33 655 (R2007) Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de status van personeel van de Verenigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk; Washington, 19 oktober 2012

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 5 juni 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijkop 5 juli 2013.

Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 mei 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 19 oktober 2012 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de status van personeel van de Verenigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk (Trb. 2012, 226).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 5 juni 2013 over te leggen aan de Staten van Aruba en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

De op 19 oktober 2012 te Washington tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika betreffende de status van personeel van de Verenigde Staten in het Caribische deel van het Koninkrijk (Trb. 2012, 226) (hierna: «het Verdrag») vloeit voort uit de op 3 mei 2005 te Den Haag tot stand gekomen Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake de status van militair- en burgerpersoneel van de Amerikaanse Strijdkrachten tijdens militaire training en oefeningen op de Nederlandse Antillen en Aruba (Trb. 2005, 176) (hierna: «het eenjarige Statusverdrag»). Dat verdrag regelt de rechtspositie van personeel van de Amerikaanse strijdkrachten alsmede het civiele personeel van het Amerikaanse ministerie van Defensie (hierna: «het personeel van de Verenigde Staten») in de (toenmalige) Nederlandse Antillen en Aruba door het van toepassing verklaren van het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1951, 114) (hierna: «NAVO Statusverdrag»). Terwijl het eenjarige Statusverdrag het gehele Caribische deel van het Koninkrijk bestrijkt, beperkt dit Verdrag zich, vooralsnog, tot Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. De goedkeuring wordt thans dan ook voor die delen van het Koninkrijk gevraagd.

2. Het eenjarige Statusverdrag

Het eenjarige Statusverdrag was nodig in verband met een militaire oefening waar de Verenigde Staten aan deelnamen.1 Gelet op de haast die destijds geboden was, is ervoor gekozen het NAVO Statusverdrag van toepassing te verklaren op de activiteiten van het personeel van de Verenigde Staten in de Nederlandse Antillen en Aruba, in plaats van het voeren van onderhandelingen over een specifiek nieuw verdrag. Het eenjarige Statusverdrag bood tevens de mogelijkheid aan het personeel van de Verenigde Staten in het Caribisch deel van het Koninkrijk om de havens van Aruba en de Nederlandse Antillen te bezoeken. Vanwege het feit dat beide partijen tevreden waren over het verloop van de oefening en er sindsdien regelmatig oefeningen zijn gehouden en gelet op de goede samenwerking in de regio is door de Verenigde Staten de wens uitgesproken een langdurige relatie met het Koninkrijk aan te gaan. In 2007 zijn derhalve de onderhandelingen begonnen over een meerjarig Statusverdrag ten behoeve van de Nederlandse Antillen en Aruba. Gedurende de periode van deze onderhandelingen is het eenjarige Statusverdrag ieder jaar opnieuw verlengd.2

3. Het meerjarige Statusverdrag

Het onderhavige Verdrag regelt aldus de status van het personeel van de Verenigde Staten dat tijdelijk aanwezig is op het grondgebied van het Caribische deel van het Koninkrijk in het kader van scheepsbezoeken, training, opleiding en overige door partijen overeen te komen activiteiten. Het tot stand komen van dit Verdrag betekent niet dat de Verenigde Staten zondermeer en zonder enig overleg het grondgebied van het bestreken Caribische deel van het Koninkrijk kunnen betreden. Voor ieder bezoek zal toestemming moeten worden verleend door de betreffende (lokale) autoriteiten. De betreffende autoriteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk blijven dus zeggenschap houden over wanneer het personeel van de Verenigde Staten hun grondgebied zal kunnen betreden. Het onderhavige meerjarige Statusverdrag biedt het kader waarbinnen bezoeken kunnen plaatsvinden.

Het Verdrag zal van toepassing zijn op Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. De regering van Curaçao heeft aangegeven geen medegelding van het verdrag te wensen. In het verdrag is echter wel de mogelijkheid opgenomen om de toepassing in een later stadium tot Curaçao uit te breiden.

