8 Rechtspraak

Aan de orde is het VAO Rechtspraak (AO d.d. 1/4). 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Wij hebben een goed algemeen overleg gehad over de rechtspraak. Daarin heb ik de minister gevraagd om de haalbaarheid van een zogenaamde zwarte doos te onderzoeken, naar aanleiding van het pleidooi van de vereniging voor verkeersslachtoffers. Dat pleidooi werd gehouden naar aanleiding van weer een dodelijk verkeersongeval waarbij "slechts" een taakstraf werd uitgedeeld. De minister heeft toegezegd om dit met zijn collega van I en M te gaan bespreken, maar ik vind het toch handig om een motie in te dienen, en wel om twee redenen: ten eerste als stok achter de deur en ten tweede — dat vind ik eigenlijk de belangrijkste reden — zodat de minister weet wat de bedoeling van mijn fractie is met dat verzoek. Daarom dien ik een voor mijn doen niet geheel gebruikelijk lange motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat regelmatig sprake is van onbegrip bij nabestaanden in het bijzonder en de maatschappij in het algemeen over de opgelegde straf bij verkeersongevallen met een dodelijke afloop; 

constaterende dat de Wegenverkeerswet twee wetsartikelen bevat, zijnde gevaarlijk rijgedrag (artikel 5 Wegenverkeerswet) en dood/letsel door schuld (artikel 6 Wegenverkeerswet) waarbij sprake is van een groot verschil in de maximumstraf op de betreffende gedraging; 

constaterende dat het misdrijf dood/letsel door schuld, in tegenstelling tot de overtreding gevaarlijk rijgedrag (artikel 5 Wegenverkeerswet), een ernstige mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist waarvoor een enkele verkeersovertreding niet genoeg is; 

constaterende dat voldoende bewijs moet worden geleverd voor het antwoord op de vraag of het ongeval het gevolg is geweest van onvoorzichtigheid, onoplettendheid of roekeloosheid; 

constaterende dat de snelheid waarmee de bestuurder heeft gereden vlak voorafgaande aan het ongeval een goede indicator is voor het oordeel of sprake is van onvoorzichtigheid, onoplettendheid of roekeloosheid; 

constaterende dat het aantonen van de daadwerkelijke snelheid waarmee is gereden vlak voorafgaande aan het ongeval in de praktijk problemen oplevert, omdat dit onvoldoende kan worden aangetoond; 

constaterende dat de vraag of er in juridische zin sprake is van opzet en, zo ja, in welke mate daardoor ernstig wordt bemoeilijkt; 

verzoekt de regering, de haalbaarheid te onderzoeken van een zwarte doos in auto's van recidivisten, ofwel degenen die eerder zijn veroordeeld voor een verkeersongeval met (zwaar) lichamelijk letsel of met dodelijke afloop, welke met inachtneming van de privacy, gegevens kan verschaffen ter beantwoording van de vraag met welke snelheid is gereden vlak voorafgaande aan het ongeval, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 233 (29279). 

"Zit er een nietje in die motie?", is dan mijn vraag. 

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik heb twee moties en die ga ik meteen voorlezen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er steeds minder justitieorganisaties in Friesland zijn en wordt onderzocht of arbeidsplaatsen van de beide locaties van het gerechtshof te Arnhem/Leeuwarden kunnen worden verplaatst naar Zwolle; 

overwegende dat de kwaliteit, het gezag, de kennis van de regio en de daar gesproken taal of het dialect en ten slotte de herkenbaarheid en bereikbaarheid van de rechtspraak gebaat zijn bij een regionaal goed ingebedde juridische infrastructuur; 

overwegende dat specialisatie van gerechtshoven deze juridische infrastructuur kan versterken en zo arbeidsplaatsen en kennis in de regio's behouden kunnen blijven; 

van mening dat het voor de provincies Friesland en Gelderland daarom van belang is dat regionaal gebonden rechtspraak in twee instanties aanwezig blijft; 

verzoekt de regering, te bevorderen, ten einde de rechtspraaklocaties Leeuwarden en Arnhem te behouden, dat rechtspraak en lokaal bestuur in overleg treden om de juridische infrastructuur, arbeidsplaatsen en inhoudelijke specialisatie optimaal te regelen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt en Berndsen-Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 234 (29279). 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb een vraag ter nadere duiding van deze motie. Ik denk dat ik de achtergrond goed snap, maar ik vraag de heer Recourt toch hoe de strekking van deze motie zich verhoudt tot de Wet herziening gerechtelijke kaart. Die wet is door de Kamer aangenomen en dat betekent dat het aantal hoven zal worden teruggebracht. 

