12 Maatschappelijke organisaties en ontwikkelingssamenwerking

Aan de orde is het VAO Maatschappelijke organisaties en ontwikkelingssamenwerking (AO d.d. 22/04). 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. In de christendemocratie zijn maatschappelijke organisaties een onmisbare schakel in de internationale samenwerking. Ze hebben veel kennis, het netwerk en de mogelijkheden om met hun acties te helpen op plaatsen waar bilaterale hulp of multilaterale organisaties tekortschieten. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) heeft dat in zijn rapport ook bevestigd. Op het CDA-congres hebben onze leden hiervoor nogmaals aandacht gevraagd. In het AO heeft de minister herhaald dat zij wil sturen op een bijdrage aan maatschappelijke organisaties van 25% van het budget. Wij zien nu echter dat het streven op 21% ligt. Daartussen zit ruim 500 miljoen euro. Dat is veel geld. Tijdens het debat heeft de minister mij niet duidelijk kunnen maken hoe zij haar eigen woorden gaat omzetten in daden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister heeft uitgesproken dat zij in 2016 in ieder geval 25% van het ODA-budget via maatschappelijke organisaties wil besteden; 

constaterende dat de regering de bijdrage voor 2016 tot dusverre schat op slechts 21% van het ODA-budget; 

overwegende dat maatschappelijke organisaties tijdig moeten kunnen inspelen op de budgettaire wijzigingen; 

overwegende dat voorkomen moet worden dat kennis en netwerken onnodig verloren gaan door onduidelijkheid over het beschikbare budget voor het komende jaar; 

verzoekt de regering, de Kamer voor het zomerreces te informeren over hoe de toezegging om in 2016 in ieder geval 25% van het ODA-budget van ontwikkelingssamenwerking via maatschappelijke organisaties te besteden, concreet is opgebouwd, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Agnes Mulder en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 156 (33625). 

De heer Van Laar (PvdA):

Ik vraag mij af waarom de CDA-fractie deze motie indient. Wil mevrouw Mulder geld oormerken voor maatschappelijke organisaties? Of wil zij het doen zoals wij tot nu toe gedaan hebben, door geld te oormerken voor bepaalde doelen, te bekijken wie die beste uitvoerder is en dan uiteindelijk aan het eind van het jaar de balans op te maken? Als wij aan het eind van volgend jaar die 25% niet halen, kunnen wij er zo nodig een stapje bij doen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Tijdens het debat hebben wij met elkaar gewisseld dat wij het belangrijk vinden dat wij de kennis die op dit moment nog bij de maatschappelijke organisaties aanwezig is, ook volgend jaar op een goede manier inzetten. Stel dat wij de lijn van onze PvdA-collega zouden volgen, dan zou het zomaar kunnen dat er op dit moment mensen worden ontslagen die niet meer voor die doelen kunnen worden ingezet, waardoor wij de doelen niet meer efficiënt kunnen halen. Dat wil het CDA voorkomen. Vandaar dat wij deze motie vandaag indienen. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Voorzitter. Wij hebben een uitvoerig debat met de minister gehad over strategische partnerschappen, de nieuwe samenwerking tussen het ministerie en de maatschappelijke organisaties. In dat debat heb ik gewaarschuwd dat de voorgenomen bezuinigingen twee voor Nederland zeer belangrijke doelstellingen zouden kunnen schaden, namelijk het weerbaar maken van maatschappijen in de brandende buitenring rondom Europa en het werken aan het slechten van taboes wereldwijd. Daarnaast betekent dit waarschijnlijk het einde van de Nederlandse topsector. Daarom heb ik tijdens het overleg voorgesteld om de financiële ruimte die op de begroting ontstaat door een economische groei die hoger uitpakt dan verwacht, met voorrang aan te wenden voor de opbouw van sterke maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden. Daarom teken ik de motie die de heer Van Ojik straks zal indienen, met plezier mee. 