Het Europese deel van Nederland is uitgesloten van de territoriale toepassing van dit Verdrag. Voor Amerikaanse militairen gestationeerd in dit deel van Nederland zijn regelingen overeengekomen in de op 13 augustus 1954 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Notawisseling tussen de Nederlandse en Amerikaanse Regering inzake de legering van Amerikaanse troepen in Nederland, met bijlagen (Trb. 1954, 120) (hierna: «de Soesterbergovereenkomst»).

Benadrukt moet worden dat het Verdrag niet van invloed is op, en op generlei wijze in relatie staat tot, de activiteiten vastgelegd in het op 2 maart 2000 te Oranjestad tot stand gekomen Verdrag inzake samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toegang tot en het gebruik van faciliteiten in de Nederlandse Antillen en Aruba voor drugsbestrijding vanuit de lucht, zoals gewijzigd (Trb. 2000, 34; Trb. 2011, 71).

Tot slot moet worden opgemerkt dat alhoewel de Verenigde Staten de vragende partij zijn, het belang van het Koninkrijk bij de totstandkoming van dit Verdrag is gelegen in samenwerking met de Verenigde Staten in de regio.

4. De onderhandelingen

De inzet van het Koninkrijk tijdens de onderhandelingen was zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij het NAVO Statusverdrag, aangezien dit een voorzetting zou zijn van de praktijk van de afgelopen jaren waarin het NAVO Statusverdrag werd toegepast, waarbij rekening werd gehouden met de specifieke situatie in Aruba, de toenmalige Nederlandse Antillen en, na de staatkundige hervorming, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland en de specifieke wensen van de eilanden. Benadrukt moet worden dat het onderhavige verdrag is toegesneden op de specifieke relatie tussen het Caribische deel van het Koninkrijk, een relatief kleine gemeenschap, en de Verenigde Staten van Amerika. Het is derhalve toegesneden op deze asymmetrische verhouding, en is geen één op één overname van het NAVO Statusverdrag.

Er is steeds onderhandeld door een Koninkrijksdelegatie waaraan Aruba, aanvankelijk de Nederlandse Antillen, en later Sint Maarten hebben deelgenomen. Het was de keus van de regering van Curaçao niet deel te nemen aan de onderhandelingen omdat geen medegelding gewenst werd. De regering van Curaçao is echter steeds op de hoogte gehouden van het verloop van de onderhandelingen. De regering van Curaçao heeft zich van commentaar op de onderhandelingsstukken onthouden.

Alhoewel door partijen de wens is uitgesproken om zo snel mogelijk tot een meerjarig verdrag te komen, zijn de onderhandelingen over de inhoud van dit Verdrag moeizaam verlopen. De discussie richtte zich met name op de rechtsmacht over het personeel van de Verenigde Staten, hoe om te gaan met verzoeken tot schadevergoeding door derden en de toepassing van het Verdrag op contractanten van de Verenigde Staten. Eind mei 2012 werd tussen partijen uiteindelijk overeenstemming bereikt over de definitieve tekst. Hieronder worden deze drie discussiepunten uiteengezet.

a) Rechtsmacht over het personeel van de Verenigde Staten

De onderhandelingen over dit onderwerp zijn moeizaam verlopen. De Koninkrijksdelegatie heeft zich tijdens de onderhandelingen steeds op het standpunt gesteld dat de regels die voor de verdeling van rechtsmacht in het Europese deel van het Koninkrijk van toepassing zijn op door personeel van de Verenigde Staten (zoals gedefinieerd in artikel I, eerste lid)l gepleegde strafbare feiten, in beginsel ook zouden moeten gelden voor vergelijkbare activiteiten in het Caribische deel van het Koninkrijk. Dat was immers reeds het geval door het van toepassing verklaren van het NAVO Statusverdrag. De Koninkrijksdelegatie stelde derhalve een regeling voor conform het NAVO Statusverdrag, mede op grond van de ervaring die in de jaren daarvoor was opgedaan in de regio. Evenals het NAVO Statusverdrag kent de overeengekomen regeling geen strafrechtelijke immuniteit toe aan het personeel van de Verenigde Staten. De overeengekomen regeling voorziet in een systeem waaruit voortvloeit in welke gevallen de bevoegde autoriteiten van de betreffende landen binnen het Koninkrijk bevoegd zijn om tot strafvervolging over te gaan, en in welke gevallen strafvervolging wordt overgelaten aan de Amerikaanse autoriteiten. De bevoegde strafrechtelijke autoriteiten binnen het Koninkrijk zullen vervolging van personeel van de Verenigde Staten in beginsel aan de Verenigde Staten overlaten, tenzij zij van mening zijn dat het gelet op de aard van het begane strafbaar feit van bijzonder belang is dat strafvervolging door het Koninkrijk dient plaats te vinden. Een vergelijkbaar systeem geldt ook voor Amerikaanse militairen gestationeerd in Nederland, en vloeit voort uit de Soesterbergovereenkomst. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting(onder artikel XIII) zal de overeengekomen regeling nader worden besproken.