De heer Recourt (PvdA):

Deze motie is daar volledig mee in lijn, want er is één hof met twee zittingsplaatsen, Leeuwarden en Arnhem. De onrust is ontstaan door het voornemen van de hofbesturen om arbeidsplaatsen naar Zwolle over te plaatsen, want dat zou het einde betekenen van de huidige situatie. Het is, kortom, geheel in lijn met de gerechtelijke kaart. Die twee locaties dreigen er nu drie te worden en dat zou betekenen: meer in plaats van minder. 

De heer Van Oosten (VVD):

Als de voorzitter mij een vervolgvraag toestaat, zou ik graag van u horen dat ik u goed heb begrepen als ik zeg dat u wilt weten wat er gaat gebeuren met het kantoorpersoneel en alles daaromheen en niet zozeer met de effectieve zittingsplaatsen zelf. 

De heer Recourt (PvdA):

De aanleiding is het kantoorpersoneel, maar de motie is een stuk breder. Arnhem en Leeuwarden zijn plaatsen waar van oudsher juridische infrastructuur aanwezig is, inclusief advocaten, onderwijs, enzovoort. Wij willen dat graag behouden voor deze twee plaatsen en daarom vraag ik ook naar specialisatie, inbedding, enzovoort. 

De voorzitter:

Prima. Uw tweede motie! 

De heer Recourt (PvdA):

De tweede motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in de voornemens van het kabinet over de organisatie van de hoogste bestuursrechtspraak, zoals neergelegd in de brief van 26 juni 2014 (29279, nr. 200), het voornemen te komen tot een rechtseenheidsvoorziening ontbreekt; 

overwegende dat een dergelijke voorziening evenmin is opgenomen in het conceptwetsvoorstel dat in december 2014 in consultatie is gebracht; 

van oordeel dat de rechtseenheid binnen het bestuursrecht en tussen het bestuursrecht en de andere rechtsgebieden gebaat is met een wettelijk geregelde institutionele rechtseenheidsvoorziening; 

verzoekt de regering, in het bij de Tweede Kamer in te dienen wetsvoorstel een dergelijke voorziening, in de vorm van een prejudicieel stelsel overeenkomstig de regeling die destijds door de regering is voorgesteld in het in 1992 ingediende wetsvoorstel voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (22495, nr. 2), op te nemen, en het wetsvoorstel bij voorkeur voor de zomer van dit jaar bij de Tweede Kamer in te dienen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Recourt en Taverne. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 235 (29279). 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Morgen bespreken wij hier om 16.00 uur de wet die de vereenvoudiging en digitalisering van de rechtspraak regelt en die het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak eigenlijk invoegt in de wet. Toch wil ik de Kamer nu alvast een tweetal zaken voorleggen, omdat wij die ook uitgebreid hebben besproken in het algemeen overleg over de rechtspraak dat wij op 1 april hadden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat maatregelen die nodig zijn om van het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak een succes te maken, zoals het verwezenlijken van digitale zittingszalen, doorgevoerd kunnen blijven worden en niet uitgesteld worden wegens een ontoereikend budget, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 236 (29279). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het van groot belang is dat het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak een succes wordt; 

constaterende dat berekend is dat op termijn de jaarlijkse baten de incidentele kosten zullen overtreffen; 

constaterende dat een deel van de kosten voor het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak niet gereserveerd is in de huidige begroting van de rechtspraak; 

overwegende dat het risico bestaat dat de rechtspraak de extra incidentele kosten zelf moet opbrengen terwijl dit niet mogelijk is binnen de huidige begroting; 

van mening dat dit onwenselijke risico's met zich meebrengt voor de kwaliteit van de rechtspraak; 

verzoekt de regering, de benodigde middelen ter beschikking te stellen aan de rechtspraak om van het programma Kwaliteit en Innovatie een succes te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 237 (29279). 

