33 576 Natuurbeleid

S VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 januari 2021

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de brief2 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake de zesde Voortgangsrapportage Natuur 2019.

Naar aanleiding hiervan is op 20 november 2020 een brief gestuurd aan de Minister.

De Minister heeft op 21 december 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Den Haag, 20 november 2020

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief3 inzake de zesde Voortgangsrapportage Natuur 2019 (hierna: VRN). De leden van de fracties van het CDA, GroenLinks en de Partij voor de Dieren hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie bedanken u voor een inzichtelijke en duidelijke VRN, met diverse mooie voorbeelden uit de verschillende provincies. Zij geven u hiervoor hun complimenten, ook voor de provincies.

Deze leden constateren met u dat de natuurkwaliteit in de natuurgebieden stabiliseert en in 2019 tekenen van herstel toont. Kunt u dat toelichten? Ook constateren de leden van de CDA-fractie met u dat de afspraak in het Natuurpact ruimschoots is geborgd, echter een versnelling van de inrichting is noodzakelijk. Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor deze inrichting en waarom het niet tijdig lukt?

De leden van de CDA-fractie nemen met genoegen kennis van het feit dat u samen met provincies en natuurorganisaties werkt aan een uitvoeringsprogramma 2020–2030. Kunt u dit uitvoeringsprogramma ter informatie toezenden, aangezien het november 2020 is, en kunt u daarbij aangeven welke knelpunten en risico’s er bij de uitvoering van het programma zijn c.q. worden verwacht?

De leden van de CDA-fractie vragen om uw toelichting op het advies van het PBL met betrekking tot het maken van nieuwe afspraken over de samenhang tussen natuurontwikkeling, de aanpak stikstof, de aanpak klimaat, de aanpak land- en woningbouw en het ontwikkelen van een integrale gebiedsaanpak hiervoor. Wat is de relatie met het uitvoeringsinstrumentarium Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Zijn er voor de nationale belangen actuele keuzes te maken in het kader van de ruimtelijke ordening en inrichting, voordat er een integrale gebiedsaanpak wordt ontwikkeld? Wie is verantwoordelijk voor de integrale gebiedsaanpak?

De leden van de CDA-fractie vragen u een toelichting te geven op de volgende passage uit de VRN: «De afronding (de uitvoering) van het NNN in 2027 vraagt de komende jaren niet alleen om extra inzet maar mogelijk ook om een andere (grond)strategie.»4 Voorts verzoeken deze leden u een financieel overzicht in beeld te brengen wat de verschillende opkoop-, saneringsplan-, aankoop-, beheer- en onderhoudsregelingen betreffen in de periode 2021–2027.

Deze leden constateren dat de uitvoering van de herstelmaatregelen uit het Programma Aanpak Stikstof voor 95% op schema liggen. Wat betreft de 5% die niet op schema ligt, welke knelpunten doen zich daarbij in de uitvoering voor?

De leden van de CDA-fractie lezen bij het hoofdstuk «OBN: kennisontwikkeling»5 dat ook in 2019 blijkt dat extreme droogte in combinatie met veel stikstof in de bodem een tikkende tijdbom voor flora en fauna van heideterreinen is. Kunt u aangeven waar de heideterreinen zijn in Nederland en waar dit speelt, mogelijk ook in combinatie met de maatschappelijke opgave drinkwaterwinning?

De leden van de CDA-fractie constateren dat u verantwoordelijk bent voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden, waaronder het Wierdense Veld, en vragen, in het verlengde van het debat over de aanvullingswet Natuur6, of u de benodigde informatie en/of onderbouwing heeft met betrekking tot de drinkwaterwinning in het Wierdense Veld en omstreken.

In het rapport van Arcadis7 (onderzoeksrapporten, die op 13 oktober 2020 openbaar zijn geworden) wordt met betrekking tot Natura-2000 het Wierdense Veld niet expliciet ingegaan op de drinkwaterwinning, omdat het geen onderdeel was van de onderzoeksvraag. De leden van de CDA-fractie vragen u waarom dat niet het geval is. Voorts vragen deze leden of de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld destijds bij uw aanwijzing tot Natura 2000-gebied wel betrokken is geweest bij de afweging en is (het effect van) de drinkwaterwinning op de natuur destijds betrokken bij de integrale afweging om tot aanwijzing te komen.

De gebieden, zoals het Wierdense Veld, waarbij de omvang van de ingrepen en de zekerheid over het te bereiken resultaat mogelijk op gespannen voet met elkaar staan, zoals u ook heeft aangegeven in uw brief van 13 oktober 2020 aan de Tweede Kamer,8 lopen vast in de uitvoering. Bent u bereid om op korte termijn het gesprek met de Europese Commissie aan te gaan over de proportionaliteit van de te nemen maatregelen in het kader van Natura 2000? Bent u in overleg met Europese Commissie in verband met mogelijk strategisch lokaliseren?

De provincie Overijssel heeft een indicatieve raming van de totale kosten van de investeringen om het hoogveen te behouden. Deze bedraagt naar de huidige inzichten ongeveer 39,5 miljoen euro. Door aanvullende maatregelen is de huidige raming ongeveer 20 miljoen euro hoger dan de oorspronkelijke raming. Bij verdere planuitwerking en daarbij wel de drinkwaterwinning betrekkend kan deze raming (opnieuw) fors wijzigen. Een nog niet meegenomen factor voor het Wierdense Veld is deze drinkwaterwinning.9 Wanneer komt er duidelijkheid over de uitvoering? Wat betekent het behoud van de waterwinning (8 miljoen m3) voor de toename aan kosten om de maatschappelijke doelen te bereiken?

Deze leden vragen u of en, zo ja, op welke wijze de monitoring en evaluatie van de voortgang Natuur Netwerk Nederland (NNN)10, verbonden is met de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Omgevingswet, waaronder de Aanvullingswet Natuur?

De leden van de CDA-fractie constateren dat er bij Natura 2000-gebieden sprake kan zijn van «instandhoudingsdoelen», «behouddoelen» en «uitbreidingsdoelen». Heeft u de genoemde doelen bij de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000 teruggelezen in de beheerplannen Natura 2000? Wanneer wordt duidelijk wat er concreet wijzigt en waar? Wanneer wordt dit uitgewerkt in nieuwe aanwijzingsbesluiten?

Deze leden zien in de VRN het hoofdstuk «Nationale Parken» toegevoegd (hoofdstuk 4.6). In de NOVI krijgen de Nationale Parken ook een rol. Kunnen provincies, gemeenten, natuurorganisaties, landbouworganisaties, sector/brancheorganisaties en bewonersorganisaties ervan uitgaan dat de basis het bestaande ruimtelijke beleid is?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks stellen vast dat de informatie die in beide rapportages zijn samengevat zeer zorgwekkend zijn. 90% van de habitattypen in Nederland kent een negatieve staat van instandhouding, ook de ontwikkeling van diersoorten in Nederland kent een sterke negatieve trend, waarbij zo’n 75% van de habitatrichtlijnsoorten een ongunstige staat van instandhouding kent. Zelfs ooit veel voorkomende soorten zoals de haas, egel, konijn en eekhoorn staan ondertussen op de rode lijst.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat u in uw brief trots op de stabilisatie van de biodiversiteit in de Natuurkerngebieden wijst.11 Echter, de enorme achteruitgang sinds 1990 van de natuurkwaliteit in de overige delen van Nederland, stedelijk en agrarisch gebied (gebieden met een veelvoud aan areaal), is naar de mening van deze leden schrikbarend. Zo is de fauna in stedelijk gebied sinds 1990 gehalveerd en in het agrarisch gebied ligt dit percentage nog wat hoger. Biodiversiteit is niet alleen het redden van soorten in gebieden waar Nederland geen directe verantwoordelijkheid voor draagt. De biodiversiteit in Nederland staat enorm onder druk, zoals ook het rapport van de Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES)12 liet zien, en vraagt aanzienlijk meer aandacht van u dan de brief suggereert. Vandaar dat de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen willen stellen.