b) Respecteren plaatselijke rechtsorde

Weliswaar ontbreekt in het Verdrag een expliciete bepaling waarin tot uitdrukking is gebracht dat het personeel van de Verenigde Staten gehouden is de wetten en regels van de eilanden te respecteren, dat laat onverlet dat die wetten en regels van toepassing zijn zodra dat personeel zich op één van de eilanden begeeft. Mocht blijken dat wetten of regels niet worden nageleefd, zal het Koninkrijk de Verenigde Staten daarop aangespreken. Een verdere waarborg is gelegen in het feit dat de lokale autoriteiten voor ieder bezoek opnieuw toestemming dienen te verlenen. Ook daarom is het in het belang van de Verenigde Staten dat toepasselijke wetten en regels worden nageleefd.

c) Toepassing op door de Verenigde Staten gecontracteerden

Een aantal bepalingen uit het Verdrag (namelijk artikelen II, V, VII, VIII en XI) zal tevens van toepassing zijn op natuurlijke personen en rechtspersonen die werkzaam zijn op basis van een contract met het Amerikaanse ministerie van Defensie en die in het kader van bovenvermelde activiteiten tijdelijk aanwezig zijn op het grondgebied van het Caribische deel van het Koninkrijk. Deze gecontracteerden worden gedefinieerd in artikel I, tweede lid, van het Verdrag. In dit verband valt te denken aan personen of ondernemingen die vanwege een bepaalde expertise aanwezig zijn op een schip, of deelnemen aan een oefening. Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die taken uitvoeren die in het verleden door het personeel van de Verenigde Staten werden uitgevoerd, maar waarbij de taken zijn geprivatiseerd. Te denken valt aan experts op het gebied van wapentechnologie, of leveranciers van apparatuur. Over het salaris dat deze contractanten ontvangen voor de werkzaamheden die zij in het Caribische deel van het Koninkrijk uitvoeren, zullen zij in het Koninkrijk geen belasting hoeven te betalen. Hetzelfde geldt immers voor het personeel van de Verenigde Staten.

d) Schadevergoedingsregeling

Conform het NAVO Statusverdrag zullen partijen over en weer afstand doen van aanspraken jegens elkaar ter zake van schade aan hun eigendommen en ter zake van letsel van hun personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening van de dienst. Het betreft schade toegebracht aan de eigendommen van het Koninkrijk die zich in het Caribische deel van het Koninkrijk bevinden; voornamelijk eigendommen van, of in gebruik, bij de strijdkrachten. Ten aanzien van schade toegebracht aan andere overheidseigendommen, zullen partijen met elkaar in overleg treden. Voor het Koninkrijk is dit laatste van belang aangezien schade toegebracht aan de eigendommen van de autoriteiten in het Caribische deel van het Koninkrijk niet onder deze afstand van schadeaanspraken valt. De lokale autoriteiten zullen worden gezien als derden waardoor schade toegebracht aan eigendommen van de lokale autoriteiten zullen moeten worden afgehandeld conform de schaderegeling die van toepassing is op derden.

