33 065 Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met aanpassing van de dienstverlening van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan werkgevers en werkzoekenden en de opheffing van de Raad voor werk en inkomen als publiekrechtelijke rechtspersoon met een wettelijke taak en van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget Werkloosheidswet en van loonkostensubsidies

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 30 maart 2012

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor sociale zaken en werkgelegenheid over bovengenoemd wetsvoorstel.

De leden van de VVD, PvdA, D66, GroenLinks, ChristenUnie en SP hebben vragen gesteld over de aanpassing van de dienstverlening van het UWV aan werkgevers en werkzoekenden, en opheffing van de Raad voor Werk en Inkomen, de beëindiging van de inzet van het re-integratiebudget en loonkostensubsidies.

In deze memorie van antwoord gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is daarbij op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.

I.

Redesign UWV Werkbedrijf

2

1.

Dienstverlening werkzoekenden

2

2.

Landelijk systeem

7

3.

Regionale samenwerking

10

4.

Handhaving

13

     

II.

Beëindiging van de inzet re-integratiebudget WW en van loonkostensubsidies

14

     

III.

Raad voor Werk en Inkomen

16

     

IV.

Financiële effecten

17

     

V.

Overig

19

I. Redesign UWV Werkbedrijf

1. Dienstverlening werkzoekenden

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat als gevolg van de taakstelling binnen het SZW-domein en de bezuiniging op de «kleine geldstroom» van het UWV, de dienstverlening aan burgers en bedrijven wordt aangepast, versoberd en voornamelijk digitaal (90% zelfs). Uitgangspunt daarbij is de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. De regering beoogt daarmee een efficiëntere werking van de arbeidsmarkt te realiseren. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om dit nog eens uitvoerig uit te leggen.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie waarop het kabinet de aanname baseert dat digitale dienstverlening gaat werken, en dat dan voor 90% van de werkzoekenden en bedrijven. De leden schrijven dat dat sterk zal afhangen van de positie en de afstand die mensen – in concurrentie met elkaar zoeken – innemen ten opzichte van de arbeidsmarkt. De leden schrijven dat in z'n algemeenheid werkloos worden een verlieservaring is en afhankelijk van zijn/haar positie en afstand t.o.v. de arbeidsmarkt mensen hebben behoefte aan een gesprek, een bemoediging die perspectief biedt en handvatten waarmee men weer op pad kan richting werk. De leden baseren deze opvatting op ruime ervaring; naarmate er meer tijd en aandacht aan werkzoekenden wordt besteed neemt niet alleen de kans op werk toe, maar ook de snelheid waarmee een nieuwe/andere baan gevonden kan worden. En dus beperking van uitkeringslast. De leden vragen of het kabinet over cijfers beschikt waarmee men onze fractie kan overtuigen dat deze door u voorgestelde versoberde dienstverlening niet zal gaan leiden tot langere uitkeringsduur en daarmee voor de WW uitstroom naar de WWB, straks de Wet werken naar vermogen, en dat daarmee dus sprake is van verschuiving van uitkeringslast van Rijksoverheid, WW-fonds en UWV naar Gemeenten. De leden stellen dat ook het flink bezuinigen op het re-integratiebudget en het zelfs afschaffen daarvan voor de mensen in de WW zal leiden tot het elders flink verhogen van publieke lasten (uitkeringen, bijzondere bijstand, schuldsanering, gezondheidszorg, welzijns-/WMO-budgetten, etc.). De leden vragen of de regering kan uitleggen of geïnvesteerd wordt in mensen.

De regering streeft naar een efficiënte werking van de arbeidsmarkt waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voorop staat. Het verkrijgen en behouden van betaald werk is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf. De overheid ondersteunt alleen de mensen die dat écht nodig hebben. Bij dat streven past een andere verhouding tussen de rollen en verantwoordelijkheden van overheid, burgers en bedrijven dan voorheen. Daarom is ervoor gekozen het dienstverleningsconcept te moderniseren door een innovatieve aanpak, waardoor er met minder capaciteit een adequaat niveau van dienstverlening geboden kan worden. Dit nieuwe dienstverleningsconcept heeft met name gevolgen voor WW-gerechtigden. WW-gerechtigden hebben in het algemeen recente werkervaring. Een groot deel van hen stroomt binnen één jaar weer uit. De dienstverlening aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten verandert niet; deze groep wordt intensief begeleid door middel van onder andere face to face dienstverlening. De dienstverlening aan WWB-ers en niet-uitkeringsgerechtigden wordt door UWV voornamelijk digitaal uitgevoerd.

De keuze voor vooral digitale dienstverlening past bij deze tijd. Het «Trendrapport Computer- en Internetgebruik 2010» laat zien dat circa 90% van de Nederlandse huishoudens toegang heeft tot internet. De wereld verandert snel en daarin past dat digitale dienstverlening de komende jaren in toenemende mate onderdeel wordt van de dienstverlening van UWV. Daarbij zal geïnvesteerd worden in het klantvriendelijker maken van de digitale dienstverlening.

Digitale dienstverlening is niet nieuw. UWV biedt momenteel ook e-coaching aan als alternatief voor face to face dienstverlening. De digitale intake wordt (inmiddels) door 85% van de WW-gerechtigden en 35% van de WWB-gerechtigden benut en het gebruik van werk.nl is op dit moment al groot (200 000 sessies per dag op werkdagen en 70 000 per dag in het weekend).

UWV heeft in 2011 op elf werkpleinen pilots uitgevoerd met digitale dienstverlening. De verwachting is dat het Redesign beperkte gevolgen zal hebben voor de doorstroom van de WW naar de WWB. Mocht het zo zijn dat door het afschaffen van re-integratie WW meer WW-ers doorstromen naar de WWB, dan worden gemeenten hiervoor gecompenseerd via de raming van het WWB-budget. Een hogere werkloze beroepsbevolking leidt daarbij tot een opwaartse bijstelling van het WWB-budget.

De leden van de ChristenUnie-fractie schrijven dat het nieuwe beleid het mogelijk maakt dat personen die langer werkloos zijn dan drie maanden een ondersteuningscoach op afstand krijgen. De leden horen graag hoeveel coaches er voorzien zijn en welk type dienstverlening er van hen verwacht mag worden. De leden vragen of het hier om substantiële ondersteuning gaat. De leden schrijven dat voor werklozen die langer dan een jaar werkloos zijn, volgens het wetsvoorstel «alle arbeid gangbaar en passend» is. De leden vragen hoe rigoureus het kabinet dit principe gaat hanteren, ook gezien de zeer zorgwekkende werkloosheidsontwikkeling.

Vanaf drie maanden werkloosheid totdat de werkzoekende twaalf maanden werkloos is, ondersteunt een digitale coach actief de werkzoekende of is er face to face contact met de werkcoach. De digitale coach ondersteunt de werkzoekende door het gebruik van de werkm@p te volgen. Via mailcontact stimuleert de digitale coach de werkzoekende door vragen te beantwoorden via de werkm@p. De digitale coach signaleert via een dashboard op basis van de door de werkzoekende verstrekte informatie of de werkzoekende zijn taken uitvoert. Ook beoordeelt hij verklaringen voor het niet binnen de gestelde termijn uitvoeren van de taken. Een coach kan vaker contact hebben via de digitale weg dan met face to face contact. Vanaf 2015 zullen ten behoeve van de WW-populatie naar schatting in totaal 1170 werk- en e-coaches bij UWV werken, gericht op e-coaching, face to face dienstverlening, monitoring en handhaving.

Het principe dat na een jaar alle arbeid gangbaar en passend is geldt ook nu al, dat is niet nieuw. WW-gerechtigden die na een jaar nog geen werk gevonden hebben, zijn verplicht elke baan die wordt aangeboden te accepteren; alle arbeid is dan passend. Ook in tijden dat er minder werkaanbod is, blijft het onverminderd van belang dat beschikbare banen geaccepteerd worden door werkzoekenden.

De leden van de VVD-fractie refereren aan de memorie van toelichting waarin onder art.32e wordt gesproken over een maximaal percentage van 10% van werkzoekenden dat in aanmerking kan komen voor face to face contact in plaats van het elektronisch contact en de daarbij behorende dienstverlening. De leden vragen waarop die 10% is gebaseerd en wat gebeurt er als de behoefte – al of niet tijdelijk – groter is. De leden vragen wat de regering bedoelt met «een objectieve diagnose» die het UWV kan hanteren om werkzoekenden aan te wijzen die voor niet-elektronische dienstverlening in aanmerking komen.

De leden van de GroenLinks-fractie denken dat voor veel werkzoekende uitkeringsgerechtigden digitale ondersteuning bij het aanvragen van een uitkering en het zoeken van een nieuwe of andere baan zal helpen. De leden stellen dat er echter ook voor een behoorlijk percentage van de mensen maatwerk nodig zal zijn, regelmatige gesprekken. De leden vragen waarop de regering de schatting baseert dat dit maar voor 10% van de mensen zal gelden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een reflectie van het kabinet hoe deze insteek op arbeidsmarkttransities van recente werklozen zich verhoudt tot de groep langdurig(er) werklozen. De leden vragen of zij de kwetsbare groep zijn waar de middelen dan nog wel voor worden ingezet. In meer algemene zin zien de leden graag een toelichting op welke groep werkzoekenden de aanduiding «kwetsbaar» nu precies van toepassing is en welke kenmerken deze groep heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in welke mate face to face dienstverlening nog mogelijk blijft en welk budget hiervoor wordt uitgetrokken.

Het verkrijgen en behouden van betaald werk is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van mensen zelf. De overheid ondersteunt alleen de mensen die dat écht nodig hebben, omdat zij het op eigen kracht niet redden.

UWV heeft budgettair ruimte om vanaf 2014 circa 10% van de WW-gerechtigden tussen de drie en twaalf maanden WW face to face ondersteuning aan te bieden. In 2012 biedt UWV nog face to face ondersteuning aan circa 50% van de WW-gerechtigden en in 2013 aan 25%. De face to face ondersteuning wordt geleidelijk vervangen door digitale ondersteuning. De regering gaat ervan uit dat 10% face to face ondersteuning vanaf 2014 voldoende zal zijn. De komende jaren moet blijken of dat klopt.

De face to face dienstverlening is op dit moment beschikbaar voor werkzoekenden die daar naar het oordeel van de werkcoach op zijn aangewezen en daar het meeste baat bij hebben. Het kan bijvoorbeeld gaan om ouderen en digibeten. Voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten blijft face to face dienstverlening in ieder geval beschikbaar. Vanaf medio 2013 wordt met een objectieve methode op basis van enerzijds persoonskenmerken en anderzijds arbeidsmarktkenmerken vastgesteld wie er voor de face to face dienstverlening in aanmerking komen. Via een vragenlijst wordt bepaald of, gegeven een aantal persoonskenmerken de kans op het (zelfstandig) vinden van een baan groot kan worden geacht. Er wordt derhalve gekeken naar factoren die de kans op werkhervatting bepalen en de belangrijkste barrières voor werkhervatting (zoals leeftijd, lang hetzelfde werk hebben gedaan, of ziekte). Daarnaast speelt de situatie op de arbeidsmarkt gegeven het beroep van inschrijving een rol. Alleen personen die volgens deze systematiek extra ondersteuning nodig hebben krijgen dan nog face to face dienstverlening.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat onderhavig wetsvoorstel beoogt de dienstverlening van het UWV te digitaliseren, zodat in 2015 90% van de dienstverlenende processen digitaal verloopt. De leden schrijven dat de regering onderkent in de Memorie van toelichting dat er altijd een groep blijft die minder goed kan omgaan met digitale dienstverlening. De leden vinden het evenals de Raad van State belangrijk dat ook voor deze groep het UWV toegankelijk blijft.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat het nieuwe beleid volop gaat inzetten op digitale dienstverlening. Naar de mening van de leden biedt dit goede mogelijkheden maar vermoedelijk juist niet voor de meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. De leden verzoeken het kabinet een bespiegeling te geven over de digitale competenties van deze kwetsbare groepen en wat er aan beleid zal worden ingezet om deze vaardigheden te vergroten.

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen om de toegankelijkheid van e-dienstverlening. De leden vragen of de regering de zorg deelt dat voor een aanzienlijk gedeelte van de UWV doelgroep door de digitalisering de afstand tot de arbeidsmarkt zal vergroten, waardoor het aantal uitkeringen toeneemt. De leden vragen dit antwoord toe te lichten en de consequenties die de regering hieraan verbindt uiteen te zetten. De leden schrijven dat circa 90% van de mensen in Nederland toegang heeft tot het internet. De leden vragen een onderbouwde becijfering van de internetdichtheid onder werklozen. Daarnaast maken de leden zich in het kader van e-dienstverlening zorgen om analfabetisme. De leden vragen een onderbouwde becijfering van het percentage analfabeten onder werklozen. De leden vragen welke gevolgen deze berekeningen hebben voor de bereikbaarheid en doelmatigheid van e-dienstverlening, en welke consequenties de regering hieraan verbindt. De leden vragen of het naar de mening van de regering wenselijk is om een loket te openen waar werkgevers en werkzoekenden voor niet-digitale dienstverlening terecht kunnen. De leden vragen dit toe te lichten, en mogelijke stappen die zal de regering zal ondernemen om dit te realiseren uiteen te zetten.

Zoals de leden van de PvdA-fractie al aangeven heeft onderzoek (trendrapport computer- en internetgebruik 2010) van de Universiteit van Twente uitgewezen dat 90% van de huishoudens in Nederland toegang heeft tot internet. Het CBS heeft in 2009 becijferd dat 7% van de Nederlanders tussen de 12 en 75 jaar geen PC of internet thuis had.

De regering is zich ervan bewust dat bij het invoeren van digitale dienstverleningsverlening als primair dienstverleningsconcept extra aandacht nodig is voor een groep laaggeletterden en voor de groep die onvoldoende digitale vaardigheden heeft om met dit concept om te gaan. In de uitwerking van het nieuwe dienstverleningsconcept door UWV wordt de positie van deze groepen nadrukkelijk meegenomen. UWV is in 2011 een onderzoek gestart naar de toegankelijkheid van de digitale dienstverlening en naar de voorzieningen die getroffen moeten worden om het gebruik van digitale dienstverlening te vergroten. Om alle klantgroepen zo goed mogelijk aan te sluiten op de digitale dienstverleningsconcept heeft UWV het programma Digivaardig & Digibewust betrokken bij de ontwikkeling van het concept. Dit zorgt voor specifieke aandacht voor de minder digivaardige klanten en is in lijn met de aangenomen Motie Van den Besselaar en Ortega-Martijn1.

UWV heeft meerdere voorzieningen getroffen om het gebruik van digitale dienstverlening te vergroten. Dit betreft onder andere de ondersteuning van de digitale dienstverlening met filmpjes die de werkzoekende begeleiden op werk.nl. Daarnaast kunnen werkzoekenden die moeite hebben met de digitale dienstverlening, telefonisch contact zoeken met het klantcontactcentrum (KCC) van UWV. Het KCC dient als eerste hulplijn voor vragen. Is meer ondersteuning nodig, dan wordt de klant uitgenodigd op de vestiging. Op de vestigingen is tijdelijk een flexibele ondersteuningsorganisatie ingericht die klanten helpt met de digitale intake en de werkm@p. Deze ondersteuning omvat onder andere workshops en wordt in ieder geval aangeboden tot halverwege 2013. Ook staat vanaf 2014 voor 10% van de WW-gerechtigden in de periode van 3 tot 12 maanden werkloosheid nog face to face dienstverlening open.

De overheid maakt in toenemende mate gebruik van digitale dienstverlening. Om de groep minder digivaardige burgers te ondersteunen is de regering het project Digisterker gestart. Dit project is een samenwerkingsverband van o.a. de Belastingdienst, UWV, SIOB (Sectorinstituut Openbare Bibliotheken), Openbare bibliotheek Enschede en de gemeente Enschede. Onderdeel van dit project is de algemene cursus «werken met de e-overheid». Hier wordt digitale dienstverlening van de overheid in brede zin behandeld, waaronder het aanvragen van DigiD, het doen van digitale aanvragen en het gebruiken van persoonlijke omgevingen (zoals de werkm@p) van overheidsorganisaties. Deze cursus blijkt succesvol. Digisterker werkt nu aan de opschaling van de cursus naar landelijke schaal.

Daarnaast neemt UWV deel aan pilots waarin laaggeletterden via openbare bibliotheken worden ondersteund in het gebruik van digitale apparatuur. Ook deze pilots blijken succesvol. Daarom heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs subsidie toegekend aan het project «UWV digibeten aan de slag», waarmee mensen geholpen worden om meer digivaardig te worden.

