28 719
Reïntegratiebeleid

nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2008

Hierbij ontvangt u het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de re-integratieactiviteiten in de sociale zekerheid op grond van artikel 23 van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze zogenoemde beleidsdoorlichting laat nut en noodzaak van re-integratie zien, alsmede oordelen over en ontwikkelingen van de uitgevoerde activiteiten. Ze maakt duidelijk in welke mate gemeenten, CWI en UWV als uitvoerders effectief en doelmatig gebruikmaken van de instrumenten voor het aan het werk helpen van mensen die (tijdelijk) langs de kant staan (re-integratie) en of het geld daarvoor doelmatig wordt ingezet.

In dit standpunt komen achtereenvolgens aan de orde:

– de hoofdlijnen van de uitkomst van de beleidsdoorlichting tot 2005;

– welke maatregelen kabinet en uitvoerders al sinds 2005 ter verbetering hebben genomen;

– welke verdere acties dit kabinet en de uitvoerders nemen voor verdere verbetering van de re-integratie van mensen die (langdurig) langs de kant staan.

Het kabinetsstandpunt over de beleidsdoorlichting hangt samen met eerdere rapporten die u van ons heeft ontvangen, zoals: de evaluatie Wet werk en bijstand (WWB) (29 674, nr. 21), de evaluatie Suwi (26 448, nr. 200) en de evaluatie re-integratiemarkt (28 719, nr. 41), de vierde voortgangsrapportage IRO en het IWI-rapport «Uitvoering re-integratie door het UWV» (26 448/28 719, nr. 345). Tevens bieden wij u de evaluatie van het scholingsprotocol UWV en het IWI-rapport «Matchen van vraag en aanbod» aan1. Bijlage 1 laat het verband zien tussen de verschillende rapportages.

1. Re-integratiebeleid: economische en sociale noodzaak

Het is vooraf goed om te beseffen dat verreweg de meeste mensen die werkloos worden zelf weer een baan vinden (zes op de tien) en dus geen steun in de rug nodig hebben. Helaas geldt dat niet voor iedereen: vier op de tien mensen vindt niet op eigen kracht een baan. Activiteiten op het terrein van re-integratie zijn juist bedoeld voor deze groep mensen. Het kabinet wil hen, zeker met toenemende krapte op de arbeidsmarkt, niet werkloos aan de kant laten staan. Dit maatschappelijk kapitaal moet waar mogelijk verzilverd worden.

Re-integratie is niet alleen een individueel belang (verwerven inkomen, meedoen in de samenleving) maar ook een collectief belang van onze samenleving. Als personen (langdurig) een uitkering hebben, gaat dit – nog afgezien van de totale kosten aan uitkeringen – ten koste van de arbeidsparticipatie en de economische groei. Die hebben wij als Nederland nodig om aan toekomstige uitdagingen als betaalbaarheid van de sociale zekerheid en opvang van de kosten van de vergrijzing het hoofd te kunnen bieden. Werkloosheid werkt ook op individueel niveau negatief door: het ontneemt mensen de kans op zelfontplooiing, economische zelfstandigheid, maatschappelijke betrokkenheid en integratie. Investeren in re-integratie ter bestrijding van de werkloosheid is kortom een economische en sociale must. De overheid heeft daarin in de ogen van het kabinet een belangrijke rol. De arbeidsmarkt werkt immers niet zo perfect dat mensen die lang langs de kant staan in alle gevallen automatisch weer aan de slag komen. Het duwtje dat zij nodig hebben, moet deels van de overheid komen. Bovendien is het naar vermogen bij de samenleving betrekken van mensen, waar mogelijk en bij voorkeur via betaald werk, een van de speerpunten van het kabinetsbeleid.

De economische en sociale noodzakelijkheid van re-integratie laat onverlet de noodzaak om te komen tot een zo goed mogelijke inzet van het beschikbare instrumentarium en geld en daarin steeds weer verbeteringen aan te brengen. De beleidsdoorlichting biedt ons hiervoor nieuwe inzichten.

Het totale budget voor re-integratie is gedaald. Het Rijk stelde in 2002 aan gemeenten en UWV ruim € 3 miljard beschikbaar voor re-integratie. In 2007 is dat iets meer dan € 2 miljard: € 1,6 miljard voor het flexibele re-integratiebudget van gemeenten (W-deel) en circa € 400 miljoen voor het UWV. Dit bedrag daalt verder tot € 1,7 miljard in 2011.