Kern van de regeling voor de schade die door de Verenigde Staten aan derden wordt veroorzaakt is dat de Verenigde Staten deze schade zelf dienen op te lossen en te vergoeden. Mocht de claimant niet tevreden zijn met de geboden afhandeling, kan het ministerie van Defensie van het Koninkrijk worden verzocht te bemiddelen. Opgemerkt wordt dat de Verenigde Staten zelf ook belang heeft bij een goede afhandeling van door hen veroorzaakte schade aan de eigendommen van derden aangezien dit de acceptatie van de hun aanwezigheid zal vergroten. Overigens geldt dat indien de schade buiten de uitoefening van de dienst wordt veroorzaakt, de schadeveroorzaker civielrechtelijk voor die schade kan worden aangesproken. Er is immers geen immuniteit van civielrechtelijke jurisdictie buiten de uitoefening van de dienst. Deze bepalingen zijn verder toegelicht onder artikel XIV van het artikelsgewijze deel.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel II Toepassingsgebied

Volgens het eerste lid van dit artikel zal dit Verdrag gelden voor Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. Tevens bevat het artikel de mogelijkheid dat het Verdrag wordt uitgebreid naar Curaçao door middel van een wisseling van schriftelijke kennisgevingen (derde lid). Deze wisseling zal een verdrag behelzen in de zin van de Grondwet, welke alvorens het Curaçao zal binden, uiteraard zal worden aangeboden ter parlementaire goedkeuring.

Het tweede lid stelt dat dit Verdrag van toepassing zal zijn op het personeel van de Verenigde Staten en, zoals in het Algemene deel van deze toelichting reeds uiteen is gezet, op contractanten van de Verenigde Staten, die tijdelijk aanwezig zijn op het grondgebied van het Caribische deel van het Koninkrijk, in het kader van scheepsbezoeken, trainingsdoeleinden, oefeningen en andere gezamenlijk overeengekomen activiteiten. Uiteraard zijn het de lokaal bevoegde autoriteiten die dienen in te stemmen met een bepaalde activiteit alvorens die op het grondgebied van het betreffende land binnen het Koninkrijk kan plaatsvinden.

Artikel III Binnenkomst, vertrek en reisdocumentatie

Dit artikel beoogt een eenvoudiger grensoverschrijding voor het personeel van de Verenigde Staten mogelijk te maken. Het personeel van de Verenigde Staten heeft toegang tot de betreffende landen binnen het Koninkrijk en kunnen deze verlaten op vertoon van een geldig identiteitsbewijs en een collectieve – of individuele reiswijzer, uitgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten. In de reiswijzer wordt aangegeven dat de persoon of groep behoort tot de Amerikaanse strijdkrachten of het Amerikaanse ministerie van Defensie alsmede welke reis aan hen is opgedragen.

Artikel IV Verplaatsing en vervoer

Op grond van het gestelde in het eerste lid van dit artikel heeft het personeel van de Verenigde Staten vrije toegang tot alle faciliteiten die in het kader van de uitvoering van de officiële activiteiten benodigd zijn.

Verder is het, op grond van het gestelde in het tweede lid, de autoriteiten van het Koninkrijk niet toegestaan zonder toestemming van de Amerikaanse autoriteiten aan boord te gaan van Amerikaanse marineschepen en staatsvliegtuigen. In het kader van een Statusverdrag is dit een standaardbepaling en internationaal is het gebruikelijk dat marineschepen en staatsvliegtuigen vrij zijn van inspectie door de ontvangende autoriteiten. In dit verband wordt tevens gewezen op artikel VIII ten aanzien van invoer en uitvoer.

Artikel V Vergunningen

Dit artikel regelt in het eerste lid dat het Koninkrijk alle certificaten zal aanvaarden die door de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten zijn verstrekt aan het personeel van de Verenigde Staten en aan de contractanten van de Verenigde Staten, teneinde hun functie te kunnen uitoefenen. Zo zal bijvoorbeeld een vergunning verstrekt door de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten aan een arts ter uitoefening van zijn functie, worden aanvaard door het Koninkrijk.

In het tweede lid is voor de rijbewijzen een overeenkomstige bepaling opgenomen.

