verleggen voor het wettelijk kader en de jeugd-ggz. Juist voor deze groep jeugdigen is soms net dat beetje ondersteuning na het 18e levensjaar nog wenselijk. Waarom heeft de regering hier niet voor gekozen, wat was hiervan de precieze afweging? Is het niet wenselijk, om parallel aan het nieuwe adolescentenstrafrecht ook in de jeugdreclassering deze door te laten lopen tot na het 23e levensjaar? Waarom heeft de regering hier niet voor gekozen? Er is straks de mogelijkheid jeugdzorg door te laten lopen tot na het 18e levensjaar, geldt dit ook voor de pleegzorg? Zo ja, is de gemeente dan ook verantwoordelijk om de pleegzorgvergoeding aan pleegouders door te laten lopen?

Naar aanleiding van paragraaf 3.7. De leden van de SP-fractie constateren dat de regering voornemens is om gemeenten veel meer te laten samenwerken met scholen dan eerder het geval was. Echter zij maken zich wel zorgen. De «stille» bezuinigingen op het onderwijs, zoals de extra kosten voor personeel, onderhoud en materialen stijgen jaarlijks waar geen bekostiging tegenover staat. Ook zitten de leraren nog steeds op de nullijn. Verder maken deze leden zich zorgen dat gemeenten straks nergens meer financiële ruimte hebben en daarom ook op onderwijsgerelateerde zaken gaan beknibbelen en hogere eigen bijdragen gaan hanteren bij bijvoorbeeld het leerlingenvervoer. Zij vragen om een reactie van de regering hierop. Voorts willen zij weten hoe de regering de samenwerking tussen scholen en gemeenten precies wil gaan vormgeven? Tevens zijn deze leden benieuwd naar de inzet van het centrum voor jeugd en gezin en de Zorg- en Advies-Teams binnen scholen. Hoe wordt nu precies de begeleiding op deze scholen vervangen, daar waar jeugdzorg het niet doet? Zij vragen om een uitgebreide toelichting hierop.

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 3.8 de regering aan welke vormen van samenwerkingsverbanden zij denken. Als gemeenten bijvoorbeeld kiezen voor een gemeenschappelijke regeling, hoe denkt de regering de democratische controle op de jeugdzorg vanuit de politiek te waarborgen? Hoe kunnen, volgens de regering, de gemeenteraadleden en de Kamer voldoende zicht hebben en controle uitoefenen op het feit of de jeugdzorg goed wordt uitgevoerd?

Genoemde leden vragen de regering of zij willen toelichten hoe de bovenregionale samenwerking eruit komt te zien. Zijn alle gemeenten bijvoorbeeld verplicht om financieel bij te dragen aan bijvoorbeeld een specialistisch zorgaanbod zoals gesloten jeugdzorg? Gaat dit per jeugdige of gaat het om een vaste bijdrage voor gemeenten? Wie coördineert deze bovenregionale inkoop van zorg?

Voorts vragen zij de regering op welk onderzoek of welk wetenschappelijk inzicht zij zich baseren als zij aangeven dat samenwerking of gezamenlijke inkoop van jeugdzorg ook (direct) ertoe zal leiden dat er minder zwaardere zorg nodig is. De provincies hebben immers de afgelopen jaren ook ingezet op meer inzet van lichtere zorg en minder inzetten van residentiële zorg. Hoeveel meer rek denkt de regering dat er nog in zit? Kan de regering aangeven hoeveel kinderen er momenteel wachten op een plek in de (semi)residentiële jeugdzorg?

Hoe toegankelijk wordt de jeugdzorg als dit grootschalig wordt geregeld in 41 regio’s en samenwerkingsverbanden? In hoeverre is er door gemeenten aangegeven te willen aansluiten bij GGD- en Veiligheidsregio’s? Voorts willen deze leden een overzicht ontvangen in hoeverre de (sub)regionale en bovenregionale samenwerking nu al plaatsvindt. Tevens vragen zij of de regering wil uitleggen als gemeenten samenwerken of bij gezamenlijke inkoop, hoe de financieringssystematiek zo wordt ingericht dat afschuiven naar zeer specialistische of ingrijpende zorg niet lonend is.

Naar aanleiding van paragraaf 3.9 vragen de leden van de SP-fractie hoe de regering de uitwerking van de indeplaatsstelling ziet als het gaat om jeugdzorgorganisaties. Kan de regering dit nader toelichten Hoe kan de gemeenteraad hier haar controlerende taak uitoefenen? Is het college verplicht om dit aan de gemeenteraad voor te leggen? Deze leden vragen de regering of zij kan uitleggen, mogelijk geïllustreerd met voorbeelden, waar exact de bevoegdheid van de gemeenteraad, het college ophoudt en waar die van de Minister begint.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat door de regering wordt gesteld dat waar preventie geen uitkomst heeft geboden of geen toekomst kan bieden het college verplicht is een voorziening op het gebied van jeugdhulp te treffen. Preventie is een prima middel om kleine opvoedingsproblemen op te lossen maar deze leden willen hier duidelijk stellen dat bij sommige problematieken gelijk een zwaardere vorm van zorg nodig is. Deelt de regering de mening dat preventie niet als zogenaamd voorliggende voorziening moet worden gebruikt als er zwaardere zorg nodig is. Deelt de regering de analyse dat dit de jeugdhulp onnodig duur kan maken? Graag vernemen deze leden van de regering het verschil tussen preventie en jeugdhulp.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er gekozen is om de slogan van de nieuwe Jeugdwet «één gezin, één plan, één regisseur» niet in de wet op te nemen maar een uitgangspunt te laten zijn. Het is nu mogelijk dat er meerdere plannen gemaakt zijn voordat een kind bij de benodigde zware zorgverlener is gearriveerd. Waarom is er niet gekozen voor het uitgangspunt dat families zelf een plan op mogen stellen waar professionals zich dan in principe aan te houden hebben?

De regering geeft terecht aan dat het van belang is dat er een goede overdracht plaatsvindt zodra een jongere na het 18e jaar in een ander wettelijk kader terecht komt. Om meerdere redenen hebben deze leden hier zorg om. Genoemde leden vinden dit praktische deel een verantwoordelijkheid van de gemeenten, hoe kijkt de regering hier tegen aan? Zij zijn ook van mening dat het voor de jongere die verjaart en 18 jaar wordt, goed geregeld moet zijn. Waarom heeft de regering dit niet bij wet geregeld, in het bijzonder voor de jongeren die in de zwaardere zorgtrajecten verblijven/deelnemen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit zich verhoudt in relatie tot de Zorgverzekeringswet (Zvw). Bijvoorbeeld een jongere die in een instelling voor psychiatrie verblijft en zich op zijn 18e verjaardag moet verzekeren. Kan hij zich nog wel verzekeren, in het bijzonder wat het vrijwillige deel van de verzekering betreft? Hoe voorkomen wij risicoselectie aan de poort van de Zorgverzekeringwet doordat jongeren via de Jeugdwet een zwaardere zorgvraag hebben?

De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de keuzevrijheid van jeugdigen en hun gezin. De regering is voornemens artikel 13 in de Zvw te schrappen of aan te passen. Wat betekent dit voor de hulpverleningsrelatie bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar van een jeugdige? Hoe beoordeelt de regering dit?

Nu is de jeugdpsychiatrie onderdeel van de Zvw. Hierin is de second opinion geregeld. Hoe pakt dit uit in de Jeugdwet?

De leden van de CDA-fractie spreken waardering uit voor het afzien van een vaste termijn voor een gemeentelijk beleidsplan. Mogen deze leden erop rekenen dat in de nieuwe Wmo eenzelfde bepaling zal verschijnen?

In de Jeugdwet verdwijnt het wettelijk recht op zorg en wordt vervangen door een jeugdhulpplicht van gemeenten. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat gemeenten daarbij vanzelfsprekend wel gehouden zijn aan internationale verdragen, zijnde het IVRK, het EVRM, het IVBPR en het nog te ratificeren Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Graag krijgen de leden van de CDA-fractie een toelichting of de regering zich nog houdt aan genoemde verdragen, als zij op nationaal niveau in wetten in formele zin (zoals de Jeugdwet) niet langer het recht op zorg op neemt. Anders gesteld, handelt Nederland in strijd met deze verdragen door zorg aan jeugdigen niet langer als recht te waarborgen?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 3.2 dat het wettelijke recht op zorg zoals dit onder de Wet op de jeugdzorg (Wjz), de AWBZ en de Zvw bestond, vervangen wordt door een jeugdhulpplicht van gemeenten. De gemeente heeft hierbij de nodige beleidsvrijheid, het is voorts de gemeente die beslist of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft en de gemeente kan een zelfstandige afweging maken over welke voorziening precies moet worden getroffen. Welke rol voorziet de regering hierbij voor de huisarts? Kan dit in gelijke gevallen leiden tot verschillen in uitkomsten? Is hiermee potentieel niet de rechtsgelijkheid in het geding en daarmee een strijdigheid met het VN-kinderrechtenverdrag?

De leden van de D66-fractie lezen dat met het wetsvoorstel wordt beoogd dat meer gebruik gemaakt moet gaan worden van preventie in de vorm van laagdrempelige opgroei- en opvoedondersteuning, om te voorkomen dat de jeugdige en zijn ouders op een later tijdstip duurdere, meer gespecialiseerde vormen van jeugdhulp nodig hebben, dat er een jeugdbeschermingsmaatregel getroffen dient te worden, dan wel dat de jeugdige in het strafrechtelijke kader terechtkomt. De positionering van preventie en eerstelijnsjeugdhulp komt deze leden echter problematisch voor. Als zij het goed begrijpen worden preventie en jeugdhulp fundamenteel gescheiden. Prestatieveld 2 van de Wmo («op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden») wordt wel onder de Jeugdwet gebracht, maar niet onder jeugdhulp. In de wet worden wel eisen gesteld aan (aanbieders) van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen, maar niet aan aanbieders van preventie. In de praktijk is dat onderscheid echter vaak niet zo eenduidig, bijvoorbeeld in het geval van sociale wijkteams die jeugdigen en gezinnen ondersteunen bij opvoed- en/of opgroeiproblemen. Daar zal in veel gevallen sprake zijn van een mengvorm van (geïndiceerde) preventie en/of vrij toegankelijke (ambulante) jeugdhulp. Vallen deze activiteiten nu onder jeugdhulp of van preventie?

De leden van de D66-fractie constateren dat de transformatie van de jeugdzorg vereist dat gemeenten in staat zijn om zo vroeg mogelijk risico’s in het veilig opgroeien van kinderen en jongeren in beeld te krijgen. Alleen dan zullen gemeenten in staat zijn om een efficiënter en effectiever jeugdstelsel in te richten. Van gemeenten vraagt dit het jeugdstelsel zo in te richten dat kinderen, jongeren en gezinnen met een hoog risicoprofiel in beeld zijn en dat problemen vroegtijdig worden gesignaleerd. Hoe waarborgt het Rijk dat alle kwetsbare groepen door gemeenten in beeld worden gebracht en dat sociale wijkteams voldoende kennis en ervaring hebben om kwetsbare groepen in beeld te hebben en daarmee erger te voorkomen? Gaan gemeenten hier bijvoorbeeld ook opvangcentra waar kinderen en jeugdigen verblijven structureel bij betrekken?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 3.6 dat de regering van mening is dat een goede overdracht dient plaats te vinden zodra een jongere na zijn 18e levensjaar in een ander wettelijk kader terecht komt, met name voor de continuïteit van zorg en daarmee voor het welzijn van de jeugdige. Genoemde leden zijn dat van harte met de regering eens, maar missen een verdere toelichting. Graag ontvangen zij een concrete uitwerking van de «belangrijke rol» die de regering hier voor de gemeenten ziet.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 3.7 dat met het invoeren van een nieuw stelsel voor passend onderwijs en de nieuwe Participatiewet samenwerking tussen scholen en gemeenten nog belangrijker wordt dan voorheen. Deze leden constateren voorts dat de bovenregionale samenwerkingsverbanden tussen de gemeenten en de samenwerkingsverbanden in het onderwijs niet in alle gevallen goed op elkaar passen. Op welke wijze zal ervoor worden zorggedragen dat sprake is van een goede aansluiting tussen jeugdzorg en passend onderwijs? Welke negatieve gevolgen heeft dit voor kinderen en jongeren die op school extra ondersteuning behoeven om schooluitval te voorkomen en ook jeugdhulp ontvangen? Hoe wordt de privacy beschermd van een minderjarige die jeugdhulp nodig heeft en ook op school extra ondersteuning behoeft?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 3.8 dat het beoogde maatschappelijk doel van dit wetsvoorstel is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. De verantwoordelijkheden daartoe worden met het wetsvoorstel overgeheveld naar de gemeenten. Van gemeenten wordt gevraagd dat zij voldoende uitvoeringskracht organiseren om de nieuwe taken in het kader van de verschillende decentralisaties, waaronder de jeugdhulp, goed uit te kunnen voeren. In het wetsvoorstel is opgenomen dat daar waar dat van belang is, gemeenten moeten samenwerken. Dit geldt in het bijzonder voor een specifiek aantal taken, zoals de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en bepaalde specialistische vormen van jeugdhulp en gesloten jeugdhulp in het kader van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, zo lezen de hier aan het woord zijnde leden. Zij hebben ten aanzien hiervan een aantal kritische vragen. Kan de regering in een helder overzicht uiteenzetten wat de gemeente voortvloeiende uit het wetsvoorstel straks wel en niet kan en mag op het terrein van de jeugdzorg, wat op regionaal niveau geregeld moet worden en wat op bovenregionaal niveau, en hoe deze regio’s in de praktijk samenvallen met andere regionale samenwerkingsverbanden, zoals de arbeidsmarkt- en veiligheidsregio’s? De zorg wordt lokaal, regionaal en bovenregionaal gespreid. Hoe vindt de afstemming tussen deze lagen plaats? Gaat het om congruente regio’s, in de zin dat lokale clusters samenvallen in de regio? Dezelfde vraag hebben deze leden voor regionale clusters en bovenregionale afbakening. Kunnen gemeenten in meerdere van de veertig regionale samenwerkingsverbanden voor de Jeugdwet plaatsnemen? Zo ja, bestaat dan het risico van een lappendeken van bestuurlijke overleggen? Kunnen gemeenten vrijblijvend een regio verlaten, of juist bij een andere regio aansluiten? Op welke wijze kunnen achterblijvende gemeenten dergelijke veranderingen opvangen?

De leden van de D66-fractie lezen dat de samenwerkingsverbanden waarvoor de gemeenten kiezen voldoende robuust dienen te zijn om de verschillende taken te kunnen uitvoeren. Wat wordt verstaan onder «voldoende robuust» en op welke wijze en door wie wordt bepaald of aan die kwalificatie is voldaan? De regering wil de «bevoegdheden en middelen in handen van één bestuurslaag», maar gemeenten gaan samenwerken in bovengemeentelijke samenwerkingsverbanden. Ontstaat er dan niet juist een nieuwe, zwak democratisch gelegitimeerde, bestuurslaag? Bestaat niet het gevaar dat er een bestuurlijke wirwar ontstaat? Hoe voorkomt de regering dat de democratische controle enkel bestaat uit controle van interbestuurlijk overleg achteraf? Welke risico’s draagt de beoogde spreiding voor het van belang geachte corrigerende vermogen van de gemeenteraad? Genoemde leden vragen tot slot of om het doel te bereiken niet juist opschaling van gemeenten, in plaats van samenwerking nodig is.

Het is voor de leden van de ChristenUnie-fractie onduidelijk op welke manier jeugdigen hulp toegewezen krijgen? Op welke wijze is het indicatieproces voor het ontvangen van hulp in de wet geregeld? Wie heeft welke verantwoordelijkheid?

Deze leden merken op dat ervoor gekozen is om de verantwoordelijkheid voor de jeugd-ggz naar de gemeenten over te hevelen. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de verontrusting van vele professionals, ouders en kinderen dat gemeenteambtenaren de rol van doorverwijzer over zullen nemen. Wie bepaalt uiteindelijk of iemand specialistische zorg nodig heeft, is dat een professional of is dat iemand aan een gemeenteloket?

Deze leden vragen, waarom er niet in de wet is vast gelegd dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voor het faciliteren van familiegroepsplannen.

Deze leden vinden het van belang dat wanneer een jongere hulp nodig heeft dit ook na het bereiken 18-jarige leeftijd wordt gecontinueerd. Op welke wijze worden gemeenten gestimuleerd om hulp te continueren? Hoe wordt voorkomen dat deze

«knip» geen problematische gevolgen heeft voor de continuïteit van de hulp? Hoe verloopt de zorginkoop en toeleiding voor jongeren tot 24 jaar in het justitieel kader?

Deze leden merken voorts op dat de integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunt «één gezin, één plan, één regisseur» zal worden geboden. Waarom is de regisseursfunctie niet nader in de wet omschreven? Hoe zal deze regisseursfunctie eruit gaan zien?

Voor de leden van de GroenLinks-fractie is het van groot belang dat jongeren zelf zeggenschap hebben in hun zorg. Dat betekent in eerste instantie zeggenschap op individueel niveau. Deze leden willen dat de mogelijkheid voor een persoonsgebonden budget helder wordt verankerd in de wet. In het wetsvoorstel is een zogenaamde individuele voorziening wel mogelijk, maar worden daar zeer strenge eisen aan gesteld. Zo heeft de regering een bepaling in de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening bepaalde soorten jeugdhulp uit kan sluiten van een pgb-mogelijkheid. Heeft de regering niet, net als deze leden, de behoefte om eigen regie in de zorg te stimuleren? Wil de regering daarom niet overwegen minder strenge eisen te stellen aan de pgb-mogelijkheid in de Jeugdwet?

In de memorie van toelichting spreekt de regering veelvuldig over het belang van het sociale netwerk en de eigen kracht van mensen. Genoemde leden zien dat echter weinig terugkomen in het wetsvoorstel, behalve als doelstelling voor gemeentelijk beleid. Deze leden vinden het belangrijk dat het recht op regie «in eigen kring» benoemd wordt in de Jeugdwet en dat het maken van een familiegroepsplan (gemaakt door familie en overig sociaal netwerk) wordt opgenomen als doelstelling van het gemeentelijk beleid, waar alle betrokken partijen aan mee dienen te werken. Is de regering, in lijn met haar wens om het sociale netwerk meer bij zorg te betrekken, bereid dit te regelen in de Jeugdwet?

In tweede instantie betekent zeggenschap voor de leden van de GroenLinks-fractie dat jongeren ook op collectief niveau inspraak moeten hebben in de jeugdzorg, bij voorkeur vastgelegd in de Jeugdwet. Is de regering het met deze leden eens dat, zeker in de uitvoer van deze precaire transitie, advies en inspraak van jeugdzorg cliënten zelf van het grootste belang zijn? Is de regering bijvoorbeeld bereid om jongeren te betrekken in het toezicht op de jeugdzorg en zo ja, is zij bereid dit te verankeren in de wet?

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 3.2 of de regering wil toelichten in hoeverre de juridische status van het recht op zorg verschilt van de jeugdhulpplicht. Biedt het recht op zorg daadwerkelijk een verdergaande aanspraak of kan verdedigd worden dat het recht op zorg en de jeugdhulpplicht in hoge mate tot hetzelfde resultaat leiden, aangezien hetzelfde doel wordt beoogd en enkel het proces en de organisatie verschillen? In hoeverre benadert de jeugdhulpplicht materieel de bedoeling van het recht op zorg, gezien het feit dat de gemeente verplicht is op basis van advies van geregistreerde professionals tot een beslissing te komen.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het acceptabel acht dat minderjarigen een beroep kunnen doen op de jeugdhulpplicht van de gemeente, terwijl voor volwassenen in de AWBZ en de Zvw een recht op zorg bestaat. In hoeverre is de rechtsgelijkheid bijvoorbeeld gewaarborgd tussen een minderjarige met een ernstige vorm van autisme en een meerderjarige met dezelfde problematiek, terwijl de aanspraken op zorg verschillen? Kan het enkele feit van de volwassenheid in een dergelijk geval voldoende rechtvaardiging bieden voor het gemaakte onderscheid?

De leden van de SGP-fractie constateren naar aanleiding van paragraaf 3.3 dat de regering meer verwacht van gezinnen en sociale netwerken. Zij vragen in het licht van de geschetste doelen en verwachtingen een reactie op het advies Maatschappelijke veerkracht in het publieke domein van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (2013). Deze leden zijn met name benieuwd welke waarborgen de regering in het wetsvoorstel heeft aangebracht om de door de raad beschreven gelijkheidsfuik te ontwijken. Hoe wil de regering met dit wetsvoorstel bevorderen dat de variëteit die inherent is aan de inzet op eigen kracht van sociale verbanden daadwerkelijk in het zorgaanbod tot uitdrukking kan komen?

De leden van de SGP-fractie vragen steunen de inzet van de regering van harte om allereerst de verantwoordelijkheid en eigen kracht van sociale verbanden aan te spreken. Mantelzorg is voor een succesvolle uitvoering van dit wetsvoorstel onder meer van groot belang. Zij vragen welke maatregelen de regering treft om de naast de hogere verwachtingen die zij van sociale verbanden heeft ook de mogelijkheden om die verantwoordelijkheid waar te maken te versterken. Zij vragen bijvoorbeeld hoe de extra inzet van de regering op het belang van tweeverdienerschap te rijmen is met de belangen en doelen die in dit wetsvoorstel worden benadrukt. Hoe beoordeelt zij het gegeven dat veel ouders in alleenverdienersgezinnen zich door de verdergaande fiscale benadeling gedwongen zien meer te gaan werken dan zij met het oog op de belangen van hun gezin en sociale omgeving wenselijk vinden?

Genoemde leden vragen naar aanleiding van paragraaf 3.5 waarom het nodig is periodiek een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te vragen van professionals. Zij vragen of minder bureaucratische maatregelen mogelijk zijn die waarborgen dat na een afgegeven VOG de gewenste informatievoorziening met betrekking tot professionals geregeld is.

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 3.6 op welke wijze het streven om continuïteit van zorg te bieden bij het intreden van de meerderjarigheid in het wetsvoorstel is geregeld. Welke waarborgen vindt de regering van belang om deze continuïteit te bevorderen?

De leden van de SGP-fractie lezen in paragraaf 3.8 dat het nadrukkelijk de bedoeling is dat gemeenten de jeugdhulp zoveel dichtbij en in de omgeving van het gezin organiseren. Deze leden merken op dat de schaalvergroting die door het wetsvoorstel kan ontstaan hiermee op gespannen voet kan staan. Zij vragen daarom of de regering uitdrukkelijk voor het uitgangspunt kiest dat de inzet op samenwerking niet verder gaat dan met het oog op de specifieke taken noodzakelijk is.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de congruentie van regio’s voor de regering een criterium vormt. Onderkent de regering dat vooral de praktische werkbaarheid en niet zozeer de theoretische schoonheid nagestreefd moet worden? Zij vragen aandacht voor en reactie op de bevinding uit de tweede voortgangsrapportage dat de behoefte van de Rijksoverheid aan congruente regio’s tot vertraging in het bestuurlijke proces heeft geleid. Bij het bewaken van de voortgang van het samenwerkingsproces is kennelijk niet alleen een kritische blik richting de gemeentelijke overheid geboden.

4. De toegang tot jeugdhulp

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 4.2 welke verbindingen worden gelegd met de Wet publieke gezondheid? Op welke wijze kunnen gemeenten samenwerking tussen jeugdgezondheidszorg en jeugdhulpverlening stimuleren? Hoe is de informatie-uitwisseling tussen de jeugdhulpverlening, jeugdgezondheidszorg en huisarts en tussen de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK’s) en de jeugdgezondheidszorg geregeld? Zijn er wettelijke restricties die het optimaliseren van de wederzijdse informatie-uitwisseling in de weg staan, anders dan restricties die de privacy van cliënten borgen en voortvloeien uit het beroepsgeheim?

Voorts vragen genoemde leden naar aanleiding van paragraaf 4.3 welke beïnvloedingsmogelijkheden gemeenten hebben ten aanzien van de instroom jeugd-ggz, jeugdbescherming en jeugdreclassering.

Kan de regering naar aanleiding van paragraaf 4.4 uitleggen op welke wijze gemeenten afspraken kunnen maken met huisartsen en jeugdartsen over spiegelinformatie van doorverwijsgedrag? Is het mogelijk dat de VNG hierover landelijke afspraken maakt met de koepels van huisartsen, jeugdartsen en zorgverzekeraars?

Hoe wordt voorkomen dat de jeugd juist gemedicaliseerd wordt omdat gesprekken binnen de huisartspraktijk voor de rekening komen van de gemeenten en het voorschrijven van medicatie nog steeds uit de Zorgverzekeringswet gefinancierd blijft? Hoe staat dit in verhouding tot het hoofddoel demedicalisering van de jeugd?

Naar aanleiding van paragraaf 4.5. De leden van de VVD-fractie achten het signaleren van kindermishandeling een belangrijk aandachtspunt. Waarom is er voor gekozen om de AMHK’s onder te brengen in de Wmo? Welke verbindingen worden er gelegd met de Jeugdwet? Wat betekent dit voor de positie van de vertrouwensarts binnen het AMHK en de taken van «het geven van advies» en «het doen van onderzoek»? Is de positie van de vertrouwensarts die een belangrijke rol speelt in het signaleren en onderzoeken van kindermishandeling geborgd in het AMHK? En is hun juridische positie binnen het AMHK zeker gesteld? Worden de taken van «het geven van advies» en «het doen van onderzoek» binnen één organisatie gehouden?

Deelt de regering de mening van deskundigen die stellen dat het brengen van het melden van kindermishandeling onder de Wmo in plaats van de Jeugdwet tot versnippering leidt? Immers, er moet eerst een plan worden gemaakt, daarna maakt de raad voor de kinderbescherming een plan, dan de gecertificeerde instelling en dan de jeugdhulpaanbieder. Kan de regering hierop reflecteren?

De leden van de PvdA-fractie willen graag een nadere toelichting over de verschillende toegangsmogelijkheden binnen de wet. Huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en het AMHK worden ook gezien als toegangspoorten tot jeugdhulp(en eventueel jeugdbescherming). Hoe verhouden deze toegangsmogelijkheden zich met de beleidsvrijheid van gemeenten die overigens de jeugdhulp mogen bepalen? Volgens de leden kan ook het voorgaande verkokering, die we juist met deze wet proberen te doorbreken, in de hand werken. Hoe beoordeelt de regering deze constatering? Welke rol speelt een multidisciplinair samengesteld wijkteam in de toegang? Wat gebeurt er bij geschillen tussen de gemeente en bijvoorbeeld een huisarts?

Ondersteuning wordt zoveel mogelijk in de eigen omgeving van het kind en het gezin geboden. De leden van de PVV-fractie vragen bij welke vormen van ondersteuning dit niet mogelijk is. Kan het zijn dat ondersteuning niet in de buurt geboden kan worden omdat de gemeente geen contract afgesloten heeft met een aanbieder in de buurt? Waarom wordt de deskundige pas bij het gesprek betrokken op het moment dat de gemeente vaststelt dat jeugdhulp nodig is? Kan de deskundige niet gelijk bij het gesprek betrokken worden? Waarom wordt de deskundige er überhaupt bij betrokken als de gemeente de macht heeft om de mening van deze deskundige naast zich neer te leggen? Waarom wordt het oordeel van een rechter wel per definitie geaccepteerd, maar het oordeel van een deskundige niet? Is de regering bereid de mening van de deskundige doorslaggevend te laten zijn? Zo nee, waarom stelt u de mening van een gemeenteambtenaar boven het oordeel van een deskundige?

Welke vormen van jeugdhulp moeten ten minste vrij toegankelijk zijn?

Mogen gemeenten werken met een wachtlijst voor jeugdhulp? Zo ja, komt dit de kwaliteit van de zorg ten goede? Mag de huisarts, specialist of jeugdarts ook doorverwijzen naar jeugdzorg die niet door de gemeente ingekocht is? Mag een jeugdige met een verwijzing van de huisarts, specialist of jeugdarts op zak zelf zijn behandelaar kiezen? Hoe wordt de huisarts, specialist en/of jeugdarts op de hoogte gesteld van medische problemen door jeugdhulpverleners?

Wie zitten er in de (multidisciplinaire) toegangspoort van gemeenten? Wie zouden er volgens de regering minimaal in moeten zitten? Waarop baseert de regering dit? Gaat de regering dit wettelijk regelen? Zo nee, waarom niet?

Waarom is het relevant voor de kwaliteit van de jeugdzorg dat gemeenten kunnen sturen op volumebeheersing? Wat voor afspraken tussen gemeenten en zorgverzekeraars en professionals heeft de regering voor ogen? Wat zou de invloed van die afspraken zijn op de kwaliteit en toegankelijkheid van de jeugdzorg? Waarom zouden gemeenten iets te zeggen moeten hebben over het voorschrijf- en doorwijsgedrag van artsen? Staan de centen soms boven de medische noodzaak? Wie is in het hele verhaal van artsen, zorgverzekeraars, gemeenten, afspraken, et cetera eigenlijk de regisseur?

Waarom is waarheidsvinding niet opgenomen in de wet voor wat betreft onderzoek door het AMHK en de raad voor de kinderbescherming? Is de regering bereid waarheidsvinding te verplichten? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid waarheidsvinding voor iedereen die onderzoek doet en/of rapporten schrijft over jeugdigen te verplichten aan waarheidsvinding te doen? Zo nee, waarom niet?

Is de regering bereid jeugdigen en ouders het recht op «second opinion» te geven wanneer zij het niet eens zijn met wat er in rapporten over hen geschreven staat? Zo nee, waarom niet?

Hoeveel aanbieders van jeugdhulp moet een gemeente minimaal contracteren? Als dit slechts één aanbieder is, vindt u dan dat de jeugd een keuze heeft?

