Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 33576 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 33576 nr. D |
Vastgesteld 31 maart 2017
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 januari 20173 over de driejaarlijkse evaluatie van het Natuurpact uit 2013 door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL).
Naar aanleiding hiervan is op 20 februari 2017 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris.
De Staatssecretaris heeft op 31 maart 2017 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer
Aan de Staatssecretaris van Economische Zaken
Den Haag, 20 februari 2017
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken (EZ) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 25 januari 20174, waarin u de Kamer informeert over de driejaarlijkse evaluatie van het Natuurpact uit 2013 door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL).
De leden van de commissie voor EZ verzoeken u om een kabinetsreactie op het rapport van het PBL. Daarnaast hebben de leden van de fracties van VVD, D66, PvdA, GroenLinks en de Partij voor de Dieren nog enige vragen.
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van het Natuurpact 2013, afgesloten tussen het Rijk en de provincies. Deze leden hebben in principe vertrouwen in de positie en verantwoordelijkheid van de provincies voor het natuurbeleid. De evaluatie geeft echter aanleiding tot enkele opmerkingen en vragen, gericht aan u als systeemverantwoordelijke voor het gedecentraliseerde natuurbeleid.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief inzake de evaluatie van het Natuurpact. Zoals door de Eerste Kamer verzocht geeft u een toelichting op, feitelijk eerder een verwijzing naar, de verantwoording en de statistische gegevens die ten grondslag liggen aan de lerende evaluatie die het PBL heeft uitgevoerd met betrekking tot de uitvoering van het Natuurpact.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de eerste driejaarlijkse evaluatie door het Planbureau voor de leefomgeving van het Natuurpact. Deze leden hebben daarover nog enige vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling de evaluatie van het Natuurpact gelezen. Zij hebben kennisgenomen van uw brief inzake deze evaluatie.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met zorg kennisgenomen van de evaluatie van het natuurpact door het Planbureau voor de Leefomgeving. Deze leden hebben nog enkele vragen.
VVD
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de evaluatie wordt geconcludeerd dat de ambities van de provincies voldoende op scherp staan, maar dat er nog te weinig concrete doelen zijn ontwikkeld en dat het pakket aan doelen nog onvoldoende vertaald is in werkbare strategieën. Welke conclusies verbindt u hieraan vanuit uw systeemverantwoordelijkheid? Heeft u er voldoende vertrouwen in dat de provincies hun ambities waar gaan maken? Waarop is dit gebaseerd?
In de evaluatie wordt verder gesteld, zo merken deze leden op, dat er sprake kan zijn van een risico in de realisatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn-doelen (Hierna: VHR) vanwege een te geringe betrokkenheid van de netwerkpartners bij deze delen. Partners zouden er eigen, dus afwijkende of strijdige doelen op na kunnen houden, waardoor het ontbreekt aan synergie. Wat is uw mening hieromtrent? In dit verband stelt de evaluatie tevens dat de genoemde, ambitieuze doelen alleen gehaald kunnen worden via vergroening van het landbouw-productiesysteem, zo lezen deze leden. Acht u een dergelijke vergroening in een brede zin – dus meer dan marginaal – haalbaar nu de landbouw gedwongen is sterk te investeren in het eigen bedrijfsrendement?
Hoe reageert u op de stelling in het evaluatierapport, dat de realisatie van de provinciale plannen risico loopt vanwege het ontbreken van voldoende medewerking door grondeigenaren? Moet in dit verband gewacht worden op een toenemende vrijwilligheid of zijn hardere maatregelen nodig, zoals onteigening? Is dit laatste niet strijdig met het uitgangspunt van netwerksamenwerking, zo vragen deze leden.
Welke mening heeft u over de conclusie in de evaluatie dat de verantwoordelijkheid voor de nog liggende opgave in het natuurpact, namelijk de resterende 35% van de VHR-soorten, niet duidelijk belegd is? Kunt u aangeven hoe bepaald moet worden wie deze opgave oppakt?
Wat betreft het lerend vermogen van de provincies en de netwerkpartners, toch een uitgangspunt voor de ambitieuze decentralisatie van het natuurbeleid, meldt de evaluatie dat het uitwisselen van ervaringen tekort schiet, zo constateren deze leden. Wat moet hieruit volgens u geconcludeerd worden? Wie is er aan zet als dit proces onvoldoende op gang komt?
D66
De leden van de D66-fractie constateren dat de evaluatie op een aantal punten nogal kritisch is ten aanzien van de realisatie en de realiseerbaarheid van de ambities waar Rijk en provincies afspraken over hebben gemaakt. Zij zouden het op prijs stellen uw reactie de PBL-evaluatie te vernemen. In het bijzonder geldt dat uiteraard ten aanzien van de kritische kanttekeningen die het PBL plaatst bij de rol van de rijksoverheid en de wijze waarop de relatie tussen Rijk en provincies vorm krijgt of juist geen vorm aanneemt. Deze leden vragen u ook in hoeverre de betreffende conclusies dienaangaande onderwerp van overleg tussen Rijk en IPO zijn geweest en wat de uitkomsten van dat eventuele overleg zijn geweest.
In de evaluatie van het PBL is sprake van een «doelbereik» van de VHR van 55% in 2015 en 65% in 2027, zo merken deze leden op. Het is deze leden niet duidelijk of die 55% van de VHR ook inderdaad bereikt zijn in 2015. Noch waarom in de komende tien jaar niet meer dan nog eens 10% van het totale doelbereik gehaald zullen of kunnen worden en hoe, in welke tijd en bij wie de laatste 35% belegd moeten worden. Kunt u in uw antwoord ook rekening houden met de gevolgen van het komende fosfaatrechtenstelsel en de grondgebonden groei van de melkveehouderij, die in de ogen van deze leden niet of nauwelijks bijdraagt aan de in het kader van de duurzaamheid wenselijke groei van de biologische melkveehouderij.
In de evaluatie constateert het PBL dat er in het Natuurpact geen afspraken gemaakt zijn op het vlak van de maatschappelijke betrokkenheid en de relatie tussen natuur en economie. Wat is uw visie op wat hier door het PBL duidelijk als een tekort wordt gezien? Is voorzien in het alsnog maken van deze afspraken en welke middelen worden daar voor ingezet?
Het PBL maakt in zijn evaluatie onderscheid in vier perspectieven op natuur5 (robuust, functioneel, beleefbaar, inpasbaar) en beveelt dit onderscheid aan als basis voor een verdere uitwerking van richtinggevende doelstellingen, zo lezen deze leden. Bent u van plan deze aanbeveling te volgen?