Artikel VI Uniformen en wapens

Op grond van dit artikel is het Amerikaanse militaire personeel gerechtigd om wapens te dragen in het kader van de uitoefening van de officiële taken, indien de op hen toepasselijke orders zulks toestaan. Het gebied waarbinnen de wapens mogen worden gedragen is beperkt tot de militaire faciliteiten in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Ook mag het personeel van de Verenigde Staten gewapend zijn in het afgezette deel direct naast het marineschip en staatsvliegtuig in het kader van de beveiliging daarvan. Het is derhalve niet toegestaan wapens te dragen buiten deze gebieden tenzij de bevoegde autoriteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk daarmee uitdrukkelijk hebben ingestemd.

Artikel VII Belastingheffing

Doel van dit artikel is dat het personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Verenigde Staten geen fiscale na- of voordelen ondervinden gedurende hun kort verblijf op het grondgebied van het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit principe vloeit eveneens voort uit het NAVO Statusverdrag.

Op grond van het gestelde in het eerste lid genieten het Amerikaanse ministerie van Defensie, personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Verenigde Staten belastingvrijstellingen binnen het Koninkrijk in verband met activiteiten ter uitoefening van de officiële taken. In dit kader kan onder meer worden gedacht aan de lokale verwerving van goederen en diensten welke benodigd zijn voor de uitoefening van deze taken, aan het inkomen van het personeel van de Verenigde Statenuit hoofde van hun dienst of inkomsten van dit personeel afkomstig uit bronnen buiten de betreffende landen binnen het Koninkrijk en aan de inkomsten van contractanten van de Verenigde Staten voor zover deze individuele inkomstenbelasting verschuldigd zijn in hun eigen land.

Op grond van het gestelde in het tweede lid zijn het personeel van de Verenigde Staten en contractanten van de Verenigde Staten echter niet vrijgesteld van belasting op lokaal verworven goederen en diensten voor eigen (privé) gebruik.

Artikel VIII Invoer en uitvoer

Op grond van het gestelde in het eerste lid wordt vrijstelling verleend van in- en uitvoerheffingen, rechten, belastingen en andere heffingen die gewoonlijk in de betreffende landen van het Koninkrijk worden geheven op goederen en diensten die door het Amerikaanse ministerie van Defensie, het personeel van de Verenigde Staten of contractanten van de Verenigde Staten in het kader van de uitvoering van de officiële taken worden ingevoerd en wederom worden uitgevoerd.

Tevens zijn goederen en diensten benodigd in het kader van de uitvoering van de officiële taken vrijgesteld van inspectie. De persoonlijke eigendommen van het personeel van de Verenigde Statenzijn van deze vrijstelling derhalve uitgezonderd. De goederen en diensten die bij in- en uitvoer zijn vrijgesteld van inspectie zijn wel onderworpen aan douaneformaliteiten. In dit kader zullen de autoriteiten van de Verenigde Staten douaneformulieren moeten overleggen in de vorm en op de wijze zoals aangegeven door de autoriteiten van de betreffende landen binnen het Koninkrijk, zodat bekend is welke zaken het desbetreffende land van het Koninkrijk binnenkomen en uitgaan.

Op grond van het gestelde in het tweede lid kunnen de ingevoerde goederen niet zonder toestemming van het betreffende land aldaar aan derden worden verkocht of geschonken.

Artikel IX Veiligheid

De partijen werken samen bij het nemen van de benodigde maatregelen om de veiligheid van het personeel van de Verenigde Staten alsmede de veiligheid van de Amerikaanse overheidseigendommen en overheidsinformatie te waarborgen.

Artikel X Betaling van vergoedingen en andere heffingen

Vliegtuigen en schepen die in gebruik zijn bij of exclusief worden gebruikt ten behoeve van de Verenigde Staten zijn vrijgesteld van kosten voor het landen en parkeren op het terrein van de luchthaven, havenliggelden en -loodsgelden. Deze vrijstellingen gelden echter alleen op terreinen die eigendom zijn van de overheden van de betreffende landen van het Koninkrijk of op de terreinen die door deze overheden worden beheerd. Verder zijn de voertuigen vrijgesteld van tolgelden en de vliegtuigen van overvliegheffingen.