Kunt u in beeld brengen hoe Nederland het qua biodiversiteit doet in vergelijking met andere landen? Niet alleen qua percentages landgebruik maar vooral qua trends in kwaliteit en kwantiteit habitattypen en soorten? Kunt u reflecteren op het beeld dat hieruit naar voren komt? Kunt u reflecteren op de opmerkingen van IPBES over het strategisch belang van biodiversiteit voor onze huidige en toekomstige samenleving en dat afzetten tegen het beeld dat uit de VRN naar voren komt? Zitten we op de goede weg, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af.

In uw brief schrijft u dat de ambitie van het programma Natuur is om de samenleving «nog meer natuurinclusief» te maken.13 Wat bedoelt u hier precies? Uit de rapportage blijkt dat 90% van de habitattypen een ongunstige staat van instandhouding kent, al decennialang. Daaruit blijkt toch glashelder dat onze samenleving als geheel juist niet natuurinclusief ingericht is? De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar het antwoord op deze vraag omdat een goede analyse enorm behulpzaam is bij het opzetten van effectief beleid. De gedachte dat onze samenleving op dit moment natuurinclusief zou zijn, vinden deze leden lastig te rijmen met de inhoud van de aangeboden rapportages.

In het programma Natuur blijft «samen optrekken» het devies.14 De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de onderliggende afweging van strategieën waaruit blijkt dat dit een verstandige en effectieve wijze van handelen is. Kunt u daarom aangeven of er een analyse is gemaakt van verschillende strategieën om de doelen van het natuurpact te bereiken? En hoe daarbij de strategie van «samen optrekken» als effectiever is beoordeeld dan bijvoorbeeld via wetgeving en bijhorende handhavingsdoelen en/of resultaten op te leggen?

Ook in het stedelijk gebied neemt de biodiversiteit sterk af, afgelopen 10 jaar met meer dan 10%. Met de enorme opgave voor binnenstedelijk bouwen is het ondenkbaar dat deze trend zonder stevig aanvullend beleid en sterke focus op natuurinclusiviteit in het stedelijk gebied komende jaren gekeerd gaat worden. Welke eisen stelt het kabinet aan nieuwbouwlocaties in het kader van de woondeals en de overige afspraken die in het kader van de NOVI gemaakt worden, zodat gegarandeerd wordt dat de stedenbouwkundige ontwikkeling komend decennium natuurpositief zal uitpakken? Welke rol ziet u voor het Ministerie van LNV hierbij?

Op bladzijde 20 van de VRNwordt een duidelijk beeld geschetst. Niet alleen landen als Brazilië en Indonesië kennen grote problemen met het behouden van hun prachtige biodiversiteit. Ook Nederland kent een enorme achteruitgang van soorten. Slechts 10% van de habitattypen kent een gunstige staat van instandhouding, slechts 25% van de habitatsoorten kent een gunstige staat van instandhouding. Waarom heeft u ervoor gekozen om deze informatie niet expliciet terug te laten komen in de begeleidende brief bij de rapportages?

Op bladzijde 22 van de VRN wordt het kennisnetwerk «Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit» uitgelicht. Ziet u mogelijkheden om de kennis en de ervaringen van dit kennisnetwerk te koppelen aan het programma «Aan de slag met de Omgevingswet» om daarmee decentrale overheden toegang te geven tot de kennis die op dit gebied opgedaan wordt, zodat deze snel onderdeel van de praktijk kan worden? Ziet u mogelijkheden om feitelijke gebiedskennis van dit netwerk op te nemen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet?

Wat betreft bladzijde 26 van de VRN de leden van de GroenLinks-fractie of u kunt aangeven waardoor de afname in de categorie «gebied Natuur met subsidie» tussen 2018 en 2019 verklaard kan worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren lezen het volgende in de samenvatting van de VRN: «Hoewel onze inspanningen zichtbaar positieve effecten opleveren in natuurgebieden, gaat het met de algehele natuurkwaliteit in Nederland nog niet goed. De trend van soorten in natuurgebieden stabiliseert maar in de stad en het agrarisch gebied is nog steeds sprake van een afname.»15 Zij hebben de volgende vragen.

In Nederland stoten we veel meer stikstofverbindingen uit dan de natuur kan verdragen. Maar liefst 41% van de stikstofneerslag op de beschermde natuur is afkomstig uit de Nederlandse landbouwsector. De opzichtige manier waarop het kabinet noodzakelijk ingrijpen voor zich uitschuift, is voor de leden van de fractie niet te tolereren. De Minister heeft onlangs een nieuw wetsvoorstel16 naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin de stikstofuitstoot tussen nu en 2030 met 26% verminderd moet worden. Op die manier moet in de helft van de stikstofgevoelige hectares de norm niet meer worden overschreden. Het gaat daarbij echter niet om natuurgebieden in hun geheel, maar om kleine stukjes, die opgeteld de helft van het totaal vormen. Uit een situatieschets die het RIVM heeft gemaakt, blijkt dat de Veluwe ook dan overbelast is door stikstof. In enkele natuurgebieden in Brabant en in Overijssel worden de kritische normen voor stikstof in 2030 zelfs nog fors overschreden.

Hoe verhoudt deze nieuwe stikstofwet zich tot de plannen in de VRN? Op pagina 30 van de VRN lezen deze leden immers dat «het Kabinet in haar Kamerbrief d.d. 24 april [heeft] aangegeven dat als onderdeel van de structurele aanpak stikstof ook gewerkt wordt aan herstel van natuur.» Waarom legt u de nadruk op hectares en niet op het beschermen van de meest gevoelige natuurgebieden? Vooral aangezien daar het biodiversiteitsverlies het grootst is? Waarom kiest u weer niet voor inperking van het aantal gehouden dieren?

Het gaat niet goed met de haas en het konijn in Nederland. De diersoorten zijn toegevoegd aan de Rode Lijst van bedreigde zoogdieren (door het Ministerie van LNV gepubliceerd op 3 november).17 Volgens de Zoogdiervereniging zijn de populaties hazen en konijnen sinds de jaren 50 met meer dan 60 procent afgenomen. Is het juist dat de jacht op de haas en het konijn gewoon door mag blijven gaan, omdat deze bedreigde soorten nog steeds op de lijst van vrij bejaagbare soorten staan? Bent u bereid de haas en het konijn met spoed van de lijst met vrij bejaagbare soorten te halen? En zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om de haas en het konijn zodanig te beschermen dat ze weer van de Rode Lijst af kunnen?

Uit de nieuwe lijst blijkt dat vooral zoogdieren in agrarisch gebied het moeilijk hebben: Elf van de zestien meest bedreigde soorten in Nederland leven in dit gebied. «De meest bedreigde soorten eikelmuis, hamster en hazelmuis weten dankzij beschermingsmaatregelen nog net te overleven tussen de monotone akkers. Voor herstel van deze soorten zijn meer inspanningen nodig. Een transitie in het agrarisch gebied is noodzakelijk,»18 aldus de Zoogdiervereniging. Hoe ziet u die transitie voor u wanneer de krimp van het aantal gehouden dieren niet in uw plannen voorkomt? En hoe kan de biodiversiteit in monotone akkers zich herstellen wanneer Nederland jaar na jaar derogatie aanvraagt (en krijgt) voor het overschrijden van mestoverschotten?

