4 Aanvullingswet natuur Omgevingswet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet) ( 34985 );

en van:

  • -de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 september 2019 ter aanbieding van het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (34985, letter B);

en van:

  • -het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet;

  • -de nota van toelichting bij het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet.

De voorzitter:

Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 34985, Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet, kortweg de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, en van de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 september 2019 ter aanbieding van het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (34985, letter B).

Ik heet de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit én de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom in de Eerste Kamer

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Kluit namens de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Goedemorgen, ministers, collega's, voorzitter. We praten vandaag over natuur, maar het gaat niet alleen over natuur. Wandelaars, vogelspotters en mountainbikers zoeken de natuur en het landschap op voor ontspanning, recreatie en hun hobby. Boswachters, boeren en natuurbeheerders halen hun inkomsten uit de grondstoffen en de processen die de natuur ons levert. En ondernemend Nederland, Bouwend Nederland, is afhankelijk van de kwaliteit van onze natuur om vergunningen te kunnen krijgen en zo een vitaal bedrijf te kunnen voeren. De aanvullingswet en het besluit natuur gaan dus verder dan alleen natuur. Ze gaan over regels die fors ingrijpen op het leven van heel veel mensen in Nederland. Gelukkig dringt het besef dat natuurkwaliteit meer brengt dan alleen de natuur zelf steeds breder door. Daarmee groeit ook de steun voor een veerkrachtige natuur in Nederland. Daar zijn wij als GroenLinks heel blij mee. Niet alleen de natuurbeweging bepleit een robuuste kwaliteit, maar ook partijen als VNO-NCW en Bouwend Nederland hebben zich aangesloten en leggen de minister ondertussen het vuur na aan de schenen om voortgang te boeken op dit dossier.

Laat ik beginnen met te zeggen dat ik wel zie dat de minister heel hard werkt en dat zij stappen zet. Ze probeert ook opgaven te verbinden. De fractie van GroenLinks heeft dat eerder gevraagd. We zien dat daar pogingen toe gedaan worden en daar zijn we blij mee. Het is geen gemakkelijk dossier. Ik heb persoonlijk veel respect voor de minister van Landbouw. Ondanks corona en ondanks alle processen wordt stug doorgewerkt om verbetering aan te brengen in de natuurkwaliteit. Het zal de minister echter niet verbazen dat we desondanks nog wel wat vragen en opmerkingen hebben.

Deze wet en dit besluit zullen verregaand het speelveld bepalen waarop al die mensen die ik net noemde hun belangen kunnen nastreven. De aanvullingswet natuur is een belangrijke wet, die raakt aan de fundamenten van onze rechtsstaat. De minister heeft zelf aangegeven dat artikel 21 van de Grondwet hier tot uitvoering moet komen: de overheid draagt zorg voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en de verbetering van het leefmilieu. Het is ook genoegzaam bekend dat wij op het vlak van natuurkwaliteit beter ons best moeten doen. Een derde van de soorten in Nederland is al ernstig bedreigd. Sinds 2017 neemt het aantal rodelijstsoorten weer toe. Met name door de toename van het gebruik van pesticiden, stikstofvoorraden in de grond, de droogte van de afgelopen jaren en de klimaatverandering die ons op de hielen zit, is er eigenlijk weinig reden tot optimisme en is er des te meer werk aan de winkel.

Bij deze behandeling richten wij ons op drie zaken: wetgevingskwaliteit, uitvoerbaarheid en de evaluatie.

Als leden van de Eerste Kamer moeten wij kijken naar de kwaliteit van de wetgeving en naar de samenhang. Daaronder vallen aspecten als rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en doeltreffendheid. Ik moet bekennen dat mijn fractie twijfels heeft bij verschillende aspecten van de voorstellen. Dat zit niet zozeer in de kwaliteit van de omzetting van de Wet natuurbescherming naar de aanvullingswet natuur, maar vooral in het feit dat we met de kennis van nu weinig anders kunnen dan concluderen dat wat we vandaag bespreken tekortschiet om het belangrijke doel van deze wet te bereiken en dat is het beschermen van de kwetsbare natuur. Wij staan niet alleen in deze kritiek. De minister heeft dat zelf ook al geconstateerd. Zij heeft daarom aangekondigd dat zij met een nieuwe wet zal komen, de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. In de tussentijd zal zij bepaalde bepalingen buiten werking laten.

Wij zijn van mening dat de samenhang tussen deze wetgevingsproducten en de aangekondigde wetgevingsproducten zo manifest is dat zij eigenlijk in samenhang bekeken moeten worden. Wij vragen ons dan ook af waarom de minister er niet voor gekozen heeft om deze zaken gezamenlijk aan ons huis aan te bieden. De nieuwe stikstofaanpak is cruciaal voor het behalen van de natuurkwaliteitsdoelen. De minister gaf als reden de inpassing in het digitale stelsel. Wij hebben daar nog vragen over. In de eerste plaats hebben wij de Omgevingswet een jaar uitgesteld. In de tweede plaats hebben wij al eerder met de minister voor Wonen en Milieu besproken dat concept-AMvB's ook een plek in het DSO kunnen krijgen. Waarom kan dat dan niet in dit geval? Sterker nog, je zou zelfs kunnen stellen dat de regering met het buitenwerking stellen van bepaalde bepalingen zelf ook voor die route kiest. Bepaalde bepalingen krijgen wel een plek in het DSO, terwijl we weten dat zij niet in werking treden. We zouden dan ook graag een inhoudelijke reactie van de minister krijgen op de vraag waarom de regering er niet voor gekozen heeft om op dit gevoelige dossier een compleet en afgerond wetgevingsproduct inzake stikstof en natuur aan ons voor te leggen.

In het verlengde hiervan het volgende. Ook met de extra stikstofaanpak van het kabinet worden de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn waarschijnlijk niet gehaald. De commissie-Remkes stelt in haar eindrapport daarom bindende normen voor met 2040 als horizon voor de implementatie van die maatregelen en met een hard tussendoel in het jaar 2030. Deze concrete zaken ontbreken in het voorliggende voorstel. Daarmee lijkt dus 2050 als termijn voor de realisatie van de vogel- en habitatdoelen buiten beeld te raken. Kan de minister aangeven hoe zij hier tegenaan kijkt in het licht van de voorliggende voorstellen?

Wij zijn in het bijzonder benieuwd hoe de minister aankijkt tegen de stelling van onder andere Greenpeace dat uit het EU-beginsel inzake loyale samenwerking — artikel 4, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie — volgt dat de gunstige staat van instandhouding uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is behaald moet zijn. Hoe verhoudt dat zich nu tot het tempo in de voorliggende voorstellen? Graag een reactie op deze stelling en op deze vraag. Ik verwijs hierbij ook naar de inbreng van D66 later vandaag waarin zal worden doorgevraagd over de instandhoudingsdoelen.