Een beperkt deel van het re-integratiegeld wordt besteed via private bedrijven. Het exacte bedrag staat niet vast, maar uit onderzoek blijkt dat in 2004 een kwart van het toen beschikbare bedrag naar deze bedrijven ging. De rest deed de overheid toen zelf.

2. Belangrijkste uitkomsten: re-integratie uit de kinderschoenen

De beleidsdoorlichting geeft een goed overzicht van de re-integratieactiviteiten die tot en met 2005 zijn ondernomen. Ze geeft het kabinet nieuwe inzichten hoe we re-integratiemiddelen zo in kunnen zetten dat we zoveel mogelijk effect bereiken. Nieuwe ontwikkelingen sinds die tijd zijn uiteraard niet meegenomen in de beleidsdoorlichting, maar tellen wel voor de beoordeling door het kabinet. Dat geldt bijvoorbeeld voor het beleid dat gemeenten hebben ontwikkeld op basis van de Wet werk en bijstand die per 1 januari 2004 is ingevoerd én de veranderingen die het UWV de laatste jaren heeft doorgevoerd.

De belangrijkste uitkomsten van de beleidsdoorlichting zijn:

– Steeds meer mensen vinden via ondersteuning werk. In 2002 werkte 26 procent van de mensen na twee jaar weer, in 2004 41 procent. De bruto-effectiviteit1 is hiermee met 50 procent gestegen.

– De vraag of dit alleen door re-integratie komt (de netto-effectiviteit2 ) is niet eenduidig te beantwoorden: de beleidsdoorlichting spreekt van een«klein positief effect». Als gevolg van re-integratie-ondersteuning zijn iets meer mensen aan het werk gekomen.

– Het netto-effect van re-integratie varieert sterk per doelgroep en gebruikte instrumenten. De beleidsdoorlichting laat zien dat re-integratie de meeste zin heeft bij mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Dit is een belangrijke les voor de uitvoering en de organisatie van de uitvoering.

– Re-integratie brengt mensen die niet direct aan een baan komen wel dichter bij de arbeidsmarkt. Circa 41 procent van de re-integratie gericht op sociale activering leidt tot verdere re-integratieactiviteiten die meer gericht zijn op het krijgen van een baan.

– Het gemeentelijk budget voor re-integratie gaat steedsminder naar gesubsidieerde arbeid en steeds meer naar activiteiten om mensen gewoon aan de slag te helpen. Zo besteedden gemeenten in 2002 nog 78 procent van hun re-integratiegeld aan gesubsidieerde arbeid. In 2005 was dat gedaald naar 52 procent. Gemeenten kunnen het geld voor gesubsidieerde banen niet vrij besteden aan re-integratieactiviteiten die direct leiden tot werk.

– De financiële effectiviteit van re-integratie is op verschillende manieren te beoordelen. De kosten van de uitvoering kunnen tegenover de baten worden gezet (minder uitkeringen) maar ook de maatschappelijke kosten tegenover maatschappelijke baten. Re-integratie bespaart weinig op uitkeringen. De besparingen op de uitkering wegen soms wel op tegen de uitgaven aan re-integratie, maar meestal niet.

Dat laatste punt behoeft een toelichting:

– Re-integratie kan ook nut hebben, zelfs als het niet direct tot werk leidt. Voor bepaalde mensen is die stap (nog) te groot en zijn tussenstapjes nodig. Dit doel van re-integratiebeleid – zorgen dat mensen minder ver van de arbeidsmarkt staan door bijvoorbeeld sociale activering en maatschappelijke participatie – telt financieel niet mee als resultaat, maar is maatschappelijk wel een opbrengst. Mensen komen dichter bij de arbeidsmarkt en bij economische zelfstandigheid, zoals de beleidsdoorlichting ook laat zien.

– Resultaat van re-integratie is niet altijd uit te drukken in minder uitkeringen. Soms hebben mensen die via re-integratie aan het werk komen geen uitkering (zaten thuis zonder uitkering) en een deel is gedeeltelijk arbeidsgeschikt en blijft deels een uitkering houden. In die gevallen wordt niet bespaard op uitkeringen, maar komen er wel meer mensen aan de slag.