De leden van de SP-fractie lezen in paragraaf 4.1 enerzijds dat de regering graag laagdrempelige en herkenbare jeugdhulp wil, maar anderzijds dat de toegang niet per se geregeld hoeft te worden door het centrum voor jeugd en gezin. Genoemde leden zijn hierover verbaasd, er zijn immers miljoenen uitgetrokken om deze centra op te richten, waarom kiest de regering niet om voor geheel Nederland 1 herkenbare toegang te regelen? Waarom heeft de regering het concept centrum voor jeugd en gezin los gelaten? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat alle ouders en jeugdigen, ongeacht waar ze ook wonen in Nederland, weten waar ze moeten aankloppen voor hulp? De leden van de SP-fractie willen weten op welke wijze gemeenten ervoor gaan zorgen dat jongeren en ouders aangewezen worden naar de juiste zorg, ook buiten kantooruren. Tevens willen zij weten in hoeverre gemeenten de uitgangspunten van één gezin, één plan, één regisseur gaan uitvoeren. Zij vragen daar een toelichting op.

De regering wijst voor laagdrempelige zorg op het centrum voor jeugd en gezin, het AMHK, en Zorg- en Adviesteams. Deze leden willen een duidelijke toelichting ontvangen wie nu precies waar verantwoordelijk wordt gehouden en welke instanties welke verantwoordelijkheid krijgen. Voorts willen zij weten hoe de regering ervoor gaat zorgen dat het duidelijk wordt voor jongeren en ouders, waar zij naartoe kunnen, zodra zij zorg nodig hebben.

Naar aanleiding van paragraaf 4.2. De leden van de SP-fractie willen een overzicht ontvangen welke zorg nu precies valt onder de Wet publieke gezondheidszorg, Wet maatschappelijke ondersteuning, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet en de nieuwe Jeugdwet. Voorts willen zij weten hoe het preventief gezondheidszorgpakket uitgevoerd gaat worden in de Jeugdwet.

Naar aanleiding van paragraaf 4.3 vragen genoemde leden de regering welke competenties over het adviseren, bepalen en inzetten van jeugdhulp zij wil uitwerken en met welke partijen zij dit besluiten. Voorts willen zij weten welke nadere regels er gesteld worden ten aanzien van de deskundigheid waarover de gemeente moet beschikken ten aanzien van deze taken. Wie beslist over deze nadere regels en kan de regering deze regels naar de Kamer sturen op korte termijn? Ook willen zij weten of de competenties niet vreselijk bureaucratisch worden. Is er hier niet opnieuw sprake van wantrouwen naar professionals? Zij willen hier een toelichting op ontvangen. Hoe gaan gemeenten ervoor zorgen dat er niet weer met lange beschikkingen en indicaties gewerkt gaat worden zoals ook de wens was van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg?

De regering neemt in het voorliggende wetsvoorstel op dat gemeenten expliciet de mogelijkheid tot verwijzing naar jeugdhulp opnemen voor de huisarts, medisch specialist en de jeugdarts. Zo valt te lezen in paragraaf 4.4. Echter, deze leden willen een toelichting in hoeverre de ambtenaar op de spreekstoel gaat zitten van de arts, aangezien hij dient te letten op de financiële aspecten van de jeugdzorg. Is de regering bereid om in het voorliggende wetsvoorstel op te nemen dat enkel professionele deskundigen mogen doorverwijzen en dat dit geenszins een taak wordt van de gemeente? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie snappen uit paragraaf 4.5 dat de regering heeft gekozen om de steunpunten huiselijk geweld en het Advies en Meldpunt Kindermishandeling samen te voegen, maar vragen de regering of het straks voor iedere organisatie en iedere burger duidelijk is dat daar melding gedaan kan worden van kindermishandeling. Blijft het landelijk nummer meldpunt kindermishandeling bestaan? Is straks het AMHK in staat om ook zelf hulp te verlenen zoals dat nu vaak gebeurd in de bureaus jeugdzorg? Hoe blijft dit behouden aangezien dit vaak belastende onderzoeken en zware zorg kan voorkomen?

De regering geeft de huisarts, de medische specialist en de jeugdarts een specifieke positie in de rol van doorverwijzer. De leden van de CDA-fractie vragen hoe het uitgangpunt van één gezin, één plan en één regisseur vervolgens overeind blijft staan daar waar multiproblematiek aan de orde is. Graag een toelichting hierop.

Genoemde leden vinden dit een dilemma aangezien zij zich kunnen voorstellen dat bij multiprobleemgezinnen zowel de huisarts als de jeugdarts actief betrokken zijn. Maar aan de andere kant willen we nu juist met deze Jeugdwet voorkomen dat er 15 hulpverleners in het gezin komen. Neemt de kans hierop toe met meerdere verwijzers? Wat is het standpunt van de regering over dit specifieke punt?

Aan de andere kant kunnen de leden van de CDA-fractie zich voorstellen dat het juist bij ggz-problematiek positief is dat een huisarts direct kan doorverwijzen naar de juiste organisatie, hulpverlener?

Hoe verhoudt deze keuze zich in deze Jeugdwet door de verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist en de jeugdarts te koppelen aan artikel 2.6, derde lid en artikel 2.8? Op grond van dit laatste artikel stelt de gemeenteraad een verordening vast waarin vorm, frequentie en tijdspanne van de te verlenen jeugdhulp bepaald gaat worden. Is er feitelijk dan nog sprake van directe verwijzing en toegang tot jeugdhulp door genoemde instanties?

De wet kent een 3-traps raket voor jeugdhulp. Daar waar preventie geen uitkomst heeft geboden of geen uitkomst kan bieden, jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden en zij naar het oordeel van het college ondersteuning, hulp en zorg nodig hebben bij opgroei- en opvoedings- en psychische problemen en stoornissen, is het college verplicht een voorziening op het gebied van jeugdhulp te treffen. De verschillend te nemen stappen hebben tijd nodig. De leden van de CDA-fractie vragen of er is nagedacht over een spoedprocedure in het geval dat direct hulp en ondersteuning nodig is, zonder dat de veiligheid van het kind in het geding is. Maar ook in gevallen waar sprake is van enkelvoudige problematiek in een verder prima draaiend gezin kan dit stroperig zijn. Geeft de wet hier gemeenten ook de ruimte om een eenvoudige, snelle weg te kiezen?

Het college kan hulpvragen afwijzen op basis van «de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen» van het gezin. Is deze basis niet te vaag en kan deze niet leiden tot willekeur? Maakt het hierbij verschil met welke vorm van jeugdhulp je te maken hebt? Genoemde leden vragen hier een reactie op.

Op pagina 24 van de memorie van toelichting staat te lezen dat gemeenten er voor kunnen kiezen alle zorgmeldingen via het AMHK gaan lopen. Deze leden vragen hoe dit in de praktijk uitpakt. Daar waar het resultaat is dat ouders dan het AMHK (kindermishandeling) aan de telefoon krijgen, lijkt een open gesprek van de baan. Graag een toelichting op dit punt.

Wel hebben de leden van de CDA-fractie waardering voor de nadrukkelijke aandacht voor kindermishandeling. Deze leden hebben daar een aantal vragen bij. De Jeugdwet hecht terecht aan een goede letselduiding. Expliciet vermeldt de memorie van toelichting dat het AMHK indien nodig forensisch- medische (pediatrische) expertise moet inschakelen. De memorie van toelichting maakt echter niet duidelijk op welke manier het AMHK deze expertise het meest effectief kan vinden. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het, nu het AMHK in de nieuwe Jeugdwet een sterke spilfunctie in de keten gaat innemen, van extra groot belang is dat de forensisch-medische expertise voor kinderen goed wordt verankerd in de ketenaanpak kindermishandeling waar het AMHK de regie over voert. Het is vooralsnog volstrekt onduidelijk hoe dit zijn beslag gaat krijgen. De Staatssecretarissen van VWS en van VenJ hebben eerder aangegeven dat een goede positionering van de forensisch medische expertise voor kinderen van het grootste belang is. Op welke manier gaat bevorderd worden dat de forensisch-medische expertise voor kinderen in de toekomst een integrale plaats krijgt in de toolkit van het AMHK? Hoe gaat de forensische expertise opgenomen worden in het keten brede schema? Is de financiering van de forensische expertise ook geborgd in de uitvoering van de Jeugdwet? Tijdens het algemeen overleg over geweld in afhankelijkheidsrelaties en kindermishandeling op 27 maart 2013 heeft de Staatssecretaris van VWS (Kamerstuk 33 400-XVI, nr. 145) de toezegging gedaan om met de VNG in overleg te treden over de structurele bekostiging van de forensische expertise met het oog op de decentralisatie van de jeugdzorg. Wat is de stand van zaken met het overleg met de VNG? Is er op korte termijn zicht op een positieve afronding van het overleg zodat een organisatie zoals de FPKM eindelijk in rustig vaarwater komt en haar tijd volledig aan de kinderen kan besteden? Zo nee, wat is dan het terugvalscenario om te borgen dat het AMHK en medische hulpverleners blijvend gebruik kunnen blijven maken van de forensisch-medische expertise voor kinderen?

De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de vele eisen die gesteld worden aan gemeenten in combinatie met een lager budget. Is het in dit licht niet te verkiezen om het maatwerkdeel in het huidig Besluit publieke gezondheid (Bpg) facultatief te maken zodat gemeenten daadwerkelijk eigen keuzes passend bij hun gemeente kunnen maken?

De Jeugdwet gaat uit van verantwoordelijkheid van gemeenten voor jeugdigen woonachtig binnen de gemeentegrenzen. Wat betekent dit voor jeugdigen of leden van het gezin waarin een jeugdige thuishoort die veelvuldig verhuizen? Of voor gezinnen waar de ene ouder in gemeente A woont en de ander in gemeente B? Of die gedurende een jeugdhulptraject verhuizen? Wil de regering nadenken over een landelijke dekkende noodvoorziening voor deze gevallen of ziet de regering een andere oplossing?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 4.1 dat gemeenten de anonieme adviesfunctie voor jeugdigen, die nu wordt vervuld door de kindertelefoon, op bovenlokaal niveau zullen oppakken. Wat betekent dat concreet? De kindertelefoon is een laagdrempelig, bekende en kwalitatief goed functionerend meldpunt. Blijft de kindertelefoon een landelijke voorziening?

Genoemde leden lezen voorts in paragraaf 4.4 dat gemeenten de organisatie van de jeugdhulp zullen afstemmen op de lokale situatie. Dat geldt ook voor de toegangsfunctie. Voor een goede integrale hulpverlening is het van belang om de totale situatie van de jeugdige en zijn gezin in beeld te hebben, zo stelt de regering in de memorie van toelichting. Wanneer rondom het gezin de nodige kwetsbare factoren aanwezig zijn of er een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis is, ligt het voor de hand dat de beslissing over het inzetten van passende hulp wordt genomen vanuit de (multidisciplinaire) toegangspoort die door desbetreffende gemeente is vorm gegeven. Vooral bij multiproblematiek kan de gemeente daardoor beter zorg dragen voor een integrale aanpak. Kan de regering op hoofdlijnen inzicht bieden op welke wijze een diagnose of indicatiestelling tot stand zal worden gebracht? Op welke wijze zal alle relevante informatie bij de hulpverlener aanwezig kunnen zijn?

De leden van de D66-fractie hebben voorts vragen over de rol van de huisarts. Deze leden achten de rol van de huisarts in het gehele jeugdstelsel cruciaal. Gemeenten zullen echter geen invloed hebben op het oordeel van de huisarts. Beschouwt de regering dit als een mogelijk knelpunt? Op welke wijze zal ervoor worden zorggedragen dat alle informatie op de juiste plaats beschikbaar is, en op welke wijze zullen gemeenten de huisarts informeren, en omgekeerd? Hoe zal hierbij de bescherming van persoonsgegevens worden geborgd? Hebben huisartsen voldoende capaciteit om hun rol in het nieuwe stelsel te vervullen? Op welke wijze zullen gemeenten de huisarts straks kunnen faciliteren en ondersteunen?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 4.5 dat het huidige Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) zullen worden geïntegreerd. Deze leden juichen dit op zich toe, want huiselijk geweld en kindermishandeling zijn vaak gerelateerd. Het AMHK wordt met dit wetsvoorstel verankerd in Wmo, in plaats van in de Jeugdwet. De argumentatie van de regering overtuigt deze leden niet. Graag ontvangen zij daarom een uitgebreidere toelichting en onderbouwing. Onduidelijk is voorts hoe en op basis van welke wet het AMHK zal worden gefinancierd. Kan de regering hierover duidelijkheid bieden? Als uitvloeisel van het wetsvoorstel wordt de vorming van het bovenlokale niveau van de AMHK’s aan gemeenten gelaten. Hoe zal ervoor worden zorggedragen dat er geen kwalitatieve verschillen per AMHK ontstaan? Acht de regering het voldoende om hiervoor bij algemene maatregel van bestuur kwaliteitseisen te kunnen stellen? In het licht van de kwaliteitseisen vragen genoemde leden of in de toekomst een arts, deskundig in kindermishandeling, onderdeel zal moeten blijven uitmaken van het AMHK. Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om het centrum voor jeugd en gezin (cjg) een grotere rol te geven als poortwachter van de Jeugdzorg. Zij vragen op basis van welke gegevens de regering concludeert dat gemeenten er net zo goed voor kunnen kiezen om de toeleiding naar jeugdhulp een andere manier vorm te geven dan de cjg. In hoeverre meent de regering, na het loslaten van de cjg’s, een betrouwbare partner te zijn naar gemeenten toe die alles op alles gezet hebben om een cjg te ontwikkelen?

Genoemde leden vragen op welke wijze het wetsvoorstel voorkomt dat er wachtlijsten ontstaan. Hoe stimuleert het wetsvoorstel dat er genoeg verschillende doorverwijsmogelijkheden zijn? Op welke wijze wordt er vanuit het wetsvoorstel gestimuleerd dat er veel verschillende aanbieders moeten worden gecontracteerd in plaats van zo min mogelijk?

Deze leden merken op dat in het conceptwetsvoorstel voor de Jeugdwet geen onderscheid werd gemaakt op grond van verblijfstatus. Kinderen zonder verblijfsvergunning werden niet uitgesloten van zorg. Waarom is dit aangepast? Waarom worden kinderen zonder verblijfsvergunning alsnog uitgesloten van jeugdhulp? Is het maken van dit onderscheid op grond van het Kinderrechtenverdrag wel toegestaan of is er sprake van discriminatie?

Genoemde leden vragen nadere toelichting op de keuze die in dit wetsvoorstel wordt gemaakt om preventie van jeugdhulp te scheiden. Waarom valt preventie niet onder jeugdhulp? Waarom worden er geen eisen gesteld aan aanbieders van preventie? Deze leden vragen of het in de praktijk wel mogelijk is om onderscheid te maken tussen preventie en jeugdhulp. Op welke gegevens wordt het maken van deze scheiding gemaakt? Biedt de Jeugdwet voldoende richting voor een preventieve aanpak? Op welke wijze biedt de wet voldoende prikkels en handvatten voor de beoogde nieuwe, verbeterde aanpak? Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan het verbeteren van vroegsignalering door professionals?

Deze leden vragen op welke wijze jeugdigen toegang behouden tot landelijk werkende instellingen. Hoe wordt de functie van de landelijk werkende instellingen in de wet geborgd? Op welke wijze worden gezinnen opgevangen die van plek naar plek zwerven en nergens bekend zijn?

Deze leden vragen nadere toelichting op de definitie van «jeugdhulp». Wat is «jeugdhulp» precies? Hoe verhoudt de jeugdhulp zich tot intensieve ambulante begeleiding en interventies in gezinnen die nu vanuit de AWBZ worden gefinancierd, of vanuit de Wmo-intensieve thuiszorg of vanuit een Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ-regiem)? Hoe zit het met medewerkers die nu vallen onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) Welzijn of gehandicaptenzorg, of een andere cao mogen zij zorg voor jeugdigen bieden? Hoe zit het met relatief nieuwe vormen van zorg voor jeugd, waar bijvoorbeeld sport, cultuur en muziek een grote rol toebedeeld krijgen, mag jeugdhulp ook in deze gevallen alleen door medewerkers met minimaal een Hbo-opleiding aangeboden worden? Hoe kunnen op dit gebied nieuwe schotten worden voorkomen?

Op welke wijze kan de regering uitsluiten dat een minderjarige met een psychische stoornis geen hulp krijgt, terwijl een meerderjarige met dezelfde stoornis wel een behandeling krijgt? Op welke wijze kunnen vrijgevestigde zorgaanbieders evenredig kans maken op een zorginkoopcontract?

Met enige verbazing hebben de leden van de GroenLinks-fractie kennisgenomen van het voornemen van de regering om ongedocumenteerde kinderen uit te sluiten van jeugdzorg in de nieuwe Jeugdwet. Genoemde leden brengen graag in herinnering dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) een dergelijke uitsluiting van zorg expliciet verbied. Zij zijn van mening dat de status van een kind niet relevant mag zijn voor de vraag of het recht heeft op noodzakelijke jeugdzorg en komt dan ook met een amendement op dit punt. Toch willen deze leden graag horen of de regering kan toelichten hoe zij deze uitsluiting van ongedocumenteerde kinderen van jeugdzorg rijmt met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind? Kan de regering bovendien toelichten hoe toegang voor ongedocumenteerde kinderen tot jeugdzorg kan leiden tot voortzetting van wederrechtelijk verblijf, zoals zij in de memorie van toelichting aangeeft?

De gemeenten mogen de jeugdhulp naar eigen inzicht gaan inrichten. Het kan dus voorkomen dat een kind in de ene gemeente wel hulp krijgt, terwijl hetzelfde kind in een andere gemeente geen of minder effectieve hulp zou hebben gekregen. Genoemde leden vragen op welke wijze de regering gaat waarborgen dat er geen rechtsongelijkheid of willekeur ontstaat. Kan de regering garanderen dat hier geen sprake van kan zijn en zo ja, hoe?

Op grond van artikel 2.3 Jeugdwet is het alleen verplicht een voorziening te treffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Deze leden vragen wie dit bepaalt en op basis waarvan zij dit bepalen. Gaat de regering uniforme richtlijnen vaststellen om dit op objectieve gronden te bepalen? Op welke wijze wordt willekeur en rechtsongelijkheid voorkomen?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat noodzakelijke (medische) zorg en ondersteuning toegankelijk en beschikbaar moet zijn voor jongeren en hun ouders, ongeacht de gemeente waarin ze wonen. Door de jeugd-ggz uit de Zvw te halen en onder de regie van gemeenten te brengen is de toegang niet langer een verzekerd recht maar afhankelijk van de invulling van de gemeentelijke zorgplicht. Deelt de regering de mening van genoemde leden dat dit kan leiden tot rechtsongelijkheid en grote onzekerheid bij patiënten of het niet of te laat bieden van de geëigende noodzakelijke jeugd-ggz? Zo nee, hoe heeft de regering dit dan ondervangen?

De leden van de SGP-fractie hebben naar aanleiding van paragraaf 4.5 enkele vragen over de definitie van kindermishandeling, die in het wetsvoorstel ongewijzigd uit de Wet op de jeugdzorg is overgenomen. Zij vragen waarom de reikwijdte van kindermishandeling zich uitstrekt tot elke willekeurige persoon tot wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat. Aangezien de toelichting met betrekking tot kindermishandeling spreekt over geweld in huiselijke kring vragen zij waarom de regering de definitie in dit wetsvoorstel niet meer op deze situatie heeft toegesneden.

5. Jeugdbescherming en jeugdreclassering

De leden van de VVD-fractie achten het van groot belang dat kinderbeschermingsmaatregelen worden uitgevoerd op basis van correcte en feitelijke informatie. Op welke wijze bevordert deze wet de wens van deze leden dat in jeugdbeschermingsrapporten feiten staan die door een bevoegde deskundige recent zijn waargenomen bij kind en gezin?

Met de verwachte invoering van het adolescentenstrafrecht is het straks ook mogelijk dat meerderjarigen jeugdreclassering opgelegd krijgen. Naar aanleiding van paragraaf 5.3 vragen deze leden of de regering kan toelichten op welke wijze gemeenten straks ook verantwoordelijk zijn voor meerderjarigen die onder het adolescentenstrafrecht gaan vallen.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre gemeenten de regie en sturing op het jeugdbeleid kunnen behouden met verschillende toegangsmogelijkheden die de wet biedt. Wat gebeurt er in geval van een geschil of onenigheid tussen gemeenten en andere professionals die jeugdbescherming en/of jeugdhulp kunnen inschakelen?

In de wet wordt opgenomen welke instanties en personen meldingen kunnen doen bij de raad voor de kinderbescherming. Deze leden vragen of het niet verstandig is om onderscheid te maken tussen spoedeisend en niet-spoedeisend. Is het namelijk niet logischer om in niet-spoedeisende gevallen de gemeente te laten aanwijzen wie kan melden? Zo nee, waarom niet?

Genoemde leden willen zich graag laten informeren over de rol van de gezinsvoogd volgens deze wet. De gezinsvoogd moet opnieuw een plan gaan opstellen met het gezin. Dit is na het plan van een generalist (regisseur) een tweede plan waarmee een gezin wordt geconfronteerd. Hoe verhoudt dit zich met «één gezin, één plan»? Wat wordt de verhouding tussen de gezinsvoogd en de generalist? Is hier straks geen sprake van twee regisseurs? Zo nee, waarom? Werkt dit verkokering (tussen preventie aan de ene kant en jeugdhulp, jeugdbescherming en specialistische zorg aan de andere kant) in de hand? Zo nee, waarom?

De leden van de PvdA-fractie zijn bezorgd over de stapeling van administratieve voorwaarden zoals registreren, certificeren, kwaliteitskaders, regels gemeente, protocollen instellingen etc. Hoe beoordeelt de regering deze stapeling en hoe gaan zij ervoor zorgen dat bureaucratie wordt voorkomen? Bij amvb kunnen nadere kwaliteitsregels regels worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, bovenop de regels die al in de wet staan, en eisen worden gesteld aan de bestuursstructuur en waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering. Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich tot het verminderen van bureaucratie voor instellingen en het vergroten van de ruimte voor (en het vertrouwen in) de professional? Is gezien het terugdringen van de administratieve lasten het nodig om naast het wettelijk vastgelegde jaardocument ook het in artikel 4.3.1 genoemde «verslag over de naleving van deze wet over het voorafgaande jaar met betrekking tot regels omtrent de kwaliteit van de jeugdhulp onderscheidenlijk de kwaliteit van de uitvoering van de taken, het klachtrecht en de medezeggenschap», vast te stellen?

Genoemde leden zijn van mening dat ook naar kinderen geluisterd dient te worden, zeker ingeval van een uithuisplaatsing. Hoe wordt de positie en de mening van kinderen gewaarborgd in de wet? Deze leden vinden dat er op enig moment het kind aan het woord moet komen om zijn/haar situatie, gevoelens en wensen te kunnen toelichten. Heeft het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK), raad voor de kinderbescherming en/of de kinderrechter hier een rol? Zo nee, waarom? Welke professionals of instanties zijn het meest geschikt om deze kinderen te horen?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering waarom een beslissing over jeugdzorg in het gedwongen kader «in principe» feitelijk onderbouwd zou moeten zijn. Moet een dergelijke beslissing niet altijd feitelijk onderbouwd zijn? Als de regering vindt dat een dergelijke beslissing «in principe» feitelijk onderbouwd moet zijn, waarom is dit niet verplicht gesteld in de wet. Waarom zou een beslissing over jeugdzorg in het vrijwillige kader niet feitelijk onderbouwd moeten zijn, is dat niet raar? Is de regering bereid waarheidsvinding in de jeugdzorg verplicht te stellen, ongeacht de vorm van jeugdzorg?

Kan een jeugdige zelf kiezen voor een gekwalificeerde instelling, of is hij afhankelijk van het ingekochte aanbod van de gemeente?

Welke bevoegdheden zouden gemeenten moeten krijgen om hun verantwoordelijkheden in het gedwongen kader waar te kunnen maken? Moeten gemeenten niet gewoon de beslissing van de kinderrechter respecteren en de zorg financieren?

Waarom krijgen gemeenten de vrijheid om zelf een systeem van meldingen te bedenken? Gaan meer dan 400 gemeenten nu allemaal het wiel opnieuw uitvinden?

Het gezin heeft inzage in de (proces)stukken. Krijgt het gezin ook de mogelijkheid hier eventuele onwaarheden uit te halen? Zo nee, waarom niet?

Waarom mag de raad voor de kinderbescherming adviseren welke gecertificeerde instelling het meest voor de hand ligt om de maatregel uit te voeren? Is de raad nu ineens de regisseur? Waarom staat de keuze van de jeugdige niet voorop?

Waarom mag het vijf dagen duren voordat een instelling een gezinsvoogd aan wijst? Vindt de regering dat dit het tijdig aanbieden van de juiste hulp is?

Kan de gemeente de aanvullende jeugdhulp die een gezinsvoogd in wil schakelen, weigeren? Zo ja, op welke gronden?

Wat als de gezinsvoogd jeugdhulp aan wil trekken die niet door de gemeente gecontracteerd is? Gaat het belang van de gemeente hier boven het belang van het kind?

Waarom moet de gezinsvoogd beargumenteren of hij de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing niet wil verlengen? Is het niet veel logischer dat hij beargumenteerd waarom hij de maatregel wel wil verlengen?

Als een gecertificeerde instelling een aanwijzing opneemt waarin zij bepaalt dat een jeugdige jeugdhulp moet accepteren, moet die jeugdhulp dan ingekocht zijn door de gemeente? Wat gebeurt er als die jeugdhulp niet ingekocht is door de gemeente?

Waarom moet de instelling voor het geven van de aanwijzing overleggen met de gemeente? Mag de gemeente deze aanwijzing soms weigeren? Wiens belang wordt dan gediend?

De leden van de SP-fractie lezen in paragraaf 5.1 dat de regering waarborgen wil voor het inzetten van beschermingsmaatregelen. Deze waarborgen zijn: proportionaliteit en subsidiariteit, rechtsgelijkheid, verbod van willekeur, rechtszekerheid en uniformiteit. Maar hoe gaat de regering deze waarborgen inbouwen, en kan de kinderrechter dit toetsen? Welke instrumenten geeft de regering gemeenten, hulpverleners en rechters hiervoor in handen? De regering geeft tevens aan dat de gemeente ook in het gedwongen kader bevoegdheden moet krijgen om haar verantwoordelijkheid te kunnen waarmaken. Maar welke bevoegdheden zijn dit?

Genoemde leden vragen naar aanleiding van paragraaf 5.2 of de regering kan aangeven wat maakt dat de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (32 015) nog steeds bij de Eerste Kamer ligt en de behandeling zo lang op zich laat wachten? In hoeverre wordt de Wet kinderbeschermingsmaatregelen (32 015) nu samengevoegd met het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie zijn zeer verbaasd dat het college een verzoek tot een kinderbeschermingsmaatregel moet doen. Zij vragen of hier niet moet staan de hulpverlener. Waarom is ervoor gekozen om het college op de stoel te laten zitten van de hulpverlener, en waarom laat de regering het aan gemeenten vrij om te regelen hoe zij dit doen? Hoe gaat zij ervoor zorgen dat niet iedereen zomaar kan melden bij de raad voor de kinderbescherming, gezien het feit dat dit zeer belastend voor het gezin maar ook voor de raad voor de kinderbescherming kan zijn? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat instanties die straks kunnen melden dat het college weet hoe zo’n melding eruit moet komen te zien? Wordt dit een uniform formulier en voor elke gemeente gelijk? Of moeten straks instellingen met enorm veel verschillende raadsformulieren werken?

De leden van de SP-fractie zijn tevreden met het feit dat er eerder een gezinsvoogdijwerker ingezet kan worden door de raad voor de kinderbescherming wanneer een kind bedreigd wordt in zijn/ haar ontwikkeling. Deze leden vragen echter hoe dit in de praktijk zijn uitwerking heeft, kan de regering dit nader toelichten.

Genoemde leden lezen dat de raad voor de kinderbescherming in haar verzoekschrift moet opnemen welke gecertificeerde instelling de jeugdbeschermingsmaatregel moet uitvoeren. Maar wat gebeurt er als de raad een instelling opneemt in haar verzoekschrift waar de gemeente geen contract mee heeft? Wie heeft dan het laatste woord, de rechter of de gemeente?

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de kinderrechter straks nog zich kan uitspreken over de vorm van jeugdhulp. Wat als deze vorm van zorg niet voorhanden is in de gemeente omdat de gemeente deze vorm van zorg niet heeft gecontracteerd? Wat als de gezinsvoogd aangeeft dat het kind een vorm van zorg nodig heeft wat niet voorhanden is in de gemeente of wat de gemeente niet wil organiseren? Wat als er hierover een conflict bestaat tussen hulpverlener en gemeente over wat zij denken wat goede zorg is voor het kind/ gezin? Welke rechten en mogelijkheden heeft een hulpverlener dan?

Waarom moet de gemeente zich uitspreken of een gezinsvoogd in overleg met de jeugdige en ouders de kinderbeschermingsmaatregel mag opheffen? Waarom moet er nog een schakel in de keten, in dit geval de extra schakel van de gemeente, worden gebracht? Waarom is het oordeel van de raad voor de kinderbescherming, als extra onafhankelijke toets, niet voldoende?

De leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding van paragraaf 5.3 nog de volgende vragen en opmerkingen. De jeugdreclassering zet geregeld hulp als MST en MMT in, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze vormen van zorg in iedere gemeente ook voorhanden is? Ook gezien het feit dat deze hulp vaak zwaardere vormen van zorg kan voorkomen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat in iedere gemeente een strafrechtelijke maatregel hetzelfde wordt uitgevoerd en er geen sprake is van rechtsongelijkheid?

Genoemde leden zijn bezorgd over de overdracht van jeugdreclasseringswerkzaamheden aan de gemeenten. Zij vragen de regering of zij die zorgen deelt. Ziet de regering hier geen risico’s, wanneer de tenuitvoerlegging van straffen bij jeugdigen, het houden van toezicht op opgelegde voorwaarden en het begeleiden van de betrokken jongere naar een delict vrij bestaan voortaan door gemeenten (en daarmee verschillende aanbieders) verricht zal worden? Zo ja, welke risico’s signaleert de regering vooraf, en hoe zijn deze ondervangen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe voorkomen zal worden dat gemeenten voortaan verschillend omgaan met uitspraken van strafrechters en (justitiële) bijzondere voorwaarden, nu de werkzaamheden van de jeugdreclassering overgedragen zullen worden aan de gemeenten. Zouden strafrechtelijke beslissingen niet onder verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid uitgevoerd moeten worden in plaats van door gemeenten? Hoe wordt in deze Jeugdwet rechtsongelijkheid en versnippering voorkomen?