Tot slot onder het kopje doeltreffendheid en doelmatigheid. Een van de vragen waar wij ons over buigen, is of de gestelde doelen te bereiken zijn met de aangegeven middelen. Ook hier is het antwoord nee. Ik heb er al wat over gezegd. De minister zegt dit ook want zij komt met een extra aanpak. Een van de voornaamste redenen waarom de natuur in Nederland onder druk staat, is stikstof en juist op dat vlak schiet deze wetgeving nog tekort. Daarmee lijken deze voorstellen niet doeltreffend en niet doelmatig te zijn. Ze lijken dan voortijdig hier aan de orde te zijn. Graag een reactie van de minister. Deelt zij deze analyse? Hoe wil zij hiermee verdergaan?

Dan de uitvoerbaarheid. Wij maken ons zorgen over een dreigende inhoudelijke verwatering van het thema natuur in de omgevingsvisies. Ik noem allereerst de vormvereisten voor de natuurvisie die zijn vervangen door zelfbindende en vormvrije regels voor omgevingsvisies. In het rapport Decentraal natuurbeleid onder de Wet natuurbescherming blijkt bij meerdere provincies sprake van een sterke verwatering van het natuurthema wanneer de natuurvisie daadwerkelijk wordt omgezet in een omgevingsvisie. Wij horen graag een reactie van de minister op dit rapport. Hoe wil de minister hierop reageren richting de praktijk?

Koppelt men deze informatie aan eerdere informatie van bijvoorbeeld de commissie voor de m.e.r. over de gebrekkige toepassing van de MER bij het ontwikkelen van omgevingsvisies of leest men het rapport van Arcadis over de ontbrekende informatie over natuur- en milieukwaliteiten in de MER's die worden voorgelegd aan de commissie voor de m.e.r., dan ontstaat een beetje het beeld dat belangrijke sturende informatie op decentraal niveau letterlijk buiten beeld aan het raken is. In de wet Natuurbescherming is dit nu goed en gedetailleerd geregeld. Onze vraag aan de minister is dan ook: is zij bereid, gezien al deze signalen, om alsnog inhoudsvereisten voor natuurvisie om te zetten naar de aanvullingswet natuur? Graag een antwoord op deze vraag.

Dan het Natuurnetwerk Nederland. De landelijke doelstelling voor instandhouding is in het voorstel voor de aanvullingswet natuur niet direct doorvertaald naar rijksomgevingswaarden. Dit roept bij ons de vraag op hoe de minister wil voorkomen dat burgers, bouwers, boeren en natuurorganisaties in het nieuwe stelsel te maken krijgen met meerdere provinciale natuurvisies en omgevingsplannen die los van elkaar eisen stellen en ideeën en strategieën ontwikkelen die niet op elkaar afgestemd zijn. Daardoor wordt het voor burgers onoverzichtelijk waar men aan moet voldoen. De praktijk waarschuwt nu al luid dat het lastig wordt om grensoverschrijdende doelen en met name dus die rijksdoelen in beeld te houden. Graag een reactie van de minister. De fractie van GroenLinks is van mening dat ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland nu niet duidelijk genoeg is wie aan zet is, wat er van de partijen verwacht wordt en met welke doelen ze zich moeten inspannen en dat daardoor het doelbereik, een landelijk gunstige staat van instandhouding, zeer ongrijpbaar en wellicht zelfs onbereikbaar wordt. Is de regering bereid om vanuit haar rol als systeemverantwoordelijke hier toch nog meer werk van te maken door de nodige duidelijkheid wel te creëren, bijvoorbeeld over definities? Verder sluiten we hier aan bij D66.

Is de minister daarnaast bereid om op landelijk niveau toezicht te houden op het bewaken van de samenhang in dat nationale natuurnetwerk en de Kamer hierover jaarlijks te informeren? Wij maken ons er zorgen over of het wel goed en snel genoeg gaat en of de kwaliteit op orde blijft. Wij willen graag een vinger aan de pols houden. Graag een reactie.

Dan het puntje natuurinformatie in het digitaal stelsel. Over welke informatie wel en welke niet in het digitaal stelsel zit, is in de vragenrondes bij de verschillende wetten al veel gewisseld, maar het is ons toch nog niet helder genoeg. Zonder adequate, gedetailleerde informatie over het Natuurnetwerk Nederland en de aanwezige natuurgebieden en natuurwaarden in het DSO, zal het in de praktijk heel lastig blijken om de natuur te beschermen. Ik heb dan ook bij de invoeringswet gevraagd hoe de afspraken tussen IPO, VNG en Rijk over het opnemen van deze natuurinformatie er precies uitzien. Kan de minister ingaan op de huidige stand van zaken van de gesprekken tussen het Rijk en de decentrale overheden? Wil zij toezeggen dat de informatie over de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland en de wijzigingen daarin en informatie over soorten, over habitats, definitief een goede plek heeft gekregen in de uitbouw van het DSO? Kan zij aangeven of de financiering van deze specifieke uitbouw geregeld is? Zo ja, hoe is dat dan geregeld? Kan zij tot slot toezeggen dat deze informatie op 1 januari 2022, de dag waarop het allemaal ingaat, ook daadwerkelijk beschikbaar is voor burgers en bedrijven in Nederland?

Daarnaast zijn wij benieuwd hoe het staat met de verwerking en het tonen van vergunningen, meldingen en handhavingsverzoeken in het DSO. Juist voor het bewaken van de natuurkwaliteit is het ontzettend van belang dat burgers, omwonenden maar ook bedrijven in de omgeving van die natuurgebieden goed kunnen volgen wat er allemaal speelt. We hebben hier in beide Kamers meerdere keren onze zorgen over geuit. In de Tweede Kamer is er een motie ingediend (33118, nr. 133), waarin de regering wordt verzocht om vergunningen, meldingen en handhavingsverzoeken zo snel mogelijk te realiseren. De minister heeft daarop het volgende gezegd: "Er zijn ingewikkelde privacyaspecten waarover ook in de Eerste Kamer gesproken is. Dat zit dus niet in het basispakket. Daar wordt in de uitbouw wel over gesproken." Dat "over gesproken" roept bij ons vragen op. Over dingen praten is natuurlijk heel mooi, maar het gaat erom dat je dingen realiseert. Nou heb ik eerder een toezegging gekregen van de minister voor Milieu en Wonen om de Eerste Kamer te informeren wanneer deze specifieke privacyaspecten groot blijken te zijn. Vandaar de vraag: wanneer worden we eigenlijk nader geïnformeerd over deze lastige privacyaspecten? Is de minister van mening dat deze aspecten met de uitbouw voor 2022 oplosbaar zijn? Wil de minister toezeggen dat de Omgevingswet niet in werking treedt voordat burgers, bedrijven en derde belanghebbenden in het DSO wel kunnen zien welke vergunningen zijn aangevraagd en welke meldingen en handhavingsverzoeken zijn gedaan? Zo niet, kan zij dan aangeven hoe de belangen van de samenleving zijn gediend?