De omvang van de groepen WW-gerechtigden die als laaggeletterd of onvoldoende digivaardig kunnen worden aangemerkt, is niet bekend. UWV schat dat minder dan 5% van de WW-gerechtigden onvoldoende digivaardig is. Deze schatting is gebaseerd op het huidige gebruik van de digitale dienstverlening van de WW-intake (85%) en het onderzoek «Digibyte, digibabe, digibeet» van Digivaardig en Digibewust uit 2010. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ruim 95% van de werkenden onder 65 jaar internet gebruikt. Aangezien WW-gerechtigden recente werkervaring hebben, wordt verondersteld dat eenzelfde percentage van hen als onder werkenden internetervaring heeft. De verwachting is niet dat de digitale dienstverlening de afstand tot de arbeidsmarkt voor WW-gerechtigden zal vergroten of dat het aantal uitkeringen zal toenemen.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over onderhavig voorstel tot wijziging van SUWI. De leden schrijven dat het een aanslag is op de slagkracht en uitvoeringskracht van de (lokale) overheid en dat in een tijd dat baanzekerheid voor steeds minder mensen geldt, steeds meer en steeds vaker mensen moeten switchen vanwege de flexibele contracten die werkgevers steeds veelvuldiger hanteren én het vertrouwen van burgers in de overheid afneemt (zie onder andere het jaarverslag van de Nationale Ombudsman) en het in crisistijd juist erop aankomt dat publieke dienstverlening hoogwaardig, snel en voor burgers betrouwbaar functioneert. De leden vragen om een reactie hierop.

Publieke dienstverlening dient in crisistijd, maar ook daarbuiten, hoogwaardig, snel en voor burgers betrouwbaar te functioneren. De regering is van mening dat met het digitale dienstverleningsconcept van UWV Werkbedrijf een vorm van dienstverlening wordt neergezet die volledig past in het huidig tijdsgewricht. Digivaardigheden worden immers steeds meer basisvaardigheden. De omvorming naar digitaal vindt niet in één keer plaats, maar wordt stapsgewijs over een aantal jaren ingevoerd en is alleen gericht op WW-gerechtigden. Face to face dienstverlening blijft beschikbaar voor 10% van de WW-gerechtigden in de periode van 3 tot 12 maanden werkloosheid. Dit geldt niet voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten; zij kunnen gebruik maken van face to face dienstverlening.

Digitale dienstverlening wordt ook nu al volop benut. Op dit moment maakt 85% van de WW-gerechtigden al gebruik van de digitale intake WW en maakt een groot deel al gebruik van de werkm@p.

De leden van de D66-fractie vragen naar soortgelijke internationale praktijkvoorbeelden waarbij de re-integratie eveneens is gedigitaliseerd en hoe daarbij is omgegaan met de groep die niet over de benodigde digitale vaardigheden beschikt.

De digitale dienstverlening wordt in veel landen (o.a. Denemarken, Groot-Brittannië, Zweden, Vlaanderen, Duitsland, Oostenrijk en Estland) doorontwikkeld vanwege de mogelijkheden van digitale dienstverlening en als onderdeel van bezuinigingen. De meeste landen die digitale begeleiding voor werkzoekenden inzetten, doen dit naast de lokaal georganiseerde face to face dienstverlening. Het is dan aan de werkzoekende om te kiezen voor een bepaald type dienstverlening. De landen maken meestal geen onderscheid in klantgroepen. Voor niet digivaardige klanten organiseert een aantal landen trainingen voor computervaardigheden. Uitzondering is Denemarken. Dit land verplicht alle werkzoekenden, op straffe van verlaging van de uitkering, zich in te schrijven via internet als werkzoekende en wekelijks via internet aan te geven dat zij nog steeds werkzoekende zijn. Voor de begeleiding van de werkzoekenden staat wel face to face dienstverlening open.

2. Landelijk systeem

De leden van de PvdA-fractie achten het wenselijk dat via regelgeving een landelijk transparant en actueel gegevensbestand over klanten en vacatures wordt gerealiseerd en vragen welke acties de regering hiertoe gaat ondernemen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien een transparant digitaal systeem van vacatures (en competenties van werkzoekenden) als een onmisbare schakel in de arbeidsbemiddeling en dienstverlening nieuwe stijl. De leden vragen daarbij naar de garanties dat dit systeem actueel is en de vacaturevraag op representatieve wijze weerspiegelt en welke lering uit het verleden wordt getrokken.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er nu al sprake is van een goed dekkend landelijk systeem.

De regering deelt de mening van de PvdA en de ChristenUnie dat het cruciaal is dat er een landelijk transparant en actueel gegevensbestand tot stand komt. Doordat alle werkzoekenden en vacatures bij elkaar gebracht worden in één systeem, worden de mogelijkheden om deze – automatisch – te matchen optimaal. Zowel de werkgever als de werkzoekende kunnen gebruik maken van deze automatische matching. Een landelijk gegevensbestand is daarom cruciaal. In artikel 10 van het voorstel tot wijziging van de Wet SUWI is daarom voorgeschreven dat UWV en gemeenten samenwerken ten aanzien van de registratie van werkzoekenden en vacatures. De Programmaraad (samenwerking UWV, VNG, Divosa) werkt op verzoek van de regering aan technische oplossingen voor optimalisatie van de bestaande systemen.

De veranderingen die UWV doorvoert in de digitale dienstverlening zijn omvangrijk, maar beheersbaar. De bestaande systemen van UWV vormen immers de basis voor het landelijk transparant en actueel gegevensbestand over werkzoekenden en vacatures. De basis van digitale dienstverlening is er al, maar wordt de komende jaren versneld doorontwikkeld. Door de systemen technisch te verbeteren met stapsgewijze releases is de overgang voor werkzoekenden en werkgevers minder groot. Bovendien blijven de systemen dan stabieler. Iedere aanpassing wordt voorafgegaan door uitgebreid vooronderzoek: een eerste ontwerp wordt met diverse betrokkenen gemaakt, waarna werkzoekenden deze testen op bruikbaarheid. Na releasemomenten is extra personele capaciteit beschikbaar om verstoringen direct op te lossen. Daarnaast informeert UWV WERKbedrijf tijdig haar klanten over verstoringen.

UWV streeft naar een zo groot mogelijk vacaturebereik. Op dit moment beschikt UWV over 68% van alle vacatures (eerste 8 maanden van 2011). Het gaat dan om vacatures die rechtstreeks aangeboden worden aan UWV, maar ook om vacatures die met een zoekmachine via andere sites worden gekoppeld aan werk.nl. Iedere vacature die wordt aangemeld, krijgt een standaardlooptijd van veertien dagen. Daarna geldt dat de vacature verlopen is en niet meer gepresenteerd wordt aan werkzoekenden. De werkgever kan een vacature waarvan de vervaldatum nog niet is verstreken, verwijderen of de looptijd verlengen. Dit laatste geldt ook als de vervaldatum al verstreken is. Voor iedere verlenging geldt wederom standaard een looptijd van veertien dagen. Door de werkgever kan de verlengde looptijd desgewenst tot maximaal dertig dagen worden verlengd. Hiermee wordt bereikt dat het vacaturebestand actueel blijft. Voor werkzoekenden gelden ook standaardtermijnen waarna de inschrijving moet worden verlengd of wordt beëindigd.

De leden van de D66-fractie zien het realiseren van 90% digitale dienstverlening in minder dan drie jaar als een grote transformatie en vragen of er praktijkvoorbeelden bestaan en welke lessen hieruit getrokken kunnen worden voor het realiseren van de transformatie van het UWV. De leden van de GroenLinks-fractie vragen op basis van welke gronden en bewezen praktijken een landelijk digitaal systeem reeds op korte termijn zodanig ontwikkeld en betrouwbaar is dat invoering verantwoord is.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke risico’s en onzekerheden de regering ziet betreffende digitale dienstverlening en de beheersmaatregelen om deze te beperken.

De leden van de D66-fractie vragen of de implementatie van de transformatie van het UWV op schema loopt.

Er is geen sprake van een groot ICT-project waar een heel nieuw systeem moet worden ontwikkeld. De bestaande systemen van UWV vormen de basis voor de systemen die noodzakelijk zijn voor de digitale dienstverlening. Een groot deel van de digitale dienstverlening is al mogelijk en de basis werkt op dit moment al. Deze systemen worden stap voor stap doorontwikkeld, zowel op het gebied van gebruiksvriendelijkheid als van functionaliteit. Er is blijvende aandacht om de digitale systemen te laten blijven voldoen aan de eisen die er vanuit de praktijk aan gesteld worden. De implementatie van de transformatie loopt op dit moment op schema.

De leden van de fracties van D66 en ChristenUnie vragen naar de resultaten van de pilots waarbij de digitale dienstverlening in het kader van het Redesign van UWV WERKbedrijf reeds beproefd is. De leden van de ChristenUnie-fractie zou graag de evaluatie hiervan ontvangen en inzicht in de mate waarin dit tot bijstelling van de dienstverlening heeft geleid.

UWV heeft in 2011 op elf werkpleinen pilots uitgevoerd met digitale dienstverlening, met het doel om eventuele kinderziektes tegen te gaan voordat wordt overgegaan tot landelijke implementatie. De digitale dienstverlening wordt doorontwikkeld en steeds verder verbeterd. De ervaringen uit de pilots laten zien dat hoewel de uitstroom in eerste instantie lager was dan bij andere vestigingen, na verloop van tijd de resultaten van deze vestigingen verbeteren. Uit de pilots blijkt ook dat de klanttevredenheid in eerste instantie daalt. De tijdelijke terugval in klanttevredenheid wordt verklaard doordat werkzoekenden moeten wennen aan het feit dat er geen face to face contact meer is bij de intake. Bij vestigingen die al over een langere periode digitale dienstverlening aanbieden blijkt de klanttevredenheid weer toe te nemen.

Uit de pilots blijkt bovendien dat door de inzet van digitale dienstverlening vroegtijdige signalering mogelijk is van belemmeringen om aan het werk te gaan. Vanwege de toename in het aantal digitale contactmomenten moet de klant regelmatig aangeven wat hij onderneemt. Hierdoor ontstaat er vroegtijdig een beeld van de aard en effectiviteit van het sollicitatiegedrag. Ook blijkt dat zowel de klant als de professional tijd bespaart bij het verrichten van een digitale uitkeringsaanvraag. De klant is niet gebonden aan kantooruren van een werkplein, maar kan in principe 24 uur per dag een digitale aanvraag indienen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de privacywaarborgen voor geregistreerden in het landelijk dekkend systeem en of dit systeem toegankelijk is voor medewerkers van UWV en gemeenten of ook voor potentiële werkgevers. Daarnaast vragen de leden naar de beveiliging en borging van het afschermen van gegevens en wie gegevens kunnen inzien en muteren.

De leden van de D66-fractie vragen daarbij nog in hoeverre uitvoering is gegeven aan de toezegging van de regering om inzichtelijk te maken welke instanties toegang hebben tot gegevens in de dienstverlenende processen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de privacygevaren zijn voor werkzoekenden – zeker met multiproblematiek – indien zij digitaal naar werk moeten zoeken.

Werkgevers kunnen alleen de Curricula Vitae inzien die op werk.nl zijn geplaatst. Toegang tot de Curricula Vitae op werk.nl is voorbehouden aan werkgevers die zich als zodanig hebben geregistreerd op werk.nl. Werkgevers kunnen kandidaten pas via werk.nl benaderen als zij ingelogd zijn en een actieve vacature op werk.nl hebben. De informatie die werkzoekenden (na inloggen met DigiD) opgeven via de digitale uitkeringsaanvraag is beschikbaar voor werkcoaches, klantmanagers en backoffice-medewerkers. Verder wordt gebruik gemaakt van beveiligd berichtenverkeer via de zogenaamde werkm@p. Dit berichtenverkeer via de werkm@p is toegankelijk voor de werkzoekende zelf en voor de werkcoach. De werkcoach kan zo de voortgang monitoren van de uitvoering van taken door de werkzoekende. Het muteren van door de werkzoekende gemelde gegevens is niet aan de orde. Wel legt de werkcoach vanuit zijn contacten met de werkzoekende aanvullende gegevens vast in de achterliggende systemen die toegankelijk zijn voor de behandelende medewerkers van UWV en gemeenten. Er is geen verschil in beveiliging tussen de verschillende groepen werkzoekenden. UWV houdt zich aan alle eisen die de Wet Bescherming Persoonsgegevens stelt.

In het SUWI Gegevensregister (SGR), online te raadplegen op www.bkwi.nl, is opgenomen welke organisaties in het kader van SUWI-net gegevens mogen uitwisselen en voor welk doel. Hierbij zijn ook de individuele gegevenselementen beschreven die de organisaties mogen uitwisselen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de aanbevelingen van de Inspectie SZW overneemt ten aanzien van de naleving door gemeenten van de bepalingen van de Suwiwet en het Suwibesluit. Ook vragen de leden op welke wijze de naleving van deze aanbevelingen door gemeenten wordt gestimuleerd en zo nodig wordt afgedwongen. De leden wijzen op de aanbeveling van de Inspectie SZW om bij gemeenten een normenkader voor de beveiliging van het Suwisysteem op te zetten en in het Suwibesluit op te nemen. De leden vragen daarbij of de regering gemeenten zal aansporen te komen tot dit normenkader en welke maatregelen de regering neemt om dit normenkader vast te stellen en op te leggen.

Het rapport Gegevensuitwisseling WWB/WIJ van de Inspectie SZW wijst uit dat de naleving van de vereisten in de Wet SUWI over eenmalige gegevensuitvraag en informatiebeveiliging door gemeenten, verbetering behoeft. In de brief aan de Tweede Kamer van 27 februari 20122 heeft de regering gereageerd op dit inspectierapport en maatregelen aangekondigd. Deze betreffen ondermeer de campagne zorgvuldig gebruik Suwinet-gegevens, het nader informeren van gemeenten via de Verzamelbrief gemeenten en een brief aan de gemeenteraden. In een brief zullen gemeenteraden worden gewezen op het belang van toezicht op het naleven van de vereisten van de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen, inclusief privacy en beveiliging. Verder wordt de Inspectie SZW gevraagd om volgend jaar te onderzoeken hoe de beveiliging van Suwinet zich ontwikkelt. Als niet aan de vereisten van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) wordt voldaan, kan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dwangsommen opleggen. Als blijkt dat de beveiliging van Suwinet bij gemeenten onvoldoende verbetert, worden aanvullende maatregelen overwogen. Sinds 2004 is er een verantwoordingsrichtlijn voor de beveiliging van Suwinet met als bijlage een normenkader3. De verantwoordingsrichtlijn is recent geactualiseerd. Het normenkader wordt op dit moment geactualiseerd. De op het Suwinet aangesloten partijen beheren de verantwoordingsrichtlijn en bijbehorend normenkader.

3. Samenwerking UWV-gemeenten

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wetswijziging, met name met betrekking tot de kaders van dienstverlening, een basispakket aan gezamenlijk te garanderen dienstverlening en ieders rol/bijdrage aan de te realiseren uitvoeringsstructuur. De leden vragen de regering in welke zin zij de totstandkoming van dergelijke afspraken bevordert en hoe de regering verwacht de nadere regelgeving van een dergelijke uitvoeringsstructuur vast te leggen.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de integrale dienstverlening werd ontwikkeld voor burgers en bedrijven, voor werkzoekenden en ondernemers, die op de circa 120 Werkpleinen zijn vertaling kreeg. Integrale dienstverlening gaat uit van één gezamenlijk ononderbroken proces dat moet leiden tot het doel: weer aan het werk of vacature vervuld. Mensen mogen geen last hebben van de verschillende organisaties, uitkeringswetten en daarmee samenhangende verschillende processen en verantwoordingssystemen. De leden vragen in hoeverre dit nog werkt bij de voorgestelde wijzigingen die een grote versobering van de dienstverlening met zich meebrengen én het fors terugbrengen van het aantal Werkpleinen en welke garantie wordt geboden om die integrale dienstverlening te borgen en door te laten ontwikkelen. De leden stellen voorts dat UWV, UWV WERKbedrijf en gemeenten ook in de nabije toekomst landelijk en regionaal moeten blijven samenwerken en afspraken moeten maken om werkzoekende burgers (aanbodzijde arbeidsmarkt) en ondernemers/bedrijven (vraagzijde) bij elkaar te brengen en daarin samen te werken met ROC's, sectoren en branches en (regionale) sociale partners.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat de MvT terecht inzet op het regionale schaalniveau van arbeidsmarktbemiddeling. De leden informeren naar de laatste stand van zaken rond de regio-indeling en de mate waarin deze volgens het kabinet een eigen en unieke arbeidsmarktsituatie indiceert. Ook willen de leden graag weten hoe ver gemeenten en UWV zijn met de integratie van hun dienstverlening en of hier wezenlijke verschillen bestaan tussen de arbeidsmarktregio’s.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering per arbeidsmarktregio wel één regionaal loket voor werkgevers wil, waarvoor gemeenten en UWV verantwoordelijk zijn, maar niet voor werkzoekenden en vragen wat de reden hiervoor is.

De leden van de SP-fractie vragen wat precies de verschillende behandeling van werkgevers (persoonlijke dienstverlening in 30 werkpleinen) en werknemers (eigen verantwoordelijkheid) rechtvaardigt. Zij vragen of werkgevers echt zoveel minder verantwoordelijk zijn dan werknemers.

De ambitie is om met minder middelen een adequaat niveau te bereiken. Het is daarom van belang de beschikbare middelen zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten.

Op basis van de beleidsmatige en algemene taakstellingen in het Regeerakkoord is gekozen voor een nieuw, met name digitaal dienstverleningsconcept. Mede daardoor is het mogelijk dat UWV de dienstverlening concentreert op 30 werkpleinen in plaats van op 98. Met dit in het achterhoofd worden de ontwikkeling van de digitale dienstverlening en de ontwikkeling van één landelijk gegevensbestand van werkzoekenden en vacatures de komende jaren versneld doorgezet.

Ten behoeve van het nieuwe dienstverleningsconcept zijn elementen uit het Besluit SUWI4 over de samenwerking tussen UWV en gemeenten met betrekking tot de werkgeversdienstverlening op regionaal niveau, de regionale arbeidsmarkt en de registratie in één systeem, opgenomen in de wet. Andere delen van het besluit zijn niet meer van toepassing; de uitwerking van de dienstverlening op de werkpleinen verandert sterk (met name voor werkzoekenden) en wordt gemoderniseerd.

De samenwerking tussen gemeenten en UWV zal door deze wijzigingen veranderen. Voor werkgevers blijft geïntegreerde dienstverlening het uitgangspunt. Voor werkzoekenden zal de samenwerking meer aanvullend op elkaar geschieden (complementaire dienstverlening). De regering wil één regionaal loket voor werkgevers, om zo werkgevers beter te bedienen. Werkgevers willen geen afspraken maken met afzonderlijke gemeenten en UWV. In de Wet SUWI is daarom opgenomen dat UWV en gemeenten in de arbeidsmarktregio de dienstverlening voor werkgevers gezamenlijk inrichten. Bij werkgevers geldt ook het uitgangspunt dat zij gebruik kunnen maken van de digitale dienstverlening van UWV. Werkgevers die bereid zijn om moeilijk bemiddelbare werkzoekenden aan te nemen (preferente werkgevers), ontvangen specifieke ondersteuning bij de bemiddeling (gerichte bemiddeling, bedrijfsadvies, organisatie van speeddates, inzet van instrumenten en subsidies).

Voor werkzoekenden geldt het volgende. De uitkering bepaalt de dienstverlening. Dienstverlening voor WW-gerechtigden is met name digitaal en dus niet aan een fysiek loket gebonden. Wel wordt vanuit het regionale loket van UWV nog face to face dienstverlening geboden. Dienstverlening voor klanten van de gemeente wordt aangeboden via het loket van de gemeente. De dienstverlening aan werkzoekenden door UWV en gemeenten kan daarom voortaan complementair plaatsvinden in plaats van geïntegreerd. De dienstverlening blijft wel een doorlopend proces. UWV neemt de uitkeringsaanvraag in ontvangst en geeft deze gegevens door aan de uitkeringsverstrekker. Tevens verleent UWV digitale dienstverlening bij bemiddeling voor alle werkzoekenden van UWV en de gemeente. In aanvulling daarop verlenen UWV en gemeenten indien nodig aanvullende dienstverlening aan de eigen doelgroep.

In de bestuursafspraken 2011–2015 is de afspraak opgenomen dat gemeenten de ruimte krijgen om bovenlokaal in regio’s samen te werken. Op basis hiervan zullen gemeenten met een voorstel komen voor een regio-indeling (landelijk dekkend). De VNG heeft op 1 februari 2012 gemeenten in een ledenbrief aangespoord om samen te werken op het terrein van werkgeversdienstverlening in het kader van de WWNV. Daarbij zijn ook randvoorwaarden vermeld, zoals het aansluiten met de huidige 30 arbeidsmarktregio’s waarin UWV opereert. Gezamenlijk ondersteunen de ketenpartijen UWV, VNG en Divosa dit proces van regiovorming. De VNG heeft gemeenten gevraagd per 1 mei 2012 kenbaar te maken hoe zij de indeling van de arbeidsmarktregio’s zien en welke gemeenten werken aan een gezamenlijke aanpak van werkgeversdienstverlening. Medio 2012 (juni) zal de VNG de stand van zaken rond regiovorming met de staatssecretaris bespreken.

Uit het land komen diverse goede voorbeelden. Zo heeft de G4 onlangs een samenwerkingsovereenkomst gesloten met UWV ten behoeve van de samenwerking op het gebied van werkgeversdienstverlening in de G4-arbeidsmarktregio’s. De aanpak die gehanteerd wordt, kan verschillen per regio. Iedere regio heeft de ruimte voor een op de eigen regio afgestemde aanpak. De staatssecretaris van SZW heeft een bedrag beschikbaar gesteld aan de Programmaraad (samenwerkingsverband van VNG, Divosa en UWV) om de regionale samenwerking te bevorderen en zal er in periodieke overleggen met de Programmaraad op toe zien dat voortgang geboekt wordt. Daarnaast hebben Divosa en VNG subsidies ontvangen om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie van de WWNV, en daarmee ook voor de regionale samenwerking op het gebied van werkgeversdienstverlening. De regering verwacht hierdoor het implementatieproces voldoende te kunnen volgen en waar nodig bij te sturen. Mocht ondanks dit proces de vorming van arbeidsmarktregio’s onvoldoende tot stand komen dan geeft het wetsvoorstel de mogelijkheid voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om via nadere regelgeving de samenwerking tussen gemeenten en UWV te regelen.

De leden van de GroenLinks-fractie benaderen het vraagstuk waar het intake-/inschrijvingsproces moet plaatsvinden als een louter theoretisch vraagstuk. Als het digitale systeem werkt én onder gezamenlijk beheer dan wel aansturing plaatsvindt van UWV en gemeenten, maakt het volgens de leden niet uit. Dan is de vraag hoe snel gebeurt iets daarna en door wie volgens de leden vele malen relevanter. De leden zijn daarom veel meer geïnteresseerd hoe snel na inschrijving (of zelfs al voor inschrijving: denk aan de initiatieven die mensen van werk naar werk leiden) de dienstverlening op gang komt die moet leiden tot nieuw of ander werk en tot die tijd het verzorgen van een uitkering.

De registratie van werkzoekenden en de aanvraag van een uitkering (van UWV of gemeente) bij UWV, vormen voor de werkzoekende een doorlopend proces. Direct na de digitale inschrijving wordt de werkzoekende doorgeleid naar de werkm@p. In de werkm@p vindt de werkzoekende vacatures die passen bij zijn profiel, krijgt hij een beeld van de situatie op de arbeidsmarkt, vindt hij zelfdiagnose-instrumenten en ontvangt hij feedback op de sollicitatieactiviteiten. Tevens kan de werkzoekende digitaal vragen stellen die beantwoord worden door een team van coaches.

Met de gegevens over de werkzoekende (UWV draagt gegevens over WWB-ers over aan gemeenten), zijn UWV en gemeenten in staat om het proces te starten voor (a) de beoordeling van de dienstverlening die moet worden aangeboden en (b) de beoordeling van de uitkeringsaanvraag.

De leden van de SP-fractie vragen waarom persoonlijk contact voor uitzendarbeid wel een (commerciële) meerwaarde heeft bij het tot stand komen van arbeidsbemiddeling en niet bij de arbeidsbemiddeling tussen werkgevers en werknemers via het UWV.

Het contact tussen UWV en de werkzoekende verloopt primair digitaal. Anders ligt dit bij het contact tussen werkzoekende en werkgever. Als een werkgever op basis van de informatie uit de Curricula Vitae in het digitale systeem belangstelling heeft voor een werkzoekende, kan fysiek contact volgen tussen werkgever en werkzoekende. Ook bij uitzendbureaus kan het contact tussen uitzendbureau en werkzoekende mondeling, telefonisch, schriftelijk of digitaal verlopen.

Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie is een goed opgeleide beroepsbevolking, de beste garantie om perioden van werkloosheid te boven te komen. Goede opgeleide, employable werknemers zijn weerbare werknemers die op meerdere plekken en in meerdere sectoren inzetbaar zijn. Duurzame inzetbaarheid is hier de sleutelterm. De fractie wijst in dit verband ook op de analyse van de Commissie Bakker. Juist dan valt op hoe mager de nieuwe scholingsinitiatieven van het wetsvoorstel zijn. De leden vragen dan ook of het kabinet hier niet meer visie en ambitie kan tonen.

Werknemers en werkgevers hebben zelf de taak en verantwoordelijkheid om voor elkaar aantrekkelijk te blijven op de arbeidsmarkt. De Stichting van de Arbeid heeft met de «Beleidsagenda 2020: investeren in participatie en inzetbaarheid» een ambitieus plan neergelegd. Het kabinet ondersteunt de inzet van sociale partners met het vitaliteitspakket, dat geen onderdeel is van deze wet. Met dit vitaliteitspakket heeft de minister van SZW de visie van het kabinet geschetst op het vergroten van de arbeidsparticipatie en de duurzame inzetbaarheid van werkenden en de maatregelen die in dit kader getroffen worden.

4. Handhaving

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het UWV kan borgen dat (1) de eigen verantwoordelijkheid van WW-gerechtigden actief en intensief wordt uitgevoerd, (2) dat tijdig signalen van het UWV naar de betreffende gemeente gaan, en (3) dat gemeenten niet geconfronteerd worden met een onvermijdelijke instroom in de WWB. De leden vragen of daarvoor geen nadrukkelijke afspraken en gedragsregels tussen gemeenten en UWV in algemene zin nodig zijn.

De komende periode zal de face to face dienstverlening van UWV voor WW-gerechtigden voor een groot deel worden vervangen door digitale dienstverlening. Bij dit dienstverleningsconcept is de werkzoekende zelf verantwoordelijk om in de werkm@p te registreren welke activiteiten zijn ondernomen om aan het werk te komen.

De systemen van UWV worden de komende periode doorontwikkeld zodat werkcoaches goed inzicht krijgen in de voortgang van de activiteiten van de werkzoekende en zodat zij de werkzoekende hierop kunnen aanspreken. Daarnaast wordt het handhavingsproces systematischer ingericht en gebaseerd op een preventieve en risicogestuurde aanpak op basis van klantprofielen (aangevuld met steekproefsgewijze controles).

UWV monitort de digitaal ter beschikking gestelde vacatures en de informatie die een werkzoekende digitaal registreert over zijn sollicitatieactiviteiten, onder andere naar aanleiding van de aangeboden vacatures. Op basis van deze vergelijking kan worden vastgesteld of er aanleiding is voor handhavingsactiviteiten. De regering verwacht dat dit leidt tot een handhavingsniveau dat minstens gelijk is aan de huidige situatie.

De regering heeft aan UWV gevraagd om in overleg met gemeenten een voorziening tot stand te brengen zodat gemeenten al vroeg in het proces een signaal krijgen van UWV over WW-gerechtigden die met behulp van alleen de dienstverlening van UWV naar verwachting niet snel zullen uitstromen. Een dergelijk signaal stelt gemeenten in staat om, binnen de gemeentelijke beleidskaders, eigenstandig te bepalen of het wenselijk is preventief middelen uit het participatiebudget in te zetten.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat bij het contact tussen burger en UWV het risico van fraude een grote rol speelt. Bij face to face contacten kan dat risico beperkt worden door hanteren van een legitimatieplicht. De leden vragen hoever UWV en de regering zijn gevorderd met het ontwikkelen van een systeem om de legitimatie sluitend digitaal te laten plaatsvinden en vragen wanneer tot invoering kan worden overgegaan.

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de fraudegevoeligheid van e-dienstverlening. Immers, het UWV geeft aan dat het face to face identificeren van de klant aan de hand van een legitimatiebewijs een preventieve werking heeft. De leden vragen of de regering van mening is dat er voldoende mogelijkheden zijn om fraudegevoeligheid te beperken. En zo ja, welke mogelijkheden dit zijn.

De digitale dienstverlening van UWV past binnen de brede ontwikkelingen van de overheid voor uitbreiding van digitale dienstverlening. Daarbij staat voorop dat gegevens van burgers goed beschermd moeten zijn en dat fraude voorkomen moet worden. UWV verifieert de persoonsgegevens van klanten bij de digitale dienstverlening door te werken met DigiD. Op internet verzorgt DigiD de authenticatie van burgers door overheidsdiensten die een burgerservicenummer in hun administratie mogen gebruiken. DigiD wordt ook gebruikt bij de belastingaangifte. Om fraude verder te voorkomen, controleert UWV voor het vaststellen van een uitkering veel gegevens op basis van reeds beschikbare informatie van de overheid, zoals de informatie afkomstig uit de polisadministratie en de gemeentelijke basisadministratie.

Naast de inzet van de overheid om identiteitsfraude te voorkomen moeten burgers hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Als burgers identiteitsfraude vermoeden kunnen ze dit melden aan het Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI).

II. Beëindiging van de inzet re-integratiebudget WW en van loonkostensubsidies

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen om de doelmatigheid van de vervanging van het instrument loonkostensubsidie door loondispensatie alsmede om mogelijke perverse prikkels die hier vanuit gaan. De leden vragen waarom de regering ervoor kiest om de loonkostensubsidie af te schaffen, terwijl de Monitor Loonkostensubsidie positief is over de loonkostensubsidie, en zelfs de werkgevers de lage administratieve lasten prijzen. Verder vragen de leden welke consequenties de regering verbindt aan de niet onverdeeld positieve uitkomsten van de tussenrapportage over de pilot loondispensatie.

Er is geen sprake van het vervangen van loonkostensubsidie ten gunste van loondispensatie. Het instrument van de loonkostensubsidie is ingezet voor de doelgroep van UWV en heeft in beginsel een tijdelijk karakter gekregen. Er zijn alleen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de jaren 2009 tot en met 2011. 2012 geldt als een uitloopjaar voor de loonkostensubsidies die in het jaar daarvoor zijn gestart. In deze jaren had moeten blijken dat het instrument van de loonkostensubsidie toegevoegde waarde had. Deze waarde is voor WW-gerechtigden echter onvoldoende vast komen te staan.

Allereerst is geconstateerd dat het gebruik van het instrument van de loonkostensubsidie beperkt is gebleven. Daarnaast zijn de uitkomsten van de Monitor Loonkostensubsidie naar het oordeel van het kabinet zeker niet eenduidig positief. Zo blijkt uit de monitor die u op 26 oktober 2011 is toegezonden (als onderdeel van de onderzoeksrapportages 2e tertaal 2011) dat voor slechts 20% van de werkgevers die gebruik hebben gemaakt van het instrument loonkostensubsidie, deze loonkostensubsidie van doorslaggevende betekenis is geweest bij het aannemen van een moeilijk plaatsbare werkzoekende. Ook bij re-integratiebedrijven is er geen eenduidig beeld van de toegevoegde waarde van het instrument. Vanwege het uitblijven van een duidelijk aantoonbare toegevoegde waarde van het instrument van de loonkostensubsidie heeft de regering besloten daarvoor geen nieuwe middelen beschikbaar te stellen.

Het instrument loondispensatie blijft UWV toepassen in de Wajongregeling. Inmiddels werken circa 9000 jongeren5 met behulp van loondispensatie bij een reguliere werkgever.

De pilot loondispensatie richt zich op de gemeentelijke doelgroep. In deze pilot doen 32 gemeenten ervaringen op met het instrument loondispensatie. In haar brief van 13 maart 20126 heeft de regering de derde tussenrapportage aan uw Kamer aangeboden en u geïnformeerd over de maatregelen die de regering naar aanleiding van de bevindingen heeft genomen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het kabinet stelt dat de huidige groep werklozen zich onderscheidt door recente werkervaring en geen in de persoon gelegen belemmeringen kent om de transitie naar werk te maken. Aanwending van re-integratiebudgetten is daarom voor deze groep niet langer opportuun. De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag weten op welk onderzoek deze vaststelling is gebaseerd en waarom dit anders is dan in de periode voor indiening van het wetsvoorstel. De leden vragen zich af of de (omvangrijke) re-integratiemiddelen in de afgelopen jaren onterecht aangewend werden voor deze groep of dat de inzet onvoldoende effectief was.

De dienstverlening en de inzet van re-integratie instrumenten wordt selectiever en zoveel mogelijk gericht op degenen die niet op eigen kracht een plek kunnen vinden op de arbeidsmarkt. De overheid steunt daarbij alleen de mensen die dat écht nodig hebben. WW-gerechtigden hebben ten opzichte van andere werkzoekenden (zoals mensen met een uitkering op grond van de Wajong, WIA, WWB of WSW) in het algemeen recente werkervaring. Een groot deel van hen stroomt binnen één jaar weer uit. Binnen de groep werkzoekenden zijn de WW-gerechtigden het meest kansrijk.

