33 400 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2013

Nr. 11 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 november 2012

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Pechtold

De griffier van de commissie, Van Toor

Nr 1, 2, 30

Vraag 1

Kunt u een overzicht geven van alle afdrachten in 2013 van Nederland aan multilaterale organisaties, non-gouvernementeel en intergouvernementeel, en daarbij aangeven wel deel van het budget valt onder de Official Development Assistance (ODA)-criteria?

Vraag 2

Kunt u een overzicht geven van alle vrijwillige afdrachten van Nederland aan multilaterale organisaties?

Vraag 30

Kunt u per multilaterale instelling aangeven welk bedrag zij zullen ontvangen van de Nederlandse overheid?

Antwoord

In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste bijdragen weergegeven aan multilaterale, non-gouvernementele en intergouvernementele organisaties waarvoor vooraf in de begroting budgetten worden geoormerkt.

tabel 1. Voorbeelden bijdragen aan multilaterale instellingen (x EUR mln)

Multilaterale instelling

Totale bijdrage

w.v. ODA

w.v. non-ODA

CERF

45

45

0

EOF

177

177

0

GEF/Montreal

19,4

19,4

0

GFATM

55

55

0

IAEA

7,3

3,3

4

ILO

5

3

2

OESO

5,8

0,2

5,6

OHCHR

8,7

5

3,7

UNAIDS

20

20

0

UNDP

57,5

57,5

0

UNDP

57,5

57,5

0

UNESCO

4,6

2,8

1,8

UNFPA

81

81

0

UNHCR

33

33

0

UNICEF

34

34

0

UNIFEM

6

6

0

UNRWA

13

13

0

VN

40,5

4,9

35,6

VN contributies crisisbeheersing

102

6,1

95,9

Wereldvoedselprogramma

36

36

0

Nr 3

Vraag

Kunt u een overzicht geven van alle multilaterale organisaties waaraan Nederland geld geeft en daarbij aangeven of deze volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken goed of niet goed functioneren.

Antwoord

Aan de brief aan de Kamer van 7 oktober 2011 over het multilateraal OS-beleid (vergadering 2011–2012, kamerstuk 32 605, nr. 53) is een tweetal bijlagen gevoegd welke inzicht verschaffen in zowel de uitgaven aan afzonderlijke multilaterale organisaties als een toetsing van deze organisaties op effectiviteit en relevantie voor Nederlandse beleidsthema's. Bovendien bevat een derde bijlage een samenvatting van de voor de belangrijkste organisaties opgemaakte scorecards waarin een oordeel over het functioneren van deze organisaties is opgenomen. In 2013 zullen deze scorecards worden geactualiseerd.

Nr 4

Vraag

Wat is inmiddels uw oordeel over het functioneren van organisaties die in de Multilateral Aid Review van de Britse regering nog als onvoldoende werden beoordeeld ?

Antwoord

De Multilateral Aid Review van de Britse regering is gestoeld op de Britse beleidsprioriteiten. De Britse analyse vormde dan ook niet automatisch het uitgangspunt voor het oordeel van het vorige kabinet hoewel veel is uitgewisseld over de gehanteerde methodiek. Het oordeel van het kabinet over het voldoende of onvoldoende functioneren van multilaterale organisaties is gebaseerd op een eigen afweging. Deze is gestoeld op de twee hoofdcriteria relevantie, uitgaande van de prioritaire thema’s van het OS-beleid, en effectiviteit. Voor deze toetsing wordt gebruik gemaakt van zogenaamde scorecards. Hierover werd de Tweede Kamer op 11 oktober 2011 geïnformeerd in de brief betreffende Multilateraal OS-beleid (Kamerstukken II 2011/12, 32 605, nr. 53). Actualisering van de scorecards is een continu proces aan de hand van ontwikkelingen in de betreffende organisaties. In 2013 zal de Kamer over deze actualisering worden geïnformeerd.

Nr 5

Vraag

Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse en niet-Nederlandse NGO’s die subsidie hebben ontvangen en daarbij aangeven welk bedrag ze in 2012 en welke bedrag ze in 2013 ontvangen en waar de mogelijke aanpassingen op gebaseerd zijn?

Antwoord

Ja, zie bijlage BZ nr 5. De ramingen zijn gebaseerd op vastgestelde subsidiekaders en de daarop vastgestelde verplichtingen. Het overzicht is gebaseerd op de stand van zaken per 1 juni 2012. Er hebben tot op heden geen aanpassingen plaatsgevonden.

Het overzicht omvat de subsidies die BZ in eigen beheer heeft. Subsidiekaders waarvan de uitvoering is uitbesteed of inbesteed bij Agentschap NL zijn niet in het overzicht opgenomen. Van deze subsidiekaders is in de administratie van BZ niet zichtbaar aan welke NGO’s subsidies zijn verstrekt. Deze informatie is vastgelegd in de administratie van de uitvoerende organisatie.

Nr 6

Vraag

Welke culturele instellingen worden vanuit de begroting Buitenlandse Zaken gesubsidieerd?

Antwoord

De volgende culturele instellingen worden door het ministerie van Buitenlandse Zaken gesubsidieerd: het Vlaams-Nederlands Huis deBuren, SICA, het Sieboldhuis en het Institut Néerlandais. Vanuit ODA-middelen wordt het Prins Claus Fonds gesubsidieerd.

Nr 7

Vraag

Zijn er andere subsidieontvangers waarop eenzelfde herziening kan worden toegepast als bij het Institut Néerlandais in Parijs, namelijk geen geld voor gebouwen, wel voor effectief beleid?

Antwoord

Bij iedere subsidieaanvraag wordt de afweging gemaakt op welke wijze de bijdrage kan voldoen aan het realiseren van de beoogde doelstelling. Dit kan een programma- of een doelbijdrage zijn, of een combinatie.

Nr 8 en 9

Vraag 8

Wordt een verdeelsleutel gehanteerd voor de beoordeling of Nederlandse afdrachten aan internationale organisaties proportioneel zijn? Zo ja, welke?

Vraag 9

Welke bijdragen aan internationale organisaties beoordeelt u als disproportioneel?

Antwoord

Voor de bepaling van de hoogte van contributies heeft elke organisatie een specifieke verdeelsleutel die meestal gebaseerd is op een combinatie van objectief meetbare variabelen. De proportionaliteit van die verdeling wordt door elke organisatie en hun lidstaten zelf bepaald. Bij veranderende verhoudingen, bijvoorbeeld het opkomen van midden-inkomenslanden, kan deze verdeelsleutel ter discussie komen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Verenigde Naties, waar deze discussie al gestart is.

Als het gaat om vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties is een algemene verdeelsleutel niet aan de orde. Zo veel mogelijk wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat de combinatie van relevantie en effectiviteit de hoogte van de Nederlandse bijdragen bepaalt. Wel wordt rekening gehouden met de resulterende rangorde van donoren en de invloed die Nederland op die basis kan uitoefenen.

Nr 10

Vraag

Kunt u een begripsdefinitie geven van het begrip «juridisch verplicht» en daarbij aangeven of het in het geval van «juridische verplichting» altijd duurder is om de juridische verplichting af te kopen dan om de juridisch verplichte bijdragen door te laten lopen?

Antwoord

Een juridische verplichting is een verplichting die in een overeenkomst is vastgelegd. De basis kan zijn een verdrag, wet, koninklijk besluit, ministeriele regeling, beschikking of bijdrageovereenkomst. Per overeenkomst worden de ontbindende voorwaarden opgenomen. Hieruit blijkt dan wat de kosten zijn om een juridische verplichting af te kopen of te laten ontbinden. Indien hierover geen duidelijkheid is, is het in de meeste gevallen aan de rechtbank om hierover een oordeel te vellen. Het is niet mogelijk om in algemene zin aan te geven of afkopen duurder is dan het laten doorlopen van de juridische verplichting. Daarnaast kan het opzeggen van een overeenkomst ook politieke consequenties hebben. Ook hierover kan geen algemeen oordeel gegeven worden en dit is per geval verschillend.

Nr 11, 20, 22

Vraag 11

Kan in tabelvorm van alle beleidsartikelen en uitgesplitst per artikelonderdeel (subartikel) aangegeven worden welk percentage juridisch verplicht is en welk percentage niet juridisch verplicht is?

Vraag 20

Waar ziet u zelf nog financiële ruimte voor de Kamer om te amenderen?

Vraag 22

Kunt u aangeven of er- ten opzichte van voorgaande jaren- meer, minder of dezelfde juridische en overige verplichtingen vaststaan op alle beleidsartikelen? Wat is uw verklaring hiervoor?

Antwoord 11, 20, 22

Bijgaand het overzicht van de juridische verplichtingen per artikelonderdeel. Het restant is niet juridisch verplicht. Overigens zijn sommige uitgaven niet juridisch verplicht maar hierop berust wel een andere (zogenaamde beleidsmatige) verplichting. Voor artikel 7 bijvoorbeeld is dit het geval omdat uitgaven hierop voor een groot deel gerelateerd zijn aan de aanvragen voor paspoorten en visa of consulaire dienstverlening waarvan de juridische vastlegging formeel pas plaats vindt nadat het paspoort of visum wordt aangevraagd. Het percentage juridisch verplicht voor nagenoeg alle beleidsartikelen is gestegen. Uitzondering hierop is artikel 7. De stijging wordt veroorzaakt doordat eind 2011 de meerjarige strategische plannen voor de ambassades en directies in Den Haag tot stand zijn gekomen. Op basis van deze MJSP’s zijn nieuwe verplichtingen aangegaan op alle onderdelen van de begroting. De daling van het percentage op artikel 7 wordt veroorzaakt omdat het merendeel van de uitgaven niet formeel juridisch zijn vastgelegd per 1 januari 2013 maar pas dan gaan lopen op het moment reisdocumenten worden afgegeven. Het is aan de Kamer zelf om op basis van deze informatie eventueel te amenderen.

Budgetflexibiliteit per artikelonderdeel

Artikel 1

 
 

1.1

Een goed functionerende internationale rechtsorde

99%

 

1.2

Bescherming van de rechten van de mens

70%

totaal artikel 1

83%

       

Artikel 2

 
 

2.1

Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid

85%

 

2.2

Bestrijding en terugdringing van het internationaal terrorisme en andere vormen van internationale criminaliteit

100%

 

2.3

Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens, bevordering van ontwapening, wapenbeheersing en het voeren van een restrictief en transparant wapenexportbeleid

99%

 

2.4

Het bevorderen van energievoorzienings- en grondstoffenzekerheid

 
 

2.5

Veiligheid, goed bestuur en rechtsorde n prioritaire gebieden

56%

 

2.6

Effectieve humanitaire hulp

51%

Totaal artikel 2

56%

       

Artikel 3

 
 

3.1

Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht, veiligheid, welvaart en duurzame economische groei biedt

100%

 

3.2

Een effectief, efficient en cohorent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen en regio's, inclusief ontwikkelingslanden

100%

 

3.3

Een hechtere Europese waardengemeenschap

100%

 

3.4

Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 27

100%

Totaal artikel 3

100%

       

Artikel 4

 
 

4.1

Voedselzekerheid

100%

 

4.2

Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden

92%

 

4.3

Private sector ontwikkeling

95%

 

4.4

Effectieve Nederlandse handels- en investeringsbevordering

100%

Totaal artikel 4

95%

       

Artikel 5

 
 

5.1

Goed onderwijs, goed opgeleide bevolking en capaciteit voor onderzoek en innovatie voornamelijk ten behoeve van de beleidsprioriteiten

96%

 

5.2

Versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden

100%

 

5.3

Gelijke rechten en kansen voor vrouwen

88%

 

5.4

Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van hiv/aids

94%

Totaal artikel 5

97%

       

Artikel 6

 
 

6.1

Duurzaam milieugebruik wereldwijd

87%

 

6.2

Efficient en duurzaam watergebruik, veiliger delta's en stroomgebieden en verbeterde toegang tot drinkwater en sanitaire voorzieningen in ontwikkelingslanden/partnerlanden

100%

Totaal artikel 6

93%

       

Artikel 7

 
 

7.1

Op basis van eigen verantwoordelijkheid consulaire dienstverleningbieden aan Nederlanders in het buitenland

23%

 

7.2

Samen met (keten) partners het personenverkeer reguleren

16%

Totaal artikel 7

20%

       

Artikel 8

 
 

8.1

Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur

88%

 

8.2

Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland

100%

 

8.3

Vergroten van begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijzen, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid

65%

Totaal artikel 8

   

78%

Nr 12

Vraag

Hoe geeft Nederland invulling aan de EU Communicatie aangaande mensenrechten?

Antwoord

Alle Nederlandse ambassades en missies zijn op de hoogte gebracht van het gehele mensenrechtenpakket van de Europese Unie, en verzocht actief te participeren in implementatie van de Europese mensenrechtenstrategie. Diverse Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen spelen inmiddels in samenwerking met EU delegaties een actieve rol bij de opstelling van EU landen strategieën.

Nr 13

Vraag

Wilt u toelichten op basis waarvan besloten is de gereserveerde uitgaven van artikel 1.2 aanzienlijk te verhogen?

Antwoord

In de begroting 2013 wordt de subsidie aan de Wereldomroep op dit beleidsartikel opgenomen. Deze subsidie bedraagt EUR 14,0 mln per jaar. Dit verklaart de verhoging van het budget op dit artikelonderdeel tussen 2012 en 2013.

Nr 14, 34, 258, 262 en 263

Vraag 14

Wilt u toelichten waarom de uitgaven in artikel 4 tussen 2013 en 2017 ruim verdubbelen?

Vraag 34 en 262

Kunt u nader toelichten waarom de niet-kanaalgerelateerde uitgaven in artikel 4.2 tot en met 2016 sterk afnemen en in 2017 fors toenemen?

Vraag 258 en 263

Kunt u toelichten waarom de uitgaven in artikel 4 tussen 2013 en 2017 met ruim de helft toenemen?

Antwoord

Allereerst moet worden opgemerkt dat de uitgaven voor 2014 en verder zijn gebaseerd op de stand van de ontwerpbegroting 2013. Eventuele gevolgen van de taakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II zijn hierin nog niet verwerkt. Van een ruime verdubbeling in artikel 4 is overigens geen sprake, de uitgaven op dit artikel stijgen van EUR 939 miljoen in 2013 naar 1434 miljoen in 2017. Dit komt neer op een toename van EUR 495 miljoen, oftewel ruim 50%.

Deze toename wordt voor een groot deel, nl. voor EUR 297 miljoen, veroorzaakt door de toename op sub-artikel 4.2 Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden. Zoals bekend heeft dit artikel een zgn. parkeerkarakter, hetgeen wil zeggen dat mutaties in het ODA-budget als gevolg van wijzigingen in toerekeningen of in de BNP-ramingen van het CPB in eerste instantie op dit artikel worden verwerkt. Deze mutaties moeten dus nog worden verdeeld over de andere artikelen in de begroting.

In de jaren 2013 tot en met 2016 is sprake van negatieve BNP-aanpassingen. Door deze te parkeren op art. 4.2 wordt het totale bedrag op dit artikel verlaagd. In 2017 is de situatie precies andersom: in dat jaar is sprake van een positieve BNP-aanpassing. Hierdoor komen extra middelen beschikbaar. Deze middelen zijn in de begroting 2017 dus nog niet verdeeld over de artikelen, maar geparkeerd op art. 4.2. Dit verklaart de toename op dit artikel in dat jaar.

De rest van de toename op artikel 4 wordt veroorzaakt door de toename van de budgetten voor het speerpunt voedselzekerheid op art. 4.1 (van EUR 303 miljoen in 2013 tot EUR 436 miljoen in 2017) en het thema private sectorontwikkeling op art. 4.3 (van 360 miljoen in 2013 tot EUR 426 miljoen in 2017). Deze stijgingen worden vooral gerealiseerd binnen het bedrijfslevenkanaal.

Nr 15, 331, 332 en 333

Vraag 15

Wilt u toelichten waarom de uitgaven van artikel 10 stijgen van € 33,6 miljoen in 2013 tot € 172,8 miljoen in 2017? Tot welk bedrag betreft dit verplichte uitgaven?

Vraag 331

Wat is de verklaring voor de stijging binnen het beleidsartikel nominaal en onvoorzien van € 33,6 miljoen in 2013 naar 120,2 mln euro in 2014?

Vraag 332

Kunt u toelichten waarom de uitgaven van artikel 10 stijgen van € 33,6 miljoen in 2013 tot € 172,8 miljoen in 2017? Nu dit budget niet toebedeeld is aan specifiek beleid, is het totale bedrag van deze post «Nominaal en onvoorzien» volledig amendeerbaar voor de Kamer?

Vraag 333

Waarop is het toekomstige verloop van de uitgaven onder artikel 10 gebaseerd? Waaraan wordt dit geld uitgegeven?

Antwoord

Sinds 2003 is de omvang van de HGIS/non-ODA niet meer gekoppeld aan de BNP-ontwikkeling. Wel wordt de HGIS/non-ODA nog voor inflatie gecorrigeerd. Deze inflatiecorrectie is van jaar tot jaar in de vorm van structurele tranches geparkeerd op niet-beleidsartikel 10.1 «Nominaal en onvoorzien». De middelen zijn bedoeld voor de noodzakelijke compensatie van loon- en prijsstijgingen, koersontwikkeling en onvoorziene tegenvallers. In zekere zin is de voorziening op dit artikel te vergelijken met de reservering die op de aanvullende post in de Miljoenennota wordt aangehouden voor Rijksbrede loon- en prijsontwikkelingen (met uitzondering van die binnen de HGIS). Derhalve ligt amendering uit dit artikel niet voor de hand.

Nr 16

Vraag

Wilt u aangeven waarom niet met een beleidsdoorlichting bekeken wordt wat de effecten zijn van het beleid m.b.t. bestrijding van terrorisme en proliferatie (art. 2.2 en 2.3)?

Antwoord

Uw Kamer is toegezegd dat bij afloop van de «Nationale Contraterrorismestrategie 2011–2015» een integrale evaluatie zal plaatsvinden. Daarnaast wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de strategie. Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt inhoudelijk bij aan die evaluatie en de voortgangsrapportages.

De beleidsinzet voor non-proliferatie bestaat onder meer uit diplomatieke inspanningen en exportcontrole. In 2010 heeft de regering een beleidsdoorlichting van het Nederlandse exportcontrole- en wapenexportbeleid uitgevoerd waarin de inzet in relevante fora is meegenomen. Dit rapport is uw Kamer toegegaan.

Nr 17

Vraag

Kunt u aangeven welke (economische) regio’s Nederland in Afrika ondersteunt en op welke wijze (bijv. ECOWAS)?

Antwoord

Via de Nederlandse steun aan de Trade Facilitation Facility van de Wereldbank worden initiatieven op het gebied van regionale integratie in Afrika ondersteund.

In West-Afrika ondersteunt Nederland intergouvernementele organisaties zoals de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) en West-Afrikaanse Economische en Monetaire Unie (WAEMU), die onder meer inzetten op economische samenwerking en regionale integratie. In samenwerking met ECOWAS en WAEMU wordt met Nederlandse steun al ruim 8 jaar gewerkt aan een regionale markt voor landbouwbenodigdheden. Dit leidt tot harmonisatie van wet- en regelgeving voor zaaigoed, kunstmest en pesticiden met het oog op verbetering van de toegang van boeren tot deze goederen. Nederland is eveneens donor van de Club du Sahel, een forum van negen landen in de Sahel, NGO’s en bilaterale en multilaterale donoren. De Club du Sahel doet onderzoek naar verdere ontwikkeling en economische integratie van het gebied en brengt daarover beleidsadviezen uit. Voorts wordt in het kader van de Nederlandse inzet binnen het speerpunt water op grensoverschrijdend stroomgebiedbeheer ter vermindering van internationale spanningen rondom concurrerend watergebruik, een bijdrage uit centrale middelen voorbereid aan het beheer van de Senegalrivier via de Organisation pour la Mise en Valeur du Fleuve Senegal (OMVS).

Daarnaast ondersteunt Nederland de Oost Afrikaanse gemeenschap via «TradeMark East Africa» om het concurrentievermogen te verbeteren.

Nr 18 en 33

Vraag

Kunt u aangeven welke prioriteiten uit de beleidsagenda, nu zoveel beleid als prioriteit wordt aangemerkt, de echte prioriteiten zijn?

Antwoord

In de beleidsagenda kondigde de regering aan in de komende periode bijzondere aandacht te besteden aan:

  • Het bestrijden van de financieel-economische crisis in Europees en internationaal verband;

  • Intensievere handel en samenwerking met opkomende economieën door economische diplomatie;

  • Het bevorderen van transitie in de (oostelijke en zuidelijke) buurlanden van de Europese Unie, omdat stagnatie niet alleen de bevolking in deze landen, maar ook Nederland schaadt.

Uiteraard zullen de prioriteiten mede afhankelijk zijn van de actualiteit.

Ik beschouw het debat met uw Kamer over de Memorie van Toelichting als een goede gelegenheid om mijn visie op deze punten nader toe te lichten.

Nr 19

Vraag

Welk percentage van het budget voor voedselzekerheid wordt uitgegeven in de profiel I en II landen? En hoe hoog is dit percentage in alle partnerlanden?

Antwoord

Volgens de planning voor 2013 zal 27% van het totale budget voor voedselzekerheid in profiel I landen en 5% in profiel II landen worden uitgegeven. Voor alle partnerlanden is dit 37%. De uitgaven voor voedselzekerheidsprogramma’s in Afghanistan en Zuid Sudan zijn hierin niet meegenomen omdat die tot op heden geboekt zijn als wederopbouwinvesteringen. Dit zijn de uitgaven via het bilaterale kanaal. Voor de centrale middelen is geen specifieke toerekening naar landen te maken.

Nr 21, 24, 189, 257

Vraag 21

Kunt u een overzicht geven van alle Schoklandakkoorden die momenteel nog lopen? Wat hebben de Schoklandakkoorden tot nu toe opgeleverd voor de allerarmsten in de Minst Ontwikkelde (MOL-) landen?

Vraag 24

Kunt u aangeven hoeveel PPP’s er momenteel voor de vier speerpunten bestaan? Bestaan er daarbuiten, dus voor de niet prioritaire thema's ook nog PPP’s? Hoeveel geld is hiermee gemoeid? Vormen de Schoklandakkoorden hier onderdeel van?

Vraag 189

Kunt u een actueel overzicht geven van alle lopende PPP’s via welke ODA gelden van het ministerie worden uitgegeven, vergelijkbaar met het overzicht in de bijlage bij het SER-advies «Ontwikkelen door duurzaam ondernemen»? Op welke wijze vindt monitoring plaats van deze PPP’s en hoe is de openbare verslaglegging over de resultaten geregeld?

Vraag 257

Kunt u aangeven hoeveel PPP’s er momenteel voor de 4 speerpunten bestaan? Bestaan er daarbuiten, dus voor de niet prioritaire thema's ook nog PPP’s? Hoeveel geld is hiermee gemoeid? Vormen de Schoklandakkoorden hier onderdeel van?

Antwoord

Hieronder vindt u een overzicht van alle lopende PPP’s, onderverdeeld naar de vier speerpunten. PPP’s met een * zijn Schoklandakkoorden. De PPP’s genoemd onder Klimaat en Energie en «Overig» betreffen de PPP’s buiten de vier speerpunten, dit zijn allen Schoklandakkoorden. Voor het speerpunt veiligheid en rechtsorde zijn PPP’s geen gangbaar instrument en worden ze zeer incidenteel en kleinschalig ingezet. In totaal is met deze PPP’s voor ca. EUR 470 miljoen aan ODA-middelen gemoeid; het gaat om meerjarige verplichtingen over de periode 2009–2015.

De Schoklandakkoorden worden in de loop van 2013 geëvalueerd, waarmee meer inzicht zal ontstaan in de resultaten. De mid-term review in 2010 liet zien dat ongeveer de helft van alle akkoorden met betrekking tot het proces, relevantie van resultaten en potentiële impact gewaardeerd werd als succesvol tot zeer succesvol.

Monitoring van de PPP’s vindt plaats op basis van op voorhand vastgelegde indicatoren, die de basis vormen voor periodiek beleidsoverleg. Het gaat hier om zowel kwantitatieve als kwalitatieve indicatoren. Voor sommige PPP’s hebben evaluaties plaats gehad. In 2013 zal een evaluatie worden verricht van de Schoklandakkoorden. Een synthese van de uitkomsten van deze evaluaties zal openbaar zijn. Voor PPP’s, die momenteel vanuit de nieuwe PPP-fondsen worden gestart, zal gekeken worden hoe inzicht in doelen en voortgang beter toegankelijk gemaakt kunnen worden voor het bredere publiek.

Naam PPP

Korte beschrijving

Voedselzekerheid en Private Sector Ontwikkeling

*Solidaridad, pilots voor Commodity Business Support Centres

Opzetten van Community Business Support centers in verschillende landen om kleine boeren bij certificering te ondersteunen. Heeft na afronding Schokland een vervolg gekregen.

Farmers Support Programme

Opzetten van Community Business Support centers in verschillende landen om kleine boeren bij certificering te ondersteunen (vervolg Schoklandprogramma Solidaridad)

GAIN – Global Alliance for Improved Nutrition

Initiatief om hoofdvoeding in voldoende mate te voorzien van micronutriënten, o.a. door het verrijken van staple food.

*Initiatief Duurzame Handel (IDH)

Verduurzamen van internationale handelsketens. IDH smeedt ondernemende allianties tussen overheden, bedrijven, vakbonden en maatschappelijke organisaties. Deze partijen nemen samen verantwoordelijkheid voor het verbeteren van milieu- en arbeidsomstandigheden in handels- en productieketens in ontwikkelingslanden.

African Agribusiness Academy

On the job trainen van agribusiness, met behulp van ondernemersgroepen in Sub Sahara Afrika in een «peer to peer» modaliteit trainingen en workshops worden georganiseerd waarbij de kleine bedrijven van de meer ervaren bedrijven (de «champions») kunnen leren waar en hoe knelpunten in bedrijfsvoering en aanpak te verbeteren. Academy zit in Tanzania.

*Helping farmers produce cassava for profit

Opzet fabrieken voor verwerking van Cassave (in cakes die makkelijk te transporteren zijn) met innovatieve technologie.

*Amsterdam Initiative against Malnutrition

Betere kwaliteit voeding voor 100 mln mensen in 2015. Samenwerkingsverband met Unilever, DSM, AkzoNobel, Wageningen University en ICCO.

Vietnam Relay Facility – onderdeel PPP

Verduurzamen van de kweek van Pangasius in Vietnam

*Heineken International

Vervanging van gerst met andere granen (sorghum) in DRC en Burundi voor de productie van bier.

Forest Tea Gardens

Productie van thee in tropisch regenwoud zonder gebruik van pesticide.

Village Tea Production

Ontwikkelen thee plantages in Rwanda

*Edukans

Verbeteren van beroepsonderwijs in voornamelijk de productieve sector. Voormalig Schokland, heeft na afronding een vervolg gekregen.

Borneo Initiative (in beheer bij IDH)

Verduurzamen van de houtketen.

Scaling up Smarter Futures

Opschalen van industriële bloemverrijking in Afrika

*Oikocredit, mesofinanciering

Financieringsfonds voor productiebedrijven (SMEs).

*EARS: FESA Micro-Insurance

Ontwikkelen van verzekeringsproducten voor landbouwboeren op basis van satelliet informatie over de weersomstandigheden.

Triodos, het katalyseren van financiering voor sustainable value chains

Investeringsfonds voor duurzame ketens in OS-landen. Focus op agribusiness.

*Mesofinanciering in Ontwikkelingslanden

Fonds in Georgië, Vietnam en Mozambique – gericht op de financiering van het MKB.

*Wij een huis, zij een huis

Door extra promillage op Nederlandse hypotheek een huis financieren in een ontwikkelingsland.

Rebel Group

Investeringsfonds voor MKB in Oost Afrika.

*The Currency Exchange Index (TCX)

Verzekeren van investeringen in lokale valuta. Multi donor and private sector initiatief. Lopende activiteit maar vanaf 2012 geen BZ bijdrage (non-ODA)

PIDG

Multidonor organisatie met als doelstelling het bijdragen aan armoedebestrijding door een beter aanbod van infrastructuurdiensten in de armere ontwikkelingslanden door het bevorderen van maatschappelijk verantwoorde private sector deelname in infrastructuurprojecten

   

Gezondheid / SRGR

 

North Star

30tal mobiele klinieken langs de transportroutes in Zuidelijk Afrika om integrale zorg te bieden aan vrachtwagenchauffeurs om zo hiv, soa's en tbc te bestrijden

*Health Insurance Fund (HIF)

Verbetering toegang tot goede gezondheidszorg voor lage inkomens groepen, met behulp van een ziektekostenverzekering. De essentie is om lokale verzekeraars te ondersteunen om ziektekostenverzekeringen te ontwikkelen voor lage inkomensgroepen in de informele sector.

*UAFC/Universal access to the female condom joint programme

Introductie van het vrouwencondoom in 3 Afrikaanse landen.

Concept foundation

Ontwikkeling van medicijnen voor abortus.

Drugs for Neglected Diseases initiative

Productontwikkeling voor Sleeping Sickness, Leishmaniasis en Chagas diseases, i.s.m. academia en farma industrie.

International Aids Vaccine Initiative

Ontwikkeling aidsvaccin ism academia en farma industrie.

International Partnership for Microbicides

Ontwikkeling mircobiciden ter preventie van HIV, i.s.m. academia en farma industrie.

Aeras

Ontwikkeling TB-vaccins i.s.m. academia en farma industrie.

Sabin Institute

Ontwikkeling hookworm vaccine i.s.m. academia en farma industrie

Foundation for Innovative Diagnostics

Ontwikkeling diagnostische middelen voor armoede gerelateerde ziekten, i.s.m. academia en farma industrie

Path/Protection Options for Women (Women’s condom)

Implementatie van vrouwencondoom in OS-landen, i.s.m. NGOs en farma-industrie

*Text To Change (TTC), voorlichting HIV/Aids via mobiele telefonie

Informeren van lokale bevolking via sms over hiv/aids en het laten testen op hiv/aids. Deze Schokland PPP is afgerond en vervolg is opgenomen in MFS II subsidie

   

Water en sanitatie

 

*Internet voor water en sanitatie (Akvo)

Informatievoorziening – digitaal systeem om impact en resultaten te delen. AKVO ontwikkelde een internetsite voor kennis, financiering en monitoring van projecten op gebied van water en sanitatie. Voormalig Schokland heeft vervolg subsidie gekregen

*Aqua for All

Waterzuivering in huishoudens. Aqua for all fungeert als matchmaker om middelen en expertise beschikbaar te stellen aan ontwikkelingsprogramma’s van NGO’s, gericht op water en

sanitatie voor de allerarmsten. Voormalig Schokland heeft vervolg subsidie gekregen

 

Water Integrity Network

Bestrijden van corruptie in de watersector

Stichting 2015, UNICEF

Kleinschalig project, gericht op watervoorziening, met Millenniumgemeente Harderberg.

   

*Water, Sanitatie en Hygiëne (WASH)

Het Water Sanitatie en Hygiëne (WASH) Secretariaat stimuleert en coördineert initiatieven die bijdragen aan duurzame drinkwatervoorzieningen en sanitatie in ontwikkelingslanden.

Ulaanbaatar Water Supply and Sewerage Authority

Ondersteuning van Drinkwater en rioolstelsel in Mongolië

Water Operators in Tete, Chimoio, Gondola, Moatize and Manica

Versterken van water operators in een aantal rurale steden in Mozambique. Vitens Evidens International draagt direct bij aan een betere serviceverlening (toegang tot water) en management door samenwerking met FIPAG (de Mozambicaanse partner) door het inzetten van specifieke deskundigen waar nodig.

Water operators Xai Xai, Chókwè, Maxixe and Inhambane

Versterken van water operators in een aantal rurale steden in Mozambique. Vitens Evidens International draagt direct bij aan een betere serviceverlening (toegang tot water) en management door samenwerking met FIPAG (de Mozambicaanse partner) door het inzetten van specifieke deskundigen waar nodig

Waterschap Friesland: urban sanitation Fase I en Fase II in 9 small towns

Versterken van de capaciteit van locale en nationale overhead op gebied van sanitatie, toegang tot sanitatie op huishoudensniveau en scholen en kennisopbouw rond sanitatie in Mozambique

Football for Water, Sanitation and Hygiene (WASH)

Partnerschap met KNVB, Vitens Evides International en UNICEF, Simavi, Aqua for All en AKVO voor school sanitatie gecombineerd met life skills education via sportactiviteiten in Kenia, Mozambique en Ghana

   

Klimaat en Engergie

 

*Groen licht voor Afrika Philips

Ontwikkelen van geschikte producten (lampjes) voor de «off-grid consumer market» in Afrika en deze producten via lokale distributie kanalen te leveren aan de rurale eindgebruikers die op dit moment geen fatsoenlijke energievoorziening hebben.

*Fair Climate Fund

Het Fair Climate Fund investeert in klimaatvriendelijke energie-oplossingen in ontwikkelingslanden

   

Overig

 

* Partnerships Resource Center

Onderzoeksinstituut naar publiek-private partnerschappen.

Nr 23

Vraag

Wat doet Nederland momenteel op het gebied van belastingontwijking en ontduiking? Kunt u dit specificeren voor wat betreft de partnerlanden en de niet-partnerlanden?

Antwoord

Nederland ontwikkelt een bilateraal technisch-assistentie programma op het gebied van belastingen en neemt daarnaast deel aan meerdere multilaterale initiatieven. Deze programma’s richten zich op versterking van lokale belastingstelsels en -diensten, zodat de landen zelf beter in staat zijn belastingontwijking en -ontduiking tegen te gaan. Het bilaterale programma, waarin het Ministerie van Financiën via het beschikbaar stellen van expertise een belangrijke rol speelt, richt zich overwegend op een aantal partnerlanden. De multilaterale activiteiten (o.a. via het Internationaal Monetaire Fonds, het African Tax Administration Forum en de OESO) richten zich op zowel partnerlanden als niet-partnerlanden. De OESO «Task Force on Tax and Development», waarvan Nederland covoorzitter is, richt zich expliciet op het helpen van ontwikkelingslanden bij het tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking. Zo werkt deze taakgroep aan het beschikbaar stellen van belastinginspecteurs aan ontwikkelingslanden om hen te helpen bij tax audits, het zogeheten Tax Inspectors Without Borders initiatief. Naast technische assistentie steunt Nederland ontwikkelingslanden bij het (automatisch) uitwisselen van informatie (over belastingplichtigen) en het opnemen van een anti-misbruik clausule in bilaterale belastingverdragen met lage inkomenslanden. Ook werkt Nederland mee aan het tot stand komen van een Europese richtlijn voor country-by-country-rapportage. Dit laatste verplicht internationale ondernemingen actief op het gebied van grondstoffenwinning financiële informatie te verschaffen over hun activiteiten voor ieder land waar ze actief zijn.

Nr 25

Vraag

Kunt u aangeven via welke kanalen en organisaties er in 2013 nog geld wordt uitgegeven aan draagvlakactiviteiten en welk bedrag hiermee is gemoeid? Is dit allemaal ODA?

Antwoord

Zoals in de Memorie van Toelichting staat vermeld, vallen uitgaven op het gebied van vergroting van en/of steun voor Nederlandse zienswijzen, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid onder operationele doelstelling 8.3.

Deze uitgaven betreffen zowel non-ODA- als ODA-middelen voor een totaal van EUR 38,018 miljoen

Uitgaven uit non-ODA-middelen belopen EUR 22,282 mln en betreffen uitgaven voor onder meer landenprogramma’s uitgevoerd op het terrein van publieksdiplomatie en cultuur; subsidie aan Instituut Clingendael, het programmafonds Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB), bezoeken van hoogwaardigheidsbekleders en Corps Diplomatique en algemene voorlichtingsactiviteiten.

Uitgaven uit ODA-middelen onder dit artikel belopen in 2013 in totaal EUR 15,736 miljoen Dit betreft in hoofdzaak uitgaven ten behoeve van het beleidsterrein Burgerschap & Internationale Samenwerking en dan met name voor het werk van de NCDO en voor de Subsidiefaciliteit Burgerschap Ontwikkelingssamenwerking SBOS. Dit bedrag omvat tevens meer uitgaven voor communicatieactiviteiten van het ministerie ten aanzien van internationale samenwerking.

Nr 26

Vraag

Wanneer kan de Kamer de notitie over bureaucratie in de Europese ontwikkelingssamenwerking verwachten?

Antwoord

Eenzelfde vraag heeft uw Kamer ook vorig jaar gesteld (Kamerstuk 33 000 V, nr. 10, vraag 14). Het antwoord luidde als volgt:

«In antwoord op eerder vragen werd op 29 oktober 2010 gesteld (32 500 V, nr. 8) dat het kabinet zich nog zal beraden hoe de toezegging inzake een notitie over bureaucratisering en OS vorm zal kunnen krijgen (AO 3 juli 2008 met de staatssecretaris voor Europese Zaken; AO 10 september 2008 met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking). Overigens betrof de toezegging van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking niet specifiek de bureaucratie in Europese ontwikkelingssamenwerking, maar bureaucratie binnen ontwikkelingssamenwerking in het algemeen. Na rijp beraad heeft het kabinet besloten deze toezegging uit 2008 geen gestand te doen. Het schrijven van een notitie over bureaucratie is in zichzelf een bureaucratische aangelegenheid. Het kabinet geeft er de voorkeur aan om zich in te zetten voor effectieve en efficiënte bilaterale en multilaterale OS.»

Nr 27

Vraag

Wat is het Nederlandse budget voor malariabestrijding in 2013? Via welke kanalen wordt dit besteed? Vindt besteding van dit budget voornamelijk plaats binnen of buiten de partnerlanden?

Antwoord

Nederland draagt vooral bij aan malariabestrijding via een niet geoormerkte bijdrage aan het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (€ 55 miljoen per jaar). Gemiddeld gaat ongeveer 28% van de financiële steun door het Global Fund naar programma’s voor malariabestrijding. Het Global Fund werkt in 78 landen, waaronder de partnerlanden.

Nr 28

Vraag

Kunt u een update geven van de stand van zaken c.q. voorbereidingstraject van het (nieuwe) Europese Ontwikkelingsfonds (EOF)?

Antwoord

Aangezien het EOF11, evenals het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020, van start gaat in 2014, is het tijdspad voor besluitvorming over de omvang van het EOF11 gelijkgesteld aan het MFK 2014–2020. Aanname van het Intern Akkoord van het EOF11 is voorzien voor eind 2012. Het Intern Akkoord en het Financieel Protocol voor EOF11 zullen moeten worden goedgekeurd door nationale parlementen conform de nationale grondwettelijke procedures.

Nr 29

Vraag

Kunt u een update geven van de stand van zaken rondom de Economic Partnership Agreements (EPA) onderhandelingen? Wat is de inzet van de Nederlandse regering in dezen?