Indien het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten verzoekt om de levering van bepaalde diensten, dan worden hiervoor redelijke tarieven in rekening gebracht. Daarbij gelden de tarieven die voor de levering van deze goederen en diensten aan de strijdkrachten van het Koninkrijk in rekening worden gebracht als bovengrens (vierde lid).

Artikel XI Inkoop

In overeenstemming met de Amerikaanse (aanbestedings-) wet- en regelgeving kan het Amerikaanse ministerie van Defensie plaatselijk opdrachten plaatsen voor de aanschaf van goederen en diensten. Daarbij geldt geen beperking met betrekking tot de gunning aan een partij. In overeenstemming met het beleid van de Regering van de Verenigde Staten inzake volledige en vrije concurrentie bij de aanbesteding van opdrachten verwelkomt het ministerie van Defensie van de Verenigde Staten offertes van in de betreffende landen van het Koninkrijk gevestigde geïnteresseerde partijen.

Artikel XII Telecommunicatie

Dit artikel is een uitwerking van het recht op vrije communicatie, zoals voorzien in het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de International Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1993, 138). Voorafgaand aan een bezoek zullen er afspraken moeten worden gemaakt door de VS met de bevoegde autoriteiten binnen het Koninkrijk over het gebruik van frequentieruimte. Slechts die frequenties die niet vergeven zijn, bijvoorbeeld aan commerciële partijen, kunnen door de VS, gedurende de periode van het bezoek, worden gebruikt.

Artikel XIII Rechtsmacht

De in het artikel vastgelegde regelingen zijn in overeenstemming met de beginselen zoals vastgelegd in artikel VII van het NAVO Statusverdrag en de Soesterbergovereenkomst.

In het tweede lid is een verdeling van rechtsmacht vastgelegd voor gevallen waarin het vergrijp volgens de wetten van de Verenigde Staten wel maar volgens de wetten van de betreffende landen van het Koninkrijk niet strafbaar is, of vice versa:

  • De autoriteiten van de Verenigde Staten hebben het recht om exclusieve rechtsmacht uit te oefenen over het personeel van de Verenigde Staten voor vergrijpen welke wel volgens de wetten van de Verenigde Staten strafbaar zijn doch niet volgens de wetten van de betreffende landen van het Koninkrijk (onderdeel a).

  • De autoriteiten van de betreffende landen binnen het Koninkrijk hebben het recht om exclusieve rechtsmacht uit te oefenen over het personeel van de Verenigde Staten met betrekking tot vergrijpen welke wel volgens de wetten van de betreffende landen van het Koninkrijk strafbaar zijn, maar niet volgens de wetten van de Verenigde Staten (onderdeel b).

Wanneer een vergrijp volgens de wetten van zowel de Verenigde Staten als het betreffende land binnen het Koninkrijk strafbaar is (samenloop van rechtsmacht), biedt het derde lid de volgende regeling voor de verdeling van rechtsmacht:

  • De autoriteiten van de Verenigde Staten hebben voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht over het personeel van de Verenigde Staten met betrekking tot:

    • vergrijpen tegen de persoon of eigendommen van een lid van het personeel van de Verenigde Staten, alsmede met betrekking tot vergrijpen welke uitsluitend zijn gericht tegen de eigendommen of de veiligheid van de Verenigde Staten (onderdeel a, subparagraaf i);

    • vergrijpen die voortvloeien uit enige daad of nalatigheid begaan door een lid van het personeel van de Verenigde Staten in de uitoefening van de dienst (onderdeel a, subparagraaf ii). Zoals het in NAVO verband gebruikelijk is bepaalt de zendstaat, in casu derhalve de VS, wanneer iemand optreedt in de uitoefening van de dienst. De commandant van de desbetreffende militair is over het algemeen het best in staat om te beoordelen of een bepaalde handeling in de uitoefening van de dienst is verricht. Bij verschil van inzichten moet in onderling overleg tot een oplossing worden gekomen. Het gestelde in artikel XIII, negende lid, sluit rechterlijke toetsing uit. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk voor statusverdragen.