De regering kiest er dan ook voor om niet langer re-integratiebudget in te zetten voor WW-gerechtigden. Dit sluit aan bij de door SZW uitgevoerde beleidsdoorlichting re-integratie7 waaruit blijkt dat het voor WW-gerechtigden effectiever is om in te zetten op bemiddeling.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel re-integratiegeld er sinds de invoering van de Wet SUWI via het UWV aan de bemiddeling van WW-gerechtigden besteed is en hoeveel succesvolle bemiddelingen naar betaalde arbeid dat heeft opgeleverd. De leden vragen voorts hoe dat door de regering wordt beoordeeld.

Voor wat betreft de inzet van re-integratie voor WW-gerechtigden is in het beleid gewijzigd van een sluitende aanpak (tot circa 2008 was het streven om iedere WW-gerechtigde binnen 12 maanden nadat deze werkloos is geworden, een traject aan te bieden) naar een meer selectieve inzet van re-integratie. Een vergelijking met eerdere jaren is daardoor niet zinvol en levert een vertekend beeld op. Over de jaren 2008 tot en met 2010 is door UWV een bedrag van circa € 434 miljoen besteed aan de inkoop van externe dienstverlening voor WW-gerechtigden. Bij een gemiddelde inkoopprijs van € 2500 gaat het dan om de inkoop van ongeveer 174 000 trajecten. Het aantal plaatsingen (gemeten binnen 24 maanden na start van de re-integratie ondersteuning) bedraagt ongeveer 40%8. WW-gerechtigden hebben ten opzichte van andere werkzoekenden (zoals mensen met een uitkering op grond van de Wajong, WIA, WWB of WSW) in het algemeen recente werkervaring. Een groot deel van hen stroomt dan ook binnen één jaar weer uit (70% totaal en circa 50% wegens werkhervatting). Binnen de groep werkzoekenden zijn de WW-gerechtigden het meest kansrijk.

III. Raad voor Werk en Inkomen (RWI)

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is om de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) op te heffen. De leden vragen hoe de expertise van de RWI over regionaal arbeidsmarktbeleid en arbeidsmarktinformatie behouden kan worden. De leden vragen of de regering de zorg van de PvdA fractie deelt dat het voorgestelde «klankbord» van sociale partners en VNG in te stellen door het UWV vooral betrekking heeft op overleg en niet op expertise. De leden vragen het antwoord toe te lichten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe dat regionaal en landelijk in zijn werk gaat. Tevens wenst de fractie een motivatie op het afschaffen van de RWI. De RWI is volgens de fractie eigenlijk het enige podium waar sociale partners en gemeenten met elkaar afspraken maakten met betrekking tot de arbeidsmarkt en vooral de participatie daarop van de meest kwetsbare leden van de beroepsbevolking of hen die de grootste afstand tot de arbeidsmarkt hebben. De leden vragen waar de opgebouwde expertise van de RWI naartoe gaat en willen weten of die volgens de regering niet meer relevant is, of dat de bezuinigingstaakstelling de reden is tot opheffen van de RWI.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben er kennis van genomen dat de RWI wordt opgeheven. De leden vernemen graag de inhoudelijke redenen voor deze opheffing. De leden stellen dat de Memorie van Toelichting wel zeer karig is op dit punt. De leden vragen welke instantie dan in Nederland de regie zal nemen tot het integraal ontsluiten van kennis over actuele arbeidsmarktontwikkelingen en de effectiviteit van beleid ter zake.

De RWI wordt op 1 juli 2012 opgeheven. Aan deze opheffing ligt een aantal overwegingen ten grondslag. In het kader van de taakstelling voor SZW is de advies- en onderzoeksfunctie van de RWI heroverwogen. SZW kan in de praktijk een beroep doen op veel onderzoeks- en adviesorganen en heeft de afgelopen jaren slechts zeer beperkt gebruik heeft gemaakt van de advies- en onderzoeksfunctie van de RWI. Indien nodig kan SZW ook zelf onderzoek extern aanbesteden. De RWI stimuleert ook de opbouw van kennis, met name over re-integratie (kennisfunctie). Door gerichtere inzet en vermindering van re-integratie en begeleidingsbudgetten, ontstaat minder behoefte aan de kennisfunctie van de RWI op dit terrein.

Verder heeft de RWI de afgelopen tien jaar geadviseerd over de keten van werk en inkomen. Inmiddels zijn de samenwerking en kwaliteit binnen deze keten van een dusdanig niveau dat extra ondersteuning vanuit de Rijksoverheid niet meer nodig is.

Dit alles heeft geleid tot de conclusie dat voortzetting van de RWI niet nodig is voor de ontwikkeling van SZW-beleid. Hiermee wordt jaarlijks € 5,2 miljoen bespaard. De opheffing van de RWI draagt eveneens bij aan de doelstelling van een kleinere overheid.

De RWI is de afgelopen jaren steeds meer een platform- en netwerkfunctie gaan vervullen voor onderlinge afstemming en advisering ten dienste van gemeenten en sociale partners.

Het eventuele behoud van de platform- en netwerkfunctie wordt overgelaten aan sociale partners en de VNG. Hiertoe wordt geen financiering verstrekt.

Op 7 februari 2012 is een brief gezonden aan de Tweede Kamer met betrekking tot de invulling van de motie Vermeij c.s.9. In deze brief is aan de Tweede Kamer gemeld dat de expertise van de RWI op het terrein van de ontwikkeling van de feitelijke sectorale arbeidsmarktinformatie – of de sectoranalyses – wordt ondergebracht bij UWV. Dit initiatief is na overleg met sociale partners, de VNG en UWV tot stand gekomen. UWV verricht al veel activiteiten op het terrein van landelijke en regionale arbeidsmarktinformatie. Uitbreiding naar sectorale arbeidsmarktinformatie is een logische stap. UWV zal naast het publiceren van cijfers over sectoren, een beeld schetsen over de tekorten en overschotten in deze sectoren, inclusief een doorvertaling naar de regio. De sectoranalyses kunnen input vormen voor uitvoeringspartijen om regionaal arbeidsmarktbeleid te formuleren. UWV zal hiermee starten in april 2012.

Sociale partners en de VNG krijgen zitting in een klankbordgroep, die UWV zal adviseren over de ontwikkeling van feitelijke sectorale arbeidsmarktinformatie, waaronder de wijze waarop de door UWV ontwikkelde sectoranalyses overzichtelijk, toegankelijk en bruikbaar gemaakt worden voor de uitvoerders en de sectoren.

Voornoemde klankbordgroep zal zich met name richten op het behoud van expertise en richt zich niet op de bij de RWI aanwezige overlegstructuur tussen sociale partners en de VNG. Indien partijen deze overlegstructuur wensen te behouden, kunnen zij dit zelf organiseren. Hiertoe wordt geen budget beschikbaar gesteld.

IV. Financiële effecten

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd naar de financiële aspecten van de voorgenomen wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De leden vragen de regering of zij van mening is dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de noodzakelijke investeringen in ontwikkeling van dienstverlening, instrumenten en systemen te doen en dekking te bieden voor de verwachte frictiekosten En zo ja, waarop zij deze mening baseert. Verder vragen de leden of de regering cijfermatig kan onderbouwen dat gemeenten en UWV voldoende middelen hebben in de nieuwe uitvoeringsstructuur.

De regering is van mening dat er voldoende financiële middelen zijn om de noodzakelijke investeringen te treffen. Het wetsvoorstel is voor uitvoeringstoetsen voorgelegd aan het UWV en de VNG/Divosa. Voor deze voorstellen gelden de budgettaire kaders zoals die zijn vastgelegd in het Regeerakkoord. Het UWV heeft in zijn uitvoeringstoets incidentele kosten geraamd. Het betreft zowel frictie- als investeringskosten. Hierover is de bestuurlijke afspraak gemaakt dat het UWV die kosten vanuit de eigen begroting opvangt, onder meer vanuit gerealiseerde en nog te realiseren onderuitputting. Voor 2012 is dat reeds het geval en er bestaat vertrouwen dat dit voor de volgende jaren wordt gerealiseerd.

De VNG heeft in zijn uitvoeringstoets een aantal financiële gevolgen geduid, maar die worden volgens de regering opgevangen binnen de financiële armslag die het kabinet de gemeenten biedt ten behoeve van het totale pakket aan Regeerakkoordmaatregelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor het feit dat, omdat het UWV geen re-integratiebudget voor WW-gerechtigden meer kent, mensen in de WWB terechtkomen die nog geen traject of scholing hebben gevolgd. Bovendien bestaat er, door de langere werkloosheid, ook al een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. De leden willen weten welke effecten dit zal hebben op de dienstverlening en budgetten van gemeenten. Verder vragen de leden of de regering de zorg deelt dat het ontbreken van middelen voor re-integratie van werklozen zich ook kan vertalen in een hogere instroom in de WWB. De leden vragen of de regering haar antwoordt hierop kan toelichten.

Op grond van de doorrekening door het Centraal Planbureau (CPB) van het regeerakkoord is rekening gehouden met een structureel uitverdieneffect van besparingen op re-integratie van 50%. De structurele bruto besparing door de afschaffing van het re-integratiebudget WW van € 67 miljoen brengt zo een toename van de uitkeringslasten mee van € 33,5 miljoen structureel.

Uit informatie van UWV blijkt dat de doorstroom vanuit de WW naar de bijstand beperkt is. Als we de doorstroom naar de bijstand afzetten tegen de jaarlijkse instroom in de WW dan betreft dit in 2011 circa 6%. Mocht het zo zijn dat door het afschaffen van het re-integratiebudget WW meer WW-gerechtigden zullen doorstromen naar de bijstand, dan worden gemeenten hiervoor gecompenseerd via de raming van het WWB-budget. Een hoge werkloze beroepsbevolking leidt daarbij tot een opwaartse bijstelling van het WWB-budget.

De leden van de SP-fractie vragen de regering een toelichting te geven op de tabel op pagina 18 van de Memorie van Toelichting, met name voor wat betreft de verschillende bedragen in de kolommen.

Bij het wegvallen van het re-integratiebudget WW verschilt de bruto korting per jaar. Dit komt omdat de beschikbare middelen voor deze doelgroep aflopen van € 100 miljoen in 2012 tot 67 miljoen in 2015. Op grond van de doorrekening van het CPB van het regeerakkoord is rekening gehouden met een structureel uitverdieneffect van 50% (zie ook onderdeel II. Beëindiging re-integratiebudget). Dit komt doordat niet alle door UWV ingekochte re-integratietrajecten en -diensten leiden tot plaatsing in duurzame arbeid. Waar dat wel het geval is, treedt in bepaalde gevallen substitutie op. Ook komt het voor dat mensen een traject krijgen aangeboden, die ook zonder een traject een baan zouden hebben gevonden (dead weight loss).

Dit uitverdieneffect treedt met enige vertraging op. Er is daarom in 2012 sprake van een lager uitverdieneffect van 25% (€ 25 miljoen). Dit tijdpad voor uitverdieneffecten van kortingen op re-integratie is door CPB bevestigd. De bruto besparing door de afschaffing van het re-integratiebudget WW van € 67 miljoen brengt aldus een toename van de uitkeringslasten met zich mee van € 33,5 miljoen structureel.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen dat het kabinet de wetswijziging «framed» rond de structuur van de uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de daaraan gelieerde bezuiniging vooral ook vanuit de komende krapte op de arbeidsmarkt. Het verkrijgen en behouden van werk wordt daarmee volgens de leden een verantwoordelijkheid voor mensen zelf en ook bedrijven hebben hun eigen rol te nemen. De leden wijzen er op dat er op termijn weliswaar sprake zal zijn van krapte maar dat de huidige arbeidsmarkt nog volop in het teken staat van recessie en werkloosheid. Het CPB verwacht rond de 545 000 werklozen in 2013, ofwel een percentage van 6% van de beroepsbevolking. Dit zijn forse cijfers. De werkkans voor bijvoorbeeld oudere werkzoekenden is volgens de leden nagenoeg nihil. Dit betekent dat de bezuinigingsoperatie door het kabinet wordt ingezet juist op het moment dat de werkloosheid gaat pieken. De leden vragen hoe de genoemde legitimering van het wetsvoorstel zich verhoudt tot de huidige arbeidsmarktproblematiek die zich in generieke zin allesbehalve door krapte kenmerkt.

De primaire taak van de overheid is te zorgen voor een transparante arbeidsmarkt. Met een goed inzicht in vraag en aanbod worden werkzoekenden in staat gesteld om zelf werk te vinden en kunnen werkgevers (met ontslag bedreigde) werknemers zoveel mogelijk zelf naar ander werk begeleiden. Het beschikbaar gestelde budget is toereikend voor deze aangepaste vorm van dienstverlening. Uitgangspunt daarbij is dat hogere werkloosheid wordt doorvertaald in hoger budget voor uitvoeringskosten. Dit is conform de reguliere financieringssystematiek van het UWV. UWV heeft daarmee ruimte om fluctuaties in het WW-volume op te vangen.

V. Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering hun zorg deelt dat lagere inkomens meer moeite hebben om de weg naar de benodigde overheidstoeslagen te vinden, en dat daarom een goede kans bestaat dat mensen praktisch onder het minimumloon komen te zitten. De leden vragen de regering dit toe te lichten en aan te geven welke consequenties de regering hieraan verbindt.

Op 12 maart 2012 is het onderzoek naar niet-gebruik van inkomensondersteunende regelingen aan Uw Kamer gezonden10. Dit onderzoek is een toezegging van het vorige kabinet. Uit het onderzoek blijkt dat het gebruik van regelingen verschilt per doelgroep. Redenen waarom mensen geen gebruik maken zijn divers. Mensen zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van een regeling. Het Rijk zorgt voor een toegankelijk systeem en goede voorlichting voor landelijke regelingen. Bij het Belastingplan 2012 is met ingang van het berekeningsjaar 2012 de aanvraagtermijn voor toeslagen verlengd van 1 april volgend op het berekeningsjaar naar 1 september van datzelfde jaar. Deze termijnverlenging geldt niet voor de kinderopvangtoeslag. Daarnaast is medio december 2011 het nieuwe toeslagensysteem in gebruik genomen. Onderdeel van dit systeem is een burgerportal die het aanvragen en wijzigingen van toeslagen gemakkelijker maakt.

Gemeenten kunnen mensen ondersteunen bij het aanvragen van gemeentelijke regelingen. In de verzamelbrief aan gemeenten van 20 december 2011 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de aandacht van gemeenten gevraagd voor de uitkomsten van het onderzoek.

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele vragen gesteld die geen betrekking hebben op dit wetsvoorstel maar op het Wetsvoorstel Invoeringswet Wet Werken naar vermogen. Zo vragen de leden of de regering de observatie deelt dat de beslissing over de productiewaarde van een arbeidsgehandicapte bij de werkgever komt te liggen en vragen een toelichting hierop. Als het antwoord bevestigend is, vragen de leden of de regering de zorg van de leden van de PvdA-fractie deelt dat werkgevers er alle belang bij hebben de loonwaarde van een arbeidsgehandicapte zo laag mogelijk in te schatten, waardoor de regering veel moet dispenseren om bij het minimumloon uit te komen.

Ook vragen de leden de regering dit toe te lichten en aan te geven welke consequenties de regering hieraan verbindt. Ten slotte vragen de leden de regering toe te lichten of het juist is dat wanneer mensen productiever worden, dit leidt tot een hoger totaal inkomen. De leden zijn van mening dat als een gemeente blijft aanvullen tot maximaal 100% minimumloon, de werknemer er nooit op vooruit gaat. Zij vragen of de werkgever extra gaat betalen als de werknemer productiever wordt dan zijn/haar vastgestelde waarde en welke prikkels werkgevers hebben om dit vast te stellen.

Op dit moment ligt het Wetsvoorstel Invoeringswet Wet Werken naar vermogen ter behandeling in de Tweede Kamer. De hierboven genoemde onderwerpen komen hier ook aan de orde. De regering verwijst daarom voor de beantwoording van de bovengenoemde vragen naar de behandeling in de Tweede Kamer.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II (2010–2011), 32 500 XV, nr. 89.

X Noot
2

Kamerstukken II (2011–2012), 33 000 XV, nr. 66.

X Noot
3

De verantwoordingsrichtlijn (versie 2011) en bijbehorend normenkader zijn te downloaden via http://www.bkwi.nl/downloads/item/verantwoordingsrichtlijn-gevs-2011.

X Noot
5

Zie ook antwoord op Kamervragen Karabulut, Kamervragen (aanhangsel) 2011–2012, 1574 herdruk.

X Noot
6

Kamerstukken I (2011–2012), 32 165, nr. H.

X Noot
7

Kamerstukken II (2007 – 2008), 28 719, nr. 43.

X Noot
8

Op basis van cijfers uit 2009 en 2010.

X Noot
9

Kamerstukken II (2011–2012), 32 500 XV, nr. 95.

X Noot
10

Kamerstukken I (2011–2012), 33 024, B bijlage bij het Memorie van antwoord betreffende het wetsvoorstel nr. 33 024 tot wijziging van de Wet op de zorgtoeslag, in verband met een vermogenstoets.

Naar boven