Deze leden zijn het eens met de opmerkingen van Reclassering Nederland, dat reclasseren een specifiek vak is met een expliciet doel: het voorkomen van recidive. De door de strafrechter opgelegde straf en de bijzondere voorwaarden moeten worden uitgevoerd en dit moet primair zijn gericht op het voorkomen van nieuw delictgedrag. (Verplichte) zorg kan daar uiteraard een (belangrijk) onderdeel van zijn, maar opgelegde straffen door een strafrechter zouden niet in door diverse gemeenten verschillend uitgevoerd moeten worden? Hoe wordt dit voorkomen, hoe wordt rechtsongelijkheid tegengegaan? De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de uitvoering van jeugdreclasseringswerkzaamheden door de gemeenten, zoals de Jeugdwet voorstelt, bijdraagt aan het concreet terugdringen van recidive. Welke doelstellingen ten aanzien van de recidive onder jeugdige criminelen stelt de regering?

Juist in de recente ontwikkeling van adolescentenstrafrecht zien genoemde het streven om versnippering tegen te gaan en minder waarde te hechten aan de kalenderleeftijd van de betrokkene. Hoe verhoudt zich de Jeugdwet hiertoe, komt er dan weer een harde knip tussen meerderjarigen en minderjarigen? Hoe wordt de samenwerking in de strafrechtsketen gewaarborgd, wanneer het aantal aanbieders van jeugdreclasseringswerkzaamheden zal toenemen? Hoe wordt versnippering tegengegaan? Wordt de verbeterde en intensievere samenwerking tussen volwassenreclassering en jeugdreclassering niet moeilijker nu er meer aanbieders zullen komen?

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor het feit dat er de laatste jaren veel kennis en expertise is opgedaan bij de behandeling van jonge criminelen. Ook de Raad voor de Rechtspraak heeft gewezen op het risico van verlies van expertise. Hoe waarborgt de regering alle opgedane kennis en expertise en succesvolle programma’s, zoals de Harde Kern Aanpak, CRIEM, de methode Schoolverzuim, en allerlei andere bewezen effectieve interventies en behandelingen? De regering stelt zelf in de memorie van toelichting ook dat deze methodieken hebben bijgedragen aan de professionalisering en uniformering van de jeugdreclassering. Hoe wordt deze professionaliteit en uniformiteit gewaarborgd?

Genoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat voor de uitoefening van jeugdreclasseringstaken «een daartoe aangewezen gecertificeerde instelling» ingeschakeld kan worden. De raad voor de kinderbescherming overlegt met de gemeente over welke gecertificeerde instelling in het strafadvies wordt opgenomen. Dit kan per individueel strafadvies verschillend zijn, als deze leden het goed begrijpen. Dit alles wordt vastgelegd in een protocol. De raad voor de kinderbescherming houdt toezicht op de uitvoering van de jeugdreclasseringstaken door de gecertificeerde instelling. De leden van de SP-fractie vragen de regering of dit niet een grote bureaucratie met zich meebrengt. Moet voortaan per concreet individu beoordeeld worden welke instelling geschikt is om reclasseringstaken te verrichten, waar dan certificering aan vooraf gaat en er ook nog toezicht moet worden georganiseerd? Hoe (on)werkbaar en bureaucratisch wordt dit in de praktijk?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven datgene in dit hoofdstuk wordt gezegd over het doel en de uitgangspunten inzake de bescherming van het kind en de in verband daarmee te nemen maatregelen. Aangegeven wordt dat de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gemeente wordt belegd, waardoor één bestuurslaag de regie krijgt op het zorgcontinuüm van vroeghulp, gedwongen kader en passende nazorg. Dit moet ertoe leiden dat zorg, afgestemd op de jongere en diens omgeving daardoor gemakkelijker tot stand komt, waarbij het de bedoeling is dat in deze opzet de prikkel besloten ligt voor de gemeente om extra te investeren in preventie, vroeghulp en hulp tot zelfhulp. Dit moet de continuïteit en coördinatie van hulp aan kwetsbare gezinnen ten goede komen, en het doel van dit voorstel dichterbij brengen: het versterken van de eigen kracht van de jongere en van probleemoplossend vermogen van gezin en sociale omgeving. De leden van de CDA-fractie vragen of voor het realiseren van deze ambitieuze doelen gemeenten kwalitatief en kwantitatief (ook in financieel opzicht) voldoende zijn toegerust. Kan de regering daar nader inzicht in verschaffen? Zij stellen deze vraag voornamelijk ook bezien naar het gegeven dat in dit hoofdstuk een flink aantal actoren is beschreven dat betrokken is bij de jeugdbescherming(maatregelen) zoals, naast de gemeente, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, de raad voor de kinderbescherming, jeugdhulpaanbieders, gezinsvoogdij, gezinscoaches, wijkteams. Hoe wordt voorkomen dat hier allerlei bureaucratische toestanden en competentiestrijd gaat ontstaan? Hoe kan de gemeente hierin de regierol waarmaken? In hoeverre leidt de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake procedurele verplichtingen betreffende de gemeentelijke werkprocessen en het gemeentelijke besluitvormingsproces tot extra bureaucratie? Aangegeven wordt dat in geval van een ondertoezichtstelling de gecertificeerde instelling binnen vijf dagen een gezinsvoogd aanwijst. Genoemde leden vragen of er thans, maar ook straks, voldoende gezinsvoogden beschikbaar zijn.

Geschetst wordt hoe de wettelijke toezichthoudende taak van de raad voor de kinderbescherming inzake de uitvoering van de jeugdreclasseringstaken door de gecertificeerde instelling eruit ziet. Aangegeven wordt dat de raad voor de kinderbescherming als casusregisseur fungeert. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze regiefunctie zich verhoudt tot de regiefunctie van de gemeenten, in verband waarmee eerder in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat door de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gemeente te beleggen, één bestuurslaag de regie op het zorgcontinuüm van vroeghulp, gedwongen kader en passende nazorg krijgt. Ook vragen zij wat in dit verband de rol is van de gemeentelijke veiligheidshuizen.

Aangegeven wordt dat het van belang is in het bijzonder als er sprake is van een hoog recidiverisico dat gebruik wordt gemaakt van effectieve (erkende) of veelbelovende zorgprogramma´s of interventies. Hoe wordt zeker gesteld dat daadwerkelijk van zulke interventies gebruik wordt gemaakt?

Er zijn vier landelijk werkende jeugdbeschermingsinstellingen. In het noorden van Nederland wordt, naar deze leden hebben vernomen, momenteel toegewerkt naar een jeugdbeschermings- en reclasseringsorganisatie. De leden van de CDA-fractie vragen of dit correct is. Hoe verhoudt zich dit tot de keuzevrijheid in de Jeugdwet? Onderdeel van de jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn ook welzijnsactiviteiten. Moeten deze jeugdhulpwerkers zich ook laten registreren en al dan niet BIG-geregistreerd te zijn?

Verder wachten de leden van de CDA-fractie het rapport van de Kinderombudsman over de waarheidsvinding in het gedwongen kader af.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 5.1 dat door de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming en jeugdreclassering bij de gemeente te beleggen, één bestuurslaag de regie op het zorgcontinuüm van vroeghulp, gedwongen kader en passende nazorg krijgt. Zorg, afgestemd op de jongere en diens omgeving zou daardoor gemakkelijker tot stand moeten komen. Anderzijds lezen zij dat dat naar hun aard en werking jeugdbescherming en jeugdreclassering taken lijken te zijn waarin de rol van de gemeente beperkt zal blijven. De Raad van State wijst er in haar advies ook op dat gemeenten bij het realiseren van deze voorzieningen geen beleidsruimte hebben: de instroom wordt door de rechter bepaald, de inhoud van de zorg door de gecertificeerde instelling. De door de regering in de memorie van toelichting gehanteerde argumentatie om deze taken evenwel bij de gemeenten te beleggen, overtuigt deze leden niet. Het lijkt veeleer een door financiële motieven ingegeven keuze, dan een keuze op inhoudelijke gronden. Graag ontvangen zij op dit punt een nadere toelichting. Zij verzoeken de regering daarbij expliciet te betrekken op welke wijze de gemeente met de wet regie kan voeren in het gedwongen kader.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 5.2 dat gemeenten verantwoordelijk worden voor het voorzien in maatregelen om kindermishandeling te voorkomen. Voor de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen gaan gemeenten regionaal of bovenregionaal samenwerken. Bij samenwerkingsafspraken dienen gemeenten rekening te houden met bestaande regionale samenwerkingsverbanden. Hoe wordt gegarandeerd dat de gemeenten vergelijkbare verbanden aangaan? Welke gevolgen heeft dit voor de effectiviteit van de aanpak van kindermishandeling?

De leden van de D66-fractie constateren dat het aan de gemeente is om invulling te geven aan het systeem van meldingen en eventuele doorgeleidingen naar de raad voor de kinderbescherming. Naar aanleiding hiervan vragen deze leden zich met de toevoeging van de gemeenten in de jeugdbeschermingsketen, deze niet erg lang wordt. Ligt hier niet het gevaar van vertraging op de loer? Voorts vragen zij of de raad voor de kinderbescherming nog wel volledig onafhankelijk kan opereren nu de gemeente een rol krijgt in de jeugdbeschermingsketen. Welke waarborgen bestaan hiervoor?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 5.3 dat ook de jeugdreclassering onder de Jeugdwet zal worden gebracht. De verantwoordelijkheid zal eveneens worden neergelegd bij de gemeenten. Voor de uitoefening van de jeugdreclasseringstaken zal een daartoe aangewezen gecertificeerde instelling ingeschakeld worden. Genoemde leden constateren voorts dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie meermaals heeft erkend dat er risico’s zitten aan de overdracht van verantwoordelijkheid voor jeugdreclassering aan gemeenten. Waarom de regering er desondanks voor heeft gekozen de jeugdreclassering te decentraliseren wordt in de memorie van toelichting nauwelijks toegelicht. Graag ontvangen zij daarom een nadere toelichting. Deze leden verzoeken de regering daarbij ook in te gaan op de «knip» die dreigt te ontstaan tussen de reclassering voor jongeren onder de 18 jaar, en volwassenen van 18 jaar en ouder en daarbij ook het adolescentenstrafrecht te betrekken. Wat is de concrete toegevoegde waarde om het justitiële jeugdzorg te decentraliseren naar de gemeente, hoewel alles regionaal en/of bovenregionaal geregeld moet worden. Kan dit aan de hand van een praktijkvoorbeeld worden toegelicht?

De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit de Jeugdwet niet op dat voogdij en reclassering als jeugdhulp worden gedefinieerd. Zijn daar de gestelde kwaliteitseisen van toepassing? Zij vragen de regering of een gecertificeerde instelling wel of geen jeugdhulp kan aanbieden. Is het mogelijk om ouders en kinderen het recht op een second opinion te geven?

Deze leden merken op dat jeugdbescherming en jeugdhulp niet vanuit eenzelfde rechtspersoon geboden kunnen orden. In hoeverre is het noodzakelijk dit bij gescheiden rechtspersonen onder te brengen? Is er nagedacht over andere manieren waarop de schijn van belangenverstrengeling tegengegaan kan worden? Zullen in de praktijk in wijkteams niet zulke nauwe banden ontstaan tussen medewerkers van de jeugdbescherming en van de jeugdhulp, dat het voor de hand ligt dat ze op een één op andere manier naar elkaar doorverwijzen. Is het mogelijk om de vermeende belangenverstrengeling op zo’n manier te controleren dat de deze bureaucratische bepaling overbodig wordt?

Genoemde leden vragen of de gecertificeerde instelling ook jeugdhulp inzetten die niet door de gemeente is ingekocht. Is de gemeente verplicht hiervoor een voorziening te treffen?

Deze leden merken op dat bij een voorwaardelijke uithuisplaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg de beslissing tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging gelsloten jeugdhulp wordt genomen door de jeugdhulpaanbieder. Waarom is ervoor gekozen om slechts op verzoek van de ouder of de jeugdige de kinderrechter bepaalt of de tenuitvoerlegging rechtmatig is? Is dit niet in strijd met het IVRK en het EVRM? Waar wordt bepaald dat een beslissing tot vrijheidsbeneming alleen kan worden genomen door een rechter of een onafhankelijke onpartijdige en deskundige commissie?

Deze leden vragen of de regering de mening deelt dat het raadsonderzoek dat door de raad voor de kinderbescherming wordt uitgevoerd versterkt kan worden door hierbij een familiegroepsplan te betrekken.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het wetsvoorstel heeft aangegrepen om de efficiëntie in de jeugdbeschermingsketen te vergroten en dientengevolge de doeltreffendheid van de jeugdbescherming te vergroten. Zij constateren dat in de jeugdbeschermingsketen instanties naast elkaar functioneren die hetzelfde werk deels dubbel doen. Zij vragen waarom de regering bijvoorbeeld niet heeft besloten het meldpunt kindermishandeling te integreren in de raad voor de kinderbescherming. Kan de regering toelichten wat de wenselijkheid en noodzaak is van een structuur waar in veel gevallen dubbel onderzoek wordt gedaan, namelijk eerst door het meldpunt en vervolgens opnieuw door de raad. Zij vragen waarom niet met één hoogwaardig onderzoek kan worden volstaan, op basis waarvan het rechterlijk oordeel kan worden gevormd.

6. Positie van jeugdigen en ouders en kwaliteit van jeugdhulp

De leden van PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor vertrouwenspersonen. De onafhankelijkheid van vertrouwenspersonen ten opzichte van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zou gewaarborgd zijn door de verantwoordelijkheid bij de gemeenten neer te leggen. De gemeenten zijn echter ook verantwoordelijk voor jeugdbescherming en jeugdhulp. Gelet op de beleidsvrijheid gaan gemeenten zelf de jeugdhulp bepalen. Zouden vertrouwenspersonen ook geen positie moeten hebben ten opzichte van de gemeente? Zo nee, waarom?

Genoemde leden zijn van mening dat vertrouwenspersonen een stevige positie moeten krijgen om cliënten van jeugdhulp goed te kunnen ondersteunen. Wat zijn volgens de regering de kerntaken van vertrouwenspersonen

Deze leden zijn van mening dat er altijd een bemiddelingsgesprek moet plaatsvinden tussen gemeenten en cliënten voordat bezwaar en beroep worden ingeschakeld. Komt er ook aandacht voor dit bemiddelingsgesprek? Wat is hierbij de rol van vertrouwenspersonen?

Behoort bemiddelen tussen ouders en jeugdhulpverleners tot de kerntaken van een vertrouwenspersoon? Zo nee, waarom? Hoe worden cliënten straks op de hoogte gesteld van vertrouwenspersonen?

De leden van de PvdA-fractie hebben altijd gehamerd op deskundigheidsbevordering van professionals binnen de jeugdzorg. Waarom is er niet gekozen voor een wettelijke verplichting tot bijscholing van professionals? Gemeenten kunnen ook niet-geregistreerde jeugdhulpverleners inzetten. Zij vragen aan welke eisen deze niet-geregistreerde hulpverleners moeten voldoen. Ook de aanbieder van jeugdhulp en uitvoerder van kinderbeschermingsmaatregel kunnen niet-geregistreerde hulpverleners inschakelen. Wat is hierbij de rol van de gemeente? Waarom is gekozen voor verantwoording achteraf? In de Jeugdwet wordt gesproken over het voorzien in kwalitatief en kwantitatief en een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling die leidt tot verantwoorde hulp. Hoe verhoudt zich dat tot inzet van MBO-geschoolden zoals dat nu regelmatig voorkomt en in de toekomst ongetwijfeld voor zal komen?

Wanneer ouders niet in staat zijn hun rol te vervullen, dan kan de overheid ingrijpen en noodzakelijke en passende maatregelen treffen. Kan de overheid dat, of moet de overheid dat, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Wat nu als gemeenten geen passende zorg ingekocht hebben? Mogen gemeenten bij het opstellen van de beschikking rekening houden met de door hen gecontracteerde zorg?

Hoe gaat het Rijk erop toezien dat gemeenten ervoor zorgen dat geen enkel kind de toegang tot voorzieningen voor gezondheidszorg onthouden word?

Wat wordt precies bedoeld met de verplichting om waar mogelijk keuzevrijheid te bieden? Krijgen jeugdigen en hun ouders nu wel keuzevrijheid of niet? Zo nee, waarom niet?

Wordt het mogelijk dat jeugdigen en hun ouders, als ze dat willen, zelf bijbetalen en dan een andere zorgaanbieder mogen kiezen?

Waarom bleek het niet mogelijk om een sluitende domeinbeschrijving te maken van werkzaamheden die alleen door geregistreerde jeugdzorgwerkers of gedragswetenschappers?

Waarom worden vormen van jeugdzorg, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering «in principe» verricht door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde beroepsbeoefenaar? Zou dit niet altijd moeten zijn?

Als de aanbieder hiervan afwijkt, moet hij aannemelijk kunnen maken dat dit de kwaliteit niet schaad. Aan wie moet hij dit aannemelijk maken, en wie toetst dit?

Bovendien dient de aanbieder anderen in te schakelen, indien dit noodzakelijk is voor de kwaliteit van de hulpverlening. Mag de gemeente deze ingeschakelde hulp weigeren? Zo ja, op welke gronden? Wat nu als de ingeschakelde andere niet gecontracteerd is door de gemeente?

De leden van de SP-fractie lezen in paragraaf 6 dat dat het Rijk ernaar moet streven dat geen enkel kind het recht op toegang tot voorzieningen voor de gezondheidszorg wordt onthouden. Hoe rijmt de regering dit dan met het vervallen van het recht op zorg. Hoe wordt geregeld dat kinderen te allen tijde zorg krijgen die zij nodig hebben en wat gebeurt er als kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Hoe gaan gemeenten om met de verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen om aan de eisen te voldoen? Hoe gaan zij dit toetsen? Voorts willen deze leden weten hoe gemeenten invulling gaan geven aan de functie van de onafhankelijke vertrouwenspersoon, omdat onduidelijk is welke kerntaken behoren aan de vertrouwenspersoon in het voorliggende wetsvoorstel.

De regering geeft in paragraaf 6.2 aan dat gemeenten middels het contract kwaliteitseisen kunnen stellen door gebruik te maken van keurmerken, klachtenregistraties en onderzoeken naar klanttevredenheid. De leden van de SP-fractie maken zich zorgen dat het gebruik van keurmerken e.d. gaat zorgen voor een enorme bureaucratie. Hoe gaat de regering dit voorkomen? Deze leden willen wijzen op de kwaliteit van zorg. Dit kan juist verbeterd worden door de inzet van voldoende en deskundige professionals. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat er juist ingezet wordt op de professionals en dat er minder nadruk gelegd wordt op keurmerken en tevredenheidsonderzoeken? Voorts hebben zij nog een aantal vragen over het zelfstandig kwaliteitsregime. Zij willen weten waarom dit anders geregeld wordt dan bij de Wmo. De regering is voornemens om voor de jeugdzorg aan te sluiten bij bestaande wetten, is zij ook voornemens om dit te regelen voor de overheveling van AWBZ-taken naar gemeenten? Voorts willen zij een overzicht ontvangen welke zorg, precies onder elke wet valt, in het kader van het kwaliteitsregime.

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 6.3 de regering waarom er gekozen wordt voor een wettelijke certificatie. Waarom worden aangewezen instellingen nu niet verantwoordelijk voor de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, maar kan iedere organisatie zich aanbieden? Zij willen weten of dit niet ten koste van de kwaliteit van zorg gaat en of dit niet gaat bijdragen aan een enorme versnippering van deskundigheid, expertise en kwaliteit van zorg. Zij willen daar een uitgebreide toelichting op ontvangen. Voorts willen deze leden weten welke eisen gesteld worden aan organisaties die een certificatie willen ontvangen. Ook willen zij weten of de eisen hiervoor landelijk uniform zijn, of dat dit per gemeente kan verschillen. Verder willen zij weten waarom het normenkader op basis van dit wetsvoorstel niet zal worden gebaseerd op het Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ). Welke andere regels, methoden en programma’s worden dan wel gekozen?

Van jeugdhulpverleners wordt straks geacht dat zij zich voldoende bijscholen. Maar wie is hiervoor financieel verantwoordelijk, zo vragen deze leden naar aanleiding van paragraaf 6.5. Is dat de jeugdhulpverlener zelf of zijn dit ook de jeugdzorginstanties zelf?

Kan de regering aangeven wanneer een gemeente verplicht moet werken met geregistreerde professionals? In hoeverre zorgt de regering ervoor dat iedereen die met kinderen werkt straks ook verplicht is om een VOG te overleggen? Hoe zorgt de regering ervoor dat de zorg voor jeugd door professionals wordt gedaan? Hoe zorgt de regering er tevens voor dat de meest professionele zorg voor aan de keten wordt geboden zodat zware zorg in sommige gevallen voorkomen kan worden door lichte (niet professionele) zorg in te schakelen en dat hier niet op bezuinigd wordt?

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de huidige Wmo duidelijk is geregeld dat mensen met een beperking advies moeten kunnen krijgen. Dit is geregeld in prestatieveld 3. Met «geven van informatie en advies» wordt gedoeld op activiteiten die de burger de weg wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Het kan hierbij zowel gaan om algemene voorzieningen zoals (voldoende) informatiepunten, als om meer specifieke voorzieningen zoals een individueel advies, of hulp bij de verheldering van een ondersteuningsvraag. De leden van de CDA-fractie vragen of de groep jongeren en ouders die een beroep moeten doen op de nieuwe Jeugdwet ook geen behoefte voelen wegwijs te worden gemaakt in het woud aan hulpverlening, dienstverlening etc. Zij vragen dan ook hoe de regering dit voor zich ziet. Hoe borgt de regering advies en cliëntenondersteuning aan de jongeren en hun ouders?

Als gevolg van dit wetsvoorstel geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. Graag horen deze leden hoeveel administratieve lasten dit voor de instellingen en voor de gemeenten oplevert.

Vervolgens vragen zij wat dit dan betekent voor organisaties die meerdere vormen van zorg/ondersteuning leveren. Zowel in de langdurige zorg als in de jeugdhulp, maar bijvoorbeeld ook in de thuissituatie?

Het kwaliteitsregister Jeugd is ontwikkeld vanuit de Jeugdzorg «oude stijl» voor beroepen die in die branche veel voorkomen. Deze leden hebben onze bedenkingen of kwaliteitsregistratie wel het meest passende instrument is om kwaliteit te borgen te borgen in de nieuwe Jeugdwet. Het is de vraag of het kwaliteitsregister Jeugd aansluit bij de gehandicaptenzorg. Een keuze voor verschillende werksoort binnen de jeugdhulp lijkt er niet te zijn. In het kwaliteitsregister kunnen op hbo-niveau alleen jeugdzorgwerkers zich registreren. Deze functie komt in de gehandicaptenzorg vrijwel niet voor. Ook de opleiding die daarbij hoort, een HSAO opleiding met de uitstroom Jeugdzorgwerker, sluit niet aan bij het werk in de gehandicaptenzorg. Deze opleiding is een van de registratie-eisen. Het werken met kinderen en jongeren met een beperking in de gehandicaptenzorg vraagt specifieke kennis en competenties. Graag een toelichting hierop van de regering.

Professionals en management bepalen wanneer wel en wanneer niet geregistreerde professionals nodig zijn. De norm verantwoorde hulp (bepaald door beroepsverenigingen en werkgevers en cliëntenorganisaties) bepalen de norm verantwoorde hulp. De toezichthoudende inspectie beoordeelt of dit goed wordt toegepast. Waarop zal de inspectie toetsen? Gebeurt dit op basis van de door genoemde organisaties bepaalde norm, of voegt de inspectie eigen normen toe? Is het te verkiezen om in de Jeugdwet een verbod op extra normen op te nemen?

De memorie van toelichting is hier niet helemaal duidelijk. Is een BIG-registratie nu wel of niet voldoende voor de vaststelling van de kwaliteit van de verlening van jeugdhulp? Of wordt noodzakelijk dat deze persoon beide registraties bezit? Wat is hier de meerwaarde van? Leidt dit niet tot onnodige regeldruk?

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd te lezen dat het kwaliteitsnormenkader van de Jeugdwet niet gebaseerd zal zijn op het HKZ. Hoewel de HKZ zeker in het begin zijn meerwaarde bewijst, wordt het na verloop van tijd een kostbaar, papieren circus. Het normenkader zal breder zijn, lezen deze leden. Is het niet verstandiger aan te sluiten bij een normenkader wat vooral toetst of in de praktijk de kwaliteit op orde is? Zo ja, aan welk normenkader wordt hierbij gedacht? Zijn de inspanningen gericht op zo min mogelijk regels?

Op 26 augustus 2013 (Aanhangsel Handelingen II, 2012–2013, nr. 3042) antwoordde de Staatssecretaris op vraag 6 van het lid Keijzer zijnde: Kunt u een reactie geven op het in het Actal-advies gesignaleerde regeldrukeffect van de centrale kwaliteitsregisters, waarbij tevens wordt ingegaan op de noodzakelijkheid daarvan en de consequenties wanneer deze eis vervalt? Aldus: de Jeugdwet voorziet in een landelijk uniforme set van kwaliteitseisen voor de gehele jeugdhulp die de huidige sectorale kwaliteitswetgeving vervangt. Door bij de invulling van de kwaliteitseisen aan te sluiten bij de VWS-kwaliteitswetgeving wordt voorkomen dat aanbieders van ondersteuning, hulp of zorg aan jeugdigen en aan volwassenen te maken hebben met twee verschillende sets aan kwaliteitseisen (een voor jeugd en een voor volwassenen). De leden van de CDA-fractie vragen of de Jeugdwet een verbod bevat op nadere kwaliteitseisen. Zo nee, waarom niet?

In antwoord op vraag 7 van het lid Keijzer antwoordde de Staatssecretaris op 27 augustus 2013 dat jeugdhulpaanbieders niet te maken krijgen met stapeling van Rijks- en gemeentelijke inspecties. Wie controleert dan de afspraken gemaakt op basis van artikel 2.6 en 2.8?

Op dit moment bestaat blijkbaar grote tevredenheid over de dienstverlening van Stichting Nidos aangezien zij een bijzondere positie krijgen. Deze leden vragen waarom dan toch wordt overgegaan tot certificering van deze stichting? Uit ervaringen is op te maken dat dit op zich niets verandert aan de dienstverlening, maar wel leidt tot hogere kosten.

Het wetsvoorstel beoogt jeugdhulp «in natura» te geven. De pgb-regeling in de Jeugdwet kent goede kanten, zoals het trekkingsrecht. Wel vragen genoemde leden in hoeverre de gemeenten ingevolge artikel 8.1.1 vormen van jeugdhulp mag uitsluiten van een budget. Dit geldt ook voor de mogelijkheid dat familieleden betaald worden met een budget. Er zijn families waarvoor dit de enige mogelijkheid is om een kind thuis te laten wonen. En wanneer is de jeugdhulp van goede kwaliteit? Ook hier is overigens relevant hoe de bepaling in de nieuwe Wmo er uit komt te zien.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 6.1 dat met dit wetsvoorstel wordt beoogd jeugdigen en ouders meer invloed te geven op de kwaliteit van zorg die hen geboden wordt. De praktijk wijst uit dat cliëntinvloed valt of staat met de houding van bestuurders en professionals en het hebben van een gedeelde visie (namelijk tussen cliënten en instelling) op cliëntenparticipatie en de uitvoering ervan. Bij het centraal stellen van de cliënt en het versterken van zijn positie kan het niet anders dan dat jongeren en ouders actief worden betrokken bij het inventariseren van en de keuze voor de gewenste vormen van hulp die passend zijn bij hun vragen en wensen in hun directe omgeving. Deze leden missen in de memorie van toelichting echter een nadere toelichting en uitwerking op welke wijze jongeren en ouderen actief zullen worden betrokken. Ook ontbreekt een toelichting op de rol die voor de jongere zelf is weggelegd. Voorts vragen deze leden op welke wijze zal de positie van uithuisgeplaatste kinderen worden geborgd.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 6.5 dat de regering de kwaliteit van de jeugdhulp en de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen wil borgen. Hoe wordt voorkomen dat de huidige kennis en expertise van gespecialiseerde zorg voor jeugd verloren gaat? Hoe wordt binnen het nieuwe systeem de doorontwikkeling van gespecialiseerde kennis, opleiding en onderzoek op het terrein van de zorg voor jeugd veiliggesteld?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op, dat de positie van jeugdigen en ouders wordt vorm gegeven door de opdracht aan gemeenten om rekening te houden met de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond, door de verplichting om waar mogelijk keuzevrijheid te bieden. Op welke wijze dienen deze leden «waar mogelijk» te interpreteren? Zal de mate van keuzevrijheid verbeterd worden na de transitie, of verslechterd?

Genoemde leden zien in een aantal (stad)regio’s jeugdhulp monopolisten ontstaan. Enkele aanbieders blijven over, andere partijen kunnen slechts worden toegelaten als onderaannemer. Op welke wijze kunnen jeugdigen op deze wijze zelf een keuze van jeugdbescherming te kiezen? In de huidige praktijk wordt keer op keer door de huidige bureaus jeugdzorg als raden voor de kinderbescherming en kinderrechters veelvuldig de diensten van bijzondere jeugdbeschermingsorganisaties ingeroepen, kan dit in de toekomst nog steeds?

Deze leden vragen op welke wijze de kwaliteit van gezinsvoogden wordt verbeterd. Zij vragen ook in hoeverre er met de Jeugdwet een verbetering komt van de kwaliteit van Pleegzorg.