– Het aanbieden alleen al van re-integratie heeft een preventief effect: mensen zien om die reden soms af van een uitkeringsaanvraag of gaan er sneller door aan het werk. Het principe van work first in de bijstand – dat steeds breder wordt toegepast – laat dit zien. Zo blijkt dat 17% van de mensen hun aanvraag voor een uitkering intrekken op het moment dat de gemeente een tegenprestatie vraagt in de vorm van meedoen aan work first1. Onderzoek onder WW’ers laat zien dat alleen al het voorstel voor een re-integratievoorziening zorgt voor minder uitkeringen.

– Tot slot moet het financiële nut van re-integratie ook bekeken worden vanuit de maatschappelijke kosten en baten. Maatschappelijke effecten kunnen zijn: minder isolement, actief maken van burgers, meer productie, minder criminaliteit en lagere zorgkosten. De wetenschappelijke inzichten over «de berekening» van de opbrengst van dit soort effecten zijn niet eensluidend en worden verder onderzocht. Het kabinet meent dat deze opbrengsten er zijn.

Alles bij elkaar geeft de beleidsdoorlichting aan dat verbeteringen nodig en mogelijk zijn bij de re-integratie. Dat was ook te verwachten – zo was er bij de start van de re-integratiemarkt weinig of geen expertise – en het heeft daarom deels ook te maken met kinderziekten. Dat heeft ertoe geleid dat re-integratiegelden niet altijd effectief werden ingezet. UWV en gemeenten hebben ook moeten leren hoe zij opdrachtgever moesten zijn, het vergaren van inzicht in effectiviteit stond nog in de kinderschoenen, de markt van re-integratiebedrijven was in ontwikkeling en moest deels nog tot stand komen en er werd te weinig gewerkt vanuit de behoefte van de werkgever.

3. Afgelopen jaren in gang gezette verbeteringen

De afgelopen jaren is er op het terrein van de re-integratie het nodige verbeterd. Deels zijn die verbeteringen in wet- en regelgeving doorgevoerd, deels in de uitvoering. Zij hebben als gemeenschappelijke doel de effectiviteit van de re-integratie te vergroten en te zorgen dat meer mensen aan het werk komen of op weg naar werk gaan. Er is sprake van een cultuuromslag: werk staat nu boven een uitkering. Bij gemeenten heeft de Wet werk en bijstand daaraan bijdragen. Maar ook het UWV heeft aan die cultuuromslag bijgedragen.

De belangrijkste ontwikkelingen sinds 2005 zijn:

Prikkels in de WWB. De nieuwe Wet werk en bijstand (2004) geeft gemeenten meer beleidsruimte en financiële prikkels voor goed presteren. Dit zet gemeenten aan tot een effectievere inzet van re-integratiegeld en meer maatwerk. De evaluatie van de WWB bevestigt dit ook: gemeenten kunnen beter maatwerk leveren dan het Rijk; financiële prikkels en beleidsmatige ruimte werken beter dan opgelegde regels van de rijksoverheid. De effectiviteit van de WWB blijkt ook uit de daling van het aantal mensen in de bijstand: tot het laagste aantal sinds 25 jaar.

Vanuit de vraag werken. De vraag van werkgevers naar arbeid is bij gemeenten en UWV, CWI meer centraal komen te staan. Deze instituties op het terrein van werk en inkomen werken beter met elkaar samen om goed in te spelen op die vraag in de re-integratie die ze uitkeringsgerechtigden aanbieden. Zo komen uitkeringsgerechtigden sneller en op efficiëntere wijze naar de arbeidsmarkt. Werkgevers nemen ook meer verantwoordelijkheid door in samenwerking met UWV, CWI en gemeenten bijvoorbeeld in zogenoemde «poortwachterscentra» vraag en arbeid naar personeel onderling uit te wisselen, ook voor moeilijk inzetbare groepen mensen.

Maatwerk in de uitvoering. Het UWV heeft meer maatwerk gebracht in de benadering van klanten: re-integratiecoaches zorgen voor betere begeleiding en er is geregeld een voortgangsgesprek. De individuele re-integratieovereenkomst (iro) geeft de klant zelf meer invloed op de invulling van de re-integratie. Deze wijzigingen sluiten aan bij de inzichten uit de beleidsdoorlichting. Ze hebben gezorgd voor meer effectiviteit van re-integratie in vergelijking tot de beleidsdoorlichting.

