33 118 Omgevingsrecht

BV VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 februari 2021

De vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving1 en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 januari 20213 waarin zij vragen beantwoordt die vanuit de commissies zijn gesteld over de voortgangsbrief Omgevingswet van november vorig jaar.

Naar aanleiding hiervan is op 12 februari 2021 een brief gestuurd aan de Minister over de uitwerking van de roadmap Route2022.

De Minister heeft op 26 februari 2021 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT/LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 12 februari 2021

De vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben kennisgenomen van uw brief van 14 januari 20214 waarin u vragen beantwoordt die vanuit de commissies zijn gesteld over de voortgangsbrief Omgevingswet van november vorig jaar. In de brief geeft u enkele malen aan dat de uitwerking van de roadmap Route2022 in februari van dit jaar gereed zal zijn. De commissies ontvangen deze uitwerking graag uiterlijk vrijdag 26 februari 2021, 17:00 uur, zodat zij deze nog kunnen betrekken bij de bespreking op 2 maart aanstaande van de actuele stand van zaken rondom inwerkingtreding van de Omgevingswet. De commissies vertrouwen erop dat hun verzoek haalbaar zal zijn.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2021

In januari van dit jaar beantwoordde ik diverse vragen van leden van uw commissies over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Een aantal van uw vragen had betrekking op het kritieke pad richting de datum van inwerkingtreding. Op 12 februari 2021 heeft u mij gevraagd om de uitwerking van de roadmap Route2022 waarmee ik invulling geef aan het kritieke pad met u te delen. In deze brief geef ik u deze uitwerking.

In de planning van een project ontstaat een kritiek pad als sommige van de uit te voeren activiteiten of taken van andere activiteiten afhankelijk zijn. Bijvoorbeeld omdat de ene activiteit pas kan starten nadat een andere activiteit is voltooid.

In de roadmap Route2022 zijn de activiteiten die nodig zijn voor de stelselherziening in beeld gebracht. Deze roadmap bevat alle activiteiten van alle betrokken partijen (meer dan 500 verschillende organisaties waaronder gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en softwareleveranciers) die bijdragen aan de vijf minimale criteria die bepalend zijn voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Voor het kritieke pad5 heb ik uit deze roadmap de cruciale activiteiten voor het realiseren van deze minimale criteria bepaald en schematisch weergegeven (zie bijlage 1). De roadmap Route2022 vormt immers de gezamenlijke leidraad voor de implementatie van de Omgevingswet.6

Daarbij heb ik verschillende sporen die te onderscheiden zijn voor elk minimaal criterium en bepalend zijn voor het kritieke pad schematisch weergegeven:

  • 1. Het spoor van de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV)

  • 2. Het spoor van de software van de softwareleveranciers

  • 3. Het spoor van de bevoegde gezagen

Deze sporen lopen niet volgtijdelijk in elkaar over maar vertonen overlap in de tijd. Na oplevering van een onderdeel van DSO-LV en soms zelf al vooruitlopend hierop, gaat een leverancier aan de slag om hier software voor te ontwikkelen. Vervolgens wordt het bevoegd gezag aangesloten met deze software. Dit is een iteratief proces waarbij de softwareleverancier bijvoorbeeld kan ontdekken dat een bepaalde functionaliteit van het DSO-LV in combinatie met de eigen software en lokale instrumenten nog niet goed werkt. Dat vraagt dan om aanpassing aan een of meerdere kanten. Ook kan blijken dat de ontwikkelde software niet goed werkt bij het aangesloten bevoegd gezag. Het oplossen van dit soort knelpunten in de keten is daarmee een gezamenlijke opgave.

Inzet is hierbij steeds dat de inwerkingtredingsdatum 1 januari 2022 is.

Daarmee volg ik het BIT-advies om alle aandacht te richten op de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022 en hieraan vast te houden. Het BIT adviseert ook dat als blijkt dat de werking van onderdelen van het DSO nog onvoldoende zeker is, hier tijdelijke alternatieve oplossingen voor te bieden, met als doel om per 1 januari 2022 gebruikers zo veel mogelijk werkende functionaliteit te bieden en de overige delen gefaseerd in werking te stellen ná inwerkingtreding van de wet.

Zoals in mijn reactie op het BIT-advies vermeld is, zal ik in april 2021 een eerste weging maken op welke onderdelen dit aan de orde kan zijn. Vervolgens volgt per criterium een nadere operationalisatie van de maatregelen.