Ik heb ook nog een vraag over de selectieprocessen van de partnerschappen. Tijdens het debat zei de minister eerst: juridisch gezien moesten wij wel 25 partnerschappen selecteren, want wij hadden zelf in de aanvraag "maximaal 25 partnerschappen" gezegd. Later corrigeerde zij zichzelf. Zij zei: als wij niet nog zeven C-organisaties hadden gekozen, hadden alle C-organisaties in beroep kunnen gaan. Dat vind ik een vreemde argumentatie. Zegt de minister daarmee feitelijk dat zij toch meerdere C-organisaties heeft geselecteerd omdat zij bezwaar- en beroepsprocedures wilde voorkomen? Kan zij dat ophelderen? Er waren ook aanvragen die aan de hoogste kwaliteitsnormen voldeden, zowel op het gebied van trackrecord als op het gebied van theory of change. Als je het proces ingaat om te selecteren op basis van kwaliteit, lijkt het mij onwenselijk dat je enkel om bezwaar- en beroepsprocedures te voorkomen toch nog overgaat tot de selectie van zeven organisaties. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Zonder inleiding een drietal moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de inclusie van de allerarmsten in het ontwikkelingsbeleid van groot belang is; 

overwegende dat expliciet aandacht moet zijn voor de inclusie van personen met een beperking, onder meer op basis van artikel 32 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; 

van mening dat mensen uit de meest gemarginaliseerde en moeilijk bereikbare groepen gelijkwaardig moeten kunnen meedoen in iedere samenleving; 

verzoekt de regering, het innovatiefonds om te zetten in een inclusiefonds dat het bereiken van de meest gemarginaliseerde en moeilijk bereikbare groepen, in het bijzonder mensen met een beperking, tot doel heeft, teneinde bij te dragen aan het verminderen van ongelijkheid en het bevorderen van aansluiting bij het lokale maatschappelijke en economische leven voor deze groepen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Van Laar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 157 (33625). 

Overigens, van het begrip "de inclusie" hebben we nog nooit gehoord, maar dat gaan we een keer ... 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

We schrijven geschiedenis, voorzitter. Dat is altijd mooi. 

De volgende motie ligt een beetje in lijn met de motie van collega Mulder, maar die wijkt toch iets af. Vandaar dat wij met een eigen motie komen en die motie ook ondersteund hebben. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat particuliere organisaties onmisbaar zijn bij het ontwikkelingsbeleid op het gebied van voedselzekerheid, water, veiligheid en rechtsorde, SRGR, gender, klimaat en privatesectorontwikkeling; 

verzoekt de regering om jaarlijks te streven naar een minimale besteding van 25% van het ODA-budget via particuliere organisaties, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 158 (33625). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister in 2016 en de jaren daarna 25% van het ODA-budget via maatschappelijke organisaties wil besteden; 

overwegende dat voor juni 2015 "scorecards" naar de Tweede Kamer zullen worden gestuurd over het functioneren van verschillende multilaterale organisaties, waaronder VN-instellingen; 

verzoekt de regering om op basis van de "scorecards" van multilaterale organisaties, vrijwillige bijdragen aan slecht functionerende instellingen beschikbaar te stellen voor maatschappelijke organisaties die werkzaam zijn op dezelfde thematiek als de betreffende multilaterale instelling, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 159 (33625). 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben het tijdens het AO uitgebreid gehad over de effecten van de bezuinigingen op het particuliere kanaal. De heer Sjoerdsma heeft onze gezamenlijke motie al heel mooi toegelicht, dus ik heb daar niet zoveel aan toe te voegen, op één ding na. 

In het debat over de financiering van maatschappelijke organisaties wijst de minister er vaak op dat zij boven op het vaste deel kunnen meedoen aan allerlei tenders, daardoor extra geld kunnen binnenhalen en daardoor wellicht zelfs in de buurt van die 25% komen. Alleen, per definitie zijn tenders onvoorspelbaar en is de geldstroom die daaruit voortkomt ook onvoorspelbaar. In het meest ongunstige geval kan dat de continuïteit in de bedrijfsvoering en de continuïteit in de relatie met partners in gevaar brengen. Vandaar de volgende motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat sterke maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden een wezenlijke rol spelen bij duurzame en inclusieve ontwikkeling; 

overwegende dat maatschappelijke organisaties onder andere onmisbaar zijn bij het bevorderen van vrijheid en stabiliteit in de buitenring van de EU en bij het slechten van taboes; 

overwegende dat de vaste, voorspelbare financiële steun aan maatschappelijke organisaties na afloop van het MFS II sterk vermindert; 

overwegende dat de mogelijkheid voor maatschappelijke organisaties om deze vermindering middels deelname aan tenders te compenseren, per definitie onzekerheid met zich meebrengt en daarmee een risico vormt voor de continuïteit en bedrijfsvoering van de betrokken organisaties; 

overwegende dat de meest recente CPB-cijfers erop wijzen dat de groei van het bruto binnenlands product in de komende jaren hoger zal zijn dan in de meerjarenraming bij de begroting van 2015 werd verondersteld; 

verzoekt de regering, de financiële ruimte die hierdoor op de begroting ontstaat met voorrang aan te wenden voor de opbouw van sterke maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 160 (33625). 