Antwoord

Zoals bekend is er één volledig Economic Partnership Agreement (EPA) tot stand gekomen, met de Cariforum regio. Onderhandelingen met de andere zes ACS regio’s (Afrika, Caribisch gebied, Stille Oceaan) lopen door. Hoewel er sprake is van stapsgewijze vooruitgang blijven grote doorbraken uit. Dit heeft te maken met de moeilijkheid die ACS regio's ondervinden in het opstellen van een regionaal gedragen onderhandelingspositie, binnenlandspolitieke weerstand tegen de marktopening aan ACS zijde (vereist om de akkoorden WTO conform te maken) en het grote aantal MOLs in de overgebleven ACS regio's (die al zeer gunstige markttoegang genieten onder het Everything But Arms regime). Een recente ontwikkeling is de voorlopige inwerkingtreding per 14 mei 2012 van het interim EPA met Oostelijk en Zuidelijk Afrika voor vier landen in deze regio: Madagascar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe.

Een andere ontwikkeling betreft het voorstel van de Europese Commissie per 1 januari 2014 niet langer rechtenvrije toegang tot de EU markt te geven voor ACS landen die hun in 2007 gesloten interim EPA niet implementeren. Dit voorstel wordt momenteel behandeld door de Raad en het Europees Parlement.

De inzet van de Nederlandse regering blijft gericht op het tot stand brengen van ontwikkelingsvriendelijke en WTO conforme EPA’s met alle ACS regio’s.

Nr 31, 32, 259, 291, 322, 329

Vraag 31

Kunt u per beleidsartikel zo specifiek mogelijk aangeven welke uitgaven nog niet juridisch gebonden zijn? Kunt u per beleidsartikel zo specifiek mogelijk aangeven welke uitgaven nog niet bestuurlijk gebonden zijn?

Vraag 32

Kunt u voor ieder begrotingsartikel de budgetflexibiliteit verder specificeren, zodat voor ieder instrument duidelijk wordt of het juridisch verplicht, dan wel toegezegd is, en wat de totale amendeerruimte is voor de Kamer?

Vraag 259

Kunt u een overzicht geven alle juridische verplichtingen voor 2013 met betrekking tot

de uitgaven die genoemd zijn op pagina 58–59 en daarbij aangeven op welke wijze deze juridische verplichting is vastgelegd en wat de consequenties zijn, per verplichting, van het niet nakomen van de verplichting?

Vraag 291

Kunt u een overzicht geven van alle juridische verplichtingen voor 2013 met betrekking tot de uitgaven die genoemd zijn op pagina 66–67 en daarbij aangeven op welke wijze deze juridische verplichting is vastgelegd en wat de consequenties zijn, per verplichting, van het niet nakomen van de verplichting?

Vraag 322

Kunt u een overzicht geven van alle juridische verplichtingen voor 2013 met betrekking tot de uitgaven die genoemd zijn op pagina 74–75 en daarbij aangeven op welke wijze deze juridische verplichting is vastgelegd en wat de consequenties zijn, per verplichting, van het niet nakomen van de verplichting?

Vraag 329

Kunt u een overzicht geven van alle juridische verplichtingen voor 2013 met betrekking tot de uitgaven die genoemd zijn op pagina 86–87 en daarbij aangeven op welke wijze deze juridische verplichting is vastgelegd en wat de consequenties zijn, per verplichting, van het niet nakomen van de verplichting?

Antwoord 31, 32, 259, 291, 322, 329

In het kader van Verantwoord Begroten is met uw Kamer overeengekomen de financiële gevolgen van beleid op instrumentniveau te presenteren en de budgetflexibiliteit op artikelniveau op te nemen. Daarnaast is de budgetflexibiliteit kwalitatief toegelicht. Deze specificaties zijn in de financiële gevolgen van beleid in de begroting opgenomen. In het antwoord op vraag 11 is aanvullend een overzicht opgenomen van de budgetflexibiliteit per artikelonderdeel. De in de tabellen opgenomen financiële instrumenten zijn nagenoeg allemaal juridisch verplicht. Een enkele uitzondering hierop zit bijvoorbeeld in een nog formeel af te sluiten bilaterale bijdragen-overeenkomst van een post met een partnerland en een enkele nog te verlenen subsidie zoals die aan de Wereldomroep. Op basis van deze gegevens krijgt uw Kamer een goed beeld omtrent de mogelijk amendeerruimte.

Tijdens het begrotingsonderzoek van 17 november 2011 is aangegeven dat de kwalificatie «juridisch verplicht» is gebaseerd op de comptabiliteitswetgeving. Hieronder vallen overeenkomsten, beschikkingen, convenanten, memoranda of understanding en verdragen. Deze vijf juridische vormen kennen verschillende «statussen» en voorwaarden voor ontbinding. Nagenoeg alle juridische verplichtingen kunnen formeel juridisch worden stopgezet. Een lidmaatschap kan worden opgezegd, een subsidie kan worden ingetrokken of een overeenkomst worden opgezegd. Hieraan zijn uiteraard politieke gevolgen en kosten verbonden. Het totaal aantal juridische verplichtingen bij het ministerie van Buitenlandse zaken beloopt ongeveer 2200. Vanwege dit aantal is het niet mogelijk om op korte termijn en specifiek op het gevraagde niveau inzicht te geven in alle juridische verplichtingen en daarbij de politieke en financiële consequenties, per verplichting, van het niet nakomen van deze verplichting, op te nemen.

Nr 35

Vraag

Hoe verklaart u de stijging van de uitgaven voor de «Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen» niet alleen voor 2013 maar ook in volgende jaren, oplopend tot ca. EUR 353 mln in 2016?

Antwoord

De jaarlijkse veranderingen van de uitgaven voor de «Multilaterale Ontwikkelingsbanken en Fondsen» zijn toe te schrijven aan het betalingsritme dat is afgesproken ten aanzien van eerder aangegane -doorlopende- verplichtingen.

Nr 36

Vraag

Nederland heeft het Kinderrechtenverdrag ondertekend, waarin ook de verantwoordelijkheid voor internationaal samenwerken om de leefsituatie van kinderen te verbeteren, wordt erkend. Hoe geeft de Nederlandse overheid haar verplichting zoals vastgelegd in de ondertekening van het Kinderrechtenverdrag, gestalte in de Buitenlandse Zaken Begroting 2013?

Antwoord

Nederland is een grote donor van UNICEF. Deze organisatie zet zich wereldwijd in om de leefsituatie van kinderen te verbeteren. Nederland steunt onder andere via UNICEF programma» s op het gebied van water en sanitatie, vredesopbouw en onderwijs, bestrijding van HIV/aids, en humanitaire hulp.

Via de WHO steunt Nederland programma’s zoals het Partnership for Maternal, Newborn and Child Health en het Human Reproduction Programme. Via de UNDP draagt Nederland bij aan de ondersteuning van landen bij het bereiken van de milleniumdoelen, waaronder het bestrijden van kindersterfte.

Nr 37

Vraag

Is er binnen de begrotingsposten 2.5, 4.1, 5.4 en 6.2 een reservering gemaakt voor onderwijsactiviteiten ten dienste van de speerpunten? Zo ja, welk percentage of welk bedrag betreft dit?

Antwoord

Voor onderwijsactiviteiten ten dienste van veiligheid en rechtsorde is binnen begrotingsartikel 2.5 € 30 miljoen gereserveerd voor het UNICEF Programma voor Peacebuilding and Education. Voor het speerpunt voedselzekerheid is in begrotingspost 4.1 € 16 miljoen gereserveerd voor beroepsonderwijs (grotendeels via NICHE/NFP programma’s). Voor de begrotingsartikelen 5.4 (seksuele gezondheid) en 6.2 (water) maken onderwijs/trainingsactiviteiten onderdeel uit van bredere activiteiten. Hiervoor zijn geen specifieke budgetten gereserveerd.

Nr 38 (idem als vraag 72 HGIS)

Vraag

In Afghanistan wordt geïnvesteerd in landbouwonderwijs. De begroting bevat alleen begrotingspost 2.5. Kunt u toelichten welk gedeelte van deze begroting aan landbouwonderwijs besteed zal worden?

Antwoord

Onder artikel 2.5 zal een bedrag van € 4.5 miljoen worden besteed aan landbouwonderwijs in Afghanistan. Dit kan worden beschouwd als bijdrage aan het wederopbouwproces. Om die reden is het destijds onder artikel 2.5 gebracht.

Nr 39

Vraag

Welke concrete hervormingen is Nederland van plan in te brengen om het VN-systeem slagvaardiger, representatiever en efficiënter te maken?

Antwoord

Ten eerste steunt Nederland de hervormingsvoorstellen van de Secretaris-Generaal voor onder andere beter personeelsbeleid (meer expertise, uitwisseling, verjonging) en een transparanter en efficienter budgetproces. Nederland zet zich ook in voor sterke toezicht- en verantwoordingsmechanismen, zoals het Office of Internal Oversight Services en de Board of Auditors.

Ten tweede zet Nederland dit najaar in op herziening van de methodiek waarop de bijdragen van de lidstaten aan de VN worden gebaseerd voor de periode 2013–2015 (contributieschalen). Nederland streeft naar een eerlijke verdeling gebaseerd op draagkracht.

Ten derde hecht Nederland groot belang aan het vergroten van de effectiviteit en efficiëntie van de operationele ontwikkelingsactiviteiten van de VN, met name door versterking van de coherentie en samenwerking van de VN op land- en hoofdkantoorniveau (Delivering as One). Doel is betere resultaten tegen lagere kosten en vermindering van fragmentatie en duplicatie. Nederland dringt met gelijkgezinden ook aan op versterking van results based management in de komende meerjarenplannen van VN-organisaties.

Ten vierde blijft Nederland zich inzetten voor hervorming van de VN-Veiligheidsraad, om deze meer effectief en representatief te maken.

Nr 40 en 74

Vraag 40

Wat verstaat u onder het verminderen van de disproportionaliteit binnen de VN-Mensenrechtenraad?

Vraag 74

Wat verstaat het kabinet onder «meer proportionele aandacht voor de mensenrechtensituatie in het Midden-Oosten»?

Antwoord

Het is van groot belang dat de Mensenrechtenraad zich bezig houdt met mensenrechtensituaties in specifieke landen. Daarbij dient de ernst van de situatie, en niet politieke motieven, leidend te zijn. Het kabinet streeft er naar dat mensenrechtenschendingen in het Midden-Oosten consequent, consistent en evenredig geadresseerd worden.

Nr 41

Vraag

Hoe gaat Nederland zich inzetten voor verdere uitwerking van het Europese («more for more») beleid?

Antwoord

Principe van «more for more» is mede op sterk aandringen van Nederland verwerkt in het Europees Nabuurschapbeleid (ENB), dat in 2011 werd herzien. Hoe meer bereidheid er is in het partnerland om hervormingen door te voeren, te democratiseren en universele mensenrechten te respecteren, hoe meer zij kunnen profiteren van verdergaande samenwerking met de Unie onder meer op het gebied van politieke samenwerking, economische integratie, EU-hulpprogramma’s en mobiliteit. Nederland blijft bij de uitwerking en bespreking van het algemene nabuurschapsbeleid en landenspecifieke uitwerking daarvan er stevig op toezien dat dit principe wordt toegepast.

Het «more for more» beleid zal eveneens worden vastgelegd in het Europese hulpinstrument onder de nieuwe Meerjarige Financiële Perspectieven voor de periode 2014- 2020 voor steun aan de nabuurschapslanden (het European Neighbourhood Instrument, ENI). Hierin zal voortgang op gebied hervormingen en democratisering zwaarder dan voorheen meewegen bij de toedeling van de hulpgelden. Nederland blijft in de onderhandelingen over het nieuwe hulpinstrument hierop stevig inzetten.

Nr 42 en 167

Vraag 42

Zijn er criteria vastgesteld voor het toepassen van het «more for more, less for less» principe? Waarom is er geen specifiek gender criterium opgesteld?

Vraag 167

Wat zijn grofweg de criteria voor het verlagen van steun in betrekkingen met nabuurschapslanden, dus «less for less»? Zijn daar vergelijkbare criteria voor als voor «more for more»?

Antwoord

De Commissie hanteert een brede set criteria voor de beoordeling van de voortgang of regressie van landen in het kader van het nabuurschapsbeleid. Hierbij wordt onder andere gekeken naar belangrijke kernwaarden zoals vrije en eerlijke verkiezingen, vrijheid van associatie en vereniging, vrijheid van meningsuiting, onafhankelijke rechtspraak, corruptiebestrijding en respect voor mensenrechten. De Commissie publiceert voor ieder nabuurschapsland een jaarlijkse voortgangsrapportage en doet daarin aanbevelingen op welke terreinen nadere hervormingen moeten plaatsvinden. Hiermee kan na verloop van tijd concreet worden bezien in hoeverre de partnerlanden aan deze verplichtingen voldoen en kunnen ze daarop ook worden aangesproken. Tevens maakt de analyse van de Commissie inzichtelijk in welke mate de EU de verschillende beleidsinstrumenten in kan zetten in het kader van het «more for more, less for less» principe. Nederland is hierbij wel van mening dat dit laatste aspect in het kader van het ENB nog nader uitgewerkt moeten worden en blijft hier bij de Commissie op aandringen.

In het kader van de het nieuwe nabuurschapsinstrument voor de periode 2014–2020 worden deze criteria vastgelegd in een eigen verordening, waarbij voortgang op criteria op het gebied van goed bestuur en democratisering leidraad vormen voor de programmering en besteding van middelen onder het nieuwe instrument.

Nr 43

Vraag

Welke subsidie stromen zijn verlaagd dan wel niet uitgekeerd als gevolg van het «more for more, less for less» principe?

Antwoord

De uitwerking van het «more for more» principe in het huidige hulpinstrument van de EU voor de nabuurschapslanden vindt plaats via overkoepelende programma’s gericht op de versterking van de democratische transitie in het Zuiden (via het SPRING-programma) en het Oosten (via het EaPIC-programma). Op basis van een analyse van de Commissie over de voortgang in de landen zijn er in het kader van het «more for more» concept al meer EU fondsen naar beter presterende landen gegaan (zoals Tunesië of Moldavië). Tegelijkertijd hebben landen waar hervormingen niet doorgevoerd worden of waar mensenrechten ernstig geschonden worden geen middelen uit deze beide programma’s ontvangen (Oekraïne, Wit-Rusland, Syrië).

Nr 44

Vraag

Een toespitsing op Nederlandse belangen kan botsen met benodigde steun voor mensenrechtenactivisten in landen. Hoe bewaakt Nederland dat inzet voor mensenrechten niet in het gedrang komt door een te sterke nadruk op Nederlands eigenbelang?

Antwoord

De steun aan mensenrechtenverdedigers is één van de vijf prioriteiten in de Nederlandse mensenrechtenstrategie. Hier wordt continu en op meerdere manieren invulling aan gegeven, zoals ook vastgelegd in het Actieplan mensenrechtenverdedigers. Vanuit het Mensenrechtenfonds worden mensenrechtenverdedigers ondersteund. Bij bezoeken wordt aandacht gevraagd voor mensenrechten en de positie van mensenrechtenverdedigers en ingezet op ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers. Tijdens politieke dialogen tussen de EU en derde landen wordt aandacht besteed aan individuele mensenrechtenverdedigers die onder vuur liggen.

Nr 45, 50 en 207

Vraag 45

Hoeveel diplomaten zijn er in Den haag en op de posten fulltime werkzaam op het vlak van mensenrechten? Hoeveel waren dat er in 2010? Kan de ambitie hiermee vastgehouden worden?

Vraag 50

Hoe waarborgt Nederland, in het kader van de modernisering van diplomatie en postennetwerk, de uitvoering van het mensenrechtenbeleid vanuit het postennetwerk, waaronder steun aan mensenrechtenverdedigers? Betekent flexibiliteit en inspelen op verschuivingen in prioriteiten/belangen ook dat extra inzet op gebied van mensenrechten mogelijk is als de mensenrechtensituatie in een land verslechtert?

Vraag 207

Wat betekent de verkleining van het postennetwerk voor het aantal dialogen over mensenrechten en het aantal rapportages over mensenrechtensituaties? En zijn mensenrechten een standaardonderdeel van gesprek?

Antwoord

Bevordering van mensenrechten is integraal onderdeel van het werk van diplomaten. De ondersteuning van mensenrechten-verdedigers blijft in dit kader van belang. Afhankelijk van de situatie, zoals aanwezigheid van een ambassade en aanwezigheid EU-partners waarmee afspraken over taakverdeling kunnen worden gemaakt, kan flexibel ingespeeld worden op veranderende mensenrechtensituaties in een land.

Het aantal beleids fte beschikbaar in Den Haag binnen de mensenrechtenafdeling was in 2010 14,5 fte en in 2012 11,5 fte (Overigens was ook elders op het departement en op de posten sprake van bezuinigingen). Bij piekbelasting van de afdeling wordt extra capaciteit ingezet. Het ambitieniveau blijft hoog, zowel op de posten als in Den Haag.

Nr 46

Vraag

Welke vorm krijgt de uitreiking van de Mensenrechten Tulp dit jaar? Wordt dezelfde procedure gehanteerd als afgelopen jaar? Is het denkbaar dat een activist de Tulp krijgt terwijl dit de (economische) relaties met het betrokken land mogelijk kan schaden?

Antwoord

Dit jaar wordt dezelfde procedure gehanteerd voor toekenning en uitreiking van de Mensenrechten Tulp. De onafhankelijke jury kiest een laureaat: een mensenrechtenverdediger die zich geweldloos inzet voor de rechten van anderen, negatieve gevolgen door zijn werk ondervindt en baat kan hebben bij de aandacht die van de prijs uitgaat.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt de naam van de laureaat bekend en de uitreiking vindt rond 10 december plaats, de Internationale Dag voor de Rechten van de Mens.

Nr 47

Vraag

Hoe wordt de inzet op de verbetering van mensenrechten in de Middle Eastern and North African (MENA-)regio concreet gestalte gegeven? Zijn vrouwenrechten daarbinnen prioriteit?

Antwoord

Zowel bilateraal als in EU-verband stelt Nederland regelmatig zorgen op het gebied van mensenrechten in de landen in de MENA-regio aan de orde, zowel in de betrokken landen als in VN-gremia zoals de VN mensenrechtenraad. Daarnaast heeft de mensenrechtenambassadeur een officieel bezoek gebracht aan Egypte en Saoedi-Arabië om daar de lokale mensenrechtensituatie te bespreken. Vanuit het Mensenrechtenfonds worden projecten in de regio ten bate van het bevorderen van mensenrechten ondersteund.

Vrouwenrechten vormen een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en binnen de MENA-regio wordt daar extra aandacht aan besteed. Op 21 april 2011 ondertekenden minister Rosenthal en US Secretary of State Clinton het Joint Statement on Supporting Women's Political Empowerment in Emerging Democracies, waarin beiden namens hun regering afspraken om de politieke empowerment van vrouwen in transitielanden in de MENA-regio te bevorderen. Als follow-up heeft de minister afgelopen september tijdens het side-event «Equal Futures Partnership» van de AVVN toegezegd dat Nederland een fonds ter ondersteuning van vrouwenorganisaties in de MENA-regio zal starten. Het ministerie besteedt sinds 2011 € 2 miljoen per jaar aan bevordering van vrouwenrechten in de MENA regio. Daarnaast ondersteunt Nederland vrouwen in de MENA-regio via het Matra-Zuid programma en door middel van interventies in het kader van het EU-mensenrechtenbeleid.

Nr 48, 146 en 339

Vraag 48

Hoeveel personen zijn door middel van het Shelter Initiative tijdelijk opgevangen in Den Haag? Waren er op enigerlei wijze problemen bij de verstrekking van tijdelijke visa voor betrokkenen?

Vraag 146

Welk budget is gemoeid in respectievelijk 2013, 2014, 2015 en 2016 met het Shelter City Initiative?

Vraag 339

Kunt u aangeven wat de eerste ervaringen zijn met het project Shelter City en hoeveel mensen hier gebruik van maken?

Antwoord

De gemeenteraad van Den Haag heeft op 15 maart 2012 besloten dat Den Haag «Shelter City» werd, voor 1 jaar van september 2012 tot september 2013. De uitvoering van het project is door de gemeente bij de Non-Gouvernementele Organisatie Justitia et Pax belegd. Die organisatie is verantwoordelijk voor selectie en begeleiding van de vier mensenrechtenverdedigers, die opeenvolgend maximaal drie maanden in Den Haag zullen verblijven.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt gedurende de looptijd financieel bij aan dit project, conform de toezegging van de minister tijdens het notaoverleg mensenrechten van 16 april 2012. Verder faciliteert het ministerie de visumprocedure zoals ook vastgelegd in de brief over «respijtvisa» van 2 mei 2011.

De eerste mensenrechtenverdediger die gebruik maakt van dit initiatief komt begin november in Nederland. Het visum is zonder problemen aan hem verleend. De volgende drie zullen in 2013 in Den Haag verblijven.

Nr 49

Vraag

Op welke wijze anticipeert het huidige beleid op het toenemende aantal armen, dat woont (in steden) in de zogenaamde midden- inkomenslanden?

Antwoord

In maart 2012 heeft het kabinet de Adviesraad Internationale Vraagstukken een advies gevraagd over armoedebestrijding en de verschuivende armoedepatronen. Daarbij is specifiek advies gevraagd over de in de vraag genoemde trend, die ertoe heeft geleid dat het merendeel van de armsten tegenwoordig in een midden inkomensland woont. De Adviesraad heeft het advies in oktober 2012 afgerond. Een kabinetsreactie op dit advies zal uw Kamer toegestuurd worden.

Nr 51 en 70

Vraag 51

Op wat voor manier draagt Nederland eraan bij dat in Saudi-Arabië en Bahrein een transitie mogelijk wordt gemaakt naar een regime dat mensenrechten en de rechtsstaat respecteert en bevordert? Kan de regering aangeven hoe het samengaan van eerbiediging van mensenrechten en economische ontwikkeling van toepassing is op de relatie met Saudi-Arabië en de groei van de onderlinge economische banden? Wat voor rol speelt het bevorderen van de eerbiediging van mensenrechten hierin?

Vraag 70

Behoren landen als Saudi-Arabië en Bahrein ook tot de Arabische regio? Zo nee, waarom besteedt het kabinet wel veel aandacht aan Iran, dat volgens het kabinet niet tot de Arabische regio behoort, maar waarvoor aandacht wel gerechtvaardigd is vanuit de gedachte dat het een storende invloed op het transitieproces van de Arabische regio heeft (zie Kamerbrief 3 feb. jl) en de mensenrechtensituatie in eigen land en de regio (toespraak CIDI 5 sept. jl)? Waarom besteedt het kabinet in dat verband zo weinig aandacht aan Saudi-Arabië, dat eveneens een storende invloed heeft op het transitieproces in de regio en de mensenrechtensituatie in eigen land?

Antwoord

Nederland onderhoudt bilateraal en in EU-verband contact met Saoedi-Arabië. Mensenrechten krijgen hierbij nadrukkelijk aandacht. Ik verwijs u in dit kader naar het verslag van het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië van 11 tot en met 14 februari 2012. In juni jl. heeft de EU zich uitgesproken over de mensenrechtensituatie in de Golfstaten, tijdens de EU-GCC Ministeriële bijeenkomst. Daar is eveneens ingegaan op de situatie in Bahrein. Ook in reguliere diplomatieke contacten wordt respect voor mensenrechten voortdurend onderstreept.

Nederland steunt transitie in de Arabische regio en onderschrijft bijvoorbeeld de aanbevelingen uit het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI). Het kabinet is ook van mening dat versterking van economische banden met de Arabische regio ten goede komt aan transitie en extra kanalen biedt om respect voor mensenrechten te bevorderen.

Nr 52

Vraag

Wat voor effect hebben de ontwikkelingen in de regio op het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) en hoe wordt het MOVP aangepast aan deze ontwikkelingen? Wat betekenen de ontwikkelingen in de regio voor de Nederlandse inzet voor het MOVP en de Nederlandse band met Israël?

Antwoord

Nederland moedigt zowel Israël als de Palestijnen en de Arabische landen aan om de transitie in de Arabische wereld als aansporing te zien voor daadwerkelijke voortgang in het vredesproces. De Kwartetverklaring van september 2011 blijft daarbij het uitgangspunt. De Verenigde Staten zijn in het MOVP leidend en onmisbaar. De Nederlandse regering zet daarom in op een intensivering van de Kwartet-inspanningen en hernieuwd stevig engagement van de VS. Nederland onderhoudt zowel met Israël als met de PA uitstekende bilaterale betrekkingen en gebruikt deze als kanaal om duidelijke boodschappen t.a.v. het belang om te komen tot directe onderhandelingen die moeten leiden tot duurzame vrede op basis van de twee-statenoplossing. Zie ook het antwoord op vraag 58.

Nr 53

Vraag

Welke meetbare resultaten zijn er geboekt, en verwacht u te boeken, door financiële bijdragen aan de MENA te verlenen om transities naar rechtsstaat en democratie te bevorderen?

Antwoord

Transitie naar rechtsstaat en democratie is een langdurig proces, dat doorwerkt in alle geledingen van de maatschappij en waarop bovendien veel factoren van invloed zijn. Daaronder vallen bijvoorbeeld stabiliteit en draagvlak voor hervormingen in de betrokken landen, maar ook de intensiteit van ondersteuning door andere donoren.

We staan op dit moment nog aan het begin van dat proces. Het is daarom te vroeg om nu al te spreken van geboekte meetbare resultaten. Wat betreft verwachte resultaten verwijs ik naar de brieven over de «Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten» die uw Kamer toegingen op 24 juni 2011 (2010–2011, 32 623, nr. 40) en 3 februari 2012 (2011-2-12, 32 623, nr. 58).

Nr 54 en 67

Vraag 54

Wilt u aangeven in welke gevallen het «less for less» beleid daadwerkelijk heeft geleid tot het stopzetten of opschorten van ondersteuning, om welke bedragen dit ging en waar deze bedragen naartoe zijn gevloeid?

Vraag 67

Op welke manier is het «more for more, less for less principe» ten aanzien van de ontwikkelingen in de Arabische regio? Kunt hierbij specifiek ingaan op de landen Egypte en Libië?

Antwoord

Vanwege gebrek aan voortgang bij de hervormingen en het democratiseringsproces in Egypte heeft de EU destijds, op basis van het «more for more, less for less» principe, besloten Egypte nog niet in aanmerking te laten komen voor fondsen uit SPRING. Het gaat om een bedrag van rond de € 90 miljoen voor 2011/2012, dat tot op heden nog steeds voor Egypte gereserveerd is. Wat betreft het EU-beleid verwijs ik verder naar de antwoorden op de vragen 41, 42, 43, 167, 168 en 169.

Bilateraal heeft het «more for more, less for less» principe er destijds toe geleid dat vanwege gebrek aan voortgang bij de hervormingen en het democratiseringsproces in Egypte, in het kader van Matra-zuid vooralsnog geen activiteiten zijn gestart waarbij de Egyptische overheid is betrokken. Het betreft trainingen voor ambtenaren en jonge diplomaten en samenwerkingsprojecten met de overheid. Hiermee was een bedrag van ca. € 300 000 gemoeid. De daardoor vrijgekomen middelen zijn ingezet voor trainingen voor en overheidssamenwerking met andere prioriteitslanden van Matra-zuid.

In het geval van Jemen is de bilaterale samenwerkingsrelatie met de overheid in april 2011 opgeschort naar aanleiding van beschietingen van vreedzame betogers door veiligheidstroepen. Een deel van het daardoor vrijgevallen geld kon worden besteed aan humanitaire hulp voor Jemen via internationale organisaties. In februari jl. werd na het tekenen van de machtsoverdracht door Saleh de samenwerkingsrelatie met de nieuwe regering hervat.

Wat betreft Libië zijn enkele samenwerkingsactiviteiten met de overheid in gang gezet en worden andere voorbereid, zoals training van ambtenaren, verbetering van beheer van gevangenissen en training van rechters. Transitiesteun aan dit land is op dit moment, nu er wordt gewerkt aan een democratisch tot stand gekomen regering, van wezenlijk belang ter ondersteuning van het streven van de Libische autoriteiten om de stabiliteit te herstellen.

Nr 55

Vraag

In hoeverre is de term Midden-Oosten Vredesproces dekkend voor de lading? Is hier geen sprake van een metonymie, die meer en meer mank gaat, nu er vele vredesondermijnende processen plaatsvinden in het Midden- Oosten?

Antwoord

De noemer Midden-Oosten Vredesproces is dekkend voor de lading: het is een proces dat moet leiden tot een alomvattend vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen en tussen Israël en de buurlanden.

Nr 56 en 57

Vraag 56

In welke landen is volgens het kabinet momenteel de grootste behoefte aan conflictpreventie? Waar is de keuze voor deze landen op gebaseerd? Hoe draagt Nederland in deze landen concreet bij aan conflictpreventie?

Vraag 57

In welke mate draagt het Nederlandse OS-beleid bij aan conflictpreventie?

Antwoord

Conflictpreventie is deel van de programma’s in 10 partnerlanden waar het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde wordt uitgevoerd. Conflictpreventie is tevens opgenomen in de regionale programma’s. Specifiek is er aandacht voor conflictpreventie in Jemen, Mali, Soedan/Zuid Soedan en de Hoorn van Afrika. Daarnaast vormt conflictpreventie een onderdeel van de Nederlandse inzet in de Arabische regio, onder andere door samenwerking met UNDP’s Bureau for Crisis Prevention and Recovery.

Nederland is van mening dat VN een leidende rol heeft bij conflictpreventie en «mediation» en ondersteunt de prioriteit die de SGVN hieraan geeft. Nederland draagt bij aan VN-organisaties die werken op dit terrein zoals UNDP/BCPR en UNDPA.

In EU-verband pleit Nederland voor actieve EU inzet op het preventiedossier, met name voor betere integratie van conflictanalyse in EU landenstrategieën. De oprichting van de European External Action Service (EEAS) biedt de EU meer mogelijkheden voor een geïntegreerde inzet. De EU ziet de ontwikkeling van een beter early warning – early action systeem als prioriteit voor de komende periode.

Nederland steunt daarnaast bilateraal internationale NGOs, zoals International Alert, Centre for Humanitarian Dialogue en Interpeace, die gespecialiseerd zijn in conflictpreventie, verzoening en het bevorderen van dialoog tussen lokale partijen. Nederland zet deze organisaties in op partnerlanden en prioritaire regio’s, zowel bij het vormgeven van het Nederland OS programma als de uitvoering daarvan. Conflictanalyse is bij voorkeur de basis voor de Nederlandse inzet. Een conflictanalyse draagt bij aan signaleren van conflicten en mogelijke toekomstige fricties. Door het volgen van een conflictsensitieve benadering in haar OS-programma’s kan Nederland bijdragen aan conflictpreventie in een land.

Nr 58

Vraag

Is de Nederlandse regering van plan in 2013 verder te investeren in de relatie met Israël? Indien ja, hoe zal dit vormgegeven worden?

Antwoord

Waar mogelijk draagt Nederland bij aan vrede en veiligheid in het Midden-Oosten en

benut daarbij de goede banden met zowel Israël als de Palestijnse autoriteit.

Nr 59

Vraag

Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse financiële bijdrage aan het Matra-Zuid programma voor 2013, per sector en per land?

Antwoord

Voor het Matra-Zuid programma is in de begroting voor 2013 een bedrag van EUR 10 miljoen gereserveerd. Het is de bedoeling daarvan EUR 3,4 miljoen in te zetten voor het bevorderen van werkgelegenheid, EUR 1,9 miljoen ter ondersteuning van lokale maatschappelijke initiatieven, EUR 2,6 miljoen voor trainingen en EUR 2,1 miljoen voor goed bestuur/democratisering. De middelen worden zo evenwichtig mogelijk ingezet in vooral de vijf prioriteitslanden (Egypte, Jordanië, Libië, Marokko en Tunesië), waarbij de werkelijke inzet mede zal afhangen van de vraag vanuit de verschillende landen en eventueel toepassing van conditionaliteit. Naast de vijf prioriteitslanden kwalificeren ook Algerije en Irak voor ondersteuning van werkgelegenheidsontwikkeling. Ook zijn kleine bedragen beschikbaar voor maatschappelijke initiatieven in Algerije, Irak, Koeweit, Libanon en Oman.

Nr 60

Vraag

Wat is volgens het Palestijnse ministerie van Economische Zaken of andere bronnen naar schatting de schade die de Israëlische bezetting van de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, jaarlijks aan de Palestijnse economie toebrengt?

Antwoord

Volgens een onderzoek dat het Palestijnse ministerie van Economische Zaken heeft laten uitvoeren door het Applied Research Institute Jerusalem (ARIJ), getiteld «The Economic Costs of the Israeli Occupation in the Palestinian territory» (september 2011), was in 2010 de schade aan de Palestijnse economie als gevolg van de bezetting 84,9 procent van het Palestijnse BNP, ofwel 6,897 miljard dollar. Het is niet mogelijk de juistheid van deze cijfers te verifiëren.

Nr 61

Vraag

Wat zijn volgens de Wereldbank, VN-organisatie OCHA-oPt of andere internationale bronnen de economische en humanitaire gevolgen van de honderden wegversperringen die Israël op de bezette Westelijke Jordaanoever heeft geplaatst?

Antwoord

Volgens het in juli 2012 verschenen rapport van de Wereldbank «Towards Economic Sustainability of a Future Palestinian State» zijn de beperkingen in movement and access een ernstige belemmering voor de ontwikkeling van de private sector in de Palestijnse Gebieden. Volgens een schatting van OCHA zijn als gevolg van deze beperkingen zo’n 200 000 mensen uit 70 dorpen op de Westelijke Jordaanoever genoodzaakt voor hun reis naar de dichtstbijzijnde stad een omweg te maken die twee tot vijf keer zo lang is als de directe route.

Nr 62

Vraag

In welke omvang exploiteert Israël natuurlijke hulpbronnen op de bezette Westelijke Jordaanoever? Welke hulpbronnen betreft het?

Antwoord

Volgens het onder vraag 60 genoemde rapport van het Applied Research Institute Jerusalem (ARIJ) exploiteert Israël in de bezette gebieden met name water, mineralen, zouten, gesteente en land. Er is geen geverifieerde informatie beschikbaar betreffende de omvang van deze exploitatie.

Nr 63

Vraag

Op welke berekening en bronnen berust de geanticipeerde economische opbrengst van de Nederlandse scanner(s) die aan de Palestijnse Autoriteit is (zijn) gedoneerd?

Antwoord

De verwachte groei van het transportvolume via de grensovergang Allenby Bridge als gevolg van de toekomstige installatie van de door Nederland gefinancierde containerscanner bedraagt 33 %. De bron van deze schatting is een door het Kwartet gevraagde studie van het Palestinian Trade Center uit 2010 getiteld «Predictive Data on Containerisation of Trade between the West Bank and Jordan».

Nr 64

Vraag

Wat is het jaarlijkse exportvolume vanuit de Gazastrook naar Israël en de Westelijke Jordaanoever sinds 2005? Wat is de impact van de gedaalde export op de middenstand in Gaza?

Antwoord

De uitvoer uit de Gazastrook naar Israël en de Westelijke Jordaanoever bedroeg in 2005 ongeveer 1200 containers per maand. Sinds 2007 is die uitvoer stil komen te liggen. Wel vindt export plaats naar andere delen van de wereld, o.a. van met Nederlandse steun geteelde tuinbouwproducten. Dankzij versoepeling van de Israëlische beperkingen op in- en uitvoer is het BNP per capita in Gaza sinds 2010 licht gestegen. Nederland zet zich in voor vergroting van het exportvolume tussen de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en voert daarover intensief overleg met de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.

Nr 65

Vraag

Wat zijn de gemiddelde kosten die kolonisten op de Westelijke Jordaanoever voor water betalen in vergelijking met de kosten die Palestijnen betalen? Wat is gemiddeld het aantal liter water waar kolonisten en Palestijnen per dag over beschikken?

Antwoord

Volgens cijfers van de Israeli Civil Administration betalen Israëlische kolonisten dezelfde bulk-prijs voor water als Palestijnen: NIS 2.46/m3. Volgens de Palestijnse Waterautoriteit betalen Palestijnen tussen de NIS 2,60/m3 en NIS 3,55/m3. Sommige delen van Area C van de Westoever beschikken niet over een netwerk en zijn afhankelijk van «water tankering», waarbij de kosten kunnen oplopen tot NIS 40/m3. De Israëlische en Palestijnse cijfers over dagelijkse waterconsumptie per capita zijn hetzelfde: ongeveer 70 liter per dag voor Palestijnen en gemiddeld tussen 370 liter en 410 liter voor Israëli’s.

Nr 66

Vraag

Welke verdere stappen zijn er te verwachten voor het verder moderniseren van het postennet?

Antwoord

De modernisering van de diplomatie is in volle gang. Hierover is bij herhaling met u van gedachten gewisseld en is op verschillende momenten toegezegd aan u te rapporteren, wat op dit gebied is gebeurd. Uitvoering gevende aan deze toezegging is in de MvT hieraan ook de nodige aandacht besteed. Daarbij zijn een aantal factoren in overweging genomen, waaronder de aanwezigheid in het buitenland, oog voor de kwaliteit van de organisatie en personeel (met oog voor hun partners) en de inzet op Nederlandse belangen.

Nr 68

Vraag

Is het voor lokale organisaties ook mogelijk om via het Nederlands maatschappelijk middenveld indirect MATRA-Zuid gelden te ontvangen?

Antwoord

Een onderdeel van het Matra-Zuid programma voorziet in budget voor de Nederlandse ambassades in Arabische landen om ter plaatse initiatieven van lokale maatschappelijke organisaties te ondersteunen. De lokale organisaties kunnen Nederlandse maatschappelijke organisaties bij hun activiteiten betrekken. Steun aan lokale organisaties via het Nederlands maatschappelijk middenveld is niet voorzien binnen het Matra-Zuid programma.

Nr 69, 71, 72 en 151

Vraag 69

Welke departementen werken samen aan het «ondersteunen van OESO-richtlijnen voor multilaterale ondernemingen en ijveren voor acceptatie en implementatie van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights»? Hoe ver is de regering gevorderd met het schrijven van het nationaal plan voor de toepassing van de zogeheten Ruggie-richtlijnen?

Vraag 71

Hoe beoogt de Nederlandse regering transparantie te bevorderen bij de implementatie van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?

Vraag 72

Op welke manier gaat de regering het ijveren voor implementatie van de UN Guiding Principles vormgeven, welke departementen zijn hierbij betrokken en hoe ver is de regering gevorderd met het schrijven van het nationaal plan?

Vraag 151

Worden naast bedrijfsleven en het ministerie van EL&I ook mensen die slachtoffer zijn (geweest) van bedrijf gerelateerde schendingen betrokken bij de verdere implementatie van de OESO-richtlijnen en het Ruggie Framework? Op welke manier wordt dit vorm gegeven?

Antwoord

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken coördineert het proces om te komen tot het Nederlandse Nationaal Actieplan (NAP) Mensenrechten en Bedrijfsleven voor de implementatie van de UN Guiding Principles (GP’s) on Business and Human Rights. De bevordering van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen vormt hiervan onderdeel. Hiervoor is een interdepartementale werkgroep gevormd met de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Financiën, Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De werkgroep vergelijkt de verschillende elementen van de GP’s met het huidige beleid en inventariseert waar het beleid versterkt of specifieker gemaakt dient te worden en welke mogelijke nieuwe initiatieven kunnen worden gesteund. De interdepartementale werkgroep streeft naar een zorgvuldig proces met ruimte voor input van bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere relevante stakeholders over hoe de overheid invulling kan geven aan de GP’s. Naar verwachting zullen de maatschappelijke organisaties vanuit hun ervaring en achtergrond ook de positie van de slachtoffers van bedrijf gerelateerde mensenrechtenschendingen inbrengen.