Dan de onafhankelijke toetsing van de natuurinformatie. Ook daarover staat nog een vraag van deze Kamer open. Dan gaat het om de mogelijkheid voor burgers om informatie die door overheden is aangeleverd, onafhankelijk te laten toetsen. Soms heeft een overheid zelf een belang. Dan is het fijn dat je terechtkunt bij een partij om na te vragen of de aangeleverde informatie wel klopt. Denk aan de vraag of er wel of geen vleermuizen zijn. Kunnen we dat ergens laten toetsen? Graag een reactie.

Dan het punt van bomen kappen in het buitengebied. Ten aanzien van de beoogde rolverdeling tussen provincies en gemeenten als het gaat om de kap van bomen of houtopstanden, zoals dat dan heet, in het buitengebied, zit er nog veel ruis op de lijn. Ik heb recentelijk nog gesproken met vertegenwoordigers van IPO en VNG en ik kan constateren dat die qua uitleg nog niet helemaal op één lijn zitten. Kan de minister aangegeven hoe het staat met het aangekondigde overleg in dezen? Hoever zijn we? Is er een tekst waarover overeenstemming is waarin de bevoegdheidsverdeling naar ieders tevredenheid is vastgelegd? In de optiek van GroenLinks is de gemeente de beste overheidslaag om de houtopstanden in het buitengebied op waarde te kunnen beoordelen, juist omdat dit soort kleine opstanden niet van natuurbelang zijn — het zijn gewone bomenrijen — maar lokaal een grote betekenis kunnen hebben in het kader van recreatie, luchtkwaliteit en omdat gemeenten beter geëquipeerd lijken om op dat detailniveau te kunnen uitvoeren en met name handhaven. Als er een herplantplicht is, wordt er ook gehandhaafd. We brengen de minister daarbij in herinnering dat het bij het opheffen van het Bosschap al een keertje eerder is misgegaan. Toen is er een vrij grote kaalslag in het buitengebied geweest, omdat er niemand was die de uitvoering en de handhaving daadwerkelijk oppakte. Wij vragen de minister of zij het met de fractie van GroenLinks eens is dat gemeenten in een buitengebied volwaardig bevoegd zijn bij de kap van de houtopstanden. Is zij bereid om met de decentrale overheden om tafel te gaan en ervoor te zorgen dat er voor 1 januari 2021, dus een jaar voor inwerkingtreding, een nieuwe tekst dan wel toelichting is op de tekst die in het DSO meegenomen kan worden?

Tot slot komen we bij de evaluatie van de wet. Ik ben blij dat beide ministers er zijn. Hier lijkt wat verwarring te zijn ontstaan. De huidige Wet natuurbescherming is eigenlijk nog maar net op stoom wanneer deze vervangen wordt door de Aanvullingswet natuur. De minister geeft in de beantwoording van de vragen aan dat de regering pas vijf jaar na de start van de Omgevingswet de Wet natuurbescherming en de Aanvullingswet natuur zal evalueren. Dat zou in de praktijk neerkomen op het jaar 2027. Dat is meer dan tien jaar na de invoering van de Wet natuurbescherming. Dat lijkt ons niet de bedoeling. Het is een heel gevoelig dossier. We moeten hier echt bovenop zitten om te voorkomen dat wij over één, twee of drie jaar een derde stikstofcrisis om de oren krijgen. Wij vragen de minister of zij bereid is om in 2020/2021 een analyse te doen van de leerpunten die uit de Wet natuurbescherming naar voren komen.

Daarnaast vragen wij de minister of zij bekend is met de toezegging van de minister voor Milieu en Wonen aan de heer Rietkerk, mevrouw Moonen, mijzelf en nog een aantal andere collega's in deze Kamer dat er een onafhankelijke evaluatiecommissie komt die jaarlijks rapporteert over de Omgevingswet in de volle breedte, in ieder geval de eerste vijf jaar. De fractie van GroenLinks is van oordeel dat daarmee de facto ook is vastgelegd dat de Wet natuurbescherming, die uitloopt in de Aanvullingswet natuur, maximaal één jaar na invoering zijn eerste evaluatie zal krijgen middels de rapportage van de onafhankelijke evaluatiecommissie. Kan de minister aangeven of wij dit juist zien en dat de evaluatie van de Aanvullingswet natuur dus al een jaar na invoering van de Omgevingswet geëvalueerd wordt? Het lijkt ons van groot belang dat we snel leren van de vorige wetgeving, zodat alle dieren en planten maar ook de boeren, bouwers, recreanten en natuurbeschermers, die allemaal afhankelijk zijn van de kwaliteit en doorwerking van deze wet, niet nodeloos bungelen wanneer blijkt dat de wet niet werkt zoals voorzien en bijgesteld moet worden. Zij verdienen dat de verbeteringen zorgvuldig en op een gestructureerde wijze en niet aan de hand van incidenten tot stand komen.

Dit was onze inbreng. Ik bedank u voor uw aandacht.

De heer Rietkerk (CDA):

Een vraag aan mevrouw Kluit. Is de fractie van GroenLinks van mening dat de Natuurbeschermingswet beleidsneutraal vertaald is in de Aanvullingswet natuur?

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Als je het in de precieze context bekijkt niet. Als je het in de rekkelijke context bekijkt, is het best netjes gedaan. Het zit in de opzet van het hele stelsel van de Omgevingswet. Bepaalde zaken die wij nu hanteren in de Natuurbeschermingswet en die op wetsniveau zijn vastgelegd, veranderen. Maar dat heeft te maken met de systematiek.

De heer Rietkerk (CDA):

Toch even de vraag, omdat wij schriftelijk als commissie, als Kamerfracties, de informatie hebben gekregen op dit onderdeel vanuit het kabinet, waarbij de beleidsneutraliteit in ieder geval getoond is, even los van de systematische vraag. Bent u het dan eens met dat overzicht of niet, en op welk onderdeel bent u het er dan niet mee eens?

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Dit was een van de vele, vele stukken, dus ik kan hier — geef ik meteen toe — niet citeren uit mijn hoofd. Maar het zal u ook niet verbazen dat wij niet altijd dezelfde conclusies trekken in dit soort analyses als het kabinet. Wij kijken daar dus iets anders naar. Ik heb in het begin van mijn inbreng ook gezegd: als je het hele stelsel en alle wetten daarin bekijkt, dan is dit niet de slechtste wet qua omzetting.