  • Het Koninkrijk kan de autoriteiten van de Verenigde Staten verzoeken afstand te doen van het voorrangsrecht om de uitoefening van de rechtsmacht in gevallen waarin zij van oordeel i dat het van bijzonder belang is dat de rechtsmacht door haar wordt uitgeoefend (onderdeel b).

  • De bevoegde autoriteiten van de betreffende landen van het Koninkrijk hebben voor alle andere vergrijpen voorrang bij de uitoefening van rechtsmacht (onderdeel c).

Op grond van het gestelde in het vierde lid doen de autoriteiten van de betreffende landen van het Koninkrijk afstand van hun voorrangsrecht om rechtsmacht uit te oefenen over het personeel van de Verenigde Staten, behoudens in gevallen waarin zij van oordeel zijn dat het van bijzonder belang is dat rechtsmacht door hen wordt uitgeoefend (onderdeel a).

Laatstgenoemde gevallen (waarin sprake is van bijzonder belang) dienen binnen veertien dagen aan de Verenigde Staten gecommuniceerd te worden (onderdeel b). De Verenigde Staten kan dan om consultatie met de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk verzoeken. Voor wat betreft Aruba en Sint Maarten kunnen de respectieve Openbaar Ministeries (OM) zelfstandig aan deze consultatie deelnemen. Voor wat betreft het Caribisch deel van Nederland zal het ministerie van Veiligheid en Justitie aan deze consultaties deelnemen, aangezien het in Nederland standaardprocedure is dat de verzoeken met betrekking tot Amerikaanse militairen door het ministerie zelf worden afgedaan. Het ministerie zal overigens elk strafbaar feit gepleegd door een Amerikaanse militair in het Caribisch deel van Nederland beoordelen op de vraag of een vergrijp van bijzonder belang is en zodoende vervolging dient plaats te vinden.

Het doel van de zojuist genoemde consultatie is de bevoegde autoriteiten van de Verenigde Staten de mogelijkheid te bieden de vervolging van het strafbaar feit over te nemen (onderdeel c). Indien het Arubaanse OM, Sint Maartense OM, danwel het Nederlandse Ministerie van Veiligheid en Justitie, tevreden is met de door de VS geboden garanties, kan worden afgezien van het vervolgingsrecht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de Amerikaanse aanklager een conceptdagvaarding overlegt en/of afspraken maakt met de gedupeerden voor het bijwonen van de zitting en/of duidelijk maakt op welke wijze niet-Amerikanen worden gehoord. Deze consultaties doen niet af aan de bevoegdheid van het Koninkrijk om vast te houden aan het besluit het strafbaar feit binnen het Koninkrijk te vervolgen.

In het zesde en zevende lid zijn, in overeenstemming met de beginselen van artikel VII van het NAVO Statusverdrag, enige bepalingen opgenomen inzake de door partijen aan elkaar te verlenen rechtshulp.

Op grond van het gestelde in het achtste lid kan het personeel van de Verenigde Staten een beroep doen op immuniteiten bij de uitoefening van de civiele en administratieve rechtsmacht in de betreffende landen van het Koninkrijk voor handelingen verricht in het kader van de vervulling van de dienst. Dat ontslaat de Verenigde Staten als werkgever echter niet van de verplichting eventuele schade te vergoeden.

Artikel XIV Vorderingen

Zoals in het Algemene deel van deze toelichting reeds uiteen is gezet zullen partijen, op grond van het gestelde in het eerste lid, over en weer afstand doen van aanspraken jegens elkaar (anders dan vorderingen die voortvloeien uit een overeenkomst) ter zake van schade aan hun eigendommen en ter zake van letsel van hun personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening van de dienst. Wanneer deze schade of dit letsel echter van bijzonder ernstige aard is, zullen partijen met elkaar in overleg treden omtrent de vergoeding hiervan (tweede lid, onderdeel b).