De voorzitter:

De heer Vuijk ziet af van zijn spreektijd. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg hebben wij al het startschot gegeven voor de strategische partnerschappen en "Samenspraak en Tegenspraak". Dit kan nu een aantal jaren gaan lopen. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om de kanalendiscussie met elkaar te voeren. Ik verheug mij erop om dat in de toekomst te doen, want voor de SP-fractie moet de inhoud vooropstaan en daarna pas wie het doet. Omdat het maatschappelijk middenveld toch vrij dominant wit is, is mijn motie erop gericht om dat wat veelkleuriger te krijgen. De motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking erop gericht is om bijvoorbeeld Afrikaanse landen te bieden wat zij nodig hebben om economische en sociale vooruitgang te bewerkstelligen; 

van mening dat de relatie tussen Nederland en Afrikaanse landen meer een broer-zusrelatie moet worden; 

overwegende dat de Afrikaanse diaspora een toegevoegde waarde kan leveren aan het maatschappelijk middenveld; 

overwegende dat bij de strategische partnerschappen geen enkele Afrikaanse diaspora-organisatie betrokken is als penvoerder of mede-indiener; 

verzoekt de regering om de penvoerders te stimuleren intensief samen te gaan werken met voor hen relevante (Afrikaanse) diaspora binnen de strategische partnerschappen en om bij toekomstige tenders extra punten te geven bij de toekenning wanneer gebruik wordt gemaakt van de (Afrikaanse) diaspora en lokale organisaties die precies weten wat er nodig is in het desbetreffende land, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 161 (33625). 

De heer Van Laar (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid is blij dat wij tijdens het debat konden constateren dat de minister en de Partij van de Arbeid het eens zijn over de rol die het maatschappelijk middenveld speelt en het belang van die rol. Wij danken de minister nogmaals voor de toezegging dat 25% van het budget via de maatschappelijke organisaties besteed zal worden. 

Wij hebben een lans gebroken voor inclusieve ontwikkelingssamenwerking, een ontwikkelingssamenwerking die ook moeilijk bereikbare doelgroepen bereikt en gemarginaliseerde groepen meeneemt. Daarover hebben wij samen met de ChristenUnie een motie ingediend. Ik roep de minister en de organisaties die nu meeluisteren op om het daarbij niet te laten. Er komt nog een brief over inclusieve ontwikkelingssamenwerking, waarin wij zullen lezen hoe de minister dit gaat invullen. Wij zien de motie ook als een oproep aan de strategische partners om te bezien hoe zij hun projecten inclusief kunnen maken. Ook roepen wij hen op om te bekijken of in de tenders niet op een andere manier gekeken moet worden naar inclusiviteit en of die niet op een andere manier aangemoedigd en beloond kan worden dan tot nu toe gebeurt. Wij zien dat gemakkelijke kansen niet benut worden. Bijvoorbeeld om vrouwen te bereiken zijn vaak niet veel aanpassingen nodig aan projecten, waaronder boerenprojecten. Dat wordt gewoon niet gedaan. Daardoor worden vrouwen te weinig bereikt. Dat zijn gemiste kansen. 

De Partij van de Arbeid is eveneens blij dat wij met de financieringsconstructies die wij nu kennen, op basis waarvan de maatschappelijke organisaties gedurende een termijn van vijf jaar gefinancierd worden. De heer Van Ojik stelde dat dit zorgt voor onzekerheid, maar er zijn weinig organisaties die vijf jaar vooruit weten hoeveel geld zij hebben voor een bepaald onderwerp. In die zin is het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingssector volgens mij nog niet zo slecht af. Ik spreek nu ook uit eigen ervaring. In deze sector wordt de financiering meestal per jaar verstrekt; dan is het al heel mooi als je een jaar vooruit weet hoeveel geld je zult hebben. 

De voorzitter:

Een vraag van de heer Van Ojik. 

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik zei niet dat onzeker is wat organisaties uit strategische partnerschappen krijgen. Dat is juist zeker. Alleen is het zekere bedrag vele malen lager dan het was onder MFS II. Dat moet gecompenseerd worden via tenders. Wat je bij tenders binnenhaalt, is onzeker. Per saldo is de financiële ruimte voor maatschappelijke organisaties niet per se kleiner, maar wel veel onzekerder dan ze was. Dat kan risico's met zich brengen voor de continuïteit die in deze sector juist zo belangrijk is. Dat is mijn stelling. Ik hoop dat de heer Van Laar het met die stelling eens is en dat hij mijn motie op dit punt zal steunen. 