Mocht blijken dat de werking van de keten of voortgang bij een individueel bevoegd gezag te onzeker is, dan is het noodzakelijk ook een alternatieve route open te stellen waarmee het mogelijk blijft aan de minimale criteria te voldoen. Ik ben per criterium aan het voorbereiden in overleg met alle partners welke maatregelen dat kunnen zijn. De inzet blijft direct gebruik te maken van de hoofdroute.

Ik heb in navolging van het BIT-advies dus voor deze vijf minimale criteria en onderliggende mijlpalen bekeken wanneer bepaald moet worden of er aanleiding is een tijdelijke, alternatieve route open te stellen omdat met de oorspronkelijke planning de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022 niet geheel haalbaar is. Dat vormt het kritieke pad zoals schematisch weergegeven in bijlage 1. Uit het schema blijkt dat dit voorjaar bepaald zal worden of en welke alternatieve routes landelijk en lokaal worden ingezet.

Of het noodzakelijk is een alternatieve route te ontwikkelen, bepaal ik samen met de koepels op basis van de voortgang van de implementatie. Ik loop daar in deze brief niet op vooruit maar zal u daar uiteraard over informeren. De afgelopen jaren heb ik u steeds bericht over de voortgang op de vijf minimale criteria. In mijn laatste voortgangsbrief van 13 november 2020 concludeerde ik dat alle bevoegde gezagen toewerken naar de inwerkingtreding per 1 januari 2022 en dat het haalbaar is om de vijf minimale eisen voor deze datum voor te bereiden.7 In mijn volgende voortgangsbrief die u eind maart ontvangt, zal ik ingaan op de laatste stand van zaken van de vijf minimale criteria.8 Daarnaast bericht ik u elke maand over de voortgang van de aansluitingen op het DSO-LV.9

Dat ik samen met de bestuurlijke partners mogelijke alternatieve routes voorbereid, betekent niet bij voorbaat dat het nodig is die in te zetten. Ik doe dat om goed voorbereid te zijn en snel een alternatief te kunnen bieden voor de implementatie richting inwerkingtreding. Daarmee geef ik invulling aan het BIT-advies om te kijken naar tijdelijke alternatieve maatregelen voor onderdelen met als doel om per 1 januari 2022 gebruikers zo veel mogelijk werkende functionaliteit te bieden.

Hieronder beschrijf ik voor de vijf minimale criteria wat de hoofdroute is en wanneer er bepaald moet worden of en zo ja welke tijdelijke alternatieve maatregel kan worden ingezet.

1. Omgevingsvisies van provincies en Rijk

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben alle provincies en het Rijk een vastgestelde Omgevingsvisie die via de geldende standaarden is ontsloten in de landelijke voorziening van DSO.

Omgevingsvisies worden via de STOP-TPOD standaard in het DSO ontsloten. Voor Omgevingsvisies is de mogelijkheid gecreëerd om deze visies ook via de huidige voorzieningen (ruimtelijkeplannen.nl) te publiceren waarmee ze vervolgens via de overbruggingsfunctie in het DSO zichtbaar gemaakt worden. Voor dit criterium is een tijdelijke alternatieve maatregel dus al beschikbaar.

2. Omgevingsverordening van provincies

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben provincies een vastgestelde omgevingsverordening die via de geldende standaarden is ontsloten via de landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) en het DSO-LV.

Om de ontwerpverordening via DSO te publiceren moet deze functionaliteit per 1 april 2021 gereed zijn. In een aantal provincies is de procedure al eerder gestart en daarom kiezen zij voor de alternatieve route via de huidige standaard (IMRO). Deze route staat, naast de mogelijkheid van publiceren via DSO-LV, ook open voor de andere provincies. In april zal duidelijk worden of provincies die hun ontwerpverordening nog niet gepubliceerd hebben, dat in het DSO gaan doen of via een alternatieve route. Op 1 januari 2022 moeten alle provincies hun vastgestelde verordening kunnen publiceren in het DSO-LV. Het kan noodzakelijk zijn hier een tijdelijke alternatieve maatregel voor te ontwikkelen en in te zetten.

3. Provincies, waterschappen en Rijkspartijen kunnen werken met het projectbesluit

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten provincies, waterschappen en rijkspartijen projectbesluiten vaststellen conform de eisen van de Omgevingswet (Besluit kwaliteit leefomgeving hoofdstuk 9). Tijdens de overgangsfase hoeft het projectbesluit het omgevingsplan niet te wijzigen.

In mei zal duidelijk zijn of alle partijen (Rijk, provincie en waterschappen) in staat zijn een projectbesluit vast te stellen. Indien dat niet het geval is, wordt een tijdelijke alternatieve maatregel ingezet.