Omdat de afstand van aanspraken in het eerste lid alleen van toepassing is op eigendommen van of in gebruik bij het Koninkrijk, treden partijen voor wat betreft vergoeding van schade aan overige overheidseigendommen – met inbegrip van de plaatselijke overheden – in overleg (tweede lid, onderdeel a). Hierbij geldt dat deze schade zal worden opgelost conform het derde en het vierde lid.

In het derde en vierde lid zijn regelingen opgenomen voor de afhandeling van schade aan derden welke door het personeel van de Verenigde Staten wordt veroorzaakt. De Regering van de Verenigde Staten behandelt ingevolge de toepasselijke wet- en regelgeving van de Verenigde Staten vorderingen van derden tot schadevergoeding. De Verenigde Staten zal in de betrokken landen binnen het Koninkrijk een lokaal contactpunt aanstellen waar derden hun vordering kunnen indienen, waardoor zij een duidelijk aanspreekpunt zullen hebben. De betreffende instantie zorgt er voor dat de vorderingen onverwijld worden behandeld. Het Koninkrijk acht dit van bijzonder belang in verband met de noodzakelijke bescherming voor individuen.

Op grond van het gestelde in het vierde lid genieten de individuen aanvullende bescherming in het geval de Amerikaanse overheid een claim niet, dan wel slechts ten dele toekent. Het Koninkrijk kan dan op grond van haar wetten en regelingen beoordelen of de claim gerechtvaardigd is. De Amerikaanse overheid zal van dat oordeel notitie nemen en met het Koninkrijk in overleg treden over een passende oplossing.

Artikel XV Beslechting van geschillen

De partijen komen overeen dat geschillen die voortvloeien uit of verband houden met het verdrag, in overleg tussen de partijen worden opgelost. Een geschil dient in eerst instantie tussen de Verenigde Staten en het desbetreffende eiland te worden opgelost. Mocht dat niet mogelijk blijken te zijn kan het Koninkrijk de discussie met de Verenigde Staten van het eiland overnemen. Het oplossen van geschillen via diplomatieke weg is in het kader van dit verdrag de meest geëigende wijze om recht te doen aan de belangen van beide partijen. Een dergelijke bepaling is overigens gebruikelijk in statusverdragen.3

Artikel XVI Inwerkingtreding en duur

Het verdrag heeft een initiële looptijd van 5 jaar gekoppeld aan automatische verlenging voor een zelfde termijn.

Artikel XVII Beëindiging

Rekening houdend met een opzegtermijn van 12 maanden kan een partij het verdrag geheel opzeggen.

6. Koninkrijkspositie

Als gevolg van het eerste lid van artikel II zal het Verdrag, wat het Koninkrijk betreft, gelden voor Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. Het Verdrag kan door een verdrag worden uitgebreid tot Curaçao (zie ook toelichting bij artikel II, derde lid).

De minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans


X Noot
1

Zie ook Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 V, nr. 77.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2005–2006, 24 493, F en nr. 23; 2006–2007, 24 493, M en nr. 29; 2007–2008, 24 493, R en nr. 34; 2008–2009, 24 493, T en nr. 36; 2009–2010, 24 493, Y en nr. 41; 2010–2011, 24 493, AC en nr. 45; 2012–2013, 24 493, AI en nr. 52.

X Noot
3

Zie:

  • Verdrag met de Republiek Burundi betreffende de status van het burgerlijke en militaire personeel van de Nederlandse en Burundese ministeries van defensie, aanwezig op hun onderscheiden grondgebieden, in het kader van het partnerschap voor de ontwikkeling van de veiligheidssector in Burundi; Bujumbura, 17 augustus 2009 (Trb. 2009, 134);

  • Verdrag met de Republiek Senegal betreffende de status van strijdkrachten; Dakar, 18 oktober 2010 (Trb. 2010, 320);

  • Verdrag met de Republiek Uganda betreffende de status van personeel van het Ministerie van Defensie van het Koninkrijk der Nederlanden, dat aanwezig zal zijn op het grondgebied van de Republiek Uganda voor multilaterale trainings- en opleidingsactiviteiten; Kampala, 18 september 2012 (Trb. 2012, 191).

Naar boven