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. De digitalisering van de rechtspraak pakt fors duurder uit dan begroot en gaat driemaal over de kop. Wij hebben daarover uitvoerig gesproken. In het algemeen overleg, maar ook tijdens gesprekken van de vaste Kamercommissie met de rechtspraak zelf, is duidelijk geworden dat het doorzetten van het digitaliseringsproject van groot belang is. De maatschappelijke baten zijn hoog op de lange termijn en er zijn al onomkeerbare stappen om digitalisering mogelijk te maken. Er wordt zelfs al volop ervaring mee opgedaan. 

De CDA-fractie steunt deze digitalisering ook, maar juist om die reden acht zij het wel van belang om zicht te houden op de verdere kosten die voor dit project gemaakt worden. Het is van belang om te voorkomen dat zich tijdens het digitaliseringsproject nog vaker hogere kosten voordoen terwijl onomkeerbare stappen zijn gezet. Het zou goed zijn als het kabinet dit onderzoek laat doen door bijvoorbeeld het Bureau ICT-toetsing (BIT) of door het eerder ingeschakelde bedrijf Boston Consulting Group. 

Verder heeft mijn fractie zorgen over de locatiekeuzes voor de rechtspraak, met name over het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en over de gebieden waar de werkgelegenheid onder druk staat. 

Daarom dien ik de volgende moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de herijkte versie van de KEI-businesscase de uitgaven driemaal hoger zijn beraamd dan de oorspronkelijke 58 miljoen; 

overwegende dat het van belang is te voorkomen dat zich tijdens dit digitaliseringsproject nog vaker hogere kosten voordoen terwijl onomkeerbare stappen zijn gezet; 

verzoekt de regering om, alvorens toestemming te geven het KEI-project in het stadium van release 1.0 naar release 2.0 verder te ontwikkelen, de actuele financiële staat van het programma inzichtelijk te laten maken en met de Kamer de resultaten hiervan te bespreken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 238 (29279). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de herziening van de gerechtelijke kaart nog niet aan evaluatie toe is en gerechtsbesturen thans al nadenken over het reorganiseren van rechtspraaklocaties; 

overwegende dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hier een voorbeeld van is en dat dit voor veel onrust bij het aanwezige personeel heeft gezorgd; 

voorts overwegende dat is toegezegd door de regering bij de locatiekeuzes voor de politie, meldkamers, rechtspraak en OM specifiek aandacht te schenken aan de werkgelegenheidseffecten in onder meer Friesland, Oost-Nederland en Zeeland; 

verzoekt de regering, bij de gerechtsbesturen erop aan te dringen terughoudend te zijn ten aanzien van het voorsorteren op de evaluatie van de gerechtelijke kaart door rechtspraaklocaties anders te willen organiseren; 

verzoekt de regering, te garanderen dat Leeuwarden als volwaardige justitiestad behouden blijft, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Oskam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 239 (29279). 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik wil de gelegenheid te baat nemen om een tweetal thema's via u aan de minister voor te leggen, te beginnen met de Wet herziening gerechtelijke kaart. Zo-even sprak ik daar in een interruptie al even over met collega Recourt. Het aantal hoven en rechtbanken neemt af. Dat kan effecten hebben voor de locatie waar bijvoorbeeld ondersteunend kantoorpersoneel werkt. In diverse regio's, Leeuwarden-Arnhem in het bijzonder op dit ogenblik, leidt dat tot vragen en ook tot zorg. Daarom stel ik daarover graag de volgende vragen aan de minister. 

Bent u en houdt u nauw contact met deze twee regio's in het bijzonder? Welke inspanning levert u om te voorkomen dat de ene of de andere regio onevenredig zwaar zou worden getroffen door uithuisplaatsing van rechtbanken of — die koppeling breng ik toch maar aan — ander rijksvastgoed? Zou ik opnieuw de bevestiging mogen — het was in het AO al aan de orde — dat er niet wordt gesleuteld aan de aanpassing van het aantal zittingsplaatsen en de feitelijke benutting van deze zittingsplaatsen; met andere woorden, de plek waar advocaten, officieren van justitie en rechters in effectieve zin hun werk verrichten? Dan heb je het over de toegang tot het recht voor de burger. 