De inventarisatie en analyse van standpunten en ideeën van de stakeholders, de beleidsdoorlichting en de bijeenkomsten van de werkgroep zullen gezamenlijk de input vormen voor het NAP. De verwachting is dat het NAP in het voorjaar aan uw Kamer kan worden aangeboden.

Nr 73

Vraag

Op welke wijze geeft Nederland actief invulling aan de Europese afspraken dat producten afkomstig uit de nederzettingen op Palestijns gebied niet de markt op gaan als producten afkomstig uit Israël?

Antwoord

Invoer van producten uit de nederzettingen in de Palestijnse Gebieden is niet verboden. Het gaat erom dat het douanetarief van de EU op correcte wijze wordt toegepast. Zorgvuldigheid wordt betracht om te voorkomen dat aan dergelijke producten ten onrechte een preferentiële tariefbehandeling wordt toegekend.

De bevoegde Nederlandse instanties, met name de Douane, controleren producten van de Westelijke Jordaanoever. Hierbij wordt nagegaan of de wettelijk verschuldigde rechten worden geheven en/of heffingen worden ontweken.

Nr 75

Vraag

Hoe verwacht u, naast kandidaatstelling voor de VN-Mensenrechtenraad, de blokvorming binnen de Raad tegen te gaan om zodoende proportionele aandacht voor de mensenrechtensituatie in het Midden-Oosten te bereiken? Er is immers sprake van continentgebonden kandidatuurstelling, waardoor er geen sprake zal zijn van een extra Westers geluid, maar enkel van eenzelfde Westers geluid door een ander Westers land.

Antwoord

Het is van belang dat de diversiteit aan visies op alle continenten zichtbaar is. Er zijn duidelijke onderlinge verschillen tussen landen, waar het gaat om respect voor de rechten van de mens en de visie t.a.v. de rol die de Mensenrechtenraad dient te spelen. Nederland houdt daar rekening mee tijdens stemmingen voor leden van de Raad. In dat kader zal bovendien worden bekeken of Nederland bij kan dragen aan een kleinschalig VN-fonds in oprichting, van waaruit vertegenwoordigingen van kleine landen in ontwikkeling in staat worden gesteld hun stem in VN-mensenrechtenfora beter te laten horen.

Nr 76

Vraag

Welke problemen voorziet u bij het creëren van draagvlak voor en de implementatie van Responsibility to Protect, mede gelet op de burgerdoden n.a.v. het NAVO optreden in Libië en de ineffectiviteit van de VN m.b.t. Syrië?

Antwoord

Het draagvlak voor het principe «Responsiblity to Protect» is sinds de aanvaarding in 2005 aanzienlijk verbreed naar alle geografische regio’s. De interventie in Libië en de opstelling van de Verenigde Naties t.a.v. Syrië hebben hier geen verandering in gebracht. De interventie in Libië heeft het draagvlak voor het principe zelf verstevigd, dat staat nauwelijks meer ter discussie. Wel is de discussie over de implementatie van «Responsibility to Protect» aangewakkerd door het NAVO-optreden in Libië, specifiek de discussie over militair ingrijpen. Het is belangrijk om te blijven onderstrepen dat wanneer een eigen staat de verantwoordelijkheid tot beschermen niet kan of wil nemen de internationale gemeenschap een reeks vreedzame mogelijkheden heeft om internationale misdrijven te voorkomen. Militaire interventie is daarbij slechts een uiterste maatregel.

Nederland spant zich daarom ook in voor de verbetering van preventie en non-militaire interventie door de internationale gemeenschap, zoals bezoeken van de Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, bemiddeling, sancties of embargo’s. Bovendien is het van belang om de dialoog te blijven zoeken met kritische landen. Nederland is hierin een voortrekker als voorzitter van de Group of Friends on Responsibility to Protect in New York die deze dialoog stimuleert tussen landen. Ook heeft Nederland deelgenomen tijdens het bezoek aan Brazilië in mei 2012 aan een door Nederland geïnitieerd seminar over Responsibility to Protect met de Braziliaanse minister van Buitenlandse Zaken, die kritisch is over militair ingrijpen. De openingsweek van de AVVN was tot slot opnieuw aanleiding om een ronde tafel op ministerieel niveau te organiseren over Responsibility to Protect. Landen uit alle geografische regio’s waren aanwezig, vooral om over het preventieve aspect van het principe te spreken.

Nr 77

Vraag

Welke andere stappen dan kandidaatstelling voor de Mensenrechtenraad zet Nederland om dit orgaan te hervormen?

Antwoord

De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties besluit over eventuele hervormingen van de Mensenrechtenraad. Nederland participeerde actief in de zogenaamde «review» van de Mensenrechtenraad van 2011. Destijds is aan uw Kamer bericht dat de review helaas nauwelijks tot hervormingen heeft geleid. Nederland draagt, vooral binnen de EU, wel bij aan de bewustwording t.a.v. de mogelijkheden die leden van de VN hebben om bij te dragen aan een efficiënter functionerende Raad. Voorbeelden van mogelijke verbeteringen zijn bi-annualisering van resoluties en meer en beter gebruik maken van reeds bestaande mogelijkheden als speciale zittingen en presidentiële verklaringen, zodat de Raad beter kan inspelen op recente ontwikkelingen.

Nr 78

Vraag

Op welke manier is de verdeling van de lasten binnen de NAVO een drijfveer voor internationale defensiesamenwerking? Op welke manier zorgt dit er voor dat de financiële scheefgroei tussen de VS en Europese landen wordt verminderd?

Antwoord

Het door de secretaris-generaal van de NAVO in 2011 geïntroduceerde Smart Defence is gericht op het vergroten van doelmatigheid en operationele effectiviteit. Landen zijn bij goede multinationale samenwerking beter in staat de beschikbare fondsen en capaciteiten op elkaar af te stemmen en beschikbaar te stellen aan de NAVO. Smart Defence zal ook een Europees antwoord geven op de toespraak van de voormalige Amerikaanse minister van Defensie Gates in juni 2011 waarin hij stelde dat de lastenverdeling tussen de VS en Europa de afgelopen decennia uit balans is geraakt.

Nr 79

Vraag

Waarom wordt de samenwerking met Australië in NAVO verband verder versterkt?

Antwoord

De NAVO-partnerschapsrelatie met Australië heeft zich in operationele zin bewezen; van alle NAVO-partners levert Australië momenteel de grootste bijdrage aan ISAF. De ervaringen die zijn opgedaan in deze missie kunnen bijdragen aan verdere samenwerking met Australië.

In een geglobaliseerde wereld is veiligheid niet beperkt tot nationale grenzen. Hoewel NAVO-bondgenoten en Australië geografisch van elkaar verwijderd zijn, delen zij een gemeenschappelijke visie op samenwerking ten behoeve van internationale stabiliteit en vrede; daartoe ondertekenden SG NAVO Rasmussen en Australië een politieke verklaring in juni 2012. Ook committeerden NAVO en Australië zich tot een individueel partnerschaps- en samenwerkingsprogramma.

Australië behoort tot de zogenaamde «NATO-partners across the globe» waartoe bijvoorbeeld ook Japan, Mongolië en Zuid-Korea behoren. Tijdens de Top van Chicago is afgesproken dat het contact met deze partners geïntensiveerd wordt.

Nr 80

Vraag

Op welke wijze wordt de beleidsincoherentie tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) ondervangen, zowel nationaal als internationaal?

Antwoord

Op de beleidsterreinen waar sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Veiligheid en Justitie vindt gestructureerd overleg plaats tussen de relevante afdelingen van beide ministeries. Eenheid van regeringsbeleid is zowel uitgangspunt als deel van dit overleg.

Nr 81

Vraag

Kunt u aangeven in hoeverre Nederland voorbereid is op cyberaanvallen en met welke landen er buiten NAVO verband wordt samengewerkt op het gebied van cyber security?

Antwoord

Cybersecurity is een beleidsterrein dat sterk in belang toeneemt, zowel nationaal als internationaal. Nationaal is de afgelopen twee jaar hard gewerkt aan het verbeteren van de weerbaarheid op het gebied van cybersecurity. In de zomer van 2011 heeft het kabinet de Nationale Cyber Security Strategie «Slagkracht door Samenwerking» opgesteld. Daarbij is ingezet op nauwe samenwerking tussen de publieke en private sector in Nederland. Begin 2012 is het Nationaal Cyber Security Centrum actief geworden dat een belangrijke rol speelt in de verbetering van de weerbaarheid van Nederland op het gebied van cybersecurity.

Internationaal is het besef groeiende dat nauwere samenwerking en internationale normstelling cruciaal is voor een effectieve veiligheidsstrategie op het internet. Nederland werkt daartoe samen met NAVO- en EU-Lidstaten. Binnen de EU pleit Nederland samen met VK, Frankrijk, Duitsland en Zweden voor een geïntegreerde EU-cybersecuritystrategie. Daarnaast wordt in de VN en de OVSE gewerkt aan vertrouwenwekkende maatregelen als eerste stap naar internationale normstelling op cybersecurity. Nederlandse inzet is daarbij steeds gericht op een goede balans tussen internetvrijheid en -veiligheid.

Nr 82

Vraag

Op welke wijze worden financiële stromen en netwerken achter piraterij aangepakt? Is onderzocht welke rol terroristische organisaties zoals Al-Shabaab hierin spelen? Zo ja, wat zijn de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, ziet de regering mogelijkheden om in internationaal verband in het kader van terrorismebestrijding zo’n onderzoek uit te voeren?

Antwoord

Nederland levert een bijdrage aan een onderzoek door de Wereldbank naar de financiële stromen achter piraterij. Daarnaast houdt, onder de Contact Group on Piracy off the Coast of Somalia, een werkgroep zich permanent bezig met dit onderwerp. Voorts zal Nederland een financiële en personele bijdrage leveren aan het in oprichting zijnde Regional Anti-Piracy Prosecutions and Intelligence Coordination Centre (RAPPICC). Dit betreft een door het VK opgericht samenwerkingsverband tussen verschillende opsporings-/politieorganisaties, gevestigd in de Seychellen, gericht op samenwerking in de regio om piraterij en de financiële stromen hierachter aan te pakken. De vraag of, en zo ja, de mate waarin terroristische organisaties hierbij een rol spelen is een pertinente vraag en krijgt daarom continu aandacht in de diverse initiatieven. In algemene zin is de aanname dat er geen sprake is van structurele samenwerking of gedeelde ideologische doelen. Dit sluit echter niet uit dat Al Shabaab profiteert van piraterij. Zo is het waarschijnlijk dat Al Shabaab, in gebieden onder haar controle, een aandeel van de piraterij-inkomsten opeist. Ontwikkelingen in dit verband hebben de aandacht van de inlichtingendiensten.

Nr 83

Vraag

Op welke nieuwe partners in de strijd tegen piraterij doelt de minister?

Antwoord

Met nieuwe partners wordt gedoeld op India, China en de Afrikaanse Unie in het kader van de anti-piraterijmissies en met diverse intergouvernementele en non-gouvernementele organisaties in het kader van de rechtsstatelijke programma’s op land.

Nr 84

Vraag

Wat is de precieze relatie tussen de EU en NAVO programma’s tegen cyberdreigingen? Zijn er organisatorische samenwerkingsverbanden? Zo ja, welke en in welke samenstelling?

Antwoord

Zowel de NAVO als de EU werken in de eigen organisatie aan de ontwikkeling en implementatie van een strategie op het gebied van cybersecurity. In NAVO-kader ligt de nadruk sterk op de bescherming van de eigen militaire infrastructuur van het bondgenootschap. In EU-kader pleit Nederland voor een integrale visie op cybersecurity waarbij de aspecten van internetveiligheid, internetvrijheid en de economische aspecten van internet worden meegenomen. De Nederlandse inbreng in beide fora vindt plaats op basis van afstemming met de nationale strategie cybersecurity. Daarnaast zijn er contacten op operationeel niveau over mogelijke samenwerking in de toekomst en kunnen EU-experts deelnemen aan cybersecurity-oefeningen van de NAVO.

Nr 85

Vraag

Op welke manier speelt Nederland een actieve om militaire capaciteiten in te zetten tegen cyberdreigingen?

Antwoord

Nederland draagt actief bij aan het uitwerken van het NAVO-beleid op het gebied van cyber defence. Uitgangspunt hierbij is dat het digitale domein het vijfde domein voor militair optreden is. Op grond van de Defensie Cyberstrategie zal de krijgsmacht operationele cybercapaciteiten ontwikkelen. Nederland streeft ernaar dat de NAVO een visie ontwikkelt over de inzet van cybercapaciteiten in NAVO-operaties. Daarnaast beschikt Defensie (waaronder de MIVD en DefCERT) over bijzondere kennis en capaciteiten die mogelijk aan de NAVO beschikbaar kunnen worden gesteld om de veiligheid van NAVO netwerken en systemen te versterken.

Nr 86 en 87

Vraag 86

Op welke manier zal Nederland bij dragen aan de maritieme capaciteitsopbouw in Somalië en de regio?

Vraag 87

Op welke manier zal Nederland bij dragen aan de maritieme capaciteitsopbouw in Somalië en de regio?

Antwoord

De EU bereidt op dit moment een missie voor die zich richt op maritieme capaciteitsopbouw in Somalië en de regio. Een kernteam is daartoe momenteel in de regio. Nederland levert de Deputy Head of Mission van dit kernteam. Nederland zal een bijdrage aan deze missie bezien, wanneer de modaliteiten van de missie duidelijker zijn.

Nederland neemt deel aan de Contact Group on Piracy off the Coast of Somalia (CGPCS) waarin landen hun inspanningen op het terrein van piraterijbestrijding coördineren, vooral op het terrein van (maritieme) capaciteitsopbouw op basis van de regionale Djibouti Code of Conduct. Daartoe heeft de CGPCS een Trust Fund opgericht, van waaruit initiatieven op dit gebied kunnen worden gefinancierd. Nederland draagt daar € 1 miljoen aan bij uit het Stabiliteitsfonds.

Nr 88

Vraag

Hoe wordt in de geïntegreerde aanpak van piraterij in Somalië de verantwoordelijkheid van Nederland meegenomen onder het Strategisch kader voor mensenrechten en democratie om een operationeel plan te ontwikkelen om aandacht voor mensenrechten te verzekeren, met name gelet op de vereisten voor een eerlijk proces van verdachten?

Antwoord

Nederland investeert, naast bijdragen aan militaire operaties, in het opbouwen van justitiële capaciteit in de regio voor de berechting en detentie van piraten. Dit gebeurt via de VN. Hierbij ziet Nederland er op toe dat internationale mensenrechtenstandaarden worden aangehouden, zowel in de training voor aanklagers en rechters, als in de bouw van gevangenissen. Nederland draagt geen verdachten van piraterij over aan landen met een slechte reputatie op het gebied van mensenrechten of waar de doodstraf geldt. Nederland onderhoudt hierover overleg met internationale partners in de Contact Group on Piracy of the Coast of Somalia.

Nr 89

Vraag

Bent u voornemens om ernstige en geïnstitutionaliseerde mensenrechtenschendingen in Iran in bilateraal en/of internationaal niveau te bespreken?

Antwoord

Dit is staand beleid. Nederland stelt de mensenrechtensituatie in Iran in EU en in andere internationale fora aan de orde. Daarnaast worden mensenrechtenschendingen opgebracht in bilaterale contacten met de Iraanse autoriteiten.

Nr 90

Vraag

Welke mogelijkheden ziet u om de drugs-, wapen- en mensenhandel in West-Afrika tegen te gaan? Wat houdt de Nederlandse steun aan de betrokkenheid van ECOWAS en de Afrikaanse Unie concreet in?

Antwoord

Organisaties als de AU, ECOWAS en UNODC voeren programma’s uit ter bestrijding van drugs-, wapen- en mensenhandel in West-Afrika. Nederland onderzoekt concrete mogelijkheden om aan te sluiten bij dergelijke programma’s. Daarnaast steunt Nederland het Nigeriaanse NAPTIP (National Agency for the Prohibition of Traffic in Persons and Other Related Matters) in de bestrijding van drugs-, wapen- en mensenhandel tussen de West-Afrikaanse staten. Binnen EU-kader zet Nederland zich in voor uitwerking van de EU-drugsstrategie 2013–2020. Ten slotte zijn er bilaterale samenwerkingsconvenanten tussen Nederlandse politiekorpsen en West-Afrikaanse staten. De politieregio Rotterdam-Rijnmond heeft een dergelijk convenant gesloten met Kaapverdië, gericht op bestrijding van internationale criminaliteit en drugssmokkel.

Het Peace and Security Department (PSD) van de Afrikaanse Unie richt zich onder andere op de bestrijding van drugs-, wapen- en mensenhandel. Nederland draagt vanaf 2012 ongeveer € 1 miljoen per jaar bij aan het PSD voor 3 jaar. ECOWAS krijgt op dit gebied geen concrete steun van Nederland.

Nr 91

Vraag

Op welke punten valt de relatie van het Internationaal Strafhof met Afrika te verbeteren? Heeft de weigering van Afrikaanse landen om Omar al Bashir te arresteren op basis van het opsporingsbevel van het Internationaal Strafhof, consequenties voor de Nederlandse steun aan deze Afrikaanse landen? Zo ja, in welke vorm? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het is van belang dat alle landen, ook in Afrika, hun verplichtingen ten aanzien van het Internationaal Strafhof naleven. De aanhoudingsbevelen die zijn uitgevaardigd naar aanleiding van de situatie in Sudan vormen het voornaamste dossier waarop onvoldoende met het ICC wordt samengewerkt. Nederland zet bilateraal, via de Vergadering van Statenpartijen van het ICC en via de EU, druk op betrokken landen om het aanhoudingsbevel uit te voeren.

In het kader van het vredesproces tussen Sudan en Zuid-Sudan is overigens enige terughoudendheid geboden om het overleg tussen beide landen niet te verstoren. Het intrekken van bilaterale steun aan landen die Bashir ontvangen is niet de geëigende weg.

Nr 92

Vraag

In hoeverre ziet Nederland erop toe dat politisering van het Internationaal Strafhof wordt voorkomen indien de Palestijnse Autoriteit prematuur de VN-waarnemersstatus ontvangt?

Antwoord

De aanvraag voor VN-lidmaatschap door de Palestijnse Autoriteit ligt momenteel ter beoordeling voor bij de VN-Veiligheidsraad. Daarnaast dient de Palestijnse Autoriteit mogelijk later dit jaar een resolutie in bij de Algemene Vergadering van de VN om «non member state observer status» te krijgen. Nederland loopt niet vooruit op eventuele gevolgen hiervan.

Nr 93

Vraag

In welke tien partnerlanden vormt veiligheid het speerpunt van de ontwikkelingssamenwerking? Kan de minister dit veiligheidsbeleid per land toelichten?

Antwoord

Aan het speerpunt veiligheid en rechtsorde wordt in Afghanistan, Burundi, Ethiopië, Indonesië, Jemen, Kenia, Palestijnse Gebieden, Rwanda, Uganda en Zuid-Soedan invulling gegeven. Hieronder wordt per land een overzicht gegeven. Zie vraag 21 (HGIS) voor de financiële bijdrage per land.

In Afghanistan ondersteunt Nederland de ontwikkeling van de rechtsstaat, een duurzame overdracht van de veiligheidssector aan de Afghaanse regering en het bevorderen van goed bestuur met specifieke aandacht voor de positie van vrouwen. Nederland doet dit door middel van een geïntegreerde politietrainingsmissie met een focus op versterking van de justitiële keten. Ook draagt Nederland bij aan financiering van de veiligheidssector, en aan goed bestuur en corruptiebestrijding door ondersteuning van het Afghanistan Reconstruction Trust Fund, dat onder meer wordt ingezet voor versterking van public finance management.

In Burundi werkt Nederland aan de effectiviteit van en de democratische controle op de veiligheidssector (politie en leger) zodat het werk van de veiligheidsdiensten beter aansluit bij de behoeften van de bevolking, en de civiele controle op de sector sterker wordt. Dit zou onder meer moeten leiden tot een afname van politiek gemotiveerd geweld. Nederland zet daarbij in op een gendersensitieve aanpak, onderzoek naar mensenrechtenschendingen in de veiligheidssector, corruptiebestrijding, onderzoek naar de veiligheidsbehoeften van bevolking, training op het terrein van mensenrechten en ethiek, bouw van kazernes voor leger en politie alsmede demobilisatie, ontwapening en re-integratie van oud-strijders.

In Ethiopië beoogt Nederland de stabiliteit in de samenleving te vergroten en conflicten te voorkomen die op lokaal niveau ontstaan. Nederland doet dit door het justitiestelsel te ondersteunen, de positie van kwetsbare groepen te beschermen en geweld tegen vrouwen en kinderen te bestrijden, door middel van capaciteitsopbouw voor het ministerie van Justitie, mensenrechtentraining voor politie en gevangenisbewaarders en rechtshulp. Nederland richt zich daarnaast op het conflict-sensitiever maken van programma’s op het gebied van waterbeheer en landgebruik, waarbij verschillende bevolkingsgroepen worden gestimuleerd samen te werken.

In de Palestijnse Gebieden beoogt Nederland de effectiviteit van justitie- en veiligheidsdiensten en toegang tot rechtspraak voor burgers, jongeren en vrouwen te verbeteren. Nederland doet dit door capaciteitsopbouw in de justitie- en veiligheidssector, nauwe samenwerking met internationale partners, zoals de EU COPPS missie, dialoog met de Palestijnse Autoriteit en het vergroten van de controle van (lokale) overheden en het maatschappelijk middenveld. Daarnaast worden initiatieven voor corruptiebestrijding en de opening van community police stations ondersteund.

In Indonesië steunt Nederland de ontwikkeling van de Indonesische rechtstaat en democratie op landelijk en regionaal niveau door de toegang tot en het vertrouwen in het rechtssysteem van burgers te verbeteren. Het Nederlandse programma richt zich daarbij op het tegengaan van corruptie, capaciteitsversterking van justitiële instituties en een beter functionerende politie op gemeenschapsniveau. Samenwerking met kennisinstituten in Nederland en in Indonesië zal onderdeel zijn van het programma, dat op dit moment in ontwikkeling is.

In Jemen werkt Nederland aan conflictpreventie, politieke transitie en herstel van vertrouwen van de burger in de overheid door het betrekken van jongeren in het politiek proces, capaciteitsopbouw van de Ministeries van Juridische Zaken en Mensenrechten, training in conflictbemiddeling en het creëren van werkgelegenheid via labour intensive programma’s. Het programma wordt op dit moment verder uitgewerkt, nadat de veiligheidssituatie in 2012 voor vertraging had gezorgd.

In Kenia beoogt Nederland straffeloosheid voor verkiezingsgeweld, mensenrechtenschendingen en corruptie te bestrijden, evenals implementatie van de – vooruitstrevende – grondwet. Ook stimuleert Nederland organisatie van eerlijke en vrije verkiezingen. Nederland doet dit door samenwerking met maatschappelijke organisaties, de grondwetcommissie, de kiescommissie en de rechterlijke macht. Rond de verkiezingen wordt ingezet op mitigatie van risico’s, betrokkenheid en participatie van burgers, en verkiezingswaarneming.

In Rwanda is het justitieprogramma voorlopig opgeschort. De Nederlandse steun richtte zich onder meer op verbetering van de toegang tot het recht voor burgers door rechtshulp, versterking van mechanismen voor conflictbemiddeling en verzoening. Deze activiteiten stonden mede in het licht van de hervorming van de genocide-wetgeving en verbetering van de mensenrechtensituatie, in het bijzonder van kwetsbare groepen. De strijd tegen geweld tegen vrouwen onder andere door training van de Rwandese politie, kreeg daarbij bijzondere aandacht.

In Uganda beoogt Nederland de rechtstaat te versterken en een pluriforme samenleving te bevorderen. Dit doet Nederland door een breed sectorprogramma, het Justice Law and Order programma, dat streeft naar betere dienstverlening door politie, openbaar ministerie en gevangeniswezen door middel van training, verbeteringen in wetgeving, ondersteuning van klachtenmechanismen en disciplinaire organen en door middel van het bouwen van rechtbanken en politiestations zodat de diensten dichter bij de mensen worden gebracht. Er is binnen het programma veel aandacht voor het postconflictgebied in Noord-Uganda. Ook bevordert Nederland een pluriforme samenleving, door democratisch bestuur te versterken (parlement, kiescommissie), en door mensenrechtenorganisaties en anti-corruptie-«watch dogs» te ondersteunen. Op het terrein van veiligheid streeft Nederland naar een sterke Oegandese capaciteit ten behoeve van (regionale) vredesmissies, onder meer in Somalië, door training van de Oegandese strijdkrachten (UPDF) in het kader van de Africa Contingency Operations Training and Assistance (ACOTA).

In Zuid-Sudan levert Nederland een bijdrage aan de professionalisering van het politieapparaat, de toegankelijkheid en onafhankelijkheid van de rechtspraak, capaciteitsontwikkeling van de overheid op het gebied van overheidsfinanciën en verantwoordingsmechanismen en versterking van de rol van de media. Nederland doet dit door bij te dragen aan de bouw van een politieacademie en lokale politiestations met in achtneming van VNVR resolutie 1325, capaciteitsopbouw van het Ministerie van Justitie en de rechterlijke macht, ondersteuning van de anti-corruptiecommissie, de National Audit Chamber en het parlement via het Capacity Building Trust Fund (CBTF). Daarnaast wordt nog dit jaar gestart met de financiële ondersteuning van ngo’s werkzaam in Zuid-Sudan via de Wederopbouw tender 2012–2015. Ook draagt Nederland bij aan multidonor fondsen op het gebied van sociale voorzieningen.

Nr 94

Vraag

In hoeverre bereiken de sancties tegen Iran de gestelde doelen om Iran te dwingen volledige openheid van zaken te geven, internationale verplichtingen na te komen en volledig samen te werken met het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA)?

Antwoord

Het kabinet is ervan overtuigd dat de sancties ertoe hebben bijgedragen dat Iran is teruggekeerd naar de besprekingen met de P5+1 over het Iraanse nucleaire programma die ten doel hebben Iran te bewegen tot volledige openheid van zaken, het nakomen van zijn internationale verplichtingen en volledige samenwerking met het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA). Tegelijkertijd toont Iran onvoldoende bereidheid de internationale verplichtingen na te komen, reden waarom de EU op de laatste RBZ van 15 oktober jl. heeft besloten tot additionele sancties.

Nr 95

Vraag

In welke situatie is verlichting van de sancties tegen Iran aan de orde? Is verlichting van de sancties tegen Iran een optie indien Iran de verrijking van uranium beperkt tot bijvoorbeeld 3 procent?

Antwoord

Voorop staat dat Iran dient te voldoen aan zijn internationale verplichtingen. Mogelijke gevolgen van een beperking van de verrijking door Iran maken onderdeel uit van de besprekingen van de P5+1 met Iran.

Nr 96

Vraag

Komt in de ontwapeningsconferenties in het kader van het Non Proliferatie Verdrag (NPV), en de Conference on Disarmament (CD) de nucleaire taak van de Nederlandse luchtmacht in het kader van de NAVO aan de orde? Wat is de Nederlandse positie inzake de eigen kernwapentaak in relatie tot de op deze conferenties nagestreefde nucleaire ontwapening?

Antwoord

Nederland is verdragspartij bij het Non Proliferatie Verdrag (NPV) dat nucleaire ontwapening als één van de drie centrale pijlers heeft. Nederland onderschrijft eveneens het Actie Plan dat tijdens de toetsingsconferentie van het NPV in 2010 is aangenomen, waarin een aantal acties is geformuleerd op het terrein van ontwapening. Geen van deze acties is specifiek gericht op de NAVO.

Nederland speelt een actieve rol in verschillende fora, waarin over non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening wordt gesproken, zoals de Conference on Disarmament en de Eerste Commissie van de AVVN. Ook draagt Nederland via het Non Proliferatie Disarmament Initiative (NPDI) bij aan de implementatie van het 2010 NPV Actie Plan, inclusief aan de acties op het terrein van ontwapening.

Over een eventuele «nucleaire taak van de Nederlandse luchtmacht in het kader van de NAVO» doet het kabinet geen mededelingen.

Nr 97

Vraag

Volgens welke criteria werden de Nederlandse verwachtingen ten aanzien van de Afghaanse regering op het terrein van corruptiebestrijding beoordeeld. Wat waren precies de verwachtingen? Wordt de kwestie van drugsverbouwing en -smokkel ook betrokken bij deze beoordeling?

Antwoord

Nederland beoordeelt de vooruitgang van de Afghaanse regering op het gebied van corruptiebestrijding op basis van in internationaal verband vastgelegde afspraken.

Op 8 juli jl. in Tokio, Japan, is de internationale gemeenschap met Afghanistan concrete doelstellingen en indicatoren overeengekomen op het gebied van onder meer goed (financieel) bestuur en corruptiebestrijding. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Tokyo Mutual Accountability Framework, dat met uw Kamer is gedeeld als bijlage bij het verslag van de Tokio conferentie (Kamerstuk 27 925, nr. 462). Zo committeerde de Afghaanse regering zich aan de strijd tegen corruptie, inclusief het versterken van inspanningen op het gebied van counternarcotica, het verbeteren van het financieel beheer en het verhogen van de transparantie, de uitvoering en handhaving van het wettelijk anticorruptie raamwerk en jaarlijkse vermogensaangifte door hoge overheidsfunctionarissen. De vooruitgang die de Afghaanse regering laat zien op deze en andere belangrijke terreinen, zal bepalend zijn voor de mate waarin de internationale gemeenschap bereid zal zijn om de steun aan Afghanistan voort te zetten.

Nr 98

Vraag

Op welke manier biedt de Sahel strategie houvast bij het streven naar hereniging van Noord- en Zuid-Mali?

Antwoord

De EU Sahelstrategie stelt een geïntegreerde benadering voor met aandacht voor goed bestuur, rechtsorde, mensenrechten, veiligheid en ontwikkelingssamenwerking. Activiteiten in het noorden van Mali, o.a. op het gebied van infrastructuur, waren gericht op geleidelijke terugkeer van de Malinese staat in het noorden van het land en de verdere ontwikkeling van het noorden. Uitvoering ligt sinds eind vorig jaar stil. De strategie biedt nog steeds een goed raamwerk voor een naar elkaar toegroeien van noord en zuid, maar na de militaire coup in Mali en de bezetting van het noorden van het land zal de strategie moeten worden geactualiseerd. Hierbij moeten ook de belangen van de noordelijke gemeenschappen zoals Toearegs en Arabieren nadrukkelijker worden meegewogen.

Inmiddels hebben de Verenigde Naties ook een Sahelstrategie gelanceerd. Deze wordt nu in Sahellanden en in overleg met donoren verder uitgewerkt. Ook hier is aandacht voor mensenrechten, rechtsorde, veiligheid, ontwikkeling en humanitaire zaken. Het is van belang dat beide strategieën op elkaar worden afgestemd.

Nr 99, 116, 233 en 235

Vraag 99

Welke activiteiten gaat het kabinet komend jaar ondernemen in het kader van geostrategische gevolgen voor Nederland van grondstoffenschaarste?

Vraag 116

Op welke manier wordt de strategische agenda ten aanzien van grondstofproducerende landen gecoördineerd? Hoe geeft u binnen deze strategie concreet uitwerking aan de doelstelling van duurzame grondstoffenwinning?

Vraag 233

Kunt u aangeven welke resultaten de gesprekken met gelijkgezinde EU-lidstaten over grondstoffenzekerheid heeft opgeleverd en daarbij aangeven wat de plannen zijn om deze inspanningen in 2013 voort te zetten?

Vraag 235

Op welke manier wordt de dialoog gezocht met het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld om een duurzame energie- en grondstoffenwinning te bevorderen?

Antwoord

Uw Kamer wordt voorjaar van 2013 nader geïnformeerd over de voortgang in de ontwikkeling van een interdepartementale strategie over grondstoffenvoorzieningszekerheid, alsmede over de stand van zaken m.b.t de uitvoering van de actiepunten zoals opgenomen in de grondstoffennotitie. E.e.a. ter invulling van de moties van de leden de Lange en Rhoon, 32 852, nrs. 5 resp 7, aangenomen tijdens het notaoverleg grondstoffen dd. 02-07-2012. Resultaten van het lopend onderzoek naar de kansen van de circulaire economie worden hierin meegenomen.

De coördinatie van activiteiten vindt plaats binnen het ambtelijk interdepartementaal (BZ, EZ, IenM, BZK, Defensie en VenJ) dossierteam «grondstoffen». Hoogambtelijk is het directeurenoverleg grondstoffen ingesteld, waaraan BZ, EZ en IenM deelnemen. Dit overleg geeft waar en wanneer noodzakelijk sturing aan het dossierteam. Op alle niveaus zijn de taken als volgt verdeeld: BZ is verantwoordelijk voor geopolitieke aspecten, ontwikkelingssamenwerking en veiligheid, EZ voor handel en innovatie en IenM voor recycling, milieu en afval.

Afstemming met het bedrijfsleven, kennisinstellingen en het maatschappelijk middenveld vindt op diverse niveaus plaats, zoals conferenties, thematische consultaties, reguliere contacten en overleggen, via het platform «materiaalschaarste» en het kennisplatform «duurzaam grondstoffenbeheer» en ronde tafels. Daarnaast wordt, mede in het kader van de topsectorenaanpak, gesproken met de branche- en werkgeversorganisaties, specifieke bedrijfstakken en bedrijven.

Er zal opvolging worden gegeven aan reeds ingezette trajecten, waaronder de verkenning van potentiële partnerschappen en samenwerkingsverbanden met gelijkgestemde landen en met grondstofrijke landen. De bilaterale verkenningen van EU landen hebben een goed beeld opgeleverd van de positie van die landen. Er is gesproken met het Verenigd Koninkrijk, Finland, Duitsland en Frankrijk. Met Duitsland zijn de meeste vervolgacties uitgewerkt. Er zijn twee multidisciplinaire missies (ambtelijk, kennisinstellingen en bedrijfsleven) naar Berlijn geweest en voor begin december staat een tegenbezoek aan Rotterdam op het programma. De gesprekken hebben geleid tot afstemming van standpunten t.a.v. de voornaamste Europese trajecten (Raw Materials Initiative, Flagship Initiative 2020 Resource Efficient Europe, European Innovation Partnership) en tot verkenning van mogelijkheden tot verdere samenwerking. Die mogelijkheden zijn o.a. gezamenlijke inkoop door Duitse en Nederlandse bedrijven en gezamenlijke diplomatieke inspanningen binnen Europa en daarbuiten.

Duurzame winning van grondstoffen wordt voornamelijk door ketenverduurzamingsinitiatieven vormgegeven. In dat kader wordt verwezen naar het programma van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), waarin meerdere -voornamelijk biotische- productketens zijn ondergebracht. Het ministerie van Economische Zaken,) stimuleert sectoren om te komen tot een intentieverklaring gericht op het gebruik van duurzame agrarische grondstoffen en producten. Voor zeven cruciale sectoren liggen deze afspraken er nu, te weten cacao, koffie, palmolie, soja, kweekvis, groente & fruit en hout. Het IDH is hierbij nauw betrokken.

Buiten het IDH-programma wordt een pilotprogramma ter verduurzaming van de tinketen uit de Democratische Republiek Congo uitgevoerd. Dit initiatief, opgestart vanuit Buitenlandse Zaken, brengt autoriteiten, mijnwerkers, handelaren, financiers, exporteurs, smelterijen, producenten van soldeertin en tinverwerkende industrieën samen in een keten, die tot doel heeft ervoor te zorgen dat tin weer kan worden gedolven en verkocht en vervolgens traceerbaar en gecertificeerd conflictvrij worden geëxporteerd, activiteiten die na de instelling van de Dodd-Frank Act in de Verenigde Staten (artikel 1502) vrijwel volledig waren stilgevallen. Zie ook de beantwoording van vraag 123 waarin meer aspecten van het duurzame grondstoffenbeleid worden besproken.

Nr 100

Vraag

Kan precies gedefinieerd worden welke posten zijn versterkt?

Antwoord

Naast het openen van kantoren gericht op de economische belangenbehartiging zijn extra middelen gereserveerd voor economische versterking van het postennet via formatieplekken en opleidingen. Daarnaast worden vanaf 2011 ongeveer 20 formatieplekken binnen de huidige formatie in het postennet meer flexibel ingericht zodat sneller op (economische) prioriteiten kan worden ingespeeld.

Versterking (lokaal en uitgezonden) vindt o.a. plaats in Abu Dhabi, Abuja, Ankara, Bakoe, Baltische Staten, Bangkok, Bogota, Brasilia, Brussel PV EU, Cairo, Dar es Salaam, Erbil, Ho Chi Minh, Kigali, Rio de Janeiro, San José, Sao Paolo, Tunis. Aanpassing van de lijst kan plaatsvinden aan de hand gewijzigde prioritering.

Nr 101

Vraag

Op welke veelheid aan andere instrumenten en andere kanalen doelt u als u spreekt over een bijdrage leveren aan het armoedevraagstuk?

Antwoord

Naast het bedrijfsleven vinden veel activiteiten op het gebied van water en voedselzekerheid plaats via de ambassades (bilaterale kanaal) en via VN organisaties zoals het World Food Programme (WFP) en de Wereldbank/IFC (multilaterale kanaal). Ook NGOs zoals bijvoorbeeld de WASH alliantie onder leiding van Simavi dragen bij aan de doelstellingen op het gebied van water en voedselzekerheid.

Nr 102

Vraag

Hoe ziet Nederland de verwevenheid tussen sociaal-economische en politieke rechten, en hoe zet Nederland zich binnen de EU in om te waarborgen dat de vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en landen in de regio met voldoende inspraak van burgers in de regio tot stand komen en op basis van evaluatie van akkoorden uit het verleden?

Antwoord

Mensenrechten zijn universeel, ondeelbaar en onderling afhankelijk.

De EU gaat vrijhandelsakkoorden aan met derde landen met als primaire doelstelling het vergroten van de welvaart voor beide partijen. Deze vrijhandelsakkoorden worden bij voorkeur gekoppeld aan bestaande of eventueel parallel tot stand te komen politieke akkoorden, vaak partnerschaps- en samenwerkingsakkoorden geheten. Hierbij zet de EU altijd in op opname van een zogenaamde mensenrechtenclausule, die als essentieel element van het akkoord wordt aangemerkt, en in het vrijhandelsakkoord op de opname van een duurzaamheidshoofdstuk dat behalve afspraken over de nakoming van arbeidsrechten en duurzaamheidsnormen ook afspraken bevat over de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het akkoord. Nederland behoort binnen de EU tot de voortrekkers van zowel de opname van een mensenrechtenclausule – bij voorkeur in het politieke akkoord – als een duurzaamheidshoofdstuk in het vrijhandelsakkoord.