PvdA
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de positief-kritische evaluatie door het PBL aangeeft dat de provincies op schema lijken te liggen met de inrichting van het Natuurnetwerk Nederland. Tegelijkertijd constateerde het PBL6 dat «de provincies en het Rijk kunnen nog veel winst boeken voor de VHR-doelen met het verder verbeteren van de milieu- en watercondities en de ruimtelijke samenhang in het Natuurnetwerk. Als alle milieu- en ruimtecondities hiervoor duurzaam zouden zijn, dan kan het VHR-doelbereik toenemen naar 80 procent.»
De leden van de PvdA constateren dat deze integratie een doelstelling is uit het huidig regeerakkoord «Bruggen Slaan»7. Op welke wijze wilt u zorgdragen voor de gewenste intensivering van deze inspanningen?
Het Natuurnetwerk is uiteindelijk te klein om alle VHR-soorten duurzaam te laten voortbestaan, zo merken deze leden op. Om tot een volledig doelbereik te komen, is er nieuw geschikt leefgebied nodig buiten het netwerk. Het gaat bijvoorbeeld om het vergroten van het Natuurnetwerk, meer natuur in de stad creëren of nieuwe functiecombinaties. Wat precies nodig is voor volledige realisatie en waar provincies en het Rijk het beste op in kunnen zetten is niet in kaart gebracht. Dit vergt een verkennende studie op provinciaal en landelijk niveau, zo constateert het PBL. Gelet op het Regeerakkoord «Bruggen Slaan»8 zou deze uitkomst moeten leiden tot een heroverweging van de bestaande planologische contouren van het Natuurnetwerk, zo constateren deze leden. Bent u bereid, in overleg met het IPO, het initiatief te nemen voor een dergelijke studie?
Deze leden vragen of u ook kennisgenomen heeft van de volgende conclusie9 uit de PBL-evaluatie: «Het volledig realiseren van de VHR-doelstellingen vergt namelijk (...) een verdergaande verduurzaming van de landbouw in de betreffende gebieden, wat op gespannen voet staat met het huidige landbouwproductiesysteem.»
In de evaluatie stelt10 het CPB: «Ten tweede zullen de provincies voldoende middelen en dwingend instrumentarium moeten inzetten om de kwaliteit van het Netwerk zoveel mogelijk geschikt te maken voor de VHR-soorten (...) Experimenten met natuurinclusieve landbouw kunnen interessante aanknopingspunten bieden, maar voor het verder verbreden en verdiepen van deze vernieuwing zijn systeeminterventies nodig zoals de vergroening van het gemeenschappelijke landbouwbeleid en het stellen van extra milieueisen aan de landbouwproductie.» Een echte transitie naar natuurinclusieve landbouw komt ook de N2000 gebieden ten goede, zo constateren deze leden. Deelt u deze conclusie? En zo ja, op welke wijze kunt u, gelet op de Europese verplichtingen, het beleidstekort dat hier wordt gesignaleerd overbruggen en een beleidsstrategie ontwikkelen die tegemoet komt aan het gebrek aan voldoende visie, middelen en instrumenten om hieraan tegemoet te komen, zo vragen deze leden.
Met de afspraken in het Natuurpact zijn de provincies verantwoordelijk voor het actieve soortenbeleid, zo merken deze leden op. Met de Wet natuurbescherming zijn provincies vanaf 2017 ook verantwoordelijk voor de passieve soortenbescherming via de vergunningverlening aan activiteiten. De meeste provincies zijn bezig met het opstellen van hun soortenbeleid omdat ze hiertoe een zorgplicht hebben volgens de Wet natuurbescherming. Op welke wijze wordt deze zorgplicht opgenomen/doorvertaald in de Omgevingswet en gerelateerde regelgeving, als de wet Natuurbescherming wordt ingebouwd in de Omgevingswet, zo vragen deze leden.
Met een natuurvisie die niet alleen aandacht heeft voor biodiversiteit maar ook voor het bredere belang van natuur voor de maatschappij creëert de provincie ruimte voor burgers om initiatieven aan te dragen, zo constateert het PBL. Deze leden vragen u op welke wijze u de provincies hierin wilt stimuleren. Kunt u aangeven of u hiervoor ook concrete beleidsdoelen afspreekt met de provincies?
GroenLinks
Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat u op geen enkele wijze inhoudelijk ingaat op de evaluatie. Dit verbaast deze leden, omdat de evaluatie op tal van punten kritische kanttekeningen zet bij de realisatie van de afspraken in het Natuurpact 2013. Graag ontvangen zij een inhoudelijke beleidsreactie van u op de PBL-evaluatie. Voorts hebben deze leden een aantal specifieke vragen.
Deze leden constateren dat het PBL in de evaluatie constateert11 dat het Rijk en de provincies de nieuwe ambities van het Natuurpact uit 2013 nog niet hebben uitgewerkt in concrete doelen en beleidsstrategieën. Onderschrijft u deze conclusie? Tot welke acties en beleidsintensivering dient dit volgens u te leiden? Het PBL concludeert12 eveneens dat in het Natuurpact geen nieuwe middelen voor de nieuwe ambities beschikbaar zijn gekomen. De bijdragen van het Rijk aan landschap en recreatie om de stad zijn bijvoorbeeld beëindigd. Erkent u de noodzaak tot extra financiële middelen voor de nieuwe ambities? Bent u van plan daartoe voorstellen te doen?
Deze leden verzoeken u te reageren op de kritische conclusies van het PBL ten aanzien van het niet realiseren van de ambitie tot versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij de natuur. Deelt u deze kritische analyse, en welke acties bent u van plan te ondernemen rond deze ambitie?
Het PBL ziet een aantal belemmeringen om het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn te verhogen van 55% in 2015 tot 65% in 2027. Een belemmering voor het volledig realiseren van het Natuurnetwerk is het niet meewerken van grondeigenaren van de laatste gronden die nodig zijn, zo merken deze leden op. Welke actie voorziet u op dit punt? De provincies zetten volgens het PBL liever in op realisatie van het Natuurnetwerk door agrariërs, de «agrarische zelfrealisatie». Het PBL geeft aan dat de belangstelling hiervoor gering is, en dat het lastig blijkt om de fysieke ingrepen ecologisch juist uit te voeren. Hoe beoordeelt u dit en wat is uw inzet richting de provincies op dit punt? Ondersteunt u de suggesties die het PBL doet richting de provincies, zoals het volledig benutten van het bestaande grondinstrumentarium, het leren van elkaars ervaringen rond bijvoorbeeld agrarische zelfrealisatie en externe gebiedsregie, zo vragen deze leden.