Ik heb nog een enkel verzoek over een heel ander onderwerp, te weten het oprichten en bevorderen van een internationale handelsrechtbank. Internationale bedrijven zouden in Nederland hun handelsgeschillen moeten kunnen afwikkelen in plaats van in Londen of in Singapore. Eerder, in het AO waarover ik zo-even sprak, gaf de minister aan welwillend tegenover dit idee te staan, ook gedragen door bijvoorbeeld de Raad voor de rechtspraak zelf, maar het onderzoek dat op het ogenblik loopt nog af te wachten. Daar heb ik nota van genomen. Maar als we hier dan toch staan, zou ik graag ook in deze zaal nog een keer de bevestiging willen ontvangen van de positieve grondhouding die de minister heeft ten aanzien van het idee van die internationale handelsrechtbank. 

De voorzitter:

Tot zover de termijn van de Kamer. Ik constateer dat de minister niet in staat is om meteen te antwoorden; vandaar dat ik de vergadering schors tot 15.35 uur. 

De vergadering wordt van 15.31 uur tot 15.38 uur geschorst. 

De voorzitter:

Het woord is aan de minister van Veiligheid en Justitie. Omdat we inmiddels redelijk achterlopen op schema sta ik één eventuele vraag per motie toe, te stellen door de eerste indiener. 

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Laat ik beginnen met het beantwoorden van de vragen van de heer Van Oosten. Hij heeft gevraagd of ik nu nauw contact onderhoud met de regio's. De Raad voor de rechtspraak is zelf bezig met een huisvestingsplan en spreekt daarover met zijn eigen gerechten en hoven. Dat betekent dat de rechtspraak dat huisvestingsplan, als het klaar is, met mij komt bespreken. Natuurlijk ben ik zelf altijd bereid om met individuele rechtbanken en eventueel met gerechtshoven in overleg te gaan als zich daar problemen zouden voordoen. 

De heer Van Oosten heeft vervolgens gevraagd of ik nog eens kon bevestigen dat er niet gesleuteld wordt aan zittingsplaatsen. Het antwoord daarop is ja. Ik kan alleen maar sleutelen aan zittingsplaatsen met toestemming van de Kamer, omdat de zittingsplaatsen vastliggen in de wet. Het huisvestingsplan waar de Raad voor de rechtspraak op dit moment aan werkt, in overleg met de hoven en de gerechten, voorziet in de efficiëntie die nodig is voor de rechtspraak om binnen het eigen budget de werkzaamheden te kunnen doen. Hoe dat verder ingericht wordt, zal uit dat plan blijken. Uiteraard zal daar aandacht worden gegeven aan de werkplaatsen voor de advocatuur, het Openbaar Ministerie en de rechters. De heer Van Oosten vroeg daarnaar. Zoals hij ook weet, is de gedachte achter de herziening van de gerechtelijke kaart altijd geweest dat de rechtspraak bereikbaar moet blijven voor mensen, dat de afstanden van de rechtbanken tot de mensen niet te groot mogen worden, terwijl we destijds wel hebben geconstateerd dat de hoeveelheid kantongerechten, rechtbanken en hoven ook wel aan wijziging toe was. Dat is uiteindelijk ook gewijzigd, onder leiding van mijn ambtsvoorganger. 

De heer Van Oosten heeft ook gevraagd of ik nog een keer wil bevestigen dat ik enthousiast sta tegenover de internationale handelsrechtbank. Dat is het geval. Ik heb de door de heer Van Oosten gevraagd positieve grondhouding al in het algemeen overleg uitgesproken. Ik hoop niet dat het een lijn wordt om in VAO's te vragen om alles te herbevestigen wat in een algemeen overleg al bevestigd is. In dit geval wil ik dat wel graag doen, met name omdat ik dan van de gelegenheid gebruik kan maken om een oproep te doen aan alle mensen die vinden dat die internationale rechtbank er moet komen om wellicht bij te dragen aan de financiering daarvan, aangezien het mij nog niet helder is of daar ruimte voor is binnen het budget van de Raad voor de rechtspraak. 

Ik kom bij de motie van mevrouw Helder. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik had een vraag over het onderhouden van contact met de regio's. Daar heb ik een antwoord van de minister op gekregen, maar ik zit nog met het volgende. De minister verwijst naar de Raad voor de rechtspraak. Dat begrijp ik, want de Raad voor de rechtspraak gaat uiteindelijk over de te maken keuze. Maar ik mag toch aannemen dat de minister wel een luisterend oor heeft voor twee regio's in het bijzonder en contact onderhoudt waar dat passend zou kunnen zijn. Ik kan mij namelijk voorstellen dat het plezierig is als de minister van Veiligheid en Justitie bereikbaar is als daar reden voor zou zijn. 

Minister Van der Steur:

Ik heb gezegd dat ik altijd bereikbaar en beschikbaar ben om te spreken met individuele gerechten, hoven of andere mensen uit het rechtsbestel die zich zorgen maken over zittingsplaatsen of andere kwesties. Ik ben altijd bereid om daarover te spreken, want ik probeer een bereikbare minister te zijn. 

De voorzitter:

Prima. U was bij de eerste motie. 

Minister Van der Steur:

Dat is de motie-Helder op stuk nr. 233. Ik zeg tegen mevrouw Helder dat ik een beetje verrast ben door de motie. Ik heb namelijk toegezegd dat ik met mijn collega van Infrastructuur en Milieu zou overleggen over kwesties op een aantal terreinen, onder andere het strenger straffen van verkeersovertreders die slachtoffers hebben gemaakt. Ik heb inmiddels de Kamer bericht dat ik bezig ben met diezelfde collega van I en M om na te denken over het alcoholslot. Op een aantal punten zijn wij in overleg. Dat overleg is nog niet klaar. Ik neem daar ook het idee van de black box in mee. Ik heb het idee dat ik op dit moment voldoe aan het verzoek van mevrouw Helder. Zij dient toch een heel lange motie in. Dat geeft ook aan hoe ingewikkeld het onderwerp is. Ik heb er veel respect voor dat mevrouw Helder dat ook laat zien. Maar er zit natuurlijk ook een heel grote discrepantie in de motie, met name in het dictum. Daarin staat dat de regering verzocht wordt "de haalbaarheid te onderzoeken van een zwarte doos in auto's van recidivisten of eerder veroordeelden, die met inachtneming van de privacy gegevens kan verschaffen". Daar gaat het met deze motie niet goed. Immers, wat we ook doen met een black box of de event data recorder, zoals hij officieel heet, het zal altijd een inbreuk zijn op de privacy van mensen. Ik wil dat dan ook heel zorgvuldig afwegen. Ik wil mevrouw Helder in overweging geven om de motie aan te houden totdat ik de brief in overleg met collega Schultz van Haegen van I en M heb kunnen afronden. 

De voorzitter:

Eén vraag, mevrouw Helder. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ben bereid om de motie aan te houden. Ik heb haar mede ingediend vanwege het feit dat daarmee de kaders vaststaan waarmee de minister in het overleg uit de voeten kan. Met "met inachtneming van de privacy" is bedoeld dat het gezicht van de bestuurder niet te zien is, net zoals dat tegenwoordig ook gebeurt met het flitsen. Dat is bedoeld met "met inachtneming van de privacy". Misschien is dat voldoende toelichting. Ik houd de motie in ieder geval aan. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Helder stel ik voor, haar motie (29279, nr. 233) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Van der Steur:

Ik kom op de motie-Recourt/Berndsen op stuk nr. 234. Die heeft betrekking op de situatie in Friesland en Gelderland. Laat ik vooropstellen dat de door de heer Recourt en mevrouw Berndsen ingediende motie op zichzelf sympathiek is. De motie sluit aan bij het gesprek dat mijn ambtsvoorganger heeft gevoerd met de lokale bestuurders aldaar en bij het gesprek dat ik naar aanleiding van het algemeen overleg zelf heb gevoerd met de Raad voor de rechtspraak. Ook hiervoor geldt weer: we wachten de plannen van de Raad voor de rechtspraak met betrekking tot de huisvesting af. Het is ook de Raad voor de rechtspraak die verantwoordelijk is voor de huisvesting. Het is dan eigenlijk ook aan de raad om met de lokale bestuurders overleg te voeren. Dat past binnen de verantwoordelijkheid van de Raad voor de rechtspraak. Ik heb al gezegd — ik herhaal het hier — dat ik graag bereid ben om nadat de Raad voor de rechtspraak zijn werk heeft gedaan, zo nodig zelf mijn oor te luisteren te leggen. Maar we moeten de verantwoordelijkheden wel daar houden waar ze liggen. 

De Raad voor de rechtspraak heeft, zoals gezegd, zelf de verantwoordelijkheid om dit soort gesprekken te voeren. Als de heer Recourt zijn motie zo bedoelt dat ik dit onderwerp opwerp in mijn reguliere overleg met de Raad voor de rechtspraak — dus: u zult ervoor zorgen dat u met de lokale bestuurders contacten onderhoudt in het kader van uw plan — dan kan ik de motie als positief beschouwen en laat ik het oordeel aan de Kamer, voor zover de Kamer vindt dat dat nog nodig is, gegeven wat ik al heb toegezegd. Als de heer Recourt zijn motie echter zo bedoelt dat ik de verantwoordelijkheid overneem van de Raad voor de rechtspraak, dan moet ik haar ontraden. 

De heer Recourt (PvdA):

Wij willen de verantwoordelijkheden houden waar ze zijn. Mocht deze motie worden aangenomen, wilt u dan wel de daarin geuite wensen en overwegingen van de Kamer namens ons doorgeven aan de desbetreffende partijen en ook bevorderen dat die wensen worden ingewilligd? 

Minister Van der Steur:

Dat zal ik natuurlijk doen. Ik zal de motie letterlijk overhandigen bij mijn eerstvolgende gesprek met de Raad voor de rechtspraak, mocht de motie worden aangehouden. Daarmee heb ik dan aan mijn verantwoordelijkheid voldaan. 

De voorzitter:

De motie-Recourt/Berndsen is aangehouden. 

Minister Van der Steur:

Als de motie wordt aangenómen, voorzitter. Zei ik "aangehouden"? Ik bedoelde "aangenomen". 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 235 van de heren Recourt en Taverne. Over deze motie zeg ik graag het volgende. Uiteraard vindt ook het kabinet dat de rechtseenheid binnen het bestuursrecht en tussen het bestuursrecht en de andere rechtsgebieden van groot belang is. Daarover zijn we het, denk ik, eens. Over de manier waarop deze rechtseenheid kan worden bereikt, kunnen de meningen echter uiteenlopen. Ik hoef alleen maar te verwijzen naar de adviezen die inmiddels zijn uitgebracht over het wetsvoorstel, onder andere door de Raad van State en de Hoge Raad. Zowel de Hoge Raad als de Afdeling bestuursrechtspraak hecht sterk aan informele rechtseenheidprocedures. Dat was tot nu toe ook de lijn van het kabinet. In onze ogen werken de nu bestaande afdelingsmechanismen tussen Hoge Raad en de Afdeling Bestuursrechtspraak op zich snel en doeltreffend. Maar een prejudicieel stelsel is ook een optie. Ik denk dan ook dat het verstandig is dat ik het oordeel over de motie op dit punt aan de Kamer laat. Als de Kamer belang hecht aan een formele rechtseenheidvoorziening in de vorm van een prejudicieel stelsel, dan zal ik mij daar uiteraard aan zetten. Immers, als de Kamer dat uitspreekt, doen wij dat. Ik stel wel voor om, gelet op het feit dat het mij in een ietwat ongelukkige positie brengt omdat er een andersluidend advies ligt van zowel de Raad van State als de Hoge Raad, beide Hoge Colleges van Staat in de gelegenheid te stellen om mij nog van een nader advies te voorzien, mocht de motie worden aangenomen. Dat advies zal ik vervolgens doorsturen naar de Kamer, zodat de Kamer daar rekening mee kan houden. Dat alles zo zijnde, laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

De motie op stuk nr. 236 van de heer Van Nispen gaat over het budget van de Raad voor de rechtspraak. Zoals de heer Van Nispen volgens mij heel goed weet, is het aan de rechtspraak zelf om investeringen te doen die nodig zijn voor het functioneren van zijn werk. Daarvoor heeft de rechtspraak nog steeds een eigen vermogen van om en nabij 80 miljoen euro. Dat is in het algemeen overleg uitgebreid aan de orde gekomen. Naar verwachting is dit toereikend voor alle investeringen die nodig zijn in het kader van de digitalisering en het programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak. Als dat niet zo zou zijn, overleg ik daarover uiteraard met de rechtspraak, wetende hoe belangrijk wij een succesvolle afronding van dat project allemaal vinden. Volgens mij gaan wij daar morgenavond in de Kamer zelfs nog uitgebreid over spreken. Ik moet deze motie dus ontraden. 

Ook in de motie op stuk nr. 237 van de heer Van Nispen wordt verzocht om de benodigde middelen ter beschikking te stellen aan de rechtspraak. Mijn reactie daarop is in grote lijnen dezelfde. In 2015 is er naar mijn inschatting nog genoeg reserve, namelijk die 80 miljoen aan eigen vermogen. Eventuele andere financieringen voor de jaren daarna komen uiteraard aan de orde in de begroting voor het jaar 2016. Als extra middelen nodig zijn, zal ook daarvoor de dekking moeten worden geregeld. Deze motie voorziet niet in een dekking. Om die reden moet ik de motie ontraden. 

In de motie op stuk nr. 238 van de heer Oskam wordt eigenlijk gevraagd om een soort temporisering van het KEI-project. Tot mijn spijt kan ik dat verzoek niet inwilligen, want er is niet één moment van overgang van release 1.0 naar release 2.0. De momenten zijn verschillend voor verschillende rechtsterreinen. De overgang zal bijvoorbeeld op 1 oktober 2015 plaatsvinden voor het onderdeel toezicht en pas op 1 januari 2017 voor civiel en bestuur. Als deze motie van de heer Oskam zou worden aangenomen, zou dat betekenen dat op allerlei manieren al bestaande projecten enorme vertraging oplopen. Daardoor zou voor de rechtspraak ook een heel groot probleem ontstaan, omdat de rechtspraak op allerlei terreinen al voorsorteert op de invoering hiervan. In de motie wordt ook de suggestie gewekt dat de Raad voor de rechtspraak toestemming zou moeten vragen aan mij. Dat is niet het geval, want die beslissing is aan de rechtspraak zelf. 

Ik zal kort nog iets zeggen over de kosten. Het door de heer Oskam geschetste beeld dat de kosten drie keer hoger zijn geworden dan geraamd, is niet juist; dat heb ik in het algemeen overleg al aan de orde gesteld. Wel hebben wij nu een veel beter inzicht in de kosten van het totale project, maar dat komt doordat kosten die al elders in de begroting stonden, onder het project KEI zijn geschoven. Er is dus geen sprake van dat de kosten drie keer hoger zijn dan de raming. De extra ICT-kosten met betrekking tot civiel en bestuur zijn in totaal 22 miljoen euro. Ik houd de kosten van het KEI-project in het kader van de financiering van de rechtspraak overigens nauwlettend in de gaten, zoals ik al heb gezegd. Als de kosten wezenlijk afwijken van de businesscase, zal ik de Kamer daar overigens graag, actief en ook ongevraagd over informeren. De motie zoals die er nu ligt, zou tot een enorme vertraging leiden. Dat zou ik de rechtspraak niet willen aandoen. Om die reden moet ik de motie ontraden. 

In de motie op stuk nr. 239 van de heer Oskam wordt — een beetje in het verlengde van de eerder ingediende motie op stuk nr. 234 van de heer Recourt en mevrouw Berndsen — een koppeling gelegd tussen de ontwikkelingen. Wat mij betreft, is het heel onverstandig om het actuele huisvestingsplan van de Raad voor de rechtspraak te koppelen aan de evaluatie van de herziening van de gerechtelijke kaart. Die evaluatie zal pas plaatsvinden in 2018. Zolang kan het huisvestingsplan echt niet wachten, omdat de rechtspraak de beschikbare middelen gewoon efficiënter zal moeten inzetten om binnen het budget te kunnen blijven. Om die reden moet ik deze motie dan ook ontraden. Daarmee heb ik alle moties behandeld. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Morgen zullen wij stemmen over de moties. We gaan meteen door met het volgende VAO. 

Naar boven