Deze leden vragen wie toegang hebben tot de verwijsindex risicojongeren (VIR). Hoe wordt de privacy van de kinderen en jongeren die opgenomen zijn in de verwijsindex beschermd? Zij vragen ook wie toegang hebben tot het dossier van een minderjarige. Hoe wordt voorkomen dat (bijvoorbeeld) een wethouder, een buurman die werkt bij de gemeente of een docent het dossier van een minderjarige kan inzien? Wie houdt toezicht op de juistheid van de inhoud van het dossier en op welke wijze kan de minderjarige zelf hierop invloed uitoefenen. Is het recht op privacybescherming van de minderjarigen die jeugdhulp nodig hebben voldoende beschermd?

De leden van de SGP-fractie vragen of de inspectie de norm voor verantwoorde hulp niet alleen controleert bij jeugdhulpaanbieders, maar ook bij gemeenten die solistisch werkende jeugdhulpverleners inzetten.

Genoemde leden constateren dat de beroepsgroepen zelf vaststellen welke werkzaamheden door welke beroepsbeoefenaren mogen worden verricht. Deze leden vragen waar de normen worden vastgelegd voor medewerkers die werkzaam zijn bij de raad voor de kinderbescherming.

7. Specialistische jeugdhulp

Om kwaliteit te behouden en innovatie te borgen moet een deel van de specialistische (tweedelijns) zorg voor jeugd bovenregionaal en/of landelijk worden ingekocht, aldus de leden van de VVD-fractie. De zorg bestaat dat het benodigde kennisniveau via inkoop op decentraal niveau niet kan worden gehandhaafd en dat innovatie en verbetering op gemeentelijk niveau leidt tot versnippering en verlies van kennis en expertise. Kan de regering aangeven welke oplossing zij ziet voor het borgen en ontwikkelen van kennis van specialistische jeugdhulp op bovenregionaal en landelijk niveau? Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat deze specialistische jeugdhulp beschikbaar blijft voor inwoners van gemeenten, via een efficiënt bekostigingssysteem?

De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding van paragraaf 7.2 kennisgenomen van statistieken die erop wijzen dat er in de tweede lijn jeugd-ggz twee keer zoveel kinderen zitten als in de eerste lijn jeugd-ggz. Wat zeggen deze cijfers over het functioneren van het systeem van de jeugd-ggz op dit moment en op welke wijze kan het nieuwe stelsel daar verandering in aanbrengen? Op welke wijze wordt de gegevensuitwisseling tussen de reguliere ggz met jeugd-ggz in de wet verankerd en bevorderd? Is er zicht op de wijze van inkoop van jeugd-ggz en zeker specialistische delen hiervan, zoals kinder- en jeugdpsychiatrie, behandeling bij eetstoornissen en dyslexie, onder regie van gemeenten door zorgverzekeraars?

Naar aanleiding van paragraaf 7.5. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat kinderbeschermingsmaatregelen door de rechter worden uitgesproken. Hoe is de rechtsbescherming van de jeugdige geregeld bij een voorwaardelijke machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg? Waarom heeft ten aanzien van gedwongen behandelmethoden in gesloten jeugdzorg geen afstemming plaatsgevonden met de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen? Kan de regering aangeven waarom onderscheid is gemaakt in waarborgen tussen gesloten plaatsing op civielrechtelijke titel en op strafrechtelijke titel? Waarom is er voor gekozen om de bepalingen over de machtiging uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg in de Jeugdwet op te nemen, terwijl de bepalingen over alle andere soorten machtigingen tot uithuisplaatsingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn opgenomen? Wat betekent dit voor de rechtsbescherming van een jeugdige? Leidt het opnemen in twee verschillende wetten niet tot onduidelijkheid? Zou het mogelijk en goed zijn om de bovenstaande bepalingen in het BW op te nemen?

De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal vragen en opmerkingen over voogdij. De voogdij van uithuisgeplaatste kinderen gaat straks van bureaus jeugdzorg naar gecertificeerde instellingen. Dit zijn concurrerende instellingen, die via aanbesteding een opdracht kunnen verkrijgen. Waarom gaat de voogdij niet naar de overheid (de gemeente), aangezien de overheid verantwoordelijkheid draagt voor uithuisgeplaatste kinderen? Kan de gemeente ook kiezen voor een subsidierelatie met gecertificeerde instelling?

Genoemde leden zijn ook van mening dat kinderen moeten opgroeien in gezinnen. Om die reden heeft een pleeggezin of een gezinshuis de voorkeur boven een instelling. In de praktijk is het aantal pleeggezinnen aan het dalen. De voornaamste reden voor het beëindigen van pleegouderschap is vanwege onvoldoende ondersteuning van het pleeggezin door professionals. Hoe voorziet de Jeugdwet in de ondersteuning van pleeggezinnen? Welke kans ziet de regering voor de toename van het aantal pleeggezinnen onder regie van de gemeente?

De leden van de PVV-fractie vragen de regering waarom leidt de decentralisatie tot meer mogelijkheden voor integrale diagnostiek. De diagnose wordt toch nog steeds door een specialist gesteld en niet door een gemeenteambtenaar?

Hoe kan het dat gemeenten meer regiemogelijkheden krijgen als de jeugd-ggz gedecentraliseerd wordt? De toegang hiertoe ligt toch ook bij de art/specialist?

Hoe gaat de extra aandacht voor jeugdigen met een stoornis in het nieuwe stelsel vormgegeven worden? Wie gaat die extra aandacht geven? Bij wie kan men aan de bel trekken?

Hoe staat het met de verkenning naar de mogelijkheid om specialistische jeugd-ggz in te kopen onder mandaat door zorgverzekeraars?

Waarom moeten specialisten afspraken maken met gemeenten? Wordt de door hen gestelde diagnose soms niet serieus meer genomen?

Wat gebeurt er als specialisten niet tot afspraken kunnen komen met gemeenten?

Als het een voordeel is om «praten» en «pillen» binnen eenzelfde behandeling van een stoornis door één bron te financieren, waarom gebeurt dit dan niet voor de extramurale zorg?

Wat maakt het inkopen van extramurale psychofarmaca ingewikkelder dan bijvoorbeeld het inkopen van specialistische jeugd-ggz?

Is onderzocht of gemeenten de kennis over extramurale psychofarmaca in kunnen huren?

Is onderzocht of de inkoop van extramurale psychofarmaca onder mandaat door zorgverzekeraars een optie zou zijn? Zit hier geen perverse financiële prikkel om de oplossing voor het kind te zoeken in het gebruik van extramurale psychofarmaca?

Sommige kinderen met een zorgvraag zijn gebaat bij het houden van hun vertrouwde begeleider. Bent u bereid voor hen een uitzondering te maken op het overgangsrecht van maximaal één jaar? Zo nee, waarom niet?

De opnameplicht van instellingen moet vrijwel direct geeffectueerd kunnen worden. Hoe gaat dit geregeld worden? Wat gaat de regering doen indien er wachtlijsten (dreigen te) ontstaan?

De verwachting is dat een effectieve trajectaanpak zal leiden tot een verdere daling van het gebruik. Hoe groot zal deze daling naar verwachting zijn?

Hoe gaat in het nieuwe stelsel geborgd worden dat er op landelijk niveau gezocht blijft worden naar het best passende pleeggezin voor een jeugdige?

Kan het gebeuren dat het best passende pleeggezin/de gecertificeerde instelling niet gecontracteerd is door gemeenten? Wat gebeurt er dan?

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van paragraaf 7.2 een uitgebreide toelichting ontvangen waarom de regering de jeugd-ggz naar de gemeenten wil overhevelen. Zij zien grote bezwaren en problemen om de verantwoordelijkheid van deze zorg aan gemeenten te geven. Waarom kiest de regering ervoor om deze zorg uit het verzekerde pakket te halen? Vindt zij het wenselijk om het verzekerde recht voor zorg voor een kind om te zetten in een zorgplicht door gemeenten? Hoe verhoudt zich dit met het streven om geen enkel kind het recht op toegang tot zorg te onthouden? Daarbij willen deze leden weten waarom de jeugd-ggz als minder essentieel wordt gezien dan de somatische zorg, omdat deze zorg uit het verzekerd pakket wordt gehaald? Hoe gaat de regering de toegankelijkheid en beschikbaarheid van deze zorg waarborgen? Voorts willen zij weten of de schot tussen de financiering van somatische zorg en jeugd-ggz wel wenselijk is? Wat gebeurt er als een kind zowel somatische zorg als jeugd-ggz nodig heeft? Maakt dit het systeem niet nodeloos ingewikkeld en bureaucratisch? Tevens wijzen genoemde leden op het schot tussen 18 plussers en 18 minners. Voor kinderen onder de 18 is ggz-zorg een gemeentelijke dienst en voor 18 plussers is de ggz een verzekerd recht. Waarom kiest de regering voor deze rechtsongelijkheid? Is het tevens wel wenselijk om ggz-zorg uit verschillende systemen te financieren? Hoe gaat de jeugd-ggz straks geregeld worden in 408 gemeenten en 41 regio’s? Wordt deze zorg overal gelijk aangeboden of hebben gemeenten hier de vrije hand in? Hoeveel handtekeningen heeft de regering aangeboden gekregen van organisaties en professionals die zich grote zorgen maken over de jeugd-ggz? Kan de regering dat toelichten? Wat gaat de regering doen met alle zorgen en kritieken die zij van zorgorganisaties en professionals hebben gekregen over de jeugd-ggz, gaat zij dit overnemen? Zo ja, welke adviezen neemt zij over? Zo nee, waarom niet? Kan de regering dit uitgebreid toelichten?

Naar aanleiding van paragraaf 7.4 willen deze leden opnieuw wijzen op het recht op zorg dat de regering voornemens is te schrappen voor de AWBZ-zorg. Dit zal grote consequenties hebben voor jeugdigen die te maken krijgen met zorg uit de AWBZ. Hoewel deze leden één financieringsstroom wenselijk vinden, is het schrappen op het recht op zorg, in de AWBZ en jeugdzorg een grote schande. Zij vragen de regering uitgebreid toe te lichten, waarom zij zo graag het recht op zorg willen afschaffen, eerder al in de Wmo, nu in de Jeugdwet en straks weer in de AWBZ. Is de regering soms bang voor een toename van het aantal rechtszaken van mensen die in opstand komen, omdat de gemeente weigert goede zorg te bieden? Op welke andere wijze is juridisering in deze zorg te voorkomen? Graag een uitgebreide reactie op dit punt.

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 7.6 in hoeverre kan worden verzekerd dat de rechtspositie van de minderjarigen voldoende wordt gewaarborgd met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging nu. Gezien het feit dat de jeugdhulpaanbieder mag beslissen over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging in plaats van een rechter? Waarom kiest de regering er niet voor om een onafhankelijke gedragsdeskundige en de rechter te betrekken bij de beslissing tot tenuitvoerlegging?

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom het toetsingscriterium voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging niet gelijk is aan het wettelijk toetsingscriterium voor de afgifte van de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp. Wanneer deze bepalingen kritisch worden gelezen blijkt namelijk dat op grond van de wet de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging mogelijk is zonder te voldoen aan de eis dat er sprake moet zijn van «zich onttrekken of onttrokken worden aan».

Het verlenen van verlof behoeft instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper (artikel 6.4.1 lid 4 Jeugdwet). Voor de mogelijke afgifte van een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp en de verlenging hiervan is een instemmingsverklaring van een gekwalificeerde gedragsdeskundige vereist (artikel 6.1.4 lid 4 en 11 Jeugdwet). Voor schorsen is instemming van een gedragsdeskundige niet vereist. De leden van de SP-fractie vragen de regering wat de achtergrond is van dit verschil.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering meerdere keren in de memorie van toelichting aangeeft dat aan bepaalde cliëntgroepen (zoals ggz jongeren die 18 jaar worden) in de transitiefase en in het nieuwe stelsel extra aandacht moet worden besteed zodat de continuïteit van het nieuwe stelsel goed gewaarborgd wordt. Genoemde leden zijn dit van harte met de regering eens, maar vragen wel hoe dit dan gaat gebeuren. Graag horen deze leden concrete voorstellen hoe de regering dit als systeemverantwoordelijke gaat regelen.

Wat betreft de psychofarmaca lijkt een tweedeling te ontstaan. De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe dit in de praktijk nou geregeld zal zijn. Kunnen huisartsen en medisch-specialisten los van een verleningsbeschikking van de gemeenten zelf psychofarmaca voorschrijven en de kosten van voorschrijven declareren bij de gemeente in kwestie? Kunnen gemeenten onafhankelijk van de gemeenten via de praktijkondersteuning huisarts ggz (POH-GGZ) laagdrempelige ggz-zorg blijven verlenen? Voornoemde leden vragen of dit nu in praktijk goed werkzaam zal zijn en vragen de regering dit nog eens te bezien.

Onder de zorg voor verstandelijk gehandicapten valt ook de zorg voor de jongeren met een lichte verstandelijke beperking. In een hoorzitting over deze doelgroep kwam duidelijk naar voren dat deze doelgroep lastig te vinden is en dat er sprake is van een diversiteit aan problemen. Denkt de regering dat deze doelgroep goed bij eenieder op het netvlies staat? Is de gemeente bekend met deze doelgroep, gaat de regering hier nog actie op ondernemen? Wie is er verantwoordelijk bij co-morbiditeit van psychiatrische en somatische klachten?

Jongeren die verblijfszorg nodig hebben die levenslang en levens breed is, vallen niet onder deze wet. Wanneer heeft iemand volgens de regering levenslang en levens breed zorg nodig? Wie bepaalt dit dan, aangezien de gemeente deskundig advies kan vragen maar geen verplichting tot een indicatie heeft? Hoe zorgen we ervoor dat ouders niet van het kastje naar de muur worden gestuurd? Kunnen ouders er nog steeds voor kiezen hun kind met een handicap thuis te verzorgen?

De parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg had bezwaar tegen het samenvoegen van het vrijwillige en gedwongen kader. Beide gaan onder gemeente vallen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit bezwaar wordt ondervangen.

Een aantal bepalingen uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is niet overgenomen in de Jeugdwet, te weten:

  • Artikel 446 (uitleg behandelingsovereenkomst en uitleg geneeskundige behandeling)

  • Artikel 460 (eenzijdige opzegging van de behandelingsovereenkomst door de hulpverlener

  • Artikel 461 (honorarium hulpverlener)

  • Artikel 462 (centrale aansprakelijkheid ziekenhuis)

  • Artikel 463 (verbod uitsluiting aansprakelijkheid)

  • Artikel 464 lid 1 (geneeskundige behandeling anders dan de op basis van geneeskundige behandelingsovereenkomst, de zgn. schakelbepaling uit de WGBO)

  • Artikel 464 lid 2: blokkeringsrecht

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat mogelijke consequenties daarvan zijn.

Naar aanleiding van artikel 446, 447 jo. 450. Volgens het systeem van de WGBO is toestemming nodig voor verrichtingen. Volgens de definitie van artikel 446 lid 2 onder a gaat het dan om verrichtingen die «rechtstreeks betrekking hebben op een persoon». Dat betekent bijvoorbeeld dat bij gescheiden ouders de vader van een kind geen toestemming hoeft te geven voor ouderbegeleiding van zijn ex-vrouw. Deze ouderbegeleiding heeft immers niet rechtstreeks betrekking op zijn kind. Als je kijkt naar het artikel over toestemming (7.3.4) dan is dit nu anders. Het gaat nu om de jeugdhulp verleent aan betrokkene en dat kan het kind zijn, een ouder of beide ouders maar ook een ander. De leden van de CDA-fractie merken op dat door het weglaten van de expliciete rechtstreekse werking verwarring kan ontstaan. Bijvoorbeeld ouderbegeleiding is behandeling van het kind via de ouders, dus beide ouders met gezag moeten toestemming geven voor ouders met gezag. Ook moet de vader toestemming geven voor ouderbegeleiding van de nieuwe partner van de moeder. Graag een reactie hierop. Met het schrappen van de uitleg over handelingen op het gebied van de geneeskunst (artikel 446 lid 1 en 2) is binnen de Jeugdwet geen onderscheid meer te maken tussen jeugdzorg en gezondheidszorg. De BIG definieert deze handelingen nog wel.

Naar aanleiding van artikel artikel 460. In de WGBO was het voor de instelling mogelijk om de behandelovereenkomst eenzijdig op te zeggen wegens gewichtige redenen. Dit zijn de situaties waarin van de jeugdhulpaanbieder of jeugdhulpverlener in redelijkheid niet gevraagd kan worden de behandeling met de patiënt voort te zetten. Nu er geen sprake meer is van een behandelingsovereenkomst kan er niet worden opgezegd. Maar de situaties blijven denkbaar. Dit wordt in de Jeugdwet niet benoemd of toegelicht. De leden van de CDA-fractie vragen wat er gebeurt als een jongere een medewerker ernstig bedreigt en een alternatieve behandelmogelijkheid/behandelaar binnen de instelling niet meer mogelijk is. Is het nog mogelijk om de behandelrelatie wegens gewichtige redenen te verbreken? Kun je dit nog regelen in de algemene leveringsvoorwaarden die de aangesloten instellingen van ggz Nederland hanteren? Kun je überhaupt nog leveringsvoorwaarden hanteren als er geen sprake meer is van een overeenkomst?

Naar aanleiding van artikel 461. Het honorarium komt straks niet meer binnen via de zorgverzekering van de cliënt en de cliënt zelf (eigen risico, eigen bijdrage), maar via de gemeente. Maar het kan ook nog binnen komen via de cliënt als er sprake is van een pgb of via een eventuele eigen bijdrage. Er staat nu geen betalingsverplichting meer in voor de gemeente of de cliënt voor de geleverde zorg. Er staat nu alleen in artikel 7.3.5 dat de minderjarige van 16 jaar of ouder aansprakelijk is voor uit de jeugdhulp voortvloeiende verbintenissen. Dit zou dan op de pgb van toepassing kunnen zijn. Maar voor de jeugdhulp van jeugdigen die jonger zijn dan 16 jaar en ouders ontbreekt dit dan vervolgens. De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de regering hierop.

Naar aanleiding van artikel 462. Dit artikel regelt de centrale aansprakelijkheid. Nu er geen sprake meer is van een behandelingsovereenkomst kan er ook geen contractuele aansprakelijkheid (wanprestatie) zijn. Wel kan er sprake zijn van een onrechtmatige daad, bijvoorbeeld bij een beroepsfout, waarbij de jeugdhulpaanbieder aansprakelijk kan zijn voor de fouten van de jeugdhulpverleners die in dienst zijn. Dit is in de Jeugdwet niet meer geregeld. Dat betekent dat een jeugdhulpverlener ook persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld door een jeugdige of ouder (in het BW en de cao ggz is wel geregeld dat de werkgever zorg draagt voor een verzekering en aansprakelijk is te stellen voor handelen van werknemers). In de WGBO werd de behandelingsovereenkomst met de instelling gesloten en was daarmee ook alleen de instelling civielrechtelijk aan te spreken op de nakoming of onrechtmatige daad en niet de medewerker persoonlijk. Hoewel er wel een rechtsbetrekking blijft tussen de jeugdhulpaanbieder en de cliënt is het niet duidelijk hoe deze rechtsbetrekking nu vorm krijgt als er sprake is van niet nakoming. De leden van de CDA-fractie vragen hier een reactie op.

Naar aanleiding van artikel 463. Verbod op het uitsluiten van aansprakelijkheid. Dit artikel zou even goed nog moeten gelden zodat jeugdhulpaanbieders in hun algemene voorwaarden (verplicht voor jeugd- ggz-aanbieders aangesloten bij GGZ NL) aansprakelijkheid niet kunnen uitsluiten. Kunnen er überhaupt nog algemene voorwaarden gehanteerd worden als er geen sprake meer is van een overeenkomst of vervallen de huidige algemene leveringsvoorwaarden bij de inwerkingtreding van de wet?

Naar aanleiding van artikel 464. Het uitsluiten van de schakelbepaling lijkt in het eerste opzicht misschien logisch. De schakelbepaling is bedoeld voor behandelrelaties anders dan op basis van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Met de schakelbepaling worden de patiëntenrechten uit de WGBO toch van toepassing verklaard. Nu de patiëntenrechten zijn overgezet naar de Jeugdwet lijkt de schakelbepaling niet meer nodig. Als het gaat om andere geneeskundige behandeling (ic jeugd-ggz) die niet onder de Jeugdwet valt dan is de WGBO van toepassing (of op basis van een behandelingsovereenkomst of op basis van de schakelbepaling). Dan kan het bijvoorbeeld gaan om zorg die ouders buiten de gemeente om zelf inkopen. Dat brengt met zich mee dat het artikel over goed hulpverlenerschap ook op deze zorg van toepassing blijft en dat brengt een zorgplicht met zich mee, wat eveneens geldt voor de artsen en psychiaters op basis van hun eed. De leden van de CDA-fractie vragen of artikel 464, lid 1 toegevoegd zou moeten worden, met een duidelijke uitleg voor de professionals genoemd in deze wet die geen geneeskundige handelingen verrichten.

De bepalingen uit de WGBO zijn deels en gewijzigd overgeheveld naar de Jeugdwet. Aan het einde van de memorie van toelichting is een transponeringstabel opgenomen. De wijzigingen worden nodig geacht omdat de geneeskundige behandelingsovereenkomst een privaatrechtelijke overeenkomst van opdracht is (nu vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek) en de verlening van hulp in het kader van de Jeugdwet plaatsvindt binnen een publiekrechtelijk kader. Dit is een argument dat naar de mening van deze leden niet voldoende is, immers op het justitieterrein of in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (wet Bopz) zijn enkele bepalingen ook van overeenkomstige toepassing, zolang de rechtsbetrekking zich daar niet tegen verzet. De leden van de CDA-fractie merken op dat door de overheveling van de andere WGBO-artikelen deze in een andere context zijn terecht gekomen. Dit betekent dat de interpretatie van die artikelen ook anders is en in de praktijk een heel andere uitwerking hebben. Het gaat zeker wringen bij artsen, psychologen en orthopedagogen werkzaam in de jeugd-ggz en jeugd-lvb die immers uit de aard van hun beroep gebonden zijn aan artikel 464 (in de nieuwe Jeugdwet staat nergens dat de WGBO niet van toepassing is). Voor de opmerkingen ten aanzien van de verschillende artikelen in de Jeugdwet verwijzen de leden van de CDA-fractie naar punt 15 van deze schriftelijke inbreng.

De leden van de D66-fractie constateren naar aanleiding van paragraaf 7.2 dat er tegen het voornemen om de jeugd-ggz te decentraliseren diverse, in hun ogen overtuigende, bezwaren bestaan. Tegen het voornemen om de jeugd-ggz te decentraliseren pleit ten eerste dat de overheveling kan leiden tot minder samenhang met de somatische zorg, terwijl psychische en somatische klachten sterk kunnen samenhangen. Voorts ontstaat door de decentralisatie een «knip» met de volwassen ggz die nadelig kan zijn voor jeugdigen van wie de stoornis doorloopt tot in de volwassenheid. Desondanks kiest de regering ervoor de taken op het terrein van de jeugd-ggz over te hevelen naar de gemeenten. Het Rijk, de VNG en de sector zijn wel een gezamenlijke werkagenda overeengekomen om de decentralisatie op een verantwoorde manier te kunnen laten plaatsvinden. Genoemde leden hebben ernstige twijfels over deze uitkomst. Een werkagenda kan in hun ogen nooit inhoudelijk overtuigende argumenten om de jeugd-ggz niet te decentraliseren teniet doen. Wie is als uitvloeisel van de wet bijvoorbeeld verantwoordelijk in geval van een combinatie van lichamelijke en psychische klachten? Welke instantie zal een eerste inschatting maken van wat er nodig is bij een kind of gezin? Waarom is voor de jeugd-ggz een andere keuze gemaakt dan voor de ggz voor volwassenen? Leidt dit niet tot rechtsongelijkheid tussen beide? Graag ontvangen deze leden ter zake een nadere onderbouwing van de regering. Ook vragen zij of het praktisch mogelijk is een inhoudelijke «knip» aan te brengen binnen de jeugd-ggz, waarbij de gespecialiseerde medische ggz onderdeel blijft van de Zorgverzekeringswet, en enkel de meer algemene ggz via de Jeugdwet wordt overgeheveld naar de gemeenten.

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat door de jeugd-ggz uit de Zvw te halen en onder de regie van gemeenten te brengen, de toegang niet langer een verzekerd recht is, maar afhankelijk van de invulling van de gemeentelijke zorgplicht. Dat zou kunnen leiden tot rechtsongelijkheid en grote onzekerheid bij patiënten of het niet of te laat bieden van de geëigende noodzakelijke jeugd-ggz. Herkent de regering dit gevaar, en welke waarborgen zijn hiertoe in het systeem opgenomen?

De leden van de D66-fractie constateren tot slot dat zorgverzekeraars de komende twee jaar nog de inkoop zullen blijven doen voor een deel van gemeenten. Bestaan er in de ogen van de regering gedurende deze periode risico’s voor de kwaliteit van de zorg? Kan er dan wel sprake zijn van transformatie? Wie is in deze periode verantwoordelijk en aanspreekbaar als er iets mis gaat?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 7.5 dat de beoordeling of sprake is van dusdanig ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid dusdanig ernstig belemmeren dat jeugdhulp noodzakelijk is en dat het daarbij noodzakelijk is deze jeugdhulp gesloten te verlenen omdat de jeugdige zich anders onttrekt aan de voor hem noodzakelijke jeugdhulp of door anderen daaraan wordt onttrokken, uiteindelijk is aan de kinderrechter die een machtiging, een spoedmachtiging of een voorwaardelijke machtiging kan afgeven. Dit is neergelegd in artikel 6.1. Genoemde leden constateren dat de bepalingen over de machtigingen tot uithuisplaatsing in de gesloten jeugdzorg zijn opgenomen in de Jeugdwet, terwijl de bepalingen over alle andere soorten kinderbeschermingsmaatregelen zijn opgenomen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Waarom is hiervoor gekozen?

De leden van de D66-fractie lezen voorts dat met artikel 6.1.4 de mogelijkheid wordt geboden van een voorwaardelijke machtiging. Zij hebben echter twijfels of met het voorliggende wetsvoorstel voldoende waarborgen worden geboden voor de rechtsbescherming van de jeugdige. Artikel 6.1.6 lid 1 tot en met 3 bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder degene is die bereid is de jongere op te nemen in de gesloten accommodatie, die toeziet op de naleving van de voorwaarden en die tevens kan besluiten om de jeugdige op te nemen in de gesloten accommodatie. Maar wie binnen de jeugdhulpaanbieder kan een dergelijk besluit nemen?

De jeugdhulpaanbieder stelt de jeugdige uiterlijk vier dagen na zijn beslissing de jeugdige op te nemen, daarvan schriftelijk in kennis. Op verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger of de jeugdige kan de kinderrechter de opneming (geheel of gedeeltelijk) vervallen verklaren. Dit lijkt onvoldoende in lijn te zijn met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) (artikel 37) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (artikel 5). Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing.

De leden van de D66-fractie constateren tot slot dat mogelijkheden tot vrijheidsbeneming in dit wetsvoorstel weer anders worden geregeld dan thans in de Wet Bopz, in het voorstel van Wet Zorg en Dwang en het voorstel van Wet Verplichte ggz. Wat is hiervan de achtergrond? Kan de regering een overzicht geven van de verschillen, en daarop een toelichting geven? Acht de regering, specifiek voor jeugdigen, een harmonisatie noodzakelijk?

De leden van de D66-fractie constateren dat de paragraaf (7.7) over pleegzorg met enige kleine aanpassingen overgenomen is uit de huidige Wet op de jeugdzorg en derhalve nauwelijks vernieuwende elementen bevat. Ziet de regering hier geen mogelijkheden en noodzaak voor verbetering? Genoemde leden beschouwen het wetsvoorstel als een gemiste kans. De leden van de D66-fractie merken voorts op dat uit artikel 20 van het VN-kinderrechtenverdrag (indirect) volgt dat gezinsvervangende zorg gaat boven residentiële zorg. Op welke wijze is dat uitgangspunt met het voorliggende wetsvoorstel geborgd?

De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie vragen hoe in de wet is geregeld dat bij een uithuisplaatsing de hulpverlening erop is gericht om het kind of de jongere zo snel mogelijk te herenigingen met de ouders Op welke wijze krijgen de ouders in de jeugdzorg de kans om een duurzame relatie op te bouwen met de jeugdprofessional waarmee ze moeten samenwerken in het belang van het kind.

Genoemde leden zouden nadere toelichting wensen op welke wijze de overdracht naar zwaardere specialistische zorg zal verlopen? Op welke wijze wordt er een «warme overdracht» geborgd?

Past het hoofdstuk «gesloten jeugdhulp» dat nu is ondergebracht in de Jeugdwet niet beter in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek waar de andere bepalingen betreffende machtigingen tot uithuisplaatsingen zijn geregeld of in een aparte wet?

Deze leden vragen waarom er niet wordt gewacht met het invoeren van de wetswijzigingen ten aanzien van de gesloten jeugdzorg tot de resultaten van het onderzoek naar de harmonisatie van wetgeving ten aanzien van minderjarigen in geslotenheid is afgerond zodat de harmonisatie van de wetgeving tegelijkertijd kan worden doorgevoerd.

8. Toezicht

De leden van de VVD-fractie willen graag weten op welke wijze de regering kan borgen dat verschillende systemen van nationaal en lokaal toezicht niet leiden tot onnodige regeldruk, met mogelijk verschillende vereisten ten aanzien van de informatie die zorgaanbieders over content en proces aan de inspecties moeten leveren. Hoe wordt (onnodige) dubbeling van toezicht voorkomen?

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de verkokering van het toezicht binnen de Jeugdwet. Drie inspecties naast elkaar die elk een stukje van de jeugdzorg inspecteren kan verwarrend overkomen. Waarom kan er niet één inspectie in het leven worden geroepen? In hoeverre worden cliënten betrokken bij de inspectie? Wat vindt de regering van de inzet van ervaringsdeskundigen bij de inspectie?

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de samenwerking tussen de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) eruit gaat zien. Hoe gaat de samenwerking met de Inspectie voor Veiligheid en Justitie (IVenJ) eruit zien?