Deze leden vernemen graag op welke wijze u vanuit uw systeemverantwoordelijkheid zorg zal dragen voor het volledig realiseren van de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Met het Natuurpact kan maximaal (en alleen wanneer álle afspraken worden nagekomen) 65% van het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn in 2027 worden gerealiseerd. Over de resterende 35% zijn nog geen afspraken gemaakt in het Natuurpact. Bent u het met deze leden eens dat het hier om verplichtingen gaat die Nederland gewoon dient na te komen? Bent u het met deze leden eens dat het hierbij om instandhoudingsdoelstellingen gaat die een kritische ondergrens vormen voor de levensvatbaarheid van soorten en habitats in Europa? Welke actie en beleidsintensivering mogen deze leden van u verwachten om in 2027 100% van de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn te realiseren?
Hoe beoordeelt u de conclusie van het PBL dat daarvoor alle ruimtelijke en milieucondities duurzaam dienen te zijn, waaronder een duurzame en natuurinclusieve landbouw, een veel verder gaande vergroening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en een veel groter Natuurnetwerk dan nu is afgesproken? Bent u van plan stappen te zetten om dit te realiseren?
Bent u bereid om extra financiële middelen in te zetten om het realiseren van de afspraken in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen, en de huidige neerwaartse spiraal ten aanzien van vele habitats en soorten te keren, zoals bijvoorbeeld bij de grote achteruitgang van weidevogels in Nederland?
Partij voor de Dieren
De leden van de PvdD-fractie constateren dat in het Natuurpact de ambities van het Rijk en provincies zijn geformuleerd voor het ontwikkelen van nieuwe natuur voor het zogenaamde robuuste natuurnetwerk. Echter, door decentralisatie van het natuurbeleid met inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming (Wnb), dreigt het natuurnetwerk eerder verder versnipperd te raken: iedere provincie mag immers zelf bepalen welke gebieden wel of juist niet meer extra bescherming genieten buiten de Natura2000 gebieden. Hoe valt de ambitie voor dit robuuste natuurnetwerk te rijmen met het risico op versnippering gefaciliteerd door de Wnb, zo vragen deze leden.
Deze leden vragen hoe het versterken van de relatie tussen natuur en economie, met andere woorden het «vereconomiseren» van natuurgebieden, als onderdeel van de ambitieverbreding ten aanzien van natuur op te vatten is. Kunt u toelichten hoe «klinkende munt proberen te slaan» uit de natuur het natuurnetwerk versterkt?
Deze leden lezen in de evaluatie van het PBL dat de provincies terughoudend zijn bij de onteigening ten behoeve van natuurrealisatie. Tevens laten sommige provincies het initiatief voor natuurrealisatie, door een verschuiving in procesregie, zoveel mogelijk over aan externe partijen. Bent u het met de leden van de PvdD-fractie eens dat dit een ongewenste ontwikkeling is en kunt u dit toelichten? Welke mogelijkheden ziet u om de regie voor onteigening weer te verschuiven richting de overheid?
Hoewel het Rijk eindverantwoordelijk blijft voor het voldoen aan de Europese verplichtingen ten aanzien van de Kader Richtlijn Waterdoelen (KRW)- doelen, zijn de provincies verantwoordelijk voor de verdere invulling en uitvoering van het beleid. Volgens deze leden blijkt in de praktijk dat verschillende provincies moeite hebben met het halen van de doelen. Ook het PBL ziet dat meer inzet nodig is. Hoe denkt u dat provincies op tijd deze doelen gaan halen en kan het Rijk daarop sturen?
Wat is uw visie op de conclusie van het PBL dat natuurinclusieve landbouw kansen kan bieden voor verduurzaming, maar dat voor het opschalen van deze vernieuwing vergroening van het gemeenschappelijke landbouwbeleid nodig is, waaronder het stellen van extra milieueisen door de EU, het Rijk en/of de provincie aan de landbouwproductie. Hoe denkt u een extra impuls te geven aan de natuurinclusieve landbouw?
Het PBL concludeert dat provincies onderling niet afdoende kennis en ervaring uitwisselen die nodig is om de ambities uit het Natuurpact te realiseren. Wat is uw visie op dit gegeven, nu het Rijk verantwoordelijk blijft voor de behaalde resultaten door de provincies ten aanzien van het natuurbeleid, zo vragen deze leden.
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 17 maart 2017.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, A.M.V. Gerkens
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 maart 2017
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken over de evaluatie van het Natuurpact door het Planbureau voor de Leefomgeving, zoals gesteld in de brief van 20 februari 2017 (160592.01u). Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om hieraan voorafgaand mijn algemene indruk van de evaluatie te geven.
Naar aanleiding van de evaluatie constateer ik dat we op de goede weg zijn. De focus van het Rijk en de provincies op de internationale verplichtingen betaalt zich uit in biodiversiteitswinst. De gezamenlijke plannen van provincies leveren, samen met het Kaderrichtlijn Water- beleid en stikstofbronbeleid, een bijdrage aan het realiseren van de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hierdoor neemt het doelbereik naar verwachting toe van ruim de helft nu tot circa 65% in 2027. Dit is een trendbreuk met de afgelopen decennia waarin de biodiversiteit afnam.
De uitvoering van die plannen gaat echter niet vanzelf en vergt een forse inspanning van de betrokken partijen. Dat geldt zowel voor de biodiversiteitsdoelen als voor de vermaatschappelijking van het natuurbeleid.
Er zijn kansen om meer biodiversiteitswinst te behalen. Die kansen liggen volgens het PBL met name buiten het Natuurnetwerk Nederland en hebben een sterke relatie met de ambities voor een verduurzaming van de landbouw.
De vermaatschappelijking van het natuurbeleid heeft zich sinds de Rijksnatuurvisie van 2014 verder voortgezet. Zo zijn er inmiddels veel Green Deals en andere maatschappelijke initiatieven voor natuur ontstaan. Het PBL constateert echter wel dat de vermaatschappelijking nog weinig in concrete doelen is uitgewerkt.
In de evaluatie heeft het PBL een aantal aanbevelingen geformuleerd. Met de provincies heb ik afgesproken dat we een gezamenlijk plan maken voor de uitvoering van deze aanbevelingen. De provincies nemen hiervoor het initiatief.
VVD
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de evaluatie wordt geconcludeerd dat de ambities van de provincies voldoende op scherp staan, maar dat er nog te weinig concrete doelen zijn ontwikkeld en dat het pakket aan doelen nog onvoldoende vertaald is in werkbare strategieën. Welke conclusies verbindt u hieraan vanuit uw systeemverantwoordelijkheid? Heeft u er voldoende vertrouwen in dat de provincies hun ambities waar gaan maken? Waarop is dit gebaseerd?