De heer Van Laar (PvdA):

Organisaties hebben hun eigen vaste inkomstenbronnen, dus die kunnen zij sowieso al voorspellen. Daarnaast zijn de tenders bedoeld voor vijf jaar. Als je een tender wint, weet je dus al vijf jaar vooruit wat je in een programma kunt inzetten aan capaciteit, kennis en kunde. De tenders worden ook vroeg uitgeschreven, dus organisaties weten al ruim voor het begin van het jaar of ze dat jaar kunnen inzetten op dat thema, ook als er een tenderwisseling is. Laten wij dat vergelijken met een welzijnsorganisatie. Daar worden de onderhandelingen in november gedaan. Die zijn in december of soms pas in januari afgerond. Dan moeten ze voor dat jaar nog 5% of bepaalde bedragen korten. In die zin zijn ontwikkelingsorganisaties nog steeds veel beter af dan de meeste maatschappelijke organisaties in Nederland. 

De voorzitter:

Tot zover de termijn van de Kamer. De minister kan meteen antwoord geven. Dat waarderen wij erg. Als zij kort en puntig wil zijn, dan gaan wij haar niet tegenhouden. 

Minister Ploumen:

Voorzitter. De motie-Agnes Mulder/Voordewind op stuk nr. 156 ga ik ontraden, want er komt nog een aantal tenders aan voor de zomer. Die worden beoordeeld op kwaliteit. Het zou een beetje merkwaardig zijn als ik daar nu al precies inzicht in zou kunnen geven. Er worden in totaal nog vier tenders uitgewerkt. De toezegging is dat wij rond de 25% uitkomen. Die houd ik graag vast. Dat materialiseert zich dan in de loop van het jaar. 

De motie-Voordewind/Van Laar op stuk nr. 157 vind ik een sympathieke motie. Ik voel daar wel voor. Met die positieve duiding laat ik het oordeel daarover graag aan de Kamer. 

De motie-Voordewind op stuk nr. 158 vraagt om een minimale besteding van 25%. Ik wil sturen op resultaten en doelstellingen en niet op kanalen, maar ik heb toegezegd rond die 25% te zitten. Als je "minimaal" zegt, wordt het zo'n optelsom. Het ene jaar zal het 24% zijn, het ander jaar 27%. Die motie zou ik dus willen ontraden, maar de heer Voordewind heeft mijn toezegging over die 25% ongetwijfeld goed gehoord. 

In de motie-Voordewind/Agnes Mulder op stuk nr. 159 wordt gevraagd een verschuiving te overwegen van slecht functionerend multilateraal naar maatschappelijke organisaties. Die motie wil ik ontraden. De score cards komen eraan. Wij moeten niet op voorhand gaan schuiven, omdat er binnen die multilaterale organisaties wellicht ook organisaties zijn die een extra bijdrage verdienen. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over mijn motie op stuk nr. 158, die ging over die 25%. Het zou toch voor de hand liggen om het oordeel over deze motie aan de Kamer te laten? Zij ligt immers in lijn met de uitspraken van de minister in het debat. Het is goed om dat even te markeren en daar misschien op een later moment op terug te komen, maar dan hebben wij in ieder geval iets gemarkeerd. En ik zou bereid zijn om het woordje "minimaal" eruit te halen als dat de minister zou helpen. 

Minister Ploumen:

Het woordje "minimaal" maakte mij erg ongelukkig, maar met "een besteding van rond de 25%" kan ik heel goed leven en dan laat ik het oordeel aan Kamer. Dat zijn inderdaad de woorden die wij met elkaar gewisseld hebben tijdens het AO. Ik zie aan de lichaamstaal van de heer Voordewind dat wij elkaar hier gevonden hebben. 

De voorzitter:

Dat betekent dat er aangepaste motie-Voordewind op stuk nr. 158 gaat komen zonder het woordje "minimaal". 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan zal ik het woordje "minimaal" eruit halen en dan hebben wij een Kameruitspraak. 

De voorzitter:

Maar dat is wel "inclusief", hè? Hij blijft inclusief. 

Minister Ploumen:

De motie-Van Ojik/Sjoerdsma op stuk nr. 160 is eloquent toegelicht, maar ik ga haar wel ontraden, want ik wil niet op de zaak vooruitlopen, zeker niet op een paar zaken. Dat wordt hier wel van mij gevraagd. 