Staatsbosbeheer mag 118 konikpaarden in de Oostvaardersplassen afvoeren naar het slachthuis. Volgens het beheerplan van de provincie Flevoland is er slechts plaats voor 300 paarden, 300 heckrunderen en 500 edelherten in het natuurgebied. Op dit moment zijn dit er respectievelijk 420, 340 en 2.400. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onacceptabel dat de Provincie Flevoland het afschieten van «boventallige» dieren ziet als enige oplossing om de stand van de dieren gezond te houden. Deze leden willen dat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de Oostvaardersplassen overneemt. Zij willen bovendien dat de Oostvaardersplassen zo snel mogelijk worden verbonden met andere natuurgebieden. Hoe gaat u dat faciliteren?

Gaat u zorgen voor striktere handhaving op natuurvergunningen om schadelijke uitstoot van industrie, wegenbouw en megastallen te beperken? Dat geldt ook voor bedrijven die niet beschikken over de juiste natuurvergunningen en waar de overheid tot dusver oogluikend toekijkt, zoals bij Schiphol, Lelystad Airport en veel biomassacentrales.

Is het waar dat in het leefgebied van wettelijk beschermde soorten zoals de wolf nog steeds gejaagd wordt en in de nachtelijke uren laagvliegoefeningen met helikopters worden gehouden door defensie? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de beschermingsregimes zoals omschreven in de Wet natuurbescherming en de Conventie van Bern? Bent u bereid het leefgebied van de wolf jachtvrij te maken en gevrijwaard van nachtelijke oefenvluchten van defensie? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 11 december 2020.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, N.J.J. van Kesteren

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 december 2020

Hierbij ontvangt uw Kamer de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de 6e Voortgangsrapportage Natuur en de 2e Evaluatie van het Natuurpact, zoals gesteld in uw brief van 20 november 2020 (167783.01U).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

167783.01U

CDA

Deze leden constateren met u dat de natuurkwaliteit in de natuurgebieden stabiliseert en in 2019 tekenen van herstel toont. Kunt u dat toelichten?

Dit blijkt onder andere uit de zogenaamde Beleidsrelevante Natuurindicatoren (BNI’s), gehanteerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). In de vorige (vijfde) voortgangsrapportage is een uitleg gegeven over de totstandkoming van deze BNI’s en wat de onderliggende indicatoren zijn.

Uit deze BNI’s blijkt dat meer dan een derde van de soorten in Nederland op de Rode Lijst staat. In natuurgebieden lijkt de afname van biodiversiteit te stabiliseren, in het agrarisch gebied en in de stad is nog steeds sprake van een afname. Er treedt dus wel herstel op, maar tegelijkertijd is er ook verdere achteruitgang. Netto gezien betekent dit een verbetering, maar er is nog geen sprake van een algeheel herstel in biodiversiteit

Ook constateren de leden van de CDA-fractie met u dat de afspraak in het Natuurpact ruimschoots is geborgd, echter een versnelling van de inrichting is noodzakelijk. Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor deze inrichting en waarom het niet tijdig lukt?

Provincies zijn met name verantwoordelijk voor verwerving en inrichtinBg van gronden. De resterende opgave is geen eenvoudige. Daar zijn wij in de 5e voortgangsrapportage uitgebreid op ingegaan en die situatie geldt nog steeds. Vooral grondverwerving blijft daarbij een belangrijk aandachtspunt: dat het laaghangende fruit is geplukt en meerdere partijen zijn geïnteresseerd (met vooral een groeiende vraag vanuit de energie- en bouwsector). Het is daarom belangrijk om nog meer dan voorheen de natuuropgave in verbinding met andere opgaven en partners op te pakken. Dit deden provincies al en daar gaan ze mee door, ook in het aanvullende Programma Natuur. De inzet van deze (nieuwe) strategieën kost meestal wel veel tijd. Provincies blijven met natuurpartners en grondeigenaren verkennen met welke (innovatieve) strategieën en instrumenten de ambitie gehaald kan worden.

De leden van de CDA-fractie nemen met genoegen kennis van het feit dat u samen met provincies en natuurorganisaties werkt aan een uitvoeringsprogramma 2020–2030. Kunt u dit uitvoeringsprogramma ter informatie toezenden, aangezien het november 2020 is, en kunt u daarbij aangeven welke knelpunten en risico’s er bij de uitvoering van het programma zijn c.q. worden verwacht?

Ik heb het uitvoeringsprogramma Natuur op 8 december jl. naar uw Kamer gestuurd. Ik voorzie geen concrete knelpunten.

De leden van de CDA-fractie vragen om uw toelichting op het advies van het PBL met betrekking tot het maken van nieuwe afspraken over de samenhang tussen natuurontwikkeling, de aanpak stikstof, de aanpak klimaat, de aanpak land- en woningbouw en het ontwikkelen van een integrale gebiedsaanpak hiervoor. Wat is de relatie met het uitvoeringsinstrumentarium Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Zijn er voor de nationale belangen actuele keuzes te maken in het kader van de ruimtelijke ordening en inrichting, voordat er een integrale gebiedsaanpak wordt ontwikkeld? Wie is verantwoordelijk voor de integrale gebiedsaanpak?

Het PBL constateert in de tweede evaluatie Natuurpact dat de aanpak van de stikstofcrisis extra inspanningen vergt om de natuur te herstellen. Daarnaast constateert het PBL dat de aanpak van het klimaatprobleem, de omschakeling naar kringlooplandbouw en het oplossen van de woningnood veel effect hebben op de natuur en het natuurbeleid. Het Rijk en de provincies hebben in 2019 afgesproken het natuurbeleid te verbinden met deze nieuwe opgaven. Het PBL doet de aanbeveling om grenzend aan het Natuurnetwerk een overgangszone te creëren waar opgaven voor natuur, klimaat en landbouw gelijktijdig en integraal kunnen worden aangepakt en concludeert dat deze aanpak op de lange termijn (meer dan 10 jaar) extra kansen biedt voor natuurherstel. Het Programma Natuur sluit goed aan bij deze aanbeveling. Met dit Programma willen Rijk en provincies samen de natuur de komende jaren verder versterken en verbeteren, met een focus op de overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

In de NOVI is een Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) aangekondigd.

Doel van het NPLG is om richting te geven aan toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied en de ruimtelijke ontwikkeling van de agrarische sector, ruimte voor wonen, verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verantwoordelijk voor het NPLG. De NOVI geeft een aantal richtinggevende keuzes mee, ten behoeve van een toekomstige ontwikkeling het landelijk gebied. Deze principes worden in het kader van het NPLG interbestuurlijk en in overleg met de bij het gebied betrokken partijen doorontwikkeld en uitgewerkt in keuzes voor het gebied.

De leden van de CDA-fractie vragen u een toelichting te geven op de volgende passage uit de VRN: «De afronding (de uitvoering) van het NNN in 2027 vraagt de komende jaren niet alleen om extra inzet maar mogelijk ook om een andere (grond)strategie.» Voorts verzoeken deze leden u een financieel overzicht in beeld te brengen wat de verschillende opkoop-, saneringsplan-, aankoop-, beheer- en onderhoudsregelingen betreffen in de periode 2021–2027.

De opgaven in het landelijk gebied zijn complex. Natuurbeleid kan versneld vorm krijgen als we ook de verbinding leggen met andere maatschappelijke opgaven in het landelijk gebied. Daarmee bedoelen we met name strategieën die gericht zijn op het combineren van opgaven. Zoals bijvoorbeeld het combineren van de natuuropgave en de klimaatdoelstellingen, of de natuuropgave gecombineerd met de bossenstrategie. De gezamenlijke provincies hebben geen overzicht van alle regelingen zoals genoemd in de vraag. Desgevraagd kunnen provincies wel een globaal beeld geven van de beheersubsidies.

Deze leden constateren dat de uitvoering van de herstelmaatregelen uit het Programma Aanpak Stikstof voor 95% op schema liggen. Wat betreft de 5% die niet op schema ligt, welke knelpunten doen zich daarbij in de uitvoering voor?

De knelpunten die ervoor zorgen dat bij 4,3% van de herstelmaatregelen tijdige realisatie onder druk staat, zijn divers van aard. Vertraging wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat de planuitwerking nog niet is afgerond, of de grondverwerving nog niet is gerealiseerd. In bijlage 2a en 2b van de Rapportage voortgang uitvoering herstelmaatregelen 201919 is voor elke vertraagde maatregel aangegeven wat het knelpunt is en welke actie het verantwoordelijke bestuursorgaan onderneemt om dit op te lossen. De verwachting is dat de meeste vertraagde maatregelen door deze acties toch nog tijdig gereed zullen zijn. Bij 0,4% van de maatregelen wordt geconcludeerd dat deze niet tijdig zullen zijn gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie lezen bij het hoofdstuk «OBN: kennisontwikkeling» dat ook in 2019 blijkt dat extreme droogte in combinatie met veel stikstof in de bodem een tikkende tijdbom voor flora en fauna van heideterreinen is. Kunt u aangeven waar de heideterreinen zijn in Nederland en waar dit speelt, mogelijk ook in combinatie met de maatschappelijke opgave drinkwaterwinning?

Het onderzoek waarop deze zinsnede is gebaseerd is het OBN-onderzoek «Kansen voor oude droge heide in het heidelandschap». De resultaten van het onderzoek zijn representatief voor de Nederlandse «oude heiden». Dit zijn heiden waar een humuslaag wordt opgebouwd. De belangrijkste oude-heideterreinen zijn Terletse heide (hier is het onderzoek uitgevoerd), Rozendaalse Veld, Sallandse Heuvelrug, Mantingerzand, Doornspijkse heide, Dwingelderveld en de Kampina. Dit probleem speelt dus in principe in alle oude heiden van Nederland. In het onderzoek is aangegeven dat de ongeplagde heide met een dik humusprofiel meestal slechts een klein deel van de natuurterreinen beslaat. De waterinfiltratie uit deze gebieden zal waarschijnlijk niet gelijk leiden tot overschrijding van de drinkwaternorm. Daarbij moet aangegeven worden dat de uitspoeling van extra nitraat nog wel negatieve invloed zou kunnen hebben op de gebieden waar dit grondwater vervolgens weer uittreedt. Verder is gebleken dat door de droogte de uitspoeling van stikstof uit landbouwgronden hoger is; zie CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) advies «Omgaan met droogte» 2019.

De leden van de CDA-fractie constateren dat u verantwoordelijk bent voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden, waaronder het Wierdense Veld, en vragen, in het verlengde van het debat over de aanvullingswet Natuur, of u de benodigde informatie en/of onderbouwing heeft met betrekking tot de drinkwaterwinning in het Wierdense Veld en omstreken.

Het Wierdense Veld is in 2016 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied van internationaal belang. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het beheer en de planvorming rondom dit gebied. De provincie houdt mij op de hoogte van de ontwikkelingen.

In het rapport van Arcadis (onderzoeksrapporten, die op 13 oktober 2020 openbaar zijn geworden) wordt met betrekking tot Natura-2000 het Wierdense Veld niet expliciet ingegaan op de drinkwaterwinning, omdat het geen onderdeel was van de onderzoeksvraag. De leden van de CDA-fractie vragen u waarom dat niet het geval is. Voorts vragen deze leden of de drinkwaterwinning bij het Wierdense Veld destijds bij uw aanwijzing tot Natura 2000-gebied wel betrokken is geweest bij de afweging en is (het effect van) de drinkwaterwinning op de natuur destijds betrokken bij de integrale afweging om tot aanwijzing te komen.

De aanwijzing van het Wierdense Veld in 2016 is gebaseerd op de internationale betekenis van de natuurwaarden die in het gebied aanwezig zijn. Het gebied behoort tot de belangrijkste gebieden in Nederland waar nog hoogveen aanwezig is. Bij de afweging om het Natura 2000-gebied aan te wijzen speelden, conform de Europese vereisten, alleen ecologische overwegingen een rol.

De conclusies in het rapport van Arcadis in 2020 over het Wierdense veld zijn gebaseerd op verschillende bronnen, zoals de PAS-gebiedsanalyse en de ecologische beoordeling uit 2019, waarin is ingegaan op de drinkwaterwinning. Uit deze bronnen blijkt dat een combinatie van interne maatregelen in het gebied en vernattingsmaatregelen in de omgeving voldoende perspectief bieden voor behoud aangewezen natuurwaarden in het Wierdense Veld en het behoud van de drinkwaterwinning nabij het Wierdense Veld. Ook dragen de maatregelen bij aan droogtebeperking in de omgeving. Een onzekere factor is de intensiteit van de benutting van de drinkwaterwinningen in de toekomst. De winningen zijn langjarig gemiddeld ruim onder het vergunde niveau benut, maar dat kan in de toekomst anders worden. Het precieze ecologische effect daarvan is onzeker. Goede monitoring van de benutting van de drinkwaterwinningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie blijft daarom nodig.

De gebieden, zoals het Wierdense Veld, waarbij de omvang van de ingrepen en de zekerheid over het te bereiken resultaat mogelijk op gespannen voet met elkaar staan, zoals u ook heeft aangegeven in uw brief van 13 oktober 2020 aan de Tweede Kamer, lopen vast in de uitvoering. Bent u bereid om op korte termijn het gesprek met de Europese Commissie aan te gaan over de proportionaliteit van de te nemen maatregelen in het kader van Natura 2000? Bent u in overleg met Europese Commissie in verband met mogelijk strategisch lokaliseren?

Ja ik ben bereid het gesprek met de Europese Commissie aan te gaan over de proportionaliteit van de te nemen maatregelen in het kader van Natura 2000. Het principe van strategisch lokaliseren is reeds staand beleid dat is toegepast bij het formuleren van verbeterdoelen voor Natura 2000-gebieden. Het voorkomen van verslechtering, dus behoud van wat er al is, is daarbij een ondergrens. Uit de onderzoeken naar het Wierdense Veld blijkt dat dat een combinatie van interne maatregelen in het gebied en vernattingsmaatregelen in de omgeving perspectief biedt voor behoud.

De provincie Overijssel heeft een indicatieve raming van de totale kosten van de investeringen om het hoogveen te behouden. Deze bedraagt naar de huidige inzichten ongeveer 39,5 miljoen euro. Door aanvullende maatregelen is de huidige raming ongeveer 20 miljoen euro hoger dan de oorspronkelijke raming. Bij verdere planuitwerking en daarbij wel de drinkwaterwinning betrekkend kan deze raming (opnieuw) fors wijzigen. Een nog niet meegenomen factor voor het Wierdense Veld is deze drinkwaterwinning. Wanneer komt er duidelijkheid over de uitvoering? Wat betekent het behoud van de waterwinning (8 miljoen m3) voor de toename aan kosten om de maatschappelijke doelen te bereiken?