Meer actie in de WW. Het kabinet heeft wijzigingen doorgevoerd in de WW om mensen weer sneller aan de slag te laten gaan. Zo komen mensen minder snel in aanmerking voor een uitkering en de duur van de uitkering is korter geworden.

Meer aandacht voor zorgvuldig aanbesteden en goed opdrachtgeverschap. Tal van bedrijven bieden re-integratieactiviteiten aan. Deze re-integratiemarkt is op belangrijke aspecten steeds beter gaan functioneren. UWV en gemeenten zijn de afgelopen jaren steeds professionelere en betere opdrachtgevers geworden. Grootschalige «veilingen» van groepen uitkeringsgerechtigden hebben plaatsgemaakt voor een zorgvuldige, op individuele basis gemaakte selectie van re-integratiebureaus. Re-integratiebureaus krijgen steeds vaker alleen bij resultaat uitbetaald volgens het principe «no cure, no pay». Ook is de afgelopen jaren kwaliteit, en niet alleen prijs, meer centraal komen te staan.

Deze ontwikkelingen hebben bij elkaar geholpen om het aantal uitkeringen de afgelopen jaren aanzienlijk te laten dalen. Uiteraard heeft ook de gunstige economische situatie geholpen. Momenteel daalt gelijktijdig het aantal WW-, bijstands- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Dat is bijzonder: voorheen waren deze uitkeringen vaak communicerende vaten. Een daling van de WW-uitkeringen leidde bijvoorbeeld vaak tot meer bijstandsuitkeringen.

4. Verdere verbetering re-integratie nodig

De huidige ontwikkelingen op het terrein van re-integratie tonen veel verbeteringen en sluiten aan bij de conclusies uit de beleidsdoorlichting. Verdere verbeteringen en ontwikkelingen zijn ook mogelijk en denkbaar naar aanleiding van de uitkomsten van de op 17 januari ingestelde commissie arbeidsparticipatie en eventuele verdere ontwikkelingen op het terrein van arbeidsparticipatie.

Het kabinet ziet evenwel in de beleidsdoorlichting aanleiding om nu reeds verdere verbeteringen in te zetten. Zo wil het kabinet middelen nauwkeuriger richten op die groepen en situaties waar het meeste effect van re-integratie te verwachten is. Deze verdere verbeteringen, die wij de komende tijd inzetten, worden hieronder aangegeven.

– Beter samenwerken in de uitvoering: klant en werkgever centraal

Het kabinet wil de schotten in de uitvoering zoveel mogelijk weghalen. Daarom stimuleren wij de oprichting van nieuwe zogenoemde locaties voor werk en inkomen. De verschillende uitvoeringsinstanties (UWV, CWI, gemeenten) bieden hierin lokaal gezamenlijk hun diensten aan. Hierin staan werkgevers en klanten centraal, uitvoerders kunnen elkaars sterke kanten beter benutten. Uit het bijgevoegde IWI-rapport «Matchen van vraag en aanbod» blijkt dat die samenwerking al meer vorm krijgt. Het kabinet volgt de voortgang in die samenwerking in tussentijdse rapportages.

De uitvoeringsorganisaties zorgen ervoor dat de klant één aanspreekpunt krijgt. Zij kunnen gebruik maken van elkaars expertise om de klant – onafhankelijk van de uitkering waar hij voor in aanmerking komt – de beste hulp op weg naar werk te bieden. Ook kunnen uitvoerders met de LWI’s gezamenlijk werkgevers benaderen en een gezamenlijke strategie ontwikkelen om vraag van werkgevers het beste aan te laten sluiten bij het re-integratieaanbod aan hun klanten.

Daarnaast kunnen uitvoerders meer samenwerken bij de inkoop van re-integratietrajecten. Het UWV heeft de aanbestedingsprocedure in de loop van de tijd al verbeterd. In vervolg hierop past het UWV de inkoopprocessen verder aan, ook om een beter evenwicht te bereiken in de kwaliteit en prijs van re-integratiebedrijven. Gemeenten (vooral kleinere) hebben meer moeite met de inkoop van re-integratie. Nauwere samenwerking kan hen laten profiteren van de kennis van UWV op dit terrein.