Het bezoek vindt zowel aangekondigd als onverwacht plaats. Naar welke verhouding tussen deze twee streeft de regering? Waarom worden gemeenten betrokken bij de uitvoering van de toezichttaak? Volstaat een melding van een gemeente bij de inspectie niet? Welke verplichtingen hebben gemeenten indien ze vermoeden dat de kwaliteit van een gecontracteerde jeugdzorgaanbieder onder de maat is? Is inmiddels duidelijk wie de certificerende instelling zal zijn?

De leden van de SP-fractie zien nog een aantal onduidelijkheden in het toezicht van de Jeugdwet. De regering wil één landelijke Rijksinspectie, maar ondertussen is het toezicht op de jeugdzorg verdeelt tussen het Rijk, de IGZ en de IJZ. Deze leden willen een overzicht ontvangen op welke zorg, wetten en instellingen nu precies welke instantie toezicht houdt. Voorts willen zij een uitgebreide toelichting ontvangen hoe de Ministers van VWS en V&J hun handhavende taak gaan uitvoeren. Verder hebben zij nog een aantal vragen over het risico gebaseerd toezicht. Waarom is hier voor gekozen? Zijn de inspecties nu onvoldoende toegerust om frequent toezicht te houden op instellingen die niet onder risicovol toezicht staan? Voorts hebben genoemde leden nog een aantal vragen over het toezicht op gecertificeerde instellingen. Waarom is het nog niet duidelijk wie de certificatie-eisen gaat stellen? Waarom houdt de inspectie wel toezicht op gecertificeerde instellingen, maar toetsen zij niet of deze instellingen wel voldoen aan de certificatie-eisen? Deze leden willen hier een uitgebreide toelichting op ontvangen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe zij de rol van de inspectie moeten zien in het kader van deze Jeugdwet. Zij gaan er wel vanuit dat bij de controles door de inspectie het proportionaliteitsbeginsel leidend zal zijn? Bij buurtmoeders zijn immers andere kwaliteitseisen noodzakelijk als bij een instelling voor psychiatrie. Zal de inspectie zich beperken tot de kwaliteitseisen op basis van deze wet? Eerder vroegen de leden van de CDA-fractie al of een verbod op nadere kwaliteitseisen niet uitgesloten moet worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting hoe in de wet is vastgelegd dat in de eerste jaren na de ingangsdatum van de wet de kwaliteit van Jeugdzorg behouden wordt. Genoemde leden merken op dat het Rijk stelselverantwoordelijkheid houdt en de wet een regeling treft t.b.v. beoordeling van doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid. Op welke wijze wordt dit vormgegeven? Is systeem af op 1 januari 2015? Houdt het Rijk ook toezicht op voldoende en afdoende zorginkoop door gemeenten, ook als het gaat om bijzondere problematieken? Op welke wijze is geregeld dat gemeenten gegevens overdragen naar een andere gemeente als een jeugdige die hulp krijgt verhuist naar een andere gemeente?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet in het wetsvoorstel is opgenomen dat het college op de hoogte wordt gesteld indien aan een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling een aanwijzing wordt gegeven. De leden van de SGP-fractie wijzen op het belang van toezicht, evaluatie en kwaliteitsverbetering in geval van fatale incidenten. Zij merken op dat een heldere wettelijke regeling in zulke gevoelige omstandigheden van grote waarde kan zijn. Met het oog daarop vragen zij of de regering in die wettelijke verankering wil voorzien.

9. Juridisch kader en rechtsbescherming

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 9.3 op welke wijze deze wet het beter betrekken van ouders bij de aanpak van problemen bevordert. Welke (toegevoegde) bepalingen in de wettekst zelf geven er blijk van dat de rechtspositie van ouders beter verankerd is in deze wet?

Als een kind/ouder het niet eens is met de beslissing van de gemeente moet er eerst bezwaar aangetekend worden, dan in beroep gegaan worden, en dan nog in hoger beroep gaan. Hoe lang zal een kind verstoken blijven van broodnodige zorg als al deze stappen genomen moeten worden, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Indien een jeugdige of zijn ouders het niet eens is met de uitvoering door de jeugdhulpaanbieder kunnen zij zich wenden tot de gemeente. Welke verplichting hebben gemeenten om te zoeken naar een oplossing? Wat als die oplossing niet gecontracteerd is?

Indien een gecertificeerde instelling extra jeugdhulp inschakelt en de jeugdige of zijn ouders zijn het niet eens met de uitvoering ervan, moeten ze zich dan tot de gecertificeerde instelling of tot de gemeente richten?

Wat gebeurt er met alle dossiers die nu bij bureaus jeugdzorg liggen? Waar gaan die naartoe?

Hoe verhoudt de voorwaardelijke rechterlijke machtiging zich tot de rechtsbescherming van een jeugdige, wanneer hij zonder tussenkomst van een rechter in zijn vrijheid beperkt kan worden?

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van paragraaf 9.3.1 weten wat het verschil is tussen vrij toegankelijk en niet vrij toegankelijke voorzieningen, kan de regering dit nader specificeren? In hoeverre is de toegang tot de rechter voldoende geborgd? Verwacht de regering meer rechtszaken, omdat het recht op zorg vervalt?

Met de invoeringswet zullen de verwijzingen naar de Wjz in bijlage bij de Awb (de zogenaamde negatieve lijst) worden aangepast, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Voor het besluit tot uithuisplaatsing moet de gemeente in het nieuwe stelsel een individuele voorziening afgeven. Hiertegen is geen bezwaar en beroep mogelijk. Dit geldt ook voor andere beschikkingen die kinderen uit haar/zijn gezin weg kunnen halen. De leden van de CDA-fractie vragen of bij het meest vergaande besluit dat genomen kan worden ten aanzien van de persoonlijke leefsfeer en autonomie van gezinnen het niet opportuun is een bestuurlijk rechtsmiddel op te nemen. De gedachte die hier aan ten grondslag ligt is ook dat gemeenten zo betrokken zijn bij deze vergaande besluiten.

Ten aanzien van de vrijheidsbeperking vragen de leden van de CDA-fractie wat de rechtspositie van de jeugdige is. Zijn of haar vertegenwoordiger moet akkoord gaan, maar wat heeft de jeugdige hier zelf over te zeggen? De vertrouwenspersoon heeft hier een taak, maar voornoemde leden krijgen graag een toelichting op de positie en rol van deze persoon. Verder zien deze leden graag meer duidelijkheid met welk doel iemand in zijn vrijheid beperkt wordt, wat het alternatief is, wat het toekomstperspectief is, aan wie verantwoording wordt afgelegd en wat de positie van de jeugdige en zijn familie is?

Gesteld wordt dat de jeugdige of zijn ouders die het niet eens zijn met de wijze van uitvoering door de jeugdhulpaanbieder van een door de gemeente getroffen voorziening, zich in een dergelijk geval kunnen wenden tot het college. Genoemde leden vragen of kan worden aangegeven hoe de procedure in dezen verloopt. Wordt hier de bezwaar- en beroepsprocedure op grond van de Algemene wet bestuursrecht bedoeld?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 9.1 dat het IVRK dient als richtsnoer voor het nieuwe stelsel van jeugdhulp. In de memorie van toelichting gaat de regering vervolgens in op de wijze waarop daaraan invulling is gegeven in het wetsvoorstel. Kan nu echter worden gesteld dat het wetsvoorstel volledig in lijn is met het IVRK? Zo nee, is de regering bereid hiernaar een (onafhankelijke) juridische toets te laten uitvoeren? Deze leden vragen de regering in dit verband specifiek in te gaan op de mogelijke strijdigheid van artikel 1.3 uit het wetsvoorstel met het IVRK in het geval van jeugdigen zonder geldige verblijfsdocumenten.

De leden van de D66-fractie vragen voorts waarom in deze paragraaf geen melding wordt gemaakt van de Raad van Europa-conventie inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, welke door Nederland is ondertekend en in 2014 zal worden geratificeerd. De conventie stelt in artikel 3(f); «women includes girls under the age of 18».

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 9.2 dat voorliggende wet en het voorstel van Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen complementair zijn aan elkaar. Het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen ziet op de inhoud van de kinderbeschermingsmaatregelen zelf en staat los van de organisatie van de jeugdzorg. Het komt deze leden echter over dat de positie van de kinderrechter in beide wetsvoorstel verschillend wordt geregeld. Kan de regering ter zake een vergelijking opstellen?

De leden van D66-fractie constateren voorts dat er op het terrein van preventie en eerstelijnszorg bijzonder veel raakvlakken bestaan tussen de voorliggend wet, de Wmo en de Wet publieke gezondheid (Wpg). Kan de regering inzichtelijk maken waar en hoe deze wetten elkaar precies raken en of en zo ja, waar, sprake is van mogelijke dubbeling of tegenstrijdigheid tussen deze wetten?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het «recht op jeugdzorg» verdwijnt. Hiervoor in de plaats komt de jeugdhulpplicht van de gemeente. Hoe kan worden voorkomen dat jongeren die hulp nodig hebben geen verslechtering in vergelijking met hun huidige situatie zullen ervaren? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de toeleiding naar de gespecialiseerde ggz gehandhaafd blijft?

Deze leden vragen in hoeverre kan worden verzekerd dat de rechtspositie van de minderjarigen voldoende wordt gewaarborgd met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de huidige voorwaardelijke machtiging:

  • de jeugdhulpaanbieder mag beslissen over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging in plaats van een rechter of een onafhankelijke, onpartijdige en deskundige commissie (artikel 5 EVRM en artikel 37d IVRK);

  • in de wet niet nader gespecificeerd is wie (een persoon of een college) de jeugdhulpaanbieder precies is;

  • er geen onafhankelijke gedragsdeskundige betrokken is bij de beslissing tot tenuitvoerlegging;

  • de minderjarige bij het nemen van deze beslissing niet ambtshalve een advocaat krijgt toegevoegd; en,

  • de beslissingstermijn na een verzoek tot vervallen verklaring voor de rechter drie weken bedraagt?

Deze leden vragen waarom het toetsingscriterium voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke machtiging niet gelijk is aan het wettelijk toetsingscriterium voor de afgifte van de reguliere machtiging gesloten jeugdhulp.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk wil maken welke juridische waarborgen momenteel voor ouders bestaan dat hun visie bij een beslissing over het opleggen of continueren van een maatregel van jeugdbescherming daadwerkelijk wordt meegewogen en dat kritische toetsing van rapportages van overheidsfunctionarissen en werknemers van gecertificeerde instellingen daadwerkelijk plaats vindt. Zij vragen een reactie op de knelpunten die door raadsheer Van Teeffelen zijn beschreven, en die door rechters met name worden ervaren wanneer rapportages gebrekkig zijn (FJR, 2010, nr. 10, 248–249).

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil reageren op het artikel van M. van Zanten en A.F.M. Brenninkmeijer over waarheidsvinding in de jeugdbescherming (FJR, 2011/76). Onderschrijft de regering de visie die de auteurs hebben op de onderzoekstaak van de hulpverleners en de kinderrechter en in hoeverre is deze werkwijze momenteel van voldoende wettelijke waarborgen voorzien?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de procedurele uitgangspunten van het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming niet in de wet en het wetsvoorstel zijn opgenomen. Deze leden vragen waarom in het Burgerlijk Wetboek enkel de werkwijze met betrekking tot het bureau jeugdzorg en de gecertificeerde instellingen wordt benoemd. Verdient het niet de voorkeur de hoofdelementen van het onderzoek bij of krachtens de wet te regelen, met het oog op de mogelijk verstrekkende gevolgen.

10. Gegevensverwerking, beleidsinformatie, en vermindering regeldruk

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten op welke wijze met dit wetsvoorstel is geborgd dat alle voor het kind noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen de verschillende zorgverleners mogelijk wordt, om te voorkomen dat jeugdigen en hun ouders onnodig meermaals hun problemen moeten vertellen en informatie moeten aanleveren om de noodzakelijke jeugdhulp te verkrijgen?

De leden van de VVD-fractie stellen naar aanleiding van paragraaf 10.3 vast dat het wetsvoorstel geen verplichting kent tot het vaststellen van de identiteit van de betrokken jeugdige. Hoe wordt dan in het algemeen fraude en misbruik voorkomen, en meer specifiek, op welke wijze wordt het voorkomen van identiteitsfraude geborgd? Leidt deze wijze van werken niet tot risico’s op misbruik en vervuiling van het BSN-bestand? Zo nee, graag uitleg waarom niet?

Genoemde leden vragen welke toegevoegde waarde de logboekverplichting heeft bij het uitvoeren van meldingen binnen de verwijsindex risicojongeren ten opzichte van de te hanteren IT-applicatie.

De inrichting van de gezinsfunctionaliteit komt tegemoet aan de wens van de Kamer dat slechts die jeugdigen via de verwijsindex in beeld komen, met wie echt iets aan de hand is. De leden van de VVD-fractie vragen welk criterium hiervoor geldt. Hoe wordt «met wie echt iets aan de hand is» gedefinieerd?

Kan de regering toelichten waarom van zorginstellingen wordt verwacht dat zij het Rijk informatie verschaffen op het niveau van input, throughput, output en outcome? Wat betekent dit voor de algemene doelstelling van vermindering van regeldruk? Wat is het doel hiervan en kan de gevraagde beleidsinformatie beperkt worden tot de outcome resultaten van de verleende jeugdhulp?

Waarom zet de Jeugdwet niet in op een toename van het werken met bewezen effectieve methoden in de jeugdhulpverlening? Op welke wijze worden op dit moment de outcome criteria ontwikkeld en op welke manier zullen ze worden verspreid? Moet er in de Jeugdwet niet een bepaling komen, waarmee een toename van het werken met outcome criteria in de jeugdhulpverlening kan worden bewerkstelligd? Zo nee, waarom niet?

Naar aanleiding van paragraaf 10.5. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om het aantal verschillende wetten dat geldt voor diverse soorten jeugdhulp en de daaruit voortvloeiende kwaliteitscriteria. Wat betekent dit voor de regeldruk voor jeugdhulpaanbieders. Kan de regering aangeven op welke termijn naar de harmonisatie van wetgeving gekeken gaat worden? Kan de regering adequate berekeningen geven van de gevolgen van het wetsvoorstel voor de regeldruk? Kan inzicht verschaft worden in de berekening van de regeldrukeffecten waarbij, naast de besparing van circa € 5 miljoen als gevolg van de intrekking van de huidige wet, de vergelijkbare en aanvullende verplichtingen in de nieuwe wet zijn meegenomen?

Hoe gaat de regering de verhoging van regeldruk voorkomen gezien de eisen ten aanzien van informatie- en verantwoordingsverplichtingen voor gemeenten? Kan worden aangeven wat de regering van het advies van Actal vindt om tot één set van verantwoordingsinformatie met uniforme en heldere definities te komen, die zowel door het Rijk als door de lokale overheid moet worden gebruikt? Is de regering hierover in gesprek met de VNG en wat zijn de resultaten?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de resultaten van jeugdhulp bij gemeenten op basis van input, trough put en output gemeten zal gaan worden. Zij zijn van mening dat de resultaten op basis van outcome meer zeggen over de kwaliteit en resultaten van jeugdhulp en leiden tot een lagere administratielast in de praktijk. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat outcome een centrale plek krijgt? Hoe gaat de regering sturen op outcome? Kunnen gemeenten straks subsidiecontracten afsluiten of inkopen op basis van outcomecriteria? Wat vindt de regering van de mogelijkheid om gemeenten nu al de gelegenheid te geven zich te oriënteren op inkoop door bij de provincies mee te kijken? Hoe kunnen gemeenten sturen op een verlaging van de administratielast in de praktijk? Wordt er een nulmeting van de administratielast uitgevoerd in de praktijk en een monitor op de medewerkerstevredenheid uitgevoerd om dit monitoren?

Om verwerking van welke gegevens gaat het precies, dus niet «onder meer», zo vragen de leden van de PVV-fractie. Wat gebeurt er met de dossiers wanneer een aanbieder failliet gaat? Krijgen gemeenten ook inzicht in de dossiers van kinderen? Leggen gemeenten zelf ook een dossier aan? Zo ja, welke gegevens bevat dit dossier en hoe is dit dossier beschermd?

Waarom wordt een gezinsfunctionaliteit aan de verwijsindex risicojongeren toegevoegd? Als er één regisseur bij één gezin is, dan heeft die toch alles al in de gaten? Welke gegevens gaan gemeenten precies verwerken? Welke afspraken zijn er gemaakt over landelijke standaarden voor gegevensuitwisseling, of moeten die afspraken nog gemaakt worden?

De leden van de SP-fractie zijn naar aanleiding van paragraaf 10.3.2 benieuwd welke duidelijke meerwaarde de verwijsindex risicojongeren heeft in de bovenregionale component. Kan de regering daar voorbeelden van geven? Voorts willen zij weten welke drempels professionals precies ervaren om problemen te melden? Hoe gaat de regering de professionals hierbij ondersteunen?

Naar aanleiding van paragraaf 10.3.3. In hoeverre kan het gebruik van een burgerservicenummer voorkomen dat kinderen niet uit het zicht verdwijnen als zij naar een andere gemeente verhuizen? Dit gezien het feit dat dit juist een groot probleem was na de stelselwijziging jeugdzorg in Denemarken. Hoe zorgt de regering ervoor dat ouders niet op de vlucht gaat voor jeugdzorg door te verhuizen naar een andere gemeente en zich bijvoorbeeld ook niet inschrijven?

Naar aanleiding van paragraaf 10.3.4. De leden van de SP-fractie willen weten welke informatie en welke gegevens gemeenten momenteel missen voor de voorbereiding van de decentralisatie. Voorts willen zij weten in hoeverre gemeenten voorbereid zijn op de Jeugdwet. Kan de regering daarover meer duidelijkheid verschaffen?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de bureaucratie die deze wet met zich meebrengt. Naar aanleiding van paragraaf 10.5 zijn zij benieuwd naar het centraal informatiepunt waaruit het Rijk en gemeenten informatie kunnen putten. Wat houdt dit informatiepunt precies in? Hoe gaat dit informatiepunt ervoor zorgen dat bureaucratie wordt verminderd, kan de regering daarvan voorbeelden geven? Voorts willen deze leden weten in hoeverre gemeenten beleidsinformatie kunnen gebruiken voor kwaliteitsinzet en inkoop. Hoe wordt voorkomen dat zorgverzekeraars inzage krijgen in deze informatie? Tevens willen zij weten welke beperkte set informatie het Rijk ter beschikking krijgt. Welke informatie bedoelt de regering hiermee? Verder willen genoemde leden weten in hoeverre standaardisatie van gegevensuitwisseling nu al met gemeenten verkend worden. Voorts missen zij wat de professional gaat merken aan het verminderen van bureaucratie. Welke wezenlijke verschillen zijn er op dit punt voor hen als de nieuwe wet van kracht wordt?

De leden van de SP-fractie vragen tevens in hoeverre de regering gemeenten ertoe aanzetten om ervoor te zorgen dat gezinnen en jeugdigen zoveel mogelijk ook eigenaar worden van hun eigen dossier.

De leden van de CDA-fractie beperken zich op dit moment tot de vragen die gesteld zijn bij de schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel tot invoeren van burgerservicenummer (bsn) in de jeugdzorg. Graag ontvangt de CDA-fractie het volledige advies van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp).

Ten aanzien van de verwijsindex risicojongeren (VIR) is de Raad van State in vervolg op het evaluatierapport uiterst negatief. Hoewel de regering gereageerd heeft, heeft de CDA-fractie behoefte aan uitgebreide toelichting in relatie tot regeldruk en financiële consequenties van het in standhouden van de VIR.

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 10.3 dat de zorgvuldige uitwisseling van persoonsgegeven in de dagelijkse werkpraktijk een complex vraagstuk blijkt. Dat dit wetsvoorstel een toename van verwerking van persoonsgegevens teweeg brengt en dat samen met de andere twee genoemde decentralisaties, gemeenten voor verschillende doeleinden gegevens zullen gaan werken, zijn belangrijke redenen dat de regering in het wetsvoorstel speciale aandacht besteedt aan waarborgen voor een veilige en zorgvuldige gegevensverwerking. Echter, omdat gemeenten nog vorm moeten geven aan de uitvoering en het wetsvoorstel slechts kaders biedt, acht de regering het op dit moment onvoldoende te beoordelen hoe groot de risico’s zijn waar het College bescherming persoonsgegeven in haar advies op het wetsvoorstel op wijst. Vooralsnog ziet zij dan ook geen noodzaak om aanvullende bepalingen op te nemen inzake de verwerking van persoonsgegevens. Dit stemt deze leden niet gerust. De combinatie van decentralisaties maakt dat gemeenten strak de beschikking krijgen over grote hoeveelheden gegevens. Daarbij kan in hun ogen niet op voorhand worden volstaan met een afwachtende houding. Is de regering bereid hiernaar nader onderzoek te verrichten? Wanneer kan in de ogen van de regering wel worden beoordeeld hoe groot de risico’s zijn waarop het Cbp wijst?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 10.3.3 dat in het wetsvoorstel is bepaald dat het bsn gebruikt moet worden in het kader van het verlenen van jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Verschillende aanbieders van jeugdhulp zoals die van verplichte jeugd-ggz en jeugd-vb moeten het bsn al gebruiken. Wordt bij het gebruik van het bsn echter wel rekening gehouden met de (digitale) traceerbaarheid van kinderen die (eventueel met hun ouder) zijn gevlucht en opgenomen in een instelling vanwege mishandeling, huiselijk geweld, eergerelateerd geweld of mensenhandel? Hoe waarborgt de wet dat de gegevensverwerking, waaronder de verwijsindex risicojongeren en de noodzaak om daarin het bsn te vermelden, niet bijdraagt aan de traceerbaarheid van ernstig bedreigde kinderen, jongeren en gezinnen? Zullen veiligheidsmaatregelen tegen traceerbaarheid getroffen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de certificering van instelling tot hoge regel- en verantwoordingsdruk zal leiden. Genoemde leden vragen of de wijze waarop professionals informatie ontvangen voldoende in de wet is geregeld. Waarom wordt er in de wet alleen gesproken over een terugkoppeling van informatie aan jeugdhulpaanbieders door jeugdhulpaanbieders? Waarom worden de jeugdarts of andere verwijzers niet genoemd?

Deze leden vragen of zorgverzekeraars voldoende meewerken om gegevens te verstrekken naar gemeenten toe als het gaat om cijfers over het gebruik van jeugdzorg.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de KNMG haar zorgen heeft geuit over de verankering van het medisch beroepsgeheim in de Jeugdwet. Het belang van het medisch beroepsgeheim is voor deze leden een groot goed. In bijvoorbeeld de psychiatrie is het cruciaal dat een patiënt erop kan vertrouwen dat de informatie die hij aan de psychiater verstrekt niet zonder zijn toestemming bij anderen die niet rechtstreeks zijn betrokken bij de psychiatrische behandeling terecht komt. Genoemde leden vinden het net als de KNMG van belang dat als de jeugdhulpverlener een arts is, het beroepsgeheim in volle omvang moet blijven gelden. De arts mag dus zonder toestemming van de jeugdige en/of van de ouders die het gezag over hem uitoefenen of van de voogd, aan anderen geen inlichtingen over de jeugdige dan wel inzage in of afschrift van het dossier verstrekken. Deelt de regering deze opvatting?

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich verder zorgen over de inzage van het medisch dossier. Wie hebben toegang tot het dossier van een minderjarige? Hoe wordt voorkomen dat (bijvoorbeeld) een wethouder, een buurman die werkt bij de gemeente of een docent het dossier van een minderjarige kan inzien? Wie houdt toezicht op de juistheid van de inhoud van het dossier en op welke wijze kan de minderjarige zelf hierop invloed uitoefenen?

Verder hebben deze leden vragen bij de in het wetsvoorstel opgenomen verwijsindex risicojongeren. Het is voor hen onduidelijk hoe de privacy van jongeren die worden opgenomen in de verwijsindex gewaarborgd zal worden. Kan de regering toelichten wie toegang zal hebben tot de verwijsindex? Welke informatie en persoonsgegevens worden in de verwijsindex opgenomen? Deelt de regering de mening dat voorkomen moet worden dat partijen en personen zonder direct belang bij de zorg voor een jongere op de hoogte zijn van zijn of haar persoonlijke gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is de regering voornemens dit te waarborgen?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe voorkomen wordt dat door de voorgestelde gezinsfunctionaliteit onnodig combinaties worden gemaakt in de verwijsindex risicojongeren, bijvoorbeeld wanneer een kind na echtscheiding in een samengesteld gezin leven terwijl er geen contact is met de biologische ouder die met een broer of zus van het betreffende kind op ander adres woont. Deze leden constateren dat in dergelijke gevallen de drempel van twee risicosignalen voor een combinatie in bepaalde situaties zonder aanleiding kan worden verlaagd naar één risicosignaal. Zij vragen of de alternatieve voorwaarden dat sprake is van dezelfde ouders of van hetzelfde adres niet cumulatief zouden moeten zijn.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom naar de mening van de regering de doelstelling van de verwijsindex door de voorgestelde verruiming niet wijzigt. Deze leden lezen dat de regering wil voldoen aan de wens van de Kamer om alleen die jeugdigen in beeld te laten komen met wie echt iets aan de hand is. Als criterium bij die doelstelling geldt dat er ten minste twee ernstige signalen moeten zijn die uit de situatie van de jeugdige zelf volgen. Zij vragen op grond van het eerdergenoemde voorbeeld hoe aan de doelstelling kan worden voldaan wanneer in bepaalde situaties in feite één melding voldoende is voor een combinatie.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering bij haar onderbouwing van de gezinsfunctionaliteit vooral ingaat op de privacyaspecten. Deze leden vragen of de regering onderkent dat ook het risico moet worden beoordeeld dat door verzwakking van de criteria voor een combinatie een sfeer kan ontstaan waarin situaties eerder worden geproblematiseerd. Zij vragen de regering om een beoordeling van dat risico en van de vraag in hoeverre effectiviteit van de verwijsindex uiteindelijk met verruiming gediend is.

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 10.5 waarom de regering op verschillende plaatsen voorschrijft dat afspraken in protocollen moeten worden vastgelegd (zie bijvoorbeeld de artikelen 3.1 en 3.4). Deze leden vragen of het met het oog op de bestrijding van administratieve lasten niet beter is in de wet de inhoudelijke normen en doelen te benoemen, maar de vormgeving aan partijen over te laten. Zij vragen waarom de regering er bijvoorbeeld niet voor gekozen heeft enkel vast te leggen dat in het verzoekschrift inzake een kinderbeschermingsmaatregel een gecertificeerde instelling opgenomen moet zijn.

11. Financiële aspecten

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 11.2 hoe het woonplaatsbeginsel zich verhoudt tot Nederlandse kinderen van wie de ouders in Nederland werken en belasting betalen en de kinderen in Nederland naar school gaan, maar de ouders in het buitenland (België of Duitsland) wonen. Wie is er voor deze kinderen verantwoordelijk qua preventie, jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering gegeven het gehanteerde woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet? Welke instrumenten hebben gemeenten om te gaan met ouders die door verhuizing bewust zorg mijden voor hun kinderen? Hoe is dat nu geregeld en hoe zal dat onder de nieuwe Jeugdwet worden geregeld?

Kan de regering naar aanleiding van paragraaf 11.3 aangeven welke prikkels er voor gemeenten in het wetsvoorstel besloten liggen om in zee te gaan met nieuwe aanbieders of om met bestaande aanbieders nieuwe werkwijzen af te spreken?

De leden van de PvdA-fractie hebben de paragraaf over de eigen bijdrage gelezen en hebben daar nog een aantal vragen over. Waarom wordt er een eigen bijdrage geïnd? Waarom is er niet gekozen voor het inhouden op de kinderbijslag, zoals de Raad van State voorstelt? Voor wie is het risico wanneer de begrote bijdrages niet of onvoldoende worden geïnd? Kunnen gemeenten ervoor kiezen de eigen bijdrage niet te innen?

Genoemde leden hebben vernomen dat sommige ouders veel waarde hechten aan pgb. Een pgb wordt gebruikt door ouders die zelf regisseur kunnen zijn en creatief naar oplossingen zoeken om hun gezin draaiende te houden. Zij willen ook straks graag hun zorg op maat inkopen, maar maken zich zorgen over de kwaliteitseisen. Kunnen zzp'ers of kleine bureaus daaraan voldoen en wordt het niet te ingewikkeld voor het maatwerk dat voldoet aan wat ouders nodig hebben? Kan er in samenwerking met balans en per saldo een keurmerk ontwikkeld worden voor kleine zzp'ers? Is er ook bij deze groep sprake van continuïteit van zorg? Hebben gemeenten dit al voldoende in beeld?

Hoe kan het dat u een bezuiniging van 450 miljoen euro uitlegt als «in overeenstemming met de taakuitbreiding», zo vragen de leden van de PVV-fractie. Voorziet de regering problemen in verband met artikel 108 van de Gemeentewet?

Er wordt gekozen voor een decentralisatie-uitkering. Hoe verhoudt dit zich tot de decentralisatiebrief van de Minister van BZK waarin staat dat er onderzocht word of er een deelfonds voor het sociaal domein mogelijk is?

Hoe valt de korting van 15% op de jeugdzorg precies uit, aangezien er vormen van jeugdzorg (zoals begeleiding) overgeheveld worden met een grotere korting?

Wanneer zal het onafhankelijk onderzoek naar de daadwerkelijk vrijvallende uitvoeringkosten van rijkswege afgerond zijn?

Hoe kan het dat het Rijk, de VNG en het IPO niet tot een beslissing over de frictiekosten zijn gekomen? Waar is dit overleg op stukgelopen? Hoe hoog zullen de frictiekosten zijn? Hoe gaat door middel van transitiearrangementen voorkomen worden dat de frictiekosten oplopen?

Bestaat de mogelijkheid dat het Rijk en/of IPO opdraait voor (een deel van) de frictiekosten?

Hoe gaat u voorkomen dat de frictiekosten een negatief effect hebben op de kwaliteit van de jeugdzorg?

Hoe gaat het woonplaatsbeginsel werken als de ouders scheiden en allebei naar een andere gemeente verhuizen? Welke gemeente draait dan op voor de kosten van jeugdzorg?

Klopt het dat provincies in de subsidieverlening aan jeugdzorgaanbieders soms de eis hebben gesteld dat het geld niet gebruikt mag worden om het eigen vermogen te vergroten? Zo ja, hoe kunnen deze jeugdzorgaanbieders straks de klappen van de decentralisatie opvangen zonder eigen vermogen? Wat gebeurt er met het aanbod van jeugdzorg in een gemeente als een gecontracteerde aanbieder failliet gaat?

Hoe zit het met de financiële verhoudingen indien gemeenten samen zorg inkopen? Betalen alle gemeenten dan mee als er een kind zorg nodig heeft dat gezamenlijk ingekocht is, ongeacht waar het kind woont?

Ontstaat hierdoor geen perverse prikkel om dure vormen van jeugdzorg af te schuiven op de regionale jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering hieraan doen? Mag een gemeente een beschikking afgeven voor regionale zorg zonder de andere gemeenten daarover te informeren? Wie houdt er in de gaten dat de kosten voor regionale zorg niet de pan uit rijzen? Wie is er (financieel) verantwoordelijk als dit wel gebeurd?

Gaan gemeenten met wachtlijsten werken als er te weinig regionale zorg ingekocht is? Zo ja, hoe worden deze wachtlijsten opgesteld?

Gaat er voor de inkoop van bijvoorbeeld de zorg voor verstandelijk gehandicapten ook gewerkt worden met (maximum)tarieven zoals dat nu in de AWBZ gebeurd?

Hoe gaat voorkomen worden dat gemeenten de bezuiniging doorberekenen aan zorgaanbieders?

Hoe gaat voorkomen worden dat de arbeidsvoorwaarden van medewerkers onder druk komt te staan doordat gemeenten de bezuiniging doorberekenen aan zorgaanbieders?

Indien een jeugdige en de ouders een pgb wensen, moeten zij zich eerst oriënteren op de zorg in natura. Is dat niet raar, aangezien de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de inkoop? Kan dit niet omgedraaid worden, zodat de gemeenten moeten beargumenteren waarom de door hen ingekochte zorg wel zou voldoen? Hoe gaan gemeenten de hoogte van een pgb bepalen?

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 11.1 waarom de regering ervoor kiest om de financiering van jeugdzorg te regelen via het gemeentefonds. Waarom wordt het geld niet geoormerkt voor jeugdzorg? Vindt de regering het wenselijk dat gemeenten straks ervoor kunnen kiezen om geld dat bestemd is voor jeugdzorg uit te geven aan bijvoorbeeld het aanleggen van wegen?

Genoemde leden maken zich grote zorgen over de bezuiniging die de regering invoert met het overhevelen van jeugdzorg naar gemeenten? Wat als gemeenten onvoldoende geld hebben om de jeugdzorg te regelen? Wat als halverwege het jaar er niet genoeg geld is voor de jeugdzorg? Wat gebeurt er dan met de zorg voor jeugdigen? Wat gaat er gebeuren als de uitvoeringskosten hoger uitpakken dan geraamd? Gaat de regering gemeenten hiervoor compenseren? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat gemeenten voldoende middelen ontvangen? Is dat te allen tijde gewaarborgd?

Voorts willen de leden weten wat de stand van zaken is van het onafhankelijke onderzoek naar de daadwerkelijke uitvoeringskosten in verband met de decentralisaties van ondersteuning, hulp en zorg voor jeugdigen.

Verder vragen deze leden wat er gebeurt met de financiering van jeugdzorg bij jongeren die vaak verhuizen. Hoe is dat geregeld? Wat gebeurt er met ouders die in verschillende woonplaatsen wonen? Hoe is de financiering geregeld bij tussentijdse verhuizingen?

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van paragraaf 11.3 weten waarom in de wet niet is voorgeschreven hoe gemeenten jeugdhulpaanbieders moeten gaan bekostigen. Voorts constateren deze leden dat de regering aangeeft dat het bij het aanbesteden van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering het veelal zal gaan om het aanbesteden van de 2B-dienst. Deze leden constateren dat het begrip «veelal» ruimte biedt. Hierdoor kunnen gemeenten er makkelijker onderuit komen en alsnog een 2A-dienst uitvoeren. Zij vragen de regering om expliciet op te nemen dat bij alle aanbestedingen van jeugdzorg het gaat om een 2B-dienst, omdat het gaat om de zorg voor jeugdigen. Zij verlangen tevens om een uitgebreide toelichting op dit punt. Genoemde leden constateren problemen met het inkopen van zorg op regionale en bovenregionale schaal. In hoeverre pakt de regering haar systeemverantwoordelijkheid op, als dit dreigt mis te gaan? Zij verlangen van de regering dat zij ingrijpt als dat nodig is en willen voorkomen dat de regering dit op een later moment afschuift. Zij willen hierover een uitgebreide toelichting ontvangen.

De leden van de SP-fractie ondersteunen het uitgangspunt van de regering dat zoveel mogelijk personeel behouden blijft. «Zoveel mogelijk» is echter onvoldoende. Deze leden vinden het van grootst belang dat al het personeel behouden blijft en dat er geen loondump en (gedwongen) ontslagen plaatsvinden. Waarom stuurt de regering daar niet op aan? Welke concrete maatregelen gaat de regering nemen om te voorkomen dat loondump en ontslagen voor komen? Welke maatregelen zet de regering in om te zorgen dat bij overname door andere aanbieders personeel onder dezelfde of betere arbeidsvoorwaarden overgenomen worden. Verder willen de leden weten hoeveel banen er straks verloren gaan in de jeugdzorg. Zij verlangen een uitgebreide toelichting op dit punt.

Naar aanleiding van paragraaf 11.4. De leden van de SP-fractie volgen de lijn van de regering dat bij het toekennen van persoonsgebonden budgetten eerst gekeken wordt naar zorg in natura, alvorens een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Echter bij complexe situaties, waarbij geen zorg in natura passend is, moet de keuze voor een persoonsgebonden budget mogelijk gemaakt worden. Genoemde leden willen weten waarom er bij kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en in de gesloten jeugdzorg geen persoonsgebonden budget meer mogelijk is. Met welke reden is daarvoor gekozen? Kunnen jeugdigen en ouders die nu een persoonsgebonden budget hebben voor deze zorg dit behouden of worden zij gedwongen om gebruik te maken van zorg in natura?

Naar aanleiding van paragraaf 11.5. De leden van de SP-fractie vinden het onwenselijk dat gemeente een ouderbijdrage kunnen vragen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is eerder al geconstateerd dat mensen afzien van zorg en voorzieningen, omdat zij de hoge eigen bijdrage niet kunnen betalen. Vindt de regering het wenselijk als jeugdigen en ouders straks geen zorg meer zoeken, omdat ze de eigen bijdrage niet kunnen betalen? Graag toelichting op dit punt.

De leden van de CDA-fractie vragen of er enig zicht is op de frictiekosten die zullen ontstaan door de transformatie en transitie. Is hier al enig zicht op zo vragen deze leden.

Naast de korting op het budget van de Jeugdwet worden bij de andere decentralisaties flinke korting opgelegd aan de gemeente. Daarbij wordt er van uitgegaan dat de gemeenten meer maatwerk kan leveren en de burgers meer gebruik maken van hun eigen mogelijkheden en die van de omgeving. De vraag is echter of het efficiencyvoordeel net zo groot is als de opgelegde kortingen. Daarbij komt dat kwetsbare burgers ook geraakt worden door andere bezuinigingen en versoberingen, zoals het afschaffen van de Wtcg-maatregel en het versoberen van de kind regelingen. Erkent de regering het risico dat de stapeling aan kortingen voor bepaalde groepen onevenredig hard zal uitpakken? Hoe denkt de regering dit risico te ondervangen?

Verder willen de leden van de CDA-fractie graag inzicht krijgen op hoe de verdeling precies is in financiële middelen. Het gaat vooral om de verdeling tussen de beschikbare financiële middelen voor het preventieve en vrijwillige deel en het verplichte (jeugdbeschermingskader)? Hoe gaat de regering stimuleren dat er in elke gemeente een divers aanbod is van verschillende soorten hulp voor jongere en hun ouders is? Kunnen gemeenten nog op andere manieren eigen bijdragen vragen voor jeugdhulp? Ook hier is van belang de nieuwe Wmo naast de Jeugdwet te leggen.

De leden van de D66-fractie constateren naar aanleiding van paragraaf 11.1 dat met de decentralisatie een structurele besparing is gemoeid van € 450 miljoen vanaf 2017. Deze besparing vloeit voort uit een doelmatiger uitvoering van de jeugdzorg door gemeenten. Deze leden vragen de regering hoe zeker deze opbrengsten zijn, gegeven de ervaringen die in Denemarken zijn opgedaan met de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten. Het blijft daarbij voor deze leden onduidelijk hoe gemeenten precies zullen kunnen sturen op financiën, mede in het licht van het feit dat een belangrijk deel van de instroom door andere partijen dan de gemeente, zoals zorgverleners of de kinderrechter, zal worden bepaald. In hoeverre zullen gemeenten nog over voldoende middelen beschikken voor de uitvoering van en investeringen in preventie en vroegtijdige signalering?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 11.2 dat het naar de gemeenten over te hevelen budget in totaal circa € 3,3 miljard bedraagt. Dit bedrag is exclusief het bedrag voor het centrum voor jeugd en gezin, maar inclusief de kortingen uit de regeerakkoorden van de kabinetten Rutte I en II. Het budget zal worden verdeeld op een nader vast te stellen budgetverdeelmodel. Wordt hierbij ook rekening gehouden met onvoorziene omstandigheden en risico’s die in budgettaire zin van grote invloed kunnen zijn op één gemeente? Wat vindt de regering van het idee van een vangnetregeling, analoog aan de Wet Werk en Bijstand, voor het opvangen van onvoorziene risico’s voor individuele gemeenten?

De leden van de D66-fractie constateren naar aanleiding van paragraaf 11.3 dat door de opname van het budget in het gemeentefonds voor gemeenten een grote mate van vrijheid voor de besteding ontstaat. In het nieuwe stelsel maken gemeenten afspraken met instellingen. Indien nieuwe instellingen zich aan de gemeenten aanbieden, vergroot dit de keuzemogelijkheden van de gemeente en de jeugdigen en ouders. Instelling kunnen zich op basis van een specialisme of kwaliteit onderscheiden. Acht de regering het noodzakelijk aanvullende eisen te stellen ten aanzien van het waarborgen van een gelijk speelveld voor verschillende zorgaanbieders? Zal Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hierop toezicht houden? Hoe zal ervoor worden zorggedragen dat expertise en kwaliteit van de zorg behouden blijft?

De leden van de D66-fractie lezen voorts dat in de nieuwe situatie in veel gevallen sprake zal zijn van inkoop met een bijbehorende aanbestedingsplicht. Zijn gemeenten in deze gevallen BTW verschuldigd? Zullen gemeenten hiervoor worden gecompenseerd uit het BTW-Compensatiefonds?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er uiteengezet kan worden op welke wijze gemeenten de Jeugdwet kunnen invoeren in relatie tot de andere decentralisaties. Genoemde leden van de vragen in hoeverre het voor gemeenten mogelijk is om met het vastgestelde budget de doelstellingen van deze wet waar te maken. Op welke wijze kan financiële complexiteit worden verminderd als gemeenten en aanbieders meerdere nieuwe financiële relaties moeten aangaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er beperkende voorwaarden voor jeugdigen en hun ouders zullen worden opgesteld om te kunnen kiezen voor een pgb. Deze leden vragen hier nadere toelichting op. Om wat voor een voorwaarden gaat dit? Waarom is het noodzakelijk om beperkende voorwaarden op te stellen?

Genoemde leden vragen op welke wijze de frictiekosten van de transitie zijn begroot in de transitiekosten. Wie is er verantwoordelijk voor deze kosten? Er zijn eerder verschillende scenario’s doorgerekend met de daarbij horende frictiekosten. Wat zijn de frictiekosten die bij dit gekozen scenario horen?

12. Transitie en implementatie

De leden van de PvdA-fractie constateren dat gemeenten die straks hun transitiearrangementen niet op orde hebben, een aanwijzing kunnen verwachten vanuit het Rijk. Genoemde leden vinden het van belang dat gemeenten eigenaar worden van de jeugdhulp die zij hebben vormgegeven. Om die reden vragen zij of er een tussenweg mogelijk is voor de aanwijzing. Is het bijvoorbeeld mogelijk om regio's een gele kaart te geven en een maand extra de tijd te geven om hun arrangementen te verbeteren? Kunnen deze regio's daarbij worden ondersteund door een team van vliegende keepers vanuit het Ministerie en de VNG? Wat gebeurt er met regio’s die ondanks de extra tijd hun arrangementen niet op orde hebben?

De leden van de PVV-fractie vragen hoe het zit met de continuïteit van zorg als een aanbieder failliet gaat. Hoe zit het met de continuïteit van zorg als een aanbieder niet gecontracteerd is door de gemeente? Hoe zit het met de continuïteit van zorg als een aanbieder overgenomen wordt door een andere aanbieder?

Hoe gaat bestaande kennis overgedragen worden aan gemeenten? Zijn gemeenten verplicht om bijvoorbeeld medewerkers van bureaus jeugdzorg over te nemen? Zo nee, wat gaat er dan met hun kennis gebeuren?

Er moet zo snel mogelijk een einde worden gemaakt aan de onzekerheid in de transitie. Wat is zo snel mogelijk? Welke datum streeft u na?

De leden van de SP-fractie willen weten wat de voortgang is van het transitieplan. Voorts willen zij weten op welke wijze en waarop de regering de jeugdzorg wil gaan monitoren.

De regering geeft in paragraaf 12.2 aan dat door de ontschotting van budgetten er nieuwe arrangementen mogelijk zijn in de ondersteuning, hulp en zorg voor jeugdigen. Genoemde leden hebben zorgen over deze arrangementen. Wat verstaat de regering hier precies onder?

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van paragraaf 12.5 weten in hoeverre er sprake is van continuïteit van zorg in het eerste jaar van de decentralisatie? Indien gemeenten afspraken hebben gemaakt met nieuwe of andere zorgaanbieders dan de «bestaande» aanbieders zal er sprake zijn van overdracht van zorg en personeel. Heeft de regering daar rekening mee gehouden? Tevens willen zij weten hoeveel zorgaanbieders er nu zijn die stoppen met het aanbieden van zorg ter voorbereiding van de decentralisatie? Voorts willen deze leden weten in hoeverre zorgverzekeraars in samenwerking met gemeenten bezig zijn met de transitie jeugdzorg en de inkoop daarvan. Zijn daar problemen geconstateerd? Wat is de voortgang daarvan?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor de nieuwe wet op de jeugdhulp een overgangstermijn geldt van een jaar. De gemeente is dan al wel verantwoordelijk (financieel). Verder staat in de memorie van toelichting aangegeven dat voor jongeren bij inwerkingtreding van de Jeugdwet waarvan het indicatiebesluit doorloopt en die in het oude stelsel een pgb genieten, de gemeente zal afwegen of het pgb wordt voortgezet dan wel of er zorg in natura wordt geboden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe zij dit moeten zien. Er is een overgangstermijn of er is geen overgangstermijn. Wat betekent deze overgangstermijn voor jeugdigen en hun gezin die nu naar volle tevredenheid geholpen worden door een kinderpsycholoog of kinderpsychiater? Hoe ziet de regering die overgang? Betekent dat deze jeugdigen en hun families allemaal de 3-trapsraket genoemd op pagina 14 moeten doorlopen met ongewisse uitkomst?

Hoe pakt het overgangsrecht financieel uit voor gemeenten? Zij krijgen namelijk al wel een korting op het rijksbudget in 2015.

De regering heeft ook voornemens over het hoofdbehandelaarschap van de orthopedagoog en de kinder- en jeugdpsycholoog in de jeugd-ggz. Dit voornemen is uitgesteld tot 1 januari 2015. Betekent dit dat het overgangsrecht van de Jeugdwet niet geldt voor deze groep jeugdhulpverleners? Waarom heeft de regering niet het advies van het veld overgenomen om de orthopedagoog-generalist en de kinder- en jeugdpsycholoog in de generalistische basis-ggz hoofdbehandelaar te laten zijn, terwijl zij een belangrijke rol in de jeugdzorg vervullen? Waarom stopt na 2014 de mogelijkheid voor orthopedagoog-generalist en de kinder- en jeugdpsycholoog om als hoofdbehandelaar dyslexiezorg te geven, terwijl zij een belangrijke rol in de jeugdzorg vervullen? Hoe verhouden bovenstaande voornemens zich tot de wens van de regering om de jeugdzorg te professionaliseren? Hoe gaat de norm van de verantwoorde werktoedeling zich straks verhouden tot het hoofdbehandelaarschap in de ggz? Op 2 juli 2013 heeft de Minister van VWS verstrekkende eisen gesteld aan het hoofdbehandelaarschap voor de ggz, inclusief de jeugd-ggz. Deze eisen gaan in op 1 januari 2015. Blijven deze eisen überhaupt ook van toepassing als de jeugd-ggz straks onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen?

De leden van de D66-fractie lezen in paragraaf 12.5 dat invoering van het wetsvoorstel is voorzien per 1 januari 2015. Daarbij heeft de regering in het bestuurlijk overleg met VNG en IPO afgesproken alle taken en verantwoordelijkheden niet gefaseerd, maar in één keer te decentraliseren naar gemeenten. Dit zou een integrale benadering van meet af aan ten goede komen en afwentelgedrag tussen verschillende vormen van zorg voorkomen. Genoemde leden stellen daar tegenover dat de zorg te allen tijde gewaarborgd dient te zijn. Het jeugdstelsel behelst een omvangrijk en complex takenpakket. Waarop baseert de regering haar vertrouwen dat overheveling in één keer per 1 januari 2015 op verantwoorde wijze zal kunnen geschieden? Ziet de regering risico’s met betrekking tot de continuïteit van de zorg? Waarom is er in het kader van een verantwoorde overheveling van taken niet gekozen voor een «ingroeimodel», waarbij gemeenten in eerste instantie de verantwoordelijkheid krijgen over de meer eenvoudige, eerstelijnsjeugdzorg, gevolgd door de steeds complexere taken, zoals het gesloten kader, op een later moment? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn van een dergelijk ingroeimodel?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een toelichting op het gekozen tijdspad. Op welke manier wordt het behoud van voldoende kwaliteit in de jeugdzorg bewaakt? Op welke manieren bereiden gemeenten zich voor op de transitie? Zij merken op dat uit het tweede rapport van de Transitiecommissie stelselherziening bleek dat de implementatie van de transitie bij veel gemeenten onvoldoende voortgang wordt geboekt. Dit geldt in het bijzonder voor de jeugd-ggz. Wat zijn de consequenties voor de transitie als geheel als niet alle gemeenten de zorg op tijd georganiseerd krijgen? Deze leden vragen op welke wijze de gemeenteraadsverkiezingen in 2014 van invloed zijn op de voortgang van de voorbereiding van de transitie.

13. Ontvangen reacties en adviezen

De leden van de PVV-fractie vragen de regering hoe de consultatie is verwerkt in dit nieuwe wetsvoorstel. Welke voorstellen zijn overgenomen en welke niet? Welke redenen liggen aan die beslissing ten grondslag?

De leden van de CDA-fractie hebben vele reacties bereikt daar waar het gaat om de jeugdpsychiatrie. Deze leden ziet voordelen van het overdragen van de jeugd-ggz naar de gemeenten. De meerwaarde ligt hierin dat nu nog te veel kinderen in de jeugdzorg terecht komen zonder dat ook de jeugd-ggz betrokken wordt. De analyse van de problemen van de jeugdigen die vallen onder de top 600 in Amsterdam onderbouwt dat. Aan de andere kant maken de leden van de CDA-fractie zich zorgen over de toegang tot de jeugd-ggz waar dit eenvoudigweg noodzakelijk is. «Veel psychische ziekten zijn neurobiologisch van aard en vinden niet hun oorzaak in de opvoeding» zo schrijven GGZ-Nederland, de NVVP, het LPGGZ, het NIP, Zorgverzekeraars Nederland, de LVE en de NVVP in een gezamenlijk verklaring. De Jeugdwet is zo opgebouwd dat eerst gekeken gaat worden wat met preventie gedaan kan worden, vervolgens wat gezinnen zelf kunnen via laagdrempelige opvoedondersteuning en pas daarna of er aanleiding is voor een zogenaamde maatwerkvoorziening. Graag ontvangen genoemde leden een uitgebreide reactie op de door genoemde partijen vermelde vraagstukken zijnde 1. het stigma van ggz-problemen wordt vergroot; 2. toegang tot jeugd-ggz is niet gegarandeerd; 3. nieuwe schotten ontstaan in de zorg; 4. doelmatig inkoopbeleid.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie hoe een integrale, academische kennisinfrastructuur voor de zorg van de jeugd gebouwd gaat worden daar waar de jeugd-ggz straks versnipperd is over ruim 400 gemeenten.

Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie ook een reactie op het schrijven van Reclassering Nederland over de uitvoering van het adolescentenstrafrecht en de samenwerkring met de volwassenreclassering.

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van paragraaf 13.1.1 een onderbouwde toelichting ontvangen van de regering wat zij vinden van de reactie van gemeenten, die aangegeven onvoldoende sturingsmogelijkheden te hebben om de doelen te realiseren met betrekking tot de decentralisatie jeugdzorg.

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 13.1.2 de regering te reageren op de reactie dat de preventieve rol van jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen onderbelicht is in het voorliggende wetsvoorstel. Voorts willen zij erop wijzen dat de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid onvoldoende gewaarborgd is. De vrijheid van gemeenten van beleid en de financiële middelen leveren risico’s op. Is de regering bereid dit aan te passen en te zorgen voor voldoende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid? Zo nee, waarom niet? Genoemde leden merken op dat het inhoudelijk kader omtrent certificering ontbreekt. Kan de regering dit alsnog toesturen?

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van paragraaf 13.1.3 de regering te reageren op alle kritische punten die veldpartijen hebben genoemd. Voorts willen zij weten welke maatregelen de regering gaat nemen om deze problemen op te lossen.

Genoemde leden vragen de regering te reageren op de alle genoemde kritische aandachtspunten en problemen die het Cbp heeft geconstateerd. Voorts willen zij weten welke maatregelen de regering gaat nemen om deze problemen op te lossen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering te reageren op de alle genoemde kritische aandachtspunten en problemen die het Actal heeft geconstateerd. Voorts willen zij weten welke maatregelen de regering gaat nemen om deze problemen op te lossen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering te reageren op de alle genoemde kritische aandachtspunten en problemen die het samenwerkend toezicht jeugdzorg (STJ) heeft geconstateerd. Voorts willen zij weten welke maatregelen de regering gaat nemen om deze problemen op te lossen.

14. Overige aspecten

Is de regering van mening dat het wetsvoorstel voldoende is afgestemd met het Wetsvoorstel verbetering kinderbeschermingsmaatregelen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, kan de verhouding tussen deze wetten worden verduidelijkt? Zo nee, hoe kan dit alsnog bereikt worden?

Is de regering van mening dat de uitwerking van het klachtrecht voor de gesloten jeugdzorg in vergelijking met de regeling voor beklag en beroep in de justitiële jeugdinrichtingen voldoende geharmoniseerd is (aangezien in beide gevallen sprake is van vrijheidsbeneming)? Zo ja, graag een toelichting op dit punt. Zo nee, hoe kan dit alsnog bereikt worden?

Kan de regering aangeven hoe jeugdhulp in de prenatale periode van een kind binnen de Jeugdwet toegepast kan worden?

Eerder is door de leden van de CDA-fractie schriftelijke inbreng geleverd op de wetsvoorstellen tot invoering van het burgerservicenummer in de jeugdzorg en professionaliseren van beroepen in de jeugdzorg. Genoemde leden vernemen graag van de regering hoe deze drie wetgevingsprocessen inhoudelijk gecombineerd gaan worden.

De Jeugdwet is zo ingericht dat alleen die jeugdhulp vergoed wordt waar de gemeente in kwestie een contract heeft. Wat blijft er op deze manier over van de keuzevrijheid van een jeugdige en zijn/haar gezin? Ook de budgetbepaling in 8.1.1 geeft de gemeenten om allerlei redenen mogelijkheden om de budgetverlening te beperken. Netto resultaat kan zijn dat er nagenoeg geen keuzevrijheid meer is. Wordt hier niet het kind (effectieve jeugdhulp) met het badwater (hoge kosten) weggegooid? Ziet de regering andere mogelijkheden om deze twee zaken met elkaar te combineren?

15. Artikelsgewijs

Artikel 1.1

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van het onderdeel jeugdhulp waarom de regering ervoor heeft gekozen om vele vormen van zorg onder het begrip jeugdhulp te definiëren. Zij vragen zich of het wel duidelijk is voor jeugdigen en ouders welke zorg wel- en niet onder de jeugdhulp valt. Is het begrip niet te breed geformuleerd? Graag toelichting op dit punt.

Voorts willen deze leden weten waarom dyslexie wordt gezien als een psychisch probleem, dat nu onder de jeugd-ggz gaat vallen. Verandert de zorg voor jeugdigen met dyslexie, bij de transitie jeugdzorg?

De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen bij de voornemens om de persoonlijke verzorging vanuit de AWBZ over te hevelen naar gemeenten. Zij constateren dat jeugdigen het recht op persoonlijke verzorging verliezen en dat het gebruikelijk is dat ouders de persoonlijke zorg korter dan drie maanden moeten overnemen. Waarom worden ouders gedwongen om deze zorg over te nemen, kan de regering dat toelichten? Wat als er geen ouders in beeld zijn, krijgen jongeren dan helemaal geen persoonlijke verzorging meer?

Wat als een jongere geen persoonlijke verzorging van de ouders wil ontvangen? Wat gebeurt er als ouders niet in staat zijn persoonlijke verzorging te bieden aan hun kind? Wat als een jongere verzorging en verpleging nodig heeft, hoe is dat dan geregeld met de knip tussen enerzijds verzorging door gemeenten en verpleging door de zorgverzekeraars? Waarom blijft persoonlijke verzorging niet gewoon in de AWBZ?

De leden van de SP-fractie vragen aanleiding van het onderdeel jeugdige de regering aan te geven hoe zij gaan regelen dat de reguliere zorg aansluit bij jongeren die 18–23 jaar zijn geworden. Zij willen een uitgebreide toelichting ontvangen welke stappen de regering heeft genomen, om deze aansluiting te laten werken.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom ervoor gekozen is de psychiatrische zorg die wel genoemd wordt op pagina 16 van de memorie van toelichting niet mee te nemen in artikel 1.1, onder 1 en onder 2.

De leden van de D66-fractie constateren dat de definitie van de woonplaats, dat gebruikt wordt om de in de wet gedefinieerde gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de financiering van de zorg aan kinderen en jongeren, een probleem vormt voor jeugdigen van wie de woonplaats niet duidelijk is omdat zij net gevlucht zijn of uit huis gezet zijn in een andere gemeente. Ouders zijn mogelijk uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) uitgeschreven als «spookburger». In zulke gevallen is een verantwoordelijke gemeente lastig aan te wijzen en wordt de toegang tot jeugdzorg daarmee problematisch. Hoe waarborgt de regering dat gemeenten de jeugdzorg ook voor zeer kwetsbare kinderen die in instellingen voor vrouwenopvang en maatschappelijke opvang verblijven, toegankelijk en beschikbaar is? Hoe waarborgt de regering dat het woonplaatsbeginsel hier niet aan afdoet? In het huidige systeem krijgen kinderen in vrouwen en maatschappelijke opvangcentra vaak geen jeugdzorg omdat zij niet in de provincie van herkomst verblijven of omdat de indicatie van het bureau jeugdzorg niet in een andere provincie verzilverd kan worden. Gaat de Jeugdwet dit oplossen?

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat geen definitie is opgenomen voor licht verstandelijk beperkten. Waarom heeft de regering daarvan afgezien?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de definitie van opvoedproblemen in de wet niet inhoudelijk wordt ingevuld. Deze leden vragen of onder opvoedproblemen ook problemen worden verstaan in de relatie tussen de ouders, die, al dan niet gevolgd door een scheiding, tot grote problemen bij kinderen kunnen leiden.

Artikel 1.2 (reikwijdte)

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van onderdeel B waarom de bewijslast bij het college ligt, zodra een jeugdige of diens ouders geen aanspraak kan maken op zorg uit de jeugdhulp. Waarom is hier voor gekozen? Is het niet in het belang van de jeugdige en diens ouders dat zij ook kunnen bijdragen aan een bewijslast? Maakt dit de rechtspositie niet heel zwak voor jeugdigen en diens ouders?

Voorts willen deze leden weten waarom de regering ervoor gekozen heeft om de compensatieplicht op het gebied van begeleiding geen betrekking te laten hebben op jeugdigen tot de leeftijd van 18 jaar. Zij vragen daar een uitgebreide toelichting op.

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van lid 3 weten in hoeverre gemeenten na-vervolgzorg regelen voor jeugdigen die uit de jeugdreclassering komen.

Artikel 1.3

De leden van de SP-fractie willen weten welke regels de regering via een amvb wil stellen om jeugdhulp te bieden aan minderjarige jeugdigen die onrechtmatig in Nederland verblijven. Zij wijzen erop dat kinderen te allen tijde recht moeten hebben op zorg, als dat nodig is en dat de rechten en belangen van het kind te allen tijden voorop moeten staan. Zij willen hierop een toelichting ontvangen.

Artikel 1.4

De leden van de SP-fractie willen weten welke bevoegdheden overgedragen worden aan de gemeenschappelijke regeling. Zij vragen de regering hierop te reageren.

Artikel 2.2 het beleidsplan

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van het eerste lid weten wat de regering bedoelt met de horizontale verantwoording van gemeenten. Tevens willen zij weten hoe het Rijk kaders wil stellen, waarna lokaal «het spel wordt gespeeld». Genoemde leden zijn verbolgen over dit taalgebruik. De zorg voor jeugdigen is een uiterst serieuze taak, die zorgvuldig moet plaatsvinden. Zij willen daarom een uitgebreide toelichting ontvangen hoe de regering haar taak als systeemverantwoordelijke gaat oppakken, zodat in de toekomst voorkomen wordt, dat bij problemen de regering alles afschuift naar gemeenten.

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre gemeenten de vrijheid hebben om de aard van de gegevens te kiezen op basis waarvan zij de kwaliteit in kaart willen brengen. Is het mogelijk om grotendeels te kiezen voor kwalitatieve in plaats van kwantitatieve gegevens en onderzoeken, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de toelichting lijkt af te wijken van de regels die in het kader van passend onderwijs, mede in samenspraak met de VNG, zijn opgesteld. Zij vragen of de regering onderkent dat het beleidsplan in geval van een geschil pas vastgesteld kan worden nadat beslechting van het geschil heeft plaats gevonden. Zij vragen eveneens of de regering wil toelichten wat zij bedoelt met de opmerkingen dat de gemeenten alle belangen moeten kunnen afwegen en dat die situatie gevolgen heeft voor de geschillenvoorziening. Onderkent de regering dat het feit dat gemeenten alle belangen mogen afwegen niet betekent dat zij hun keuze kunnen doorvoeren wanneer de geschillenvoorziening anders bepaald heeft?

De leden van de SGP-fractie vragen of met de kleine doelgroepen enkel een zorginhoudelijke afbakening bedoeld is of dat ook kleine culturele en levensbeschouwelijke doelgroepen bedoeld zijn.

Artikel 2.3. Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp

De leden van de SP-fractie constateren naar aanleiding van het eerste lid dat gemeenten alleen een voorziening hoeft af te geven, indien jeugdigen en hun ouders hier zelf niet toe staat zijn. Waar reikt de grens in deze situatie, wie beoordeelt dit en wie toetst hierop? Ditzelfde geldt ook voor de toewijzing voor een individuele of algemene toegankelijke voorziening. Deze leden willen hierop een uitgebreide toelichting ontvangen.

Voorts hebben zij vragen over de verantwoordelijkheid van de gemeente inzake de advisering over het bepalen en inzetten van de meest aangewezen voorziening van jeugdhulp. Op antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, 2012–2013, nr. 3194) geeft de regering aan dat financiële overwegingen niet meespelen bij het bepalen van de noodzaak van een individuele voorziening, maar zij kunnen wel een rol spelen bij het bepalen van de vorm van de voorziening. Genoemde leden vrezen dat gemeenten hierdoor wel een financiële afwegingkunnen maken en een verkeerde voorziening kunnen aanwijzen, die uiteindelijk niet helpt bij de zorg van jeugdigen en diens ouders. Hoe gaat voorkomen worden dat gemeenten een goedkopere, minder goede voorziening aanbieden en wie toetst daarop?

De leden van de CDA-fractie lezen in het artikel dat eerst gekeken gaat worden of er in de omgeving van een jeugdige men zelf tot een oplossing kan komen. Wat als ouders bepaalde personen buiten hun gezin niet bij de hulpvraag willen betrekken? Krijgen ze dan geen verleningsbeslissing? Wie zit er namens de gemeente aan de keukentafel? Is dit al een deskundige professional (generalist)?

Mocht het op eigen kracht niet meer lukken dan mogen kind en ouders «door naar de volgende ronde» en wordt gekeken of kind en ouders de jeugdhulp daadwerkelijk nodig hebben aan de hand van de persoonlijke situatie en behoeften. Ook dit gaat in een gesprek en de deskundige kan bepalen welke deskundigheid nodig is om te kijken welke hulp passend is. De gemeente bepaalt uiteindelijk of en welke voorziening nodig is (en kan dus tegen het advies van de deskundige in gaan in theorie). Welke deskundigheden dienen aan tafel te zitten op dergelijke momenten?

Ondanks de beoordeling door de deskundige kan de gemeente een zelfstandige afweging maken over welke voorziening precies moet worden getroffen (memorie van toelichting, pagina 7). Toezicht op de (inhoudelijke) kwaliteit van dit vaststellingsproces vindt niet plaats door de inspecties maar is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. De vorm waarin dit wordt gegoten is vrij, maar de memorie van toelichting spreekt over «een soort baliefunctie waar een jeugdige en zijn ouders terecht kunnen met vragen en verzoeken, triage plaatsvindt en er moet gezorgd worden dat de jeugdige of zijn ouders vervolgens de aangewezen jeugdhulp ontvangen». De toeleiding kan bijvoorbeeld via het centrum voor jeugd en gezin, de Zorg- en Adviesteams op scholen, via wijkteams of via een daartoe aangewezen jeugdhulpaanbieder. In de praktijk worden al veel verschillende inlooppunten opgericht, al dan niet bemand door vrijwilligers, gemeenteambtenaren of echte professionals. Dient aan dit artikel niet een spoedprocedure gekoppeld te worden? Hebben jeugdhulpverleners in deze een leveringsplicht? Bij de verwijzingen vanuit de gecertificeerde instellingen zou eerder kunnen spelen dat de verleningsbeschikking niet voldoet aan de standaard en in relatie tot kostenafweging hier niet tot overeenstemming gekomen kan worden. Graag een toelichting van de regering.

De leden van de D66-fractie lezen dat de hoofdregel is dat de gemeente waar de persoon die gezag heeft over de jeugdige is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de inhoudelijke en financiële verantwoordelijkheid heeft voor de jeugdige. Het vervolg van de toelichting geeft vervolgens weer welke regels voorts dienen te worden gehanteerd om te bepalen welke gemeente inhoudelijk en financieel verantwoordelijk is. Genoemde leden vragen of hiermee in alle gevallen is voorzien. Bijvoorbeeld in de situatie waarin de jeugdige is opgenomen in een pleeggezin in gemeente A, vader woonachtig was in gemeente B, moeder woonachtig was in gemeente C, maar beide ouders inmiddels zijn verhuisd: welke gemeente is dan verantwoordelijk? Zou dat ook een gemeente kunnen zijn waarmee zowel het kind als de beide ouders inmiddels geen (fysieke) binding (meer) heeft?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat allerlei vormen van jeugdhulp door de gemeente onder de definitie van preventie geschaard worden en dat dientengevolge de op de jeugdhulp betrekking hebbende bepalingen niet van toepassing zijn.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het onderscheid tussen collectieve en individuele voorzieningen een wezenlijk onderdeel van het beleid inzake jeugdhulp is. Zij vragen allereerst waarom geen definitie van deze zorgvormen is opgenomen in het wetsvoorstel. Bovendien vragen zij of tot het kenmerk van een collectieve voorziening enkel de algemene toegankelijkheid behoort, waarop alle burgers behoudens enkele basale criteria aanspraak kunnen maken, dan wel dat bij het onderscheid met een individuele voorziening ook de vraag wordt betrokken in hoeverre een voorziening in collectiviteit kan worden verzorgd. Hoe wordt voorkomen dat een voorziening die doorgaans in de persoonlijke levenssfeer moet worden getroffen als collectieve voorziening wordt aangemerkt, aangezien alle jeugdigen of hun ouders die met een bepaalde zorgvraag of problematiek kampen naar het oordeel van de gemeente een beroep kunnen doen op deze voorziening?

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de juridische gang van zaken ten aanzien van de toeleiding tot een passend ondersteuning van burgers. Deze leden constateren namelijk dat enkel ten aanzien van de individuele voorziening over een verleningsbeschikking gesproken wordt. Zij vragen of hun veronderstelling klopt dat ook wanneer de gemeenten geen noodzaak ziet tot het treffen van een voorziening, dan wel dat naar het oordeel van de gemeente een collectieve voorziening kan volstaan, een beschikking wordt afgegeven.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat van gemeenten niet gevraagd kan worden dat de jeugdige per se geholpen wordt door iemand die dezelfde levensovertuiging of culturele achtergrond heeft. Deze leden vragen of de regering anderzijds onderkent dat het op zich niet volstaat indien de jeugdhulpaanbieder kennis en expertise heeft ten aanzien van een specifieke groep. Zij vragen of de regering onder het rekening houden met de levensbeschouwing van burgers ook verstaat dat hulpverleners de uit die levensovertuiging voortvloeiende praktische levenswijze aan dienen te voelen en dat dat zij met begrip voor die leefstijl handelen.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering wil waarborgen dat aan de keuzevrijheid van burgers daadwerkelijk recht wordt gedaan, mits dat redelijkerwijs mogelijk is. Deze leden vragen of zij uit de toelichting terecht hebben opgemaakt dat de regering van mening is dat de keuzevrijheid moet worden gerespecteerd wanneer dat kwalitatief verantwoord is en wanneer de kosten niet hoger zijn dan de door de gemeente beoogde voorziening.

Artikel 2.4 Uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

In artikel 2.4 wordt het college verantwoordelijk gemaakt voor een voldoende aanbod van gecertificeerde instellingen. Het Rijk zorgt voor certificering van deze instellingen. De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe gemeenten kunnen zorgen voor voldoende aanbod als op rijksniveau wordt bepaald wat gecertificeerd aanbod is.

De leden van de D66-fractie lezen dat in artikel 2.4 het college verantwoordelijk wordt gemaakt voor een voldoende aanbod van gecertificeerde instellingen. Op rijksniveau zal worden zorggedragen voor certificering van deze instellingen. Hoe kunnen gemeente zorgen voor voldoende aanbod als op rijksniveau wordt bepaald wat gecertificeerd aanbod is?

De leden van de SGP-fractie vragen of zij terecht veronderstellen dat gemeenten enkel financieel en organisatorisch verantwoordelijk zijn voor kinderbeschermingsmaatregelen en dat zij inhoudelijk geen zeggenschap hebben.

Artikel 2.5 Nadere concretisering van de verantwoordelijkheid

De leden van de SP-fractie lezen in onderdeel A dat de regering aangeeft dat voor kleine gemeenten de kosten van bijvoorbeeld zeer specialistische en weinig voorkomende vormen van zorg percentueel een groot deel van de begroting vormen en zodanig een risico kunnen vormen, waardoor gemeenten de keuze kunnen maken om hierbij samen te werken met andere gemeenten. De leden van de SP-fractie willen weten hoeveel gemeenten dit betreft en of samenwerking hiervoor de beste oplossing is. Heeft de regering ook gekeken naar alternatieven voor deze gemeenten, of dienen zij dit zelf maar uit te zoeken? Welke alternatieven zouden dat kunnen zijn?

De leden constateren dat gemeenten verantwoordelijke hulp moeten bieden en dat zij enkel vrijwilligers mogen inzetten voor vormen van jeugdhulp, waarbij zij aannemelijk kunnen maken dat deze zonder kwaliteitsverlies door hen kunnen worden verleend. Zij willen van de regering weten, voor welke vormen van zorg deze vrijwilligers worden ingezet. Zij vragen hoe er gecontroleerd wordt op de kwaliteit van zorg. Ook willen zij de garantie van de regering krijgen, dat geen werklozen en vrijwilligers worden ingezet voor professionele jeugdzorgtaken. Zij willen daar een uitgebreide toelichting op ontvangen.

Naar aanleiding van onderdeel C willen de leden van de SP-fractie van de regering nadere informatie ontvangen over de consultatiefunctie. Zij willen weten hoe gemeenten dit gaan vormgeven, welke professional de consultatiefunctie krijgt en wie hierop toezicht houdt.

Naar aanleiding van onderdeel F constateren de leden van de SP-fractie dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de financiering van de onafhankelijke vertrouwenspersoon. Zij vragen de regering of dit geld geoormerkt wordt. Tevens willen zij weten hoe de regering gaat voorkomen dat gemeenten ervoor kunnen kiezen uit financiële overwegingen om geen onafhankelijke vertrouwenspersoon in te zetten, als zij goedkoop uit willen zijn. De leden verlangen hierop een toelichting.

Naar aanleiding van onderdeel G. De leden van de SP-fractie hechten er waarde aan dat gemeenten huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen niet belemmeren in het verwijzen naar zorg. Het budget van de gemeente mag niet bepalend zijn voor noodzakelijke zorg die een jeugdige nodig heeft. Zij willen een garantie van de regering ontvangen, dat dit niet zal voorkomen. Verder willen de leden weten hoe gemeenten een goed en passend aanbod van jeugdzorg gaat regelen, zodat wachtlijsten kunnen worden voorkomen.

De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van het eerste lid onder g nog de volgende vragen en opmerkingen. Het college is verantwoordelijk voor het toegankelijk zijn van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, de medische specialist en de jeugdarts. Artikel 2.6, derde lid schrijft voor dat er afspraken gemaakt worden over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de genoemde verwijzing plaatsvindt. Dit in combinatie met het vaststellen in de verordening door de gemeenteraad (ex artikel 2.8) hoe (de vorm), hoe vaak (de frequentie) en hoe lang (de tijdspanne) kan deze toegankelijkheid ondergraven. Onderschrijft de regering deze analyse? Zo ja, dient er een wijziging te komen van artikel 2.6, derde lid en/of artikel 2.8 met als oogmerk de professionele autonomie ten aanzien van de jeugdpsychiatrie daar te laten waar deze hoort zoals ook verondersteld door de Raad van State? Voor de eenvoudige jeugdpsychiatrie bij de huisarts al dan niet via de praktijkondersteuner ggz en voor de zwaardere jeugdpsychiatrie bij de kinderpsychiater?

De leden van de D66-fractie constateren dat artikel 2.5 tweede lid voorschrijft dat een vertrouwenspersoon in dienst moet zijn van een onafhankelijke rechtspersoon. Waarom is er niet voor de formulering gekozen dat de gemeente voor een onafhankelijk vertrouwenspersoon zorg draagt? Dat sluit ook beter aan de bij de formulering in het voorstel van Wet verplichte ggz, alsmede de (aangepaste) Wet Zorg en dwang.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe wordt gewaarborgd dat bij de zorg voor een kwalitatief toereiken aanbod enkel de zorg omtrent het bieden van verantwoorde hulp (artikel 4.1.1) centraal staat en dat kwantitatieve criteria in dit kader niet oneigenlijk worden gebruikt om aanbieders te weren die kwalitatief goede zorg kunnen leveren

Artikel 2.6 Randvoorwaarden

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de verantwoordelijkheid voor de controle van de verantwoordelijkheidstoedeling bij niet solistisch werkende jeugdhulpaanbieders ook bij de gemeente zou kunnen liggen. Zij constateren namelijk dat de verantwoordelijkheidstoedeling in eerste instantie een plicht is van de jeugdhulpaanbieder en dat de inspectie ook belast is met het toezicht op naleving van deze plicht. Zij vragen waarom het nodig is dat hier een dubbele vorm van controle ontstaat.

Artikel 2.7

Artikel 2.7 tweede lid opent de mogelijkheid om via een amvb gemeenten een bepaald samenwerkingsgebied op te leggen en een bepaalde vorm van samenwerking. De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsartikel zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van gemeenten om zelf de samenwerking vorm te geven en tot de regiovorming die al lang in volle gang is. Is deze kan-bepaling geen royale invulling van het begrip stelselverantwoordelijkheid?

De leden van de SGP-fractie vragen welke verdergaande indicaties dan loutere theoretische bestaan die de wenselijkheid van een grondslag voor het opleggen van regio’s onderbouwen. Wat is de noodzaak van deze grondslag gelet op de tevens in de wet opgenomen aanwijzingsbevoegdheid en waarom wordt niet met een tijdelijke regeling gedurende de eerste jaren volstaan? Zij vragen bovendien waarom de taken in onbepaalde zin worden aangeduid. Ligt het bij een mogelijke inbreuk als de voorgestelde niet voor de hand dat de specifieke taken benoemd worden waarvoor regeling mogelijk is, zoals ten aanzien van de jeugdbescherming.

Artikel 2.8

De leden van de CDA-fractie vragen de regering of hier niet bepaald dient te worden wat in ieder geval aanwezig dient te zijn in een gemeente om zo rechtsongelijkheid te voorkomen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de toelichting criteria beschrijft met betrekking tot de hoogte van het budget, maar dat deze criteria niet in de wet zijn opgenomen. Deze leden vragen waarom in het geheel geen nadere bepalingen zijn opgenomen en waarom de regering bijvoorbeeld afwijkt van de regeling in de Wmo waarin wel gesproken wordt over een vergelijkbaar en toereiken budget.

Artikel 2.11

Dit wetsvoorstel biedt de basis voor lagere regelgeving op vele onderwerpen en vele thema’s. De leden van de VVD-fractie willen graag weten op welke wijze de regering er voor wil zorgen dat al deze regels geen aanleiding geven tot toename van regeldruk?

Artikel 2.11.2 houdt de mogelijkheid open om bij amvb regels te stellen aan de wijze waarop het college voorziet in een toereikend aanbod, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in categorieën jeugdhulp. Is het proportioneel om te kiezen voor een dergelijk ruime mogelijkheid tot het stellen van nadere regels?

De leden van de PvdA-fractie lezen in artikel 2.11.2 dat bij amvb regels gesteld kunnen worden over de wijze waarop het college voorziet in een toereikend aanbod, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in categorieën jeugdhulp. Is het proportioneel om te kiezen voor zo’n ruime mogelijkheid tot het stellen van nadere regels? Hoe verhoudt zo’n aanwijzing zich met de financiële verantwoordelijkheid van het college voor het toereikende aanbod?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering een tamelijk ongeclausuleerde grondslag opneemt om regels te kunnen stellen over de vormgeving van het zorgaanbod. Zij vragen waarom deze grondslag eigenlijk nodig is, gezien het feit dat de VNG inmiddels werkt aan een arrangement van specialistische voorzieningen die collectief worden geregeld.

Artikel 2.12

Artikel 2.12 geeft de Minister een aanwijzingsbevoegdheid bij vaststellen van ernstige tekortkomingen in de rechtmatige uitvoering van de wet. De leden van de VVD-fractie en van de PvdA-fractie vernemen graag hoe deze aanwijzingsbevoegdheid zich verhoudt tot de Wet Revitalisering Generiek Toezicht waarin specifiek toezicht geschrapt wordt en wat is in dat licht de meerwaarde van dit wetsartikel?

De leden van de SP-fractie willen weten welke aanwijzing de regering kan geven bij ernstige tekortkomingen van gemeenten. Kan de regering uitgebreid toelichten welke handvatten het Rijk heeft om dit te voorkomen en hoe ze desgewenst adequaat handhavend kan optreden?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de voorgestelde aanwijzingsbevoegdheid een aanvulling vormt op bestaande mogelijkheden voor de Minister om in te grijpen bij tekortkomingen.

Artikel 3.1

Verzoeken om raadsonderzoeken kunnen vanuit verschillende instanties komen. De leden van de VVD-fractie vragen of het voor gemeenten mogelijk is om één frontoffice voor kinderbescherming te organiseren, zodat alle verzoeken in de gemeente ook voor de gemeente zelf overzichtelijk blijven.

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van het eerste lid weten waarom ervoor is gekozen dat de raad van de kinderbescherming in beginsel alleen een melding in behandeling neemt, indien deze afkomstig is van gemeenten. Waarom nemen zij geen meldingen op van andere personen of organisaties? De leden ontvangen graag een toelichting hierop.

Artikel 3.2

De wet geeft aan, dat de jeugdbescherming en jeugdhulp niet vanuit eenzelfde rechtspersoon geboden kunnen worden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Om vat te krijgen op zwervende en moeilijk bereikbare multiprobleem gezinnen wordt er door verschillende organisaties landelijk ontschotte zorg aangeboden waarbij de gecombineerde inzet van disciplines (jeugdzorg, jeugdbescherming, opvang, reclassering, verslavingszorg, ggz-zorg) essentieel is. In hoeverre is het noodzakelijk, dit (voor bijzondere doelgroepen) in gescheiden rechtspersonen onder te brengen? Dat er scheiding moet zijn tussen de organisatie die indiceert en de organisatie die uitvoert is helder. De schijn van belangenverstrengeling zou op deze manier tegen gegaan kunnen worden. Echter, in de praktijk zullen er in de wijkteams zulke nauwe banden ontstaan tussen de medewerker van de jeugdbescherming en de medewerker van de jeugdhulp, dat het voor de hand ligt, dat ze een-op-een aan elkaar doorverwijzen. Voor welke organisatie dan ook, regionaal of landelijk, is het nagenoeg onmogelijk om in elk wijkteam te participeren. Als jeugdige ben je dan aangewezen op de aanbieder die in jouw wijkteam opereert. Waarbij het gevaar dat voorbijgegaan kan worden aan de specifieke vraag van het gezin of de jeugdige. Ten aanzien van de scheiding van rechtspersonen lijkt dit dus een puur formele kwestie. Dit kan de bedoeling van de wetgever niet zijn. Materieel komt het aan op goede aantoonbare ketenafspraken, zelfs tot in een vorm van convenant, een vergaande vorm van samenwerking. Adequate controle op de vermeende belangenverstrengeling, zoals ook nu al het geval is, kan de bureaucratische bepaling van de gescheiden rechtspersoonlijkheid ondervangen. De gedachte dat er dan vele nieuwe jeugdbeschermingsaanbieders zullen ontwikkelen is niet aan de orde, immers het normenkader (van 5 september 2013) is de hoge kwaliteitsgarantie voor een goede professionele jeugdbescherming.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering hecht aan een strikte juridische scheiding tussen jeugdhulp en jeugdbescherming, terwijl zij met het oog op de kwaliteit van de zorg juist aandringt op een nauwe relatie tussen beide disciplines. Is het niet merkwaardig om in theorie te hechten aan scheiding van werkzaamheden, terwijl in praktijk juist op het belang van vervlechting en samenwerking wordt gewezen? Zij vragen in hoeverre deze scheiding vooral een administratieve belemmering oplevert die het beoogde doel enkel in theorie maar niet praktijk bereikt.

Artikel 3.3

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister van Veiligheid en Justitie de certificerende instelling aanwijst. Kan de regering duiden aan welke eisen deze certificerende instelling(en) zal (zullen) moeten voldoen? Hoe verhoudt de certificering door de door de Minister van VenJ aan te wijzen certificerende instelling(en) zich tot andere, reeds binnen de sector gebruikte certificeringen?

Artikel 3.4

De leden van de CDA-fractie lezen in artikel 3.4. dat de mogelijke belangenverstrengeling verder wordt ingeperkt doordat de gecertificeerde instelling verplicht wordt om met de gemeente te overleggen over de eventueel in te zetten jeugdhulp en de inbreng van de gemeente moet meenemen in haar besluitvorming. De gecertificeerde instelling is daarbij ook afhankelijk van het door de gemeente ingekochte hulpaanbod. Graag een reactie van de regering of dit bezwaar te ondervangen is en zo nee, of dit zou moeten leiden tot wijziging.

De leden van de SGP-fractie vragen of het op grond van het wetsvoorstel kan voorkomen dat de gecertificeerde instelling een bepaalde vorm van jeugdhulp kiest waar de overige betrokken professionals zich niet meer kunnen verenigen. Zij vragen wat in zulke gevallen de door de regering voorgestane oplossingsrichting is.

Artikel 4.1.1. Verantwoorde hulp

Ten aanzien van de jeugdbescherming/jeugdreclassering (JB/JR) systematiek is volgens de leden van de VVD-fractie terecht gekozen voor het certificeren van instellingen om de kwaliteit de borgen. Hoe kunnen JB of JR aanbieders innoveren of nieuwe manieren van werken ontwikkelen in een dergelijk systeem van top down certificering?

De leden van de CDA-fractie constateren naar aanleiding van artikel 4.1.1, lid 3 dat het goed hulpverlenerschap uit de WGBO (artikel 453 WGBO) als kwaliteitseis is overgenomen in de Jeugdwet. Het goed hulpverlenerschap dat ook een zorgplicht voor behandelaars met zich meebrengt is hiermee alleen van toepassing verklaard op de zorg die onder de Jeugdwet valt (met andere woorden op zorg waarvoor door de gemeente een verleningsbeslissing is verleend en die wordt verleend door een door de gemeente contracteerde jeugdhulpaanbieder). Dat betekent dat een deel van het goed hulpverlenerschap niet meer van toepassing is en daarmee de zorgplicht zich slechts richt op een het deel van de zorg waarvoor een verleningsbeslissing is genomen. Dat lijkt deze leden een te beperkte opvatting van de zorgplicht. Bijvoorbeeld de zorg aan vreemdelingen. Ondervang Stichting Nidos dit?

Artikel 4.1.2 Hulpverleningsplan en plan van aanpak

Artikel 4.1.2 gaat nog steeds uit van een plan van de professional voor het gezin terwijl het gezin weer aan het stuur moet komen, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Kan de formulering hierop aangepast worden?

De leden van de SGP-fractie vragen of de verplichting om planmatig te werken bij vormen van lichte hulp en ondersteuning gemakkelijk bureaucratie in de hand kan werken, zelfs wanneer geen schriftelijk plan nodig is. Zij vragen hoever deze verplichting strekt in gevallen van lichte zorg en ondersteuning waarin na vaststelling van de zorgvraag verder geen bijzondere uitwerking of acties vereist zijn. Hoe moet de verplichting om een plan vast te stellen gelezen worden wanneer dit mondeling geschiedt?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe uit het voorgestelde vijfde lid blijkt dat het plan voorafgaand aan het verlenen van hulp wordt vastgesteld.

Artikel 4.1.3 Kwaliteitssysteem

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre instellingen de vrijheid hebben om de aard van de data te kiezen op basis waarvan zij de kwaliteit in kaart wil brengen. Is het mogelijk om grotendeels te kiezen voor kwalitatieve in plaats van kwantitatieve gegevens en onderzoeken?

Artikel 4.1.4

Artikel 4.1.4 geeft de mogelijkheid om bij amvb nadere kwaliteitsregels regels te stellen aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, bovenop de regels die al in de wet staan, en eisen te stellen aan de bestuursstructuur en waarborgen voor een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze mogelijkheid zich verhoudt tot het verminderen van bureaucratie voor instellingen en het vergroten van de ruimte voor de professional en wat is in dat licht de meerwaarde van dit artikel.

Worden gemeenten in het kader van Wet professionalisering Jeugdzorg na de decentralisatie verplicht om voor alle vormen van jeugdhulp HBO- en WO- geschoolden in te zetten? Geldt dit voor de uitvoering of de verantwoordelijkheid? Betekent dit dat ook de wijkteams enkel zullen bestaan uit HBO- en WO-geschoolden, en is dat wenselijk? Hoe werkt dit bij jongeren met een verstandelijke beperking, aangezien in de gehandicaptenzorg deze vereisten niet gelden?

Kunnen gemeenten ervoor kiezen BIG-geregistreerden die niet in het jeugdzorgregister ingeschreven staan, in te zetten voor jeugdhulp? Wordt een BIG-registratie gelijkgesteld aan een jeugdzorg-registratie?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen ten aanzien van de logica van het voorgestelde artikel. Zij vragen allereerst waarom de regering het eerste en niet het tweede lid van artikel 4.1.1 beschouwt als de grondslag voor de norm voor verantwoorde werktoedeling, terwijl die norm in het tweede lid expliciet wordt benoemd. Onderkent de regering dat de norm voor verantwoorde werktoedeling niet pas bij amvb opgelegd kan worden, maar dat deze reeds in het tweede lid van dit wetsartikel besloten ligt?

De leden van de SGP-fractie begrijpen uit de toelichting dat de regering bij amvb de norm van verantwoorde hulp nader wil uitwerken. Uitgaande van de visie van de regering dat de grondslag voor deze norm in artikel 4.1.1, eerste lid, ligt, heeft het deze leden bevreemd dat de mogelijkheid van nadere uitwerking op grond van artikel 4.1.4., tweede lid, pas in tweede en uiterste instantie mogelijk is. Zij vragen een nadere toelichting. Wat is de achtergrond van het opnemen van een dubbele grondslag in de leden 1 en 2 van artikel 4.1.4 en wat is de verhouding tussen de verantwoorde hulp uit het eerste lid van artikel 4.1.1 en de verantwoordelijkheidsverdeling uit het tweede lid?

De leden van de SGP-fractie waarom een grondslag opgenomen is voor de mogelijkheid om ook nadere regels te stellen over de kwaliteitsinformatie. Zij vragen of de regering onderkent dat instellingen vrijheid toekomt inzake de wijze waarop aan de wettelijke verplichting invulling wordt gegeven. In hoeverre voldoet deze grondslag aan het noodzakelijkheidsvereiste?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering maatwerk wil regelen in het stellen van kwaliteitseisen voor werkzaamheden in diverse beroepen. Deelt zij de mening dat ten aanzien van de vraag wat kwaliteit is en welke beroepen voor welke werkzaamheden toereikend zijn allereerst moet worden uitgegaan van de beroepsstandaarden die in de sectoren zelf gelden?

Artikel 4.1.5 Verklaring omtrent gedrag

Artikel 4.1.5, lid 5 biedt mogelijkheid om via een amvb te komen tot een continue screening van de jeugdzorgsector via opname in een register. De leden van de VVD-fractie vragen waarom is gekozen voor een kan-bepaling en wanneer deze in werking treedt.

De leden van de PvdA-fractie hebben een aantal vragen over artikel 4.1.5, lid 5. Dit artikel biedt mogelijkheid om via een amvb te komen tot een continue screening van de jeugdzorgsector via opname in een register. Geldt dat voor alle onderdelen van de sector, dus bijvoorbeeld ook voor ondersteuning, begeleiding, persoonlijke verzorging? Waarom is gekozen voor een kan-bepaling en wat zou een aanleiding kunnen zijn om deze in werking te laten treden? Waarom wordt er op grond van artikel 4.1.7 bij calamiteiten wel melding gedaan aan de inspectie maar niet aan de opdrachtgever/gemeente?

De leden van de SP-fractie willen weten of bestuurders van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen een VOG-verklaring moeten hebben. Indien dit niet het geval is, willen de leden een toelichting ontvangen waarom dit niet geregeld is en of dit geregeld kan worden. Voorts willen zij weten of er ook een periodieke VOG screening ingevoerd wordt voor professionals en bestuurders in de jeugdzorg.

De leden van de SP-fractie vragen naar aanleiding van het vijfde lid wanneer er meer duidelijkheid komt over de meerwaarde van continue screening in de jeugdhulpsector.

Artikel 4.1.6 Verplichte meldcode

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de verplichting voor jeugdhulpaanbieders om een meldcode vast te stellen ook voor solistische werkende jeugdhulpverleners geldt en hoe deze verplichting in hun geval vorm dient te krijgen.

Artikel 4.1.7 Meldplicht calamiteiten en geweld

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in geval van calamiteiten geen melding dient te worden gedaan aan het college.

Artikel 4.2.1 Effectieve en laagdrempelige klachtenbehandeling

De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom ervoor gekozen wordt dat jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zelf mogen bepalen binnen welke termijn een klacht behandeld dient te worden. Dit vinden zij onwenselijk, omdat klachten hierdoor onnodig lang kunnen duren. Hoe wil de regering dat voorkomen? Voorts willen zij weten waarom niet alle leden van de klachtencommissie onafhankelijk dienen te zijn. Zij vragen een toelichting van de regering hierop.

Artikel 4.2.2

De leden van de SP-fractie hebben nog een vraag over de behandeling van misstanden en ernstige klachten. Wordt in het voorliggende wetsvoorstel ook uitgegaan van dezelfde richtlijn die de Inspectie voor de Gezondheidszorg hanteert? Namelijk zorginstellingen mogen zelfregulerend onderzoek doen na een ernstige gebeurtenis, alvorens de inspectie bereid is om in te grijpen. Geldt dit voor de jeugdzorg ook, of worden hier striktere normen gehanteerd?

Artikel 4.2.5

De leden van de CDA-fractie constateren dat in artikel 4.2.5 wordt geregeld dat iedere jeugdhulpaanbieder verplicht is een cliëntenraad in te stellen. Is het niet verstandig hierin een ondergrens aan te brengen?

Artikel 4.3.1

De leden van de SGP-fractie vragen waarom naast de verslaglegging die reeds op grond van andere bepalingen is verplicht een afzonderlijk verslag ten dienste van de maatschappelijke verantwoording wordt geregeld. Hoe wordt geregeld dat de verantwoording zo compact en integraal mogelijk kan worden vormgegeven?

Artikel 5.1

De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de huidige tekorten van pleeggezinnen voor jeugdigen. In hoeverre denkt de regering het aantal pleeggezinnen te vergroten met dit voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie lezen dat pleegouders met goed gevolg een door de pleegzorgaanbieder aangeboden voorbereidings- en selectietraject dienen te hebben afgerond. Wie gaat deze selectie en procedure uitvoeren? Welke taak is hier voor de gemeenten weggelegd? Wie bepaalt de criteria voor de beoordeling?

Artikel 5.2

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van artikel 5.2, lid 1 en 3 nadere informatie ontvangen hoe het pleegcontract de rechtspositie van pleegouders ten goede komt en of er eventuele veranderingen zijn in de voorwaarden van het pleegcontract met dit voorliggende wetsvoorstel.

Artikel 5.3

De leden van de SP-fractie vragen onder welke omstandigheden een aanvullende vergoeding voor noodzakelijke bijzondere kosten uitgekeerd kan worden aan de pleegouder. Zijn gemeenten verplicht om dit uit te keren of zijn gemeenten hier vrij in? Genoemde leden vragen om een uitgebreide toelichting op dit punt.

Artikel 6.1.1

Is in dit hoofdstuk van de wet goed aansluiting gezocht tussen het gedwongen kader van de Jeugdwet en de Wet Bopz, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Worden in ministeriële regelingen nog criteria vastgesteld te worden in verband met de rechtszekerheid van de jeugdige voor wie de machtiging gaat gelden (artikel 6.1.2, lid 6)? De gronden en criteria moeten immers duidelijk zijn en de beslissing tot opneming moet deugdelijk worden gemotiveerd en door deskundigen worden voorbereid/genomen.

Artikel 6.1.4

Artikel 6.1.4, lid 1 bepaalt dat de kinderrechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging kan verlenen. De leden van de VVD-fractie vragen op verzoek van wie de machtiging verleend kan worden.

De leden van de SGP-fractie vragen nadere toelichting op de toelaatbaarheid van de voorgestelde figuur van de voorwaardelijke machtiging. Zij merken op dat hierbij aan de wezenlijke criteria voor een machtiging niet wordt voldaan, aangezien vrijheidsbeneming juist kan worden voorkomen door het stellen en naleven van voorwaarden. Zij constateren dat de beslissing over vrijheidsbeperking van de jeugdige bij de jeugdhulpaanbieder komt te liggen en niet bij de rechter, zelfs geruime tijd nadat de machtiging is verleend en de omstandigheden aanzienlijk kunnen zijn gewijzigd. In hoeverre vindt de regering het wenselijk dat jeugdigen met vrijheidsbeperking kunnen worden geconfronteerd die mogelijk pas na drie weken aan een rechterlijke toets wordt onderworpen? Hoe geeft de regering zich rekenschap dat juist in situaties van de voorwaardelijke machtiging de interpretatie van het hulpverleningsplan en de gestelde voorwaarden voorwerp van hevige discussie kunnen zijn?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het risico bestaat dat de voorwaardelijke machtiging voor gemeenten en jeugdhulpverleners een aantrekkelijk alternatief wordt voor de machtiging, aangezien de regeling flexibeler doordat minder wettelijke restricties gelden. Hoe wordt voorkomen dat de voorwaardelijke machtiging niet alleen op inhoudelijke gronden wordt verzocht, maar ook op grond van praktische overwegingen in die situaties waarin het aanvragen van een machtiging de geëigende weg zou zijn?

Artikel 6.1.6

Artikel 6.1.6, lid 1 tot en met 3 bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder degene is die bereid is de jongere op te nemen in de gesloten accommodatie, die toeziet op de naleving van de voorwaarden en die tevens kan besluiten om de jeugdige op te nemen in de gesloten

Accommodatie. Maar wie binnen de jeugdhulpaanbieder kan een dergelijk besluit nemen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Waarom wordt dit niet gespecificeerd, gelet op de ingrijpendheid van het besluit (te weten vrijheidsbeneming) en op het bieden van voldoende rechtswaarborgen? Is de jeugdhulpaanbieder onafhankelijk genoeg om een dergelijk besluit te mogen nemen?

Artikel 6.1.12

De leden van de SGP-fractie vragen op basis waarvan de termijn van drie maanden voor het vervallen van een niet gebruikte machtiging is bepaald. Zij vragen of een kortere termijn niet voor de hand ligt en mogelijk is, gezien de ernstige en risicovolle situatie op basis waarvan de machtiging kennelijk verleend is (artikel 6.1.2, tweede lid).

Artikel 6.3.1.

Onder de vrijheid beperkende maatregelen worden ook geneeskundige behandelingen gerekend, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Dient deze dwangbehandeling op basis van de Jeugdwet niet geharmoniseerd te worden met de regeling uit de Wet Bopz, straks de Wet verplichte GGZ?

Artikel 6.3.7

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de opmerking dat bij opneming niet altijd een hulpverleningsplan is opgesteld gelezen moet worden in relatie tot de toelichting bij artikel 4.1.2 dat een hulpverleningsplan voorafgaand aan het verlenen van hulp wordt vastgesteld.

Artikel 7.3

Kan de regering uiteenzetten of en in hoeverre de WGBO van toepassing is en blijft op de jeugd-ggz in het algemeen en kinder- en jeugdpsychiatrie in het bijzonder, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Kan de regering duiden wat het betekent dat op diverse plaatsen bepalingen anders geformuleerd zijn, omdat de geneeskundige behandelovereenkomst een privaatrechtelijke overeenkomst van opdracht is en de verlening van hulp in het kader van de Jeugdwet plaatsvindt binnen een publiekrechtelijk kader? Kan de regering ook aangeven wat het in de praktijk betekent voor de rechtspositie van de cliënt dat om diezelfde reden de artikelen 446, 460 t/m 464, 467 en 468 van Boek 7 van het BW niet overgenomen zijn? Graag een heldere analyse van de consequenties van het herformuleren dan wel niet overnemen voor de cliënt en overige betrokkenen van deze artikelen en hoe hierin dan voorzien in voorliggend wetsvoorstel.

Artikel 7.3.2

Het recht op informatie is overgenomen uit de WGBO (artikel 448), zo stellen de leden van de CDA-fractie. Echter door het gebruik van het begrip «ouder» is de kring van mensen die geïnformeerd moeten worden ruimer geworden en niet meer beperkt tot de jeugdige en de ouders met gezag (tot 16 jaar). Dit kan betekenen dat ook een ouder zonder gezag of de stiefouder moet worden ingelicht over het voorgenomen onderzoek, voorgestelde jeugdhulp en ontwikkelingen. De ouder met gezag heeft andere rechten dan een ouder zonder gezag of een verzorgende niet-ouder. De definitie van ouder in artikel 1.1 moet worden aangepast.

Bovendien worden de ouders van jeugdigen van 16 jaar en ouder conform de huidige wetgeving niet meer uitgesloten. Is overigens nu niet het moment om de ouders met gezag van jeugdigen tot 18 jaar wel te informeren?

Artikel 7.3.4

De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van artikel 7.3.4 in relatie tot artikel 446 en 447 WGBO nog de volgende opmerkingen. In de toelichting op artikel 7.3.4 wordt genoemd dat wanneer jeugdhulp noodzakelijk is en er geen toestemming wordt gegeven, kan de jeugdhulp alleen met tussenkomst van de rechter worden verleend, waarbij alleen de gesloten jeugdhulp of de spoedmachtiging jeugdhulp wordt genoemd. Dit geldt uiteraard ook voor de gedwongen opname in het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie (KJP) of de voorwaardelijke machtiging in het kader van de Bopz. Genoemde leden missen dan ook een verbindingsartikel met de wet Bopz. In hoofdstuk 6 zou opgenomen moeten worden dat de kinderrechter behalve gesloten jeugdzorg ook een Bopz maatregel kan opleggen.

De mogelijkheid om (ambulante) jeugdhulp toe te passen met een beroep op goed hulpverlenerschap wordt hierbij niet genoemd. De zorg van een goed hulpverlener is toegevoegd aan artikel 4.1.1 (verantwoorde zorg) en komt ook terug in 7.3.14, lid 4 (vertegenwoordiging). Voor kinderen van gescheiden ouders wordt verwezen naar antwoorden op Kamervragen. Uit de antwoorden op de Kamervragen blijkt dat niet dat psychiatrisch onderzoek en psychiatrische behandeling als ingrijpend beleefd wordt. De jurisprudentie is hierbij niet betrokken.

Artikel 7.3.5

De aansprakelijkheid van voor uit de jeugdhulp voortvloeiende verbintenissen wordt alleen voor de minderjarigen van 16 jaar of ouder in de wet vastgelegd, niet voor de wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen jonger dan 16 jaar. Dient dit niet aangepast te worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

In het tweede lid van dit artikel is het niet duidelijk of met »de minderjarige» wordt bedoeld de minderjarige van 16 jaar of ouder (dus «deze» minderjarige met een verwijzing naar lid 1) of dat het om elke minderjarige gaat. Kijkend naar artikel 447 WGBO gaat het waarschijnlijk om de wilsbekwame minderjarige van 16 jaar of ouder maar dit wordt uit de tekst van artikel 7.3.5 niet duidelijk. Graag verheldering van de regering op dit punt.

Artikel 7.3.6

De Raad van State raadt aan het begrip verrichtingen van ingrijpende aard nader toe te lichten nu het gebruikt wordt voor een andere context (van geneeskunde naar jeugdhulp). Graag een reactie op dit specifieke punt, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 7.3.8

De leden van de VVD-fractie merken op dat uit artikel 7.3.8 volgt dat het dossier is gekoppeld aan de hulpverlener. Hoe verhoudt dit zich tot het wetsvoorstel «gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg» waarbij in de memorie van toelichting is opgenomen dat onder de Jeugdwet alle gegevens in één dossier moeten komen? Indien er geen sprake is van één dossier in de jeugdzorg, hoe verhoudt zich dat dan tot de verwijsindex risicojongeren?

Kan de regering toelichten of in het nieuwe systeem één dossier per kind aangelegd zal worden? Kleven er risico’s aan het feit dat zowel de hulpverleners, als ouders en jeugdigen dat kunnen inzien, vanuit het oogpunt van privacybescherming en beveiliging van informatie? Is een systematiek, zoals gehanteerd bij de verwijsindex te prefereren vanuit het oogpunt van privacybescherming en informatiebeveiliging?

Wat zou de regering vinden van een model waarin ouders en jeugdigen zelf het dossier kunnen beheren, zoals geopperd werd tijdens een rondetafelgesprek in de Kamer?

Hoe wordt de informatie die de jeugdhulpverlener in een dossier opneemt beveiligd en de privacy van cliënten gewaarborgd? Welke waarborgen kent de wet ten aanzien van gegevens- en dossierbeveiliging en hoe wordt ervoor gezorgd dat de professionals zich bewust zijn van de gevoeligheid van de informatie waar ze mee werken en daar ook naar handelen?

Art 7.3.9

Aangezien er andere termen zijn gebruikt (dossier in plaats van bescheiden) is alleen de vernietiging van het hele dossier (zie de definitie in artikel 1.1: «het geheel van») en niet van onderdelen daarvan geregeld. Is dit de bedoeling, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Het dossier kan worden vernietigd op verzoek van betrokkene. Dat betekent dat ook anderen dan de patiënt (anders dan via de vertegenwoordigingsregeling) om vernietiging kunnen vragen. Bijvoorbeeld de stiefvader als die ook jeugdhulp heeft gekregen. Dan moet je al gebruik maken van de uitzonderingsregeling, en het aanmerkelijk belang van de jeugdige aantonen. De leden van de CDA-fractie nemen aan dat dit niet de bedoeling is en zien dan ook graag clausulering.

Artikel 7.3.10

Aangezien er andere termen zijn gebruikt (dossier in plaats van bescheiden) heeft inzage en afschrift betrekking op het hele dossier en niet van onderdelen, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Ook hier wordt gebruik gemaakt van de term betrokkene zonder verwijzing naar de onderdelen van het dossier die op die betrokkene betrekking hebben. Het gaat steeds over het hele dossier en je moet gebruik maken van de uitzonderingsregeling om delen van het dossier buiten de inzage te houden. Een goede duidelijke regeling is noodzakelijk omdat dit gaat om de privacy van cliënten en dit kan leiden tot ernstige schade in de vertrouwensrelatie en daarmee ernstige schade voor de cliënt zelf als deze geen vertrouwen meer heeft in de hulpverlening, bovendien komen behandelaren in de knoop met hun beroepsgeheim.

In de WGBO heeft de patiënt zelf alleen inzage (en via andere artikelen ook de ouders met gezag van minderjarigen tot 16 jaar), tenzij daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander wordt geschaad. Nu kan ook de stiefvader inzage en afschrift vragen en kan dat worden geweigerd als dat de persoonlijke levenssfeer van de jeugdige zelf of de ouders wordt geschaad.

Volgens de leden van de CDA-fractie is er (met deze Jeugdwet in de hand) aanleiding de bepaling in de WGBO te heroverwegen op basis waarvan ouders van kinderen tussen 16 en 18 jaar uitgesloten zijn van de informatieplicht. Graag een reactie van de regering op dit punt.

Artikel 7.3.11

Naar aanleiding van artikel 7.3.11 hebben de leden van de CDA-fractie nog de volgende vragen. In de WGBO mag zonder toestemming informatie worden uitgewisseld met degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst (457 lid 2 WGBO). Omdat de behandelingsovereenkomst is gesloten met de jeugd-ggz instelling betekend dit dat dit alleen mag worden gedeeld door medewerkers van de instelling. In artikel 7.3.11 mag informatie zonder toestemming worden gedeeld met degene die rechtstreeks betrokken is bij de verlening van jeugdhulp.

Dit betekent dat de kring van rechtstreeks betrokkenen binnen de context van de Jeugdwet veel ruimer is geworden en dat deze ook kan uitstrekken naar ketenpartners. Het beroepsgeheim komt met de overheveling in het geding. De vraag is of dit de bedoeling is? Ook bij de schriftelijke inbreng naar aanleiding van het wetsvoorstel tot invoeren van het bsn in de jeugdzorg hebben deze leden hiervoor aandacht gevraagd. Graag een uitgebreide reactie op het belang van privacy, de veiligheid van jeugdigen en hun ouders om onbekommerd informatie te verschaffen en het beroepsgeheim.

Artikel 7.3.13

Naar aanleiding van artikel 7.3.13 hebben de leden van de CDA-fractie nog de volgende vragen. De jeugdhulp wordt uitgevoerd buiten de waarneming van anderen (de privacy van de spreekkamer), tenzij de betrokkene daarmee instemt. Onder anderen worden niet begrepen degene van wie beroepshalve de medewerking bij de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is. In de WGBO (artikel 459) staat: «degene van wie beroepshalve de medewerking bij de uitvoering van de verrichting noodzakelijk is», bovendien gaat het om een verrichting in het kader van de behandelingsovereenkomst.

Door verandering van de tekst is de kring van hulpverleners die zonder instemming mag meekijken in de spreekkamer veel groter geworden. Niet alleen buiten de huidige behandelingsovereenkomst (medewerkers van de jeugd-ggz instelling die de behandelingsovereenkomst sluit met de cliënt) maar ook «verlening van jeugdhulp» i.t.t. het uitvoeren van de verrichting. De leden van de CDA-fractie vragen zich of hier clausulering ook niet op zijn plaats is. Het goed hulpverlenerschap van 7.3.13, lid 3 kan wel weer repareren maar is een uitzonderingsmogelijkheid met een motiveringsplicht, terwijl de hoofdregel juist goed moet zijn. Graag een reactie over wat verstaan wordt onder «beroepshalve»? Duidelijk moet worden waar de verantwoordelijkheid ligt voor diegene die beroepshalve betrokken is (de behandelaar!) en iemand die beroepshalve betrokken is moet een inhoudelijke professional zijn die bij de verlening van de jeugdhulp betrokken is (en bijvoorbeeld geen ambtenaar op het gemeentehuis).

Artikel 7.3.14

Naar aanleiding van artikel 7.3.14 en het vertegenwoordigingsartikel (artikel 465 WGBO) hebben de leden van de CDA-fractie nog de volgende vragen. Het woordje «dan wel» is vervangen door «onderscheidenlijk». Dit maakt het niet leesbaarder. Door het gebruik van het woordje «betrokkene» in plaats van «patiënt» zoals in de WGBO, krijgen kunnen nu ook ineens de wettelijk vertegenwoordigers van ouders, stiefouders en verzorgers wilsonbekwaam zijn. Dat was in de WGBO niet zo, daar kon alleen de patiënt zelf wilsonbekwaam zijn. Met andere woorden: ook ouders kunnen wilsonbekwaam worden verklaard voor de jeugdhulp die zij zelf krijgen en de verplichtingen moeten dan worden nagekomen t.o.v. een wettelijk vertegenwoordiger, een persoonlijk gemachtigde of een vertegenwoordiger uit het rijtje van de wet. Denk aan bijvoorbeeld een psychotische vader met gezag en die geen toestemming wil geven voor bijvoorbeeld informatieverstrekking over zijn rol als vader. Daarvoor kun je nu dus iemand rechtstreeks wilsonbekwaam verklaren en de beslissing overlaten aan de vertegenwoordiger, meestal de moeder.

Onder de Jeugdwet zijn m.i. geen verrichtingen van ingrijpende aard voor andere betrokkenen dan de jeugdige voor te stellen die onder dwang mogen worden uitgevoerd bij ernstig nadeel. Betrokkene moet dus jeugdige zijn. De Raad van State raadt aan het begrip verrichtingen van ingrijpende aard nader toe te lichten nu het gebruikt wordt voor een andere context (van geneeskunde naar jeugdhulp).

Artikel 7.3.15 Noodsituaties en niet ingrijpende verrichtingen.

Naar aanleiding van artikel 7.3.15 hebben de leden van de CDA-fractie nog de volgende vragen. De Raad van State raadt aan het begrip verrichtingen van ingrijpende aard nader toe te lichten nu het gebruikt wordt voor een andere context (van geneeskunde naar jeugdhulp). Daarmee komt ook licht op het begrip verrichtingen van niet ingrijpende aard. Jeugd-ggz is altijd als van ingrijpende aard beschouwd, zie bijvoorbeeld de jurisprudentie waar alleen in bijzondere omstandigheden kan worden afgezien van de dubbele toestemming van ouders met gezag. Wat is de bedoeling hier van de regering? Dient de wetstekst niet overeenkomstig gewijzigd te worden?

Paragraaf 7.4 Gegevensverwerking ten behoeve van de beleidsinformatie en de toegang

Er zijn verschillende beleidsinformatiesystemen waar gemeenten straks mee moeten gaan werken. De leden van de VVD-fractie vragen wat dit betekent voor de regeldruk voor gemeenten. Welke maatregelen worden er in dit kader getroffen om regeldruk voor gemeenten zo laag mogelijk te houden?

Artikel 8.1.1

De leden van de SGP-fractie vragen of het voorgestelde budget het karakter heeft van een recht dat op verzoek van ouders of jeugdigen, behoudens de geformuleerde beperkingen en nader uit te werken criteria, door de gemeente moet worden toegekend. Volgens deze leden staat op gespannen voet met het karakter van dit budget dat de gemeenten om redenen van doelmatigheid van toekenning kunnen afzien. Zij vragen waarom de regering voor die onbepaalde afwijkingsmogelijkheid gekozen heeft en waarom niet veelmeer een zorginhoudelijk criterium gekozen is, onder voorwaarde dat de alternatieve voorziening niet duurder is.

De leden van de SGP-fractie onderschrijven het voornemen om het budget niet aan de jeugdige of zijn ouders uit te keren. Zij vragen in hoeverre het door de gemeente verstrekt budget toereikend dient te zijn voor de financiering van het gewenste alternatief, dan wel dat het wetsvoorstel in gevallen waarin burgers een duurdere voorziening willen dan nodig is een combinatie mogelijk maakt van een basisbudget van de gemeente en een aanvullende eigen betaling van de burger aan de instelling.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering het voorgestelde budget niet mogelijk wil maken ten aanzien van gecertificeerde instellingen. Deze leden vragen waarom aan ouders en jeugdigen niet zoveel mogelijk keuzevrijheid kan worden geboden wanneer de kosten niet hoger zijn dan de kosten die de gemeente bij de door haar gecontracteerde aanbieders voor een soortgelijke voorziening maakt.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het niet mogelijk is het budget ook beschikbaar te stellen aan een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregelen heeft opgelegd gekregen, wanneer de gezinsvoogd geen inhoudelijke bedenkingen heeft tegen de jeugdhulpverlener die door de jeugdige of zijn ouders wordt aangedragen. Deelt de regering de mening dat de gezinsvoogd met name zeggenschap dient te hebben over de aard van de hulp en niet zozeer de keuze van de aanbieder die deze hulp kan verstrekken, gezien de scheiding die door de regering tussen jeugdhulp en jeugdbescherming wordt aangebracht?

Artikel 8.1.5

De leden van de SGP-fractie vragen of de voorgestelde regeling met de Sociale Verzekeringsbank (SVB) niet erg omslachtig is en waarom gemeenten die budgetten zelf doelmatiger kunnen verstrekken daartoe geen gelegenheid kunnen krijgen.

Artikel 8.1.6

In artikel 8.1.6 opent de wetgever de mogelijkheid om bij ministeriële regeling regels te stellen over de wijze van bekostiging van jeugdhulpaanbieders door gemeenten ten behoeve van de uniformiteit, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Hoe verhoudt deze mogelijkheid zich tot de verantwoordelijkheid van gemeenten om hun opdrachtgeversrol waar te maken? Hoe verhoudt de eis van uniformiteit zich tot de onvermijdelijke verschillen die optreden als gevolg van een decentralisatie?

De leden van de SP-fractie willen van de regering weten waarom onvoldoende duidelijk is op welke wijze gemeenten hun opdrachtgeverschap gaan invullen en waarom het nog niet duidelijk is met welke bekostigingssystemen de instellingen te maken krijgen. Wanneer wordt hier meer duidelijkheid over gegeven?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe reëel de verwachting is dat bekostigingsmodellen zover uiteenlopen dat het geheel voor instellingen onwerkbaar wordt. Zij vragen of bijvoorbeeld de praktijk van de Wmo aanleiding geeft tot zorg op dit punt. Verdient het in geval van problemen niet de voorkeur om tot bestuurlijke oplossingen en maatwerk te komen, in plaats van wettelijke regels?

Paragraaf 8.2 Ouderbijdrage

Klopt de constatering van de VVD-fractie dat de beschrijving van de artikelen uit paragraaf 8.2 Ouderbijdrage in de memorie van toelichting niet strookt met de nummering van de artikelen in de wettekst? Dat artikel 8.2.4 memorie van toelichting moet zijn: artikel 8.2.5. Artikel 8.2.5 memorie van toelichting moet zijn: artikel 8.2.6. Artikel 8.2.6 memorie van toelichting moet zijn: artikel 8.2.7., en dat een beschrijving van artikel 8.2.4 uit de wettekst daarmee ontbreekt in de memorie van toelichting?

Artikel 8.2.1

De leden van de SGP-fractie vragen waarom niet naar analogie van wijzigingen in de pleegzorg vergoedingen voor verblijf middels de kinderbijslag worden verrekend, in plaats van het organiseren van een nieuw systeem van inning van bijdragen.

Artikel 8.2.6

Artikel 8.2.6 (artikel 8.2.7 in voorstel van wet) biedt de mogelijkheid om ten behoeve van de berekening van de ouderbijdrage gebruik te maken van gegevens van de belastingdienst. Graag wil de leden van de VVD-fractie weten welke gegevens het betreft? Waarom zijn gegevens van de belastingdienst nodig voor deze berekening? (

Artikel 9.2 Toezicht

De leden van de SP-fractie willen naar aanleiding van artikel 9.2, lid 4 weten waarom de inspectie niet bij iedere overtreding handhavend op hoeft te treden. Op welke basis gaat de inspectie dan controleren? Welke afweging wordt gemaakt? Na hoeveel overtredingen of bij welke zwaarte van overtredingen vindt de inspectie het wel aan de orde om handhavend op te treden? Kan de regering dat toelichtingen?

Artikel 10.1

De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de zorg voor kinderen met een beperking. Op welke wijze wordt de continuïteit van de functie «behandeling» in de overgangsperiode gewaarborgd?

Artikel 10.4, 10.5 en 10.6

wordt in de praktijk voorkomen dat jeugdigen die op moment voordat de Jeugdwet in werking treedt nog op enige manier jeugdzorg krijgt niet tussen wal en schip valt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is in de Jeugdwet geregeld dat wanneer de gemeente in kwestie verzuimt een alternatief aanbod te doen? Zo nee, dient dat niet een vangnetbepaling opgenomen te worden zodat de (dan) jeugdhulp in dezelfde vorm, frequentie en tijdspanne doorgezet kan worden en de prijs daarvan niet bij de jeugdige komt te liggen?

Artikel 11.2

De leden van de SGP-fractie vragen naar aanleiding van onderdeel C in hoeverre de Wmo het geëigende wettelijk kader biedt voor de regeling van een AMHK, dat zich niet in de sfeer van ondersteuning maar van strafrecht en jeugdbescherming bevindt.

Artikel 12a

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier bevorderd gaat worden dat de forensisch-medische expertise voor kinderen in de toekomst een integrale plaats krijgt in de «toolkit» van het AMHK.

Artikel 12e

De leden van de D66-fractie ondersteunen het uitgangspunt dat het van belang is dat degenen die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling melden, vooralsnog aanspraak moeten kunnen maken op anonimiteit jegens de betrokkenen. Ontbreekt deze mogelijkheid, dan bestaat de kans dat het AMHK vanwege mogelijke repercussies niet zal worden benaderd, met alle risico’s op voortduring en escalatie van het huiselijk geweld of de kindermishandeling van dien. De wet regelt echter nu nog niet het behoud van anonimiteit na het beëindigen van de betreffende casus. Dit is een ontbrekende link omdat na beëindigen van een casus wraakgevoelens richting een melder nog steeds een rol kunnen spelen. Daarnaast werpt het niet volledig garanderen van de anonimiteit van een melder een drempel op om te melden bij het AMHK. Kan de regering in de amvb voor het AMHK een regel opnemen waarin het bekend maker van de identiteit van de persoon die het huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, heeft gemeld of van de persoon van wier informatie in kader van het onderzoek is verkregen, achterwege blijft?

Artikel 12o

De leden van de D66-fractie lezen dat zowel de IGZ als de IJZ toezicht zal houden op het AMHK. Daarnaast is het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk als toezichthouder en financier van het AMHK. Betekent dit dat het AMHK zowel een horizontale als verticale verantwoording heeft, en dat het AMHK zich moet verantwoorden naar drie instanties (gemeente, IGZ, IJZ)? Welke waarborgen zijn er in de wet opgenomen dat voorkomen wordt dat de AMHK-professionals onnodig veel administratieve lasten worden opgelegd als gevolg van de drie instanties die toezicht gaan houden?

Artikel 12.2

De leden van de SP-fractie vragen de regering of de evaluatie over de doeltreffendheid en doelmatigheid niet te laat is. Is het mogelijk en beter dat twee jaar na ingang van de Wet de evaluatie een evaluatie de Kamer bereikt? Zo nee, waarom niet?

Artikel 12.4

De leden van de SGP-fractie menen in het voorgestelde artikel een sfeer te kunnen proeven die geen blijkt geeft van een overlopende maat aan vertrouwen in het optreden van de gemeenten. Mag normaliter in geval van op handen zijnde wetswijziging niet van alle betrokkenen verwacht worden dat zij zich gedegen voorbereiden, welke verplichting in zwaarte toeneemt naarmate de aard en omvang van de wijzigingen omvangrijker zijn? Zij vragen wat de bepalingen van het eerste lid in dat licht toevoegen.

De voorzitter van de commissie, Neppérus

Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Naar boven