Een combinatie van interne maatregelen in het gebied en vernattingsmaatregelen in de omgeving bieden voldoende perspectief bieden voor behoud aangewezen natuurwaarden in het Wierdense Veld en het behoud van de drinkwaterwinning nabij het Wierdense Veld. Ook dragen de maatregelen bij aan droogtebeperking in de omgeving. Een onzekere factor is de intensiteit van de benutting van de drinkwaterwinningen in de toekomst. De winningen zijn langjarig gemiddeld ruim onder het vergunde niveau benut, maar dat kan in de toekomst anders worden. Het precieze ecologische effect daarvan is onzeker. Goede monitoring van de benutting van de drinkwaterwinningen, de waterhuishouding in het gebied en de ontwikkeling van de vegetatie blijft daarom nodig.

Gezien de urgentie voor hoogveenherstel wil ik in het kader van het komende Programma Natuur in het 1e kwartaal van 2021 afspraken maken met de provincie over de uitvoering van het pakket maatregelen. In dezelfde periode zal ik een zelfde soort afspraken maken met de andere provincies over hun opgaven.

Deze leden vragen u of en, zo ja, op welke wijze de monitoring en evaluatie van de voortgang Natuur Netwerk Nederland (NNN), verbonden is met de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Omgevingswet, waaronder de Aanvullingswet Natuur?

De Omgevingswet regelt nu de ruimtelijke, planologische, bescherming van de NNN. Vanuit de opgave voor informatievoorziening omgevingswet wordt de Informatiekaart Natuur ontwikkeld waarin de actuele begrenzing van het NNN op kaart zal worden getoond. Wanneer dit informatieproduct gereed is kunnen daarmee wijzigingen in de begrenzing van de NNN worden gemonitord. In de Voortgangsrapportage Natuur (VRN) wordt gerapporteerd over de feitelijke aankoop en inrichting van gronden voor de NNN.

De leden van de CDA-fractie constateren dat er bij Natura 2000-gebieden sprake kan zijn van «instandhoudingsdoelen», «behouddoelen» en «uitbreidingsdoelen». Heeft u de genoemde doelen bij de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000 teruggelezen in de beheerplannen Natura 2000? Wanneer wordt duidelijk wat er concreet wijzigt en waar? Wanneer wordt dit uitgewerkt in nieuwe aanwijzingsbesluiten?

De instandhoudingsdoelstellingen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van de Natura 2000-gebieden. Het kunnen behoudsdoelstellingen zijn of uitbreidings- of verbeterdoelstellingen (doelen voor uitbreiding van oppervlakte of populatie of verbetering van kwaliteit van het habitattype of het leefgebied van een soort). Deze instandhoudingsdoelstellingen worden in beheerplannen verder uitgewerkt in omvang, ruimte en tijd. Alle doelen zijn daarom terug te vinden in de beheerplannen.

In het kader van de actualisatie van het doelensysteem wordt gekeken of uitbreidings- en verbeterdoelstellingen aan de hand van nieuwe kennis mogelijk beter gelokaliseerd kunnen worden, mede in het licht van eventueel vernieuwde inzichten over wat nodig is voor het bereiken van de landelijke gunstige staat van instandhouding. Daartoe wordt gewerkt aan een strategisch plan voor het behalen van de gunstige staat van instandhouding. De verwachting is dat het strategisch plan in 2021 gereed komt en dat vanaf 2022 aanwijzingsbesluiten aangepast zullen worden.

Deze leden zien in de VRN het hoofdstuk «Nationale Parken» toegevoegd (hoofdstuk 4.6). In de NOVI krijgen de Nationale Parken ook een rol. Kunnen provincies, gemeenten, natuurorganisaties, landbouworganisaties, sector/brancheorganisaties en bewonersorganisaties ervan uitgaan dat de basis het bestaande ruimtelijke beleid is?

De basis voor nationale parken is het vigerende ruimtelijk beleid.

GroenLinks

Kunt u in beeld brengen hoe Nederland het qua biodiversiteit doet in vergelijking met andere landen? Niet alleen qua percentages landgebruik maar vooral qua trends in kwaliteit en kwantiteit habitattypen en soorten? Kunt u reflecteren op het beeld dat hieruit naar voren komt? Kunt u reflecteren op de opmerkingen van IPBES over het strategisch belang van biodiversiteit voor onze huidige en toekomstige samenleving en dat afzetten tegen het beeld dat uit de VRN naar voren komt? Zitten we op de goede weg, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie zich af.

Onlangs is de «State of Nature» van de EU gepubliceerd.20 Hierin wordt aan de hand van de rapportages van de EU-lidstaten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn een overzicht gegeven van de staat van de natuur in de Europese Unie. In het uitgebreide technische rapport zijn vergelijkingen van lidstaten en Europese regio’s opgenomen. Dit rapport betreft alle in de EU inheemse vogelsoorten en alle habitattypen en soorten van alle bijlagen van de Habitatrichtlijn. Die laatste zijn allemaal soorten die ten tijden van het ingaan van de richtlijn (jaren ’90) bedreigd waren in de EU. Algemene soorten (behalve vogels) worden in dit rapport dus niet meegenomen.

Nederland staat zowel op het gebied van habitattypen als Habitatrichtlijnsoorten in de onderste helft van de ranglijst met EU-lidstaten. Daar staat tegenover dat de habitattypen en soorten die in ongunstige staat van instandhouding verkeren, relatief vaker een positieve trend hebben ten opzichte van de andere lidstaten. Met de broedvogels gaat het in Nederland ten opzichte van de rest van de EU goed (vierde plaats), qua niet-broedvogels staat Nederland halverwege in de ranglijst. Europees is te zien dat de Atlantische regio, waartoe Nederland behoort, er slechter voor staat dan de andere regio’s. De Atlantische regio is over het algemeen dichter bevolkt en intensiever gebruikt dan de rest van Europa.

Het IPBES global assesment uit 2019 laat zien dat natuur essentieel is voor het in stand houden van processen die zorgen voor schone lucht, zoet water, vruchtbare grond, verspreiding van zoet water, klimaatregulatie, bestuiving van gewassen en voorkoming van pesten en plagen en de reductie van de impact van natuurrampen. Natuur is ook van belang voor alle dimensies van de menselijke gezondheid en de niet materiele aspecten van welzijn, zoals inspiratie, leren en culturele identiteit.

Het IPBES rapport toont dat het nodig is om gezamenlijk en met urgentie toe te gaan werken naar een transitie, om het verlies aan biodiversiteit te keren. Het betekent dat het niet voldoende is om alleen te werken aan biodiversiteit in onze beschermde natuurgebieden, maar dat we maatschappij-breed aan verduurzaming en aan het verkleinen van het verlies aan biodiversiteit moeten werken. Ik heb het programma versterken biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136) opgezet om met deze opgave aan de slag te gaan, met het IPBES-rapport als leidraad.

In uw brief schrijft u dat de ambitie van het programma Natuur is om de samenleving «nog meer natuurinclusief» te maken. Wat bedoelt u hier precies? Uit de rapportage blijkt dat 90% van de habitattypen een ongunstige staat van instandhouding kent, al decennialang. Daaruit blijkt toch glashelder dat onze samenleving als geheel juist niet natuurinclusief ingericht is? De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd naar het antwoord op deze vraag omdat een goede analyse enorm behulpzaam is bij het opzetten van effectief beleid. De gedachte dat onze samenleving op dit moment natuurinclusief zou zijn, vinden deze leden lastig te rijmen met de inhoud van de aangeboden rapportages.

Met het programma Natuur is een Agenda Natuurinclusief aangekondigd. Deze moet bijdragen aan een natuurinclusievere samenleving. Een natuurinclusieve samenleving gaat verder dan een samenleving die zorgt voor de gunstige staat van instandhouding van kwetsbare en voor Nederland belangrijke soorten, vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het gaat om natuurinclusieve landbouw rondom natuurgebieden, een natuurinclusieve ruimtelijke inrichting bij verstedelijking, waterhuishouding, infrastructuur, industrie en de energietransitie, dus in de gehele samenleving. Want het behalen van de natuurdoelen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is nooit alleen afhankelijk geweest van de Natura 2000-gebieden. Ook de bescherming van deze soorten buiten Natura 2000-gebieden en het NNN en de andere natuur in ons land is essentieel voor het behalen van die doelen en voor algeheel biodiversiteitsherstel. Met het Ambitiedocument Nederland Natuurpositief hebben we aangegeven dat met alleen maatregelen in natuurgebieden we het biodiversiteitsverlies in Nederland niet gaan stoppen. Het is cruciaal dat we een andere aanpak kiezen, waarin natuurbeleid meer verbonden wordt met andere sectoren. Dat is niet alleen noodzakelijk, ook ontstaat er een meer breed gedragen maatschappelijke urgentie. Zo wordt meer groen in stedelijk gebied niet langer gezien als alleen belangrijk voor biodiversiteit, maar ook cruciaal tegen hittestress en wateroverlast. Die urgentie bij maatschappelijke partijen blijkt ook uit het breed gedragen initiatief van de partners van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, een plan dat we als Rijk en provincies op de Natuurtop in oktober 2019 hebben omarmd. Er is een integraal ontwerp nodig waarbij een brede benadering van natuur wordt gehanteerd. Het gaat hier om het behoud van een goede basiskwaliteit van onze natuur. Daarbij gaan we ervan uit dat, als de condities voor algemene (nog niet bedreigde) soorten verbeteren, daarmee ook positief resultaat behaald wordt voor bedreigde soorten.

In het programma Natuur blijft «samen optrekken» het devies. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de onderliggende afweging van strategieën waaruit blijkt dat dit een verstandige en effectieve wijze van handelen is. Kunt u daarom aangeven of er een analyse is gemaakt van verschillende strategieën om de doelen van het natuurpact te bereiken? En hoe daarbij de strategie van «samen optrekken» als effectiever is beoordeeld dan bijvoorbeeld via wetgeving en bijhorende handhavingsdoelen en/of resultaten op te leggen?

Samen met provincies en andere partners vormgeven aan de uitvoering van het programma Natuur is inderdaad het devies. Dat betekent niet dat er geen zakelijke afspraken worden gemaakt over de realisatie. Goede borging is noodzakelijk om de opgave te realiseren. In het uitvoeringsprogramma, dat begin december met uw Kamer is gedeeld, staan de uitgangspunten om maatregelen te nemen onder het programma. De middelen zullen beschikbaar worden gesteld middels een specifieke uitkering. Hiermee borg ik dat de middelen besteed worden aan de opgave van het programma. In de wet stikstofreductie en natuurverbetering is een uitvoeringsplicht opgenomen. Deze is ook van toepassing op het programma Natuur. Op deze wijze is mijns inziens voldoende geborgd dat de middelen efficiënt besteed worden aan de opgaven waar we voor staan.

Ook in het stedelijk gebied neemt de biodiversiteit sterk af, afgelopen 10 jaar met meer dan 10%. Met de enorme opgave voor binnenstedelijk bouwen is het ondenkbaar dat deze trend zonder stevig aanvullend beleid en sterke focus op natuurinclusiviteit in het stedelijk gebied komende jaren gekeerd gaat worden. Welke eisen stelt het kabinet aan nieuwbouwlocaties in het kader van de woondeals en de overige afspraken die in het kader van de NOVI gemaakt worden, zodat gegarandeerd wordt dat de stedenbouwkundige ontwikkeling komend decennium natuurpositief zal uitpakken? Welke rol ziet u voor het Ministerie van LNV hierbij?

In de NOVI zijn natuurinclusieve stedelijke ontwikkeling en natuurinclusief bouwen het uitgangspunt. Ook staat in de NOVI dat de rijksoverheid het instrumentarium ontwikkelt voor een samenhangende aanpak voor het groen in en om de stad. De uitwerking daarvan is onderdeel van het programma Verstedelijking en Wonen. In de grootste stedelijke regio’s is het rijk nu zelf partij bij het opstellen van de regionale verstedelijkingsstrategieën, waarin ook de ontwikkeling van stedelijk groen wordt meegenomen. Het Ministerie van LNV draagt inhoudelijk bij aan deze trajecten in de stedelijke regio’s en werkt samen met de Ministeries van BZK en Infrastructuur en Waterstaat (I&W) aan een gezamenlijke aanpak. Zo wordt momenteel onderzoek gedaan naar de knelpunten voor natuurinclusief bouwen en draagt LNV bij aan de formulering van indicatoren in de NOVI-monitor.

Op bladzijde 20 van de VRN wordt een duidelijk beeld geschetst. Niet alleen landen als Brazilië en Indonesië kennen grote problemen met het behouden van hun prachtige biodiversiteit. Ook Nederland kent een enorme achteruitgang van soorten. Slechts 10% van de habitattypen kent een gunstige staat van instandhouding, slechts 25% van de habitatsoorten kent een gunstige staat van instandhouding. Waarom heeft u ervoor gekozen om deze informatie niet expliciet terug te laten komen in de begeleidende brief bij de rapportages?

In de VRN is er voor gekozen om de kwaliteit van de natuur te beschrijven aan de hand van de door het PBL gehanteerde Beleidsrelevante Natuurindicatoren (BNI’s). Hierdoor wordt jaarlijks op een vergelijkbare manier gerapporteerd. In de BNI’s wordt ook de informatie verwerkt over de staat van instandhouding van de habitattypen en habitatsoorten. Zie ook https://www.pbl.nl/publicaties/dashboard-beleidsrelevante-natuurindicatoren-2020

Op bladzijde 22 van de VRN wordt het kennisnetwerk «Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit» uitgelicht. Ziet u mogelijkheden om de kennis en de ervaringen van dit kennisnetwerk te koppelen aan het programma «Aan de slag met de Omgevingswet» om daarmee decentrale overheden toegang te geven tot de kennis die op dit gebied opgedaan wordt, zodat deze snel onderdeel van de praktijk kan worden? Ziet u mogelijkheden om feitelijke gebiedskennis van dit netwerk op te nemen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet?

Het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) ontwikkelt en verspreidt kennis met als doel het structureel herstel en beheer van natuurkwaliteit. Het OBN doet, vanuit de vraagstelling van Deskundigenteams, onderzoek en publiceert naar aanleiding daarvan rapporten, artikelen en brochures. Binnen de Deskundigenteams van het OBN werken onderzoekers, beheerders en medewerkers van centrale en decentrale overheden samen. Deze samenwerking zorgt ervoor dat de gegenereerde kennis snel onderdeel kan worden van de beheerpraktijk. Naast de rapporten, artikelen en brochures verspreidt het OBN kennis door de organisatie van activiteiten zoals veldwerkplaatsen, symposia, workshops en kennisdagen. Kennisverspreiding, ook naar decentrale overheden, is dus een belangrijk onderdeel van OBN. Verder is alle feitelijke kennis van het OBN openbaar toegankelijk via de website natuurkennis.nl. Deze website is nu ook te bereiken via een link op de informatiepagina over natuur in de Omgevingswet.21 Met het programma «Aan de slag met de Omgevingswet» zal ik bekijken hoe natuurinformatie nog verder gedeeld kan worden.

Wat betreft bladzijde 26 van de VRN vragen de leden van de GroenLinks-fractie of u kunt aangeven waardoor de afname in de categorie «gebied Natuur met subsidie» tussen 2018 en 2019 verklaard kan worden.

Er is geen sprake van afname in de beheerde natuur maar van wijzigingen in definiëring en aanscherping van begrenzingen. Ten eerste gaat het om de specifieke definitie van «gesubsidieerde natuur». De VRN maakt bij het tonen van de natuur een onderscheid tussen «Natuur mét een SNL-subsidie (of voorlopers hiervan)» en «Natuur zonder SNL-subsidie». Bij die tweede categorie horen bijvoorbeeld ook grote natuurterreinen van de waterleidingmaatschappijen, die geen SNL-subsidie krijgen maar via andere overeenkomsten met de provincie worden beheerd. Afgelopen jaar kwam provincie Noord-Holland erachter dat ze de afgelopen jaren de duinwaterleiding-natuur per ongeluk in de «Natuur met SNL-contact» categorie hadden geplaatst. Die natuur is nu dus verschoven naar de categorie «Natuur zonder SNL-subsidie», wat zorgt voor de huidige afname van «Natuur met SNL-subsidie».

Daarnaast heeft de Provincie Groningen een aangescherpte NNN-begrenzing geleverd ten opzichte van vorig jaar. Een aantal losse percelen met SNL-subsidie werden vorig jaar geleverd als onderdeel van hun NNN, maar dit bleken natuurterreinen te zijn die buiten de vastgestelde NNN liggen. Deze zijn in de 6e VRN eruit gehaald en zorgen daarmee in hun provincie voor een kleine afname in zowel «Natuur met SNL-subsidie» als «Natuur zonder SNL-subsidie» binnen de NNN.

Partij voor de Dieren

In Nederland stoten we veel meer stikstofverbindingen uit dan de natuur kan verdragen. Maar liefst 41% van de stikstofneerslag op de beschermde natuur is afkomstig uit de Nederlandse landbouwsector. De opzichtige manier waarop het kabinet noodzakelijk ingrijpen voor zich uitschuift, is voor de leden van de fractie niet te tolereren. De Minister heeft onlangs een nieuw wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin de stikstofuitstoot tussen nu en 2030 met 26% verminderd moet worden. Op die manier moet in de helft van de stikstofgevoelige hectares de norm niet meer worden overschreden. Het gaat daarbij echter niet om natuurgebieden in hun geheel, maar om kleine stukjes, die opgeteld de helft van het totaal vormen. Uit een situatieschets die het RIVM heeft gemaakt, blijkt dat de Veluwe ook dan overbelast is door stikstof. In enkele natuurgebieden in Brabant en in Overijssel worden de kritische normen voor stikstof in 2030 zelfs nog fors overschreden.

Hoe verhoudt deze nieuwe stikstofwet zich tot de plannen in de VRN? Op pagina 30 van de VRN lezen deze leden immers dat «het Kabinet in haar Kamerbrief d.d. 24 april [heeft] aangegeven dat als onderdeel van de structurele aanpak stikstof ook gewerkt wordt aan herstel van natuur.» Waarom legt u de nadruk op hectares en niet op het beschermen van de meest gevoelige natuurgebieden? Vooral aangezien daar het biodiversiteitsverlies het grootst is? Waarom kiest u weer niet voor inperking van het aantal gehouden dieren?

De structurele aanpak stikstof richt zich op sterkere natuur en verlaging van de stikstofdepositie. Het wetsvoorstel voorziet in de wettelijke verankering daarvan: de wettelijke vastlegging van een resultaatsverplichtende doelstelling voor de reductie van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden, de wettelijke opdracht om een programma met maatregelen vast te stellen om die doelstelling te realiseren en om de natuur in de Natura 2000-gebieden te verbeteren. Aanvullend op de afspraken uit het Natuurpact waarover in de VRN is gerapporteerd, investeert het kabinet met het Programma Natuur tot 2030 circa 3 miljard euro in natuurherstel, met focus op stikstofgevoelige natuurgebieden. Met een pakket bronmaatregelen wordt de stikstofuitstoot verminderd. Omdat stikstofdepositie het probleem is, kiest het kabinet om daar op te sturen, en niet de inperking van het aantal gehouden dieren als doel te nemen.

Het gaat niet goed met de haas en het konijn in Nederland. De diersoorten zijn toegevoegd aan de Rode Lijst van bedreigde zoogdieren (door het Ministerie van LNV gepubliceerd op 3 november). Volgens de Zoogdiervereniging zijn de populaties hazen en konijnen sinds de jaren 50 met meer dan 60 procent afgenomen. Is het juist dat de jacht op de haas en het konijn gewoon door mag blijven gaan, omdat deze bedreigde soorten nog steeds op de lijst van vrij bejaagbare soorten staan? Bent u bereid de haas en het konijn met spoed van de lijst met vrij bejaagbare soorten te halen? En zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om de haas en het konijn zodanig te beschermen dat ze weer van de Rode Lijst af kunnen?

Haas en konijn staan op de Rode Lijst Zoogdieren die onlangs gepubliceerd is vermeld als «gevoelig». Verschillende leden van de Tweede Kamer hebben dezelfde vragen gesteld (kenmerk 2020Z20826). Ik heb dit onderwerp momenteel nog in beraad, voor beantwoording verwijs ik u naar de antwoorden die ik binnenkort aan de Tweede Kamer zal verzenden.

Uit de nieuwe lijst blijkt dat vooral zoogdieren in agrarisch gebied het moeilijk hebben: Elf van de zestien meest bedreigde soorten in Nederland leven in dit gebied. «De meest bedreigde soorten eikelmuis, hamster en hazelmuis weten dankzij beschermingsmaatregelen nog net te overleven tussen de monotone akkers. Voor herstel van deze soorten zijn meer inspanningen nodig. Een transitie in het agrarisch gebied is noodzakelijk,» aldus de Zoogdiervereniging. Hoe ziet u die transitie voor u wanneer de krimp van het aantal gehouden dieren niet in uw plannen voorkomt? En hoe kan de biodiversiteit in monotone akkers zich herstellen wanneer Nederland jaar na jaar derogatie aanvraagt (en krijgt) voor het overschrijden van mestoverschotten?

Zoals u in uw vraag beschrijft, staat de biodiversiteit erg onder druk. Ook in het agrarisch gebied moeten we veel doen om de biodiversiteit te verbeteren. Mede om die reden werk ik sinds 2018 aan de realisatie van de kabinetsvisie «Waardevol en verbonden». Landbouw en natuur moeten weer sterker met elkaar verbonden worden en dit moet onder andere leiden tot een agrarisch gebied met een hogere biodiversiteit door bijvoorbeeld stroken- of mengteelt, landschapselementen en kruidenrijk grasland in en om het bedrijf toe te passen.

Natuurinclusieve kringlooplandbouw zal ook de leefomgeving verbeteren die zo belangrijk is voor de door u genoemde zoogdieren. Echter, bij bedreigde soorten kan het nodig zijn om in aanvulling daarop extra maatregelen te nemen, zoals we dat ook doen voor boerenlandvogels. Provincies zijn hiervoor verantwoordelijk. De genoemde soorten komen uitsluitend in de provincie Limburg voor en zijn geheel (Hamster) of voor een deel (Eikelmuis en Hazelmuis) van hun levenscyclus aangewezen op het agrarisch gebied. Binnen het actieve soortenbeleid van de provincie Limburg zijn de hazelmuis, eikenmuis en hamster prioritaire soorten waardoor deze soorten extra aandacht krijgen. De transitie naar een natuurinclusieve landbouw kan een belangrijke bijdrage leveren, om naast de soortspecifieke maatregelen de populaties van genoemde soorten te doen groeien.