Er is meer zicht nodig op het functioneren van de private re-integratiebedrijven. Daarvoor is de medewerking van gemeenten onmisbaar. De stichting Blik op Werk biedt gemeenten de mogelijkheid hun ervaringen op de private re-integratiemarkt te publiceren in een vergelijkend onderzoek («contractenbenchmark»). Zo kunnen uitvoeringsinstanties de resultaten van re-integratiebedrijven met elkaar vergelijken. Dit werkt nog onvoldoende, omdat momenteel slechts 14 gemeenten een bijdrage aan dit onderzoek leveren. Wij gaan gemeenten aanspreken op hun verantwoordelijkheid om meer inzicht te bieden in de resultaten van re-integratiebedrijven waarmee ze werken.

Daarnaast komt er, met steun van ons ministerie, een website waarop goede voorbeelden van re-integratie kunnen worden uitgewisseld.

Succes in het re-integratieproces hangt volgens de Inspectie Werk en Inkomen1 vooral af van de mate waarin de opdrachtgever de regie weet te houden op de voortgang van re-integratietrajecten. Dan moeten re-integratiebedrijven wel tijdig aan de bel trekken als een traject dreigt te mislukken zodat uitvoerders het traject kunnen beëindigen of bijstellen2, zoals ook de RWI constateert in een advies1. Het kabinet wil daar afspraken over maken.

– Selectiever gebruik en meer maatwerk bij inzet re-integratiegeld.

De re-integratie-instrumenten van gemeenten en UWV voor personen met een WW-, WWB- of arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn zeer divers. Dit is ook nodig omdat de oorzaak van de werkloosheid en daarmee ook de afstand tot de arbeidsmarkt dikwijls per klant verschilt (omgevingsfactoren, persoonlijke factoren). Dit vraagt om een specifieke aanpak. De beleidsdoorlichting maakt goed zichtbaar welk instrument op welk moment voor wie moet worden ingezet, zodat selectiever en beter van de re-integratiemiddelen gebruik kan worden gemaakt. Van deze inzichten kunnen de uitvoeringsorganisaties en gemeenten de komende tijd profiteren.

Het kabinet maakt de komende tijd afspraken met het UWV over verdere verbetering van het opdrachtgeverschap en een selectievere en gerichtere inzet van re-integratie-instrumenten.

Met gemeenten heeft het kabinet al eerder in een bestuursakkoord afspraken gemaakt. Er moeten aan het eind van deze kabinetsperiode 75 000 personen minder in de bijstand zijn. Daarnaast moeten er 25 000 niet-uitkeringsgerechtigden aan het werk zijn of een andere maatschappelijke bijdrage leveren. Het uitvoeren van de afspraken is een forse opgave, omdat mensen die nu nog in de bijstand zitten, vaak een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben dan de mensen die de afgelopen jaren aan het werk zijn geholpen. Om dit doel te bereiken zullen gemeenten de komende jaren hun re-integratiegeld selectiever en beter in moeten zetten. Het feit dat het budget voor gemeenten lager is dan de afgelopen periode maar wel voor meerdere jaren vastgelegd, is daarvoor een stimulans.

De beleidsdoorlichting laat zien dat uitvoerders re-integratietrajecten, vooral voor uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, selectief moeten inzetten. Selectiviteit betekent dat een deel van de cliënten geen ondersteuning krijgt: ze komen toch wel snel aan werk. Daarom stapt het kabinet af van de sluitende aanpak zoals we die tot nu toe kenden waarbij iedereen binnen een jaar een re-integratietraject moest krijgen. We zullen de uitvoeringsorganisaties daar ook niet langer op afrekenen. In plaats daarvan worden re-integratie-instrumenten nauwkeuriger, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van een klant op een vroeger of later moment ingezet dan voorheen.

De evaluatie van het scholingsprotocol laat goede resultaten zien en toont aan dat kortdurende scholing effectief is. Scholing moet nadrukkelijk aansluiten bij de vraag op de arbeidsmarkt.

– Wettelijke maatregelen ter ondersteuning re-integratie

Het kabinet heeft eerder al besloten tot een aantal wettelijke maatregelen in de sociale zekerheid die ondersteund worden door de conclusies van de beleidsdoorlichting. Een belangrijke invalshoek daarbij is dat uitvoerders zoveel mogelijk van dezelfde instrumenten gebruik kunnen maken om hun klanten te helpen.