De voorzitter:

De heer Rietkerk ten slotte.

De heer Rietkerk (CDA):

Dat begrijp ik. Dan moeten we het debat nu niet voortzetten, maar als je het dan rekkelijk bekijkt, is het beleidsneutraal, maar vanuit GroenLinks-optiek zijn er toch nog een paar problemen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

U kent mij, ik ben vrij precies op deze dingen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kluit. Dan is het woord aan de heer Recourt namens de fractie van de PvdA.

De heer Recourt (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De natuur in Nederland boert al decennialang achteruit. Denk aan de schrikbarende terugloop van de biodiversiteit. Dat is niet acceptabel en het is aan de overheid om dat tij te keren.

Hiervoor moet de overheid passende instrumenten hebben. Centrale vraag, ook bij de PvdA-fractie in dit debat, is of de invoeringswet en het invoeringsbesluit natuur Omgevingswet dat instrumentarium versterkt of verzwakt. We hebben hier zorgen over. Steeds duidelijker wordt dat het herstel van onze natuur in heel Nederland niet kan zonder centrale borging. Het eindrapport Remkes versterkt deze zorg alleen maar.

Ik dank de ministers en hun ambtenaren voor de beantwoording van de vele vragen die van de zijde van de Kamer zijn gesteld. De antwoorden op de tweede ronde schriftelijke vragen van dit huis hebben mijn fractie wel wat in verwarring gebracht. Want zowel de CDA-fractie als de gezamenlijke fracties van GroenLinks, de Partij voor de Dieren, 50PLUS en de PvdA werden in de beantwoording van hun kritische vragen gerustgesteld. De perspectieven waren alleen diametraal tegenovergesteld. Dan denk je: waar klopt het niet? Daar waar het CDA pleitte voor ruimte voor een lokale eigenstandige afweging, maakte onder meer mijn fractie zich zorgen dat dit lokale maatwerk in sommige regio's zal leiden tot besluiten waarbij de natuur aan het kortste eind trekt, of die niet passen in een noodzakelijke, regio-overstijgende aanpak. Hoe meent de minister deze perspectieven met elkaar te kunnen verenigen?

Nog een punt vooraf. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen afgelopen najaar zei de premier op mijn vragen over broodnodige stikstofmaatregelen dat wat hem betreft ook gekeken kon worden naar het verminderen van het aantal Natura 2000-gebieden in Nederland. Dit lijkt in flagrante strijd met de ambitie van ook dít kabinet om natuur en biodiversiteit te versterken. Kan de minister op dit punt het standpunt van het kabinet verhelderen? Zijn Natura 2000-gebieden alleen van Europa, of staat het kabinet voor deze natuur en nemen we dus zelf verantwoordelijkheid hiervoor zonder naar Europa te wijzen?

De huidige Wet natuurbescherming, en bijbehorend besluit natuurlijk, is nog jong, overzichtelijk en bevat materiële normen voor natuurbescherming. De wet die hiervoor in de plaats moet komen, de invoeringswet natuur, kent bijna geen materiele normen. Die staat in verschillende onderliggende AMvB's. De wet zelf creëert instrumenten, bevoegdheden en procedures. Dit is consequent, want in lijn met de rest van de Omgevingswet. Maar is het ook een vereenvoudiging? Mijn fractie betwijfelt dat. De minister heeft gewezen op de digitale ontsluiting van de relevante informatie middels het Digitaal Stelsel Omgevingswet, ook op het gebied van natuurbescherming. Maar dit staat los van de eenvoud of complexiteit van de wetgeving. Kan de minister nog eens uitleggen in welk opzicht dit aanvullingsspoor een verbetering is ten opzichte van die huidige Wet natuurbescherming? Het doel van de wet wordt ten opzichte van de Wet natuurbescherming teruggebracht — en niet verruimd — tot bescherming van de intrinsieke waarde van de natuur. Dit doel vormt dan een van de doelen die integraal moeten worden afgewogen via het mengpaneel, het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voordeel van dit systeem is dat natuurbelangen direct en integraal worden meegenomen in de totale belangenafweging. Het is ook niet zo dat de verschillende belangen altijd conflicterend zijn of dat natuurbelangen onaantastbaar zijn. Zo kunnen woningbouw en natuurontwikkeling in een specifiek geval ook samengaan. De zorg van mijn fractie op dit onderdeel is of natuurbelangen in de integrale afweging te snel het onderspit zullen delven. Zo zouden we op 3 mei hebben mogen genieten van een Formule 1-race middenin een natuurgebied. Kan de minister schetsen welke vormen van rechtsbescherming openstaan als wordt vermoed dat in de integrale belangenafweging het natuurbelang onvoldoende is meegewogen? Aan welke motiveringseisen moet een besluit voldoen om inzicht te krijgen hoe de natuurbelangen zijn meegenomen?

Europese regelgeving — de Vogel- en Habitatrichtlijn — vormt een belangrijke relativering op die integrale belangenafweging: hiervan kan niet worden afgeweken. Dit is ook de reden dat, anders dan andere onderdelen van de omgevingswet, hier sprake blijft van "nee, tenzij", zo antwoordt de minister ons schriftelijk. Het mag niet van Europa, tenzij Europa er niet over gaat of zelf ruimte geeft. Klopt deze redenering? Kan de minister nog een keer schetsen hoe groot de beslisruimte is buiten die richtlijnen? En begrijp ik goed dat voor de niet-Europese ruimte die overblijft nog wel het "ja, mits"-principe geldt? Of zijn er nog meer onderdelen van natuurbescherming waarvoor de regering landelijke bescherming noodzakelijk vindt?

Voor beslissingen binnen de "Europese ruimte" geldt dus logischerwijs toestemming vooraf. Voor alle zekerheid nog een keer de vraag: hoe verhoudt dit zich tot de meldplicht?

Het adviescollege stikstofreductie en natuurbescherming, in de volksmond de commissie-Remkes, adviseert de normen maar ook de controle hierop bij wet vast te leggen. De minister reageert in haar brief aan deze Kamer van 19 juni jongstleden dat via het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering een definitieve regeling wordt opgenomen voor de structurele aanpak van stikstofproblematiek. Tegen deze achtergrond zal een deel van de wet en het besluit die vandaag ter beoordeling voorliggen niet in werking treden.

Voorzitter. De PvdA-fractie had in eerste instantie grote moeite met dit procedurele voorstel. Want wat zou er vandaag dan precies ter toetsing voorliggen, maar in haar of hun brief ... Ik heb mijn tekst op één minister gericht, maar ik neem aan dat de bewindspersonen zelf uitmaken hoe ze gaan antwoorden. Ik zeg dus maar: in haar brief van 26 juni, afgelopen vrijdag, geeft de minister gelukkig precies aan welke artikelen niet in werking zullen treden met daarbij de toezegging dat de vervangende invulling van die niet in werking tredende wetgeving en AMvB aan beide Kamers ter beoordeling zullen worden voorgelegd. Dat maakt het in ieder geval toetsbaar en daarmee is de belangrijkste kritiek van mijn fractie op dit procedurele punt weggenomen.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Is de heer Recourt van mening dat het goed zou zijn geweest als wij niet alleen hadden geweten welke artikelen buiten werking treden, maar ook hoe de nieuwe invulling eruit had gezien?

De heer Recourt (PvdA):

Ja, dat was het fijnste geweest. Dan hadden we vandaag een compleet plaatje gehad. Stikstof is — dat ben ik helemaal met mevrouw Kluit eens — een belangrijk onderdeel waar het gaat om natuurbescherming. Maar de andere kant is dat er nu een slecht onderdeel uit de wet wordt gehaald — die toezegging is er — en dat er hoogstwaarschijnlijk, de commissie-Remkes lezende en de reactie van het kabinet daarop, een beter onderdeel voor terugkomt met de garantie dat we daar ook nog over kunnen oordelen. Dat is voor mijn fractie wel acceptabel. Het is niet ideaal.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Als de Wet stikstofreductie en natuurverbetering niet in werking treedt om wat voor reden dan ook — een tweede coronagolf, verkiezingen — dan nemen wij vandaag of volgende week wellicht een wet aan waarin de PAS en de Spoedwet aanpak stikstof langer blijven werken. Heeft u het idee dat daarmee de stikstofcrisis onnodig lang blijft duren?

De heer Recourt (PvdA):

Als dat het geval zou zijn wel. Evident. Dat is natuurlijk een traject dat los van deze wet loopt, namelijk de worsteling van dit kabinet om goed invulling te geven aan de uitspraak van de rechter en de rechter zegt — ik wil discussies over de rol van de rechter voorkomen — alleen maar heel terecht dat Nederland gehouden is die stikstof op een goede manier te regelen. Dat is op dit moment nog lang niet het geval.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Wat betekenen die procedurele voorstellen nu precies materieel? Ik zal mijn vraag toelichten ook aan de hand van het eindrapport van de commissie-Remkes. Daarin wordt geadviseerd de regie bij natuurbescherming en dus ook stikstofreductie bij de provincie te leggen, in lijn met het voorliggende wetsvoorstel. Ik citeer het rapport: "Het is aan de provincies om de opgave per Natura 2000-gebied in beeld te brengen, te concretiseren wat nodig is om de doelen te bereiken, en welke bijdrage daaraan kan worden geleverd met een gebiedsspecifieke aanpak."

Het is bekend dat het college van de provincie ... Ik moet even goed kijken, voorzitter, want ik begrijp mijn eigen zin niet meer. Dat is niet zo best.

De voorzitter:

Doet u het rustig aan. De klok loopt wel door.

De heer Recourt (PvdA):

Uiteraard, maar ik heb gelukkig ruim ingeschreven, voorzitter. Nu snap ik de zin weer; hij is wat cryptisch. Het is bekend dat het college van de provincie met de grootste uitdaging op het gebied van stikstofvermindering, zeer kritisch staat tegenover actieve en gedwongen verkleining van de grootte van de veestapel. En laat ik dan maar meteen de provincie noemen, want dan wordt het voor iedereen duidelijk. Ik maak me zorgen over de provincie Brabant.

De commissie-Remkes voorziet het gevaar van tegenwerkende provincies en schrijft: "De nationale reductie wordt daarbij door het Rijk vertaald naar de opgave per provincie. Er dient wettelijk te worden vastgelegd dat provincies, binnen hun verantwoordelijkheden, gehouden zijn uitvoering te geven aan het Programma Nationale Natuurdoelstellingen, binnen de in dat programma gegeven kaders. De minister moet de bevoegdheid krijgen om, indien uitvoering niet binnen de gestelde kaders plaatsvindt, aanwijzingen te geven aan de provincie(s) die het betreft, naast de mogelijkheid om de kaders aan te scherpen."

Voorzitter. Gaat de minister dit onderdeel van het advies integraal overnemen? Betekent het voorgaande dat het invoerings-KB voor de gehele omgevingswet pas aan het parlement wordt voorgelegd als het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet op dit onderdeel is aangepast of ingeregeld? Zo nee, hoe kunnen wij dan nu reeds inschatten of de natuurbescherming in iedere provincie materieel voldoende gewaarborgd blijft?

Voorzitter. Mijn fractie weegt het antwoord op deze vragen zwaar mee in de eindafweging. Het is namelijk lastig een wet te beoordelen als een fundamenteel element, te weten een heldere en vertrouwenwekkende rolverdeling tussen centrale en decentrale overheden niet goed is geborgd. Begrijp me goed, ik wil niet af van het beginsel dat provincies het beste weten op welk onderdeel van hun provincie ingegrepen moet worden. Het gaat mij en mijn fractie om het vaststellen van de normen, het controleren daarop en het bijsturen daarop.

Ik ga naar een ander onderwerp. De Tweede Kamer heeft het amendement van D66 en de ChristenUnie nipt verworpen dat beoogt voor internationaal en Europees voorgeschreven doelstellingen voor natuur eenzelfde waarborg in de Omgevingswet op te nemen als bijvoorbeeld voor water- en luchtkwaliteit is geregeld. Gekozen is voor het verankeren van de gunstige staat van instandhouding van soorten en habitattypen als omgevingswaarden. De minister is geen voorstander van deze oplossing omdat de staat van instandhouding moeilijk te kwantificeren is, zo hebben we gelezen. Mijn fractie denkt hier vooralsnog anders over. Via de elementen verspreidingsgebied, omvang populatie, kwaliteit habitat en toekomstperspectief lijkt kwantificatie mogelijk. Het is een gemiste kans dat de natuur zo niet als omgevingswaarde is opgenomen. Kan de minister mijn fractie nog eens uitleggen hoe de verplichting tot de gunstige staat van instandhouding vanaf het begin van besluitvorming wordt gerespecteerd en hoe hier aan het einde rechtsbescherming voor kan worden gezocht? Zijn er inmiddels nieuwe omstandigheden die maken dat de minister nu wel positief tegen het in het amendement verwoorde beleid aankijkt, bijvoorbeeld omstandigheden die liggen in het eindrapport van de commissie-Remkes?