In deze transitie van de landbouw werk ik onder andere aan de mogelijkheden voor boeren om die omslag te maken. Denk hierbij aan het Omschakelprogramma duurzame landbouw en SABE (kenmerk 2020D46590). Een omslag naar natuurinclusieve kringlooplandbouw gaat gepaard met extensivering. Ook wil ik (om welke reden dan ook) stoppende boeren ondersteunen, bijvoorbeeld met de saneringsregeling varkenshouderij, de opkoopregeling en de landelijke beëindigingsregeling in het kader van de stikstofmaatregelen. Minder vee is geen expliciet doel in de omslag naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, maar zal wel een gevolg zijn van deze ontwikkelingen.

Voor bedrijven met derogatie, waarvoor het daar is toegestaan meer dierlijke mest uit te rijden, gelden verschillende randvoorwaarden om de milieudoelstellingen te behalen. Ook geldt de eis dat het bedrijf voor tenminste 80% uit grasland moet bestaan. Ook bij toepassing van de derogatie kan het inzaaien van kruidenrijk grasland en bloemrijke akkerranden (meer) beschutting bieden aan tal van insecten en kleine dieren en resulteren in een uitbreiding van de biodiversiteit en een gevarieerder landschapsbeeld. De derogatie staat hier niet in de weg.

Staatsbosbeheer mag 118 konikpaarden in de Oostvaardersplassen afvoeren naar het slachthuis. Volgens het beheerplan van de provincie Flevoland is er slechts plaats voor 300 paarden, 300 heckrunderen en 500 edelherten in het natuurgebied. Op dit moment zijn dit er respectievelijk 420, 340 en 2.400. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vinden het onacceptabel dat de Provincie Flevoland het afschieten van «boventallige» dieren ziet als enige oplossing om de stand van de dieren gezond te houden. Deze leden willen dat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de Oostvaardersplassen overneemt. Zij willen bovendien dat de Oostvaardersplassen zo snel mogelijk worden verbonden met andere natuurgebieden. Hoe gaat u dat faciliteren?

De verantwoordelijkheid voor het beleid omtrent het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen is in 2016 overgedragen aan gedeputeerde staten (GS) van de provincie Flevoland. De provincie maakt het beleid en ziet toe op de uitvoering daarvan binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming en aandacht voor dierenwelzijn. Provinciale staten stelden daarvoor in juli 2018 het Beleidskader beheer Oostvaardersplassen vast waarin onder andere de aantallen grote grazers zijn benoemd. Gedeputeerde staten van provincie Flevoland, stemde als beleidsverantwoordelijke bestuurslaag op 26 mei 2020 in met het nieuwe managementplan voor het Oostvaardersplassengebied. Onderdeel van het plan is de reductie van het aantal grote grazers tot 1.100 dieren. Dit is nodig om de Natura-2000 doelen voor het gebied, onder andere voor vogels, te realiseren. Onlangs heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak die was aangespannen over de opdracht van GS aan Staatsbosbeheer om de populatie edelherten door afschot terug te brengen. Naar het oordeel van de rechters is volledig en juist onderbouwd dat het afschieten van edelherten noodzakelijk is voor de bescherming van flora en fauna in het gebied.

Ik ben van mening dat de provincie zorgvuldig te werk gaat in het beleid omtrent dit gebied en zie dan ook geen enkele aanleiding om die verantwoordelijkheid over te nemen.

De provincie heeft op dit moment geen plannen om de Oostvaardersplassen te verbinden met andere natuurgebieden.

Gaat u zorgen voor striktere handhaving op natuurvergunningen om schadelijke uitstoot van industrie, wegenbouw en megastallen te beperken? Dat geldt ook voor bedrijven die niet beschikken over de juiste natuurvergunningen en waar de overheid tot dusver oogluikend toekijkt, zoals bij Schiphol, Lelystad Airport en veel biomassacentrales.

Ik wil afstand nemen van de bewoording dat de overheid oogluikend toekijkt bij bedrijven die niet over de juiste vergunningen beschikken. Toezicht en handhaving vormen een integraal onderdeel van het systeem van vergunningverlening. De provincies en ikzelf spannen ons in om te zorgen dat verleende toestemmingen worden nageleefd en dat op overtredingen wordt gehandhaafd. In sommige gevallen verzoekt de samenleving om handhaving. Zo nodig wordt per direct ingegrepen in de activiteiten van een bedrijf. In andere gevallen, zoals bij de genoemde luchthavens, is vastgesteld dat een vergunning moet worden aangevraagd. Die aanvragen heb ik nu in behandeling.

Is het waar dat in het leefgebied van wettelijk beschermde soorten zoals de wolf nog steeds gejaagd wordt en in de nachtelijke uren laagvliegoefeningen met helikopters worden gehouden door defensie? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de beschermingsregimes zoals omschreven in de Wet natuurbescherming en de Conventie van Bern? Bent u bereid het leefgebied van de wolf jachtvrij te maken en gevrijwaard van nachtelijke oefenvluchten van defensie? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren.

Het leefgebied van de wolf beslaat thans een deel van de Veluwe. De verwachting is dat er binnen korte termijn ook in andere gebieden in ons land vestigingen van de wolf zullen gaan plaatsvinden. In al deze gebieden kan jacht, schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvinden, overeenkomstig de voor die gebieden geldende goedgekeurde faunabeheerplannen. Volgens deskundigen hebben die vormen van faunabeheer geen negatief effect op de aanwezige wolven. Dat geldt evenzeer voor het laagvliegen met helikopters. Derhalve zijn deze activiteiten niet a priori in strijd met de doelstellingen van de Wet natuurbescherming en de Conventie van Bern. Ik zie dan ook geen aanleiding om de leefgebieden van de wolf jacht en andere vormen van afschot te verbieden noch om te pleiten voor het vrijwaren van deze gebieden voor nachtvluchten door Defensie.


X Noot
1

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA) (voorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), van der Linden (Fractie-Van Pareren) (ondervoorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Van Pareren).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, Q.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, Q.

X Noot
4

Idem, blz. 3.

X Noot
5

Zesde Voortgangsrapportage Natuur. Natuur in Nederland. Stand van zaken eind 2019 en ontwikkelingen in 2020, blz. 22.

X Noot
6

Handelingen I 2019–2020, nr. 34, item 4 en item 12 en Handelingen I 2019–2020, nr. 36, item 8.

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstukken II, 2020–2021, 32 670, nr. 200: «Doorlichting Natura 2000».

X Noot
8

Kamerstukken II, 2020–2021, 32 670, nr. 200.

X Noot
9

Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 6 november 2020)

Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 504.

X Noot
10

Zesde Voortgangsrapportage Natuur. Natuur in Nederland. Stand van zaken eind 2019 en ontwikkelingen in 2020, blz. 23.

X Noot
11

Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, Q, blz. 2.

X Noot
12

IPBES, Summary for policymakers of the global assessment report on biodiversity and ecosystem services, https://ipbes.net/ga/spm.

X Noot
13

Kamerstukken I, 2020–2021, 33 576, Q, blz. 3.

X Noot
14

Ibidem.

X Noot
15

Zesde Voortgangsrapportage Natuur. Natuur in Nederland. Stand van zaken eind 2019 en ontwikkelingen in 2020, blz. 55.

X Noot
16

Wetsvoorstel Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) 35 600.

X Noot
17

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 oktober 2020, DGNVLG/20246331, houdende vaststelling van een geactualiseerde Rode Lijst Zoogdieren, Staatscourant 56788, 3 november 2020.

X Noot
18

De Zoogdiervereniging, «Nieuwe Rode lijst van de Nederlandse zoogdieren: tweederde bedreigde soorten in boerenland», 3 november 2020, https://www.zoogdiervereniging.nl/nieuws/2020/nieuwe-rode-lijst-van-de-nederlandse-zoogdieren-tweederde-bedreigde-soorten-boerenland.

Naar boven