Voor mij staan de afspraken in het Natuurpact centraal. Het realiseren van het Natuurnetwerk is hiervan een belangrijk onderdeel. De provincies maken elk jaar een voortgangsrapportage waaruit blijkt dat de voortgang goed is.
Een ander onderdeel van het Natuurpact is de vermaatschappelijking van het natuurbeleid. Het PBL heeft geconstateerd dat de nieuwe ambities van de provincies op het vlak van het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid en de relatie tussen natuur en economie nog niet is uitgewerkt in concrete doelen en beleidsstrategieën. Oorzaak hiervan is dat provincies zich vooral concentreren op de Europese verplichtingen voor biodiversiteit. In het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor de uitvoering van de aanbevelingen wordt met de provincies overlegd over de verdere vormgeving van de vermaatschappelijking van het natuurbeleid. Ik heb er vertrouwen in dat we daarin de nodige vervolgstappen zullen zetten.
In de evaluatie wordt verder gesteld, zo merken deze leden op, dat er sprake kan zijn van een risico in de realisatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn-doelen (Hierna: VHR) vanwege een te geringe betrokkenheid van de netwerkpartners bij deze doelen. Partners zouden er eigen, dus afwijkende of strijdige doelen op na kunnen houden, waardoor het ontbreekt aan synergie. Wat is uw mening hieromtrent?
Binnen het natuurbeleid staan de VHR-doelen centraal. Bij een te gedetailleerde uitwerking van het biodiversiteitsbeleid bestaat echter de kans dat het maatschappelijk draagvlak afneemt, omdat netwerkpartners soms andere wensen hebben, zoals het kunnen beleven en benutten van de natuur. Het is mijn streven om de natuur weer meer verbonden te laten zijn met de samenleving, zoals ook in de Rijksnatuurvisie van 2014 is verwoord. Het natuurbeleid richt zich daarom op de bescherming van de biodiversiteit en ook op de beleving en de benutting van de natuur. Wanneer burgers, maatschappelijke organisaties en economische sectoren daarvoor, binnen de wettelijke kaders, ruimte krijgen zal dat ook bijdragen aan het draagvlak voor het natuurbeleid. Zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
In dit verband stelt de evaluatie tevens dat de genoemde, ambitieuze doelen alleen gehaald kunnen worden via vergroening van het landbouw-productiesysteem, zo lezen deze leden. Acht u een dergelijke vergroening in een brede zin – dus meer dan marginaal – haalbaar nu de landbouw gedwongen is sterk te investeren in het eigen bedrijfsrendement?
Onderdeel van mijn beleid voor natuurinclusieve landbouw, gebaseerd op de Natuurvisie, is het zoeken naar verdienmodellen voor een landbouw die in zijn productie zoveel mogelijk rekening houdt met de natuur op, om en onder het bedrijf. Dat kan een bedrijf doen door enerzijds te zorgen voor een minimale negatieve impact op die natuur en anderzijds die natuur zoveel mogelijk te benutten in zijn productieproces. Dat is een investering in het bedrijfsrendement op de langere termijn en daarmee in de toekomstbestendigheid van een bedrijf.
Hoe reageert u op de stelling in het evaluatierapport, dat de realisatie van de provinciale plannen risico loopt vanwege het ontbreken van voldoende medewerking door grondeigenaren? Moet in dit verband gewacht worden op een toenemende vrijwilligheid of zijn hardere maatregelen nodig, zoals onteigening? Is dit laatste niet strijdig met het uitgangspunt van netwerksamenwerking, zo vragen deze leden.
In het Natuurpact heeft het Rijk met de provincies een ontwikkelopgave afgesproken van 80.000 ha natuur in 2027 voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Uit de jaarlijkse voortgangsrapportage Natuurpact van de provincies blijkt dat de uitvoering hiervan goed op schema ligt. Het is aan de provincies welke instrumenten zij inzetten bij de verdere realisatie van het Natuurnetwerk.
Welke mening heeft u over de conclusie in de evaluatie dat de verantwoordelijkheid voor de nog liggende opgave in het Natuurpact, namelijk de resterende 35% van de VHR-soorten, niet duidelijk belegd is? Kunt u aangeven hoe bepaald moet worden wie deze opgave oppakt?
Over de landnatuur heeft het Rijk met de provincies afspraken gemaakt in het Natuurpact. Voor de natuurdoelen in de grote wateren is het Rijk zelf verantwoordelijk. De evaluatie van het PBL laat zien dat met voorgenomen beleid van de provincies een doelbereik van 65% voor de landsoorten haalbaar is. Het PBL laat ook zien dat met een verdergaande verbetering van de fysieke condities een hoger doelbereik mogelijk is. Het is echter de vraag of de maatregelen die daarvoor nodig zijn binnen de reikwijdte van het Natuurpact liggen. In het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zal hierover met de provincies worden overlegd en zal worden bezien hoe en door wie de resterende opgave van 35% van de VHR-soorten op land zal worden opgepakt.
Wat betreft het lerend vermogen van de provincies en de netwerkpartners, toch een uitgangspunt voor de ambitieuze decentralisatie van het natuurbeleid, meldt de evaluatie dat het uitwisselen van ervaringen tekort schiet, zo constateren deze leden. Wat moet hieruit volgens u geconcludeerd worden? Wie is er aan zet als dit proces onvoldoende op gang komt?
Tijdens de uitvoering van de lerende evaluatie door het PBL is gebleken dat de gezamenlijke leersessies met provincies een meerwaarde opleverden voor de uitvoering van het Natuurpact. Provincies hebben aangegeven dit leerelement vast te willen houden bij de verdere uitvoering van het Natuurpact. Het is aan de provincies om hier nadere invulling aan te geven.
D66
De leden van de D66-fractie constateren dat de evaluatie op een aantal punten nogal kritisch is ten aanzien van de realisatie en de realiseerbaarheid van de ambities waar Rijk en provincies afspraken over hebben gemaakt. Zij zouden het op prijs stellen uw reactie op de PBL-evaluatie te vernemen. In het bijzonder geldt dat uiteraard ten aanzien van de kritische kanttekeningen die het PBL plaatst bij de rol van de rijksoverheid en de wijze waarop de relatie tussen Rijk en provincies vorm krijgt of juist geen vorm aanneemt. Deze leden vragen u ook in hoeverre de betreffende conclusies dienaangaande onderwerp van overleg tussen Rijk en IPO zijn geweest en wat de uitkomsten van dat eventuele overleg zijn geweest.