Nr 103

Vraag

Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de twee publiek-private partnerschappen die zijn gelanceerd?

Antwoord

De twee faciliteiten staan open voor deelname door het bedrijfsleven. De resultaten van de eerste tenders laten zien dat het bedrijfsleven de weg naar de fondsen goed heeft gevonden.

In de PPP faciliteit «Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid» (FDOV) is het bedrijfsleven in alle ingediende voorstellen een partner. 60% Van de 107 aanvragen was afkomstig van bedrijven. Van de geselecteerde voorstellen heeft het bedrijfsleven in 22 van de 36 voorstellen een leidende rol.

Ook in de PPP «faciliteit Duurzaam Water» (FDW) is het bedrijfsleven in alle ingediende voorstellen een partner. De helft van de 81 ontvangen voorstellen werd ingediend door het bedrijfsleven. In de laatste ronde van het selectieproces zijn 28 definitieve projectvoorstellen ingediend, waarvan 14 door een bedrijf.

Nr 104, 106, 108, 153, 326

Vraag 104

Kunt u aangeven hoe de rijksbrede strategische agenda er uit ziet?

Vraag 106

Bent u ervan overtuigd dat door de uitvoering van de rijksbrede strategische reisagenda het gegeven dat Nederland ondermaats profiteert van kansen in opkomende economieën gelijk getrokken zal worden?

Vraag 108

Welke strategische reizen heeft het kabinet in 2013 voor ogen voor de bewindspersonen? Waar is deze keuze op gebaseerd?

Vraag 153

Kunt u een overzicht geven van gemeenten en/of provincies die steden/regiobanden met het buitenland onderhouden en om welke steden/regio’s het gaat? Welke bedragen zijn in de afgelopen vijf jaar aan deze steden/regio’s besteed (per gemeente/provincie)?

Vraag 326

Naar welke landen zullen de (mogelijke) handelsmissies in 2013 gaan?

Antwoord

De rijksbrede strategische reisagenda bevat een overzicht van alle geplande uitgaande en inkomende bezoeken van de leden van het kabinet, het Koninklijk Huis, de bewindspersonen van de overzeese landen, de provincies, en steden van de G4 plus Eindhoven en G32. Daardoor is het mogelijk de reizen beter op elkaar af te stemmen: prioriteiten stellen, elkaar boodschappen meegeven, reizen opvolgen.

De uitvoering van de rijksbrede strategische reisagenda draagt bij aan het optimaal profiteren van de kansen in opkomende economieën. Het bedrijfsleven, waaronder de topsectoren, wordt nauw betrokken bij de planning van economische missies. Op dit moment wordt gewerkt aan een planning van reizen voor 2013. Daarbij gaat de aandacht uit naar de BRICS en een aantal nieuwe opkomende economieën waaronder Turkije, Zuid-Korea, Vietnam en Zuid-Afrika. In verband met het NL-Rusland jaar 2013 zal er bijzondere aandacht naar Rusland uitgaan.

Prioriteiten uit het nieuwe regeerakkoord zullen in de reisplanning verwerkt worden.

Gemeenten en/of provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het verschaffen van informatie over steden/regiobanden met het buitenland en welke bedragen zij daaraan besteden. De G4 plus Eindhoven en de G32 doen mee aan de strategische reisagenda door hun geplande reizen aan te melden.

Nr 105

Vraag

Welke activiteiten met betrekking tot het bevorderen van mensenrechten in Rusland onderneemt de regering in het kader van het Nederland-Ruslandjaar?

Antwoord

Het Nederland-Ruslandjaar 2013 kent drie pijlers: economisch, cultureel en sociaal-maatschappelijk.

In het kader van sociaal-maatschappelijke samenwerking wordt allereerst gefocust op intensivering van de bilaterale juridische samenwerking, waarbij de ondersteuning van de verdere ontwikkeling van de rechtsstaat in Rusland een centrale is eregast bij het St Petersburg International Legal Forum.

Daarnaast wordt momenteel onderzocht op welke manier Nederland in 2013 bredere samenwerking en dialoog tussen Russische en Europese ngo’s kan blijven bevorderen en ondersteunen. Hierbij wordt ook aansluiting gezocht bij het bredere EU-Russia Civil Society Forum.

Nr 107, 126, 134

Vraag 107

Naar welke landen gaat prioritaire aandacht uit t.b.v. publieksdiplomatie?

Vraag 126

Op welke prioritaire landen zal het kabinet zich richten op het terrein van publieksdiplomatie?

Vraag 134

Er wordt een aantal prioritaire landen geselecteerd, die op het terrein van publieksdiplomatie nadrukkelijker worden gevoed en aangestuurd. Welke landen zijn dit?

Antwoord

In 2012 gaat prioritaire aandacht uit naar de volgende landen:

Brazilië

Rusland

In 2013 wordt de lijst uitgebreid naar 39 focuslanden:

Kenia

Marokko

Turkije

 

México

Egypte

Angola

Mozambique

Indonesië

Argentinië

Nigeria

India

Australië

Oman

China

België

Palestijnse Gebieden

België

Brazilië

Polen

Duitsland

Canada

Roemenië

Frankrijk

Chili

Rusland

Verenigd Koninkrijk

China

Saoedi Arabië

Spanje

Congo DRC

Senegal

Italië

Duitsland

Spanje

Polen

Egypte

Suriname

Verenigde Staten

Frankrijk

Tanzania

 

Ghana

Turkije

 

India

Verenigd Koninkrijk

 

Indonesië

Verenigde Staten

 

Israël

Vietnam

 

Japan

Zuid-Afrika

 

Italië

Zuid-Korea

Nr 109

Vraag

Kunt u concreet aangeven op welke wijze in 2013 de bilaterale relaties met onder meer Brazilië, de VS, Rusland en China extra aandacht gaan krijgen?

Antwoord

Instrumenten van het buitenlands beleid, waaronder economische diplomatie, ondersteuning bedrijfsleven en bezoeken, zullen ook in 2013 strategischer en breder worden ingezet.

Ten aanzien van Brazilië staan economische diplomatie en handels- en investeringsbevordering centraal. Bilaterale contacten met de Braziliaanse overheid, die veel invloed heeft op markttoegang en investeringsklimaat, worden verder geïntensiveerd. Het Nederlandse bedrijfsleven wordt ondersteund in alle topsectoren. Naast economische diplomatie wordt verder aangehaakt op recente initiatieven om meer samen te werken op het gebied van internationale vrede en veiligheid en de uitwisseling tussen kennisinstellingen.

De bilaterale relaties met de VS zullen extra aandacht krijgen door een intensivering van politieke bezoeken over en weer na de installering van de nieuwe administratie, alsmede verdergaande samenwerking op onder meer het gebied van internationale sancties, terrorismebestrijding en handels- en investeringsbevordering.

In 2013 krijgen de relaties met Rusland speciale aandacht in het kader van het bilaterale Nederland-Ruslandjaar. Van Nederlandse kant ligt de nadruk op organisatie van een aantal piekmomenten in het programma in Rusland, waarbij de aanwezigheid van ook Nederlandse bewindslieden wordt voorzien. Nadruk ligt op economische diplomatie met Nederland als eregast op het St Petersburg International Economic Forum in juni 2013 en sectorale piekmomenten: sport/infrastructuur (juli), agro (september/oktober), maritiem (september) en een brede economische missie rond de afsluiting van het bilaterale jaar begin november. Daarnaast komt ook cultuur ruim aan bod. De SICA heeft in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken culturele projecten in Rusland geïdentificeerd ter uitvoering in Rusland met (evenals bij de economische pijler) zoveel mogelijk nadruk op innovatie en vernieuwing (en gericht op de nieuwe generatie). Ook de politieke en maatschappelijke relaties zullen aan bod komen, niet alleen in de intensieve politieke dialoog met Rusland in 2013, maar ook in evenementen zoals de Nederlandse bijdrage aan het International Legal Forum in St Petersburg. Voorts wordt ingezet in 2013 op intensivering van de bilaterale juridische samenwerking (versterking van de rechtsstaat), open economische verhoudingen en een extra inspanning op het gebied van onderwijs en wetenschap. Dit alles mede gericht op de inzet op de jonge opkomende middenklasse in Rusland. Zowel via de EU als bilateraal zal Nederland de dialoog met Rusland over de mensenrechten actief blijven opzoeken.

In de bilaterale relaties met China staan economische diplomatie, het engageren van China bij mondiale vraagstukken en het bevorderen van mensenrechten centraal. Gelet op de politieke transitie in China wordt ingezet op een aantal bezoeken op hoog niveau in 2013 om het nieuwe leiderschap te leren kennen en de relaties te bestendigen. Regelmatige ontmoetingen met Chinese leiders zijn ook belangrijk om inhoudelijk voortgang te bereiken op de brede agenda die we met in China hebben. Economische diplomatie wordt verder geïntensiveerd. De topsectoren staan daarbij centraal. De opening van het CG in Chongqing past in de lange termijn strategie om de mogelijkheden voor het bedrijfsleven in het snel ontwikkelende West China te benutten. De Nederlandse diplomatieke inspanning richt zit tevens op Chinees engagement bij mondiale vraagstukken, zoals veiligheid, milieu, water-, energie-, grondstoffen- en voedselschaarste. Ook wordt ingezet op versterking van de samenwerking op cultureel gebied. Daarbij wordt verband gelegd tussen cultuur en economie, onder andere door extra activiteiten in de creatieve industrie te ontplooien. Inzake de mensenrechten onderhoudt het kabinet contacten en vindt concrete samenwerking plaats.

Nr 110

Vraag

Uit welke studies blijkt dat Nederland nog onvoldoende profiteert van de kansen die opkomende markten bieden? Wat is hier de doelstelling en hoe denkt u die te bereiken?

Antwoord

Er zijn veel studies uitgebracht. Het ING rapport «Nederlandse handel meer Europees dan mondiaal» is hier een voorbeeld van. De doelstelling is om door middel van economische diplomatie onze sterke positie binnen Europa te behouden en onze positie buiten Europa te versterken.

Nr 112 en 114

Vraag 112

Kunt u aangegeven naar welke landen in 2012 een handelsmissie heeft plaatsgevonden en in welke landen dit voor bedrijven geleid heeft tot bijdragen aan het opzetten van nieuwe ontwikkelingsprojecten?

Vraag 114

Kunt u aangeven naar welke landen in 2012 een handelsmissie heeft plaatsgevonden en in welke landen dit voor bedrijven geleid heeft tot nieuwe contracten of het opzetten van ontwikkelingsprojecten?

Antwoord

In het kader van de Transitiefaciliteit en het programma 2g@there-OS vinden in 2012 handelsmissies plaats naar o.a. Colombia, Kenia en Ethiopië (tuinbouw). Deze missies hebben of recent plaatsgevonden, of staan nog in de planning voor later dit jaar. De missie in Colombia vanuit de Transitiefaciliteit heeft geresulteerd in een aantal opdrachten voor grote Nederlandse adviesbureaus in de watersector. In het kader van het Topsectorenbeleid en de strategische reisagenda hebben meer missies plaatsgevonden, deze missies zijn door het ministerie van EL&I uitgevoerd (zie antwoorden op vraag 106 en 108).

Nr 113

Vraag

Ondanks de hervormingen is er nog altijd sprake van ernstige mensenrechtenschendingen in Birma. Hoe gaat de regering het respecteren van mensenrechten integreren in het aanhalen van de economische banden met Birma?

Antwoord

Het Ruggie Raamwerk en de VN Richtinggevende Principes voor Bedrijfsleven en Mensenrechten zijn voor de regering uitgangspunt ten aanzien van mensenrechten en bedrijfsleven. Intensivering van het beleid ter bevordering van mensenrechten in het kader van ondernemen is eind 2009 gestart in een 8-tal landen. In deze landen vond een intensivering van de samenwerking met het bedrijfsleven plaats ter bevordering van mensenrechten.

In mei 2012 is deze beleidsintensivering uitgebreid naar Birma. Gelet op het verhoogde risico op mensenrechtenschendingen in Birma worden Nederlandse bedrijven die voornemens zijn contacten te leggen gestimuleerd risico’s op mensenrechtengebied in verband met hun activiteiten en zakelijke relaties in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken.

Daarnaast zal Nederland, indien nodig, mensenrechtenschendingen zowel multi- als bilateraal aan de orde stellen.

Nr 115 en 119

Vraag 115

Welke landen in Afrika worden onderzocht om de mogelijkheden van de Nederlandse expertise op het gebied van goed bestuur in de energiesector in te zetten?

Vraag 119

In welke economieën in Afrika wil de Nederlandse regering expertise op het gebied van goed bestuur in de energiesector gaan inzetten? Wat wordt er momenteel onderzocht? Hoe staat het met de inzet van deze expertise in Nigeria, gezien de urgente situatie in de Nigerdelta? (Tijdens het AO MVO van 11 april jl. liet de staatssecretaris van EL&I weten hiermee bezig te zijn.)

Antwoord

Nederland richt zich op maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en goed bestuur en daarnaast ook op toegang tot energie en verantwoorde en duurzame winning van energiebronnen middels het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI) en de Voluntary Principles on Human Rights and Security. Mogelijkheden om Nederlandse expertise op het gebied van goed bestuur in de energiesector in opkomende economieën in Afrika in te zetten worden nader onderzocht. Zo vindt momenteel intensief overleg plaats met Tanzania over het management van de groeiende energiesector. Door middel van missies van Tanzania naar Nederland en andersom probeert Nederland kennis en expertise te delen over de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven bij gasexploratie. Aan de Nigeriaanse overheid heeft Nederland haar expertise aangeboden voor versterking van toezicht op de olie- en gassector. Daarop kwam recentelijk een positieve reactie van de Nigeriaanse National Oil Spill Detection and Response Agency (NOSDRA). Staatstoezicht op de Mijnen zal een onderzoeksmissie plannen om de mogelijkheden voor assistentie in kaart te brengen.

Nr 117, 118, 122, 124, 125

Vraag 117

«Indien Nederlandse bedrijven in hun toeleveringsketen structurele belemmeringen ondervinden op het terrein van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), kan dit in het kader van de economische diplomatie door het postennet en bewindspersonen aan de orde worden gesteld.» Welke belemmeringen worden hier bedoeld?

Vraag 118

«Ambassades in de vijftien partnerlanden en in de zogenaamde bedrijfslevenlanden van ontwikkelingssamenwerking zullen zich actief inzetten om de mogelijkheden voor MVO met Nederlandse en lokale bedrijven alsmede de lokale maatschappelijke organisaties te bespreken.» Waaruit bestaat deze inzet concreet?

Vraag 122

Welke concrete acties kunnen het postennet en de bewindspersonen ondernemen wanneer Nederlandse bedrijven in hun toeleveringsketen structurele belemmeringen ondervinden op het terrein van MVO?

Vraag 124

Waaruit bestaat de aandacht voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen als onderdeel van economische diplomatie en hoe onderscheidt «economische diplomatie» zich van «diplomatie»?»

Vraag 125

Waaruit bestaat de concrete inzet van de ambassades die zich actief zullen inzetten om de mogelijkheden voor MVO met Nederlandse en lokale bedrijven alsmede de lokale maatschappelijke organisaties te bespreken?

Antwoord

Met belemmeringen op het terrein van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen worden zaken bedoeld die bedrijven belemmeren in het kunnen voldoen aan de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als kinderarbeid, arbeidsomstandigheden, milieuvervuiling of corruptie. In het kader van economische diplomatie brengen Nederlandse ambassades dergelijke geconstateerde belemmeringen onder de aandacht

van de betreffende overheidsdiensten. Bewindspersonen kunnen tijdens werkbezoeken aan het betreffende land eveneens belemmeringen aan de orde stellen. Daarnaast zetten ambassades in op communicatie over IMVO en de OESO-richtlijnen, in nauwe samenwerking met het lokale bedrijfsleven, overheden, maatschappelijke organisaties, en (MVO) kennisinstellingen. Voorbeelden van mogelijke concrete activiteiten van ambassades zijn het organiseren van lokale bijeenkomsten over dit thema, verspreiding van schriftelijke informatie over de OESO-richtlijnen en verdiepingsbijeenkomsten in samenwerking met bijvoorbeeld een lokale Kamer van Koophandel.

Nr 120

Vraag

Welke landen zijn de OS-bedrijfslevenlanden? Gaan de besprekingen tussen ambassade, Nederlandse en lokale bedrijven alsmede de lokale maatschappelijke organisaties alleen over mogelijke inzet, of ook over vereiste inzet op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in partnerlanden? Wat gebeurt er als de visie van bedrijven afwijkt van de visie van maatschappelijke organisaties? Welke rol spelen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen in deze besprekingen? Wat gebeurt er met het resultaat van de besprekingen?

Antwoord

15 landen zijn geïdentificeerd als partnerland en gelden als OS-bedrijfslevenlanden. Daarnaast staan sommige programma’s ter bevordering van de private sector open op 61 landen, zie ook het antwoord op vraag 256. Veel van de programma’s om de private sector te bevorderen richten zich op verbetering van economische instituties, wet- en regelgeving en capaciteitsversterking. Enkele programma’s richten zich op de aanleg van economische infrastructuur, waarbij ook bedrijven betrokken kunnen zijn. De deelnemende bedrijven moeten zich akkoord verklaren met de OESO-richtlijnen voor IMVO. Zie ook het antwoord op de vragen 117, 118, 122, 125.

Nr 121

Vraag

Maken mensenrechten integraal deel uit van de agenda tijdens buitenlandse bezoeken van bewindspersonen? Als het niet de bewindslieden van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreft, is er dan een apart mandaat nodig om over mensenrechten te spreken? Hoe wordt dit georganiseerd?

Antwoord

Waar relevant bespreken bewindspersonen mensenrechten tijdens buitenlandse bezoeken. Er is geen apart mandaat vereist voor bewindslieden of hoge ambtenaren van andere ministeries dan het ministerie van Buitenlandse Zaken om mensenrechtelijke kwesties aan de orde te stellen. De interdepartementale strategische reisagenda – waarmee bezoeken beter worden benut door in de voorbereiding boodschappen van collega ministers mee te nemen – vormt een nuttig instrument om mensenrechtenkwesties zo consequent mogelijk aan de orde te stellen.

Nr 123

Vraag

Erkent u dat naast de schaarste van grondstoffen als potentiële bron van conflict er in het Nederlandse beleid ook rekening gehouden moet worden met het feit dat de aanwezigheid van grondstoffen in fragiele regio’s momenteel en in de toekomst bron van conflict is en conflict ook kan vergroten en verlengen omdat de grondstoffen dienen als financiering voor conflict of als machtsmiddel?

Antwoord

Ja. In het Nederlandse beleid wordt hier al rekening mee gehouden. De Nederlandse inzet om het bestuur rond grondstoffen in grondstofrijke landen te verbeteren, Europees, multilateraal en ook unilateraal, is hiervan getuige. Door o.m. de financiering van het Natural Resource Charter, de verspreiding van de OESO guidelines voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de Voluntary Principles en de Ruggie guidelines, wordt getracht de potentiële conflictdimensie van grondstoffendelving, -productie en handel te beperken.

Daarnaast wordt met de onlangs gestarte pilot ter verduurzaming van de tinwinning in Oost Congo expliciet getracht de strijdende partijen inkomsten uit mijnbouw te ontzeggen. Zie ook het antwoord op de vragen 99, 116, 233 en 235.

Nr 127, 129 en 137

Vraag 127

Wat wordt verstaan onder ernstige mensenrechtenschendingen?

Vraag 129

In welke landen vinden op dit moment de ernstige schendingen van mensenrechten plaats?

Vraag 137

De regering geeft aan dat effectiviteit en aandacht voor de ernstigste schendingen voorop staan. Wat zijn de criteria om de (mogelijke) effectiviteit van de inzet te bepalen? Is inzet altijd gericht op de ernstigste schendingen? Wat verstaat de regering onder ernstigste schendingen? Is de verwachting dat effectiviteit en aandacht voor de ernstigste schendingen hand in hand gaan, bijvoorbeeld kijkend naar de situatie in Syrië?

Antwoord

Onder ernstige mensenrechtenschendingen verstaat de regering primair handelingen waarbij de menselijke waardigheid en integriteit in het geding zijn. Te denken valt onder meer aan foltering en onmenselijke behandeling, schendingen van het recht op leven en gedwongen verdwijningen. Wereldwijd vinden mensenrechtenschendingen plaats, waarin voortdurend veranderingen optreden voor wat betreft landen en regio’s, alsook de ernst van de schendingen. De regering kan daarom geen uitputtende lijst van landen geven.

De regering hanteert geen specifieke criteria bij het bepalen van de effectiviteit van de inzet. Effectiviteit speelt wel altijd een rol, ook bij de ernstigste schendingen. Mensenrechtenwerk is maatwerk. Wat effectief is in het ene geval, is dat niet per definitie in en volgende situatie.

Nr 128

Vraag

Steunt de regering ook mediadiversiteit en internetvrijheid en wordt in het beleid ook speciale aandacht besteed aan bloggers en cyberdissidenten, ook wanneer de opvattingen die zij verkondigen niet stroken met die van de regering?

Antwoord

Ja. Het steunen van mediadiversiteit en internetvrijheid is een speerpunt van het mensenrechtenbeleid. De oprichting en uitbreiding van de Freedom Online coalitie – en het daaraan gelieerde Digital Defenders Partnership – vormt de kern van dit beleid.

Middels projectsteun vanuit het Mensenrechtenfonds worden bloggers en cyberdissidenten in diverse landen (waaronder Zimbabwe, Iran, Syrië, Birma) gesteund met trainingen op het gebied van de omzeiling van censuur en gedegen online journalistiek. De selectie van deelnemers aan dergelijke cursussen vindt onafhankelijk plaats door de organisaties die daarvoor subsidie ontvangen.

Nr 130

Vraag

Acht Nederland bezetting een ernstige schending van de mensenrechten dan wel een belangrijke oorzaak voor ernstige schendingen van mensenrechten?

Antwoord

Nederland spreekt zich consequent tegen mensenrechtenschendingen uit. In geval van ernstige mensenrechtenschendingen in situaties van bezetting is dat niet anders.

Nr 131 en 135

Vraag 131

Ziet Nederland ook een (mogelijke) meerwaarde in het bilateraal aanspreken van landen op mensenrechtenschendingen? Zo ja, welke?

Vraag 135

Wanneer wordt wel en wanneer wordt niet de voorkeur gegeven aan het agenderen van mensenrechtenkwesties in internationaal verband (EU, VN, Raad van Europa, OVSE)? Op wat voor manier verhoudt dit zich tot de bilaterale verplichtingen van Nederland, bijv. waar de EU en de lidstaten gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben? Wordt rekening gehouden met de extra impact die bilaterale acties kunnen hebben naast multilaterale inzet?

Antwoord

Nederland agendeert mensenrechtenkwesties bij voorkeur in multilateraal verband, want mensenrechten zijn een zorg van de internationale gemeenschap als geheel, tot uitdrukking komend in de statuten van de respectievelijke multilaterale organisaties waarbij Nederland partij is. De regering complementeert dit met bilaterale inzet, met extra aandacht voor de terreinen waar Nederland een verschil kan maken.

Nr 132

Vraag

Op welke ethische, nationale en politieke kwesties doelt u concreet die volgens u afbreuk kunnen doen aan ons imago?

Antwoord

Het gaat hier om thema’s die internationaal gevoelig kunnen liggen zoals het homohuwelijk, euthanasie en abortus. Sommige thema’s kunnen ook gemakkelijk tot misverstanden leiden in het buitenland, zoals het Nederlandse drugsbeleid. Op deze thema’s delen niet alle landen dezelfde opvattingen als Nederland.

Nr 133

Vraag

Welke bloggers en cyberdissidenten kunnen op speciale aandacht rekenen van Nederland? Is er een selectie van landen? Wat houdt «politieke aandacht» concreet in? Zijn de projecten gericht op mediadiversiteit en internetvrijheid die de Nederlandse regering steunt ook gericht op de bescherming van bloggers en cyberdissidenten?

Antwoord

Projecten gericht op mediadiversiteit en internetvrijheid worden gesteund in landen als Iran, Syrië, Zimbabwe en Irak. Bloggers en cyberdissidenten worden daarbij getraind in het veilig online opereren, bijvoorbeeld door middel van vaardigheden waarmee censuur kan worden omzeild en gedegen online journalistiek kan worden bedreven. Digitale bescherming tegen cyberaanvallen en monitoring vormen daar eveneens onderdeel van. Daarnaast steunt Nederland bloggers door bijvoorbeeld het bijwonen van rechtszaken, zoals die van de Thaise blogster Jieuw Premchaiporn in 2012.

Met politieke aandacht wordt gedoeld op de samenwerking van leden van de Freedom Online Coalitie (FOC) bij het aankaarten van ontwikkelingen die internetvrijheid in gevaar brengen. Zo gingen in 2012 FOC leden gezamenlijk met de Vietnamese autoriteiten in gesprek over wetsvoorstellen die de vrijheid van meningsuiting op internet in dat land zouden inperken. Deze voorstellen zijn inmiddels afgezwakt.

Nr 136

Vraag

Staan resp. de VN, EU, Raad van Europa en OVSE open voor het Nederlandse pleidooi om het recht op verandering van geloof en/of zonder religieuze overtuiging te leven te behartigen en in landen waar deze vrijheid ontbreekt of dreigt te ontbreken aan te dringen op verankering van dit recht?

Antwoord

Het recht om van geloof te veranderen is opgenomen in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar wordt niet overal ter wereld geaccepteerd. Ondanks aandacht voor dit onderwerp in de VN (meest recente rapport van de VN-Speciaal Rapporteur godsdienstvrijheid is hieraan gewijd) verloopt de discussie moeizaam. Nederland blijft aandacht vragen voor dit recht en mede dankzij Nederland is het recht op veranderen van geloof opgenomen in de jaarlijkse EU-resoluties over godsdienstvrijheid in de Mensenrechtenraad.

Nr 138 en 139

Vraag 138

Waaruit blijkt dat Nederland een voortrekkersrol heeft in de EU-mensenrechtenwerkgroep?

Vraag 139

Waaruit blijkt dat Nederland al geruime tijd een voortrekkersrol heeft binnen internationale fora op het gebied van mensenrechten?

Antwoord

Nederland is een actieve speler in zowel de EU, Raad van Europa, OVSE en VN. Dat blijkt onder meer uit de mede op Nederlands initiatief ontworpen EU-toolkit over LHBT-rechten, de door Nederland geïnitieerde discussie over effectiviteit en taakverdeling binnen de EU en de tweejaarlijkse Nederlands-Franse resolutie in de AVVN over vrouwenrechten.

Nederland loopt daarnaast op tal van mensenrechtenthema's voorop in formele en informele overlegstructuren rond de VN; zo is Nederland covoorzitter van de contactgroep in New York over LHBT-rechten, en in EU-overleg gezichtsbepalend op gebied van onder meer godsdienstvrijheid. In OVSE-verband is de jaarlijkse Human Dimension Implementation Meeting (HDIM) het moment waarop lidstaten en vertegenwoordigers van maatschappelijk middenveld van gedachten kunnen wisselen over de mensenrechtensituatie in OVSE-lidstaten.

Nederland coördineert de EU-inbreng op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging voor de HDIM. Wat betreft de rol van Nederland bij de ontwikkeling van mensenrechten als belangrijk thema binnen de Raad van Europa verwijs ik naar de beleidsevaluatie van de IOB «Vijf jaar Top van Warschau. De Nederlandse inzet voor versterking van de Raad van Europa», waarin daarop uitvoerig wordt ingegaan. Het rapport ging Uw Kamer reeds toe.

Nr 140

Vraag

Welke gerichte initiatieven worden ondersteund voor het aankaarten van mensenrechtenaangelegenheden? Bij welke betrokken overheden worden deze mensenrechtenaangelegenheden aangekaart?

Antwoord

De in de mensenrechtenstrategie geformuleerde prioriteiten zijn:

  • de vrijheid van meningsuiting inclusief internetvrijheid;

  • gelijke rechten voor vrouwen en LHBT; en

  • de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers;

  • maatschappelijk verantwoord ondernemen en;

  • vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

Mensenrechtenaangelegenheden worden in internationaal en bilateraal overleg en via projecten uit het mensenrechtenfonds aangekaart.

Nr 141

Vraag

Besteedt de regering aandacht aan de 16 days of Activism against Gender Violence van de VN, en zo ja, op welke manier? Hoe wordt daaraan invulling gegeven als het gaat om de positie van vrouwen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika?

Antwoord

De regering ondersteunt de strijd tegen geweld tegen vrouwen op veel manieren. Zo draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan het UN Women Violence Against Women Trustfund met € 2 miljoen per jaar, maar de regering heeft geen directe betrokkenheid bij de »16 Days». Het Trustfund ondersteunt innovatieve benaderingen wereldwijd, onder andere in de MENA-regio. Ook via het fonds Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) worden programma’s ondersteund die geweld tegen vrouwen tegengaan. Een aantal daarvan richt zich op de MENA-regio. Nederland bereid op dit moment samen met Frankrijk de Violence against Women resolutie in de Derde Commissie voor.

Nr 142

Vraag

Wat is er bekend over seksueel geweld in conflict tegen mannen en jongens in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, zowel in omvang als gelet op de consequenties van (het negeren van) deze vorm van geweld tegen mannen en jongens voor zowel mannen als vrouwen?

Antwoord

Uit rapporten van verschillende internationale organisaties, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, blijkt dat seksueel geweld in conflict tegen mannen en jongens in Noord-Afrika en het Midden-Oosten voorkomt. Omdat slachtoffers zich vanwege angst voor stigmatisering en represailles vaak niet durven uit te speken zijn er geen cijfers bekend over de omvang.

Over de consequenties van seksueel geweld kunnen we in het geval van de conflicten in de MENA-regio, wegens het ontbreken van cijfers, nog niet veel zeggen. Wel weten we van andere conflicten dat seksueel geweld leidt tot de verspreiding van SOA’s en psychologisch getraumatiseerde samenlevingen. Ook ondermijnt seksueel geweld het vertrouwen dat nodig is voor beëindiging van conflict, vredesopbouw en verzoening.

Nr 143

Vraag

Besteed de Nederlandse regering aandacht aan de ontwikkeling dat de Inter-Amerikaanse mensenrechtencommissie in toenemende mate onder druk staat van Latijns-Amerikaanse regeringen die het oneens zijn met beslissingen t.a.v. hun land? Zo ja hoe?

Antwoord

De Nederlandse regering is op de hoogte van het feit dat een aantal Latijns-Amerikaanse regeringen kritiek heeft op de Inter-Amerikaanse Commissie. Nederland is voorstander van het bevorderen van regionale mensenrechtenmechanismen wereldwijd en steunt de Inter-Amerikaanse Commissie vanuit het mensenrechtenfonds. Zowel via de EU-mensenrechtendialoog als in bilaterale overleggen, vraagt Nederland aandacht voor de regionale mensenrechtenmechanismen, ook bij landen die daar kritisch tegenover staan.

Nr 144

Vraag

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de pilot-aanpak in de tien aangewezen landen?

Antwoord

In China, Egypte, India en Kazachstan is het beleid op godsdienstvrijheid standaard onderdeel van het werk van de ambassade. In april 2013 wordt voor Eritrea bezien of continuering van de pilot mogelijk is, gezien het ernstig repressieve klimaat waardoor NGO’s en betrokken personen gevaar lopen. De vijf nieuwe landen (Armenië, Nigeria, Noord-Korea, Pakistan en Sudan) bevinden zich in de onderzoeksfase waarna interventies in de loop van 2013 van start zullen gaan.

Nr 145

Vraag

Hoeveel middelen zijn voorzien vanuit het ontwikkelingsbudget voor de implementatie van de Nationale Actieplannen 1325 van Burundi en de Democratische Republiek Congo (DRC)?

Antwoord

Binnen het kader van het Nederlandse Nationale Actieplan 1325 is jaarlijks € 2 miljoen voorzien in de periode 2012–2015 voor de landen DRC, Burundi, Zuid Sudan, Sudan, Afghanistan en Colombia. Afhankelijk van de voorstellen die worden gedaan bedraagt dit ongeveer € 333 000 per jaar voor zowel de DRC als Burundi.

Daarnaast besteedt de Nederlandse ambassade in Kinshasa op basis van de motie El Fassed van 2013 t/m 2015 jaarlijks € 1 miljoen aan activiteiten die vallen binnen het kader van VN Veiligheidsraadsresolutie 1325, zoals bestrijding van geweld tegen vrouwen en politieke participatie van vrouwen. In Burundi is de Nederlandse ambassade betrokken bij de ontwikkeling van een zogeeten Multi-stakeholders» Financing Mechanism (MFM) voor de uitvoering van het Nationaal Action Plan 1325 van Burundi. De ambassade voorziet hiervoor een bijdrage van € 1 miljoen.

Nr 147

Vraag

Welke voorwaarden worden er gesteld aan de legaliteit en uitvoering van abortussen in het kader van ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?

Antwoord

Het beleid ten aanzien van abortus omvat verschillende aspecten. Nederland ondersteunt:

  • Het zoveel mogelijk voorkomen van ongewenste zwangerschappen door het bevorderen van universele toegang tot voorbehoedmiddelen en seksuele voorlichting.

  • Verspreiding en toepassing van de nieuwe WHO richtlijnen voor veilige abortus.

  • Toegang voor iedereen tot faciliteiten voor veilige abortus binnen de nationaal geldende wetgeving.

  • Toegang voor iedereen tot zogenaamde post abortion care, dat wil zeggen zorg voor vrouwen met een onvolledige miskraam dan wel complicaties na zwangerschapsafbreking.

  • Informatievoorziening over wetgeving en pleitbezorging voor decriminalisering van abortus en minder restrictieve abortus wetgeving. Het is aangetoond dat dit níet tot toename van het aantal abortussen leidt, maar wel tot een afname van het aantal onveilige abortussen en daaruit voortvloeiende ziekte en sterfte.

r 148

Vraag

Uit het Actieplan mensenrechtenverdedigers blijkt dat Nederland slechts één organisatie steunt die zich regionaal inzet voor de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers (Oost Afrika/Hoorn van Afrika). Is steun aan organisaties in andere regio’s voorzien?

Antwoord

Steun aan organisaties in andere regio’s is momenteel niet voorzien. Het streven is wel, indien geschikte organisaties aanwezig zijn en de situatie er om vraagt, ook steun te bieden in andere regio’s.

Andere internationale organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers, die Nederland steunt, werken deels ook regionaal, onder andere door de capaciteit van mensenrechtenverdedigers bij regionale mensenrechtenmechanismen te versterken. Steun van Nederland aan bijvoorbeeld de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) en de Raad van Europa (RvE) komt indirect ten goede aan mensenrechtenverdedigers in de betreffende regio’s.

Nr 149

Vraag

Dienen Nederlandse ambassades zelf een implementatiestrategie voor de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers op te stellen?

Antwoord

De richtlijnen zelf zijn een handvat voor ambassades in hun werk met mensenrechtenverdedigers. Lokale implementatiestrategieën worden door de aanwezige EU-delegatie en in overleg met EU-lidstaten opgesteld en uitgevoerd.

Nr 150

Vraag

Hoe ziet de Nederlandse steun voor het European Shelter City Initiative eruit (punt uit Actieplan)?

Antwoord

Voor het Europese Shelter City Initiative schrijft de Europese Commissie op dit moment aan een document met daarin een concrete uitwerking van dit initiatief op Europees niveau. Nederland heeft in de voorbereiding van dit document actief bijgedragen, onder andere door het delen van ervaring over steun aan en opvang van mensenrechtenverdedigers in nood.

Nr 152

Vraag

Welke landen die ontwikkelingshulp ontvangen, doen zelf ook aan ontwikkelingshulp?

Antwoord

Geen van de ontwikkelingslanden die rechtstreeks van Nederland ontwikkelingshulp ontvangen, geven in strikte zin (volgens de ODA definitie) ontwikkelingshulp. Anderzijds geldt dat bijna alle landen, soms incidenteel, soms meer gestructureerd, fondsen en/of goederen aan derde landen beschikbaar stellen bij noodsituaties en/of meer generieke ontwikkelingsactiviteiten.

Nr 154 en 159

Vraag 154

Welke stappen heeft u gezet bij de versterking van de ontwikkelingsdimensie van de Internationale Publieke Goederen (IPG’s)?

Vraag 159

U geeft aan werk te willen maken van de praktische beleidsagenda voor de versterking van de ontwikkelingsdimensie binnen de vijf prioritaire IPG’s (handel en financiering, klimaatverandering, voedselzekerheid, migratie, vrede en veiligheid). Hoe gaat dit eruit zien en hoe gaat de stem van ontwikkelingslanden gehoord worden?

Antwoord

Het vorige kabinet heeft eind 2011 een kabinetsbrede beleidsagenda opgesteld ter bevordering van de ontwikkelingsdimensie van vijf prioritaire internationale publieke goederen (IPG’s). De beleidsnotitie (Kamerstuk 32 605, nr. 57, vergaderjaar 2011–2012 aangevuld naar aanleiding van vragen van de Eerste Kamer, Kamerstuk, 33 000 V, U, vergaderjaar 2011–2012) zet een praktische IPG-agenda met concrete doelen en acties neer. Begin 2013 is een eerste rapportage over de voortgang van de IPG-agenda aan het parlement voorzien. Dan is het aan het huidige kabinet om desgewenst de agenda aan te passen c.q. nieuwe impulsen te geven.

Nr 155 en 161

Vragen (identiek)

Op welke wijze wordt de in de loop van tien jaar opgebouwde kennis en expertise op het gebied van het voormalige speerpunt onderwijs in ontwikkelingslanden, zowel op het Ministerie als de ambassades, gewaarborgd dan wel overgedragen?

Antwoord

De opgebouwde kennis en expertise op het gebied van onderwijs wordt op verschillende manieren gewaarborgd of overgedragen:

  • (1) ambassades in voormalige partnerlanden zijn bezig met het verankeren van de resultaten, geleerde lessen en meerwaarde van de Nederlandse interventies, zo ook voor de onderwijssector in Bolivia en Zambia;

  • (2) enkele lokale onderwijsmedewerkers van de ambassade zijn overgenomen door internationale organisaties, waarmee opgebouwde kennis en ervaring niet verloren gaat voor de onderwijssector in het betreffende land (o.a. Zambia en Jemen);

  • (3) enkele onderwijsexperts zijn ingezet op de speerpunten (o.a. veiligheid en rechtsorde, en seksuele gezondheid);

  • (4) een kleine staf van onderwijsexperts is op het ministerie betrokken bij het Global Partnership for Education en het UNICEF-programma Peacebuilding and Education;

  • (5) resultaten en lessen van beleid worden in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam (IS-Academie Onderwijs) overgedragen aan studenten; en

  • (6) met de IOB beleidsdoorlichting onderwijs van 2011 zijn de lessen en ervaringen van de afgelopen 10 jaar geboekstaafd.

Nr 156 en 158

Vraag 156

Er wordt gesteld dat de Nederlandse veiligheid, welvaart en vrijheid steeds meer vervlochten raken met mondiale uitdagingen rond Internationale Publieke Goederen (IPG’s). Kunt u uitleggen waarom gezondheid niet tot de 5 gekozen prioritaire IPG’s hoort?

Vraag 158

Kunt u uitleggen waarom het thema bevolking niet is opgenomen in de prioriteiten op het gebied van Internationaal Publieke Goederen, terwijl in verschillende rapporten van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) (No. 66, juli 2009 en No. 80, sept. 2012) wordt gewezen op de causale verbanden tussen armoede en demografie enerzijds en bevolkingsgroei anderzijds en de AIV in deze rapporten de aanbeveling doet om het onderwerp bevolking te positioneren als een «global issue»?

Antwoord

Met deze IPG-agenda is niet beoogd het overkoepelende beleid en de visie van Nederland op alle aspecten van IPG’s te formuleren. Het vorige kabinet heeft bij de prioriteitskeuze om redenen van focus en coalitievorming binnen ontwikkelingssamenwerking gekozen voor aansluiting bij de IPG’s en mondiale uitdagingen die de EU (met instemming van Nederland) al in 2009 selecteerde in het kader van beleidscoherentie voor ontwikkeling. De keuze neemt niets weg van het belang van de IPG gezondheid en de mondiale uitdaging bevolkingsgroei. Dit moge blijken uit de aandacht voor het OS-speerpunt seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).

Nr 157

Vraag

Kunt u een update geven van de stand van zaken rondom het kennisplatform SRGR? Wat gaat de agenda worden van dit platform? Wat zijn de plannen van dit platform en welke partijen nemen deel aan dit specifieke kennisplatform?

Antwoord

Op 13 juni 2012 zijn vijf kennisplatforms, inclusief het SRGR platform, gelanceerd. Momenteel wordt door de Regiegroep gewerkt aan verdere uitwerking op basis van het vastgestelde ontwerpkader. Het platform zal in januari 2013 operationeel zijn. Focus van het platform is het Nederlandse SRGR beleid, zoals vastgelegd in de Kamerbrief van 7 mei jl. Het kennisplatform dient daarmee het beleidsproces door feedback te leveren en onderliggende aannames te toetsen en valideren middels data, expertkennis en praktijkkennis.

Elf (Nederlandse) partijen hebben formeel aangegeven te willen participeren, waaronder universiteiten en NGO’s. Andere partijen, waaronder partijen uit het bedrijfsleven, hebben aangegeven een besluit over deelname pas te zullen nemen als het platform operationeel is. Deelname van partners uit partnerlanden is eveneens voorzien.

Nr 160 en 251

Vraag 160

Welke rol spelen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen bij het aanvragen en verantwoorden van ODA-geld door het bedrijfsleven? Moeten bedrijven human rights due diligence uitvoeren en hierover rapporteren?

Vraag 251

Wat is de exacte stand van zaken als het gaat om het aanpassen van de diverse bedrijfsleveninstrumenten van Buitenlandse Zaken/EL&I, nadat politiek besloten is dat voor het ontvangen van financieringen het voldoen aan MVO-criteria een vereiste is? Zijn de regelingen feitelijk al aangepast op dit punt en is dit officieel via de Staatscourant bekendgemaakt? Kan tevens aangegeven worden hoe de feitelijke monitoring van het voldoen aan MVO vereisten plaatsvindt, met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel?

Antwoord

Voor alle bedrijfsleveninstrumenten van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden momenteel IMVO-kaders opgesteld, gebaseerd op de hernieuwde OESO richtlijnen. In de kaders wordt aangegeven op welke wijze IMVO-aspecten in de verschillende fases van het desbetreffende instrument (aanvraag/initiatie, uitvoering en afsluiting/evaluatie) zijn opgenomen. Due diligence maakt hier onderdeel van uit. In de beoordeling van aanvragen zal gekeken worden naar zowel de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd alsook het beleid van het bedrijf. De IMVO-kaders zullen voor het eind van het jaar worden gepubliceerd op de websites van de uitvoeringsorganisaties, na afstemming met het ministerie van EZ. In nieuwe publicaties van regelingen in de Staatscourant zijn de IMVO-aspecten reeds opgenomen.

Om het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen wordt gewerkt met risicoprofielen. Aan de hand van een risicoanalyse, op basis van de OESO-richtlijnen, wordt het risicoprofiel van de activiteit bepaald. Bij een laag risico worden geen aanvullende verplichtingen op het terrein van IMVO opgelegd. Bij een hoger risico worden passende IMVO-maatregelen getroffen en gekoppeld aan de subsidie-/financieringsvoorwaarden. De uitvoeringsorganisaties zullen deze voorwaarden ook gebruiken om de uitvoering te monitoren (inclusief bezoeken ter plaatse), te evalueren en af te sluiten.

Nr 162 en 164

Vraag 162

Kunt u aangegeven welk bedrag er in 2012 gereserveerd was voor het bedrijfslevenkanaal en hoeveel hiervan uitgegeven is (onderverdeeld volgens het schema op pagina 22)? Kan dit tevens uitgesplitst worden naar de verschillende bedrijfsleveninstrumenten?

Vraag 164

Kunt u aangeven welk totaalbedrag (binnen en buiten het bedrijfslevenkanaal) naar het bedrijfsleven is gegaan en welke bedrijven subsidie hieruit hebben ontvangen en in welke landen zij hiermee hun programma uitvoeren? Kunt u onderscheid maken tussen Nederlands bedrijfsleven en bedrijfsleven uit ontwikkelingslanden?

Antwoord

De bedrijfslevenprogramma’s maken onderdeel uit van het budget voor private sector ontwikkeling. De uitgaven voor private sector ontwikkeling komen in 2012 naar verwachting uit op EUR 270 miljoen. De verwachte uitgaven voor de belangrijkste bedrijfsleveninstrumenten zijn hieronder vermeld:

Instrument

Verwachte uitgaven 2012 in euro’s

Doelgroep

Percentage NL’se bedrijven

PSI (Private Sector Investeringsprogramma)

30 miljoen

50–50 NL-lokaal bedrijf

70%

ORET (Ontwikkelingsrelevante export transacties)

22,4 miljoen

NL bedrijf

100%

FOM-OS

10,7 miljoen

Bedrijven wereldwijd

Nog niet bekend; programma is zeer recent gestart.

Fonds Duurzame Ontwikkeling en Voedselzekerheid

10 miljoen

Bedrijven, kennisinstellingen en NGO’s

Nog niet bekend. In selectieproces.

Fonds Duurzaam Water

10 miljoen

Bedrijven, kennisinstellingen en NGO’s

50%

2g@there OS

0,6 miljoen

Consortia van minimal 5 bedrijven, kennisinstellingen en NGO’s

Nog niet bekend

Transitie Faciliteit

4,1 miljoen

Bedrijven, NGO’s en kennisinstellingen

Nog niet bekend

Voor verschillende instrumenten is de lijst van bedrijven die subsidie hebben ontvangen zeer uitgebreid. Zo gaat het alleen al voor PSI in de periode 2009–2011 om 209 Nederlandse bedrijven, voor een totaal bedrag van EUR 137 miljoen. Ongeveer de helft van de bedrijven komt uit de Agro & food sector. Voorstellen ingediend in het kader van de twee PPP-faciliteiten zijn nog in behandeling. De exacte uitkomsten van dat proces zullen bekend zijn wanneer de definitieve toekenning heeft plaats gehad. Het gaat hier om zowel grote Nederlandse internationaal opererende bedrijven als vertegenwoordigers uit het midden- en kleinbedrijf. Het totale beschikbare subsidiebedrag voor de huidige tender voor de twee fondsen is € 200 miljoen

Nr 163

Vraag 163

Hoe kunnen maatschappelijke organisaties aanspraak maken op geld uit het bedrijfslevenkanaal? Is het mogelijk voor organisaties om zonder deel uit te maken van een samenwerkingsverband met bedrijven of overheden met dit geld op onafhankelijke basis advies te geven over maatschappelijk verantwoord ondernemen?

Antwoord

Het bedrijfslevenkanaal bestaat uit programma’s met het bedrijfsleven en programma’s ter bevordering van het ondernemingsklimaat. In die laatstgenoemde categorie zijn maatschappelijke organisaties soms de uitvoerders.

Maatschappelijke organisaties kunnen als onderdeel van een samenwerkingsverband aanspraak maken op gelden uit de PPP-faciliteiten voor «Duurzaam Water» en voor «Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid». Op het gebied van advisering over maatschappelijk verantwoord ondernemen is het aan de uitvoeringsorganisaties om organisaties in te huren voor de beoordeling of monitoring van projecten. Dit kunnen in de praktijk ook maatschappelijke organisaties zijn.

BZ werkt samen met Partos, AgentschapNL, VNO-NCW en NCDO aan een bedrijvenportal, een website die informatie over ondernemen in het buitenland makkelijker toegankelijk maakt en tevens een netwerkfunctie heeft om kennis en expertise van maatschappelijke organisaties inzichtelijk te maken voor het bedrijfsleven.

Nr 165

Vraag

Kunt U toelichten in welke zin in 2013 voor Nederland immigratie en extern beleid aandachtsgebieden zijn? Welke regulering of deregulering staat Nederland voor op deze terreinen?

Antwoord

Nederland wil in het kader van de externe dimensie van het immigratiebeleid m.n. afspraken maken met herkomst en transitlanden over terug- en overname van niet tot Nederland toegelaten migranten. Op dit punt streeft Nederland regulering na. Nederland zet bilateraal, in Benelux-verband en in EU-kader in op het maken van terug- en overname afspraken in de vorm van hierop gerichte verdragen dan wel bepalingen in bredere samenwerkingsverdragen met derde landen.

Nr 166

Vraag

Kunt u toelichten welke hervormingen Turkije het afgelopen jaar heeft doorgevoerd en welke hervormingen uitblijven?

Antwoord

Het Turks hervormingsproces ten aanzien van grondrechten staat onder druk. Mede gelet op de recente Commissie-voortgangsrapportage, dringt het Kabinet voortdurend bij Turkije aan op verbetering van de rechten van minderheden, godsdienstvrijheid, persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrouwen- en kinderrechten. Positief is de toezegging van Turkije om snel een nieuw justitieel hervormingspakket, ter verbetering van de vrijheid van meningsuiting, aan te nemen. Daarnaast is er het inclusieve proces ten behoeve van een nieuwe grondwet en de recent opgerichte Ombudsman. Ook lijkt de «positieve agenda» van Eurocommissaris Füle met Turkije eerste vruchten af te werpen. Zo kunnen op terreinen als energie, buitenlands beleid, terrorismebestrijding en politieke hervormingen, op technisch niveau, met Turkije nadere afspraken worden gemaakt.

Nr 168

Vraag

Op wat voor een manier wordt in het kader van «more for more» in betrekkingen met nabuurschapslanden aandacht besteed aan vrouwenrechten, non-discriminatie en verplichtingen onder internationaal recht en de bevordering van economische, sociale en culturele rechten?

Antwoord

Het nabuurschapsbeleid biedt een kader en de mogelijkheden voor deze landen om hun rechtsstaat, politieke, economische en sociale systemen te hervormen. Landen die bereid zijn hiervoor de benodigde hervormingen door te voeren kunnen rekenen op intensievere relaties en steun van de EU («more for more»). Omgekeerd zullen landen die zich niet willen conformeren aan universele en Europese mensenrechtenstandaarden niet in aanmerking komen voor versterkte relaties met de EU. Wit-Rusland is hiervan een voorbeeld.

Deze samenwerking wordt vastgelegd via Associatieakkoorden met de landen van het Oostelijk Partnerschap. In deze contractuele relaties worden afspraken over genoemde onderwerpen gemaakt en wordt het «more for more» principe uitgewerkt. Een Associatieakkoord zal alle «politieke clausules» moeten bevatten: mensenrechten, waaronder het non-discriminatie beginsel, en non-proliferatie als «essentiële clausules» (partijen kunnen in ultimo het akkoord, waaronder het handelsdeel, opschorten bij ernstige schendingen van de «essentiële clausules») en daarnaast afspraken over onder andere het Internationale Strafhof. Deze akkoorden zijn gestoeld op basiswaarden en beginselen op het gebied van democratie, rechtsstaat en de strijd tegen corruptie.

In deze akkoorden worden ook concrete afspraken gemaakt over samenwerking op het terrein van economische, sociale en culturele rechten alsook gendergelijkheid.

In het kader van de het nieuwe nabuurschapsinstrument voor de periode 2014–2020 zet Nederland erop in dat gendergelijkheid en non-discriminatie integraal wordt meegenomen in de programmering en besteding van middelen onder het nieuwe instrument. Hiervoor bestaat brede steun bij andere lidstaten en het Europees Parlement.

Nr 169

Vraag

Wat is er in de praktijk veranderd in het hernieuwde Europees Nabuurschapbeleid (ENB) ten opzichte van het vorige ENB, bijvoorbeeld in de activiteiten in transitielanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten? Op wat voor een manier levert de EU praktische ondersteuning aan het maatschappelijk middenveld in nabuurschapslanden?

Antwoord

In het kader van het nieuwe nabuurschapsbeleid zijn de contacten met het maatschappelijk middenveld in de buurlanden verder aangehaald, met bijzondere aandacht voor de rol die vrouwen spelen in de transitieprocessen. Voor het oostelijke deel van het ENB spelen maatschappelijke organisaties een belangrijke rol in het kader van het «Civil Society Forum» en via hun deelname aan bijeenkomsten in het kader van het Oostelijk Partnerschap.

Er is in het kader van het nieuwe ENB een faciliteit opgericht voor de ondersteuning van niet-gouvernementele organisaties in het gehele nabuurschap. In totaal is voor de faciliteit in de periode 2012/2013 € 45 miljoen beschikbaar (€ 23 miljoen voor Oost en € 22 miljoen voor Zuid). Ook zal onder het nieuwe ENB worden bijgedragen aan de European Endowment for Democracy (EED) voor de bevordering van democratische transitie in de nabuurschapslanden. Nederland zegde recent een bijdrage van € 1 miljoen toe aan de EED.

Nr 170

Vraag

Kunt u een overzicht geven van posten die samenwerken met andere landen voor consulaire dienstverlening en daarbij aangeven met welke (EU-) landen er wordt samengewerkt?

Antwoord

Locaties waar Schengenlidstaten elkaar vertegenwoordigen voor wat betreft Schengenvisa kort verblijf zijn opgenomen in een overzicht dat door de Europese Commissie wordt opgesteld en aan het publiek ter beschikking wordt gesteld door middel van een permanent bijgewerkte elektronische publicatie (Bijlage BZ nr 170).

Tijdens een crisis, of in geval van een evacuatie, wordt ad hoc samengewerkt met, zoveel mogelijk, (EU) landen. Via de Consulair Online website (CoOL) van de Europese Unie wordt o.a. informatie uitgewisseld over de beschikbare middelen bij een evacuatie. Recent is er nog intensief samengewerkt tijdens de politieke onrust in het Midden Oosten, waarbij EU-burgers geëvacueerd zijn.

Op ad hoc basis worden ook afspraken gemaakt over het geven van consulaire bijstand aan EU-burgers in landen waar geen eigen vertegenwoordiging is. Zo bezoekt een medewerker van de Duitse vertegenwoordiging Nederlandse gedetineerden in de gevangenis in Birma, en heeft de Nederlandse ambassade te Santo Domingo consulaire bijstand gegeven aan niet-vertegenwoordigde EU-onderdanen.

In het algemeen geldt dat in EU-kader is afgesproken dat onderdanen van een EU-land die zich bevinden in een derde land war hun eigen land geen vertegenwoordiging heeft, zich kunnen wenden tot een vertegenwoordiging van een ander EU-land voor consulaire dienstverlening.

Nr 171

Vraag

Welke concrete maatregelen gaat het kabinet nemen om de integratie van immigranten te verbeteren?

Antwoord

Deze vraag ligt op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat daarmee verantwoordelijk is voor de beantwoording van deze vraag.

Nr 172

Vraag

Met hoeveel FTE moet de EDEO volgens het kabinet uitgebreid worden? Waarom wil het kabinet dat meer consulaire taken worden overgeheveld aan de EDEO?

Antwoord

Nederland zoekt naar mogelijkheden voor synergie van de EDEO met het postennetwerk van de lidstaten. Aandacht gaat daarbij in het bijzonder uit naar mogelijkheden op het gebied van co-locatie, crisismanagement en samenwerking op het gebied van consulaire dienstverlening. Het door de EDEO laten uitvoeren van bepaalde consulaire taken die normaliter door reguliere ambassades worden vervuld voorkomt overlap en beperkt kosten.

Nr 173 en 177

Vraag

173

Hoe ziet het EDEO proefproject eruit? Welke landen nemen deel aan dit project en hoeveel budget is hiermee gemoeid?

177

Kunt u nader ingaan op het proefproject op het gebied van consulaire taken dat u samen met andere landen bent gestart?

Antwoord 173 en 177

Het betreft een proefproject met de Benelux en Baltische landen dat op termijn door de EDEO overgenomen zou kunnen worden. Er is nu geen sprake van deelname door, noch budget voor, de EDEO op dit terrein.

In oktober 2011 heb ik, zoals toegezegd tijdens het jaarlijkse ministerieel overleg tussen de Benelux en de Baltische landen van september 2011, een bijeenkomst in Nederland georganiseerd over consulaire samenwerking. In 2012 is verder onderzocht op welke gebieden de Benelux en Baltische landen, Finland en Zweden, praktisch binnen EU-verband op consulair gebied samen kunnen werken. Ook de EDEO is vanaf het begin, als waarnemer, betrokken. Recent heeft Nederland tijdens het overleg tussen de Benelux en de Baltische landen te Vilnius een concreet voorstel gedaan om samenwerking te onderzoeken op het gebied van consulair crisismanagement.

Nr 174

Vraag

Welke concrete stappen neemt Nederland in het kader van het EU asiel- en migratiebeleid om te waarborgen dat bewaking van de EU-buitengrenzen, door individuele lidstaten of in Frontex-verband, geen belemmering vormt voor toegang tot het grondgebied van de EU voor vluchtelingen

en andere personen die internationale bescherming behoeven?

Antwoord

Alle lidstaten van de EU zijn gehouden om de fundamentele rechten te respecteren aangezien zij gebonden zijn aan o.a. het Vluchtelingenverdrag, het Handvest van de Grondrechten voor de Europese Unie, het EVRM en het Europese asielacquis (procedurerichtlijn en kwalificatierichtlijn). Deze instrumenten leggen aan de lidstaten de verplichting op om asielverzoeken in behandeling te nemen en tevens een verbod op non-refoulement.

De lidstaten zelf zijn verantwoordelijk voor de bewaking van de Schengenbuitengrenzen en Frontex coördineert deze samenwerking. Als agentschap van de Europese Commissie is Frontex echter eveneens gebonden aan het Handvest en verplicht om fundamentele rechten te waarborgen. Zowel in de Schengengrenscode (waarin de taken en bevoegdheden van grenswachters zijn beschreven) als in de Frontex-verordening wordt expliciet verwezen naar fundamentele rechten, in het bijzonder het Handvest. Ten slotte zijn in de gewijzigde Frontex-verordening nieuwe maatregelen opgenomen waarmee fundamentele rechten in alle activiteiten van Frontex verder gewaarborgd worden. Zo is er een grondrechtenfunctionaris aangesteld en is een adviesforum ingesteld dat de uitvoerend directeur en de raad van bestuur bij zal staan op het gebied van fundamentele rechten. Voor beide zaken heeft Nederland sterk gepleit tijdens de onderhandelingen over de nieuwe verordening. De nieuwe verordening geeft het agentschap ten slotte ook de mogelijkheid om gezamenlijke operaties en proefprojecten stop te zetten wanneer lidstaten niet langer voldoen aan de voorwaarden, waaronder het respecteren van fundamentele rechten, voor het uitvoeren van de gezamenlijke operaties of proefprojecten.

Nr 176

Vraag

Wat heeft Nederland ondernomen om de NAVO, NAVO- en EU-lidstaten en de Europese instituties te bewegen te voldoen aan de oproep tot volledige informatievoorziening over en nader onderzoek naar de dood van bootmigranten op de Middellandse Zee in resolutie 1872(2012) van de Parlementaire Assemblée van de Raad van Europa?

Antwoord

Nederland deelt de oproep in resolutie 1872(2012). Nederland heeft er in de overlegfora van de NAVO op aangedrongen dat de NAVO maximale transparantie en medewerking verleende aan het onderzoek van de Raad van Europa en is van mening dat de NAVO dit heeft gedaan. Het bondgenootschap heeft zoveel mogelijk informatie beschikbaar gesteld. De landen die daartoe zijn opgeroepen hebben naar beste vermogen informatie verstrekt en zullen dat desgevraagd blijven doen. In EU-verband (JBZ) heeft Nederland het incident aan de orde gesteld.

Nr 178

Vraag

Wat zijn de Europese beoordelingscriteria voor het verlenen van algemene en sectorale begrotingssteun? Hoe wordt de voortgang beoordeeld? En wat zijn de criteria om er mee te stoppen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de Kamerbrief van 24 oktober jl. waarin een overzicht wordt gegeven van de voorwaarden die de Europese Unie hanteert bij het verlenen van EU-begrotingssteun.

Nr 179

Vraag

Is afgelopen jaar gebleken dat er sprake is van obstructie aan de kant van Irak met betrekking tot het meewerken aan terugkeer van eigen onderdanen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de steun aan en bilaterale samenwerking met Irak in 2012 en 2013? In welke landen is er (nog meer) sprake van tegenwerking als het gaat om het terugnemen van eigen onderdanen?

Antwoord

De forse economische groei (olie-inkomsten) en toegenomen veiligheid in de Koerdische regio en Zuid-Irak zijn een grote stimulans voor vrijwillige terugkeer gebleken. Irak werkt sinds november 2011 niet meer mee aan gedwongen terugkeer. Gesprekken met de Iraakse overheid zijn erop gericht de gedwongen terugkeer te hervatten. De samenwerking met herkomstlanden waaronder Irak, Somalië, Algerije, Ghana en Egypte op het gebied van gedwongen terugkeer verloopt moeizaam.

Nr 180

Vraag

Wat is de exacte afname van het aantal FTE's binnen het postennet in respectievelijk 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016?

Antwoord

De formatieve krimp van het aantal BZ-uitgezonden fte’s binnen het postennet is als volgt.

2012: 0

2013: 215

2014: 39

2015: 6

2016: 0

Dit betekent dat de totale formatie met betrekking tot de uitgezonden BZ-medewerkers in het postennet afneemt met totaal 260 fte’s in de periode 2012–2015. De totale formatie van uitgezonden medewerkers BZ op de posten daalt van 1121 fte’s ultimo 2012 tot 861 fte’s in 2015.

Daarnaast zal in de periode 2012–2015 het aantal attache’s van vakdepartementen naar verwachting afnemen met ongeveer 65 fte’s. Hierdoor zal het aantal attache’s in 2015 uitkomen op ca 285 fte’s. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van de formatieve krimp van attache’s ligt bij de vakdepartementen.

Nr 181

Vraag

Hoe zorgt de regering voor voldoende FTE op posten om te communiceren met niet-statelijke actoren?

Antwoord

Taken en belangen van de posten zijn de basis voor allocatiebesluiten met betrekking tot fte’s. Communicatie met niet-statelijke actoren en de capaciteit die dit vereist is één van de taken die hierbij wordt betrokken.

Nr 182

Vraag

Hoeveel wordt het afgeven van een paspoort in het buitenland concreet duurder, wil het kostendekkend zijn?

Antwoord

Om invulling te kunnen geven aan het voornemen de verstrekking van reisdocumenten in het buitenland kostendekkend te maken is een onderzoek uitgevoerd naar de kosten van deze dienstverlening. De conclusie van het onderzoek is dat de gemiddelde kosten voor de afgifte van een reisdocument in het buitenland circa EUR 104 per document bedragen. Inclusief de daarbij komende kosten voor het vervaardigen van het document zelf is een tarief van circa EUR 125 voor een paspoort en circa EUR 120 voor een Nederlandse identiteitskaart op dit moment kostendekkend. Het huidige tarief bedraagt EUR 58,55 voor een paspoort en EUR 49,60 voor een Nederlandse identiteitskaart.

Nr 183

Vraag

Kunt u een overzicht geven van alle posten en daarbij aangeven welke posten in 2015 uit tweemansposten moeten gaan bestaan, welke posten gesloten gaan worden, op welke plaatsen posten geopend zullen worden en waarom voor deze aanpassing is gekozen.

Antwoord

Voor de vraag welke posten geopend en gesloten gaan worden en waarom voor deze aanpassing is gekozen wil ik u verwijzen naar de kamerbrief Modernisering Nederlandse Diplomatie van 8 april 2011. Op basis van de kamerbrief ziet het overzicht van posten er in 2015 uit als weergegeven in de bijlage BZ nr 183. Grosso modo bestaat hiervan ongeveer de helft uit kleine posten (meestal twee uitgezonden BZ-medewerkers). De lijst met kleine posten is nog in beweging, maar geeft een goed beeld van het aantal en de regionale verdeling van de kleine posten. De meeste kleine posten bevinden zich in Europa.

Nr 184 en 185

Vraag 184

Op welke wijze is vorm gegeven aan meer aandacht voor economische diplomatie in de werving en opleiding van Nederlandse diplomaten?

Vraag 185

Kunt u aangeven op welke wijze het ministerie van Buitenlandse Zaken samenwerkt met het ministerie van EL&I aan de uitbreiding en modernisering van het economisch curriculum en in welke landen dit al tot resultaat heeft geleid?

Antwoord

Bij de werving van startende beleidsmedewerkers is specifiek gevraagd naar academici met een financieel-economische achtergrond en in de selectie is aan kandidaten met deze achtergrond voorrang gegeven. Voor kandidaten met een voor economische diplomatie linguïstische relevante achtergrond is eenzelfde beleid toegepast. Zo doen er dit jaar meer sinologen en slavisten mee aan het selectietraject. Dit met het oog op effectiviteit van Nederlandse diplomaten in belangrijke opkomende markten.

In 2011 heeft BZ een start gemaakt om met het Ministerie van EL&I en betrokken afdelingen binnen BZ het curriculum voor economische diplomatie te herzien met als doel te komen tot een effectiever en gerichter aanbod voor de verschillende doelgroepen op een post. Medio 2012 is een vernieuwd curriculum ingevoerd. Dit heeft geleid tot extra aandacht voor het thema in verschillende overplaatsingstrainingen. Er wordt tevens in nauwe samenwerking met het Ministerie van EZ een E-learning traject ontwikkeld dat vanaf eind 2012 zal worden ingevoerd. Aandacht voor economische diplomatie is ook een essentieel onderdeel van het curriculum van de beginnende beleidsmedewerkers bij BZ. De aandacht hiervoor is de laatste twee jaar geïntensiveerd. In de training is ruime aandacht voor economische belangenbehartiging en voor economische diplomatie. De opleiding wordt in samenwerking met het Ministerie van EZ verzorgd. Training draagt bij aan effectiviteit en resultaten, maar uiteraard spelen hierbij ook veel andere factoren een rol.

Nr 187

Vraag

Andere landen gaan ook nadrukkelijker inzetten op economische diplomatie. Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling en hoe kan Nederland zich onderscheiden?

Antwoord

Als gevolg van de economische teruggang zijn een groot aantal landen zich actiever gaan inzetten voor de ondersteuning van hun bedrijven en ondernemers in het buitenland. Nederland onderscheidt zich door een wijdvertakt netwerk van vertegenwoordigingen, waarbij de focus van werkzaamheden de afgelopen twee jaar gericht was op ondersteuning van Nederlandse bedrijven en ondernemers. In samenwerking met het Ministerie van EZ en bedrijfsleven organisaties wordt strategisch ingezet op Nederlandse bewerking van potentiële markten.

Nr 188

Vraag

Wat is de verklaring voor het ontbreken van een toelichting bij de belangrijkste mutaties ten opzichte van vorig jaar? Kan deze toelichting per beleidsartikel weergeven worden?

Antwoord

De toelichtingen op de mutaties ten opzichte van het vorig jaar zijn opgenomen in het verdiepingshoofdstuk van de begroting 2013. Het betreft hierbij de mutaties tussen de 1ste Suppletoire Begroting 2012 en de ontwerpbegroting 2013. De mutaties tussen de ontwerpbegroting 2012 en 1ste Suppletoire Begroting 2012 zijn toegelicht in de 1ste Suppletoire Begroting 2012 waarmee uw Kamer heeft ingestemd.

Nr 190

Vraag

Kunt u aangeven of de aangekondigde beleidsdoorlichtingen betrekking hebben op het hele beleidsartikel of slechts op een deel daarvan?

Kunt u aangeven wat de reden is dat bij bepaalde artikelonderdelen niet met een beleidsdoorlichting wordt bekeken wat de effecten zijn van het beleid (zie de hierboven genoemde artikelen 2.2, 2.3, 4.4 en 8.1)?

Kunt u toelichten waarom beleidsconclusies vrijwel ontbreken in de begroting en zelden naar beleidsdoorlichtingen wordt verwezen? Welke rol ziet u weggelegd voor beleidsconclusies en beleidsdoorlichtingen in de begroting?

Antwoord

In 2014 zal een beleidsdoorlichting over het beleidsterrein internationale rechtsorde, heel beleidsartikel 1, worden afgerond. Voor alle overige beleidsartikelen vinden beleidsdoorlichtingen plaats op het niveau van specifieke beleidsdoelstellingen binnen het beleidsartikel. Naarmate er meer beleidsterreinen vallen onder een beleidsartikel is het lastiger om deze te evalueren in één beleidsdoorlichting. Kortom, daar waar mogelijk een beleidsdoorlichting die betrekking heeft op het hele beleidsartikel en daar waar nodig meerdere beleidsdoorlichtingen die zorgen voor adequate evaluatiedekking.

Voor artikel 2.2 (bestrijding internationaal terrorisme) heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken geen eigenstandige beleidsdoorlichting gepland omdat het beleidsterrein onderdeel is van een nationale counter-terrorism strategie (2011–2015) van de Nationale Coördinator Terrorisme Bestrijding waarvoor het ministerie van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is. Aangezien de strategie loopt tot en met 2015 is het ook nog te vroeg voor een beleidsdoorlichting. Voor artikel 2.3 (bestrijding proliferatie massavernietigingswapens) zijn twee beleidsdoorlichtingen in 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd (over diplomatieke inspanningen gericht op aanscherping regelgeving t.a.v. o.a. landmijnen en wapenexportbeleid). Met het oog op de periodiciteit van beleidsdoorlichtingen en afhankelijk van de beleidscyclus is een eerstvolgende beleidsdoorlichting voor 2016 niet opportuun. Voor artikel 4.4 (Nederlandse handels- en investeringsbevordering) heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken geen eigenstandige beleidsdoorlichting gepland omdat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de leiding heeft. De ambassades en internationale economische diplomatie zijn wel belangrijke instrumenten voor de realisatie van Nederlandse economische belangen in het buitenland. Om die reden is effectenonderzoek naar het postennetwerk gepland (2013). Voor artikel 8.1 (internationaal cultuurbeleid) zal het ministerie van Buitenlandse Zaken samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een beleidsdoorlichting plannen. De auditdiensten van OCW en BZ hebben in 2012 reeds een mid-term review uitgevoerd voor een onderdeel van het internationaal cultuurbeleid (het gemeenschappelijk erfgoed beleid). Voor een beleidsdoorlichting is het nog te vroeg.

Beleidsconclusies zijn onderdeel van het jaarverslag in plaats van de begroting. In de begroting staat wel een paragraaf over beleidswijzigingen. Daar waar sprake is van een afgeronde beleidsdoorlichting, bijvoorbeeld op het gebied van drinkwater en sanitatie (pagina 73), wordt hiernaar verwezen wanneer deze heeft geleid tot beleidswijzigingen.

Nr 191

Vraag

Wat gaat er met het gereserveerde geld voor Mali gebeuren? Blijft dit gereserveerd voor Mali of wordt hier een andere bestemming voor gevonden? Zo ja, welke?

Antwoord

Zolang de hulp via de Malinese centrale overheid nog niet hervat kan worden, wordt het voor Mali gereserveerde geld zoveel mogelijk via andere kanalen, met name via het NGO kanaal ingezet, evenals in 2012. Andere bestemmingen zijn momenteel niet aan de orde.

Nr 192

Vraag

Zet de regering zich in het kader van de internetvrijheid ook in voor whistleblowers zoals Julian Assange en Bradley Manning? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nederland zich in voor internetvrijheid wereldwijd. De Freedom Online coalitie omvat dan ook leden uit alle werelddelen, die open met elkaar en met het maatschappelijk middenveld, bloggers, bedrijven en andere belanghebbenden in gesprek gaan over mensenrechten op internet, waar ook ter wereld.

Zoals te lezen valt in de beantwoording de meest recente vragen van uw Kamer over de situatie van dhr Assange (kenmerk 2012Z16421) reeds aangaf, «betreft dit een zaak tussen het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Er is geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de rechtsgang in deze landen.»

Ten aanzien van de situatie van dhr Manning ontving u reeds het antwoord op de meest recente vragen van uw Kamer (kenmerk 2012Z05182) reeds aan dat «[de] naleving van deze VN-mensenrechten-verdragen door de VS…in VN-kader regulier [wordt] getoetst. Rapporten van speciaal rapporteurs worden in deze toetsing vanzelfsprekend meegewogen door Nederland en de EU. Ik zie daarom in dit specifieke geval geen aanleiding voor bilaterale actie van Nederland richting de VS.»

Nr 193

Vraag

Wanneer ratificeert Nederland het Facultatief Protocol bij het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten? Wat zijn de redenen voor het tot dusverre nog niet ratificeren van het Facultatief Protocol? Onderschrijft u de stelling dat Nederlandse ratificatie, en daarmee het dichterbij brengen van het inwerking kunnen treden van het Protocol, de inzet in partnerlanden versterkt en een ondersteuning is voor lokale organisaties die zich sterk maken voor de rechten uit het ESC-verdrag?

Antwoord

Hoewel in algemene zin natuurlijk kan worden onderschreven dat het partij worden bij een verdrag de doelstellingen van het verdrag dichterbij kan brengen, is in dit specifieke geval voor de Regering allereerst van belang dat een individueel klachtrecht bij economische, sociale en culturele rechten op internationaal niveau een noviteit is. De gevolgen van zo'n klachtrecht zijn dan ook nog met veel onzekerheden omgeven. De regering heeft met name aarzelingen over de vraag hoe beslissingen van het Comité inzake Economische, Sociale en Culturele rechten, dat op grond van het Facultatief Protocol zal worden belast met de behandeling van klachten, zullen doorwerken in het nationaal recht. Deze aarzelingen leven overigens bij veel landen, waaronder veel EU-lidstaten. Om die reden heeft de regering er tot dusver de voorkeur aan gegeven het Protocol niet ter goedkeuring aan de Kamer toe te zenden, maar eerst verdere ontwikkelingen af te wachten in de jurisprudentie van het ESC-comité.

Nr 194

Vraag

Kunt u aangeven op welke wijze de Wereldomroep bijdraagt aan het verbeteren van de rechten van de mens, wat de doelstellingen voor 2013 zijn en in welke landen deze doelstellingen verwezenlijkt moeten worden?

Antwoord

De doelstelling van de Wereldomroep vanaf 2013 is het vanuit een Nederlands gedachtegoed verspreiden van het vrije woord onder jongeren in landen waar de vrijheid van meningsvorming en meningsuiting ernstig beperkt is. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de positie van vrouwen en meisjes (inbreng van vrouwen in politiek en bestuur, vrouwenbesnijdenis, seksueel geweld en verkrachting, informatie over seksualiteit specifiek gericht op meisjes en jonge vrouwen).

De hoofddoelstelling is op te delen in het streven een bijdrage te leveren aan de vrije toegang tot pluriforme informatie, bijdragen aan meningsvorming en bijdragen aan meningsuiting. De financiering van Radio Nederland Wereldomroep valt binnen de ambitie zoals geformuleerd in de mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor Vrijheid» om door het vergroten van mediadiversiteit en -kwaliteit een bijdrage te leveren aan democratisering en het creëren van ruimte voor mensenrechtenverdedigers om op te komen voor de vrijheden van anderen. De Wereldomroep zal haar activiteiten vanaf 2013 uitvoeren in Burundi, Democratische Republiek Congo, Ivoorkust, Nigeria, Oeganda, Rwanda, Zuid Soedan, Zimbabwe, Egypte, Jemen, Libië, Marokko, Saoedi–Arabië, Syrië, China, Cuba, Venezuela en Mexico.

Nr 195, 196 en 197

Vraag 195

Wat is de verklaring voor de stijging van het budget van beleidsartikel 1.2 «Bescherming van de rechten van de mens» tussen 2012 en 2013? Aan welke concrete zaken gaat de stijging van EUR 13,2 mln besteed worden?

Vraag 196

Kan een onderbouwing gegeven worden van de daling van het budget van beleidsartikel 1.2 «Bescherming van de rechten van de mens» tussen 2013 en 2014?

Vraag 197

Waar bestaat de verhoging van het budget voor de bescherming van de rechten van de mens in 2013 uit (tabel D.1, beleidsartikel 1)? Betekent dit meer geld voor hetzelfde aantal taken/verantwoordelijkheden of ook onderbrengen van meer taken onder dit artikel?

Antwoord

Met ingang van 2013 zal de subsidie van het Rijk aan de Wereldomroep op dit beleidsartikel van de begroting van Buitenlandse Zaken worden verantwoord. Deze subsidie bedraagt € 14,0 miljoen per jaar. Dit verklaart de verhoging van het budget op dit artikelonderdeel tussen 2012 en 2013. De beschikbare middelen dalen na 2013 enigszins als gevolg van de meerjarige doorwerking van de taakstelling op het Mensenrechtenfonds van 10 procent tot 2015.

Zie ook het antwoord op vraag 51, Kamerstuknummer 33401.

Nr 198

Vraag

Kunt u de Nederlandse bijdragen aan de VN van de afgelopen tien jaar nader uitwerken?

Antwoord

Onderstaand een overzicht van de Nederlandse verplichte contributies aan de VN in de afgelopen 10 jaar. Daarbij dient te worden opgemerkt, dat de hoogte van te betalen contributies in Euro afhankelijk is van de van de VN ontvangen aanslagen en de vigerende koersen van de Amerikaanse dollar.

Jaar

Bedrag (in mln EURO’s)

2012

30,7

2011

34,9

2010

28,0

2009

31,0

2008

25,4

2007

30,4

2006

24,0

2005

25.0

2004

22,8

2003

23,5

Nr 199

Vraag

Welk percentage bij het onderdeel bescherming van de rechten van de mens is juridisch verplicht?

Antwoord

Van het opgenomen begrotingsbedrag voor 2013 van € 62,3 miljoen is op dit moment 60% juridisch verplicht.

Nr 200

Vraag

In welke landen zal het Mensenrechtenfonds niet meer worden ingezet?

Antwoord

De inzet van het Mensenrechtenfonds werd in 2011 beperkt tot 52 landen. Het fonds wordt eind 2012 geëvalueerd. Op basis van de uitkomst van deze evaluatie zal worden bepaald in welke landen het Mensenrechtenfonds in de toekomst wordt ingezet.

Nr 201

Vraag

Met welke criteria wordt de ernst van mensenrechtenschendingen bepaald betreffende de inzet van de decentrale middelen uit het Mensenrechtenfonds?

Antwoord

De decentrale middelen van het Mensenrechtenfonds worden momenteel ingezet op basis van de volgende criteria: de ernst van de mensenrechtensituatie ten aanzien van de Nederlandse prioriteiten, kansen in transitielanden in de MENA-regio, effectiviteit van de inzet van de middelen (aanwezigheid uitvoerende organisaties, houding overheid, capaciteit ambassade), landen die deel uitmaken van de pilot vrijheid van godsdienst of de pilot maatschappelijk verantwoord ondernemen en OS-partnerlanden.

Weging van de ernst van de mensenrechtenschendingen wordt gebaseerd op informatie verkregen uit rapportages en contacten van onze ambassades, internationale organisaties actief op dit terrein en het maatschappelijk middenveld.

Nr 202

Vraag

Hoe geschiedt de evaluatie van het Mensenrechtenfonds? Hoe gaat de evaluatie eruit zien?

Antwoord

Het betreft een onafhankelijke evaluatie uitgevoerd door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het ministerie. De evaluatie bestaat uit twee delen, een brede beleidsevaluatie en een dossier- en effectenstudie van mensenrechtenprojecten in vijf landen (Kazachstan, Nigeria, Palestijnse gebieden, Sri Lanka en Zimbabwe). De effectenstudie bevindt zich in fase van afronding en wordt naar verwachting begin volgend jaar aangeboden aan de Tweede Kamer. In 2013 vindt een brede beleidsevaluatie mensenrechten plaats. De Terms of Reference zullen uw Kamer worden toegezonden.

Nr 203

Vraag

Welke landen komen nog in aanmerking voor decentrale middelen uit het Mensenrechtenfonds? Hoe ziet de Nederlandse regering de relatie tussen ernst van de schendingen en effectiviteit van de inzet van middelen?

Antwoord

De huidige landenlijst voor decentrale middelen uit het Mensenrechtenfonds is als volgt:

Afghanistan, Algerije, Bahrein, Bangladesh, Benin, Birma, Brazilië, Burundi, China, Colombia, Cuba, DRC, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Ghana, India, Iran, Irak, Israël (MOVP), Jemen, Jordanië, Kazachstan, Kenia, Kuweit, Indonesië, Libië, Libanon, Mali, Marokko, Mexico, Mozambique, Nigeria, Noord-Korea, Oeganda, Oman, Pakistan, Palestijnse Gebieden, Qatar, Rusland, Rwanda, Saoedi-Arabië, Soedan, Somalië, Syrië, Tunesië, Turkije, Venezuela, VAE, Wit-Rusland, Zimbabwe, Zuid-Afrika.

Als gevolg van een toezegging aan de Kamer in verband met uitfasering van Matra ontvingen ook Georgië, Oekraïne en Armenië nog middelen.

Inzet van mensenrechtenmiddelen kan in die landen waar schendingen groot zijn, relatief veel verschil maken. Er zijn echter ook landen waar de situatie dermate slecht is dat er weinig ruimte is voor interventies.

Nr 204

Vraag

Hoeveel kost de campagne voor de Nederlandse kandidatuur van de Mensenrechtenraad en Veiligheidsraad?

Antwoord

Op dit moment neemt de huidige bezetting de campagnewerkzaamheden voor rekening. Dichterbij de verkiezingsdata (voor de Mensenrechtenraad in najaar 2014 en voor de Veiligheidsraad in najaar 2016) zal sprake zijn van intensivering van de campagne waarvoor additionele middelen zullen worden vrijgemaakt. De omvang van het voor de campagnes benodigde budget is nog niet volledig in kaart gebracht.

Nr 205

Vraag

Nederland heeft ervoor gekozen minder in onderwijs te investeren, en zich meer te richten op activiteiten die direct duurzame economische ontwikkeling beogen. Kunt u toelichten hoe in dit licht door de regering wordt aangekeken tegen het feit dat diverse bronnen zeggen dat met de huidige trends, de doelstelling van onderwijs voor alle kinderen per 2015 niet gehaald wordt (Global Monitoring Report 2012) en tegen de afname van fondsen die wereldwijd beschikbaar zijn voor onderwijs in ontwikkelingslanden? Welke verantwoordelijkheid en welk belang ziet u hierbij voor de Nederlandse internationale samenwerking?

Antwoord

Investeren in duurzame groei stelt ontwikkelingslanden in staat hun problemen zelf op te lossen en minder afhankelijk te worden van hulp. Het recent verschenen Education For All Global Monitoring Report 2012 wijst erop dat het deel van het nationaal inkomen dat ontwikkelingslanden aan onderwijs besteden een goede indicator is voor het belang dat zij zelf aan onderwijs hechten. Het rapport laat zien dat dit aandeel in 63 % van de lage en midden inkomenslanden in de afgelopen tien jaar is gestegen. Deze bereidheid om zelf in onderwijs te investeren, heeft samen met de voorspoedige economische groei en toegenomen belastingopbrengsten geleid tot een toename van de onderwijsuitgaven. Zo zijn de reële onderwijsuitgaven in lage inkomenslanden in de periode 1999–2010 jaarlijks met gemiddeld 7,2 % zijn gestegen. Dat is een bemoedigende ontwikkeling.

Het Global Monitoring Report signaleert een toekomstige afname van voor onderwijs beschikbare donorfondsen. Maar het rapport constateert ook dat het risicovol is voor ontwikkelingslanden om te veel van donorfondsen afhankelijk te zijn en stelt dat alleen een onderwijssysteem dat gebaseerd is op binnenlandse fondsen voor de toekomst houdbaar is.

Dat neemt niet weg dat het kabinet een verantwoordelijkheid ziet en neemt voor ontwikkelingslanden die een goed en duurzaam onderwijsbeleid voeren maar daar op dit moment nog niet voldoende binnenlandse fondsen voor kunnen mobiliseren. Via het Global Partnership for Education (GPE) draagt Nederland bij aan ondersteuning van die landen, waarbij de voorwaarde is dat zij een goed onderwijsbeleid voeren en toewerken naar eigen financiering van dat beleid. Het GPE slaagde er eind vorig jaar in ruim USD 1,5 miljard aan donortoezeggingen te verwerven.

Nr 206

Vraag

Kan voor elk van de exitlanden waar Nederland steun aan onderwijs gaf, aangegeven worden welk gedeelte van de budgetten voor 2011, 2012 en 2013 beschikbaar was/is voor onderwijs? Kan eveneens inzage gegeven worden in de budgetten voor 2014?

Antwoord

Het aandeel onderwijs in de budgetten van de vier exitlanden is als volgt verdeeld over de jaren 2011, 2012, 2013 en, indien nog niet afgebouwd, 2014:

Voor Bolivia respectievelijk 18,7%; 18,8%; 30,7% en 53,6%

Voor Burkina Faso respectievelijk 25,3%; 22,9% en 24,3% (geen budget voor 2014)

Voor Pakistan respectievelijk 42,3%; 55,6%; 67% en 79,5%

Voor Zambia respectievelijk 63,7%; 60,5% en 64,4% (geen budget voor 2014)

De budgetten voor 2014 en de verdeling van de budgetten over 2013 en 2014 t.b.v. onderwijs zijn indicatief en worden aan het begin van het geldende begrotingsjaar vastgesteld.

Nr 208

Vraag

Welke landen zal de Mensenrechtenambassadeur in 2013 (mogelijk) bezoeken? Waarop is deze keuze gebaseerd?

Antwoord

De planning van de bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur in 2013 ligt nog niet vast. Op het programma staan bezoeken aan Colombia, China en Pakistan. De keuze voor deze landen is gemaakt met uw Kamer en gebaseerd op de bekende mensenrechtenproblemen in die landen.

Nr 209

Vraag

Welke concrete stappen, in aanvulling op of uitwerking van de Kamerbrief van 21 november 2011, staat Nederland in 2013 voor in de verdere hervorming van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?

Antwoord

In 2013 zet Nederland zich er met name voor in binnen de Raad van Europa overeenstemming te bereiken over de volgende concrete maatregelen ter hervorming van het EVRM-systeem:

  • Protocol 15 EVRM, waarin enkele amendementen worden neergelegd die zijn overeengekomen tijdens de ministeriële conferentie van de Raad van Europa in Brighton in april 2012;

  • Facultatief Protocol 16 EVRM, waarmee een bevoegdheid voor het EHRM wordt gecreëerd om adviezen (advisory opinions) te geven op verzoek van de hoogste nationale rechterlijke instanties;

  • een verdrag waarmee de EU toetreedt tot het EVRM.

Nr 210

Vraag

Hoe geeft u invulling aan de verplichtingen voor lidstaten die voortkomen uit het Strategisch kader voor mensenrechten en democratie zoals aangenomen door de (Europese) Raad op 25 juni jl?

Antwoord

De EU mensenrechtenstrategie kent een duidelijk tijdspad waarbij voor alle concrete acties tijdslijnen zijn opgesteld en welke instellingen (de Raad, de EDEO, de Europese Commissie) daarvoor verantwoordelijk zijn. In Brussel vindt hierover afstemming plaats tussen de lidstaten.

Nr 211

Vraag

Gaat Nederland er zorg voor dragen dat in de pilots in Afghanistan en Zuid Soedan voor the new Deal for Engagement in Fragile States VN Resolutie 1325 geïntegreerd wordt? Zo ja, op welke manier? Wordt hiervoor ook geld geoormerkt?

Antwoord

In de New Deal heeft empowerment van vrouwen een sleutelrol bij vredes- en staatsopbouw. De regeringen van Zuid-Soedan en Afghanistan hebben zich hieraan gecommitteerd. In de dialoog met beide landen over de implementatie van de New Deal zal Nederland hierop wijzen en in dit verband de uitvoering van resolutie 1325 (continue) onder de aandacht brengen. Hier worden vooralsnog geen fondsen voor geoormerkt.

Nr 212

Vraag

Wordt van de mensenrechtenambassadeur niet langer verwacht dat hij zich kritisch uitlaat over mensenrechtenschendingen, gezien de geformuleerde inzet op dialoog en samenwerking?

Antwoord

Integendeel, ik verwacht van de Mensenrechtenambassadeur dat hij niet aarzelt kritiek te uiten waar nodig en tegelijkertijd de dialoog en samenwerking zoekt waar mogelijk. Het één sluit het ander niet uit.

Nr 213

Vraag

Heeft Nederland zich in het afgelopen jaar uitgesproken tegen de vervolging van dienstweigeraars (en personen die hen in woord steunen) door NAVO-bondgenoot Turkije? Zo niet, waarom niet?

Antwoord

Nederland heeft de Turkse regering gewezen op mogelijke consequenties van de Turkse dienstplicht voor bipatride Turken in Nederland. Turkije stelt zich in dit verband op het standpunt dat Turkse onderdanen, ook als zij in het buitenland verblijven, gehouden zijn aan de Turkse wetgeving. Het staat bipatride Turken daarbij vrij afstand te doen van de Turkse nationaliteit, waardoor de Turkse dienstplicht komt te vervallen.

Nr 214

Vraag

Aan welke voorwaarden moeten wat Nederland betreft voldaan zijn voordat een NAVO-bondgenoot een bewapend onbemand vliegtuig (drone) zou mogen inzetten? Welke gevolgen heeft het niet nakomen van deze voorwaarden voor samenwerking met die bondgenoot op militair gebied?

Antwoord

De inzet van drones dient te geschieden in overeenstemming met de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het kabinet wil niet speculeren over een eventuele onrechtmatige inzet.

Nr 215

Vraag

Welke criteria gebruikt u voor de buitenlandpolitieke toetsing van wapenexportaanvragen?

Antwoord

Wapenexportaanvragen worden op case-by-case basis getoetst aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport d.d. 13 december 2008.

De acht criteria zijn:

  • Criterium 1: Naleving internationale verplichtingen (in het bijzonder wapenembargo’s, sancties);

  • Criterium 2: Risico dat de goederen ingezet kunnen worden bij schending van in het ontvangende land geconstateerde mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht;

  • Criterium 3: Risico dat export negatieve gevolgen heeft voor de binnenlandse stabiliteit in het land van eindbestemming;

  • Criterium 4: Risico dat export negatieve gevolgen heeft voor de regionale stabiliteit;

  • Criterium 5: Risico dat de export een negatief effect zal hebben op de veiligheid van Nederland of bondgenoten;

  • Criterium 6: Houding van het land ten opzichte van de internationale gemeenschap (verdragen en naleving daarvan);

  • Criterium 7: Risico dat de goederen een andere dan de opgegeven eindgebruiker krijgen (omleidingsrisico);

  • Criterium 8: Verenigbaarheid van de uitvoer met economische omstandigheden en duurzame ontwikkeling van het land van bestemming (het zgn. OS-criterium).

Nr 216

Vraag

Wat weegt zwaarder bij het bepalen van de «mix van interventies» op het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde, de contextanalyse of de afspraken met het partnerland?

Antwoord

In alle gevallen legt de contextanalyse de basis voor het formuleren van de doelen. Vervolgens worden op basis daarvan afspraken gemaakt met partners, waaronder het partnerland als er sprake is van samenwerking met de overheid, over de mix van interventies.

Nr 217

Vraag

Kunt u aangegeven hoe de rol van het Nationaal Actieplan 1325 voor Vrouwen, Vrede en Veiligheid binnen het beleid ten aanzien van het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde en specifiek binnen de vijf doelstellingen wordt ingevuld?

Antwoord

Het Nederlandse NAP 1325 heeft met name betrekking op doelstelling 1, veiligheid voor mensen, en 3: inclusieve politieke processen. VNVRR 1325 wordt bijvoorbeeld meegenomen in Security Sector Reform programma’s. In Burundi leidde dit er toe dat gender/1325 nu één van de drie hoofdprioriteiten is binnen de strategie voor leger en politieapparaat.

Het NAP besteedt tevens € 2 miljoen per jaar (periode 2012–2015) aan programma’s ter bevordering van politieke participatie en ter ondersteuning van leiderschap van vrouwen in vredes -en wederopbouwprocessen in 6 landen: DRC, Burundi, Zuid Sudan, Sudan, Afghanistan en Colombia.

Nr 218

Vraag

Kunt u aangeven waarom u onder 2.4 nul budget reserveert voor het bevorderen van energievoorzienings- en grondstoffenzekerheid, terwijl op pagina 17 wordt gesproken van een cruciaal onderwerp?

Antwoord

Door aanhoudende groei van de wereldbevolking blijft de vraag naar energie en grondstoffen toenemen. Het bevorderen van energievoorzienings- en grondstoffenzekerheid is daarom een belangrijk aandachtspunt van het Nederlandse buitenlandbeleid. Dit geschiedt vooral via internationale samenwerking, zowel binnen de EU als via multilaterale organisaties (Internationaal Energie Agentschap (IEA), Internationale Atomische Energie Agentschap (IAEA), Nuclear Energy Agency (NEA), International Renewable Energy Agency (IRENA) en Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI)). Wat betreft deze (non-ODA) bedragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 34 en 35 van de HGIS.

Daarnaast leveren de ministeries van Buitenlandse Zaken en EZ diplomatieke inspanningen, waarbij ook het Nederlandse ambassadenetwerk wordt ingeschakeld. De beperkte fondsen die hiervoor gebruikt worden, vallen voor het merendeel onder uitgaven van ambassades. Het ministerie van Buitenlandse Zaken draagt met de Ministeries van EZ en I&M bij aan het Clingendael International Energy Programme voor beleidsgericht onderzoek op energie en energievoorzieningszekerheid.

De bilaterale inspanningen van Nederland om het gebruik van hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden te bevorderen, dragen bij aan het voorzien in de wereldwijde behoefte aan energie en daarmee de stabiliteit van de mondiale energiemarkt. Deze activiteit wordt bekostigd uit ODA-middelen onder operationele doelstelling zes. Het budget voor voedselzekerheid, dat deels ten goede komt aan van biotische grondstoffenzekerheid, bedraagt in 2013 € 303 miljoen. Nederland heeft verder baat bij een krachtig en helder EU intern en extern energiebeleid en steunt daarom de omvangrijke programma’s van de Europese Commissie in het kader van het nabuurschapsbeleid. Deze zijn gericht op diversificatie van aanvoer van energiebronnen en modernisering van de energiesector in buurlanden van de EU en de Kaspische Zeeregio.

Nr 219

Vraag

Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken d.d. 24 november 2011 heeft u toegezegd grondig te kijken naar de subsidiering van de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA), mede gelet op de afwijkende vluchtelingendefinitie, en daar vervolgens een evenwichtig besluit over te nemen. Wat is de huidige stand van zaken betreffende deze toezegging?

Antwoord

UNRWA hanteert een ruimere definitie van vluchteling dan UNHCR. Nakomelingen van mannelijke Palestijnse vluchtelingen zijn volgens de UNRWA-definitie vluchteling. In de definitie die UNHCR hanteert krijgen nakomelingen van vluchtelingen niet automatisch de status van vluchteling. Deze verschillende definities leiden in de praktijk echter niet tot verschillen. Op basis van het leerstuk «family unity» beschouwt UNHCR, evenals UNRWA, nakomelingen van vluchtelingen als vluchteling.

UNRWA voorziet 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen van basisdiensten op het gebied van gezondheidzorg, onderwijs en sociale zaken. Zo zorgt UNRWA onder meer dat een half miljoen kinderen naar school gaan en heeft het programma’s op het gebied van microfinanciering en werkgelegenheid ter bestrijding van armoede onder Palestijnse vluchtelingen. UNRWA heeft een stabiliserende rol in het Midden-Oosten. Nederland hecht waarde aan het werk dat UNRWA veelal onder moeilijke omstandigheden verricht, waaronder in Syrië, en blijft dit werk financieel steunen.

Nr 220

Vraag

Kunt u toelichten waarom de uitgaven van artikel 2 stijgen van EUR 776,5 miljoen in 2013 tot EUR 851,7 miljoen In 2017?

Antwoord

De stijging in de uitgaven op artikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur, is met name toe te schrijven aan een verhoging van het budget voor wederopbouw (centraal) binnen artikel 2.5 Veiligheid, goed bestuur en rechtsorde in prioritaire gebieden.

Nr 221

Vraag

Kunt u aangegeven wat voor bedrag (onder effectieve humanitaire hulp) is ingeboekt voor rampenpreventie (disaster risk reduction)? Welk percentage is dat van het totale budget voor humanitaire hulp? Welk percentage is dat van het totale ODA budget?

Antwoord

Er is geen specifieke post voor rampenrisicovermindering (Disaster Risk Reduction (DRR)) in het budget voor humanitaire hulp opgenomen. Risico’s op rampen zouden idealiter meegenomen worden in elke OS-investering. Het kabinet streeft daarom naar integreren van DRR in het brede OS-beleid. Het kabinet dringt hier in haar relatie met internationale (hulp)organisaties, waar een groot deel van het humanitaire budget naartoe gaat, ook op aan. Van deze ongeoormerkte bijdragen is niet na te gaan welk percentage uiteindelijk aan DRR wordt uitgegeven.

Nr 222, 223, 224

Vraag 222

Welk percentage binnen artikelonderdeel 2.5 is juridisch verplicht?

Vraag 223

Welk percentage van artikel 2.6 is juridisch verplicht?

Vraag 224

Welk percentage van de wederopbouwprogramma's is juridisch verplicht?

Antwoord 222, 223, 224

Het percentage juridisch verplicht voor artikelonderdeel 2.5 is 56%, voor artikelonderdeel 2.6 is 51%. Wederopbouw is een apart onderdeel binnen artikelonderdeel 2.5. Het percentage juridisch verplicht hierop is 72%.

Nr 225

Vraag

Welke bijdrage levert Nederland exact aan de nieuwbouw van het NAVO hoofdkwartier? Betreft dit een juridische verplichting? Zo niet, waarom is het opportuun dat Nederland deze bijdrage levert?

Antwoord

De kosten voor de nieuwbouw van het NAVO-hoofdkwartier worden gedeeld tussen de NAVO-bondgenoten. Het betreft een in 2002 aangegane contractuele verplichting jegens de NAVO. De totale bijdrage van Nederland aan de bouw van het nieuwe hoofdkwartier bedraagt € 40 miljoen tot en met de einddatum in 2017.

Nr 226

Vraag

Worden er ter ondersteuning van het maatschappelijk debat over de nationale en bondgenootschappelijke veiligheid, naast de Atlantische Commissie, nog meer organisaties gesubsidieerd?

Antwoord

Naast de Atlantische Commissie heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken ook een subsidierelatie met Clingendael.

Nr 227

Vraag

Wordt er binnen het beleid ter bestrijding van terrorisme prioriteit gemaakt van de Arabische regio? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De prioriteiten op het gebied van internationale bestrijding van terrorisme zijn gebaseerd op de (potentiële) terroristische dreiging jegens Nederland en Nederlandse belangen in het buitenland, en op de nakoming van internationale verdragen en afspraken. Uit opeenvolgende analyses van de NCTV (rapportages Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland) blijkt dat die dreiging voor een aanzienlijk deel jihadistisch van aard is. Het Nederlandse beleid op het gebied van contraterrorisme richt zich dan ook in belangrijke mate op deze jihadistische dreiging, zowel in de Arabische regio als in andere regio’s.

Nr 228

Vraag

Is Nederland van plan deel te nemen aan de conferentie in maart 2013 in Oslo die in het teken staat van de humanitaire consequenties van het gebruik van kernwapens. Zo ja, wat zal de Nederlandse inzet hierbij zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Er is op dit moment geen uitnodiging ontvangen voor bedoelde conferentie.

Nr 229

Vraag

Is Nederland van plan in 2013 zich te blijven inzetten voor een Midden-Oosten vrij van nucleaire wapens? Zo ja, hoe zal deze inzet vormgegeven worden?

Antwoord

Nederland steunt inspanningen die bijdragen aan een vrije zone in het Midden-Oosten voor wat betreft massavernietigingswapens (zowel nucleaire, chemische als biologische wapens), zoals verwoord in de 1995 Non Proliferatie Verdrag (NPV)-resolutie over het Midden-Oosten en bevestigd tijdens de NPV-Herzieningsconferentie van 2010. In dat kader steunt Nederland de Finse facilitator Jaako Laajava bij de organisatie van de conferentie over een massavernietigingswapens vrije zone in het Midden-Oosten. Ook in 2013 zal Nederland zich, in EU-verband en met zijn partners van het Non Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), inzetten voor voortgang in dit proces.

Nr 230

Vraag

Wat staat er op de agenda van de ministeriële conferentie van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI)?

Antwoord

In het verleden kwamen tijdens de ministeriële bijeenkomsten van het NPDI onder meer aan de orde:

  • versterking van het IAEA-waarborgensysteem voor non-proliferatie, met name via een bredere toepassing van het Additioneel Protocol;

  • de wenselijkheid van een Splijtstofstopverdrag (Fissile Material Cut-Off Treaty) en van de inwerkingtreding van het Kernstopverdrag (Comprehensive Test Ban Treaty);

  • het belang van onderwijs en voorlichting op het terrein van non-proliferatie en ontwapening;

  • verbetering van de transparantie rondom kernwapenarsenalen en;

  • de Conferentie voor een Massavernietigingswapensvrije Zone in het Midden-Oosten.

De eerstvolgende ministeriële bijeenkomst van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI) zal begin volgend jaar plaatsvinden in Nederland. De agenda is nog niet bekend.

Nr 231

Vraag

Aan welke verdragsverplichtingen voldoet Iran niet? Om welk verdrag gaat het?

Antwoord

Iran handelt in strijd met zijn verplichtingen die voortvloeien uit het Non Proliferatie Verdrag (NPV), omdat het zijn Safeguards Agreement niet nakomt. De IAEA-bestuursraad heeft dit in resoluties vastgesteld op basis van rapporten van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) betreffende de implementatie van de NPV Safeguards Agreement van Iran. In zijn laatste rapport van 30 augustus jl. concludeert het IAEA wederom dat het niet kan vaststellen dat al het nucleaire materiaal in Iran zich in vreedzame activiteiten bevindt. Ook stelt het dat Iran niet voldoende meewerkt met het IAEA.

Voorts hebben de VN-Veiligheidsraad (VNVR) en de IAEA-bestuursraad, in onder meer resoluties VNVR 1696 (2006) en IAEA GOV/2006/14, geëist dat Iran al zijn activiteiten op het terrein van verrijking en opwerking opschort. Aangezien het IAEA blijft vaststellen dat Iran onder meer doorgaat met zijn verrijkingsactiviteiten, handelt Iran ook hier in strijd met zijn internationale verplichtingen.

Nr 234

Vraag

Met welke denktanks onderhoudt de Nederlandse regering contacten en met welke denktanks wenst de regering haar netwerk uitbreiden?

Antwoord

Zoals in de Memorie van Toelichting wordt gemeld, worden in het kader van het non-proliferatie, wapenbeheersings- en ontwapeningsbeleid goede contacten onderhouden met een breed scala aan denktanks, zowel in Nederland als in het buitenland. Tot dit netwerk behoren onder andere Instituut Clingendael, The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS), Centre for Conflict and Security Law (CCSL), the International Centre for Counter-Terrorism (ICCT), het Monterey Institute of International Studies (VS), het Arab Institute for Security Studies (Jordanië) en het International Institute for Security Studies (VK). De uitbreiding van het netwerk is afhankelijk van ontwikkelingen op het gebied van non-proliferatie, wapenbeheersings- en ontwapeningsbeleid en de werkzaamheden die daaruit voortvloeien.

Nr 236

Vraag

Hoe worden de lessen van de Arabische lente meegenomen in de verdere harmonisatie, transparantie en uniforme en strikte uitvoering van het Europese wapenexportbeleid?

Antwoord

In 2012 zijn de EU lidstaten begonnen aan een herziening van het Gemeenschappelijk Standpunt (EUGS). Die herziening wordt in 2013 afgerond. Een van de doelen van de herziening is komen tot verdere harmonisatie en meer uniforme uitvoering van het EUGS. Mede op basis van de ervaringen met betrekking tot de Arabische regio, hebben de lidstaten afspraken gemaakt over hoe zij versneld informatie kunnen uitwisselen wanneer sprake is van onverwachte ontwikkelingen in een land of een regio, zoals het geval was in het Midden-Oosten. Zo zullen de lidstaten schriftelijk en tijdens overleggen in Brussel snel beleid met elkaar kunnen afstemmen indien daartoe aanleiding bestaat. Wapenexportbeleid en besluiten ten aanzien van individuele wapenexportaanvragen blijven een nationale aangelegenheid.

Nr 237

Vraag

Zijn er nieuwe overlegcommissies (of andere organen) opgericht ter bevordering van de intensivering van de samenwerking van Defensie, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse zaken? Zo ja, wat is de samenstelling van die commissie(s) en hoe vaak komen ze bij elkaar. Speelt de volkenrechtelijke adviseur een rol? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Sinds de begrotingsbehandeling van vorig jaar zijn er geen nieuwe overlegcommissies in het leven geroepen. De huidige samenwerkingsverbanden tussen de drie departementen – zoals de ambtelijke Stuurgroep Civiele Missies en het (informele) Hoogambtelijk Overleg Afghanistan – volstaan. Het streven blijft er op gericht om, daar waar het gaat om crisisbeheersing en Nederlandse inzet in internationale missies, zo vroeg mogelijk uitwisseling en samenwerking tussen departementen te starten. Een voorbeeld hiervan is het in een vroeg stadium structureel (Afghanistan) of ad hoc (Syrië, Mali) opzetten van interdepartementale taakgroepen om een bepaalde situatie (land of crisis) in de volle breedte te behandelen. Zodra volkenrechtelijke aspecten aan de orde zijn wordt volkenrechtelijk advies ingewonnen. Ook werken de drie departementen samen in de pilot Strategische Monitor, waar op basis van wetenschappelijke input veiligheidstendensen in samenhang worden geanalyseerd.

Ook is er een ad-hoc overlegorgaan opgericht om de inhoudelijke en logistieke voorbereiding van de «Nuclear Security Summit», die in 2014 in Nederland zal plaatsvinden, interdepartementaal in goede banen te leiden. Aan dit overleg, dat naar behoefte wordt gehouden, nemen de ministeries van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken, Veiligheid & Justitie, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Defensie, alsmede enkele diensten en coördinatoren (zoals de NCTV) deel.

Nr 238

Vraag

Tot welke concrete acties leidt de integratie van het instrument van missies in het EU-buitenlandbeleid?

Antwoord

Missies en operaties zijn een integraal onderdeel van het Gemeenschappelijke Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) van de Europese Unie. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon valt het GVDB onder het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger, waardoor de GVDB-activiteiten onderdeel zijn geworden van het Buitenlands- en Veiligheidsbeleid van de Unie. Het is nadrukkelijk het streven om alle inzet van de Unie op GBVB-beleid geïntegreerd in te zetten. Concreet is dit terug te zien in bijvoorbeeld de geïntegreerde benadering ten aanzien van de Hoorn van Afrika, waar de EU Speciale Vertegenwoordiger in zijn werkzaamheden de inzet van de Commissie, ECHO en de Hoge Vertegenwoordiger bijeenbrengt. De GVDB-missies en operaties in de regio (EUTM, Atalanta, EUCAP Nestor i.o.) dragen bij aan de brede politieke inzet: verbetering van de veiligheidssituatie in en rondom Somalië kan het politieke proces aanvullen.

Nr 239

Vraag

Op welke manier is het maatschappelijk middenveld betrokken bij de «New Deal for engagement in fragile states»?

Antwoord

In de New Deal hebben regeringen van de pilotlanden zich gecommitteerd een constructieve dialoog te voeren tussen staat en samenleving door relevante actoren als het maatschappelijk middenveld te betrekken bij het proces. Maatschappelijke organisaties hebben ook een internationaal netwerk opgericht om kennis en ervaring te delen en gezamenlijk acties te ondernemen waar nodig en mogelijk. Het internationale secretariaat hiervan is belegd bij Cordaid.

Nr 240

Vraag

Wat wordt er verstaan onder «modernisering van de civiele missiepool»? Krijgt deze pool ook andere of meer taken? Indien ja, welke?

Antwoord

Hier wordt het reorganiseren en verbeteren van de (uitvoerende) processen ten aanzien van civiele uitzendingen verstaan. Zo is het BZ-netwerk voor systematische pre-deployment training verbeterd en zijn procedures voor werving en selectie en verzoeken tot opstellen van contract(verlengingen) gestandaardiseerd. Daarnaast is het Ministerie bezig met het verbeteren van het reglement voor civiele missies. Binnen het Ministerie is tevens extra capaciteit vrijgemaakt voor de voorbereiding van en nazorg na uitzending van civiele functionarissen naar civiele missies.

Daarnaast is op interdepartementaal niveau parallel aan de Stuurgroep Militaire Operaties (SMO) een Stuurgroep Civiele Missies (SCM) opgericht, waarin op hoogambtelijk niveau de niet-militaire uitzendingen van Nederland worden besproken.

Momenteel wordt één loket opgezet ter begeleiding van alle buitenlandse uitzendingen: het 3W (Wereldwijd Werken). Hierbij wordt, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, gekeken naar een rijksbrede bundeling van taken betreffende het buitenland, waaronder tevens de civiele expertmissies zouden gaan vallen.

Nr 241

Vraag

Wat gaat de rol van Nederland worden bij het verhogen van de kwaliteit van bijdragen van troepen leverende landen aan VN vredesmissies?

Antwoord

Nederland speelt, samen met EU-partners, een actieve rol in het verhogen van de kwaliteit en effectiviteit van VN-vredesmissies, inclusief de bijdragen van troepen leverende landen. Nederland richt zich ten aanzien van de kwaliteit van troepen vooral op beleidsdiscussies in de Special Committee on Peacekeeping Operations. In deze commissie worden onder andere besluiten genomen over de noodzaak van betere voorbereiding en pre-ontplooiingstraining, ontwikkelingen van standaarden voor de inzet van troepen en politie en de koppeling tussen de kwaliteit van troepen en de vergoedingen die hier tegenover staan.

Nederland ondersteunt ook training van troepen in enkele landen die deelnemen aan VN- of andere vredesmissies, zoals de AU-missie in Somalië (ACOTA/AMISOM). De VN hebben interesse getoond in het opnemen in het eigen opleidingsprogramma van de door Nederland en Spanje twee maal per jaar georganiseerde training «gender & conflict».

Tot slot neemt Nederland deel aan enkele VN-missies, vooral in de hoger gekwalificeerde functies. Voor het verhogen van de effectiviteit van VN-vredesmissies is ook belangrijk dat de civiele aspecten van VN-vredesmissies adequater worden geïmplementeerd. Nederland is binnen de VN zeer actief op het verder verbeteren van de inzet op het gebied van Rule of Law en Security Sector Reform en stimuleert dat VN-vredesmissies goed samenwerken in het veld met andere onderdelen van het VN-systeem.

Nr 242

Vraag

Wat is de inhoudelijke inzet van Nederland in het vormgeven van het Europese externe beleid? In hoeverre wordt in het kader van een actief detacheringsbeleid bij Europese instellingen gewerkt aan uitbreiden mensenrechtenexpertise binnen de EDEO?

Antwoord

Het kabinet wil gebruik maken van het externe beleid van de EU om de Nederlandse beleidsdoelen (welvaart, vrijheid en veiligheid) wereldwijd kracht bij te zetten door de sterke stem die de EU op het wereldtoneel heeft. Het versterken van de mensenrechtenexpertise binnen de EDEO is voor het kabinet van groot belang. Het kabinet spant zich hiervoor in door intensief informatie uit te wisselen met de EDEO. NL is zeker bereid een personele bijdrage te leveren aan de EDEO op dit gebied en bekijkt met de EDEO de mogelijkheden hiertoe.

Nr 243

Vraag

Hoeveel geld is begroot voor het overtuigen van andere lidstaten, het Europees Parlement, en de Europese Commissie van onze posities?

Antwoord

Er is geen apart geld begroot voor het overtuigen van andere lidstaten, het Europees Parlement, en de Europese Commissie van onze posities. Dit behoort tot het reguliere werk van het ministerie van Buitenlandse Zaken en onze ambassades in het bijzonder.

Nr 244

Vraag

In welke gevallen heeft Nederland het afgelopen jaar andere EU-lidstaten aangesproken op schendingen van mensenrechten of hier anderszins tegen opgetreden en welk vervolg zal daar in 2013 aan worden gegeven?

Antwoord

In het Comité van Ministers voor de Rechten van de Mens van de Raad van Europa spreken lidstaten, waar nodig, elkaar aan op het niet (juist) naleven van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook stelt Nederland in het kader van de Universal Period Review (UPR) van de VN Mensenrechtenraad vragen over de mensenrechtensituatie in andere landen, waaronder EU-lidstaten.

Nr 245

Vraag

Wat onderneemt Nederland in het kader van het goed functioneren van de rechtstaat in de gehele EU om bij lidstaten (waaronder Litouwen, Polen en Roemenië) en de Raad aan te dringen op volledig, onafhankelijk en effectief onderzoek naar vermeende betrokkenheid bij geheime CIA-vluchten (renditions) en gevangenissen, waartoe bijvoorbeeld is opgeroepen in de EP-resolutie van 11 september jl. (P7_TA(2012)0309)?

Antwoord

Nederland heeft zich op het standpunt gesteld dat de vermeende betrokkenheid van EU-lidstaten bij illegale «CIA-vluchten» of detentiecentra serieus moest worden onderzocht, en dat de verantwoordelijkheid daartoe op nationaal niveau lag. De EP-resolutie van september 2012 voegt geen nieuwe inhoudelijke elementen aan de kwestie toe, en Nederland ziet geen aanleiding tot specifieke vervolgacties.

Nr 246

Vraag

In hoeverre is er bij de inschatting van de Nederlandse afdracht rekening gehouden met het feit dat er kans bestaat dat aan het eind van het begrotingsjaar alsnog moet worden bijbetaald (Reste à Liquider).

Antwoord

In de raming voor de Nederlandse afdrachten voor 2012 is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de EU-begroting gedurende het jaar met maximaal € 6 miljard wordt verhoogd. In geval van een ophoging neemt Nederland neemt daarvan ca. 5% voor zijn rekening.

Voor 2013 zijn de ramingen gebaseerd op de uitgavenplafonds zoals vastgesteld in het Meerjarig Financieel Kader 2007–2013.

Nr 247

Vraag

Nederland dringt aan op een verscherpt monitoringsmechanisme. Wat verstaat u onder verscherping van het mechanisme en op welke manier bent u van plan dit voornemen uit te voeren?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de Kamerbrief van 26 oktober jl., waarin de kabinetsappreciatie is vervat over het uitbreidingspakket 2012 van de Europese Commissie. In deze brief wordt uitgebreid ingegaan op de nieuwe onderhandelingsmethodiek voor Hoofdstuk 23 (rechtsstaat en fundamentele vrijheden) en 24 (justitie en veiligheid) en de Nederlandse visie op de toepassing daarvan. Deze methodiek wordt als eerste in het geval van Montenegro – waarmee de toetredingsonderhandelingen in juni 2012 werden geopend – toegepast.

Nr 248 en 249

Vraag 248

Kunt u aangeven op welke manier in 2013 «bijzondere aandacht aan de strategische relatie van de EU met de VS, China, Rusland, India, Brazilië en Japan» wordt geschonken, en hoe zich dat verhoudt tot de «bijzondere aandacht» in 2012?

Vraag 249

Wat verstaat u onder effectieve voorbereiding van EU-Toppen met de VS, China, Rusland, India, Brazilië en Japan? Wie neemt hierin het initiatief? En waar moet aan gedacht worden als de inzet is het bereiken van «concrete resultaten»? Staan mensenrechten structureel op de agenda van deze toppen? Zo niet, kan Nederland dit onderdeel van haar inzet maken?

Antwoord

Dat de EU in 2013, evenals in het jaar daarvoor, investeert in de strategische relaties met (regionale) grootmachten is voor Nederland belangrijk: ons land kan slechts beperkt eigenstandige strategische relaties aanknopen met deze landen, die op het wereldtoneel een steeds grotere plek innemen. De EU zet in op versterking, verbreding en verdieping van die relaties, hetgeen zijn beslag kan krijgen in akkoorden op politiek en economisch terrein. De EU gaat op een breed aantal terreinen de dialoog aan. Mensenrechten maken hiervan vast onderdeel uit. Daar dringt Nederland ook op aan. Een beproefd instrument van dialoog vormen de reguliere Toppen tussen de EU en derde landen. In 2013 zullen Toppen plaatsvinden tussen de EU en VS, Brazilië, China, Zuid-Afrika, Rusland, Oekraïne en India. In januari 2013 is er een Top tussen de regeringsleiders van de EU en de CELAC (Latijns-Amerika en de Caribische regio).

De voorbereiding van deze Toppen wordt door de EU en lidstaten gezamenlijk ter hand genomen. Zoals afgesproken in de Europese Raad van september 2010, zal de EU daarbij van te voren zijn strategische belangen definiëren. Nederland ziet graag zo tastbaar mogelijke resultaten van deze Toppen, die verder reiken dan de aanname van een gezamenlijke politieke verklaring – hoewel die zeker ook van waarde is. Het kan dan gaan om afspraken op actuele onderwerpen op buitenlandspolitiek of economisch terrein, of afspraken over verdergaande economische samenwerking en het tegengaan van protectionisme.

Naast een ontmoetingsplaats en gespreksforum, bieden deze Toppen ook mogelijkheden de economische banden aan te halen (op overheidsniveau maar ook door middel van de organisatie van parelelle Business Forums) en de dialoog tussen maatschappelijke organisaties te verstevigen.

Nr 50

Vraag

Ziet u ruimte om de Wittenburg conferentie aan te grijpen om Turkije te wijzen op o.a. de gebrekkige persvrijheid, godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting?

Antwoord

Ja, ook tijdens de bilaterale consultaties van de jaarlijkse Wittenburg-conferentie vormen mensenrechten in Turkije, waaronder verbetering van persvrijheid, godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting, nadrukkelijk onderwerp van gesprek met de Turkse counterparts.

Nr 252

Vraag

Kunt u een overzicht verstrekken van de verschillende garantiefondsen waar de overheid rechtstreeks of indirect (bijv. via de FMO) bij betrokken is? Wat zijn de kenmerken van deze fondsen, aan welke doelgroep komen zij ten goede en wat zijn de voorwaarden om er een beroep op te kunnen doen?

Antwoord

Garantiefondsen kunnen een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van investeringen in ontwikkelingslanden. Een garantie dekt een risico af, dat private financiers niet bereid zijn te nemen, waardoor een activiteit niet gerealiseerd kan worden. De Nederlandse overheid geeft zelf in het kader van ontwikkelingssamenwerking (OS) geen rechtstreekse garantiestelling aan individuele bedrijven af. Wel staat de Nederlandse overheid garant voor een deel van het kapitaal van ontwikkelingsbanken, waarvan het aandeelhouder is. Hierbij moet gedacht worden aan organisaties als de Wereldbank, de regionale ontwikkelingsbanken en de FMO.

Een aantal organisaties, dat Nederlandse OS-financiering ontvangt, kan het instrument van garantiestelling wel gebruiken. Te denken valt aan FMO en aan IFC. Het is aan deze organisaties om te beoordelen of zij de met BZ afgesproken doelstellingen willen bereiken d.m.v. het gebruiken van garantiestellingen, maar zij kunnen ook besluiten om andere instrumenten in te zetten.

Nr 253

Vraag

Is het FOM-OS, de variant op het FOM met een hoger risicoprofiel, inmiddels opgezet en toegankelijk? Of verkeert het nog in de ontwikkelfase? Hoe ziet het fonds er precies uit, wie kunnen er een beroep op doen en wat zijn de voorwaarden?

Antwoord

Het fonds is opgezet en toegankelijk via investment officers van FMO (fom@fmo.nl). Het fonds verstrekt concessionele leningen van € 1–5 miljoen aan MKB ondernemers die willen investeren in een ontwikkelingsland. De onderneming moet zich akkoord verklaren met de OESO-richtlijnen voor IMVO en het project moet een duidelijke ontwikkelingsrelevantie hebben, bij voorkeur op het gebied van voedselzekerheid of water.

Nr 254

Vraag

In 2011 is het Fonds voor Innovatieve Financiering aangekondigd. Is dit Fonds inmiddels ontwikkeld? Welke vorm heeft het gekregen? Wat is de doelstelling, de doelgroep, de omvang van het fonds en wat zijn de voorwaarden om er een beroep op te kunnen doen?

Antwoord

Het Fonds is nog in ontwikkeling. Het is de bedoeling dat dit fonds de ontwikkeling en financiering van innovatieve bedrijven met een significante ontwikkelingsimpact gaat stimuleren. De insteek is dat private investeringen zoveel mogelijk gekatalyseerd worden.

Nr 255

Vraag

Het achterliggende jaar is het ministerie bezig geweest, in samenspraak met deskundigen, om te kijken hoe beter gemeten kan worden of de bedrijfsleveninstrumenten bijdragen aan armoedevermindering. Wat zijn de uitkomsten hiervan?

Antwoord

De uitvoerders van de Nederlandse bedrijfslevenprogramma’s hebben evaluatieplannen opgesteld. Die plannen zijn inmiddels grotendeels definitief. Deze plannen geven voor iedere activiteit helderheid over de beginsituatie, een heldere resultaatketen voor de specifieke activiteit en bijpassende indicatoren voor voortgang en resultaat. Nieuwe activiteiten en zoveel mogelijk ook lopende activiteiten zullen worden uitgevoerd conform de definitieve evaluatieplannen. Evaluatie op impact van de door de bedrijfslevenprogramma’s mogelijk gemaakte activiteiten zal beter inzicht geven in hun bijdrage aan armoedevermindering.

Nr 256

Vraag

Kunt u aangeven op basis van welke overwegingen en criteria de lijst van 60 landen tot stand is gekomen waarvoor het bedrijfsleveninstrumentarium geldt? Aan welke voorwaarden moeten landen voldoen om opgenomen te worden in deze lijst? Kunnen er ook landen af worden gehaald of aan toegevoegd? Zo ja, wie beslist hierover en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord

De lijst is in maart 2011 tot stand gekomen na overleg tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken, uitvoerders van de bedrijfsleveninstrumenten en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Criteria die daarbij zijn gebruikt zijn o.a. inkomensniveau in een land en de relatie met Nederland. Besloten is het instrumentarium niet (langer) open te stellen voor de zgn. «upper middle income countries». Dit heeft geresulteerd in een brede, maar niet totale openstelling om effectief en gefocust te blijven. Binnen de gekozen landen wordt uitdrukkelijk samenhang en synergie tussen de verschillende instrumenten nagestreefd, om uiteindelijk effectiever bij te dragen aan private sectorontwikkeling en zelfredzaamheid. Birma is recentelijk toegevoegd aan de lijst, waarmee het totaal op 61 landen staat. Ook andere wijzigingen zijn mogelijk op basis van politieke en economische ontwikkelingen in een land. Dit geschiedt op basis van besluitvorming door de minister.

Nr 260

Vraag

Kunt u aangeven waarom er wel een apart artikel is voor voedselzekerheid, maar geen apart artikel voor een ander speerpunt, namelijk watermanagement?

Antwoord:

Er is wel degelijk een apart artikel voor het speerpunt water; begrotingsartikel 6.2. Hieronder vallen efficiënt watergebruik, verbeterd stroomgebiedbeheer en veilige delta’s en toegang tot veilig drinkwater en sanitatie.

Nr 261

Vraag

Welke landen ontvangen momenteel en in 2012 algemene en/of sectorale begrotingssteun via de International Development Association (IDA) van de Wereldbank, de EU en de regionale ontwikkelingsbanken? Hoe hoog zijn de totale bedragen die via deze internationale organisaties in de vorm van algemene en/of sectorale begrotingssteun aan landen worden verstrekt en hoe hoog zijn deze uitgaven per land?

Antwoord

De meest recente beschikbare geconsolideerde gegevens zijn die van 2011 en worden hieronder voor u samengevat. In de bijlagen vindt u bedragen per land.

Europese Unie: committeerde in 2011 voor € 1252 miljoen aan begrotingssteun (algemeen en sectoraal) aan 33 landen, via de volgende instrumenten:

European Neighbourhood en Partnership Instrument (ENPI): € 513 miljoen

Development Corporation Instrument (DCI): € 581 miljoen

en het Europese Ontwikkelings Fonds: € 158 miljoen

€ 205 miljoen betrof algemene begrotingssteun en € 1047 miljoen betrof sectorale begrotingssteun.

Deze gegevens zijn ook terug te vinden in het Annual Report 2012 on the European Union's Development and external assistance policies and their implementation in 2011. (http://www.gopa.de/uploads/media/Europeaid_annual_report_2012.pdf)

Wereldbank en regionale ontwikkelingsbanken: in 2011 hebben 33 landen begrotingssteun via het IDA loket van de Wereldbank ontvangen. Het betrof een totaal bedrag van ruim USD 2 miljard. De Wereldbank verstrekt begrotingssteun in de vorm van Development Policy Loans (DPLs), die beleidsinterventies steunen (in plaats van fysieke projecten) en passen binnen het tussen de Wereldbank en het betreffende land overeengekomen ontwikkelingsprogramma.

De begrotingssteun van de Asian Development Bank (AsDB) en IDB in 2011 betrof respectievelijk USD 690 miljoen aan 8 landen en USD 1,6 miljard aan 13 landen. Naar USD omgerekend betrof de begrotingssteun van de African Development Bank (AfDB) in 2011 ongeveer 1,7 miljard. Per organisatie is een uitsplitsing naar landen in de bijlage opgenomen. De EBRD geeft geen begrotingssteun.

De begrotingssteun van de IDB betreft net als de Wereldbank enkel leningen. De AfDB en de AsDB geven begrotingssteun in de vorm van leningen en schenkingen.

Nr 264

Vraag

Kan de budgetflexibiliteit binnen artikel 4 onderverdeeld in juridisch en niet juridisch verplicht verder uitgewerkt worden?

Antwoord

In het kader van Verantwoord Begroten is met de Tweede Kamer overeengekomen om het percentage juridisch verplicht op artikelniveau op te nemen. Daarnaast is gekozen om op instrumentniveau per artikelonderdeel te presenteren en de budgetflexibiliteit kwalitatief toe te lichten. Per artikelonderdeel zijn de volgende juridische verplichtingenpercentages voor artikel 4 van toepassing:

Artikel 4

 
 

4.1

Voedselzekerheid

100%

 

4.2

Effectief armoedebeleid van ontwikkelingslanden

92%

 

4.3

Private sector ontwikkeling

95%

 

4.4

Effectieve Nederlandse handels- en investeringsbevordering

100%

Totaal artikel 4

95%

Vanwege de presentatie op instrumentniveau heeft de Tweede Kamer, meer dan voorheen, zicht op de bestedingen binnen de begroting aan diverse organisaties. Bovenstaande tabel biedt, in combinatie met de presentatie op instrumentniveau een gedetailleerde uitwerking van juridisch- en niet juridisch verplichte deel.

Nr 265

Vraag

Valt de grootschalige aankoop van landbouwgronden in ontwikkelingslanden ook onder voedselzekerheid? Wat is het standpunt van het ministerie in deze in relatie tot de voedselzekerheid?

Antwoord

In het afgelopen jaar zijn er verschillende rapporten verschenen over de negatieve gevolgen van grootschalige landdeals. Het verbeteren van land(gebruiks)rechten is een belangrijk element van het huidige beleid ter bevordering van voedselzekerheid. Zo wordt geïnvesteerd in versterking van land governance via onder andere LANDac, de International Land Coalition, en via het bilaterale kanaal met een flink aantal partners in partnerlanden als Mozambique, Rwanda, Burundi, Uganda en Ethiopië. Inzet op betere land governance moet resulteren in goed werkende instituties en kennis die verantwoordelijke investeringen in land bevorderen en bewaken. Dit is essentieel voor het bevorderen van duurzaamheid en een type bedrijvigheid dat inclusieve economische ontwikkeling én betere structurele voedselzekerheid voorstaat.

Nr 266

Vraag 266

Hoe beoordeelt u de effecten van speculatie met voedsel op internationale markten? Welke inzet pleegt de regering in Europees en internationaal verband om het toezicht op deze markten aan te scherpen? Welk resultaat heeft dit tot op heden gehad?

Antwoord

Stijgende (of dalende) prijzen zijn in het algemeen het gevolg van spanning tussen (tegenvallend of meevallend) aanbod en de (eventueel gestegen of gedaalde) vraag. Dit geldt zeker voor voedselproducten, waarbij seizoens- en weersinvloeden een belangrijke rol spelen. De Wereldbank noemt naast slechte oogsten, ook als belangrijke structurele oorzaken voor de stijging van voedselprijzen de toegenomen vraag naar voedsel en biobrandstoffen. Daarnaast spelen ook hogere productiekosten door stijgende energieprijzen en duurdere meststoffen een rol. De vraag in hoeverre investeringen in bijvoorbeeld derivaten van voedselproducten, door sommigen aangeduid als speculatie, een prijsopdrijvend effect hebben, is tot dusver niet eenduidig beantwoord.

Nederland steunt internationale en EU-initiatieven gericht op het transparanter maken van handel en markten. Door de G20 is het initiatief genomen om bij de FAO in Rome het Agricultural Market Informations System (AMIS) op te zetten. Dit systeem vergroot de transparantie op de agrarische markten. In Europees verband wordt gesproken over de aanpassingen van onder meer het Markets in Financial Instruments Directive (MiFID). Ook daar is het vergroten van transparantie een onderdeel van de Nederlandse inzet, conform de motie De Lange en Koopmans (Kamerstukken II 2011/12, 31 532, nr. 85).

Nr 267

Vraag

Maakt Nederland bij de invulling van het speerpunt voedselzekerheid onderscheid tussen fragiele en niet-fragiele contexten? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Bij de invulling van het speerpunt voedselzekerheid wordt uitgegaan van de lokale context. In Mali bijvoorbeeld is na de staatsgreep het programma aangepast aan de omstandigheden en is meer nadruk gelegd op samenwerking met maatschappelijke organisaties die direct in staat zijn boeren, boerinnen en veehouders te ondersteunen. Ook in Zuid Soedan is voedselzekerheid een prioriteit in het kader van het bilaterale ambassadeprogramma. Bij de invulling van dit programma wordt speciale aandacht gegeven aan de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, (weder)opbouw van dienstverlening in de landbouwsector, private sector ontwikkeling en goed bestuur.

Nr 268

Vraag

Wordt er binnen het voedselzekerheidsbeleid gestreefd naar samenhang met het beleid voor veiligheid en rechtsorde? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Op lokaal niveau – zoals bij de crises in de Sahel en de Hoorn van Afrika – wordt gestreefd naar een samenhangend interventiekader voor voedselzekerheidsbeleid en beleid voor veiligheid en rechtsorde. Hierbij wordt expliciet ingezet op versterking van de weerstand van de bevolking tegen natuurlijke en door de mens veroorzaakte schokken. In beide genoemde gebieden is de lokale bevolking het slachtoffer geworden van een combinatie van droogte en conflict. Ook in EU-verband worden programma’s uitgevoerd die beide beleidsterreinen bestrijken en door Nederland ondersteund worden.

Nr 269

Vraag 269

Op welke wijze en wanneer zal de regering rapporteren in hoeverre de beoogde resultaten zoals geformuleerd in de beleidsnota voedselzekerheid van vorig najaar, gehaald zijn? Heeft de regering aan de hand van de daar geformuleerde indicatoren ook een nulmeting laten verrichten?

Antwoord

Deze rapportage (Kamerbrief «Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking») is 2 november jl. naar de Kamer gezonden.

Nr 270

Vraag

Hoe verhoudt het Nederlands beleid omtrent voedselzekerheid zich tot het Europees Kaderbeleid voor voedselzekerheid dat in mei 2010 door de Raad is aangenomen? Wat is de reden waarom het bijbehorende Europese implementatieplan zo lang op zich laat wachten?

Antwoord

Het EU-beleidskader voor voedselzekerheid is gebaseerd op vier pijlers: verhoging van de beschikbaarheid van voedsel, verbetering van de toegang tot voedsel, verbetering van de opname van voedsel (verbeterde voeding) en bevordering van crisispreventie en -management. Het Nederlandse beleid voor voedselzekerheid (inclusief noodhulp en rampenbestrijding) is weliswaar anders gestructureerd, maar zet in haar totaliteit eveneens in op alle vier deze pijlers en is in lijn met het Europese beleid.

In de Raadsconclusies werd het bij het EU-beleidskader voor voedselzekerheid behorende implementatieplan aanvankelijk aangekondigd voor eind 2010, maar dit werd door de lidstaten unaniem niet haalbaar geacht en verschoven naar eind 2011. Die limiet is niet gehaald en inmiddels is formele aanbieding aan Raad en Parlement doorgeschoven naar begin 2013. De redenen daarvoor is dat het proces van discussie en technisch overleg tussen de Commissie en de lidstaten meer tijd in beslag neemt dan gedacht. Bovendien is er het streven om coherent te zijn met het nieuwe beleidskader voor ontwikkeling (Agenda for Change). Laatstgenoemd element werd onlangs door de Commissie voorgesteld en het implementatieplan voedselzekerheid moet hiermee in lijn worden gebracht. Iets meer op de achtergrond heeft ook een reorganisatie binnen DG Development Cooperation een rol gespeeld.

Nr 271

Vraag

In hoeverre draagt Nederlandse steun aan de pijler welvaart concreet bij aan verbeterde toegang tot en kwaliteit van onderwijs in ontwikkelingslanden?

Antwoord

Met de steun aan de pijler welvaart wordt beoogd structurele armoede te bestrijden, duurzame economische groei en zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden te bevorderen. Het recent gepubliceerde Education For All Global Monitoring Report 2012 laat zien dat meer economische groei en toename van belastingopbrengsten er aan hebben bijgedragen dat de reële uitgaven aan onderwijs in lage-inkomenslanden van 1999 tot 2010 met gemiddeld 7,2% per jaar zijn gestegen. In deze landen zijn de onderwijsuitgaven als percentage van het Bruto Nationaal Product (BNP) in deze periode gestegen van 3,1 tot 4,6 %. Het rapport laat ook zien dat in lage-inkomenslanden die een groter deel van hun BNP aan onderwijs besteden, veel meer kinderen naar school gaan dan in andere lage-inkomenslanden.

Daarnaast draagt Nederland vanuit de pijler welvaart concreet bij aan verbetering van beroepsonderwijs relevant voor het vergroten van voedselzekerheid, via het publiek private partnerschap Learn4Work, en aan post-secondaire skills development programma’s als Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education institutions (NICHE) en Netherlands Fellowship Programme (NFP).

Nr 272

Vraag

In hoeverre draagt Nederlandse steun aan de pijler welvaart (o.m. door steun voor «domestic resource mobilisation», tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking (art. 4.2) en private sectorontwikkeling (art 4.3) concreet bij aan een eerlijker verdeling van de welvaart en een stijging van de belastinginkomsten in de betreffende landen, waaruit publieke diensten zoals onderwijs gefinancierd kunnen worden?

Antwoord

De programma’s gericht op het versterken van «domestic resource mobilisation» en tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking richten zich op verbetering van de belastingstelsels in de ontwikkelingslanden. De programma’s richten zich met name op capaciteitsversterking en -verbetering van de belastingsystemen (zie ook het antwoord op vraag 23).

Capaciteitsopbouw, bijvoorbeeld op het gebied van transfer pricing, is belangrijk om belastingdiensten beter in staat te stellen om internationaal opererende bedrijven/ondernemingen te controleren en te bepalen of zij correct belasting afdragen over lokaal gemaakte winsten. Ook is deze vorm van ondersteuning gericht op het tegen gaan van niet-geëigende kapitaaluitstromen. Voorts wordt steun verleend bij het bepalen van de effectiviteit van «tax incentives» (belastinguitgaven), die in toenemende mate als niet-effectief worden beschouwd en de ontwikkelingslanden dus onnodig veel geld kosten. De programma’s moeten de landen in staat stellen hun belastinginkomsten op termijn te verhogen en daarmee extra middelen vrij te maken voor investeringen in bijvoorbeeld sociale en economische infrastructuur.

De private sector programma’s helpen lokale private sector activiteit te stimuleren en daarmee economische groei. De directe winst van private sector ontwikkeling zit in de creatie van werkgelegenheid («decent work») en daarmee inkomsten voor de werknemers. Daarbij is het ook belangrijk er voor te zorgen dat de winsten van nieuwe bedrijven lokaal worden belast door de belastingdienst ter plekke, zodat een eerlijke verdeling van de welvaart tot stand komt.

Nr 273

Vraag

Kunt u aangeven om welke goederen het gaat als er wordt gesproken over schaarse Internationale Publieke Goederen (IPG’s)?

Antwoord

Met de term «Internationale Publieke Goederen» wordt geduid op een veelheid van onderwerpen en kwesties die een aantal gemeenschappelijke kenmerken hebben. Internationale Publieke goederen zijn goederen die in beginsel voor iedereen vrij en grensoverschrijdend beschikbaar zijn, terwijl het gebruik door één individu niet ten koste gaat van een ander. Voorbeelden zijn veiligheid, een stabiel klimaat, biodiversiteit, bescherming tegen besmettelijke ziekten, financiële stabiliteit, mededinging en kennis. Internationaal bestaat geen heldere begripsomschrijving of afbakening van IPG’s. De meeste landen richten zich op verschillende mondiale uitdagingen die niet alle of altijd een «pure» IPG vormen, maar die wel IPG-kenmerken hebben. Nederland zet zich bijvoorbeeld in op voedselzekerheid. Op mondiaal niveau is het lastig om publieke goederen ten goede te laten komen aan alle burgers. Vaak is sprake van schaarste omdat de markt deze goederen of diensten niet of onvoldoende levert. Hiervoor zijn gerichte gezamenlijke actie en internationale regulering nodig.

Nr 274

Vraag

Bent u voornemens om in 2013 een bijdrage te geven aan het Public-Private Infrastructure Advisory Facility (PPIAF) van de Wereldbank?

Antwoord

Ja. In de begroting 2013 is een bedrag van € 1 400 000 gereserveerd voor een laatste betaling onder de huidige overeenkomst met de Wereldbank, die in 2013 afloopt.

Nr 275

Vraag

Hoe beoordeelt u de kritische conclusies die in verschillende recente publicaties van het Overseas Development Institute getrokken worden over de verwachte effecten van de hervorming van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op ontwikkelingslanden (N. Cantore, «Policy Incoherence: Where is the CAP in the New EC Communication», 2012; N. Cantore et.al., «CAP Reform and Development», 2011; N. Cantore et.al., «Making the EU’s Common Agricultual Policy coherent with development goals», 2011)? Hoe neemt u deze conclusies mee in de inzet van de Nederlandse regering op Europees niveau?

Antwoord

Zoals verwoord in de kabinetsreactie op de nieuwe Commissievoorstellen voor het GLB 2014–2020 (Kamerstukken 2011–2012, 28 625, nr. 137), is volwaardige aandacht voor de externe effecten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), en in het bijzonder voor de gevolgen voor ontwikkelingslanden, een van de belangrijke punten van de kabinetsinzet bij de lopende GLB-onderhandelingen.

In de genoemde artikelen van het Overseas Development Institute (ODI) wordt geconstateerd dat, hoewel er in de laatste twee decennia reeds belangrijke GLB-hervormingen zijn doorgevoerd die de marktverstorende werking hebben beperkt, er nog verbeterpunten zijn die tot meer coherentie kunnen leiden.

Nederland onderschrijft dit en pleit in de lopende GLB-onderhandelingen onder meer voor omvorming van de huidige generieke betalingen naar doelgerichte betalingen, beperking van de marktondersteuning tot een vangnetniveau en volledige uitfasering van de nog resterende exportsubsidies per 2013. Het handelsverstorend effect van het GLB kan hiermee, in lijn met de door Nederland gesteunde trend van de laatste twee decennia, verder worden beperkt.

Nr 276

Vraag

Kunt u aangeven welk deel van het budget in het kader van de private sector ontwikkeling gaat naar de private sector in het ontvangende land, naar multilaterale organisaties ten behoeve van het bedrijfsleven, naar het buitenlands bedrijfsleven en naar het Nederlandse bedrijfsleven.

Antwoord

Een belangrijk onderdeel van het huidige beleid op het terrein van private sector ontwikkeling richt zich op de stimulering van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden. Het lokale bedrijfsleven is hier a priori bij betrokken, betrokkenheid van het internationale bedrijfsleven (inclusief Nederlandse bedrijven), multilaterale organisaties en kennisinstellingen en NGO’s varieert en kent verschillende combinaties. Het gevraagde onderscheid kan dan ook niet goed gemaakt worden.

Nr 277

Vraag

Kunt u aangeven wat de taakverdeling precies is tussen het postennetwerk van Buitenlandse Zaken, de Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) en de Netherlands Agricultural Business Support Offices (NABSO’s), of deze nog is veranderd met de veranderende financiering en of er nog NBSO’s en NABSO’s gepland staan om geopend te worden?

Antwoord

NBSO’s en NABSO’s hebben een privaatrechtelijke status. Zij vormen een aanvulling op en versterking van het netwerk van de diplomatieke Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland, waarbij de NABSO’s zich richten op de agro-sector. NBSO’s en NABSO’s hebben als primair doel de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven op internationale markten te versterken. Hun werkzaamheden hangen hier nauw mee samen en zijn er op gericht om zowel individuele bedrijven te ondersteunen bij hun eerste schreden op nieuwe markten als ook voor generieke dienstverlening. Zij werken nauw samen met het postennet. In de afgelopen jaren hebben zich geen substantiële wijzingen voorgedaan in deze taakverdeling.

N(A)BSO’s zijn bedoeld als een flexibel instrument waarmee snel op veranderde marktomstandigheden kan worden ingespeeld. Geregeld worden dan ook kantoren geopend (recentelijk nog Chengdu en Barcelona) of gesloten (Tianjin en Kunming). Uitgangspunt is dat er alleen nieuwe kantoren worden geopend als er een bestaande wordt gesloten.

Nr 278

Vraag

Kunt u aangeven of de middelen voor de financiering van de NBSO’s en NABSO’s uit het ODA-budget komen. Waarom worden deze per 1 januari a.s. overgebracht naar EL&I?

Antwoord

Artikel 4.4. is geheel non-ODA. Overdracht van de NBSO’s en NABSO’s wordt aangehouden in het licht van de afspraken in het regeerakkoord.

Nr 279

Vraag

Welke cijfers heeft u over de betrokkenheid van het Nederlandse midden- en kleinbedrijf bij het Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Welke ontwikkeling ziet u hier? En met welke middelen probeert u deze betrokkenheid te versterken?

Antwoord

De betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf (MKB) komt vooral tot uitdrukking bij de PSI- en PPP-fondsen. Voor het PSI-instrument is de lijst van bedrijven, die subsidie hebben ontvangen, omvangrijk. In de periode 2009–2011 gaat het om 209 Nederlandse bedrijven, vrijwel allen MKB bedrijven. Bij de PPP-fondsen betreft het zowel grote (Nederlandse) internationaal opererende bedrijven als vertegenwoordigers uit het midden- en kleinbedrijf. Het gaat hier om enkele tientallen MKB-bedrijven.

Betrokkenheid van het MKB in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid groeit. Dit is ook een nadrukkelijk doel van het beleid. Bekend is dat capaciteit een knelpunt kan zijn voor het MKB om gebruik te maken van deze regelingen. Wanneer mogelijk worden daar de procedures op aangepast. Met subsidies worden MKB-bedrijven aangemoedigd om te investeren in ontwikkelingslanden met een relatief hoog risico. Het is vooral het MKB dat profiteert wanneer institutionele en financiële knelpunten opgeheven worden. Om die reden wordt ook geïnvesteerd in verbetering van het ondernemingsklimaat en versterking van de financiële sector.

Nr 280

Vraag

Kunt u aangeven om welke vijf van de acht millenniumdoelstellingen het gaat als er wordt gesproken over een bijdrage aan de investering in menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling?

Antwoord

Het gaat hier om Milleniumdoel 2 (alle kinderen naar school), MDG 3 (mannen en vrouwen gelijkwaardig), Milleniumdoel 4 (minder kindersterfte), Milleniumdoel 5 (verbetering van de gezondheid van moeders) en Milleniumdoel 6 (bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere dodelijke ziekten).

Nr 281

Vraag

Op welke wijze is de Nederlandse regering betrokken bij de discussie over de nieuwe mondiale ontwikkelingsagenda vanaf 2015?

Antwoord

Het proces om een nieuwe mondiale ontwikkelingsagenda na 2015 te formuleren wordt geleid door de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties, die daartoe gemandateerd werd bij de Millenniumdoelentop in 2010. In juli jl. benoemde hij het High-level Panel on the Post 2015 Development Agenda, dat in mei 2013 een advies zal uitbrengen over de mondiale ontwikkelingsagenda die het vervolg moet worden op het huidige raamwerk van millennium ontwikkelingsdoelen (MDGs). De Nederlandse regering is verheugd over de benoeming van dhr. Paul Polman, Chief Executive Officer van Unilever, als één van de twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in dit panel.

Door middel van financiële steun en het organiseren van een mondiale consultatie op het gebied van water, draagt Nederland bij aan het werk van het High-level Panel. Uiteraard levert Nederland ook bijdragen aan de discussie over de nieuwe mondiale ontwikkelingsagenda in bijeenkomsten van de Verenigde Naties, de EU, het Ontwikkelingscomité van de OESO (OESO/DAC), andere organisaties en informeel donoroverleg, zoals Nordic+. Nederland loopt voorop in de discussie over herziening van het ODA-concept. Mede op Nederlands verzoek staat het onderwerp op de agenda van de High Level Meeting van de OESO/DAC, begin december in Londen. Ook in de EU heeft NL deze discussie aangezwengeld: de Raad heeft hierop besloten dat het ODA-raamwerk in de aanloop in het kader van de post-2015 discussie tegen het licht moet worden gehouden. De inzet van de Nederlandse regering is de verschillende internationale processen m.b.t. de mondiale ontwikkelingsagenda na 2015 goed op elkaar af te stemmen. Het gaat daarbij – naast het hierboven beschreven, door de SGVN geleide proces – vooral om de VN Werkgroep die de Sustainable Development Goals, (Rio+20) moet formuleren en het Global Partnership for Effective Development Cooperation. Nederland heeft zich kandidaat gesteld voor de Werkgroep Sustainable Development Goals.

Nr 282

Vraag

Welke plaats neemt onderwijs in in de Nederlandse inzet, als recht dan wel als publiek goed?

Antwoord

Nederland heeft in 1995 het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind geratificeerd waarin het recht van kinderen op onderwijs is vastgelegd. In mei 2011 heeft het Kabinet de Mensenrechtenstrategie geactualiseerd (Notitie Verantwoordelijk voor vrijheid, april 2011). De Nederlandse inzet bij de bevordering van kinderrechten is vooral gericht op het ondersteunen van initiatieven van EU-partners.

Onderwijs is vooral op nationaal niveau een publiek goed en daarom voorwerp van bemoeienis door nationale overheden in ontwikkelingslanden. Nederland streeft ernaar ontwikkelingslanden meer zelfredzaam te maken door te investeren in duurzame economische groei. Daardoor kunnen belastingopbrengsten toenemen en zullen nationale overheden steeds meer in staat zijn een houdbaar onderwijssysteem in stand te houden.

Dat neemt niet weg dat Nederland ontwikkelingslanden ondersteunt die op dit moment nog niet voldoende binnenlandse fondsen voor onderwijs kunnen mobiliseren. Via het Global Partnership for Education (GPE) draagt Nederland bij aan ondersteuning van die landen, waarbij de voorwaarde is dat zij een goed onderwijsbeleid voeren en toewerken naar eigen financiering van dat beleid.

Nr 283

Vraag

Hoe denkt u over de toekomst van Millenniumdoel 2 en de Education For All doelen?

Antwoord

Het recent gepubliceerde Education For All Global Monitoring Report 2012 biedt belangrijke informatie over de ontwikkeling van Millenniumdoel 2 en de Education For All-doelen. Geconcludeerd wordt dat met name op het terrein van universeel basisonderwijs in de periode 1999–2008 goede voortgang is geboekt. Sinds 2008 is echter sprake van stagnatie. In het rapport wordt de verwachting uitgesproken dat deze doelstelling in 2015 niet zal worden behaald. Dit geldt ook voor de andere Education For All-doelstellingen.

Nr 284

Vraag

Wat waren de belangrijkste conclusies van de evaluaties van de beurzenprogramma’s NICHE en NFP?

Antwoord

De algemene appreciatie van beide programma’s is positief, aanbevolen wordt om dergelijke programma’s voort te zetten. Het NICHE speelt goed in op de vraag uit partnerlanden. De relevantie van het programma is hoog. Het NICHE slaagt er ook goed in om de projecten af te stemmen op de Nederlandse speerpunten. De evaluatie beveelt aan in de uitvoering verbeteringen aan te brengen om de opgebouwde capaciteit bij lokale kennisinstellingen beter te verankeren.

De NFP evaluatie concludeert dat de kennis, vaardigheden en competenties van de ontvangers van de beurzen zijn vergroot, en dat de organisaties waar zij werkzaam zijn betere producten en diensten konden leveren. De combinatie van theorie en praktijk in de NFP opleidingen wordt door zowel alumni als hun werkgevers zeer gewaardeerd. De evaluatie beveelt aan om in de toekomst meer focus aan te brengen binnen het NFP: minder landen en meer aansluiting bij de speerpunten.

Nr 285

Vraag

De begroting refereert slechts één keer aan de Millenniumdoelen. «De investering in menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling draagt rechtstreeks bij aan vijf van de acht millenniumdoelstellingen.» Om welke vijf gaat het hier? Welke betekenis hebben de MDG’s nog in het IS-beleid van de regering? In hoeverre voelt de Nederlandse regering zich gecommitteerd om in de laatste twee jaar tot 2015 maximaal bij te dragen aan het halen van de doelen?

Antwoord

Het gaat hier om Millenniumdoel 2 (alle kinderen naar school), Millenniumdoel 3 (mannen en vrouwen gelijkwaardig), Millenniumdoel 4 (minder kindersterfte), Millenniumdoel 5 (verbetering van de gezondheid van moeders) en Millenniumdoel 6 (bestrijding van HIV/Aids, malaria en andere dodelijke ziekten).

De Nederlandse regering is volledig gecommitteerd om bij te dragen aan het realiseren van de Millenniumdoelen in 2015.

Nr 286 en 290

Vraag 286

Wat wordt verstaan onder «innovatieve onderwijsactiviteiten ter ondersteuning van de speerpunten in partnerlanden»? Betreft dit zowel beroepsonderwijsactiviteiten als andere onderwijsactiviteiten? In welke partnerlanden vinden die laatste plaats? Hoeveel middelen zijn ervoor beschikbaar gesteld? Wat is per initiatief de belangrijkste doelstelling en het beoogde resultaat? Wat is de looptijd? Wie zijn de uitvoeringspartners?

Vraag 290

Kunt u een overzicht geven van alle initiatieven die op het gebied van beroepsonderwijs ten behoeve van de vier speerpunten door ambassades gestart zijn of worden? Welke partnerlanden betreft het? Hoeveel middelen zijn ervoor beschikbaar gesteld? Wat is per initiatief de belangrijkste doelstelling en het beoogde resultaat? Wat is de looptijd? Wie zijn de uitvoeringspartners?

Antwoord

Initiatieven op het gebied van beroepsonderwijs zijn en worden ontwikkeld in de volgende landen:

Bangladesh: Beroepsonderwijsactiviteiten worden geïdentificeerd ten behoeve van de speerpunten seksuele gezondheid (op het gebied van seksuele voorlichting) en water. Het Underprivileged Children’s Educational Program (UCEP) wordt ingezet ten dienste van het speerpunt water door het ontwikkelen van beroepsonderwijs voor kinderen uit de gemeenschappen van het Blue Gold project.

Jemen: Vanaf 2014 worden beroepsonderwijsactiviteiten gefinancierd worden ten behoeve van het speerpunt water.

Mali: De staatsgreep van begin 2012 maakte aanpassing en uitstel van de onderwijsstrategie noodzakelijk. In 2013 worden beroepsonderwijsactiviteiten voor de speerpunten voedselzekerheid, seksuele gezondheid en watermanagement geïdentificeerd. Hiervoor is € 2 miljoen per jaar beschikbaar.

Uganda: Vanaf eind 2012 tot en met 2016 worden beroepsonderwijsactiviteiten gefinancierd ten behoeve van het speerpunt voedselzekerheid (Agri skills) voor in totaal € 3,5 miljoen voor 2013. Fondsmanager is ICCO. Uitvoerders van het programma worden nog geïdentificeerd.

Afghanistan: Onder artikel 2.5 zal een bedrag van € 4,5 miljoen worden besteed aan landbouwonderwijs in Afghanistan. Dit wordt beschouwd als bijdrage aan het wederopbouwproces en wordt om die reden onder artikel 2.5 gerekend.

Onder «innovatieve onderwijsactiviteiten ter ondersteuning van de speerpunten» wordt met name verstaan de steun aan beroepsonderwijs:

  • Investeringen in curricula van beroepsonderwijs geënt op de beroepspraktijk en arbeidsmarkt, binnen het NICHE programma;

  • Publiek-private partnerschappen tussen beroepsonderwijsinstellingen, NGO’s en bedrijven in het Learn4work programma, actief in 5 partnerlanden (Ethiopië, Ghana, Kenia, Uganda en Rwanda) met een budget van € 4,9 miljoen. Doelstelling van het programma is substantiële en duurzame inkomensverbetering voor gemarginaliseerde jongeren. Beoogde resultaten zijn (a) verbeterde toegang tot en kwaliteit van beroepsonderwijs met aantoonbare aansluiting op de arbeidsmarkt en (b) duurzame inbedding van verbeterde en effectieve uitvoeringsinstrumenten bij lokale beroepsonderwijsaanbieders; (c) opzetten van een breed international netwerk, open voor nieuwe actoren, om kennis uit te wisselen en fondsen te genereren. Looptijd van deze activiteit is van 2012 tot en met 2016.

  • Een ander voorbeeld van innovatieve onderwijsactiviteiten ter ondersteuning van de speerpunten is de MFS financiering van Woord en Daad /Red een Kind op het terrein van beroepsonderwijs. Deze medefinancieringsorganisaties ondersteunen doelgroepen in rurale gebieden met beroepsonderwijs in nauwe samenwerking met scholen en lokale NGO’s en bedrijfsleven en in partnerschap met Nederlandse bedrijven.

Nr 287

Vraag

Kunt u uitleggen naar welke multilaterale organisaties, NGOs, bedrijven en overheden deze financiële impuls precies gaat?

Antwoord

Tabel D1 (budgettaire gevolgen van beleid) geeft informatie over de verdeling van de financiële impulsen over de verschillende kanalen

In de volgende partnerlanden is een speerpuntprogramma SRGR: Bangladesh, Jemen, Ethiopië, Mozambique, Burundi, Mali, Ghana, Benin. In de meeste gevallen wordt daar zowel met overheden als met NGOs samengewerkt.

Voor een beschrijving van de landen waar onderwijsprogramma’s gesteund worden verwijs ik naar het antwoord op vragen 76 en 77 (HGIS) en vragen 286-290-299 en 304.

Nr 288

Vraag

Hoe zorgt u voor betrokkenheid van en een actieve rol voor Faith-Based Organisation (FBO’s) en religieuze leiders in de International Conference on Population and Development (ICPD)+20 discussie?

Antwoord

Nederland hecht veel waarde aan de betrokkenheid van FBO’s bij dit onderwerp. Veel van de oppositie tegen de ICPD-agenda komt uit conservatieve religieuze hoek, maar tegelijkertijd zijn er ook veel religieuze leiders en FBO’s die zich juist hard maken voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Nederland ondersteunt deelname van NGO’s, waaronder FBO’s, aan de ICPD+20 discussie. Zo zijn in de klankbordgroep van de mensenrechtenconsultatie, die in juli 2013 in Nederland gehouden wordt, vertegenwoordigers van FBO’s opgenomen. Ook werken enkele MFS organisaties nauw samen met religieuze leiders en FBO’s om een evenwichtig geluid over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten uit religieuze hoek te laten horen.

Nr 289

Vraag

Kunt u het verschil toelichten tussen de genoemde EUR 400 miljoen op p. 64 en het op p. 67 genoemde bedrag van EUR 380,9 miljoen voor het beleidsartikel 5.4 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van hiv/aids voor het jaar 2013?

Antwoord

Op bladzijde 64 staat dat er een financiële impuls van EUR 400 miljoen wordt gegeven aan het behalen van milleniumdoelen 5 en 6 en het versterken van seksuele gezondheid. Dit gebeurt via multilaterale organisaties, niet-gouvernementele organisaties, bedrijven en overheden. Deze impuls van EUR 400 miljoen staat niet alleen geboekt onder artikel 5.4 (totaal EUR 380,9 mln) maar ook bijvoorbeeld onder artikel 5.2. Binnen MFS II is er de SRGR alliantie Unite for Body Rights met EUR 9 miljoen per jaar. Ook organisaties zoals Oxfam, HIVOS en ICCO ondernemen activiteiten op dit thema.

Nr 292

Vraag

Kunt u aangeven waarom er een apart artikel is voor onderwijs, terwijl dat geen speerpunt meer is, en waarom dit niet wordt ondergebracht bij de diverse speerpunten?

Antwoord

Op artikel 5.1 zijn de uitgaven voor onderwijsprogramma’s ondergebracht die ondersteunend zijn aan meer dan één speerpunt. Deze programma’s zijn niet aan één speerpunt afzonderlijk toe te rekenen. Voorbeelden zijn de uitgaven voor het Global Partnership for Education (voorheen Education for All/Fast Track Initiative) en de hoger onderwijsprogramma’s NICHE en NFP.

Nr 293

Vraag

In welke landen en met welke doelen worden de € 38 miljoen onder beleidsartikel 5.4 «gezondheid algemeen in landenprogramma’s» besteed en hoe hangt deze post precies samen met de overige uitgaven op SRGR en hiv/aids?

Antwoord

De geplande uitgaven «gezondheid algemeen in de landenprogramma’s» bestaan voor ongeveer de helft uit de laatste betalingen in exit-landen en verder uit programma’s in Ethiopië, Mozambique en Mali. Voor de exit-landen verwijs ik naar het antwoord op vraag 297. In de overige landen is deze steun in de vorm van bijdragen aan het gezondheidsprogramma van de overheid (in Mali alleen indien de politieke ontwikkelingen dit toelaten), met dien verstande dat deze steun op een zodanige wijze vorm gegeven dat het bijdraagt aan de doelstellingen met betrekking tot SRGR en hiv/aids.

Nr 294

Vraag

Onder welk budgetartikel valt het toegezegde SRGR-civil society fonds en hoeveel geld is hiervoor vrijgemaakt in 2013 en daarna?

Antwoord

Het SRGR civil society fonds valt onder budgetartikel 5.4 (seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen en een halt aan de verspreiding van hiv/aids) . Momenteel wordt de verkennende studie uitgevoerd. De omvang van het fonds is nog niet bepaald. Deze wordt bepaald door de geïdentificeerde behoefte en de bijdragen van andere donoren.

Nr 295

Vraag

Welke concrete voorbeelden zijn er waar het beleid op SRGR direct wordt gekoppeld aan beleid op andere speerpunten van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?

Antwoord

Enkele concrete voorbeelden van koppeling zijn:

In Ethiopië is een koppeling gemaakt met het speerpunt voedselzekerheid. Via UNICEF, ondersteunt Nederland in 15 districten een Community Based Nutrition programma dat speciale aandacht geeft aan kinderen onder de 2 jaar, zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven.

De via centrale fondsen gefinancierde Global Alliance for Improved Nutrition (GAIN) en het Micronutrient Initiative staat garant voor de beschikbaarheid van voldoende micronutriënten in het voedsel, met name voor (zwangere) vrouwen en kinderen.

In Burundi treft het seksueel geweld, erfenis van de burgeroorlog, vooral vrouwen, jonge kinderen en gehandicapten (10% van alle tienerzwangerschappen is het gevolg van aanranding). Dit wordt door het SRGR speerpunt via o.a. Healthnet/TPO d.m.v. voorlichting, opvang en zorg bestreden. Maar het geweld heeft ook componenten die de veiligheid en rechtsorde betreffen. Het speerpunt veiligheid & rechtsorde zet in op beter politieoptreden na aanrandingen, gender bewustwording in het leger, effectievere gevangenis regimes en reclassering van seks misbruikers.

Nr 296 en 316

Vraag 296

Wat zijn de overwegingen om het bedrag voor het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) nog steeds niet te verhogen naar het «oude» niveau van € 90 miljoen ondanks eerdere succesvolle amendementen van de Kamer om dit wel te doen?

Vraag 316

Wat is de toekomstige begrote Nederlandse bijdrage aan het GFATM voor zover bekend?

Antwoord

Bij de vorige bezuinigingsronde werd de bijdrage aan het Global Fund in eerste instantie teruggebracht naar € 40 miljoen. Naar aanleiding van twee amendementen van de Kamer (32 500 V nr. 22 en nr. 55) werd de bijdrage vastgesteld op € 54,6 miljoen. In de periode 2012–2016 is een jaarlijkse bijdrage voorzien van gemiddeld € 55 miljoen. De ambities ten aanzien van SRGR inclusief hiv/aids zoals geformuleerd in de SRGR Kamerbrief van mei 2012 zijn hierop gebaseerd. Een toename van de bijdrage tot het oude niveau zou betekenen dat bijna een kwart van het totale budget voor SRGR inclusief hiv/aids naar het Global Fund gaat. Dit zou resulteren in minder ruimte voor intensiveringen op andere aspecten van SRGR.

Nr 297

Vraag

Volgens de begroting wordt in 2013 binnen het bilaterale kanaal 38 079 miljoen via de post «gezondheid algemeen» besteed. In een nieuwsbericht van 18 september 2012 geeft u aan dat ondermeer gezondheidszorg (voor zover de activiteiten niet aan de vier speerpunten bijdragen) stevig wordt afgebouwd. Welke gezondheidsactiviteiten worden afgebouwd en in welke landen? Hoe draag u er zorg voor dat deze activiteiten, hetzij door de overheid zelf, hetzij door andere donoren verduurzaamd kunnen worden?

Antwoord

De brief «Voortgang uitfasering bilaterale OS-programma’s» is 2 november jl. naar uw Kamer gezonden. In deze brief wordt onder andere aandacht geschonken aan de uitfasering van de bilaterale gezondheidsprogramma’s. Afbouw van gezondheidsactiviteiten vindt vooral plaats in de exit landen Tanzania, Burkina Faso en Nicaragua.

Nr 298

Vraag

Volgens gegevens van het Europese netwerk Action for Global Health werd in 2010 in totaal 532,4 miljoen EU uitgegeven aan gezondheid (incl SRGR en HIV/Aids) uitgegeven. In 2013 begroot de regering op artikel 5.4 in totaal 380,957 miljoen EU, een verschil van meer dan 150 miljoen Euro. Kunt u dit verschil verklaren en welke activiteiten zijn als gevolg daarvan afgebouwd?

Antwoord

De cijfers van Action for Global Health komen niet overeen met onze eigen gegevens. In 2010 werd € 428 miljoen uitgegeven (resp. € 168 miljoen aan hiv/aids, € 134 miljoen aan gezondheid algemeen en € 136 miljoen aan SRGR). Het verschil tussen 2010 en 2013 bedraagt dan ook € 47 milloen. Het budget voor SRGR stijgt echter weer tot € 427 miljoen in 2015. Op basis van de nieuwe beleidsprioriteiten en de verlaging van het ontwikkelingssamenwerkingsbudget van 0,8 naar 0,7%, kreeg een aantal organisaties, zoals UNAIDS, GAVI en UNFPA, (tijdelijk) minder geld.

Nr 299

Vraag

«Binnen de geplande uitgaven voor basis/beroepsonderwijs voor de speerpunten zijn nog geen verplichtingen aangegaan.» Welke reserveringen zijn gemaakt voor deze uitgaven onder elk van de vier speerpunten van het huidige beleid? Kunt u een overzicht geven van de juridisch reeds vastgestelde uitgavenposten op het gebied van onderwijs?

Antwoord

Onder de geplande uitgaven voor basis/beroepsonderwijs zijn de volgende reserveringen gemaakt ten behoeve van de vier speerpunten van het huidige beleid:

Voor centrale programma’s:

Voor (beroeps)onderwijs ten dienste van voedselzekerheid is € 3,5 miljoen gereserveerd. Voor (beroeps)onderwijs ten dienste van veiligheid en rechtsorde is € 1,5 miljoen gereserveerd. Voor (beroeps)onderwijs ten dienste van seksuele gezondheid is € 2 miljoen gereserveerd.

Een overzicht van juridisch vastgestelde uitgaven op het gebied van onderwijs:

Global Partnership for Education (€ 30 miljoen), Young Lives, SACMEQ en samenwerking met de IS-Academie (tezamen circa € 3 miljoen), en UNICEF Education and Peacebuilding programma (EUR 30 miljoen onder begrotingsartikel 2.5).

Voor (beroeps)onderwijs in bilaterale programma’s is reeds € 55 miljoen juridisch verplicht op een budget van € 70 miljoen.

Nr 300

Vraag

Kunt u aangeven welke twintig allianties van Nederlandse maatschappelijke organisaties worden gefinancierd onder het Medefinancieringsstelsel (MFS) II programma?

Antwoord

Onderstaand treft u de namen aan van de twintig allianties van Nederlandse maatschappelijke organisaties die worden gefinancierd onder het Medefinancieringsstelsel (MFS) II, ik heb daar tevens de namen van de penvoeders aan toegevoegd. U bent hierover in een eerdere stadium geïnformeerd met Kamerbrief DSO/MO-535/2010, van 1 november 2010.

Alliantie

Penvoerder

1.

IMPACT

Oxfam Novib

2.

Samen voor verandering – communities of change

Cordaid

3.

ICCO Alliance

ICCO

4.

Hivos Alliance

Hivos

5.

Kind en Ontwikkeling

Terre Des Hommes

6.

Child Rights Alliance

Plan NL

7.

Dutch Consortium for Rehabilitation

ZOA

8.

Together4change

ICS

9.

WASH Alliance

Simavi

10.

SRHR Alliance -

 

11.

Unite for Body Rights

Rutgers WPF

12.

Freedom from fear

IKV Pax Christi

13.

Connect4change

IICD

14.

Ecosystem Alliance

IUCN

15.

Disaster Risk Reduction & Climate Change Adaption Alliance

Nederlands Rode Kruis

16.

Woord en Daad & Red een Kind Alliance

Woord en Daad

17.

Fair Green and Global Alliance

Both Ends

18.

United Entrepreneurship Coalition

Spark

19.

Connect Now

Warchild

20.

Press Freedom 2.0

Free Press Unlimited

21.

Transition in the East Alliance

Medisch Com NL-VT

Nr 301 en 302

Vraag 301

Welke concrete voorbeelden kunt u geven van actieve betrokkenheid van ambassades bij de discussies over «enabling environment»?

Vraag 302

Hoe geeft Nederland in haar eigen beleid invulling aan de Europese plannen rond «enabling environments» voor maatschappelijke organisaties? Op welke manier wordt dit meegenomen in de visie voor 2013?

Antwoord

Nederland is internationaal een belangrijke donor van maatschappelijk middenveld en speelt actieve rol in bevorderen van een «enabling environment», de voorwaardenscheppende omgeving.

Vooral in kader van thema Veiligheid en Rechtsorde ontplooien ambassades activiteiten op het dit terrein. Het gaat veelal om respecteren van de mensenrechten als vrijheid voor meningsuiting, van vereniging en vergadering en van verplaatsing, maar ook om secundaire wetgeving rond Civil Society Organisation’s (CSO’s), zoals recht op registratie, het ontvangen van donaties en de fiscale regelgeving.

Ambassades steunen lokale maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor verbetering van de situatie en gaan gesprek aan met de overheid. Er is regelmatig overleg met maatschappelijke organisaties over de ruimte die ze in het betreffende land hebben.

In formulering van recent bekrachtigde EU beleid voor maatschappelijke organisaties heeft Nederland zich succesvol gericht op het belang van een «enabling environment» en op meerwaarde van gezamenlijke EU inzet hiervoor. Nederland neemt actief deel aan uitwerken van dit nieuwe EU-beleid op landenniveau samen met overheid, maatschappelijke organisaties en EU-partners ter plekke.

Als uitwerking van afspraken die tijdens de High Level Forum IV in Busan zijn gemaakt zal een Enabling Environment Index worden ontwikkeld samen met het internationale CSO-netwerk CIVICUS. Hiermee kunnen ontwikkelingen rondom de «enabling environment» gemonitord worden.

Bij het in 2013 ontwikkelen van een nieuwe visie op de relatie tussen overheid en het maatschappelijk middenveld in internationale samenwerking zal bovenstaande meegenomen worden.

Nr 303

Vraag

Kunt u aangeven hoe er precies gaat gewerkt worden aan de aansluiting tussen hoger onderwijsprogramma’s en de verschillende speerpunten? Kunt u dit specifiek uitsplitsen voor seksuele voorlichting?

Antwoord

Het Netherlands Initiative for Cooperation in Higher Education (NICHE) sluit aan bij de speerpunten van het bilaterale beleid in elk van de partnerlanden. Bij de opstelling van een NICHE landenprogramma identificeren de programmabeheerder (thans Nuffic) en de ambassades gezamenlijk welke speerpunten en welke organisaties (vooral hoger- en beroepsonderwijsinstellingen) in aanmerking komen. Op grond van de behoefte aan capaciteitsopbouw binnen die organisaties, worden er concrete NICHE projecten uitgewerkt.

Voor het speerpunt SRGR heeft deze werkwijze bijvoorbeeld geleid tot een aanvraag voor ondersteuning van een opleidingsinstituut (HBO-niveau) voor verpleegkundigen in Mozambique, waar voorlichting op het gebied van seksuele gezondheid in het bestaande onderwijsprogramma zal worden ingevoerd.

Voor het NFP (Netherlands Fellowship Programme) geldt dat in de selectie van beursaanvragen beurzen op het terrein van de speerpunten en private-sectorontwikkeling voorrang krijgen. Op het terrein van seksuele gezondheid worden bijvoorbeeld beurzen verleend voor medische opleidingen gericht op (beleid ten aanzien van) seksuele gezondheid en HIV/AIDS.

Nr 304

Vraag

Kunt u per partnerland en per exitland aangeven welke afspraken gemaakt zijn in verband met de afbouw van de bilaterale onderwijssteun? Betreft het afspraken met andere internationale donoren of ook afspraken met de regering van het ontvangende land? Hoe zijn of worden de negatieve gevolgen opgevangen in landen als Burkina Faso en Pakistan waar financiële steun abrupt beëindigd zal worden? Zijn er onder de «afbouwlanden» voorbeelden waar ontvangende regeringen erin slagen, dan wel concrete voornemens hebben om de wegvallende Nederlandse steun te compenseren met hogere eigen inkomsten?

Antwoord

De brief «Voortgang uitfasering bilaterale OS-programma’s» is 2 november jl. naar uw Kamer gezonden. In deze brief wordt specifiek aandacht geschonken aan de uitfasering van de bilaterale onderwijsprogramma’s.

Zie ook antwoord vraag 337.

Nr 305

Vraag

Kunt u de Kamer nader informeren over de beroepsonderwijscomponent in het mede door Nederland gesteunde UNICEF programma Peacebuilding & Security?

Antwoord

Het UNICEF programma Peacebuilding and Education is begin 2012 van start gegaan in 13 (post)-conflictlanden. In het eerste jaar van uitvoering worden voor elk land eerst conflictanalyses uitgevoerd. Deze vormen het uitgangspunt voor de per land te ondersteunen onderwijsactiviteiten. Dit kunnen activiteiten zijn gericht op diverse typen onderwijs of training, inclusief beroepsonderwijs. Pas na afronding van de conflictanalyses (begin 2013), wordt bepaald welke beroepsonderwijsactiviteiten concreet via het programma zullen worden ondersteund.

Nr 306

Vraag

Kunt u inzicht geven in de uitkomsten van de resultatenscan die de regering in 2011–2012 heeft laten verrichten naar alle door het ministerie gesteunde instrumenten op het gebied van beroepsonderwijs en het onderzoek dat onlangs gedaan is naar de mogelijkheden om ruraal vakonderwijs in de partnerlanden te stimuleren? Hoe worden de uitkomsten van beide onderzoeken vertaald in beleid?

Antwoord

De voornaamste uitkomsten van de resultatenscan naar de effectiviteit van de Nederlandse instrumenten voor beroeponderwijs zijn:

  • beroepsonderwijs vereist een multistakeholder benadering.

  • Het NICHE programma is een effectieve vorm van ondersteuning voor beroepsonderwijs, en kan meer aandacht aan verschillende niveau’s van beroeponderwijs besteden.

  • De bilaterale en multilaterale Nederlandse steun aan beroepsonderwijs is sterk gericht op de formele onderwijssector. NGO’s vervullen een nuttige complementaire rol, al zijn hun interventies vaak kleinschalig en is schaalvergroting van pilots een uitdaging.

  • Betere coördinatie en kruisbestuiving tussen de Nederlandse NGO's en de programma’s die door de Nederlandse ambassades worden ondersteund zouden het rendement van de totale Nederlandse steun verhogen.

Het Learn4Work programma in vijf Afrikaanse landen (Ethiopie, Uganda, Rwanda, Kenia en Ghana) is een voorbeeld van een multi-stakeholder benadering, waarbij verschillende actoren vanuit hun eigen expertise en rol beroepsonderwijs ondersteunen.

De voornaamste uitkomst van de studie naar landbouwonderwijs is dat een gedifferentieerde benadering van landbouwtraining vereist is. Aan de ene kant landbouwvoorlichting voor commerciële boeren, anderzijds gerichte training voor subsistence boeren en vooral vrouwen actief in de landbouw.

Een eerste vertaling van de uitkomst van deze studie in beleid is het initiatief in Uganda, waar een programma van agro skills door ICCO beheerd wordt, in opdracht van de Nederlandse ambassade.

Nr 307

Vraag

Nederland neemt zich voor om tot en met 2017 € 6 miljoen mulitlateraal aan UNIFEM te besteden. Kan worden aangenomen dat, aangezien UNIFEM niet meer bestaat, in plaats van aan UNIFEM het geld besteed wordt aan UN WOMEN?

Antwoord

Ja.

Nr 308

Vraag

Met betrekking tot de uitgaven voor het multilateraal kanaal: wat is het Nederlandse beleid ten aanzien van UN Women? Is dit geld bestemd voor operationele activiteiten? Waarom is er niet gekozen voor een verhoging van de bijdrage aan UN Women aangezien de organisatie positief is geëvalueerd binnen de nota over het multilateraal kanaal?

Antwoord

Nederland steunt UN Women met een Algemene Vrijwillige Bijdrage (AVB) van € 4 miljoen en met € 2 miljoen voor het UN Trust Fund to Eliminate Violence Against Women, die bestemd zijn voor institutionele kosten en programma's. Nederland verdubbelde in 2011 de AVB (voorheen € 2 miljoen) en draagt indien budgettaire ruimte dat toelaat additionele AVB bij. In 2011 ging het om additioneel € 2 miljoen AVB.

Nr 309

Vraag

Hoeveel van het geld voor gender (beleidsartikel 5.3) wordt besteed aan het uitbannen van alle vormen van geweld tegen vrouwen in arme landen? Hoeveel van dat geld komt ten goede aan UN Women die het uitbannen van geweld tegen vrouwen als speerpunt heeft?

Antwoord

Dit kan niet precies worden vastgesteld omdat budgetten en programma’s meerdere, elkaar soms overlappende doelen dienen. Het bestrijden van geweld tegen vrouwen is een van de doelstellingen van FLOW en van het NAP 1325. UN Women ontvangt een Algemene Vrijwillige Bijdrage van € 4 miljoen en ook een deel daarvan komt bestrijding van geweld tegen vrouwen ten goede. Daarnaast levert Nederland € 2 miljoen aan het Violence Against Women Trustfund van UN Women.

Nr 310

Vraag

Wat is exact het Nederlandse genderbeleid dat wordt uitgevoerd met het budget voor gender? Kunt u dit uitgebreid toelichten?

Antwoord

Het vorige kabinet bevorderde gendergelijkheid en vrouwenemancipatie langs twee sporen die elkaar onderling versterken. Het eerste spoor is een eigenstandig, overkoepelend internationaal genderbeleid met vier prioriteiten: leiderschap en politieke macht van vrouwen, follow-up VNVR resolutie 1325, economische zelfredzaamheid van vrouwen en de bestrijding van handel in en geweld tegen vrouwen. Het tweede spoor is systematisch integreren van genderaspecten in de drie pijlers van het buitenlandbeleid en in de vier speerpunten van ontwikkelingssamenwerking.

Met het budget voor gender worden activiteiten in het eerste spoor uitgevoerd. Een uitgebreide beschrijving van het Nederlandse genderbeleid is te vinden in Kamerstuk 32 735, nr. 39 van 15 november 2011.

Nr 311

Vraag

Voor het FLOW Fonds binnen het gender budget is een stijging van de begroting van meer dan € 4 miljoen vanaf 2014 voorzien. Waarom wordt er meer geld besteed aan het FLOW fonds? Welke resultaten heeft het fonds met betrekking tot de bevordering van vrouwenrechten en gender gelijkheid kunnen boeken?

Antwoord

Het kabinet wenst zijn stimulerende rol op het gebied van het bevorderen van leiderschap, macht en zelfredzaamheid van vrouwen te ondersteunen, onder meer met blijvende inzet op FLOW.

FLOW is in 2012 van start gegaan en loopt tot en met 2015. De eerste rapportages moeten nog binnen komen. Het is daarom te vroeg om over geboekte resultaten te kunnen spreken.

Nr 312

Vraag

Kunt u aangeven hoeveel mensen in 2013 verbeterde seksuele voorlichting krijgen als gevolg van de verbeterde seksuele voorlichting en communicatie in tenminste zes van de acht partnerlanden?

Antwoord

Het is nog niet mogelijk aan te geven welke specifieke resultaten er in 2013 op dit beleidsonderdeel zullen worden behaald. Niet alle programma’s zijn op dit moment in detail uitgewerkt. Bovendien vindt later dit jaar nog besluitvorming plaats over een grote SRGR tender waarin seksuele voorlichting expliciet is opgenomen.

De brief «Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking» van 2 november jl. beschrijft de behaalde resultaten op de speerpunten en het monitoringskader waarmee de concrete resultaten op transparante wijze zullen worden gecommuniceerd.

Nr 313

Vraag

Op welke manier is de beschikbaarheid van en toegang tot voorbehoedmiddelen in de acht partnerlanden precies vergroot? Zijn er bijvoorbeeld gratis voorbehoedmiddelen uitgedeeld of is door financiële bijdragen de prijs van voorbehoedmiddelen omlaag gebracht; m.a.w. hoe is dit precies in zijn werk gegaan?

Antwoord

In de partnerlanden wordt op verschillende manieren bijgedragen aan de beschikbaarheid en toegang tot voorbehoedmiddelen, mede afhankelijk van het overheidsbeleid in het betreffende land. Zo stelt de publieke gezondheidszorg in Mozambique en Ethiopië een beperkt aantal generieke voorbehoedmiddelen gratis ter beschikking. Tegelijkertijd worden in de private sector voorbehoedmiddelen verstrekt tegen gesubsidieerde prijzen, vooral mannen- vrouwencondooms. Daarbij spelen internationale social marketingorganisaties als Population Services International (PSI), IPAS en Mary Stopes International (MSI) een belangrijke rol. Dit beleid is succesvol. Zo is in Ethiopië het gebruik van voorbehoedmiddelen onder vrouwen de laatste jaren verdubbeld van 13% naar 27 %.

Nr 314

Vraag

Kunt u aangeven hoe Nederland bijdraagt aan de implementatie van VN Veiligheidsraad resolutie 1325 in Zuid-Soedan, los van de samenwerking binnen het Nederlandse Nationaal Actie plan? Kunt u aangeven hoe Nederland de implementatie van VN Veiligheidsraad-resolutie 1325 binnen de UNMISS missie uitvoert?

Antwoord

De ambassade zet zich in om de principes van VNVR-resolutie 1325 waar mogelijk te verankeren in de door Nederland ondersteunde programma’s. Dit geldt bijvoorbeeld voor het Safety and Access to Justice Programme (SAJP). Nederland ondersteunt in dit kader de vestiging van een politieacademie waar vanaf 2013 1500 politiemensen per jaar worden opgeleid voor managementfuncties, met expliciete aandacht voor VNVR-resolutie 1325. Ook wordt de vestiging van Model Police Stations in de hoofdsteden van deelstaten gesteund. Hier worden politieagenten getraind in basisvaardigheden en community policing.

Nederland draagt financieel en met personeel bij aan UNMISS, dat opereert binnen haar eigen VN beleidskader en mandaat. Een van de benchmarks waar het functioneren van UNMISS aan afgemeten wordt, is het ondersteunen van de Zuid-Soedanese overheid bij het ontwikkelen en uitvoeren van het Nationale Actieplan 1325. Gender en VNVR resolutie 1325 zijn ook op andere manieren geïntegreerd in de werkwijze van UNMISS. Zo wordt door UNMISS en andere VN-organisaties gewerkt aan het terugbrengen van seksueel geweld en het bieden van hulp aan slachtoffers.

Ook het Joint Donor Team (JDT), waar Nederland actief lid van is, ondersteunt het Zuid-Soedanese ministerie voor Gender bij de ontwikkeling en uitvoering van het Nationale Actieplan 1325.

Nr 315

Vraag

Kunt u aangeven hoe UNAIDS volgens het ministerie van Buitenlandse Zaken functioneert, welk bedrag er naar UNAIDS gaat en of er bij slecht functioneren van UNAIDS is nagedacht over alternatieve organisaties die Nederlands belastinggeld ten behoeve van aidsbestrijding effectiever kunnen uitgeven?

Antwoord

Het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS) is een samenwerkingsverband van elf multilaterale organisaties, dat zich ten doel stelt aidsbestrijding op internationale agenda’s te houden, een consistent en kosteneffectief beleid te voeren en uitvoering van programma’s op landenniveau ondersteunt. Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschouwt UNAIDS als onmisbaar voor het behalen van Millenniumdoel 6 (bestrijding van HIV/aids) en op het terrein van OS-speerpunt seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Op advies van onder andere Nederland versterkt UNAIDS momenteel haar landen- en regiokantoren en investeert de organisatie in een meer effectieve samenwerking met partners op landenniveau.

Nederland acht UNAIDS dus een effectieve partner en ondersteunt UNAIDS in 2012 en 2013 met € 20 miljoen.

Nr 317

Vraag

Valt onder het bevorderen van duurzaam waterbeheer ook de kwestie van verdeling van waterbronnen in conflict gebieden zoals Israël/Palestina? Zo ja, welke rol speelt het ministerie in het oplossen van dit probleem?

Antwoord

Water is een onderwerp waarover partijen in het kader van de finale-status onderhandelingen overeenstemming dienen te bereiken. Nederland levert vanaf 2013 een bijdrage aan verbeterde toegang tot water in de Palestijnse Gebieden via de volgende activiteiten, zoals ook in het Meerjaren Strategisch Plan van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah vermeld:

  • 1) een grensoverschrijdend programma (Israël en de West Bank) op het gebied van afvalwaterzuivering;

  • 2) ondersteuning van de Palestijnse waterautoriteiten.

Nr 318

Vraag

In de begroting komt klimaat slechts voor in de term «ondernemingsklimaat». Hoe gaat de regering klimaat als dwarsdoorsnijdend aandachtsgebied bij voedsel verder uitwerken?

Antwoord

Een eenheid ten behoeve van duurzaamheid binnen de internationale afdeling van de Commissie voor de Milieu Effect Rapportage (Commissie MER) geeft vraaggericht ondersteuning aan ambassades en het departement bij de integratie van klimaat en milieu in de bilaterale water- en voedselzekerheidsprogramma’s.

Nederland financiert het internationale klimaatkennis netwerk Climate Development Knowledge Network (CDKN) om actoren in ontwikkelingslanden te adviseren t.a.v. integratie van klimaat, waaronder in voedselzekerheidsprogramma’s. Klimaat is ook een dwarsdoorsnijdend thema in de voedselzekerheidsprogramma’s. Zo wordt in Bangladesh gewerkt aan een betere bescherming tegen overstroming- en verzoutingrisico’s en het gebruik van variëteiten die beter zijn aangepast aan klimaat- en milieuverandering. In de Palestijnse gebieden gaat het om grotere klimaatbestendigheid van gewassen door diversificatie en beter omgaan met de schaarse hoeveelheid water.

In de Kamerbrief «Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking», die de Kamer 2 november jl. toekwam, wordt o.a. ingegaan op de implicaties van klimaatverandering voor duurzame voedselproductie.

Nr 319

Vraag

Hoeveel procent van de totale wateruitgaven loopt via Nederlandse waterbedrijven? Hoe hoog was dit percentage in de afgelopen 4 jaar?

Antwoord

In 2012 liep 3.5% van de totale wateruitgaven via Nederlandse waterbedrijven. Dit percentage lag rond de 7% over de afgelopen 4 jaar (2009–2012).

Nr 320

Vraag

Kunt u aangeven welke landen worden verstaan onder de rijke landen en of China hier ook onder valt?

Antwoord

In de VN-klimaatonderhandelingen (Cancun-overeenkomsten) hebben de ontwikkelde landen zich eraan gecommitteerd om per 2020 een bedrag van $100 md te mobiliseren voor klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden, in de context van betekenisvolle mitigatie-acties en transparantie bij implementatie. De ontwikkelde landen zijn de landen in Annex II van het VN-klimaatverdrag. China behoort niet tot de ontwikkelde (of «rijke») landen die zich aan het mobiliseren van dit bedrag hebben gecommitteerd.

Nr 321

Vraag

Nederland zal ook in 2013 100 miljoen euro uitgeven aan klimaatfinanciering. Kan worden aangegeven hoe dit geld zal worden uitgegeven?

Antwoord

Ja. Voor het klimaatprogramma ligt 80% reeds vast in lopende overeenkomsten. Het grootste deel (EUR 64 miljoen) vloeit voort uit verplichtingen van het hernieuwbare energieprogramma dat sinds 2008 in ontwikkelingslanden wordt uitgevoerd. Daarnaast zijn in het klimaatprogramma uitgaven meegenomen die Nederland op basis van OESO afspraken kan aanmerken als programma’s met als hoofddoel klimaat (dit gebeurt met de OESO-DAC klimaatmarker «Principaal»). Het betreft EUR 10 miljoen voor adaptatieprogramma’s (oa MFS programma Partners for Resilience), EUR 5 miljoen voor kennis- en technologieprogramma’s (oa Climate Development Knowledge Network) en EUR 0,5 miljoen voor REDD programma’s (Reducing Emissions from Deforestation and Degradation). De resterende 20% van het budget is nog niet gecommitteerd. Het voornemen is deze middelen toe te laten komen aan de armste ontwikkelingslanden, bij voorkeur via één van de VN klimaatfondsen.

Nr 323

Vraag

Kunt u voorbeelden geven van projecten die beogen de toegang tot moderne duurzame energie te versterken? Kunt daarbij ingaan op de expertise die Nederlandse bedrijven bijdragen?

Antwoord

Voorbeelden van activiteiten die zich richten op toegang tot moderne duurzame energie zijn onder meer:

  • het Daey Ouwens Fonds via AgentschapNL (kleinschalige innovatieve projecten voor het verbeteren van toegang tot moderne energie);

  • het Africa Biogas Partnership Program, uitgevoerd door HIVOS en SNV (marktondersteuning voor huishoudelijke biogassystemen in een 6-tal landen);

  • Publiek-private samenwerking met Philips op het gebied van marktontwikkeling voor o.a. zonnelantaarns en openbare verlichting in Afrika;

  • het Access to Energy Fund bij FMO, en het NIPP-Renewable Energy fonds bij IFC, voor ondersteuning van private sectorfinanciering van hernieuwbare energie projecten;

  • het Energizing Development programma, uitgevoerd door GIZ en AgentschapNL, gericht op verbeterde toegang tot hernieuwbare energie in rurale gebieden in 24 ontwikkelingslanden.

Sectoren waarin Nederlandse bedrijven bijdragen met kennis over technologie en marktontwikkeling zijn bijvoorbeeld biogas, zonne-energie, verlichting en duurzame biomassa voor energiedoeleinden. Daarnaast is Nederlandse expertise belangrijk met betrekking tot projectontwikkeling en -financiering. Diverse Nederlandse partijen worden internationaal geroemd om hun expertise: het door SNV ondersteunde biogasprogramma in Azië heeft bijvoorbeeld op 22 oktober 2012 de prestigieuze World Energy Award mogen ontvangen. Ook FMO wordt internationaal erkend om zijn expertise op het gebied van duurzame energiefinanciering.

Nr 324

Vraag

Kunt u de verdubbeling en tevens trend van vermeerdering van het aantal beroep- en bezwaarschriften verklaren?

Antwoord

De toename van het aantal bezwaar- en beroepszaken kan enerzijds worden toegeschreven aan de toename van het aantal visumaanvragen en eerste paspoortaanvragen, maar anderzijds ook aan het feit dat de burger mondiger wordt en gemakkelijker zijn weg vindt naar juridische adviseurs.

Nr 325

Vraag

Bij hoeveel posten wordt de uitgifte van reisdocumenten beëindigd?

Antwoord

Uit het onderzoek naar de kosten van de afgifte van reisdocumenten in het buitenland blijkt dat deze dienstverlening relatief kostbaar is op posten waar weinig reisdocumenten worden aangevraagd. De kostprijs per reisdocument is bij kleine volumes veel hoger dan bij grote hoeveelheden. Daarom wordt momenteel bezien op welke posten waar weinig reisdocumenten worden aangevraagd deze service kan worden beëindigd waarbij het niveau van dienstverlening zo veel mogelijk wordt gehandhaafd, bijvoorbeeld door mobiele aanvraagstations in te zetten. Op hoeveel posten de uitgifte van reisdocumenten zal worden beëindigd zal het komend jaar duidelijk worden.

Nr 327

Vraag

Kunt u een (financieel) overzicht geven van de organisaties die van «gastland Nederland» financiële bijdragen ontvangen met het oog op facilitaire voorzieningen, huisvesting en veiligheid?

Antwoord

Het ministerie van Buitenlandse Zaken steunt drie internationale organisatie met het oog op facilitaire voorzieningen, huisvesting en veiligheid financieel; Carnegie Stichting ten behove van de instandhouding van het Vredespaleis (de zetel van het Internationaal Gerechtshof en het Permanent Hof van Arbitrage), het speciaal Tribunaal Libanon en Hoge Commissariaat voor Nationale Minderheden (HCNM). De Carnegie Stichting valt onder beleidsartikel 1 (Versterkte internationale rechtsorde en eerbieding van mensenrechten. De andere organisaties vallen onder beleidsartikel 8 (Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland). De bijdrage aan het Internationaal Strafhof is nog onderwerp van overleg en zal binnenkort worden vastgesteld.

Het totaal aan afgesproken financiële bijdragen in 2013 met het oog op facilitaire voorzieningen, huisvesting en veiligheid is als volgt opgebouwd:

Carnegie Stichting

€ 4,8 miljoen

Speciaal Libanon Tribunaal

€ 3,6 miljoen

HCNM huur & bedrijfsvoering

€ 175 000

Nr 328

Vraag

Kan van beleidsartikel 8 «Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland» per subartikel weergegeven worden hoeveel juridisch verplicht is?

Antwoord

Artikel 8

 
 

8.1

Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur

88%

 

8.2

Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland

100%

 

8.3

Vergroten van begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijzen, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlandbeleid

65%

Totaal artikel 8

78%

Nr 330

Vraag

Wat zijn de belangrijkste middelen om het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in de Nederlandse samenleving te versterken?

Antwoord

  • Het maatschappelijk debat; door middel van lezingen, reizen en mediaoptredens het debat aangaan in samenwerking met de partners in ontwikkeling (het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en de kennisinstellingen).

  • Bijdrage via de Nederlandse Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (NCDO). De NCDO ontwikkelt kennis en deelt kennis en informatie over internationale samenwerking met het brede Nederlandse publiek, met maatschappelijke organisaties en met particulieren die nieuwe initiatieven ontwikkelen.

  • Bijdrage via de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS). SBOS geeft subsidies aan organisaties die mondiaal burgerschap stimuleren.

Nr 334

Vraag

Kan een indicatie gegeven waaraan de geheime uitgaven onder artikel 8 worden besteed?

Antwoord

Op de besteding van de geheime uitgaven onder artikel 9 kan gezien het karakter van dit artikel niet worden ingegaan.

Nr 335

Vraag

Wat is de stand van zaken omtrent de motie Wiegman/El Fassed (31 250, nr. 85) over een nulmeting van voedselzekerheid in partnerlanden en jaarlijkse voortgangsrapportages? Wat is de stand van zaken omtrent de motie Dikkers/El Fassed (31 250, nr. 90), aandacht voor boerinnen? Wat is de stand van zaken over de motie omtrent het versterken van kleine producenten (31 250, nr. 91)?

Antwoord

In de Kamerbrief «Voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking», die uw Kamer 2 november jl. is toegezonden, wordt ingegaan op de uitvoering van deze moties.

Nr 336

Vraag

Kunt u aangeven wat de status is van de uitvoering van de motie Ten Broeke/Ormel (33000 71) die de regering oproept een jaarlijkse Nederland-Duitsland top te organiseren?

Antwoord

Bondskanselier Merkel heeft het voorstel verwelkomd. De uitvoering zal opnieuw ter hand worden genomen zodra het kabinet missionair is.

Nr 337

Vraag

Kunt u aangeven hoe het met de status is van de uitvoering van voortgangsbrief is waarin een overzicht per land moet staan tot uitfasering van de bilaterale OS-programma’s?

Antwoord

De brief «Voortgang uitfasering bilaterale OS-programma’s» is uw Kamer 2 november jl. toegegaan. In deze brief wordt specifiek aandacht geschonken aan de uitfasering van de bilaterale onderwijsprogramma’s.

Nr 338

Vraag

Kunt u aangeven wat de status is van de brief voor Prinsjesdag met toelichting over de wijze waarop de onafhankelijkheid van de Wereldomroep binnen de subsidierelatie met Buitenlandse Zaken vormgegeven is?

Antwoord

Deze brief zal uw Kamer medio november worden toegezonden door de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken.

Nr 340

Vraag

Wat is de verklaring voor de toename van subsidies binnen het Mensenrechtenfonds van 1,65 mln euro in 2012 naar 3,5 mln euro in 2013?

Antwoord

De stijging van het bedrag voor subsidies binnen het Mensenrechtenfonds wordt veroorzaakt door de doorlopende verplichtingen in 2013 als gevolg van meerjarige toekenning op basis van de eind 2011 gehouden subsidietender.

Naar boven