Voor de motie-Smaling op stuk nr. 161 heb ik een paar woorden meer nodig. De motie is op zich sympathiek, maar ik voel er weinig voor om een verplichting op te leggen. De aard van strategische partnerschappen is juist dat wij met elkaar in gesprek zijn over de manier waarop de doelstellingen het best bereikt kunnen worden. Bij veel partnerschappen zijn zuidelijke maatschappelijke organisaties nadrukkelijk betrokken. De heer Smaling zegt nu in één zin: de Afrikaanse diaspora en lokale organisaties. Ik zit een beetje met het dwingende karakter van de motie. In haar huidige vorm zou ik haar dus willen ontraden. Ik wil er echter bij zeggen dat de maatschappelijke organisaties, die ongetwijfeld nu heel precies met dit VAO meeluisteren, mij hebben gehoord en dat het mij een verstandige oproep van de heer Smaling lijkt. 

Ik heb nog een vraag van de heer Sjoerdsma liggen. 

De voorzitter:

Zullen we eerst de heer Smaling nog even het woord geven? 

De heer Smaling (SP):

Mij is niet helemaal duidelijk wat het oordeel van de minister is. In het dictum staat: "te stimuleren intensief samen te gaan werken". Dat vind ik niet zodanig dwingend klinken dat ik de minister daarmee voor onoverkomelijke problemen stel. Als ze mij kan aangeven wat haar irriteert, dan kan ik de motie zo aanpassen dat ze daarmee kan leven. 

Minister Ploumen:

Mijn bezwaar zit hem een beetje in het punt dat het nu niet in elk strategisch partnerschap nuttig en noodzakelijk zou zijn. Dan wordt het een beetje een lege belofte als ik zeg dat ik allianties zal stimuleren. Ik doe een suggestie. Als de heer Smaling ervan maakt dat in het gesprek tussen het ministerie en de partners nadrukkelijk ook zal worden ingegaan op de mogelijkheid om de Afrikaanse diaspora in te schakelen, dan is dat een beetje een inspanningsverplichting, maar laten we het tegelijkertijd ook afhangen van de vraag of het nuttig en nodig is. 

De heer Smaling (SP):

Ik denk dat we een deal hebben, voorzitter. 

De voorzitter:

Heel goed. Dan zien wij uit naar een aangepaste versie van de motie-Smaling op stuk nr. 161. 

Minister Ploumen:

Dan zal ik het oordeel daarover aan de Kamer laten. Het is altijd fijn om te dealen met de heer Smaling. 

De heer Sjoerdsma vroeg hoe het zit met die zeven organisaties. Ik herhaal wat ik in het AO heb gezegd, maar dan korter. Eén: alle C-organisaties scoren voldoende. Als de heer Sjoerdsma dat op zijn rapport had gehad, dan was hij daarmee met vlag en wimpel overgegaan naar het volgende jaar. Daarbinnen is bekeken welke van die voldoendes een "voldoende-plus" waren. Zo zijn wij tot die 25 gekomen. Ik heb daarbij het kwaliteitscriterium nog steeds leidend gelaten, en terecht, terwijl ik ook heb voldaan aan de geldende juridische kaders. 

Ik kom op de laatste opmerking van de heer Van Laar van de Partij van de Arbeid. Zijn oproep om inclusief te denken en te handelen en daaraan net iets meer aandacht te geven dan zonder zijn oproep gebeurd zou zijn, ondersteun ik van harte. Ook daarbij zeg ik: de maatschappelijke organisaties luisteren vast mee, dus die hebben dit gehoord. 

De heer Sjoerdsma (D66):

Ik begrijp nu dat de minister afstand neemt van beide beweringen die zij heeft gedaan in het algemeen overleg, namelijk dat het niet juridisch dwingend was en dat zij ook geen angst had voor bezwaar en beroep. Er was dus een andere reden om toch C-organisaties te selecteren. 

Minister Ploumen:

Dat gaat me echt eventjes te snel. Ik heb de twee uitspraken die ik in het AO heb gedaan, juist gepreciseerd. Die twee uitspraken houd ik ook staande. Er was een juridisch kader. Daaraan wil ik me houden. Ik bestrijd nogmaals met kracht, zoals ik ook in het AO heb gedaan, de bewerking dat C-organisaties niet goed genoeg zouden zijn om zich te kwalificeren. Dat doen ze wel. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor haar aanwezigheid bij de drie VAO's. Morgen stemmen we over alle moties die vandaag zijn ingediend. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven