33 576 ... Natuurbeleid

H BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2017

Rijk en provincies staan samen voor een stevige opgave om te werken aan een krachtige, duurzame landbouw, een diverse en toegankelijke natuur, een waardevol landschap en een vermindering van de emissie van broeikasgassen uit voedselproductie en natuur. Binnen deze opgaven hebben beide eigen verantwoordelijkheden. Omdat onze verantwoordelijkheden ten aanzien van natuur en landbouw nauw op elkaar aansluiten, werken Rijk en provincies nauw samen. Deze brief heb ik daarom in overeenstemming met de provincies opgesteld, en stuur ik mede namens de gezamenlijke provincies.

In deze brief gaan we in op de eerste evaluatie van het Natuurpact, die het Planbureau voor de Leefomgeving heeft uitgevoerd (Tweede Kamer, Kamerstuk 33 576, nr. 96). Die evaluatie heeft geleid tot een aantal vragen van uw Kamer die beantwoord zijn in brieven aan uw Kamer van 31 maart 2017 (Kamerstuk 33 576/33 348, D), 24 mei 2017 (Kamerstuk 33 576/33 348, E) en 7 juli 2017 (Kamerstuk 33 576/33 348, F). Tevens bied ik uw Kamer namens de provincies de 3e Voortgangsrapportage Natuur1 aan (zie bijlage).

Uitvoering natuurbeleid door provincies

In de afgelopen jaren hebben Rijk en provincies goede afspraken gemaakt over het natuurbeleid. Het wettelijke instrumentarium is overgegaan naar de provincies en de middelen voor het natuurbeleid zijn opgenomen in het Provinciefonds. Jaarlijks informeren provincies via de Voortgangsrapportage Natuur over de voortgang van het natuurbeleid. Daarnaast voert het Planbureau voor de Leefomgeving driejaarlijks een evaluatie uit van de uitvoering van het Natuurpact. Rijk en provincies hebben hierbij gekozen voor een lerende evaluatie, die erop is gericht om het beleid, ook tussentijds, nog effectiever in te richten.

Provincies zetten volop in op het volledig realiseren van de natuuropgave voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden in 2027. Daar waar nodig ondersteunt het Rijk met kennis en onderzoek. Bij de uitvoering gaan de provincies uit van een gebiedsgerichte aanpak. Op gebiedsniveau wordt met maatschappelijke partners bekeken hoe de natuuropgave, in samenhang met andere opgaven, vorm kan krijgen. Dat zorgt ervoor dat provincies het beleid sneller en effectiever kunnen realiseren, maar ook dat tegelijkertijd een substantiële bijdrage aan andere opgaven geleverd kan worden, zoals waterveiligheid, recreatie of verduurzaming van de landbouw. Daarnaast zorgen provincies voor regionaal goed ingepaste natuurontwikkeling, uitvoering van PAS-herstelmaatregelen, kwaliteitsverbetering in natuurgebieden, een adequaat soortenbeleid en een succesvolle uitvoering van het stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

Lerende evaluatie van het Natuurpact

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in de «Lerende evaluatie van het Natuurpact» geconcludeerd dat provincies verantwoordelijkheid nemen en de uitvoering van de afspraken uit het Natuurpact voortvarend ter hand hebben genomen. De uitvoering van de provinciale plannen leidt volgens het PBL tot een flinke impuls in het natuurresultaat.

We constateren tegelijkertijd ook dat er nog een flinke opgave resteert. Daarom willen de provincies en het Rijk de evaluatie benutten om te leren hoe het beleid nog beter en effectiever ingezet kan worden. Deze lerende evaluatie biedt daarvoor waardevolle aanknopingspunten. De evaluatie is erop gericht om op basis van de opgedane ervaringen gezamenlijk te leren welke handelingsperspectieven effectief zijn, of waar nog verbeteringen in de aanpak wenselijk zijn.

Hieronder gaan we verder in op de belangrijkste aanbevelingen van het PBL en op de inzet in de komende periode. Daarnaast gaan we ook in op die onderdelen waar we voor een beter resultaat kunnen en willen zorgen.

Aanpak van de opgave Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)

Het PBL concludeert dat de uitvoering van de provinciale plannen leidt tot een verhoging van het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn van 55% in 2015 naar 65% in 2027, de eindtermijn van het Natuurpact. Na een periode van achteruitgang verwacht het PBL dus dat we een forse toename van biodiversiteit kunnen realiseren en dat we een flinke impuls geven aan de realisatie van de Europese natuuropgaven. Wij realiseren ons echter dat er een forse opgave resteert. Volgens het PBL vraagt een hoger doelbereik om verdere verbetering van water- en milieucondities in natuurgebieden, versterking van de robuustheid van de natuurgebieden in het Natuurnetwerk Nederland en een verduurzaming van de landbouw nabij natuurgebieden.

Provincies zetten middelen die op grond van het Bestuursakkoord natuur en het Natuurpact beschikbaar zijn zo effectief mogelijk in voor het behalen van de internationale doelen. Daarbij kiezen provincies er in eerste instantie voor om de bestaande plannen uit te voeren en bestaande afspraken na te komen. Dat vraagt immers al om een forse en omvangrijke inzet. Daarnaast zal de komende jaren samen met het PBL in de praktijk onderzocht worden langs welke scenario’s aanvullende werkwijzen in gezet kunnen worden om tot een groter doelbereik te komen. Op basis van dit onderzoek zullen Rijk en provincies samen verkennen of in aanvulling op het Natuurpact aanvullende afspraken over natuur, in relatie tot andere opgaven, noodzakelijk zijn.

Wij denken dat het meekoppelen van natuur met de grote maatschappelijke transities (verduurzaming landbouw, klimaatadaptatie en -mitigatie, waterveiligheid) noodzakelijk is om tot een hoger doelbereik te komen. Een goed aangrijpingspunt in het Regeerakkoord hiervoor is het voornemen om te bezien welke bijdrage agrarisch natuurbeheer in de directe omgeving van Natura 2000-gebieden kan leveren aan een minder intensief landgebruik. Een opgave waarin provincies een belangrijke rol kunnen spelen.

Vergroten maatschappelijke betrokkenheid

Het PBL concludeert dat Rijk en provincies in hun natuurvisies de ambitie hebben verwoord om de maatschappelijke betrokkenheid te versterken, maar dat deze ambities nog onvoldoende zijn uitgewerkt in concrete plannen.

Wij maken werk van het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur en het faciliteren van maatschappelijke initiatieven voor natuur. De strategieën daarvoor zijn inmiddels in het afgelopen jaar in de Rijks- en provinciale natuurvisies verwoord. Op de afgelopen Natuurtop zijn tal van voorbeelden gepresenteerd en ook in de Voortgangsrapportage Natuur treft u hiervan eveneens goede voorbeelden aan.

Het Rijk bevordert actief dat bedrijven, financiële instellingen en overheden hun effect op en afhankelijkheid van natuur in beeld brengen. Samen met het bedrijfsleven werkt het Rijk een aanpak uit voor een aantal sectoren, gericht op het verminderen van negatieve effecten en afhankelijkheden op natuurlijk kapitaal en het verduurzamen van internationale handelsketens. Provincies sluiten hierbij graag aan om op provinciaal niveau hieraan een gebiedsgerichte impuls te kunnen geven.

In de aanloop naar de Balans van de Leefomgeving 2018 besteedt het PBL extra aandacht aan het thema vermaatschappelijking van natuur. Aan de hand daarvan kan het gesprek over de gewenste richting van de inzet op dit terrein verder verdiept worden.

Versterken van het leervermogen

Het PBL signaleert dat door de provincies veel ervaring wordt opgedaan met nieuwe werkwijzen om de ambities te realiseren. PBL ziet kansen om de kennisuitwisseling tussen provincies onderling, met het Rijk, maar ook met partners in het veld te versterken. Het vergroten van het lerend vermogen in zowel de eigen organisatie als van het netwerk zou een goede uitvoering van het natuurbeleid verder versterken.

Wij werken samen aan een plan van aanpak om een leernetwerk te ontwikkelen, dat de kennisuitwisseling tussen provincies, Rijk en het netwerk vergroot. Hierbij inventariseren wij vraag en aanbod van kennisvragen die provincies en rijk hebben op de drie ambities uit het Natuurpact: het verbeteren van de biodiversiteit, het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid en het versterken van de verbinding tussen natuur en economie. Op grond van die inventarisatie zullen we de opzet, werking en besturing van de leerfaciliteit verder uitlijnen. Wij verwachten dat zo’n leerfaciliteit nog voor de zomer van 2018 functioneel kan zijn.

Samenwerken Rijk en provincies bij natuur

De voortgangsrapportage en de evaluatie van PBL laten zien dat provincies op de goede weg zijn met het natuurbeleid. Om ook op termijn goede resultaten te boeken is een goede samenwerking tussen Rijk en provincies noodzakelijk. Een aantal voorbeelden hiervan hebben wij hierboven genoemd. Het Rijk houdt een belangrijke rol in het natuurbeleid, bijvoorbeeld bij het behoud van biodiversiteit in de Rijkswateren. Samen zijn wij gesprekspartner in Europa, waar het gaat om de verdere ontwikkeling van het Europees natuurbeleid. Vanuit de systeemverantwoordelijkheid van het Rijk draag ik zorg voor het juiste onderzoek op dat vlak, en is mijn doel dat provincies optimaal hierbij betrokken zijn. Ook het landbouwbeleid heeft een belangrijke impact op de resultaten van het natuurbeleid, en dat geldt ook voor andere beleidsvelden, zoals klimaat en infrastructuur. Gezamenlijk optrekken in het natuur- en landbouwdossier is daarom van belang.

Het Regeerakkoord biedt hiervoor mooie aanknopingspunten. Het PAS is een voorbeeld van een aanpak waar natuurherstel en economische ontwikkeling in samenhang plaatsvinden. Wij vinden het van groot belang dat deze aanpak wordt gecontinueerd. Wij zien daarnaast mogelijkheden om natuur mee te nemen bij de aanpak van de grote maatschappelijke transities waar Nederland voor staat, zoals de transitie in de landbouw, de wateropgave, de klimaatadaptatie en -mitigatie. Provincies kunnen daarbij een belangrijke rol spelen, door deze kansen in het regionaal (ruimtelijk) beleid te verzilveren. Het Rijk speelt hierbij een belangrijke rol door samen met andere ministeries, provincies en waterschappen een koers uit te zetten in de Nationale Omgevingsvisie en in het beleid voor verduurzaming van de landbouw.

Voortgangsrapportage Natuur

In de bijlage is de 3e Voortgangsrapportage natuur opgenomen. De resultaten van het jaar 2016 laten zien dat de aanpak werkt. Sinds 2011 hebben de provincies met hun partners bijna 34.000 ha nieuwe natuur gerealiseerd; ruim 42% van de afgesproken ontwikkelopgave voor natuur voor 2027. De verschillende provinciale voorbeelden in deze rapportage laten zien hoe de provincies de natuuropgave succesvol combineren met andere opgaven. De aanpak is dus een goede en provincies zetten volop in op het volledig realiseren van de opgave voor ontwikkeling en beheer van natuurgebieden in 2027.

We zien na jaren van afname van biodiversiteit bij sommige natuurtypen een voorzichtig herstel van de natuurwaarden optreden. Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is succesvol van start gegaan en met agrarische collectieven en kennisinstituten bekijken we hoe we het effect van dit systeem verder kunnen vergroten. De provincies hebben de bevoegdheden van de Wet natuurbescherming vertaald in verordeningen en natuurvisies, waardoor deze wet op 1 januari 2017 goed in werking getreden is. Het zijn resultaten waar we trots op zijn. Tegelijkertijd beseffen wij ook dat het uitvoeren van de huidige plannen om een zeer forse inzet vraagt.

De komende jaren zal ik de goede samenwerking met de provincies voortzetten en verbreden. We zullen op korte termijn de gesprekken starten over relevante passages in het regeerakkoord, waar door samenwerking tussen Rijk en provincies het doelbereik vergroot zal worden. Ook zullen we de lerende evaluatie van PBL voortzetten, de gezamenlijk opdracht hiervoor is in voorbereiding.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 162136.

Naar boven