Ik heb regelmatig overleg met IPO en provincies om onderwerpen op elkaar af te stemmen. Wij werken goed samen en hebben goede afspraken gemaakt over de uitvoering van het natuurbeleid. Ik herken mij dan ook niet in de kritische kanttekeningen die de leden van de D66-fractie menen te lezen in de evaluatie van het PBL. Wel constateert het PBL dat sommige onderwerpen om nadere afspraken vragen tussen Rijk en provincies. Dat geldt voor de bredere doelstelling voor natuur en voor de volledige realisatie van de doelen van de VHR-richtlijnen. Hierover ga ik in gesprek met de provincies in het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor uitvoering van de aanbevelingen.
In de evaluatie van het PBL is sprake van een «doelbereik» van de VHR van 55% in 2015 en 65% in 2027, zo merken deze leden op. Het is deze leden niet duidelijk of die 55% van de VHR ook inderdaad bereikt zijn in 2015. Noch waarom in de komende tien jaar niet meer dan nog eens 10% van het totale doelbereik gehaald zullen of kunnen worden en hoe, in welke tijd en bij wie de laatste 35% belegd moeten worden. Kunt u in uw antwoord ook rekening houden met de gevolgen van het komende fosfaatrechtenstelsel en de grondgebonden groei van de melkveehouderij, die in de ogen van deze leden niet of nauwelijks bijdraagt aan de in het kader van de duurzaamheid wenselijke groei van de biologische melkveehouderij.
De evaluatie van het PBL is een ex ante evaluatie waarbij op basis van het voorgenomen beleid van de provincies met behulp van een modelberekening in beeld is gebracht in hoeverre de fysieke condities voor de landsoorten (omvang en kwaliteit leefgebied) goed genoeg zijn om duurzaam voort te kunnen bestaan.
Uit die modelberekening volgt de inschatting dat in 2015 de fysieke omstandigheden goed genoeg zijn om 55% van de landsoorten duurzaam in stand te houden. Het resultaat van dit beleid kan alleen door monitoring van soorten en condities worden vastgesteld.
De vergroting van het doelbereik naar 65% volgt uit de voorgenomen plannen en scenario’s van de provincies voor de uitvoering van het natuurbeleid. Over de realisatie van de resterende 35% zijn nog geen afspraken gemaakt. Ik ga hierover in gesprek met de provincies in het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor uitvoering van de aanbevelingen.
Het stelsel van fosfaatrechten zal niet leiden tot een verbetering van de condities voor de VHR-soorten. Het stelsel van fosfaatrechten heeft tot doel te borgen dat de fosfaatproductie door melkvee binnen het nationale fosfaatproductieplafond blijft. De directe milieubelasting wordt gereguleerd met het stelsel van gebruiksnormen onder de Meststoffenwet. Daarnaast verplicht het stelsel «grondgebonden groei melkveehouderij» melkveehouders die groeien de toename van de fosfaatproductie door melkvee deels te compenseren door extra grond in gebruik te nemen. Overigens sturen beide genoemde stelsels niet op de omvang van de biologische melkveehouderij.
In de evaluatie constateert het PBL dat er in het Natuurpact geen afspraken gemaakt zijn op het vlak van de maatschappelijke betrokkenheid en de relatie tussen natuur en economie. Wat is uw visie op wat hier door het PBL duidelijk als een tekort wordt gezien? Is voorzien in het alsnog maken van deze afspraken en welke middelen worden daar voor ingezet?
Zoals aangegeven ben ik van mening dat de vermaatschappelijking van het natuurbeleid zich sinds de Rijksnatuurvisie van 2014 verder heeft voortgezet. Zo zijn er inmiddels veel Green Deals en andere maatschappelijke initiatieven voor natuur ontstaan. Een aantal van deze initiatieven is samengebracht in het programma Tweede Natuur. Het PBL heeft echter terecht geconstateerd dat de nieuwe ambities op het vlak van het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid en de relatie tussen natuur en economie nog niet zijn uitgewerkt in concrete doelen en beleidsstrategieën. Oorzaak hiervan is dat provincies zich in eerste instantie vooral concentreren op de Europese verplichtingen voor biodiversiteit.
In het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor de uitvoering van de aanbevelingen wordt met de provincies overlegd over hoe de aanbeveling op het vlak van natuur, maatschappelijke betrokkenheid en economie wordt uitgewerkt.
Het PBL maakt in zijn evaluatie onderscheid in vier perspectieven op natuur (robuust, functioneel, beleefbaar, inpasbaar) en beveelt dit onderscheid aan als basis voor een verdere uitwerking van richtinggevende doelstellingen, zo lezen deze leden. Bent u van plan deze aanbeveling te volgen?
Het PBL heeft deze vier perspectieven eerder opgesteld in het kader van de Natuurverkenning 2010–2040 uit 2012. Deze Natuurverkenning en de vier perspectieven zijn vervolgens gebruikt als een van de bouwstenen voor het opstellen van de Rijksnatuurvisie in 2014. De vier perspectieven zijn met name benut voor de discussie over het verbinden van het natuurbeleid met de samenleving. Kernpunt uit de Rijksnatuurvisie is dat het natuurbeleid midden in de samenleving hoort te staan en de relatie versterkt moet worden tussen natuur, maatschappelijke betrokkenheid en economie. Meerdere provincies hebben de perspectieven benut om hun provinciale natuurvisie vorm te geven. In het eerder genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zal ook deze aanbeveling nader worden bezien.
PvdA
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de positief-kritische evaluatie door het PBL aangeeft dat de provincies op schema lijken te liggen met de inrichting van het Natuurnetwerk Nederland. Tegelijkertijd constateerde het PBL dat «de provincies en het Rijk kunnen nog veel winst boeken voor de VHR-doelen met het verder verbeteren van de milieu- en watercondities en de ruimtelijke samenhang in het Natuurnetwerk. Als alle milieu- en ruimtecondities hiervoor duurzaam zouden zijn, dan kan het VHR-doelbereik toenemen naar 80 procent.»
De leden van de PvdA constateren dat deze integratie een doelstelling is uit het huidig regeerakkoord «Bruggen Slaan». Op welke wijze wilt u zorgdragen voor de gewenste intensivering van deze inspanningen?
Het PBL heeft inderdaad geconstateerd dat er winst geboekt kan worden voor de VHR-doelen met het verder verbeteren van de milieu- en watercondities en de ruimtelijke samenhang in het Natuurnetwerk. Zoals eerder aangegeven ben ik met de provincies in gesprek over een gezamenlijk plan voor de uitvoering van de aanbevelingen. Bij het opstellen van het plan wordt ook verkend of en hoe de milieu- en watercondities verder kunnen worden verbeterd.
Het Natuurnetwerk is uiteindelijk te klein om alle VHR-soorten duurzaam te laten voortbestaan, zo merken deze leden op. Om tot een volledig doelbereik te komen, is er nieuw geschikt leefgebied nodig buiten het netwerk. Het gaat bijvoorbeeld om het vergroten van het Natuurnetwerk, meer natuur in de stad creëren of nieuwe functiecombinaties. Wat precies nodig is voor volledige realisatie en waar provincies en het Rijk het beste op in kunnen zetten is niet in kaart gebracht. Dit vergt een verkennende studie op provinciaal en landelijk niveau, zo constateert het PBL. Gelet op het Regeerakkoord «Bruggen Slaan» zou deze uitkomst moeten leiden tot een heroverweging van de bestaande planologische contouren van het Natuurnetwerk, zo constateren deze leden. Bent u bereid, in overleg met het IPO, het initiatief te nemen voor een dergelijke studie?
Ik ben van mening dat Nederland haar internationale verplichtingen in het kader van de VHR-richtlijnen behoort na te komen. Als dat betekent dat er extra maatregelen en inspanningen nodig zijn, vind ik het verstandig om dat eerst goed te verkennen en onderzoeken. Dit is ook een van de onderwerpen van gesprek met de provincies in het kader van het eerder genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen.
Deze leden vragen of u ook kennisgenomen heeft van de volgende conclusie uit de PBL-evaluatie: «Het volledig realiseren van de VHR-doelstellingen vergt namelijk (...) een verdergaande verduurzaming van de landbouw in de betreffende gebieden, wat op gespannen voet staat met het huidige landbouwproductiesysteem.»
In de evaluatie stelt het PBL: «Ten tweede zullen de provincies voldoende middelen en dwingend instrumentarium moeten inzetten om de kwaliteit van het Netwerk zoveel mogelijk geschikt te maken voor de VHR-soorten (...) Experimenten met natuurinclusieve landbouw kunnen interessante aanknopingspunten bieden, maar voor het verder verbreden en verdiepen van deze vernieuwing zijn systeeminterventies nodig zoals de vergroening van het gemeenschappelijke landbouwbeleid en het stellen van extra milieueisen aan de landbouwproductie.» Een echte transitie naar natuurinclusieve landbouw komt ook de N2000 gebieden ten goede, zo constateren deze leden. Deelt u deze conclusie? En zo ja, op welke wijze kunt u, gelet op de Europese verplichtingen, het beleidstekort dat hier wordt gesignaleerd overbruggen en een beleidsstrategie ontwikkelen die tegemoet komt aan het gebrek aan voldoende visie, middelen en instrumenten om hieraan tegemoet te komen, zo vragen deze leden.
In heb inderdaad kennis genomen van de conclusie dat volledige realisatie van de VHR-doelen een verdergaande verduurzaming van de landbouw vergt, die op gespannen voet staat met het huidige landbouwproductiesysteem. Ik deel uw mening dat een transitie naar natuurinclusieve landbouw Natura 2000-gebieden ten goede kan komen. In het kader van eerder genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zal ik met de provincies in gesprek gaan over de vraag hoe het doelbereik verder vergroot kan worden.
Met de afspraken in het Natuurpact zijn de provincies verantwoordelijk voor het actieve soortenbeleid, zo merken deze leden op. Met de Wet natuurbescherming zijn provincies vanaf 2017 ook verantwoordelijk voor de passieve soortenbescherming via de vergunningverlening aan activiteiten. De meeste provincies zijn bezig met het opstellen van hun soortenbeleid omdat ze hiertoe een zorgplicht hebben volgens de Wet natuurbescherming. Op welke wijze wordt deze zorgplicht opgenomen/doorvertaald in de Omgevingswet en gerelateerde regelgeving, als de wet Natuurbescherming wordt ingebouwd in de Omgevingswet, zo vragen deze leden.
De verantwoordelijkheid voor het treffen van actieve maatregelen in het kader van gebieds- en soortenbescherming is thans opgenomen in de artikelen 1.12 en 2.2 van de Wet natuurbescherming. De regels gesteld in de Wet natuurbescherming zullen beleidsneutraal overgaan naar de Omgevingswet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Dat zal worden geregeld via een Aanvullingswet natuur en een Aanvullingsbesluit natuur. Naar verwachting wordt het voorstel voor de Aanvullingswet natuur begin 2018 bij de Tweede Kamer ingediend; het ontwerp van het Aanvullingsbesluit zal eind 2018 / begin 2019 bij beide Kamers der Staten-Generaal worden voorgehangen. Alsdan wordt duidelijk op welke wijze de overgang van de verplichting tot het treffen van actieve maatregelen naar de Omgevingswet precies is vormgegeven.
Met een Natuurvisie die niet alleen aandacht heeft voor biodiversiteit maar ook voor het bredere belang van natuur voor de maatschappij creëert de provincie ruimte voor burgers om initiatieven aan te dragen, zo constateert het PBL. Deze leden vragen u op welke wijze u de provincies hierin wilt stimuleren. Kunt u aangeven of u hiervoor ook concrete beleidsdoelen afspreekt met de provincies?
Alle provincies hebben deze opgave in hun provinciale natuurvisie benoemd. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de provincies hoe zij daar invulling aan geven. Gezien het gezamenlijk belang van het vraagstuk wordt in het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor de uitvoering van de aanbevelingen met de provincies overlegd over hoe de aanbevelingen op het vlak van de vermaatschappelijking van natuur worden uitgewerkt.
Groen Links
Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat u op geen enkele wijze inhoudelijk ingaat op de evaluatie. Dit verbaast deze leden, omdat de evaluatie op tal van punten kritische kanttekeningen zet bij de realisatie van de afspraken in het Natuurpact 2013. Graag ontvangen zij een inhoudelijke beleidsreactie van u op de PBL-evaluatie. Voorts hebben deze leden een aantal specifieke vragen.
Zoals eerder aangegeven heb ik met de provincies afgesproken dat we een gezamenlijk plan maken voor de uitvoering van de aanbevelingen van het PBL. Omdat ik niet op de uitkomsten daarvan vooruit kan lopen, had ik ervoor gekozen om bij de aanbieding van de evaluatie af te zien van een uitgebreide inhoudelijke reactie. Voor een eerste inhoudelijke reactie verwijs ik naar mijn algemene indruk zoals verwoord aan het begin van deze brief.
Deze leden constateren dat het PBL in de evaluatie constateert dat het Rijk en de provincies de nieuwe ambities van het Natuurpact uit 2013 nog niet hebben uitgewerkt in concrete doelen en beleidsstrategieën. Onderschrijft u deze conclusie? Tot welke acties en beleidsintensivering dient dit volgens u te leiden? Het PBL concludeert eveneens dat in het Natuurpact geen nieuwe middelen voor de nieuwe ambities beschikbaar zijn gekomen. De bijdragen van het Rijk aan landschap en recreatie om de stad zijn bijvoorbeeld beëindigd. Erkent u de noodzaak tot extra financiële middelen voor de nieuwe ambities? Bent u van plan daartoe voorstellen te doen?
Deze leden verzoeken u te reageren op de kritische conclusies van het PBL ten aanzien van het niet realiseren van de ambitie tot versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij de natuur. Deelt u deze kritische analyse, en welke acties bent u van plan te ondernemen rond deze ambitie?
Zoals aangegeven ben ik van mening dat de vermaatschappelijking van het natuurbeleid zich sinds de Rijksnatuurvisie van 2014 verder heeft voortgezet. Zo zijn er inmiddels veel Green Deals en andere maatschappelijke initiatieven voor natuur ontstaan. Een aantal van deze initiatieven is samengebracht in het programma Tweede Natuur.
Het PBL heeft daarbij echter terecht geconstateerd dat de nieuwe ambities op het vlak van het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid en de relatie tussen natuur en economie nog niet zijn uitgewerkt in concrete doelen en beleidsstrategieën. Oorzaak hiervan is dat provincies zich in eerste instantie vooral concentreren op de Europese verplichtingen voor biodiversiteit. Ik onderschrijf deze conclusie.
In het Natuurpact zijn afspraken gemaakt over de financiering van de uitvoering van het natuurbeleid, waaronder een natuurintensivering van € 200 mln. per jaar volgens het Regeerakkoord. In totaal wordt jaarlijks circa € 350 mln. voor natuur overgemaakt naar de provincies. Daarnaast hebben provincies een eigen financiële verantwoordelijkheid en dragen zij zelf ook bij aan de natuurambitie.
De aanbeveling met betrekking tot verbinding van natuur met samenleving en economie zal worden betrokken bij het genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen. Op de uitkomsten hiervan en eventuele financiële consequenties kan ik niet vooruitlopen.
Het PBL ziet een aantal belemmeringen om het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn te verhogen van 55% in 2015 tot 65% in 2027. Een belemmering voor het volledig realiseren van het Natuurnetwerk is het niet meewerken van grondeigenaren van de laatste gronden die nodig zijn, zo merken deze leden op. Welke actie voorziet u op dit punt? De provincies zetten volgens het PBL liever in op realisatie van het Natuurnetwerk door agrariërs, de «agrarische zelfrealisatie». Het PBL geeft aan dat de belangstelling hiervoor gering is, en dat het lastig blijkt om de fysieke ingrepen ecologisch juist uit te voeren. Hoe beoordeelt u dit en wat is uw inzet richting de provincies op dit punt? Ondersteunt u de suggesties die het PBL doet richting de provincies, zoals het volledig benutten van het bestaande grondinstrumentarium, het leren van elkaars ervaringen rond bijvoorbeeld agrarische zelfrealisatie en externe gebiedsregie, zo vragen deze leden.
In het Natuurpact heeft het Rijk met de provincies een ontwikkelopgave afgesproken van 80.000 ha natuur in 2027 voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Volgens de jaarlijkse Voortgangsrapportage Natuur van de provincies ligt de uitvoering van het Natuurnetwerk goed op schema. Het is de eigen beleidsverantwoordelijkheid van de provincies op welke wijze zij dat realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzetten. Ik ondersteun de suggestie van het PBL richting de provincies om te leren van elkaars ervaringen rond agrarische zelfrealisatie en externe gebiedsregie. In de voortgangsrapportage natuur zijn hiervan mooie succesvolle voorbeelden beschreven. In het eerder genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zullen de aandachtspunten van het PBL worden meegenomen.
Deze leden vernemen graag op welke wijze u vanuit uw systeemverantwoordelijkheid zorg zal dragen voor het volledig realiseren van de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Met het Natuurpact kan maximaal (en alleen wanneer álle afspraken worden nagekomen) 65% van het doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn in 2027 worden gerealiseerd. Over de resterende 35% zijn nog geen afspraken gemaakt in het Natuurpact. Bent u het met deze leden eens dat het hier om verplichtingen gaat die Nederland gewoon dient na te komen? Bent u het met deze leden eens dat het hierbij om instandhoudingsdoelstellingen gaat die een kritische ondergrens vormen voor de levensvatbaarheid van soorten en habitats in Europa? Welke actie en beleidsintensivering mogen deze leden van u verwachten om in 2027 100% van de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn te realiseren?
Hoe beoordeelt u de conclusie van het PBL dat daarvoor alle ruimtelijke en milieucondities duurzaam dienen te zijn, waaronder een duurzame en natuurinclusieve landbouw, een veel verder gaande vergroening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en een veel groter Natuurnetwerk dan nu is afgesproken? Bent u van plan stappen te zetten om dit te realiseren?
Ik ben het met u eens dat de internationaal afgesproken doelen in het kader van de VHR-richtlijnen verplichtingen zijn die Nederland dient na te komen. Overigens is daarvoor internationaal geen einddatum voor afgesproken. Wel vind ik het belangrijk om te verkennen langs welke weg het doelbereik verder verhoogd kan worden. Daarbij zal ook gekeken worden naar de aanbevelingen van het PBL met betrekking tot de ruimtelijke en milieucondities, de verduurzaming van de landbouw, het GLB en de omvang van het Natuurnetwerk. In het kader van eerder genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zal ik daarover met de provincies in gesprek gaan.
Bent u bereid om extra financiële middelen in te zetten om het realiseren van de afspraken in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen, en de huidige neerwaartse spiraal ten aanzien van vele habitats en soorten te keren, zoals bijvoorbeeld bij de grote achteruitgang van weidevogels in Nederland?
Er is gemiddeld genomen geen sprake van een neerwaartse spiraal ten aanzien van habitats en soorten. Uit een vergelijking van de rapportages over de twee periodes (periode 2000–2006 en 2007–2012) is de landelijke staat van instandhouding over alle te beschermen habitattypen en soorten, ongeveer gelijk gebleven, zoals het PBL ook in haar rapportage vermeldt.
Dit laat onverlet dat sommige soorten wel achteruitgaan, zoals de weidevogels. Over de weidevogels heb ik naar aanleiding van de motie Grashoff-Leenders op 17 maart j.i. een brief met scenario’s toegestuurd aan de Tweede Kamer (TK 33 576, nr. 97)
De evaluatie van het PBL geeft verder aan dat na uitvoering van het voorgenomen beleid van de provincies de condities voor instandhouding naar verwachting zullen toenemen van 55% nu naar 65% van de landnatuur in 2027. In het kader van eerder genoemde plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zal ik met de provincies in gesprek gaan over de vraag hoe het doelbereik verder vergroot kan worden.
Partij voor de Dieren
De leden van de PvdD-fractie constateren dat in het Natuurpact de ambities van het Rijk en provincies zijn geformuleerd voor het ontwikkelen van nieuwe natuur voor het zogenaamde robuuste natuurnetwerk. Echter, door decentralisatie van het natuurbeleid met inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming (Wnb), dreigt het natuurnetwerk eerder verder versnipperd te raken: iedere provincie mag immers zelf bepalen welke gebieden wel of juist niet meer extra bescherming genieten buiten de Natura 2000 gebieden. Hoe valt de ambitie voor dit robuuste natuurnetwerk te rijmen met het risico op versnippering gefaciliteerd door de Wnb, zo vragen deze leden.
De afspraken in het Natuurpact over het Natuurnetwerk zijn leidend. Met de Wet Natuurbescherming zijn de afspraken over verantwoordelijkheden en bevoegdheden uit het Natuurpact in lijn met het Natuurpact juridisch geborgd. Volgens het Natuurpact is het Natuurnetwerk geen doel op zich maar een waardevol instrument voor het versterken van de natuur in Nederland. Bij de realisatie van het Natuurnetwerk staan de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijnen centraal en wordt door de provincies ingezet op een aaneengesloten robuust en functioneel netwerk. De provincies bepalen de grenzen van het Natuurnetwerk daarom zo dat dit het meeste rendement oplevert voor de natuurdoelen.
Deze leden vragen hoe het versterken van de relatie tussen natuur en economie, met andere woorden het «vereconomiseren» van natuurgebieden, als onderdeel van de ambitieverbreding ten aanzien van natuur op te vatten is. Kunt u toelichten hoe «klinkende munt proberen te slaan» uit de natuur het natuurnetwerk versterkt?
Het is mijn streven om de natuur weer meer verbonden te laten zijn met de samenleving, zoals ook in de Rijksnatuurvisie van 2014 is verwoord. Het natuurbeleid richt zich primair op de bescherming van de biodiversiteit en ook op de beleving en de benutting van de natuur. Wanneer burgers, maatschappelijke organisaties en economische sectoren, binnen de wettelijke kaders, ruimte krijgen om de natuur te beleven en benutten zal dat ook bijdragen aan het draagvlak voor het natuurbeleid.
In het kader van het eerder genoemde gezamenlijke plan voor de uitvoering van de aanbevelingen wordt met de provincies overlegd over de verdere vormgeving van de vermaatschappelijking van het natuurbeleid.
Deze leden lezen in de evaluatie van het PBL dat de provincies terughoudend zijn bij de onteigening ten behoeve van natuurrealisatie. Tevens laten sommige provincies het initiatief voor natuurrealisatie, door een verschuiving in procesregie, zoveel mogelijk over aan externe partijen. Bent u het met de leden van de PvdD-fractie eens dat dit een ongewenste ontwikkeling is en kunt u dit toelichten? Welke mogelijkheden ziet u om de regie voor onteigening weer te verschuiven richting de overheid?
Nee, ik vind dit geen ongewenste ontwikkeling. Ik ben van mening dat het juist heel waardevol is wanneer meerdere maatschappelijke partijen zich inzetten voor natuurrealisatie. Dit zorgt voor draagvlak en daarmee voor erkenning van de natuur als waarde voor onze samenleving. Het PBL wijst daarbij op vernieuwingen van de organisatie van de uitvoering, zoals externe procesregie en agrarische zelfrealisatie van natuur. Daarnaast constateert het PBL dat provincies in het algemeen terughoudend zijn met het inzetten van onteigening. Overigens is het aan de provincies om te bepalen voor welke procesregie zij kiezen. In de Voortgangsrapportage natuur zijn daarvan aansprekende voorbeelden opgenomen.
Hoewel het Rijk eindverantwoordelijk blijft voor het voldoen aan de Europese verplichtingen ten aanzien van de Kader Richtlijn Waterdoelen (KRW)- doelen, zijn de provincies verantwoordelijk voor de verdere invulling en uitvoering van het beleid. Volgens deze leden blijkt in de praktijk dat verschillende provincies moeite hebben met het halen van de doelen. Ook het PBL ziet dat meer inzet nodig is. Hoe denkt u dat provincies op tijd deze doelen gaan halen en kan het Rijk daarop sturen?
In het eerder genoemde op te stellen plan voor de uitvoering van de aanbevelingen zal het punt van de synergie tussen KRW en VHR worden meegenomen.
Wat is uw visie op de conclusie van het PBL dat natuurinclusieve landbouw kansen kan bieden voor verduurzaming, maar dat voor het opschalen van deze vernieuwing vergroening van het gemeenschappelijke landbouwbeleid nodig is, waaronder het stellen van extra milieueisen door de EU, het Rijk en/of de provincie aan de landbouwproductie. Hoe denkt u een extra impuls te geven aan de natuurinclusieve landbouw?
Ik heb aan de Tweede Kamer toegezegd om voor de zomer in een brief aan te geven welke scenario’s ik zie voor de verdere ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw. Daarin zal ik ook aangeven op welke manieren het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid aan die ontwikkeling kan bijdragen en welke rol regelgeving daarin kan spelen.
Het PBL concludeert dat provincies onderling niet afdoende kennis en ervaring uitwisselen die nodig is om de ambities uit het Natuurpact te realiseren. Wat is uw visie op dit gegeven, nu het Rijk verantwoordelijk blijft voor de behaalde resultaten door de provincies ten aanzien van het natuurbeleid, zo vragen deze leden.
Tijdens de uitvoering van de lerende evaluatie door het PBL is gebleken dat de gezamenlijke leersessies met provincies een meerwaarde opleverden voor de uitvoering van het Natuurpact.
Provincies hebben aangegeven dit leerelement vast te willen houden bij de verdere uitvoering van het Natuurpact. Het is aan de provincies om hier nadere invulling aan te geven. Overigens zijn de provincies zelf verantwoordelijk voor de door de provincies behaalde resultaten ten aanzien van het natuurbeleid. Het Rijk is verantwoordelijk voor het systeem als geheel.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam
Samenstelling:
Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Ester (CU), Postema (PvdA), Vos (GL), Kok (PVV) (vice-voorzitter), P. van Dijk (PVV), Gerkens (SP) (voorzitter), Van Beek (PVV), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA), vac. (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), vac. (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD), Overbeek (SP).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33576-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.