Tot slot, voorzitter. Sommigen zien de natuur in Nederland als een luxe. Fijn om in te wandelen, maar als de economie dat vraagt, dan wandel je maar ergens anders. Dit miskent dat we misschien juist wel specifiek in Nederland afhankelijk zijn van een vitale en diverse natuur. Het is een kwetsbaar systeem, waar je niet zomaar elementen uit kunt verwijderen zonder dat dat hele systeem, inclusief de mens zelf, in gevaar komt. De coronapandemie heeft ons eens temeer op dit pijnlijke feit gewezen. Dat is het belang dat we moeten beschermen. De vraag is of dit voldoende wordt geborgd met de wet die vandaag voorligt. Ik ben erg benieuwd naar de antwoorden van de ministers. Zij wegen, nogmaals, zwaar mee in de afweging die de Partij van de Arbeid na afloop van dit debat gaat maken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw Moonen namens de fractie van D66.

Mevrouw Moonen (D66):

Geachte voorzitter en geachte ministers. Eind 1993 is het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro in werking getreden. Er waren 195 landen die dit verdrag ondertekenden. We kennen zelfs de Internationale Dag van de Biodiversiteit. Maar de vraag is: valt er wel zo veel te vieren in de wereld als het over dit onderwerp gaat?

Laat ik mij beperken tot Nederland. Ook in ons land maken we mee dat 40% van de soorten die op de rode lijst staan van dieren, ernstig bedreigd is op dit moment. Ook als we het boerenland van 1900 vergelijken met dat van vandaag, zijn we 85% van onze vogelsoorten kwijtgeraakt. Voor mij is dat niet alleen een statistisch getal. Ik kom van het boerenland, als dochter afkomstig van de boerderij. Als je op het platteland woonde — en u komt er ook vandaan, minister Schouten — kon je als meisje niet zo veel kanten op. Bij de voetbalclub kon je toen nog niet, bij de scouting ook niet. Ik heb toen als 15-jarig meisje, afkomstig van het boerenland, de Algemeen Christelijke Jeugdbond voor Natuurstudie en Natuurbescherming opgericht in de gemeente Weert, omdat ik zo hield van die vogels op dat boerenland. Dus voor mij is die achteruitgang niet alleen een getal, maar een daadwerkelijke beleving en ook een besef dat we het eigenlijk helemaal niet goed doen, ook niet in eigen land, als het om biodiversiteit gaat.

Vandaag hebben we het over de Aanvullingswet natuur en het Aanvullingsbesluit natuur, en vanuit die ambitie om naar de kwaliteit van de natuur te kijken, brengen we vandaag ook onze noties in. De memorie van toelichting op de Aanvullingswet natuur zegt: "Alle normen en instrumenten worden ongewijzigd en beleidsneutraal gecontinueerd in de Omgevingswet. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het beschermingsniveau." De Raad van State ziet dat wat anders. Die zegt, in de wet en ook in de toelichting op die wet: het is helemaal niet zo duidelijk hoe die landelijke en internationale instandhoudingsdoelstellingen doorwerken, bijvoorbeeld naar gemeentelijke omgevingsplannen. En eigenlijk zou van die unierechtelijke regels van Natura 2000-gebieden heel duidelijk moeten zijn hoe dat doorwerkt in een integrale afweging. Eigenlijk zegt de Raad van State dat strikte, dwingende Europeesrechtelijke kaders helemaal geen onderdeel kunnen zijn van een integrale afweging, want die heb je sowieso te beschermen.

Onderzoekers van de Wageningen Universiteit acht ik hoog; ik heb zelf mijn studie mogen volgen aan Wageningen University. Ex-collega's van mij hebben een rapport gemaakt Natuur en landschap in de Omgevingswet. Zij zeggen dat er sprake is van een beleidsafzwakking als we kijken naar Natuurnetwerk Nederland.

Als we kijken naar het advies van de Raad van State en van deskundigen van de Wageningen Universiteit, dan zien we dat ze eigenlijk aangeven dat die Wet natuurbescherming niet beleidsneutraal wordt omgezet in de Omgevingswet. Ik wil vandaag graag de minister een handje helpen door de wet echt beleidsneutraal te gaan maken. Volgens mij is dat heel goed mogelijk door vandaag een aantal toezeggingen te doen in het debat. Deze toezeggingen zijn voor de fractie van D66 essentieel. Daarbij wil ik me richten op drie onderwerpen: het borgen van een goede staat van instandhouding, hoe om te gaan met het Natuurnetwerk Nederland en hoe om te gaan met de natuurcompensatie. Het is dus allemaal vrij overzichtelijk.

Om te beginnen de goede staat van instandhouding. Ik gaf al aan dat we op basis van de huidige Wet natuurbescherming en ook op basis van achterliggende verdragen en EU-richtlijnen de gunstige staat van instandhouding als resultaatsverplichting moeten opnemen. Het Rijk is daarvoor eindverantwoordelijk. De nationale natuurvisie moet in het bijzonder aandacht besteden aan het behoud en zo nodig herstel van die gunstige staat van instandhouding. Nu kent de Wet natuurbescherming niet de term "omgevingswaarde", maar de Wet natuurbescherming kende die ook niet voor water en lucht. Op grond van de Omgevingswet worden veel internationale en Europese milieunormen nu wettelijk vastgelegd als omgevingswaarde. Dat doen we voor lucht, dat doen we voor waterkwaliteit en dat doen we ook voor waterveiligheid, wat op zich heel goed is. Maar dat blijkt in het huidige voorstel nog steeds niet te gebeuren voor natuur. Gelet op de internationale verplichting en onze eigen ambities ten aanzien van natuur is het buitengewoon logisch en verstandig om ook voor natuur die gunstige staat van instandhouding op te nemen in de wet.

Dat kan ook heel goed. Juist in Nederland is heel veel onderzoek gedaan naar de gunstige staat van instandhouding op soortenniveau. We kennen allemaal wel de Vogelatlas. Wie heeft hem niet op zijn nachtkastje liggen? We kennen ook allemaal flora's en karteringen van planten en diersoorten, ook op het gebied van de zoogdieren. We weten dus heel goed per kilometerkwadrant wat voor planten en dieren er in dit land leven. Dus het is heel goed mogelijk om die gunstige staat van instandhouding als concrete norm op te nemen, zoals we doen met lucht en water. We kunnen dat objectief in beeld brengen, gebaseerd op ecologische kennis. Daarom is het verankeren van het realiseren van de gunstige staat van instandhouding van soort- en habitattypen als omgevingswaarde zo voor de hand liggend. Je creëert helderheid over wat de verplichting tot het realiseren van die gunstige staat van instandhouding precies inhoudt. Ook krijgt natuur dan eenzelfde positie als andere niet-Europees beschermde milieunormen, zoals de norm voor lucht en water. Dus het is ook een consistente lijn voor hoe we omgaan met lucht en water.

De voorzitter:

De heer Recourt. Heeft u een vraag?

De heer Recourt (PvdA):

Jazeker. Het klinkt mij als muziek in de oren wat mevrouw Moonen zegt; ik heb er zelf ook voor gepleit. Ik ondersteun het graag, maar ik heb een beetje zitten worstelen met de vraag: hoe moet dat nu praktisch? Hoor ik nu goed dat u zegt: we willen dan een novelle hebben? Is dat wat uw fractie vraagt, of heeft u een andere oplossing?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik denk dat een andere oplossing mogelijk is, meneer Recourt. Ik ga zo uitleggen hoe we dat kunnen invoegen in de wet. Het doet me trouwens plezier om te horen dat de PvdA dit punt inhoudelijk steunt. Ik had het ook al gehoord in uw betoog. Dank daarvoor.

Over de gunstige staat van instandhouding heeft minister Ollongren in juli 2019 in de Tweede Kamer gezegd: dat kun je nou het beste regelen in het Aanvullingsbesluit natuur. Precies dat besluit ligt vandaag voor.

Kan de minister toezeggen dat de gunstige staat van instandhouding als resultaatsverplichting wordt opgenomen in de Omgevingswet? Deze toezegging is cruciaal voor D66 om in te kunnen stemmen met de Aanvullingswet natuur. Nou heeft minister Ollongren in het debat in juni 2019 in de Tweede Kamer ook aangegeven dat natuur als omgevingswaarde opgenomen zou kunnen worden in de Omgevingswet, net als lucht en water.

De heer Rietkerk (CDA):

Kan mevrouw Moonen toelichten wat de resultaatsverplichting in een wet borgen naar haar idee inhoudt? Over de doelen heb ik geen vragen, over de instandhoudingsdoelen. Die zijn beschreven, ook in beleidsstukken. In de NOVI zal dat ook moeten gebeuren wat ons betreft. Maar wat bedoelt u met de resultaatsverplichting in een wet vastleggen?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik wil een lijn trekken, zoals we ook doen met lucht en met water. Daar hebben we heel duidelijk resultaatsverplichtingen. Daar geef je echt aan dat je bijvoorbeeld ten minste je huidige niveau wilt handhaven. Mogelijk heb je ook nog meer ambities en die kun je dan opnemen als resultaatsverplichting. Ik wil dat bevoegde gezagen de mogelijkheid wordt geboden om dat te doen, dat daar een wettelijke basis voor komt in de wet. Die is er nu niet voor natuur.

De heer Rietkerk (CDA):

De doelen die beschreven zijn in rijksnota's, in rijksbeleid, voor Natura 2000 zijn nationale doelen. Wil u dan de doelen vertaald hebben in de wetgeving? Dan kan ik u wel weer volgen, want die doelen willen we bereiken. Is dat is uw uitleg of niet? Het gaat mij om het doel of het middel.

Mevrouw Moonen (D66):

Het gaat sowieso om het doel, maar het doel is breder dan de Natura 2000-gebieden. We hebben ook doelen buiten Natura 2000-gebieden. Het gaat erom dat je inderdaad op doelenniveau de resultaatsverplichtingen vastlegt.

De minister heeft toegezegd om de omgevingswaarden vast te leggen. Kan zij aangeven hoe we dat gaan doen voor natuur, net als voor water en lucht? Dat sluit ook aan op de interventie van de heer Recourt. Op welke wijze gaat de minister die omgevingswaarden voor natuur opnemen in de Omgevingswet?

Dan wil ik nu kort ingaan op het Adviescollege Stikstofproblematiek, de commissie-Remkes, omdat dat een relatie heeft met de kwaliteit van de natuur. Het Adviescollege Stikstofproblematiek schrijft in het rapport Alles kan niet overal dat het goed is om de doelstellingen voor stikstofreductie wettelijk en bindend als resultaatsverplichting vast te leggen in de Wet natuurbescherming. De regering heeft op 17 juni een reactie gegeven op het advies van Remkes. Over de wettelijke borging schrijft het kabinet dat het zich wil committeren aan een wettelijke verankering en het zegt toe dat het de kabinetsdoelstelling voor de vermindering van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden zal opnemen als resultaatsverplichting in het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering. Ik wil een compliment maken aan de regering dat zij de wat vrijblijvende streefwaarden nu wil gaan omzetten in echt wettelijke resultaatsverplichtingen. Voor D66 was dat een belangrijke toezegging, ook in het traject naar dit debat. Dus dank daarvoor, minister. Kan de minister aangeven hoe die wettelijke verankering wordt verwerkt in de wetgeving en wat voor tijdstraject daarbij hoort?

Remkes schrijft ook dat het goed is om elke twee jaar op basis van de voortgangsmonitor een geactualiseerd natuurdoelstellingenprogramma aan het parlement te sturen dat waarborgt dat inderdaad de doelstellingen worden gehaald. Die monitor heeft dan zowel betrekking op het nationale programma als op de gebiedsspecifieke aanpak van de provincies. Kan de minister toezeggen dat ook dit advies van de commissie-Remkes over de voortgangsmonitor wordt overgenomen?

Tot slot schrijft de commissie dat het goed is om ook wettelijk vast te leggen dat provincies binnen hun verantwoordelijkheden gehouden zijn om uitvoering te geven aan het programma nationale doelstellingen. Kan de minister toezeggen dat deze wettelijke borging er eveneens komt?

Voorzitter. Dan wil ik nu doorgaan met mijn tweede punt, namelijk de begrenzingen van Natuurnetwerk Nederland. Zoals we allemaal weten, is Natuurnetwerk Nederland de hoeksteen van het behoud van biodiversiteit in Nederland. Juist op dit punt — ik gaf het net al aan — is er sprake van een beleidsafzwakking, zegt Wageningen University. Als we de regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening — dat is ook wel bekend onder de afkorting Barro — vergelijken met de regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving — dat noemen we ook wel het Bkl — vinden we daar, ook volgens de onderzoekers van Wageningen, geen beleidsneutrale omzetting.

Nu mijn vraag. Ik wil niet te veel in de technische details treden, maar mijn vraag aan de minister is: kan zij toezeggen dat in principe de regels in het Besluit kwaliteit leefomgeving beleidsneutraal worden overgenomen, als we dat vergelijken met de regels die in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening staan?

Dan kom ik nu op mijn derde punt: de natuurcompensatie. Natuurcompensatie is vaak functioneel nodig en ook werkelijk zo geregeld om te voorkomen dat kwaliteit en oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan, bijvoorbeeld door een activiteit elders. En ook is het bedoeld om de samenhang tussen de gebieden van Natuurnetwerk Nederland te behouden. Nu is er in 2016 in de Tweede Kamer een motie aangenomen van iemand die ons allen heel bekend is: de motie-Van Veldhoven. En mevrouw Van Veldhoven, inmiddels toegetreden tot het kabinet, zegt: "overwegende dat de regering voorstelt om natuurcompensatie toe te staan, dat het belangrijk is om voldoende waarborgen te bieden voor hoogwaardige kwalitatieve compensatie", en ze verzoekt de regering "ervoor te zorgen dat hoogwaardige compensatie wordt gewaarborgd, en ook te borgen dat de natuurorganisaties in Nederland betrokken worden bij het beoordelen van die kwaliteit". Deze motie is met ruime meerderheid aangenomen.

Nu schrijft de minister op vragen van D66 dat in het Besluit kwaliteit leefomgeving de motie-Van Veldhoven helemaal is verwerkt. Maar onze eigen Algemene Rekenkamer denkt daar wat anders over. De Algemene Rekenkamer zegt: alles goed en wel, maar eigenlijk werkt die natuurcompensatie helemaal niet goed in de praktijk. Nou, daarover denken wij graag mee met de minister: hoe zouden we het beter kunnen laten werken? En daar heb ik een paar suggesties en ook vragen voor aan de minister.

Allereerst is het zo dat je volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, het Barro, natuurcompensatie niet mag doen binnen het Natuurnetwerk Nederland; het moet juist daarbuiten. En mijn vraag is: kan de minister bevestigen dat natuurcompensatie volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving ook alleen buiten het Natuurnetwerk Nederland mag plaatsvinden? Dan hebben we een beleidsneutrale omzetting te pakken.

Ten slotte, voorzitter. Bij natuurcompensatie is ook tijdige compensatie van belang. Eerder vroeg de D66-fractie aan de minister: hoe dienen we het woord "tijdig" uit te leggen? De minister gaf een duidelijk en ook heel goed antwoord. Die schrijft: "tijdig" betekent dat de compenserende maatregelen in ieder geval voor aanvang van de betreffende activiteit moeten zijn gerealiseerd. Mijn vraag is eigenlijk: kan de minister dit antwoord over tijdigheid nog even in dit debat bevestigen? Het is dus eigenlijk een schriftelijke reactie op mijn vraag. Kan ze toezeggen dat deze definitie van "tijdigheid" ook wordt opgenomen in de wet? Het mag van mij ook in de toelichting op de wet: wat bedoelen we met het woord "tijdigheid"?

De heer Rietkerk (CDA):

Een vraag over de natuurcompensatie binnen het nationale natuurnetwerk, maar gekoppeld aan de voorwaarden van ook D66, dat we kwalitatief hoogwaardige natuur terug willen. Is mevrouw Moonen het eens met de stelling dat er binnen het nationale natuurnetwerk ook hele lichte pakketten zijn, dus hele lichte natuur?

Mevrouw Moonen (D66):

Dat kan. De natuurnetwerken kennen inderdaad alle gradaties in kwaliteit en ook in doelstellingen. Maar waar het mij om gaat, is dat de natuurcompensatie als gevolg van een schadelijke activiteit elders niet binnen het Natuurnetwerk Nederland plaatsvindt, maar daarbuiten, omdat we dat ook in het Barro zo doen, en dat ik hecht aan het uitgangspunt van de regering dat de wetgeving neutraal wordt overgezet. Vandaar dat ik dit punt maak.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb een aanvullende vraag. Stel je voor dat in dat lichte deel van het nationale natuurnetwerk een tien keer zo zwaar pakket met positieve elementen voor de natuur geplaatst kan worden met een deeltje buiten het natuurnetwerk. Ik zoek met u naar een optimalisatie, zeg maar, van de verbetering van de natuuromstandigheden.

Mevrouw Moonen (D66):

Het Rijk en alle provincies hebben voor Natuurnetwerk Nederland sowieso doelstellingen afgesproken. Die moeten sowieso gehaald worden. Daarnaast kennen wij het begrip natuurcompensatie voor bijvoorbeeld bouwactiviteiten elders in het land. Die natuurcompensatie moet ook geregeld worden, alleen niet binnen Natuurnetwerk Nederland, maar als aanvulling daarop. Dat is het punt dat ik maak. Dat deden wij tot nu toe ook zo in Nederland en vanuit beleidsneutraliteit wil ik deze werkwijze voortzetten, omdat de regering dat ook zo nastreeft.

Ten slotte, voorzitter, ben ik natuurlijk ook een vrouw uit de praktijk. Het is heel vaak zo dat als je in de praktijk bijvoorbeeld een nieuwe spoorlijn aan gaat leggen en er grondafgravingen nodig zijn, je in dat project werk met werk kunt maken. Mevrouw Klip zal dat als dijkgraaf vast herkennen. Je hebt dan bijvoorbeeld ergens grond verzet en dat gebruik je weer om elders natuur te ontwikkelen. De Grensmaas in Limburg is daar een heel mooi voorbeeld van. Dat zijn gewoon grondstoffen, maar tegelijkertijd heeft er natuurontwikkeling plaatsgevonden. Dat zou er misschien juist voor pleiten dat je vraagt: mag ik die natuurcompensatie ook gewoon in het project zelf doen ten tijde van het project? Dat kan een hele praktische invulling zijn, die ook vaak tot veel draagvlak in een streek leidt. Je maakt eigenlijk werk met werk. Je kan dan bijvoorbeeld ook de compensatie deel uit laten maken van een tracébesluit, waarin je meteen aangeeft: zo gaan we straks die natuur compenseren. Kan de minister aangeven of het ook een mogelijkheid is om, naast die tijdigheid, toe te staan dat de natuurcompensatie in het gebied of in het project wordt geregeld op het moment dat die bulldozer daar toch al bezig is? Zo kan je in één handeling aan herstel werken.

Tot slot, voorzitter. In de aangenomen motie-Van Veldhoven stond heel duidelijk: laten wij natuurorganisaties betrekken bij het beoordelen van de kwaliteit van de natuurcompensatie. Mijn vraag aan de minister is: hoe heeft zij uitvoering gegeven aan het betrekken van natuurorganisaties bij het beoordelen van de kwaliteit van de compensatie? Daar zitten de kennis en de deskundigheid. Die organisaties bestaan en hoeven niet opnieuw ingericht te worden. Hoe heeft zij dus procesmatig ingeregeld dat deze organisaties daadwerkelijk betrokken worden bij die beoordeling, ook als zij geen partij zijn, zodat ze gewoon in alle gevallen betrokken worden bij die beoordeling?

De fractie van D66 ziet met belangstelling de reactie van de minister tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan schors ik voor de lunchpauze.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.32 uur tot 13.30 uur geschorst.

Naar boven