4. Gemeenten kunnen omgevingsplan wijzigen

Wanneer een gemeente een omgevingsplan wil wijzigen, stelt zij deze wijziging vast conform de eisen van de Omgevingswet. Dat betekent: het gewijzigde deel voldoet aan de provinciale instructieregels en de instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De wijziging van het omgevingsplan wordt met de geldende STOP-standaard ontsloten in LVBB en DSO-LV. Gemeenten hebben tot 2029 de tijd om tot een volledig omgevingsplan te komen volgens de eisen van de Omgevingswet. Bij inwerkingtreding hebben alle gemeenten een omgevingsplan van rechtswege. Dat bestaat ondermeer uit de huidige bestemmingsplannen, andere ruimtelijke regelingen en de bruidsschat. Via de overbruggingsfunctie worden de bestemmingsplannen en andere ruimtelijke regelingen (uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan) ontsloten in het DSO-LV.

Vanaf de datum van inwerkingtreding moeten gemeenten die dat willen in staat zijn het omgevingsplan te wijzigen, bijvoorbeeld om de bruidsschat op onderdelen aan te passen of om een voorbereidingsbesluit te nemen en bekend te maken of een gebiedsontwikkeling mogelijk te maken. Een gemeente die een omgevingsplan wil wijzigingen kan een besluit tot wijziging voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet al voorbereiden. Gemeenten kunnen sommige nieuwe ontwikkelingen ook initiëren met verlening van een vergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit. Vanaf inwerkingtreding is het mogelijk om deze vergunningprocedure te doorlopen. Deze route is bruikbaar voor ontwikkelingen zolang het daarvoor niet nodig is om bestaande ruimtelijke mogelijkheden in het omgevingsplan weg te nemen. Voor die laatste categorie – aanpassing van de bestaande mogelijkheden – is een wijziging van het omgevingsplan geschikter. Ook omvangrijke gebiedsontwikkeling of complexe inpassingen, zoals de woningbouwopgave, vragen om een wijziging van het omgevingsplan. Vooruitlopend op de inwerkingtreding moeten gemeenten planvorming voor urgente gebiedsontwikkeling op kunnen starten en overige aanpassingen aan het omgevingsplan kunnen voorbereiden.

Gezien de doorlooptijd van dit soort planvormingsprocessen betekent dit dat uiterlijk in april duidelijk moet zijn of en welke tijdelijke alternatieve maatregelen in kunnen worden gezet, om wijzigingen van het omgevingsplan waaronder de continuïteit van planvormingsprocessen voor gebiedsontwikkeling in gemeenten vanaf 1 januari 2022 te borgen. De mogelijke opties voor deze tijdelijke maatregelen worden op dit moment al voorbereid samen met de bestuurlijke partners. Inzet is deze tijdelijke maatregelen zo snel mogelijk bekend te maken zodat gemeenten hiermee kunnen gaan werken.

5. Vergunningen en meldingen ontvangen en behandelen

Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is het bevoegd gezag (en/of uitvoeringsorganisatie) in staat om conform de geldende standaard een aanvraag of melding vanuit de landelijke voorziening van het DSO te ontvangen en deze conform de eisen van de Omgevingswet af te handelen.

Burgers en bedrijven moeten vanaf de datum van inwerkingtreding in staat zijn bij alle bevoegd gezagen vergunningen aan te vragen en meldingen te doen. Vooruitlopend daarop moet bepaald worden of alle bevoegd gezagen en behandeldiensten in staat zijn aanvragen voor vergunningen en meldingen vanuit het DSO-LV te kunnen ontvangen en verwerken. Dit voorjaar zal duidelijk worden of het nodig is hiertoe tijdelijke alternatieve maatregelen te nemen.

Vervolgens zal steeds per bevoegd gezag gekeken moeten worden welke maatregel kan worden ingezet. Inzet is om in juli een aantal alternatieve maatregelen uitgewerkt te hebben.

Ik zal u over de eventuele inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen informeren.

Met deze uitwerking van de roadmap Route2022 en het bepalen van de besluitvormings- en startmomenten voor het inzetten van tijdelijke alternatieve maatregelen, werk ik samen met mijn bestuurlijke partners toe naar een robuuste en verantwoorde inwerkingtreding op 1 januari 2022.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Samenstelling commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Nooren (PvdA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF).

X Noot
2

Samenstelling Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), N.J.J. van Kesteren (CDA), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF).

X Noot
3

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, BQ.

X Noot
4

Kamerstukken I 2020/21, 33 118, BQ.

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij de Directie Inhoud.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2020/21, 33 118, BK.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2020/21, 33 118, BG.

X Noot
9

Kamerstukken I, 2020/21, 33 118, BU.

Naar boven