Zo gaan wij loonkostensubsidies ook mogelijk maken voor het UWV om te gebruiken in de re-integratie. Dat kunnen nu alleen gemeenten in de Wet werk en bijstand. Daarbij houden we rekening met aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting. Subsidie is alleen mogelijk als het gaat om een echte vacature voor mensen die langer dan een jaar werkloos zijn en die mensen die baan in beginsel binnen een jaar ook onder normale condities kunnen bezetten.

Voorts gaan we participatieplaatsen invoeren zodat gemeenten mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt langer met overheidsgeld kunnen voorbereiden op een plek op de arbeidsmarkt. Dit gaat in beginsel gepaard met verplichte scholing en een premie bij de participatieplaats. Het UWV kan straks ook participatieplaatsen aanbieden voor mensen met een WW- of WAO-uitkering.

Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat controle en sanctie belangrijke hulpmiddelen zijn bij het slagen van re-integratie. De voorwaarden voor een uitkering en de handhaving moeten mensen voldoende aanzetten tot werken. Het kabinet heeft onlangs aangekondigd dat de regels voor passende arbeid in de WW worden aangepast, in combinatie met maatregelen om een inkomensachteruitgang tegen te gaan. Verder gaat het kabinet de wettelijke regeling voor jonggehandicapten zodanig aanpassen dat uitzicht op werk waar mogelijk meer centraal komt te staan. Ook maakt het kabinet voorstellen voor het invoeren van een werk-leerplicht voor jongeren tot 27 jaar.

Daarnaast voert het kabinet het zogenoemde participatiefonds in om een flexibelere inzet van re-integratie-, educatie- en integratiegelden mogelijk te maken. Op die manier krijgen gemeenten meer mogelijkheden om samen met andere uitvoeringsorganisaties mensen aan de slag te helpen.

Steeds wanneer daar aanleiding toe is zullen wij Uw Kamer informeren en in ieder geval ook via de toelichting op onze begroting.

5. Tot slot

Re-integratie is een onmisbare schakel in onze ambities om meer mensen aan het werk te helpen en meer sociale samenhang in de samenleving te brengen. De beleidsdoorlichting laat zien dat daarbij voortdurend verbeteringen noodzakelijk en mogelijk zijn. Sinds 2005 zijn al veel van die verbeteringen in gang gezet door de uitvoeringsorganisaties en zijn ook resultaten zichtbaar. Het kabinet wil op die weg doorgaan en ook in de komende periode verdere verbeteringen in gang zetten en stimuleren. De nadruk moet daarbij komen te liggen op betere samenwerking, vraag van werkgevers meer centraal stellen, selectiever omgaan met re-integratie en de kwaliteit van de re-integratie zelf verbeteren. We willen de uitvoerders voorzien van een zo compleet en effectief mogelijk (wettelijk) instrumentarium om dit mogelijk te maken.

Op die manier geeft het kabinet ook concreet inhoud aan zijn motto Samen werken Samen leven, ofwel mensen een plek op of zo dicht mogelijk bij de arbeidsmarkt bieden. Iedereen doet mee, daar moet het om gaan.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb

BIJLAGEN:

• Het re-integratieproces in beeld1

• Beleidsdoorlichting re-integratie met twee onderliggende rapporten:

– Effect re-integratietrajecten op de uitgaven aan sociale zekerheid, SEO in opdracht van Ministerie van SZW1

– Effecten van «zachte» kenmerken op de re-integratie van de WWB, WW en AO populatie, SEOR in opdracht van Ministerie van SZW1


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Bruto-effectiviteit: de mate waarin mensen na re-integratieondersteuning weer werken.

XNoot
2

Netto-effectiviteit: de mate waarin mensen dankzij re-integratieondersteuning weer werken.

XNoot
1

WWB-monitor 2006, Meer perspectief voor mensen, twee jaar Wet werk en bijstand, Utrecht, mei 2006, p. 48.

XNoot
1

Van aanbesteden tot uitvoeren (IWI).

XNoot
2

S. Slotboom, L. Mallee, M. Blommesteijn en J. Timmerman. Beleid en praktijk na niet-geslaagde trajecten. Amsterdam: Regioplan.

XNoot
1

Het RWI-rapport over tweede kans-trajecten.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven