Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 30, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 30, item 4 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012 (33000-VIII),
en van:
- de motie-Lucas c.s. over internationale uitgaven (33000-VIII, nr. 55).
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Biskop (CDA):
Voorzitter. Ik wil beginnen met de Grondwet, althans een heel klein stukje daaruit. "Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering." Zo luidt artikel 23, lid 1 van de Grondwet. En zo is het maar net! Want het optimaal gereed maken van onze kinderen voor de samenleving in de toekomst is een belangrijke taak. Of, zoals de ontwikkelingspsycholoog Piaget het zei: "Het principiële doel van onderwijs is om mannen en vrouwen te vormen die in staat zijn nieuwe dingen te doen en niet alleen maar te herhalen wat andere generaties hebben gedaan." Dat is een lastige taak. Dat wist ook een andere psycholoog, Sigmund Freud, die zei: "Er bestaan drie fundamenteel onuitvoerbare taken voor de mensheid. Dat zijn onderwijzen, regeren en de psychoanalyse."
Onderwijs vraagt om visie. De CDA-fractie zal die visie op onderwijs geven aan de hand van vier begrippen, namelijk vakmanschap, verantwoordelijkheid, vertrouwen en vorming.
Vakmanschap is een dubbel begrip in het onderwijs. Enerzijds wordt er van docenten vakmanschap verwacht. Anderzijds leidt het onderwijs op tot vakmanschap. Voor vakmanschap is nodig dat de eisen omhoog gaan die worden gesteld aan het lerarenberoep en de lerarenopleidingen. Daarom heeft het CDA eerder het voorstel gedaan om te komen tot een strengere selectie aan de poort. Vakmanschap is meesterschap. Dat meesterschap is ook een doel. Kijk maar naar de actie van de leerlingen vmbo-techniek, vorige week hier op het Plein. Deze leerlingen wilden graag veel meer medeleerlingen. Vakmanschap is talent en daarmee een leidend thema voor het onderwijs in 2012. Vakmanschap vereist goede opleidingen en een duidelijke koppeling tussen de opleiding en het bedrijfsleven. Ik kom zelf uit de regio West-Brabant. Daar zijn gelukkig nog steeds heel goede opleidingen voor procestechniek en voor onderhoud. Ik geef echter toe dat je niet op iedere hoek van de straat een opleiding installatietechniek kunt aanbieden. Dat is ook niet nodig. Dit betekent echter niet dat alle opleidingen automatisch in dichtbevolkte gebieden terechtkomen en leerlingen uit dunner bevolkte gebieden steeds verder moeten reizen. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.
Ik kom bij het begrip verantwoordelijkheid. Wie is verantwoordelijk voor het onderwijs? Voor de uitvoering zijn de scholen zelf verantwoordelijk binnen de door de overheid aangegeven kaders. Van leraren en scholen mag worden verwacht dat zij ouders, leerlingen en studenten betrekken bij het vormgeven van het onderwijs. Onderwijs maak je samen, zo dicht mogelijk bij de mensen zelf. Er is daarbij sprake van een samenspel van maatschappelijke organisaties, markt en burgers. Als het goed is, houden zij elkaar hierbij in evenwicht. Het woord Inholland is al gevallen. Bij Inholland hebben wij gezien wat er kan gebeuren als niemand verantwoordelijkheid neemt. Wij hebben er echter ook gezien dat je op korte termijn orde op zaken kunt stellen als verantwoordelijkheid wel wordt genomen.
Het derde begrip dat ik noemde, is vorming. Iedereen voelt aan dat onderwijs niet alleen een fabriek is waar kennis en vaardigheden in kinderen worden gestopt. Scholen zijn gemeenschappen waar aan kinderen wordt geleerd om met elkaar om te gaan en waar de gedragsregels worden bepaald door de identiteit van de school. Burgers in onze samenleving hebben een eigen kijk op goed onderwijs. Zij hebben er recht op om goed onderwijs vorm te geven. Dat is de vrijheid van onderwijs en de kern van ons bijzonder onderwijs.
Het vierde begrip is vertrouwen. Ik doel op het vertrouwen dat iedereen binnen die afgesproken kaders zijn werk doet. Dus als een ouderbijdrage vrijwillig is, dan is die bijdrage ook echt vrijwillig. Er worden geen onduidelijke onderwijskosten afgewenteld op de ouders en studenten. Het mag niet zo zijn dat men grenzeloos kan graaien in de portemonnee van ouders en studenten onder het mom van: uw kind volgt deze opleiding. Daaraan moet een einde komen. Ik noem een voorbeeld. Ik was op een modevakschool. Daar vroeg een student aan mij: waarom moet ik meebetalen aan het onderhoud van de naaimachines? Als zoiets wordt gevraagd, valt deze spreker stil. Misschien heeft de minister het antwoord. Op basis van een stukje dat al in de krant heeft gestaan, kreeg ik overigens zojuist nog een e-mail die hierbij past. Daarin schrijft een ouder: ik moet op een roc € 70 "diplomeringskosten" betalen. Ik heb altijd gedacht dat een diploma gewoon bij de opleiding hoort.
Vertrouwen is goed en gepaste controle hoort daarbij. Daarbij past niet altijd om bij incidenten direct te komen met wet- en regelgeving. Als het toezichtskader een dwangbuis wordt, blijft er weinig over voor het wederzijds vertrouwen. De CDA-fractie heeft bij monde van de fractievoorzitter Van Haersma Buma bij de algemene politieke beschouwingen al gesproken over regelarme zones. Zoiets kunnen wij ons ook in het onderwijs voorstellen. Ik noem een paar voorbeelden. Je zou kunnen denken aan versnelde programma's om excellente leerlingen sneller het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs te laten doorlopen. Dat levert ook geld op, want je hoeft minder leerjaren les te geven. Het geld dat daarmee wordt uitgespaard, kun je gebruiken om innovatieve projecten in te richten. Ik noem het innovatief onderwijs van Da Vinci voor excellente en hoogbegaafde leerlingen. Dit project is een samenwerkingsverband tussen Borculo, Dordrecht en Weert. Denk ook eens aan de beklemmende afspraak over de functiemix. Collega Elias verwees al naar het gesprek dat wij hierover met de rectoren uit de regio Leiden hebben gevoerd. Een mix is prima, maar het is de doodsteek voor kwaliteitsverbetering als het op verplichte oppluspercentages aankomt.
Een derde punt. Bij de behandeling van de wet over onderwijstijd heb ik ook al aangekaart dat er volgens het CDA nog veel flexibeler kan worden omgegaan met onderwijstijd en schoolvakanties, in goed overleg met ouders en docenten. Lesgeven in vakantieperiodes moet mogelijk zijn. Dit waren drie punten. Ik heb meer punten dan spreektijd, dus mijn overige punten zal ik op schrift aan de minister overhandigen.
De heer Klaver (GroenLinks):
De heer Biskop sprak over de grondwettelijke taak van de overheid voor het onderwijs: het onderwijs is immers een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering. Gisteren hebben wij het wetsvoorstel over passend onderwijs en de reactie van de Raad van State daarop gekregen. De Raad van State oordeelt dat met dit wetsvoorstel niet in voldoende mate aan die verantwoordelijkheid van de overheid wordt tegemoetgekomen. Hoe oordeelt de heer Biskop daarover, in het licht van zijn eerdere opmerkingen vandaag?
De heer Biskop (CDA):
Ik heb ook bij de behandeling van het wetsvoorstel al gezegd dat het een mooi voorbeeld is van een wet die al gaat lijken op kaderwetgeving, namelijk een overheid die een aantal grote strepen zet onder andere het aantal uren, voor een paar vakanties een aantal zaken vastlegt en de rest overlaat aan de school in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Ouders en docenten hebben met de wet die gisteren is aangenomen veel meer mogelijkheden dan daarvoor.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik heb mij misschien niet goed uitgedrukt. Ik bedoelde niet het wetsvoorstel dat gisteren is aangenomen, maar het wetsvoorstel over passend onderwijs dat gisteren is aangeboden aan de Kamer, met daarbij het advies van de Raad van State. Volgens de Raad van State geeft de overheid hiermee niet voldoende invulling aan de verantwoordelijkheid die aan de overheid is gegeven en die is vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet.
De heer Biskop (CDA):
Mijn collega Ferrier zal nader ingaan op passend onderwijs. Ik kijk even naar het wetsvoorstel dat nu voorligt. Wij denken dat de overheid, met het vormgeven van passend onderwijs en de rol die ouders daarin kunnen spelen, wel degelijk vormgeeft aan artikel 23 van de Grondwet. Met de heer Elias is net al heel even discussie geweest over dit artikel. Wij hebben geconstateerd dat wij deze discussie nog nader met elkaar zullen voeren. Artikel 23 geeft de ouders de gelegenheid om scholen op te richten en geeft de scholen de mogelijkheid om zich in te richten. Daaraan wordt naar ons idee voldaan.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik concludeer dat de Raad van State in ieder geval zegt dat met het wetsvoorstel geen recht wordt gedaan aan de verantwoordelijkheid die de overheid heeft ten gevolge van artikel 23. De keuzevrijheid van ouders en leerlingen wordt beperkt. Dat is ook een aantasting van artikel 23. Ik hoop dat ik de CDA-fractie aan mijn zijde vind als wij dat straks proberen aan te pakken bij de wetsbehandeling.
De heer Biskop (CDA):
Voor artikel 23 zal de heer Klaver de CDA-fractie altijd aan zijn zijde vinden. Hopelijk vinden wij GroenLinks dan aan onze zijde.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik wil graag boter bij de vis van de heer Biskop. Hij krijgt de ChristenUnie aan zijn zijde voor het terugdringen van de regeldruk. Hoe zit het echter precies met alle andere regels en wetten die wij nog moeten aannemen? Ik denk aan Actal uit 2010. Dit adviescollege zegt dat er veel regeldruk is voor bijvoorbeeld het verplicht opleggen van leerlingvolgsystemen, uniforme toetsen et cetera. Graag wil ik van de heer Biskop weten of hij toekomstige wetgeving, te beginnen met het wetsvoorstel dat wij gisteren aangeboden hebben gekregen, inderdaad gaat toetsen aan regeldruk.
De heer Biskop (CDA):
Ja. Natuurlijk gaan wij toekomstige wetgeving ook toetsen aan regeldruk. Dat wil niet zeggen dat wij in de wetgeving helemaal geen regels zullen stellen. Het is niet zo dat wij een zak geld geven voor een eindexamen ergens over zes jaar en dat de scholen het verder maar moeten bekijken. De taak van de overheid gaat toch wel iets verder dan dat. De CDA-fractie wil ermee beginnen om regelgeving die belemmeringen oproept – ik heb er net een paar genoemd – eruit te halen. Over de vrijwillige ouderbijdrage is recentelijk een amendement van mijzelf en de heer Dijkgraaf aangenomen. Dat zet ook al een flinke streep door overbodige administratieve handelingen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik wil toch graag weten aan welk kader de CDA-fractie gaat toetsen. Wat zijn de criteria op basis waarvan de heer Biskop zegt dat dit wetsvoorstel te veel regels met zich brengt in het onderwijs en het dus niet te moeten doen?
De heer Biskop (CDA):
Het is lastig om daar meteen heel grote, algemene streken voor neer te zetten. Het zal heel erg afhangen van het type regelgeving. Ik heb eerder al gezegd dat er geen regelgeving en wetten zullen zijn zonder een kader te stellen, want dan laat je alles de vrije loop. Het hangt er dus vanaf hoe een en ander precies vorm gaat krijgen. Ik zeg niet op voorhand dat een x-percentage aan regels eruit moet, want dan hebben we wel een heel rare regel boven onszelf gehangen. Laten we, wet voor wet, bekijken waar die overbodige regelgeving precies zit, hoe die wellicht opplust bij andere al bestaande regelgeving en hoe we het voor het onderwijs wat eenvoudiger kunnen maken. Ik heb al vaker gezegd dat ik van de Van Kooten en De Bie-generatie ben: leef met vlag en wimpel, maar houd het simpel!
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Tot slot wil ik toch graag weten wat de ambitie van de heer Biskop is voor de komende vijf jaar. Hoe hoog is het percentage regels dat eruit moet?
De heer Biskop (CDA):
Dat is jammer, want dat is precies het omgekeerde van wat ik zojuist heb gezegd. Ik noem geen vast percentage regelgeving dat eruit moet. Ik weet niet of dat 30% moet zijn, zijnde het percentage waarop mevrouw Ortega graag wil aansturen. Misschien moet het meer zijn en misschien moet het minder zijn. Ik wil stuk voor stuk een aantal knelpunten bij de kop pakken. Ik heb er hier een aantal staan, maar ze allemaal noemen is meer dan mijn spreektijd toelaat. Ik zal ze straks ook aan mevrouw Ortega geven, zodat ze precies weet waarover ik het heb.
De oproep aan de minister is dus om te komen tot meer regelarm onderwijs. We roepen ook scholen en vakbonden op om te kijken welke van de door henzelf opgelegde regels overboord gegooid kunnen worden.
Dan ga ik in op het aantal leerlingen in een klas. Ik heb maandag een gastles gegeven aan havo 5-klas. In die klas zaten 30 enthousiaste leerlingen. Kijkend naar het gemiddelde aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs dan is dat 10,6 per fte. Daar zit dus een groot verschil tussen. Het betekent ook dat veel niet-lesgevende taken kennelijk door docenten worden gedaan. We nodigen de minister uit om daar eens naar te kijken en te bezien of er wat meer lesgevende taken voor docenten kunnen komen.
Dan heb ik nog een aantal concrete punten. Allereerst wat betreft het Nederlands in het onderwijs. De CDA-fractie wil een pleidooi houden voor onze eigen taal. Beheersing van het Nederlands is een basis voor het vergaren van kennis in een participerende maatschappij. Natuurlijk zal er aan onze oostgrens aandacht zijn voor het Duits, net zoals er vanwege de globalisering ook aandacht is voor het Engels, maar een en ander mag niet ten koste gaan van het Nederlands. De CDA-fractie ziet een goede mogelijkheid om daarin samen met Vlaanderen op te trekken.
De heer Elias (VVD):
Ik vind het een interessante gedachte en ik wil daarover ook serieus met de heer Biskop nadenken. Ik wil dan wel precies weten wat hij bedoelt. Bedoelt hij dat dit zou moeten gelden tot en met het voortgezet onderwijs? Is hij tegen een scriptie in het Engels in het hoger onderwijs? Ik vind dat namelijk wel heel wat anders.
De heer Biskop (CDA):
Dat hangt ervan af. Hopelijk stoort de heer Elias zich net zoals ik aan collegezalen met Nederlandse studenten, met een Nederlandse prof, waar vervolgens de voertaal Engels is. De taal in het hoger onderwijs is en blijft het Nederlands.
De heer Elias (VVD):
Ik wil het niet meteen afkammen, maar ik wil precies weten wat de heer Biskop wil. Er zijn situaties in het hoger en wetenschappelijk onderwijs waarin het niet raar is dat Engels de voertaal is. Ik kijk even achterom en zie mijn collega Lucas ja schudden. Het is haar portefeuille, maar ik zit op het goede spoor. Het is echter een andere kant van de medaille als het gaat om rare toestanden tot en met het voortgezet onderwijs, los van het Engels als tweede taal. Ik moet dus even precies weten wat de heer Biskop bedoelt.
De heer Biskop (CDA):
Ik vind dat op alle vlakken waar het Nederlands gebruikt kan worden, het Nederlands ook gebruikt zou moeten worden. De grens ligt ook waar in een volstrekt Nederlandse omgeving in steenkolenengels gedoceerd wordt. Dat is volstrekt onnodig en daar leg ik dus ook de grens. Ja, mijnheer Elias, ik weet dat er omstandigheden zijn waarin een internationaal gezelschap in de collegezaal zit en dat er dan sprake is van een anderstalige docent. Dat er dan geen Nederlands wordt gesproken, vind ik prima. Om op voorhand te zeggen dat volledige opleidingen aan Nederlandse universiteiten voor Nederlandse studenten helemaal in het Engels moeten worden gegeven, vind ik discutabel.
De heer Elias (VVD):
Het is geen discussie. Ik vroeg waar de heer Biskop stond. Ik begrijp de verduidelijking en ik verneem van de bewindslieden hoe zijn daartegen aankijken. Eén punt zal voor ons leidend zijn bij de beoordeling en dat is de toetreding tot de arbeidsmarkt. Als de Engelse taal noodzakelijk is voor de baan die een student kan krijgen, is dat doorslaggevend. Het achterliggende idee is dat onze eigen taal niet onnodig wordt vergeten en dat vind ik sympathiek. Volgens mij bedoelt de heer Biskop dat.
De heer Biskop (CDA):
Precies.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik zal iets verklappen. Ik geniet altijd enorm van de interruptiedebatjes tussen de heer Biskop en de heer Beertema. De heer Biskop zegt dan altijd dat hij niet zo veel heeft met de nostalgische verhalen van de heer Beertema over de docent met dat schoolkrijtje. Dat vind ik mooi, want de heer Biskop pleit voor modernisering. Daarom begrijp ik zijn punt niet als hij zegt dat wij ons moeten houden aan het Nederlands. De arbeidsmarkt is steeds meer internationaal georiënteerd. Wat is het belangrijkste argument om niet in het Engels te doceren bij alleen maar Nederlandse studenten in de collegezaal? Deze mensen worden actief op de internationale arbeidsmarkt. Als zij willen publiceren, zal dat ook in het Engels moeten.
De heer Biskop (CDA):
Ik heb daar geen enkele moeite mee. Ik heb er ook geen enkele moeite mee als in mijn vakblad Engelstalige samenvattingen van Nederlandstalige wetenschappelijke artikelen staan. Ik heb daar allemaal geen problemen mee. De heer Klaver vraagt wat er mis is als er in het Engels wordt gedoceerd in een volstrekt Nederlandse omgeving, met Nederlandse studenten in een Nederlandse onderwijsinstelling die helemaal Nederlands is georiënteerd. Het is gewoon mis, omdat er in het Engels wordt gedoceerd. Heeft het een relatie tot de arbeidsmarkt, zoals de heer Elias naar voren brengt, dan is daar iets voor te zeggen. Wij krijgen echter signalen dat docenten dusdanig beroerd Engels spreken, dat zij nauwelijks zijn te verstaan. Hetzelfde geldt soms voor de studenten. De student merkt dat het een Nederlandse docent is in een volstrekt Nederlandse omgeving. Er is dan geen sprake van gewoon in het Engels doceren, maar van onnodig Engels taalgebruik. Nederlands is de voertaal van ons Nederlands onderwijs.
De heer Klaver (GroenLinks):
Scholen, ook al staan zij op Nederlandse grondgebied, kunnen wel degelijk internationaal georiënteerd zijn. Ik noem in dit verband de universiteit van Maastricht. Als de heer Biskop zegt dat er te veel docenten zijn die stonecoal English praten waaraan je geen touw kunt vastknopen, zit daar het probleem. Wij moeten ervoor zorgen dat die mensen op een fatsoenlijke manier Engels praten. Als er maar wat wordt gebazeld in het Engels, heeft niemand er iets aan. Dat ben ik met de heer Biskop eens. Ik denk dat het heel belangrijk is dat wij kinderen al op jonge leeftijd kennis moeten laten maken met de Engelse taal. Ook al gaat het nu niet zo goed met de euro, de toekomst van Nederland ligt in één Europa. Of de heer Beertema dit nu leuk vindt of niet, maar in dat Europa zal Engels een heel belangrijke rol spelen.
De heer Biskop (CDA):
Met dat laatste ben ik het eens. Ik vind het ook van belang dat onze studenten zich op een fatsoenlijke wijze in het Engels kunnen uitdrukken. Ik pleit absoluut niet voor nostalgie, maar wel voor het behoud van onze Nederlandse taal.
De heer Beertema (PVV):
Is de heer Biskop het met mij eens dat de meeste afgestudeerde leerlingen uit het voortgezet onderwijs, het hbo en het wo uiteindelijk gaan werken in Waddinxveen, Boskoop, Gouda, Roodeschool of Tytsjerksteradiel en niet in Rio de Janeiro of wat voor exotische plaats dan ook? In het verlengde daarvan vraag ik hoe hij het idee van de GroenLinks-fractie verklaart dat iedereen kosmopolitisch uitwaaiert over de hele wereld en daarom al die talen nodig heeft?
De heer Biskop (CDA):
Dit lijkt mij een interruptie via mij voor de heer Klaver. Ik ga hier niet het gedrag van de GroenLinks-fractie verklaren, hoewel ik als psycholoog soms wel in de verleiding kom. Het betoog van de heer Beertema sluit precies aan bij mijn betoog. Wij gaan zij aan zij verder.
Voorzitter. Ik kom op onderwijs en sport. Wie meer beweegt, is fitter en presteert beter op school. Ik vraag de minister daarom het volgende. Klopt het dat het aantal uren bewegingsonderwijs op steeds meer scholen niet wordt gehaald? Wat kunnen wij daaraan doen? Ligt dit aan het tekort aan bevoegde leraren? Als ik om 16.15 uur zie dat docenten en leerlingen zich onder de bezielende leiding van een CIOS-geschoolde mbo-4-instructeur op een sportschool melden, omdat het daar of bij een sportbuurtcoach allemaal veilig kan gebeuren, waarom kunnen dergelijke mensen in het onderwijs dan niet dezelfde sportlessen geven? Ik heb de volgende oproep over bewegen in gymzalen bij scholen. Bouw geen gymzalen meer die niet buiten de schooluren ook als sportzaal beschikbaar zijn.
Ik ga verder met dyslexie. Door de opname van onderzoek en behandeling van dyslexie …
De voorzitter:
Een moment, mijnheer Biskop, u hebt de heer Van Dijk getriggerd.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb vernomen dat hiervan afgelopen maandag tijdens de behandeling van de sportbegroting, bij VWS dus, een groot punt is gemaakt. Toen heeft de minister van VWS terecht gezegd: ja, daar gaat OCW natuurlijk over. Ook mevrouw Bruins Slot, collega van de heer Biskop, heeft erop aangedrongen. Zullen wij samen bij deze bewindspersonen erop aandringen dat zij uiterlijk in het eerste kwartaal van 2012 met een actieplan voor sport op school komen? Dat was de belofte.
De heer Biskop (CDA):
Ik heb begrepen dat deze minister een brief over sport naar de Kamer zal sturen. Ik wacht de beantwoording van de minister even af als de heer Van Dijk het niet erg vindt. Dan zullen wij zien. Dit is de eerste termijn, wij gaan morgen verder. Het is een aangelegen punt.
Ik ga verder met dyslexie. Onderzoek en behandeling van dyslexie zitten in het zorgverzekeringspakket en daarmee is bij ouders een last van de schouders gevallen. Doordat dyslexie echter in het medische circuit terecht is gekomen, kunnen bijvoorbeeld remedial teachers hun kosten niet meer declareren in tegenstelling tot iedere willekeurige gz-psycholoog – ik ook dus – en logopedist. Het gaat om deskundigheid. Kan de minister hierover eens met haar collega van VWS spreken en de Kamer van de uitkomsten van dit gesprek op de hoogte stellen?
Toen ik vorige week in Andel de schooldeur naar de speelplaats opendeed, liep ik tegen "een muur" van sigarettenrook op. Een rookvrije school moet toch ook een rookvrij schoolplein inhouden? Net zoals wij het schenken van alcohol tijdens schoolfeesten een slecht idee vinden – daar heeft het CDA al vaker over gesproken – vraagt een rookvrije school ook om een rookvrij schoolplein. Graag een reactie van de minister hierop.
Tot slot zeg ik het volgende. "De jeugd van tegenwoordig houdt van luxe. Ze heeft slechte manieren, veracht alle gezag, heeft geen respect en praat als ze zou moeten werken. Jongeren spreken hun ouders tegen, kletsen in gezelschap, schrokken aan tafel, slaan hun benen over elkaar en tiranniseren hun ouders." Het is geen citaat van nu, uit New Kids Turbo of zo, maar een observatie van Socrates van meer dan 2000 jaar geleden. Bezig zijn met jeugd en met opvoeden en onderwijs is al eeuwenlang een uitdaging. Het CDA gaat die uitdaging graag aan.
De voorzitter:
Mijnheer Elias, een korte vraag alstublieft.
De heer Elias (VVD):
Mijnheer Biskop, u vraagt de minister een reactie op rookvrije schoolpleinen. Wat vraagt u precies? Het idee is sympathiek, maar wilt u iets opleggen? Als u iets wilt opleggen, hoe rijm ik dit dan met uw regelvrije zone?
De heer Biskop (CDA):
Mijnheer Elias, ik zou heel graag zien dat deze oproep door alle scholen in Nederland goed wordt verstaan en dat alle scholen zich bedenken dat het inderdaad misschien niet zo goed is dat je door sigarettenrook wordt omgeven als je de schooldeur uitstapt. In de leeftijd van het voorgezet onderwijs begint 50% van de jongeren met roken. Nog eens 50% daarvan blijft roken. Het betreft cijfers uit Medisch Contact. Er lijkt mij alles aan gelegen om dat tegen te gaan. De heer Elias zal nu wellicht vragen: "Stelt de heer Biskop voor een initiatiefwetsvoorstel te maken om roken op scholen te verbieden?" Nee, mijnheer Elias, dat stel ik niet voor. Maar wellicht zou een duwtje van deze minister in de richting van scholen helpen. Misschien dat scholen nu meekijken en mede door de interruptie van de heer Elias terugluisterend kunnen bedenken dat een rookvrij schoolplein ook bij een rookvrije school hoort.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Voorzitter. Nederland heeft een onderwijssysteem om trots op te zijn. Internationaal gezien horen wij bij de top. Artikel 23 maakt het mogelijk om een school te kiezen die past bij je overtuiging. Een ruime meerderheid van de ouders doet dat ook. Bij elk werkbezoek dat ik afleg, raak ik onder de indruk van de grote inzet van de mensen in het onderwijs. Het zijn deze mensen die het onderwijs maken tot wat het is. Het zijn deze mensen aan wie je als ouder je kind toevertrouwt en die de komende generaties voor een belangrijk deel vormen. Nederland mag trots zijn op deze mensen.
Ook ik heb het in mijn inbreng over verantwoordelijkheid, vertrouwen, vakmanschap en vorming.
Te vaak stellen ouders zich op als consumenten die zich beperken tot het van school halen en het naar school brengen van hun kind.
De heer Van der Ham (D66):
Mevrouw Ferrier pleit ervoor dat leraren en andere mensen die op een school werken, moeten worden gewaardeerd en dat is mooi. Dat ben ik helemaal met haar eens. Ik kijk even wat er gebeurt. De klassen op scholen worden groter. Voor de lerarensalarissen wordt de nullijn gehanteerd. De positie van de leraar ten opzichte van de positie van anderen in de publieke sector en de private sector blijft achter. Mevrouw Ferrier spreekt mooie woorden, maar blijkt haar werkelijke waardering ook uit de gevolgen voor de portemonnee van de leraar?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Ik stel voor dat de heer Van der Ham nog even wacht met zijn interruptie. Ik kom daar namelijk nog op terug. Dit waren slechts mijn inleidende woorden.
De heer Van der Ham (D66):
Ik kan bijna niet wachten op de mooie woorden van mevrouw Ferrier, maar als zij zegt dat ik nog even moet wachten op het antwoord op deze vraag, dan doe ik dat natuurlijk. Ik ben als was in haar handen, en in uw handen, voorzitter.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Dat houden wij zo, voorzitter.
Te vaak stellen ouders zich op als consumenten die zich beperken tot het van school halen en het naar school brengen van hun kind. Betrokkenheid van ouders is van groot belang. Zij zijn partners van de school. Die betrokkenheid is nodig, niet alleen om activiteiten mogelijk te maken, maar vooral om de vinger aan de pols te houden bij de ontwikkeling van hun kind. Dat werkt stimulerend voor het kind. Wij zien echter dat vooral de betrokkenheid van laag opgeleide ouders wel eens te wensen overlaat.
De heer Çelik (PvdA):
Prachtig. Wij steunen het dat ouders betrokken zijn. Ook ik heb het artikel over de minister vanmorgen in de krant gelezen. Als de ouders er niet bij betrokken kunnen worden, mag dan de nanny erbij betrokken worden?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Dit is inderdaad die verrukkelijke CDA-saus waarvan deze minister een heel speciaal recept in handen heeft. Wij vinden de betrokkenheid van mensen die dicht bij de kinderen staan van groot belang. Laten we eerlijk zijn: er zijn geweldige nannies. Ik spreek uit eigen ervaring als ik zeg dat er fantastische oppassen zijn. De ouder staat echter het dichtst bij het kind. Uiteindelijk heeft de ouder een grote verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling, de vorming, van het kind. De ouder moet de school daarbij als partner zien. Daar gaat het mij om. Ik laat het verder over aan de keus van de ouders. Als je een nanny hebt die het net zo goed kan als jijzelf, prima. Ik heb als moeder – naast mijn werk want het gaat om het combineren van zorg en arbeid, het is niet of-of maar en-en – echter grote prioriteit gegeven aan de betrokkenheid bij de ontwikkeling van mijn kind en bij de school.
De voorzitter:
Ik weet niet of de leden ook hun oog hebben laten vallen op het door hen afgelopen dinsdag vastgestelde schema. Wij hebben tot 15.30 uur de tijd voor de behandeling van dit onderwerp. Als de leden kortere vragen stellen en korter antwoorden, kunnen wij dat tijdstip halen.
De heer Çelik (PvdA):
Ik had toch een heel korte vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, ik zeg het ook niet speciaal tegen u. Ik zeg het tegen alle aanwezige leden.
De heer Çelik (PvdA):
Ik heb vanmorgen vluchtig gekeken naar het actieplan van de minister. Ik dank haar voor de toezending ervan. Uit dit actieplan blijkt dat de minister veel intenties heeft en ook goede intenties, maar er wordt alleen uitgegaan van de plicht van de ouders voor de positie van de leerlingen. Is mevrouw Ferrier het met mij eens dat er ook aandacht voor de andere kant zou moeten zijn, namelijk voor ouders die tussen de wal en het schip terechtkomen en zich geen raad weten omdat zij niet met het schoolbestuur in overleg kunnen treden en de kinderen thuiszitten? Hoe wil mevrouw Ferrier die ouders te hulp schieten?
De voorzitter:
Nu heb ik het wel ook tegen u, mijnheer Çelik.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Ik kan het kort houden, want ik kom hierop terug. Ik vervolg nu mijn betoog.
Wij zien dat die betrokkenheid nog wel eens achterblijft bij laag opgeleide ouders. Dat is niet uit onwil, maar uit onwetendheid. Ouderovereenkomsten scheppen duidelijkheid wat school en ouder van elkaar kunnen verwachten. Het Platform Ouders en Onderwijs richt zich met name op die laag opgeleide ouders. Hun werk werpt vruchten af en wij hebben deze ouders nodig voor het verhogen van de leerresultaten van hun kinderen. Lees in Trouw van vandaag de column van Anniek van de Brand "Losers worden niet geboren, losers worden gemaakt". Nu de subsidie van het platform stopt, is het belangrijk dat de expertise wordt geborgd. Hoe zal de minister dat doen?
De Sokkewei in Castricum heeft een heel goed werkend initiatief om de betrokkenheid van de ouders te vergroten. De school geeft aandelen uit en met de opbrengst daarvan wordt geïnvesteerd in de duurzaamheid van de school. Een prachtig initiatief dat volgens het CDA navolging verdient. Wat vindt de minister hiervan?
Nu kom ik op vertrouwen. Vertrouwen betekent ook dat wij scholen meer vrijheid laten dan nu het geval is. Mijn collega Biskop heeft al het een en ander gezegd over de regelgeving. Vertrouwen betekent ook dat wij onze kinderen in een veilige schone omgeving achterlaten. Het is toch te gek dat wij ons terecht druk maken over een goede manier om die ombuigingen van 300 mln. in passend onderwijs voor elkaar te krijgen, terwijl er in totaal bij gemeenten 400 mln. op de plank blijft liggen. Vandaar de motie over de doordecentralisatie van het buitenonderhoud die wij hebben ingediend tijdens de algemene politieke beschouwingen.
Natuurlijk moet de kwaliteit verder worden verbeterd, maar het is de vraag of wij dat bereiken door steeds meer te toetsen en zelfs al bij kleuters te beginnen. De CDA-fractie wil af van de toetsterreur. Nu wij leerlingvolgsystemen hebben, kunnen wij op termijn misschien wel zonder toetsen en kunnen wij volstaan met het schooladvies.
Een volgend onderwerp is vakmanschap. Docenten en leiders moeten goed voorbereid zijn op hun taken. Collega Biskop heeft daarover al het nodige gezegd. De vve kan alleen succesvol zijn als de leidsters goed Nederlands spreken en een samenhangend programma bieden. Daarom de inzet voor extra middelen vve en zomerscholen in de G37.
Onderwijs begint met lezen, schrijven en rekenen, maar het is voor het CDA zo veel meer dan dat alleen. Onderwijs is vorming. Wij zijn dan ook beducht voor een systeem waarin de kwaliteit van het onderwijs uitsluitend wordt bepaald door statistieken. Wij willen niet dat scholen door de terreur van de krantenlijstjes steeds minder geneigd zijn om kinderen die dat nodig hebben, kansen te bieden. Ik krijg hierop graag een reactie van de bewindslieden.
En dan het passend onderwijs. Het CDA is tevreden over de fasering van het passend onderwijs, maar dat betekent niet dat wij nu op onze handen kunnen gaan zitten. Wij komen nog uitgebreid te spreken over de wet. Ik wil wel graag nu al van de minister weten hoe het staat met de samenwerkingsverbanden, het referentiekader en de invulling van de zorgplicht. Ouders moeten ook in het passend onderwijs een goede positie hebben. Ouders moeten een geschil aanhangig kunnen maken bij de nu al bestaande landelijke geschillencommissie. Het CDA wil ook dat de positie van de onderwijsconsulent wordt versterkt. Het CDA vindt verder dat ouders instemmingsrecht moeten krijgen met betrekking tot het ontwikkelingsperspectief van hun kind.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Mevrouw Ferrier raakte een aantal dingen aan. Ik wil die allemaal graag in één interruptie langsgaan, maar natuurlijk heel kort. Mevrouw Ferrier zegt dat er iets moet gebeuren met dat instemmingsrecht. Wij steunen dat, althans wij zullen dat zelf ook als initiatief in het wetsvoorstel brengen. Is mevrouw Ferrier ook voorstander van het leerrecht, dus dat ouders, als de zorgplicht in hun ogen niet voldoende wordt ingevuld, altijd aanspraak kunnen maken op het leerrecht van hun kind, zodat kinderen niet thuis blijven zitten?
Verder zei mevrouw Ferrier iets over de "toetsterreur" op scholen. Dat is behoorlijk stevige taal. Nu vind ik het eigenlijk wel goed dat er een beetje wordt getoetst. Maar niet alleen ik vind dat goed, ook het regeerakkoord van haar eigen partij. Ik keek al wat om mij heen, naar haar collega-fracties. Die mogen echter niet meer interrumperen, dus als lid van een loyale oppositiepartij vraag ik het maar zelf: houdt mevrouw Ferrier zich wel aan het regeerakkoord?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Over het instemmingsrecht voor ouders komen wij nog uitgebreid te spreken. Ik wijs er wel alvast op dat we nu natuurlijk te maken hebben met een andere situatie dan vóór de invoering van het passend onderwijs. Toen hadden we het handelingsperspectief, nu gaan we kijken naar het ontwikkelingsperspectief. Mijn fractie vindt het belangrijk dat ouders daar echt mee instemmen, natuurlijk vanuit de gedachte dat zij partners zijn van de school. Meneer Van der Ham vroeg of dat leerrecht ook zodanig moet worden vastgesteld, maar daarover kan ik me nog niet klip-en-klaar uitspreken. Ik kom daar later op terug, maar nu weet hij wel ongeveer wat ik wil.
En als meneer Van der Ham goed naar mij had geluisterd, hoorde hij mij zeggen dat wij denken dat we op termijn wellicht af zouden kunnen van die eindtoets. We hebben nu een leerlingvolgsysteem, misschien kunnen we op termijn volstaan met een schooladvies. Hierbij wil ik wel even klip-en-klaar gezegd hebben dat de coalitiepartij goed weet dat wij niets doen aan het regeerakkoord. Wij hebben nu de toets, die is hard nodig. Ik ben wel beducht voor een toetsterreur.
De heer Van der Ham (D66):
Dan begrijp ik u niet. U begint met "toetsterreur", nogal een stevig woord. Maar als ik daarover doorvraag, blijkt het over de verre toekomst te gaan; dan blijkt wat in het regeerakkoord staat, wel te kloppen. Dan denk ik: mevrouw Ferrier, let een beetje op uw woorden; u haalt namelijk wel heel stevig uit, maar heeft vervolgens niet het gebit om werkelijk door te bijten.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Meneer Van der Ham moet wat beter luisteren naar wat ik zeg. Ik zei over de eindtoets dat in het regeerakkoord staat dat deze op termijn zou gelden. De toetsterreur waarnaar ik net verwees, slaat op het feit dat wij kleuters beginnen te toetsen, dat alle bellen beginnen te rinkelen als mijn dochtertje van drie jaar de "r" niet goed uitspreekt en dat daar dan een logopedist bij moet komen; want o wee, straks is zij vijf en moet zij worden getoetst! Ik zou zeggen: geef een kind de tijd om zich te ontwikkelen. Voor alle duidelijkheid: we hebben nu de eindtoets en die handhaven we, maar ik wil ook het ontwikkelingsperspectief, het leerlingvolgsysteem, in positie brengen. Laten we daarom goed kijken naar hoe zaken zich ontwikkelen en in hoeverre dit er op termijn voor zou kunnen zorgen dat we iets minder toetsterreur hebben en in ieder geval geen kleuters gaan toetsen.
De heer Van der Ham (D66):
Medicalisering, onnodig problemen zoeken bij leerlingen, dat is natuurlijk overbodig en moeten we niet doen; daarover ben ik het helemaal eens met mevrouw Ferrier. Maar het is toch zeker van groot belang dat wij juist bij ouders die niet in staat zijn om hun kinderen voldoende mee te geven, op tijd ingrijpen en opvoedingsondersteuning aanbieden? Het is toch zeker fantastisch om op tijd met logopedie bij te kunnen springen? Wilt u daar nu echt van af of wilt u gewoon pragmatisch kijken naar wat welke leerling nodig heeft? Zo ja, dan vindt u ons aan uw zijde. Een test aan het begin van het onderwijs is immers ongelooflijk belangrijk om problemen op latere leeftijd te voorkomen.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Natuurlijk wil ik ook dat ernstige zaken tijdig worden gesignaleerd en dat er tijdig wordt ingegrepen. Ik zie echter dat wij een systeem aan het ontwikkelen zijn waarin die toets uiteindelijk allesbepalend zou kunnen worden. Daar maak ik bezwaar tegen, juist omdat wij zulke goede mensen in het onderwijs hebben en juist omdat kinderen de ruimte moeten krijgen om hun eigen ontwikkeling door te maken. Dat is de reden dat ik hiervoor zo beducht ben.
De heer Klaver (GroenLinks):
"Hear, hear!" zou ik tegen mevrouw Ferrier willen zeggen. Hartstikke goed! Ik zou het zelf geen terreur noemen, maar ik ben het met haar eens dat de toetsdrukte in het onderwijs de spuigaten uit loopt. Ik hoop dat wij samen kunnen optrekken om die druk omlaag te brengen.
De onderwijsvrijheid. Wat vindt mevrouw Ferrier ervan dat ouders straks niet langer het recht hebben om zelf een school te kiezen en dat een school door het samenwerkingsverband kan worden aangewezen? Ik heb gisteren in de Najaarsnota gelezen dat er vorig jaar 83,7 mln. op de onderwijsbegroting niet is uitgegeven. Dat geld vloeit terug naar de algemene middelen. Was het niet beter geweest om dat geld in het komende jaar in te zetten voor de professionalisering van de mensen die met het passend onderwijs aan de slag moeten?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Ik heb de Najaarsnota nog niet in detail gelezen. Ik kom echter nog wel te spreken over de docenten in het passend onderwijs. Ik was bijna aan die tekst toe en ik vraag de heer Klaver dan ook om daar nog even op te wachten.
En wat betreft zijn eerste vraag: die ben ik even kwijt.
De heer Klaver (GroenLinks):
Mijn eerste vraag was hoe het staat met de onderwijsvrijheid. Ouders en kinderen moeten wat mij betreft namelijk het recht houden om de school te kiezen die volgens hen het beste bij hen past.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Het is natuurlijk van zeer groot belang dat ouders daarin worden gekend. Ik sprak niet voor niets over een geschillencommissie en het instemmingsrecht van ouders. Tegelijkertijd ben ik ook een realist en ik begrijp dan ook goed dat het kan gebeuren dat ouders eigenlijk zouden moeten inzien dat de keuze voor een andere school in het belang van hun kind is. Dat is de realiteit. Ouders moeten natuurlijk wel weten dat zij in het geweer kunnen komen tegen een beslissing die voor hen onacceptabel is. Maar soms is het dus inderdaad in het belang van een kind dat een samenwerkingsverband besluit tot een schoolkeuze die niet de eerste keuze van de ouders is.
De heer Klaver (GroenLinks):
Dat is in de huidige situatie ook al het geval. Als een school kan aantonen dat ze niet in staat is om de juiste begeleiding voor een kind te organiseren, dan kan die school zeggen: uw kind is bij ons niet op de goede plaats. In dat geval zullen ouders naar een andere school op zoek moeten. In het wetsvoorstel wordt de positie van de ouders nog veel verder uitgehold. Ik ben dan ook niet gerustgesteld door de woorden van mevrouw Ferrier dat ouders wel voldoende te zeggen moeten krijgen.
De Najaarsnota. Ik verwijs niet naar een stuk dat heel veel leestijd vergt, maar misschien wil mevrouw Ferrier mij op mijn blauwe ogen geloven dat er vorig jaar 83 mln. op de onderwijsbegroting niet is uitgegeven. Zo ja, is zij dan bereid te bekijken hoe wij dat geld in zouden kunnen zetten voor de professionalisering van docenten?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Als uit de Najaarsnota blijkt dat er geld niet is uitgegeven, dan zal mijn fractie daar goed naar kijken. Ik kan de heer Klaver natuurlijk al wel zeggen dat het belang van het onderwijs voor mij als woordvoerders daarbij wordt meegenomen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De ChristenUnie is net als het CDA voorstander van passend onderwijs. Het is verder natuurlijk heel goed om uit te gaan van een inclusieve maatschappij. Er wordt echter wel bezuinigd op passend onderwijs. Ik ben er in het land verder achtergekomen dat het in de praktijk heel moeilijk is om optimaal gebruik te maken van het idee van inclusief onderwijs door de problemen als gevolg van de klassengrootte. Denkt mevrouw Ferrier dat wij ondanks die grotere klassen de doelstellingen voor het passend onderwijs kunnen halen?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Mevrouw Ortega-Martijn benoemt een heel belangrijk punt, maar ik wil haar wel op een aantal zaken wijzen. Allereerst gaat het niet om een bezuiniging; het is een ombuiging van 300 mln. Die gaat precies naar de plek waarover zij zorgen heeft: het reguliere onderwijs. Zijn de docenten daar voldoende geëquipeerd om de complexiteit en diversiteit van de klas aan te kunnen? Ik kom daarop straks nog terug. Ik ben ervan overtuigd dat het kan. De docenten die er echt voor gaan – die zie ik op mijn werkbezoeken van de afgelopen tijd – moeten we op een goede manier ondersteunen. Natuurlijk speelt het tijdsaspect daarin mee: op welk moment zijn ze zover dat ze het aankunnen, en komt dat moment niet te laat? Daarover komen we nog over te spreken als we het wetsvoorstel behandelen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik wil heel graag overtuigd worden door mevrouw Ferrier. Daarom hoor ik er graag wat meer over van haar. Hoe gaat dit dan in zijn werk? Er zijn allerlei mensen, professionals, die over het speciaal onderwijs zeggen: dit gaat gewoon niet lukken.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Die mensen hoor ik natuurlijk ook. Ik hoor op mijn werkbezoeken echter steeds meer mensen die zeggen: dit is het, we gaan ervoor en we gaan er wat van maken. Ik vraag straks aan de regering – zover ben ik nog niet in mijn spreektekst – hoe zij juist de docenten in het onderwijs die hun schouders eronder willen zetten, gaat ondersteunen. Ik ben ook heel benieuwd naar het antwoord van de regering.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik wil toch ook graag van mevrouw Ferrier horen hoe het staat met de samenwerkingsverbanden. Op een gegeven moment kan de vrijheid van onderwijs, zoals onder andere verwoord in artikel 23, in het gedrang komen. Zal het CDA er met de ChristenUnie voor gaan zorgen dat dit niet het geval zal zijn?
Mevrouw Ferrier (CDA):
De inzet van het CDA is natuurlijk altijd om artikel 23 te handhaven. Ik ben heel tevreden dat uit de stukken die de Kamer nu heeft gekregen over het wetsvoorstel, duidelijk blijkt dat samenwerkingsverbanden gebaseerd op identiteit ongemoeid blijven. Ook worden – zoals wij als Kamer hebben bepleit – samenwerkingsverbanden die goed functioneren, niet ontvlochten. Ik ben dus positief gestemd.
Minder positief gestemd ben ik over de lastendruk. Mijn fractie vindt dat moet worden voorkomen dat deze wordt verhoogd. Daarom willen wij graag een nulmeting van het aantal uren dat docenten nu bezig zijn met het invullen van zorgpapieren, zodat er een vergelijking kan worden gemaakt met de uren die straks nodig zijn in het samenwerkingsverband. Ik bedoel nadrukkelijk de ervaren regeldruk. Tevens willen wij dat de minister prestatieafspraken maakt met het veld om dit aantal uren te verminderen.
Ik sprak er zonet al over: ik zie op scholen steeds meer docenten die de uitdaging van het passend onderwijs positief oppakken. Zij willen er iets van maken middels cursussen en bijscholing, zodat ze beter voorbereid zijn op de taken die hun wachten, op de complexiteit en de diversiteit in de klas. Op wat voor manier ondersteunt de regering deze welwillende docenten? Er zijn professionaliseringsgelden voor. Kan de regering ons een voorstel doen toekomen over hoe daarmee deze docenten worden geholpen?
Dan de ambulante begeleiding. De goede mensen hebben we hard nodig in het onderwijs. Op wat voor manier kan de regering daartoe bijdragen?
Hoe zit het met kinderen die niet zelfstandig kunnen reizen en vanwege afspraken in het samenwerkingsverband verder moeten reizen? Wordt vervoer alleen vergoed als deze keuze gemotiveerd is vanwege de richting van de school, en niet vanwege het zorgprofiel? Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ook wil het CDA dat gemeenten meer kwaliteitseisen stellen bij de aanbesteding. Een vrijwilliger of een stagiair moet met de busjes meegaan om op de kinderen te letten en zo de chauffeur te ontlasten. Hoe kijkt de minister aan tegen het vervoer van hoogbegaafde kinderen naar scholen voor speciaal onderwijs? Wat vindt de minister ervan dat dit niet wordt bekostigd? Nu we het over hoogbegaafdheid hebben: wanneer komt het door CDA en VVD gevraagde plan van aanpak voor hoogbegaafdheid? Wat wil de minister in dat kader regelen in haar beleid?
In de huidige gewichtenregeling wordt geen gewicht toegekend aan kinderen van ouders met een redelijk opleidingsniveau die thuis geen Nederlands spreken. Deze kinderen hebben vaak wel een taalachterstand. Is de minister met de CDA-fractie van mening dat de gewichtenregeling op dit punt moet worden aangepast? Hoe wil zij dat doen?
Over internationalisering en modernisering in het onderwijs is al veel gezegd. Onze kinderen moeten in toenemende mate concurreren met steeds meer hoogopgeleide mensen uit Azië en Latijns-Amerika. Niet alleen zijn die mensen hoogopgeleid, zij hebben bovendien een arbeidsethos waar onze in de zesjescultuur gedrilde leerlingen absoluut niet tegenop kunnen. Wij stellen hogere eisen, wij voeren selectie aan de poort in en ze moeten sneller studeren, maar gaan wij het daarmee redden? Graag een reactie.
Dan het internet. Zowel ouders als school hebben een taak om kinderen te leren omgaan met de positieve en negatieve kanten van het internet. Hoe kunnen docenten dat doen als ze zelf niet handig genoeg zijn met de computer en het internet? Hier moet voldoende aandacht voor zijn in de lerarenopleiding; graag een reactie.
ICT biedt kansen bij het streven naar meer maatwerk op school. Wij zien Kennisnet goede resultaten boeken. Het is goed dat de minister inzet op versterking van de positie van docenten, maar de CDA-fractie vindt dat ICT daarbij veel meer kan worden benut, bijvoorbeeld bij lessen op afstand en bij contact tussen scholen en landen. Is er een plan?
Voorzitter. Losers worden niet geboren; losers worden gemaakt. Het CDA heeft het al vaak gezegd: ieder talent telt. Het is de opdracht van de school om het beste uit iedere leerling te halen. Het is de opdracht van de ouders en de leerling om het beste uit hun kind en uit zichzelf te halen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Eerst een compliment, want ik ben het zeer eens met mevrouw Ferrier over de toetsterreur. Ik onderschrijf helemaal dat wij van de begintoets af moeten. Nu het minder goede nieuws. Als je zo naar mevrouw Ferrier luistert, lijkt het wel alsof het paradijs op aarde komt met de wet passend onderwijs en alle andere geweldige zaken die er gebeuren. De 300 mln. aan bezuinigingen op passend onderwijs zitten er echter ook aan vast. Is zij daar nu ook trots op? Is zij ook trots op de 9000 banen die daardoor verloren gaan? Of zegt zij: nee, dat is een heel vervelend onderdeel maar dat moet nu eenmaal vanwege de bezuinigingen?
Mevrouw Ferrier (CDA):
Sinds ik woordvoerder ben op passend onderwijs – dat is al een behoorlijke tijd – ben ik mij ervan bewust dat het huidige systeem niet goed is. Ik zeg tot de heer Van Dijk, zoals ik ook vaak tot zijn collega Smits heb gezegd, dat het nu in het kader van bezuinigingen valt maar dat ik dit systeem ook had willen veranderen als er geen bezuinigingen waren geweest. Daar werkten wij ook al aan met vorige regeringen. Dat wil ik om ervoor te zorgen dat kinderen niet thuiszitten, dat de kwaliteit omhooggaat en dat het geld terechtkomt op de plek waar het terecht moet komen: bij het kind, in de klas. Ik ben ervan overtuigd dat er door het snoeien van dor hout en het weghalen van de vele leemlagen in het huidige systeem enorm veel winst kan worden geboekt, ook financiële winst. Daar gaat het mijn fractie echter niet om. Het gaat ons erom dat kinderen niet op jonge leeftijd een stempel opgedrukt krijgen dat ze bepaalde dingen niet kunnen. Wij willen dat het kind in het reguliere onderwijs de kans krijgt om haar of zijn talenten te ontwikkelen. Op die manier kijken wij naar de wet. Ik heb niet voor niets nu al de vragen gesteld die ik heb gesteld. Ik heb niet voor niets duidelijk gemaakt dat ouders een belangrijke rol spelen, dat wij de docenten die ervoor gaan – ze zijn er misschien meer dan mijnheer Van Dijk zou willen – ondersteunen en dat wij de deskundigheid van de ambulante begeleiders op de goede plek moeten behouden.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Dat willen we natuurlijk allemaal.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Mooi. Dat is prachtig.
De heer Jasper van Dijk (SP):
We willen allemaal dat het bureaucratische systeem met die indicaties wordt verbeterd.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Voilà!
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat doet u altijd handig, complimenten daarvoor. U gaat het over die stelselverandering hebben et cetera.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Maar daar gaat het toch ook om?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nee, nee, nee. Het ging nu even over de pegels. Het ging over de 300 mln. euro waar het hele onderwijs heel erg boos over is. U zei net zelf dat u vaak op scholen komt.
De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, komt u to the point.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ben heel benieuwd wat al die leraren dan tegen u zeggen over dat onderdeel. U noemt het hier steeds verhullend een ombuiging, maar het is gewoon een snoeiharde bezuiniging en het zou u sieren als u gewoon zei: dat onderdeel had ik liever niet gehad, in plaats van het hier te verkopen als een geweldige verbetering.
Mevrouw Ferrier (CDA):
Voorzitter.
De voorzitter:
Nee, het was echt geen vraag, het spijt me.
Het woord is aan de heer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Dit is de eerste begroting van dit kabinet die deze bewindspersonen geheel en alleen hebben voorbereid. Van harte, zou ik willen zeggen. Minister Van Bijsterveldt en staatssecretaris Zijlstra zijn hardwerkende Nederlanders die op gewiekste wijze hun plannen door de Kamer loodsen. Er zijn veel mooie woorden en actieplannen, maar laten we eerlijk zijn: onder de streep blijft er jaarlijks vaak minder over voor onderwijs. De aspiratie om tot de internationale top 5 van kennislanden te gaan behoren, is makkelijk geformuleerd op papier, maar we geven steeds minder van ons inkomen uit aan onderwijs. De uitgaven aan universiteiten zijn al gehalveerd. De uitgaven aan onderzoek en wetenschap dalen tot en met 2016 met bijna 10%. De personeelsuitgaven op onze basisscholen lopen tot en met 2016 met 700 mln. terug, 6000 banen verdwijnen in het speciaal onderwijs. Er zijn zelfs ambitieboetes. Wil je deeltijd studeren? Langstudeerboete. Wil je een tweede studie volgen? Hoger collegegeld. Ben je ouder dan 30 en volg je een mbo-opleiding? Extra betalen. Heb je internationale ambities? Dan hanteert deze regering de rode pen in de Huygensbeurs, het Sirius-programma en het Rubicon-programma.
Het zou mooi zijn als deze twee bewindspersonen hun sluwheid eens gingen benutten niet om deze maatregelen uit te leggen, maar om ze terug te draaien en om in het kabinet goed beleid te bepleiten met de daarbij behorende financiën. Vandaag gaf de minister van OCW een interview in de Volkskrant. Ze heeft het daarin terecht gehad over de grote rol en de belangrijke rol van ouders. Zij dragen als eerste de verantwoordelijkheid voor hun kinderen, van een goed ontbijt via het voorlezen tot aan het checken van het huiswerk. Daar ben ik het helemaal mee eens. Wat als het ouders boven het hoofd groeit? Wat als ze een kind hebben met een handicap of met gedragsproblemen? De regering bezuinigt hier keihard op. Hoe vaak staan ouders niet met de rug tegen de muur, bijvoorbeeld door gebrek aan kinderopvang. Door dat gebrek worden vooral vrouwen benadeeld in het combineren van zorg voor kinderen en zelf werken. In dat licht zijn de uitspraken van minister Van Bijsterveldt aanmatigend. Wie zo met zijn vinger wijst naar de ouders, moet eerst kijken welke vingers naar haarzelf wijzen en die verantwoordelijkheid oppakken. Graag een reactie.
Laten we dan eens afdalen naar dat klaslokaal. Op veel basisscholen zitten er vaak meer dan 30 kinderen in een klas, soms meer dan 34. Als ouders hun verantwoordelijkheid nemen en de schoolleiding vragen of dat wel klopt en of hun kind wel voldoende les krijgt, dan wordt er geschermd met onderzoek en gezegd dat het heus wel kan. Wat doe je echter als ouder, als na een halfjaar de leraar overspannen is en je kinderen van vier verschillende docenten les krijgen? Welk middel, welk instrument hebben ouders dan om in te grijpen? Is de minister bereid om onderzoek te doen naar de klassengrootte in het Nederlands onderwijs? Kan de Onderwijsinspectie onderzoek doen naar de relatie tussen onderwijskwaliteit en klassengrootte in Nederland? Wat zijn de gevolgen voor de kwaliteit van klassen met meer dan 30 leerlingen? Dat soort informatie kunnen ouders, maar ook scholen gebruiken als handvat voor het maken van beleid. Wat als een school je kind niet meer wil opnemen? Een zorgplicht voor de school is dan vaak onvoldoende. Daarom wil D66 een leerrecht hebben dat ouders en leerlingen echt kan helpen. Als de minister meent wat ze heeft gezegd in de Volkskrant, dan zal ze dat plan van D66 omarmen.
Wij blijven in het klaslokaal. De afgelopen twee jaar stonden lerarensalarissen op de nullijn.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Voorzitter, ik ben een beetje traag, maar het gaat mij om het vorige punt, ook omdat het al een paar keer in deze Kamer is gebeurd dat als het plan van de minister voor de betrokkenheid van ouders naar voren komt gelijk wordt gewezen op vrouwen.
De heer Van der Ham (D66):
Ja.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dat vind ik een beetje een ouderwetse reactie, want ik ben toch van het soort dat zegt ...
(geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Ik vond dit wel een duidelijke vraag.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Dan wachten wij eerst het antwoord af.
De heer Van der Ham (D66):
Het is helemaal terecht wat u zegt. Ouders zijn vader en moeder, of twee vaders, of twee moeders, dat gebeurt namelijk ook. Zij moeten allemaal hun verantwoordelijkheid nemen. Wij zien nu in de praktijk helaas dat, wanneer het gaat om de zorg van ouders voor kinderen, vaak toch die verantwoordelijkheid als eerste wordt neergelegd bij de vrouw. Soms ook omdat het gewoon te maken heeft met de biologische noodzaak dat je nu eenmaal even uit het arbeidsproces wordt getrokken omdat je wel dat kind moet baren. Dat kunnen mannen helaas nog niet. Dan zie je vaak dat die last en de problemen met de kinderopvang uiteindelijk sterker neerdalen bij de vrouw, die er dan maar voor kiest om wat minder te gaan werken, terwijl ik zeg: die verantwoordelijkheid moet allereerst bij allebei de ouders liggen, maar de verantwoordelijkheid van de minister en van het kabinet – daar had ik het over – moet zijn om goede kinderopvang te verzorgen, waardoor dat dilemma zich niet op die manier voordoet.
De voorzitter:
U ziet allemaal met mij de klok. Anders ga ik u terugsturen naar de klas van de minister!
De heer Dijkgraaf (SGP):
Die kinderopvang heeft er volgens mij helemaal niets mee te maken, want als het kind in de kinderopvang zit, kunnen die ouders nog steeds niets doen. Hier gaat het om het terechte punt dat ouders denken die zorg bij de kinderopvang of de school te kunnen neerleggen. Dat zijn goede instituten; prima allemaal. Maar zij moeten hun eigen verantwoordelijkheid niet voorbij kijken. Ik had het nu zo gewaardeerd als u zich had aangesloten bij de SGP door te zeggen dat dit niet alleen een verantwoordelijkheid van moeders is, maar vooral ook van vaders. Die laten het te vaak zitten.
De heer Van der Ham (D66):
Ik vind het heel fijn om uit de mond van de geachte SGP-afgevaardigde te horen dat mannen inderdaad ook in de opvoeding een grote rol moeten spelen. Daaraan voeg ik toe dat dat ook geldt voor man/manrelaties en -gezinnen en vrouw/vrouwgezinnen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De heer Van der Ham wijst naar de minister. Die vingers komen terug, dus ik wijs ook terug naar de heer Van der Ham. Wanneer je als ouder meer betrokken wilt zijn bij opvoeding van en onderwijs aan je kind, heb je daar wel tijd en ruimte voor nodig. Het is juist D66 dat er alles aan doet om mensen zo veel mogelijk de arbeidsmarkt op te jagen. Dus daarop wil ik graag een reactie.
De heer Van der Ham (D66):
Ik neem aan dat u bijvoorbeeld doelt op het feit dat mijn fractie en ik het initiatief hebben genomen om de koopzondag te verruimen, of daarvoor gemeenten in ieder geval de vrijheid te geven. Het is interessant om het daarover bij deze begrotingsbehandeling te hebben, maar de voorzitter zegt dat wij dat niet moeten doen, dus daar ga ik niet uitgebreid op in. Wat wij willen, is dat juist ouders zelf kunnen invullen hoe zij dat doen, waardoor zij arbeid en zorg ook kunnen combineren en soms kunnen zeggen: ik neem op maandag een pappadag of een moederdag, of op een andere dag, en dat dat dus niet door de wetgever – bijvoorbeeld door de ChristenUnie en de SGP – wordt bepaald hoe wij de zondagen inrichten in dit land.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Van alleenstaande ouders die ervoor hebben gekozen om even bij hun kind te zijn om op te passen vindt D66 dat zij gewoon aan de slag moeten. Hoe kan een alleenstaande ouder werken en aan de andere kant ook zorg dragen voor huiswerk et cetera?
De heer Van der Ham (D66):
Ik geloof dat u toch eens even in de praktijk moet kijken hoe dat werkt. Wij vinden dat ook alleenstaande moeders en alleenstaande vaders moeten werken omdat zij op het moment dat zij dat niet snel genoeg oppakken waarschijnlijk helemaal niet meer aan de arbeid komen.
De voorzitter:
Dat is echt een andere discussie.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter, ik probeer antwoord te geven op de vraag. Ik kan het heel kort houden.
De voorzitter:
Dat waardeer ik.
De heer Van der Ham (D66):
Het is ook in het belang van het gezinshuishouden en -inkomen om dat te doen.
Ten tweede vind ik juist dat arbeid en zorg goed moeten worden gecombineerd.
De voorzitter:
Wij gaan dat debat echt niet voeren bij dit onderwijsdebat. U vervolgt uw betoog.
De heer Van der Ham (D66):
Ik denk dat dat ook gewoon kan.
Wanneer het gaat over de leraren zien wij dat daar de lonen achterblijven ten opzichte van de private en overige publieke sector. Het lerarentekort zal daardoor niet afnemen. Wij willen dat graag herstellen. Het kost ongeveer 100 mln. om de salarissen van leraren in het basis- en voortgezet onderwijs 1% te laten stijgen. De regering daartegenover trekt 300 mln. uit voor het uitdelen van gratis schoolboeken. "Gratis", want we betalen ze natuurlijk uiteindelijk wel zelf. Uit het onderzoek dat ik al heb aangehaald bij de bijdrage van de heer Elias, blijkt dat leraren moeten bezuinigingen op het aantal werkboeken. Kwaliteit speelt een steeds kleinere rol en leraren zijn steeds minder vrij. Gratis schoolboeken zijn dus niet effectief. Stop daarmee, regering. Stop daarmee, minister. Investeer dat geld in bijvoorbeeld het sneller bijscholen van leraren om beter om te kunnen gaan met zorgleerlingen of in de lerarensalarissen. We hebben daarom het amendement op stuk nr. 66 ingediend.
De heer Biskop (CDA):
Ik hoor de heer Van der Ham net een mooi pleidooi houden voor ouders en de betrokkenheid van ouders, leraren et cetera. Die gratis schoolboeken worden via de schoolorganisatie georganiseerd. Daarvoor moet de docent toch niet bij de minister zijn? De docent moet bij zijn directeur bepleiten welke schoolboeken hij wel of niet wil gebruiken. De inhoud van het onderwijs wimpelt de heer Van der Ham nu af op de minister.
De heer Van der Ham (D66):
De regering heeft, met instemming van de heer Biskop, afgesproken dat er gratis schoolboeken zijn. Die blijken niet het effect te hebben dat we hadden verwacht, althans dat de heer Biskop had verwacht. Er is een onderzoek uitgekomen waaruit blijkt dat het niet blijkt te werken. Gebruik dat geld nou voor iets anders. Investeer dat in de kwaliteit van docenten, in het lerarensalaris, in het bijscholen van leraren voor bijvoorbeeld zorgleerlingen.
De voorzitter:
Mijnheer Biskop, dank u wel. Mijnheer Van der Ham, u vervolgt uw betoog.
De heer Van der Ham (D66):
Als we eenmaal een goede leraar hebben, moet hij ook goede spullen hebben. Maar de materiële bekostiging is al jaren niet meer aangepast. Is de minister bereid een jaarlijkse indicatie in de wet op te nemen om het bedrag jaarlijks met de inflatie te laten stijgen?
De heer Elias had het al over de digitale topschool. Wij hebben daar ook een amendement (stuk nr. 67) over ingediend om ervoor te zorgen dat die toch wordt gefinancierd.
Als het gaat over het klimaat, gaat het ook over een verdraagzaam klimaat op school. Het is goed dat de minister de motie-Pechtold en de motie-Van der Ham gaat uitvoeren. Minder goed nieuws is er voor de zogenaamde Gay-Straight Alliances. Daar is geen geld meer voor. Ik kom daarom met een nieuw passend financieringsvoorstel. Ik reken natuurlijk op de steun van de minister of anders van de Kamer.
Het is een begrotingsbehandeling, dus ik heb het voornamelijk gehad over geldkwesties, maar er is natuurlijk meer. De afgelopen maanden heeft D66 een enquête gehouden onder mbo-leraren, ouders, leerlingen en instellingen. Bij deze begroting willen wij graag een paar resultaten meegeven. Twee derde van de docenten geeft aan dat leerlingen na het vmbo onvoldoende voorbereid zijn op het mbo. Een van de leraren die ons heeft gemaild, meldt dat de achterstand die door de leerlingen in tien jaar tijd is opgebouwd in het vmbo en daarvoor, straks in twee jaar moet worden ingehaald op het mbo. Taal en rekenen lopen achter. Meer en snellere integratie van het vmbo is zeer gewenst. Dat zijn we met de regering eens, maar wat ons betreft mag dat nog wel even worden aangewakkerd. Ook op het mbo zijn er zorgen over de zorgleerlingen. Twee derde van de bestuurders verwacht in de toekomst niet meer genoeg voor deze zorgleerlingen te kunnen betekenen. Al een groot gedeelte van de docenten, de helft, zegt al niet voldoende aandacht te kunnen besteden aan de zorgleerlingen. Wat is de reactie van de minister daarop?
Veel mbo-instellingen steunen het verkorten van de mbo-opleidingen. Maar doe het zorgvuldig, roepen zij de minister toe. Onderwijshervormingen zijn vaak mislukt omdat ze te snel zijn doorgevoerd. D66 wil daarom dat de invoering met één jaar wordt uitgesteld tot 2014, zodat scholen meer tijd hebben om de onderwijskwaliteit te waarborgen. Opleidingen moeten namelijk in één jaar hun curriculum wijzigen. Het is maar de vraag of de verkorting naar drie jaar in alle gevallen ook gewenst is. Bijvoorbeeld bbl-studenten zijn juist vaak geholpen met een verlenging tot aan het einde van de leerplichtige periode. Graag wil ik een reactie daarop.
We horen ook uit de praktijk dat de huidige Arbeidstijdenwet jongeren van zestien en zeventien jaar beperkt in hun technische opleidingen. Ze gaan via de bbl en stages met hun beroep aan de slag, maar kunnen door wettelijke beperkingen niet volwaardig deelnemen. Wij roepen de minister op om te onderzoeken hoe we deze jongeren tegemoet kunnen komen.
Het mbo kent meer dan 1200 actieve opleidingen. De heroverwegingscommissie stelde dat door het terugdringen van het woud aan opleidingen zo'n 245 mln. bespaard kan worden. Dan moet de overheid wel stevig de regie pakken. Komt daar nog wat van? Kan de minister ons daarover bijpraten?
We zeggen ook dat er goed moet worden gekeken naar de kleinschaligheid en nabijheid van opleidingen. Een leerling uit Alkmaar die heel ver moet reizen, kiest liever een opleiding dicht bij huis dan een opleiding die bij hem past. Op die manier gaan bijvoorbeeld veel studenten techniek verloren, terwijl wij die juist zo hard nodig hebben. Ik vraag de minister te onderzoeken of een herijking van de regio's bijdraagt aan het garanderen van een divers lokaal aanbod.
D66 wil ambitie belonen op alle niveaus van het onderwijs. Vroeger bestond in Nederland de meestertitel voor ambachten. Wij vinden dat die weer terug moet komen. Met een meestertitel laat je zien dat uitstekend vakmanschap erkend en gewaardeerd wordt, van de kok tot de banketbakker, van de houtbewerker tot de zeilmaker. Daar zit enorm toponderwijs bij. Daar zitten mensen bij die daar uitstekend in kunnen opereren. Die moeten wij in het licht zetten. De ambachtelijke branches steunen dit voorstel van ons. Is de minister bereid om met hen in gesprek te treden over een officiële erkenning, zodat het een waardevaste titel kan worden?
Wij willen in deze begroting ook aandacht besteden aan een leven lang leren.
De heer Beertema (PVV):
Ik wil heel even terugkomen op die meestertitel. Als de D66-fractie hiermee bedoelt dat je de meestertitel moet zien in de oude verhouding van meester-gezel, vinden wij het hartstikke mooi. Maar ik meen ergens gezien te hebben dat zelfs de mastertitel gegeven moet gaan worden aan deze mensen. Heb ik dat juist gelezen?
De heer Van der Ham (D66):
Nee. Het gaat om de meestertitel. Je zou die als volgt kunnen uitwerken. De verschillende ambachtsorganisaties zouden zelf een curriculum kunnen maken waaraan iemand moet voldoen om de meestertitel te krijgen. Dat gaat echt over excellente mensen in een bepaald ambacht. Ik vraag aan de minister om die titel vervolgens te verankeren, zodat die niet aan inflatie onderhevig is. Dat kost overigens geen geld. Maar een mastertitel is er natuurlijk voor het hoger onderwijs.
De heer Beertema (PVV):
Dan ben ik gerustgesteld, want enkele media hadden dat geopperd. Het is dus goed dat de heer Van der Ham dat even rechtzet.
De heer Van der Ham (D66):
Wij moeten niet alles geloven wat de media schrijven, al hoeven we er ook geen politie voor in te stellen.
Wij willen in deze begroting ook aandacht besteden aan het leven lang leren. Gelukkig is een deel van de 30-plusmaatregelen van het kabinet teruggedraaid, maar leerlingen ouder dan 30 die in deeltijd een beroepsbegeleidende leerweg volgen, betalen jaarlijks nog steeds € 7000 lesgeld. Dat schrikt ambitieuze mensen onnodig af. Is de minister bereid die maatregel voor die laatste 10% studenten van ouder dan 30 terug te draaien?
De minister stopt ook de steun voor studerende moeders, maar juist deze moeders hebben vaak moeite om zorg en school te combineren. Dat leidt tot schooluitval en minder kansen op de arbeidsmarkt. Wij stimuleren vrouwen juist om jong moeder te worden, maar stoppen met de informatievoorziening en het advies die hen kunnen helpen om dat goed te combineren. Daarover heb ik dan ook een amendement ingediend, samen met de heer Jasper van Dijk.
Bij de strategische agenda hebben wij het uitgebreid over de toekomst van het hoger onderwijs gehad. Toch heb ik een paar kleine punten. De fractie van D66 pleit ervoor dat deeltijdstudenten naar ratio van de lengte van hun studie extra tijd krijgen voordat zij door dit kabinet in het hokje van langstudeerder worden gestopt. Ook de verhoging van het collegegeld voor een tweede studie moet hierop worden aangepast. Ik vraag de staatssecretaris hiervoor een praktische oplossing te vinden. Dat lijkt mij toch heel logisch.
Wij hebben van verschillende aankomende studenten gehoord dat het te lang onduidelijk is hoe hoog het collegegeld voor een tweede studie is. Op deze manier verdwijnen knappe koppen, bang voor torenhoge lasten, onnodig naar het buitenland. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat alle instellingen hierover eerder duidelijkheid geven, juist in het collectieve belang om mensen hier te houden?
Bij een vorige begrotingsbehandeling hebben de heer Dijkgraaf en ik een motie ingediend over spelling. De staatssecretaris heeft daaraan vrij minimalistisch gehoor gegeven. Wij willen graag dat hij wat uitgebreider ingaat op de vraag die is neergelegd en vragen hem in zijn betoog in eerste termijn hierop een reactie te geven.
Onderwijs is de motor voor innovatie en innovatieve kracht en is zeer belangrijk voor de economie. Laten wij hervormen en investeren, zorgen voor leerlingen die dit nodig hebben en laten wij excellentie in het zonnetje zetten. Ik hoop op een vruchtbare samenwerking en een mooi debat met de twee excellenties in vak-K.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Met het aantreden van dit kabinet waait er een andere wind door het onderwijs. Deze bewindslieden hebben voorwaarden geschapen voor een paradigmaverandering en de kwaliteitsagenda is stevig ingezet. Ik ben er trots op dat het stempel van de PVV-fractie zichtbaar is in de ingezette kwaliteitsverbetering.
Ik noem een paar belangrijke zaken waarvan de fracties van de PVV en de VVD heel blij worden, al teken ik er direct bij aan dat wij er nog lang niet zijn. Ik zeg het vaker en ik zeg het hier weer: de overheid kan niet veel meer doen dan voorwaarden scheppen. Het onderwijsveld zal zelf aan de slag moeten om de kwaliteitsverbeteringen te realiseren.
Wat in het veld op de eerste plaats een rol speelt, is de bereidheid om de maatschappelijke en politieke realiteit onder ogen te zien. Vervolgens moet daar constructief iets mee worden gedaan, bijvoorbeeld door mee te denken. Gelukkig onderkennen de meeste spelers in het veld de noodzaak tot verandering. Naar mijn mening blijft het hbo-veld achter bij het mbo, het vo en het basisonderwijs. Dat is jammer, omdat juist in het hbo de zaken zodanig uit de hand liepen, dat er het afgelopen jaar bijna sprake was van een systeemcrisis, die ternauwernood kon worden afgewend.
Bij ieder voorstel van de Kamer werden bezwaren geplaatst. Steeds weer werd benadrukt dat generieke maatregelen niet kunnen, omdat ze de eigenheid van de instellingen in gevaar zouden brengen. Alsof dat niet zou gelden voor het basisonderwijs, het vo of het voortgezet onderwijs. Steeds weer waren er bezwaren. Nog altijd gedijt het competentieonderwijs in het hbo, nog steeds lopen studenten daar rond met stapels POP's en PAP's en nog altijd is er geen eenduidige definitie van het begrip "contactuur". Daar moet het komende jaar echt verandering in komen.
Ik wil heel nadrukkelijk meegeven dat het toch niet heel veel is wat wij op de keper beschouwd vragen. Wij overvragen toch niet? Wij hebben het nota bene over onderwijs. Kennis moet weer de leidende rol gaan spelen. Vaardigheden zijn belangrijk en mogen niet worden verwaarloosd, maar ze mogen niet dominant zijn. Rust, regelmaat en structuur moeten kenmerkend zijn voor de instellingen. Er moet objectief en volgens landelijke normen worden getoetst, zodat diploma's over het hele land verspreid dezelfde waarde en herkenbaarheid hebben. Leraren moeten uitdagend en inspirerend onderwijs verzorgen. Dat is het en dat is precies waar wij aan werken. Ik vind dat niet te veel gevraagd. Het is precies waar wij aan werken en niet meer dan dat.
Dat wij dat een paradigmaverandering noemen, is eigenlijk te gek voor woorden, maar het zegt wel heel veel over de verwaarlozing van het primaire proces in de afgelopen jaren.
Ouderwetse kennis gaat dus weer een rol spelen. Dankzij de PVV-fractie is zelfs de term "competentiegericht onderwijs" helemaal uit de wet verdwenen en daar ben ik toch wel een beetje trots op. Het is nu aan de leraren en de instellingen om dat op te pakken. Als het hbo er nu ook nog serieus werk van gaat maken het competentiegericht onderwijs als norm vaarwel te zeggen, is die beschamende onderwijsvorm uit de onderwijspraktijk verdwenen en dan praten wij er nooit meer over.
In het basisonderwijs komen landelijke normen in plaats van een beoordeling louter op leergroei. Ook voor de kernvakken op het hbo komen landelijke toetsen. De sluipende teruggang van de onderwijstijd, nu weer van 1040 naar 1000 uur, is tot staan gebracht. De norm in het vo blijft 1040 en in het hbo blijft de norm minimaal 12 contacturen per week. Wel moet de definitie contacturen in het hbo wat mij betreft worden aangescherpt. De Kamer is heel gelukkig met de drie criteria die door deze minister zijn opgesteld voor onderwijstijd in het vo. Het eerste criterium om mee te tellen als onderwijstijd is dat er een uur les gegeven moet worden door een bevoegde docent. Het tweede criterium is dat het deel moet uitmaken van een rooster. Het derde criterium is dat het uitdagend moet zijn voor de leerling. Dat is dus een prachtig handvat. Ik zou de precisering van het begrip contactuur in het hbo ook graag zien. We hebben dan een heel taai probleem opgelost.
Ik maak het lijstje met punten waarover de PVV-fractie heel tevreden is even af. De positie van de leraar wordt verbeterd door het instellen van het lerarenregister. Ten slotte, de gemeenten hielden honderden miljoenen euro's per jaar voor scholenhuisvesting vast. Onze motie maakt dit onmogelijk, waardoor het onderwijs in de positie komt om dat geld direct te ontvangen. Hoe gaat de minister dit organiseren en, heel belangrijk, wanneer kunnen wij de eerste resultaten tegemoetzien? De minister weet ook dat de gebouwensituatie in het onderwijs zeer bedroevend is, vooral in het basisonderwijs. We kennen het beeld van die kleine kinderen, met z'n allen in een klam, slecht geventileerd gebouw, met zo'n hoge concentratie CO2 dat hun hersenen al rond één uur 's middags in de slaapstand gaan zodat ze niets meer opnemen en de rest van de lesdag in een waas doorbrengen. Ik vind dat een beschamend beeld, maar dat is wel de situatie in veel basisscholen. We hebben nu de mogelijkheid om de honderden miljoenen aan te wenden voor het doel waarvoor ze bedoeld zijn in plaats van ze te onderinvesteren. Ik wil de minister meegeven om dat dan ook zo snel mogelijk te doen. Verder hoop en verwacht ik dat de mensen uit het onderwijs, die nu meekijken en die in die wrakkige gebouwen moeten werken, straks of morgen door deze minister gelukkig worden gemaakt.
We zijn er echter nog lang niet; er valt nog heel veel werk te verrichten. Wat is er bijvoorbeeld gebeurd met het zittenblijven? We hebben getracht om te achterhalen of er sprake is van een trend om het zittenblijven te voorkomen. Is er daadwerkelijk een beleid in het basisonderwijs om leerlijnen ononderbroken te laten zijn? Hoe zit dat in het voortgezet onderwijs? Een ding weet ik zeker, namelijk dat bij geen enkele leraar in het primaire onderwijs in mijn netwerk het zittenblijven nog voorkomt. Elke basisschool heeft een eigen manier om achterstanden weg te werken bij leerlingen die vroeger een jaar overdeden. Een realiteit is ook dat er nog altijd kinderen met een veel te laag niveau vanuit groep 8 naar het vervolgonderwijs worden doorgeschoven. We hebben daar al vaker over gesproken, maar ik zeg het toch nog een keer. Een leerling met een achterstand van twee of drie jaar doorschuiven naar het vmbo levert voor de leerling een onoverkomelijk probleem op. Dat geldt ook voor de vmbo's, maar voor de leerling is het veel erger. De leerling komt er zijn leven lang niet meer vanaf en het is niet meer weg te werken. Is de minister het met mij eens dat zittenblijven in dit soort gevallen soelaas kan bieden?
Voorts wil ik het hebben over mijn zorgen over de ouderbetrokkenheid. Tot mijn vreugde zag ik dat de minister ook bovenop het dossier van de ouderbetrokkenheid zit. Het onderwijs kan ook niet zonder ouders. Dat is een gegeven en ik ben het dan ook zeer eens met de wijze waarop de minister dat vanmorgen heeft verwoord. Mijn voorstel is om ouders, leerlingen en studenten nog wat meer zeggenschap te geven en wel door iets heel simpels. Ik stel daartoe een jaarlijkse verantwoordingsdag voor ouders en studenten voor vanaf het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs tot en met het mbo en het hbo. Het gaat dan om een verantwoordingsdag voor ouders van minderjarigen en studenten, analoog aan de aandeelhoudersvergadering of de ledenvergadering van een vereniging. Dat werkt vervolgens naar twee kanten. Het bedrijfsmatige besturingsmodel van het onderwijs, het zogenaamde governancemodel, mist iets wat het bedrijfsleven wel kent, namelijk de tucht van de markt en in het verlengde daarvan de kritische blik van de aandeelhouder. Daar werkt dat wel, maar in de publieke sector werkt dat niet. Ouders en studenten zijn wat mij betreft niet alleen stakeholder of belanghebbende; ze moeten ook in de positie van shareholder of aandeelhouder komen. Leg als schoollocatie eens per jaar op zo'n avond verantwoording af over het gevoerde beleid en beantwoord de vragen die er leven. Omgekeerd heeft de school de gelegenheid om direct met de ouders in gesprek te gaan over hun taak en verantwoordelijkheid ten aanzien van het onderwijsleerproces van hun kind. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik zie dat de heer Elias een vraag wil stellen.
De voorzitter:
Nee, mijnheer Elias, u hebt ook nog een tweede termijn. Ik moet echt heel streng zijn.
De heer Beertema vervolgt zijn betoog.
De heer Beertema (PVV):
Door de arrestatie van een adjunct-directeur in Nieuwegein is er een maatschappelijke discussie over de gezagscrisis in het onderwijs ontstaan. De positie van leraren moet ook op dit gebied worden versterkt. De aangiftebereidheid van individuele leraren bij bedreiging of mishandeling is heel gering – in mijn eigen ervaring was dit ook zo – omdat leraren worden ontmoedigd door de leerlingen in de klas waarmee zij te maken hebben en verder moeten. Zij worden ook ontmoedigd door de school in kwestie, omdat die bang is voor reputatieschade. Zij worden tevens door de politie ontmoedigd. Ik begrijp nooit waar de politie bang voor is, maar die is altijd bang. De PVV zou willen dat in alle gevallen van bedreiging of mishandeling verplicht aangifte wordt gedaan door de school, als werkgever, als bevoegd gezag. Daarmee neemt de school de verantwoordelijkheid van de leraar over. De bedreigde of mishandelde leraar in kwestie gaat er dan niet meer over. Dat is de crux; dat moet de situatie worden. Door ouders, familieleden, vrienden of de dienstdoende politieagent kan hij of zij dan niet meer onder druk worden gezet om af te zien van aangifte, simpelweg omdat de mogelijkheid daartoe niet meer bestaat. Ik wil hierop graag een reactie van de minister.
De heer Van der Ham (D66):
In de media lazen wij over een plan van de PVV dat voortaan "u", "meneer" of "juf" tegen leraren moet worden gezegd.
De heer Beertema (PVV):
Daarover gaat de volgende regel van mijn spreektekst.
De heer Van der Ham (D66):
Ik wil die regel best afwachten, maar dan gaat het van uw spreektijd af. Ik heb dat mediapuntje gezien. Het gaat over "u", "juf" of "meester" zeggen in de klas. Wij zijn het eens met de heer Beertema van de PVV dat wij respect moeten hebben voor docenten en dat het goede voorbeeld moet worden gegeven. Ik wil daarom met de heer Beertema eens een paar bejegeningen aflopen die volgens mij ook niet op school zouden kunnen, omdat die geen goed voorbeeld zouden zijn, ook niet voor leraren.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, u mag twee voorbeelden noemen.
De heer Van der Ham (D66):
Laat ik eens beginnen met de term "bedrijfspoedel" of "islamitische aap". Zou je dat tegen een docent mogen zeggen?
De heer Beertema (PVV):
Ik ga hier helemaal niet op in. Allereerst vind ik het vervelend dat de heer Van der Ham op deze manier, voordat ik mijn punt heb gemaakt, al zo nodig zijn punt moet maken. Zal ik eerst even de volgende alinea van mijn spreektekst voorlezen en dan nog even terugkomen op uw bedrijfspoedel?
De heer Van der Ham (D66):
U gaat over uw antwoord. Ik wil graag een antwoord op de vraag of u dat soort taal, "kopvoddentaks", door iemands brievenbus plassen, iemand "een volgevreten klotskop" noemen …
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, wilt u via de voorzitter spreken?
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Al dat soort termen, die leden van de Staten-Generaal, vertegenwoordigers van de PVV, bezigen, vallen onder taalgebruik waarmee kinderen volgens u en ik, althans volgens heel veel mensen in de samenleving, niet het goede voorbeeld wordt gegeven. Nu komt net van die partij een voorstel om met "u", "meester" en "juf" te komen. Dit is een beetje ironisch.
De heer Beertema (PVV):
Mijnheer Van der Ham weet ook dat in tal van parlementen heel heftige politieke debatten plaatsvinden. In de hitte van die strijd zijn wij buitengewoon beleefd, onder de bezieling van deze vaak strenge doch rechtvaardige voorzitter. Wij zijn buitengewoon netjes, geef ik aan de heer Van der Ham mee. Hij kent de beelden van parlementen, zelfs in Europa, waar mensen elkaar te lijf gaan en mensen elkaar voor de meest vreselijke dingen uitmaken. Dat gebeurt allemaal tijdens het politieke debat tussen volwassenen onderling, tussen volwassen politici zelfs. Dat ligt op een totaal ander niveau dan als je het hebt over taalgebruik in een opvoedingssituatie waarin volwassenen met kinderen omgaan die door ouders aan die volwassenen zijn toevertrouwd. Het is dus een voorbeeld van appels met peren vergelijken. Dat is alles wat ik erover kan zeggen.
De heer Van der Ham (D66):
Als iemand op televisie, voor iedereen zichtbaar, zegt dat iemand "een volgevreten klotskop" heeft, is dat ook voorbeeld voor kinderen. Het doet er wel degelijk toe hoe volwassenen met elkaar omgaan. Het interesseert mij helemaal niets dat men in andere parlementen slechter met elkaar omgaat. In dit parlement, maar ook daarbuiten, moeten wij proberen om beetje netjes met elkaar om te gaan. Dat moet juist vanwege onze voorbeeldfunctie.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Dan wil ik graag ook nog een voorbeeld geven …
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham is bezig met het stellen van zijn vraag.
De heer Van der Ham (D66):
In dat licht vind ik het wel interessant om uw reflectie te horen op uw eigen voorstel om meer respect te tonen voor volwassenen. Mag dat respect er ook tussen volwassenen zijn?
De voorzitter:
U bedoelt het voorstel van de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Ik wil dan ook een voorbeeld aan de heer Van der Ham geven. Ik las gisteren ergens dat de KRO – de omroep van de verbinding, het fatsoen en de beschaving – een column op Radio 1 ten gehore heeft gebracht waarin over bondskanselier Merkel woorden werden gezegd die ik zelfs als PVV'er niet wens te gebruiken. Moeten wij nu gaan voorstellen om de man die deze woorden sprak, door het Vaticaan te laten excommuniceren of zo? Ik begrijp de vergelijking die de heer Van der Ham maakt, niet. Daar ga ik dan ook maar niet verder op in.
De voorzitter:
Mijnheer Van Dijk, hebt u een vraag?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb zeker een vraag, maar ik dacht dat de heer Beertema zijn voorstel nog even wilde toelichten. Hij wil heel graag die alinea afmaken. Dan wacht ik daar even op.
De heer Beertema (PVV):
Ja, die wil ik even afmaken. Dat praat misschien iets makkelijker.
Het volgende ligt in het verlengde van de genoemde gezagscrisis. Op heel veel scholen is het nog altijd gebruikelijk dat leraren worden getutoyeerd en worden aangesproken met de voornaam. Ik vind dit zó "1975". Dat past echt niet meer in deze moderne tijd. Ook hierbij speelt massa-immigratie een rol. Ik heb dat aan den lijve ervaren. Juist voor kinderen met een niet-westerse achtergrond worden gezagsverhoudingen uitgedrukt in woord en gebaar. Dat geldt voor deze kinderen veel sterker dan voor autochtone kinderen. "Je" en "jij" zeggen en voornamen gebruiken geeft heel veel allochtone leerlingen een volstrekt verkeerd beeld van de verhoudingen. Wij moeten het gezag van de leraar in de klas terugveroveren en een zekere professionele afstand past daarbij. Die afstand moet er ook zijn voor autochtone kinderen. Zij zijn al heel lang gewend om met hun ouders om te gaan alsof het hun vrienden zijn, maar leerlingen zijn je vrienden niet. Hoe mensen dat in de boezem van het gezin oplossen, moeten zij helemaal zelf weten, maar op school is de situatie anders. Leerlingen zijn je vrienden niet. Ik vind dit zo belangrijk dat ik overweeg om een motie in te dienen. Die zou ik dan de "mijnheer Beertema"-motie noemen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Allereerst merk ik op dat ik het eens ben met de voorgaande interrumpant: het is enigszins frappant dat een partij die hier allerlei termen gebruikt zoals "bedrijfspoedel", "klotskop" et cetera, nu dit voorstel doet. Maar alla. U wilt dat …
De heer Beertema (PVV):
Nou, Marcus Bakker heeft …
De voorzitter:
Nee, nee, wij moeten proberen om het goede gebruik dat wij niet door elkaar praten, in ieder geval vandaag vol te houden. En wij spreken via de voorzitter.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Zo is het.
De heer Beertema wil dat de leerlingen op scholen de leraren met "u" aanspreken. Ik denk dat ik zelfs namens de minister spreek als ik zeg dat de scholen dat zelf moeten weten. De PVV doet nu dit voorstel. Is dit een goedkoop proefballonnetje om in het nieuws te komen, of dient zij een stevig wetsvoorstel in waarin dit wordt vastgelegd?
De heer Beertema (PVV):
Ik ontwaar toch een zekere venijnigheid bij de mensen. Ik begrijp het wel. Ik wil het nog wel een keer uitleggen. Wij, onder deze Haagse kaasstolp, zijn vrij elitair. Onze kinderen zitten op scholen die vrij beschermd zijn.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Speak for yourself.
De heer Beertema (PVV):
Dat geldt dan voor iedereen behalve voor mijnheer Van Dijk, die midden tussen dat volk staat. Laat ik het zo zeggen.
Wat was de vraag eigenlijk?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Is dit een proefballonnetje of komt de heer Beertema met een wetsvoorstel?
De heer Beertema (PVV):
Ik kom met een motie en ik nodig de heer Van Dijk van harte uit om die motie mede te ondertekenen. Ik verzeker hem dat dit idee ongelooflijk breed wordt herkend. De SP heeft er kennelijk geen idee van dat dit zo breed leeft onder het Nederlandse volk. Men wil echt terug naar die structuur, naar die wat afstandelijke verhoudingen tussen de leraar en de leerlingen. Geen voornamen meer.
De voorzitter:
Ik heb de leden zojuist gevraagd om het allemaal wat korter te doen en volgens mij was u daarbij. De heer Van Dijk stelt nu zijn laatste vraag op dit punt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het is heel goed dat leerlingen respect hebben voor leraren, maar de vraag is of je dit hier kunt regelen. Ik vraag de heer Beertema om mijn vraag eerlijk te beantwoorden. Is dit een proefballonnetje of maakt hij hier een stevig voorstel van? Als de minister morgen zegt: sorry, maar dat moeten de scholen echt zelf weten, wat doet de PVV dan?
De heer Beertema (PVV):
De PVV gaat dan verder als zij daarvoor genoeg steun krijgt, onder andere van de SP. Daar hoop ik natuurlijk wel op. Ik heb het ook al tegen anderen gezegd, wij zitten in een soort transitieperiode, in een culturele overgang in het onderwijs. Soms moet je wel een klein extra stootje geven om wat haast te maken. Dan past een motie als deze daar uitstekend in. Het is ook te beschamend voor woorden dat je dit soort dingen zou moeten regelen, maar als zo veel mensen dat nodig vinden, dan moet dat maar even in de Tweede Kamer worden geregeld. Helaas, maar het is niet anders.
De voorzitter:
Mijnheer Beertema, ik doe een poging om enig tempo in het debat te brengen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Is de heer Beertema het met mij eens dat niet alleen het onderwijs vormt, maar dat jonge mensen door de hele maatschappij worden gevormd? Dus ook het gedrag hier in de Kamer draagt bij aan de vorming van jongeren. Ik neem hem mee terug naar de algemene politieke beschouwingen. Er zat toen een hele schoolklas jongeren op de publieke tribune en zij zeiden op een gegeven moment hardop tegen hun meester – wij konden het horen – "Meester, voortaan hoeven wij ook niet meer naar u te luisteren en geen respect voor u te hebben, want dat doen ze hier in de Kamer ook niet. Doe maar normaal meester".
De heer Beertema (PVV):
Het interessante is niet wat die leerling tegen de meester zei, maar wat de meester terug zei. Dat zou ik wel willen weten. Dan kun je zien of een professional aan het werk is. Ik wil mevrouw Jadnanansing niet verder in verwarring brengen, maar die jongeren zitten de hele dag achter Youtube en daar zien zij de meest vreselijke filmpjes van allerlei fitties en zo, weet je wel. Daar doen zij allerlei normen en waarden op die niet in het onderwijs thuishoren. Het onderwijs dient een baken van rust en beschaving te zijn. Als hier wel eens wat ruig wordt gedebatteerd, soit! Het zij zo. Daar moeten wij maar tegen kunnen. Wij moeten hier echter ook wel opmerken dat tal van mensen naar aanleiding van de opmerking over de "bedrijfspoedel" enzovoort, hebben gezegd: hè, hè, eindelijk wordt de politiek weer eens interessant en wordt het weer eens begrijpelijk. Zij hebben niet allemaal de mogelijkheden om in ons soort taal van alles te begrijpen. Duidelijkheid voor alles!
De voorzitter:
Wij houden het ook een beetje kort en wij herhalen onszelf niet.
Mijnheer Biskop, u komt met een nieuw punt. Excuus, de heer Klaver stond er eerder, maar even wat verder van de microfoon.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik heb op dit punt nog een vraag. Ik ben benieuwd naar het dictum van de motie, want ik steun de heer Beertema op dit punt. Ik ben van mening dat een docent op school met "u" moet worden aangesproken, maar de vraag is hoe de regering – een motie is immers meestal een oproep aan de regering – dit moet regelen.
De heer Beertema (PVV):
Ik vind het niet chic om nu al met een dictum te komen terwijl de minister nog niet aan het woord is geweest. Ik wacht eerst haar reactie af. Ik zal morgen in mijn inbreng in tweede termijn laten weten of ik tevreden ben over het antwoord van de minister. Als ik dat niet ben, kunt u rekenen op een dictum dat inderdaad beoogt dit breed, generiek in te voeren in het onderwijs.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik zal niet opnieuw vragen naar concretisering, want die komt er niet. Als de heer Beertema het niet chic vindt om nu over het dictum te spreken, had hij dit wellicht ook niet te voren moeten aankondigen.
Als ik nu morgen met een motie kom, waarvan ik het dictum nog niet helemaal zal verklappen, maar die de strekking heeft om de Kamer op te roepen zich van fatsoenlijk taalgebruik te bedienen, kan ik dan op de warme steun van de heer Beertema rekenen? Kunnen wij die motie misschien samen indienen?
De heer Beertema (PVV):
Nee, dat kunt u zeker niet. Elk Kamerlid gaat over zijn eigen woorden en meningen. Dat soort gedachte- en woordpolitie van GroenLinks hebben we hier helemaal niet nodig. De hemel beware mij daarvoor!
De heer Klaver (GroenLinks):
I rest my case. Net zoals iedere politicus gaat over zijn taalgebruik, de woorden die hij gebruikt in het debat, gaat een docent over de omgangsvormen in de klas. Ik waardeer het zeer dat de heer Beertema zich uitspreekt over wat hij goede omgangsvormen vindt in de klas; veel meer politici zouden dat mogen doen. Wij gaan dit echter aan niemand opleggen. Dat past niet in de traditie waar ikzelf in sta, maar ook niet in de traditie waarin het kabinet staat, waarbinnen het kabinet probeert te werken: niet tot in het klaslokaal regelen wat er moet gebeuren.
De heer Beertema (PVV):
Ik merk op dat dit meer een cri du coeur was dan een vraag. Ik wil overigens wel mijn waardering uitspreken voor het feit dat de heer Klaver, als enige van het hele linkse blok, wél altijd heel consequent een stropdas draagt. Is dat nou ouderwets of juist heel modern?
De voorzitter:
Dat was een retorische vraag. Het woord is nu aan de heer Biskop.
De heer Biskop (CDA):
De heer Beertema maakt een nogal groot onderscheid tussen de fatsoensnormen die naar zijn mening in het onderwijs moeten worden gehanteerd, en de fatsoensnormen die hij voor de Tweede Kamer toepasselijk acht. Kan hij daar nog eens op reflecteren? Tenslotte hebben wij hier een voorbeeldfunctie. Uzelf, voorzitter, hebt daar onlangs nog wat over gezegd.
De heer Beertema (PVV):
Ik dreig in herhalingen te vervallen. Ik vind ons parlement een toonbeeld van fatsoen als ik het vergelijk met tal van andere parlementen in de wereld. Ik vind deze verontwaardiging buitengewoon selectief. Ik wil voor u wel een lijstje maken van alle vreselijke uitspraken van links en rechts. Van de christendemocraten weet ik het niet, misschien iets meer of minder; het zou meer kunnen zijn, maar daar wil ik vanaf zijn. Ik vind het een beetje flauw om de mores die in het parlement heersen, waar parlementaire regels gelden, waar de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van het woord zo belangrijk zijn, te vergelijken met de opvoedingssituatie van een school. Natuurlijk vormen we kinderen op school. Laat ik een tegenvraag stellen aan de heer Biskop...
De voorzitter:
Nee mijnheer Beertema, de essentie is dat u vragen stelt als de heer Biskop achter het katheder staat en dat hij vragen stelt als u daar staat. Zo doen we het hier.
De heer Biskop (CDA):
De heer Beertema geeft dus geen antwoord op mijn vraag. Hij maakt dat onderscheid. Ik heb het helemaal niet over inhoudelijkheid, over een beperking van de vrijheid van meningsuiting. Iedereen mag de meningen uiten die hij wil, maar het ging mij om de vorm en over de fatsoensnormen die daarbij worden gehanteerd.
De heer Beertema (PVV):
De fatsoensnormen die gelden in allerlei gremia, gelden toch niet als norm voor het onderwijs? Of wilt u me straks nog wijsmaken dat een PVV-leraar dadelijk een soort Berufsverbot tegemoet kan zien, omdat zijn taalgebruik te ruig zou zijn voor het onderwijs? Kom op, zeg!
De heer Biskop (CDA):
Nu wil ik de heer Beertema vragen hoe het taalgebruik van een PVV-leraar er dan wel uitziet.
De heer Beertema (PVV):
Nogmaals, ik begrijp die hele vergelijking niet tussen de omgangsvormen in een school en de omgangsvormen in een parlement. Ik begrijp die echt niet. Ik wil bovendien nog een keer concluderen dat de verontwaardiging buitengewoon selectief is.
De voorzitter:
Dank u wel. U vervolgt uw betoog.
De heer Beertema (PVV):
Ik hoop dat we dit nog aankunnen, voorzitter, maar we gaan gewoon door.
Mijn een-na-laatste punt gaat over godsdienstlessen op openbare scholen. Die lessen zijn niet verplicht en zijn maximaal één lesuur per week. Je mag echter verwachten dat zulke lessen met enige distantie worden gegeven, bijvoorbeeld door een bevoegde leraar theologie, die uitstekend in staat is om aan kinderen uit te leggen hoe de wonderlijke wereld van de wereldgodsdiensten in elkaar steekt. Daar horen mooie verhalen bij, maar belangrijker is het dat er een min of meer objectief beeld wordt gegeven. Waarom is dan de SPIOR, de Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond, met gemeentelijke subsidies aan de slag op tientallen basisscholen, en bereidt zij zich zelfs voor op het lesgeven in de islam op honderden basisscholen, helemaal niet op de afstandelijke en objectieve wijze die in het openbaar onderwijs thuishoort? Deze stichting is een organisatie die de islam met religieuze ijver uitdraagt. Op haar website staat zelfs dat zij een spreekbuis voor moslims wil zijn en een zendende organisatie. Een zendende organisatie! Het is een activistische organisatie die met gemeentelijke subsidie zending bedrijft voor de islam. Hoe kan een organisatie die zo exclusief islamitisch is, die zo monocultureel is, zich bezighouden met integratie? Ze bedrijft zoals gezegd met overheidssubsidie zending en predikt bovendien segregatie. Zo'n organisatie zou wat mij betreft ver van het onderwijs weg moeten blijven.
Ten slotte. In deze tijd waarin veel onder financiële druk staat, ook in het onderwijs, vind ik het ergerlijk dat er zo weinig focus is op het terugdringen van de overhead. En dat is toch wel een puntje van kritiek. Het lijkt erop dat de minister en de staatssecretaris zich er niet over willen buigen. En dat, terwijl het nota bene wel in het regeerakkoord staat. Deze week nog ontvingen wij berichten over grote roc's, die grote mbo-instituten, die nog steeds slechts 50% van hun budget uitgeven aan lesgeven, aan het primaire proces. De rest gaat op aan, zoals onze premier Mark Rutte zegt, "het gedoe". Daar ligt gefundenes Fressen. Daar ligt gratis geld en niet zo'n beetje ook. Het gaat om tientallen miljoenen, geld dat een enorme kwaliteitsimpuls kan opleveren voor het echte onderwijs.
Dat is niet eens geconstateerd naar aanleiding van de rekenmethode-Bouwens, een methode waarover de SP en de PVV samen een bijeenkomst hebben georganiseerd. Het komt gewoon uit de jaarverslagen. Volgens de reguliere rekenmethode gaat dus 50% op aan overhead! Ik wil de toezegging van de bewindslieden dat ze er nu eindelijk serieus werk van gaan maken om die vele miljoenen uit de overhead in het mbo en het hbo om te leiden naar het primaire proces. Een toezegging, inclusief percentages en een tijdpad! Het eindpunt zou wat mij betreft een verhouding 80% primair proces en 20% overhead moeten zijn aan het einde van 2013, volgens een eenduidige landelijke definiëring. Verder moeten daarin ook de criteria voor de contacturen zijn opgenomen.
De heer Klaver (GroenLinks):
De heer Beertema sprak over een islamitische organisatie met overheidssubsidie die op scholen actief is. Pleit de heer Beertema daarmee ook voor het intrekken van de subsidie aan Youth for Christ?
De heer Beertema (PVV):
Daar pleit ik niet voor. Youth for Christ is een christelijke organisatie, maar ook een organisatie die zich openstelt voor de hele wereld. Deze islamitische organisatie richt zich louter en alleen op moskeeën en islamitische sportverenigingen. Het gaat altijd om gesegregeerde organisaties en instellingen die puur islamitisch zijn. Bovendien krijgt deze stichting prijzen uit bijvoorbeeld Dubai. Al met al vind ik dat beide organisaties niet te vergelijken zijn.
De heer Klaver (GroenLinks):
Ik wel! Want me dunkt: Youth for Christ staat echt wel voor het christendom. Wij hebben al vaker met elkaar gedebatteerd over godsdienstvrijheid en de kern van die vrijheid is dat de overheid geen verschil maakt tussen godsdiensten. Als de heer Beertema islamitische organisaties iets wil verbieden, dan geldt natuurlijk wel "gelijke monniken, gelijke kappen". Ik kan mij er op zichzelf nog wel iets bij voorstellen, want wij moeten hoognodig met elkaar in debat over de vraag of de overheid überhaupt nog wel geld zou moeten steken in religieuze organisaties.
De heer Beertema (PVV):
Ik weet niet of Youth for Christ ook godsdienstlessen in het openbaar onderwijs verzorgt. Bij mijn weten doet deze organisatie dat niet en dat raakt aan het punt dat ik probeer te maken. Godsdienstonderwijs op openbare scholen is iets waar je alert op moet zijn, wat je in de gaten moet houden. Er is niets op tegen, want sinds 1985 is het toegestaan. Het is bovendien ook nog eens vrijwillig. Het is ooit geboren uit de door het openbaar onderwijs gevoelde noodzaak om toch ook te laten zien dat het bij hen geen grote goddeloze bende is. Allemaal hartstikke mooi, maar die lessen moeten dan wel worden gegeven door bijvoorbeeld een bevoegde docent theologie. Zo'n docent kan zijn leerlingen prachtige dingen vertellen over boeddhisme, islam, christendom, jodendom enzovoort. Ik vind het te gek voor woorden dat een islamitische zendingsorganisatie zich opwerpt om deze lessen te verzorgen voor het openbaar onderwijs. Ik vind dat niet kunnen. Ik vind dat het gewoon snel moet ophouden. Het deugt niet.
De heer Klaver (GroenLinks):
Het is ontzettend belangrijk dat in het onderwijs wordt meegegeven wat godsdienstvrijheid is, namelijk dat je keuzevrijheid hebt om te geloven wat je wel of niet wilt geloven. Daarin steun ik de heer Beertema natuurlijk. Ik vraag hem echter om één klein abstractieniveautje hoger te gaan door niet te blijven hangen in het gezeur over één organisatie. Het is me om het even of die boeddhistisch is of islamitisch. Het gaat om het principe dat hij van een organisatie gebaseerd op een religieuze grondslag, zegt: het is niet terecht dat die mensen subsidie ontvangen. Ik vraag de heer Beertema consequent te zijn. Ik bemerk dat hij dat niet is en dat is een regelrechte aanval op de rechtsstaat. Dit baart mij grote zorgen.
De heer Beertema (PVV):
Grote woorden. Ik ga er verder helemaal niet meer op in. Ik vind het echt klinkklare nonsens. Werkelijk waar, ik kan er niks anders over zeggen.
De heer Klaver (GroenLinks):
Straks een niveautje hoger!
De heer Beertema (PVV):
Dank u wel, mijnheer Klaver. U hebt uw puntje gemaakt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik wil graag nog een reactie van de heer Beertema op een voorstel dat ik in mijn eerste termijn heb gedaan. Vindt hij dat ook managers "u" moeten zeggen tegen leraren? Ik heb namelijk betoogd dat schoolmanagers en -bestuurders uit het onderwijs moeten komen. Ze zouden ook een dagdeel per week voor de klas moeten staan. Kan ik op de steun van de heer Beertema rekenen?
De heer Beertema (PVV):
Ik vind dit een heel sympathiek voorstel. Ik heb er al over nagedacht en ik kijk er heel positief naar. Ik denk dat ik met de SP hierin kan meegaan. Het is een heel mooi idee.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Een toezegging!
De heer Beertema (PVV):
Nou, toezegging. Ik ga er in ieder geval heel goed over nadenken, mijnheer Van Dijk. U hoort van ons.
De heer Klaver (GroenLinks):
Voorzitter. Ik wil u graag kennis laten maken met Roderick. Roderick is het prototype luie student die in de kroeg een beetje staat te brallen. We kennen het wel. Eén hand in de zak en een beetje brallen: hé, doe eens normaal man! Dat is Roderick. Het is zo'n type dat wel genoegen neemt met een zesje. Want als de sponsorende vader van Roderick een telefoontje pleegt naar zoonlief met de vraag "hoe gaat het met de studie?", dan wordt er gezegd: nou paps, gemiddeld genomen prima!
Dit is gedrag dat het kabinet terecht wil afstraffen in het hoger onderwijs, maar het is ook gedrag waaraan het kabinet zichzelf schuldig maakt. Op pagina 25 van de lijst met vragen en antwoorden gaat het over de onderwijsbestedingen in Nederland in vergelijking met andere OESO-lidstaten. De minister antwoordt dat we het gemiddeld genomen erg goed doen. Dat "gemiddeld" betekent dat wij ons dus vergelijken met landen als Griekenland en Hongarije. Wij wilden toch naar de top? Waarom dan niet vergelijken met de bestedingen in landen als Noorwegen, Denemarken, Zwitserland of Amerika? De pot verwijt de keten dat hij zwart ziet. Dit is geen kabinet van excellentie maar een kabinet van de middelmaat.
Onderwijs is de motor van onze economie, de motor van emancipatie en de motor van ontwikkeling. Hierover zijn wij het Kamerbreed eens, maar er wordt niet Kamerbreed naar gehandeld. Het kabinet heeft de keuze gemaakt om niet te investeren in onderwijs. Ik vind deze keuze nog steeds onbegrijpelijk en, eerlijk gezegd, ook een beetje dom. Ik hoop dat dit beleefd genoeg is, zeg ik tegen de heer Beertema. GroenLinks laat in zijn tegenbegroting zien dat het anders kan. Wij investeren 1,5 mld. in onderwijs. 1,5 mld. omdat wij geloven in het adagium "put your money where your mouth is". Wij investeren dit bedrag in extra geld voor professionalisering, vooral van vmbo-docenten, de mogelijkheid om gewoon een tweede master te halen en het stimuleren van een Leven Lang Leren.
Investeren in onderwijs is belangrijk. Daarom zou ik graag zien dat de minister het "kwartje van Marja" gaat introduceren. Door de vennootschapsbelasting met 0,25% te verhogen kan er bijna 100 mln. extra per jaar worden geïnvesteerd. Op dit moment is dat geld er gewoon niet. Het is een probleem dat een negatieve invloed heeft op onze economie. Iedere euro die je in onderwijs investeert, heeft ongeveer – de cijfers hierover verschillen wat – een rendement van 6%. Als iemand mij een belegging kan noemen waarmee je 6% rendement haalt – de Belgische staatsobligaties sluit ik daarbij uit – dan houd ik mij van harte aanbevolen.
Werknemers pleiten voortdurend voor meer investeringen in onderwijs. Zij wijzen met name naar het belang van een goede aansluiting van opleidingen op vacatures in het bedrijfsleven. Onlangs nog hebben werkgeversclubs MKB-Nederland en VNO-NCW de noodklok geluid over de technische vmbo-opleidingen. Het aantal leerlingen en goed opgeleide leraren loopt terug. In de nabije toekomst zouden technische opleidingen op veel plaatsen verdwijnen. Hierdoor dreigt een tekort aan technisch personeel. Het geld dat wij ophalen met het "kwartje van Marja" kunnen wij inzetten om deze problemen in de ambachtseconomie het hoofd te bieden. Ik hoop natuurlijk dat dit voorstel wordt omarmd en dat er 0,25% vennootschapsbelasting bij komt.
Geef een impuls aan docenten in het beroepsonderwijs. Het vmbo – ik ben er zelf een product van – en het mbo kennen de meeste leerlingen met leerproblemen. Het is een prachtige vorm van onderwijs maar ook een tak waar veel problemen zijn. Het beroepsonderwijs heeft de beste docenten voor de klas nodig. Juist de lastige scholen, zo zal ik maar zeggen, hebben de leraren niet voor het uitzoeken. Leraren die vanwege slecht functioneren elders worden ontslagen, hebben grote kans om uiteindelijk in Rotterdam-Zuid, de Hambaken of Utrecht Overvecht voor de klas te komen. Vmbo-leraren hebben meer opleiding nodig en verdienen een gelijke beloning als leraren in andere schooltypes, terwijl ze nu gemiddeld genomen minder verdienen. De GroenLinks-fractie doet daarom een aantal voorstellen.
Werf vmbo-leraren voor bachelor- en masteropleidingen door hen voorrang te geven op de lerarenbeurs. De lerarenbeurs is een welkom middel om leraren in staat te stellen, hun opleidingsniveau te verhogen. Laten wij daarvan minimaal twee derde inzetten voor het vmbo. Stimuleer vmbo's om gebruik te maken van de functiemix om beter betaalde arbeidsplaatsen voor hoger opgeleide leraren in te stellen. Volgens de cijfers is in 2010 slechts 4% van de leraren op vmbo-scholen in de Randstad beloond volgens de hoogste schalen LD en LE tegenover 31,9% op havo- en vwo-scholen. Maak het lerarenregister publiekrechtelijk en daarmee verplicht en zorg ervoor dat de invoering ervan verder naar voren komt. Daarmee garanderen wij het niveau van de leraren, ook op de minst populaire scholen. Ook zou ik graag zien dat onderwijsbestuurders worden toegevoegd aan dit register. Zo kunnen wij voorkomen dat bestuurders die uit de bocht vliegen door wanbestuur, hetzelfde kunstje opnieuw flikken op andere plekken.
Gebruik toetsen waar ze voor bedoeld zijn. Ik was erg blij met de woorden van mijn collega Ferrier op dit punt. Wat doet de minister om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren? Zij eist dat de prestaties omhooggaan – logisch – en dat de kinderen hogere cijfers halen. De minister dreigt het onderwijs en docenten af te rekenen op de toetsuitslagen van leerlingen. Zelf wil ze ook graag worden afgerekend en wel op een stijging van de Cito-toetsscore. Daarvoor zijn die scores volgens mij helemaal niet bedoeld. Ze stellen namelijk het niveau van een leerling vast op een beperkt deel van het curriculum, niet de kwaliteit van het onderwijsbeleid of het presteren van de leraar. Het niveau van de leerling wordt bepaald door vele factoren, waarvan onderwijs er een is. De toetsscores bepalen dus niet de meerwaarde van een school, of van een minister. Die ligt veel breder, in meer vakken maar ook in de brede en maatschappelijke vorming die scholieren meekrijgen en in het oordeel van ouders en kinderen over het onderwijs.
Ik ben altijd heel kritisch geweest over toetsing. Ik zeg hier niet dat het allemaal van tafel moet op de wijze waarop het kabinet het wil, maar ik wil het wel gerichter ingezet hebben. Ik pleit ervoor om toetsen die wij inzetten om het niveau van een leerling te meten, niet te gebruiken om te kijken wat de kwaliteit van een school is of de kwaliteit van deze minister. Ik vind het dus onwenselijk om het als doel te hebben dat de Cito-scores omhoog moeten, maar het is ook onrealistisch. In de afgelopen jaren vertoonden de Cito-scores een lichte schommeling van tiende procenten. Wie weet kan beleid, bijvoorbeeld extra inzet op taalachterstand op jonge leeftijd, een klein deel extra laten scoren. Hoe wordt de substantiële verhoging van 2,6 punt echter bereikt? Wat is het plan? Hoe groot is de kans van slagen? Ik kan dat allemaal niet opmaken uit de beleidsstukken.
Als de minister graag een indicator wil van haar eigen prestaties – dat kan ik mij heel goed voorstellen en ik wil het ook aanmoedigen – dan moet zij dat op andere terreinen zoeken. Ik doe haar een voorstel. Waarom heeft de minister geen concrete doelstellingen op het gebied van de tevredenheid van leerlingen en ouders in het onderwijs? Wie kunnen de kwaliteit van het onderwijs beter beoordelen dan leerlingen en ouders, die dagelijks met dat onderwijs te maken hebben? De minister vraagt om meer betrokkenheid van de ouders, maar wil de minister dan ook naar de mening van de ouders in het onderwijs luisteren en die meenemen in haar prestatiedoelstellingen? Daaruit kun je wellicht beter afleiden of deze minister het goed doet; ik denk in ieder geval beter dan door te kijken naar de Cito-scores. De minister heeft genoeg cijfers tot haar beschikking, zo blijkt uit Trends in Beeld.
Dan kom ik op het hoger onderwijs. Houd dat alsjeblieft toegankelijk, zou ik willen zeggen. Met de studieboete zullen studenten die buiten hun schuld vertraging oplopen, in de problemen komen. Studentenorganisaties hebben onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de profileringsfondsen, waarop in dergelijke gevallen een beroep kan worden gedaan. Instellingen van hoger onderwijs korten soms wel tot de helft op die fondsen. In mijn ogen is dat een gevaarlijke ontwikkeling. Een beroep op een fonds mag volgens de wet niet zomaar worden afgewezen omdat het budget ontoereikend is. Studenten die te maken hebben met ziekte of zwangerschap, of die een bestuursfunctie bekleden, hebben gewoon recht op het geld uit het fonds. Ik ben bang dat studenten in de praktijk niets krijgen als het geld op is, of te weinig krijgen voor hun aanvraag. Juist de invoering van de studieboete maakt toereikende fondsen des te noodzakelijker. Is het mogelijk, zo vraag ik de staatssecretaris, om het recht op een vergoeding uit dat fonds af te dwingen zonder direct naar de rechter te hoeven stappen? Ik ga hier geen discussie voeren over de griffierechten, maar ik denk dat de drempel in ieder geval omlaag moet. Of is aanvullende regelgeving nodig? Kan de staatssecretaris toezeggen de situatie rond de profileringsfondsen en de studenten die daar wettelijk recht op hebben nauwlettend in de gaten te houden en de Kamer daarover te informeren?
Dan kom ik op de ingrijpende hervormingen in het passend onderwijs. Deze brengen leerlingen, ouders en leraren in de knel, omdat er wat mij betreft gewoon te weinig geld en te weinig tijd wordt genomen. De minister komt er met de sociale partners nog niet helemaal uit hoe het eruit zou moeten zien en het advies van de Raad van State is zeer kritisch. Nogmaals, ik ben voor een wijziging van het stelsel, maar deze moet niet gepaard gaan met bezuinigingen op kwetsbare kinderen. Ik heb ook inhoudelijk grote zorgen over de huidige gang van zaken. Expertise over zorgleerlingen dreigt verloren te gaan door het ontslag van de ambulant begeleiders. Er zijn heel goede manieren om hun expertise te verbreiden over het veld, zoals coachen. Uit de najaarsnota blijkt dat OCW per saldo 83,7 mln. minder heeft uitgegeven dan begroot. Graag zou ik deze meevallers die er dit jaar zijn willen inzetten om volgend jaar in te zetten op de voorbereiding van leraren op de invoering van het passend onderwijs. Tot slot zou ik met betrekking tot het passend onderwijs nog willen stilstaan bij de kinderen in het Leonardo-onderwijs. Daar zijn problemen wat betreft het leerlingenvervoer. Zij kunnen daar bij hun gemeentes geen aanspraak op maken. Ik zou zeggen: het moet geen verschil uitmaken of je nu een heel laag IQ hebt of een heel hoog IQ. Passend onderwijs is nodig, en als daar vervoer bij hoort, moet het geregeld worden. Graag krijg ik daarop een reactie.
Ik kom tot een afronding. Wij zitten in de zwaarste financiële crisis van de afgelopen decennia. Wij benaderen deze bijna alleen nog maar als een technisch-financiële crisis. In heel Europa worden regeringen vervangen door bureaucraten. Maar wij hebben ook politieke oplossingen nodig. De problemen die er liggen, zijn niet louter technisch van aard. Het is een systeemcrisis, waar wij uit moeten komen. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de luchtbel waarop onze economie is gebaseerd, de creditcardeconomie, doorprikken. Wij moeten op een gezonde manier aan economische groei en vooruitgang werken. Dat betekent niet alleen dat de techneuten van Financiën daarmee bezig moeten zijn. Het betekent ook dat wij als onderwijswoordvoerders daarin een heel belangrijke rol spelen. Willen wij goed uit de crisis komen, dan moeten wij niet alleen onze banken redden, maar dan moeten wij ervoor zorgen dat wij investeren in ons onderwijs. Ik maak mij daar zorgen over, want op dit moment wordt er niet geïnvesteerd. Er is wel voor gekozen om 5,6 mld. per jaar uit te geven aan subsidies op fossiele brandstoffen voor grote bedrijven en om structureel een half miljard extra te investeren in asfalt, maar niet in onderwijs. Vanochtend riep topambtenaar Robert-Jan Smits bij Goedemorgen Nederland ertoe op om niet te korten op onderzoek en onderwijs. Dat is het slachten van de kip met de gouden eieren. Ik ben het volmondig met hem eens. Alleen onderwijs kan Nederland uiteindelijk uit de crisis helpen. Goed onderwijs is essentieel voor een welvarende toekomst van Nederland. Daarom heb ik drie concrete voorstellen. Meevallers op de onderwijsbegroting moeten ten goede komen aan het onderwijs. Verder noem ik het "kwartje van Marja", een extra investering door het bedrijfsleven in het onderwijs, waarmee wij ongeveer 100 mln. per jaar kunnen ophalen, waarmee wij extra kunnen investeren in de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Tot slot: geen verdere bezuinigingen op onderwijs in deze kabinetsperiode, hoe de economische wind in de wereld ook zal waaien.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Voorzitter. Het ministerie van OCW begint zich meer en meer te gedragen als een groot schoolbestuur dat het contact met de werkelijkheid verloren heeft. De invoering van prestatiebeloning, centrale uniforme toetsen en verplichte aandacht voor incidentenregistraties zijn hier voorbeelden van. Het zijn Haagse plannen die scholen en leraren veel bureaucratie opleveren en in een keurslijf duwen. Veel lijkt ingegeven door wantrouwen tegenover het onderwijsveld. De fractie van de ChristenUnie wil op basis van vertrouwen aan de slag gaan met de onderwijsbegroting en onderwijswetgeving. Het onderwijs moet teruggegeven worden aan scholen, leraren, leerlingen en ouders. We moeten gewoon terug naar de kern en dat betekent minder regeldruk. Te veel regels belemmeren scholen en leraren in hun kerntaken en in hun vrijheid om vanuit hun eigen visie op onderwijs aan de slag te gaan. Uit de ledenpeiling van de besturenraad blijkt dat vertrouwen op deskundigheid en professionaliteit plaats hebben gemaakt voor papieren controlelast. Naast de regeldruk is het ook belangrijk om de vrijheid van inrichting te blijven waarborgen. De overheid mengt zich nog te vaak in het hoe, terwijl ze zich zou moeten beperken tot het wat.
De ChristenUnie wil ambitieus aan de slag met het schrappen van regels. Het moet mogelijk zijn om sectoroverstijgend 50% als ambitieniveau te hanteren voor de lange termijn. Het onderwijsveld, bijvoorbeeld de Stichting van het Onderwijs en de Onderwijsraad, kan met een inventarisatie komen. Deelt de minister onze ambitie? De ChristenUnie ziet de groeiende inmenging van de overheid ook terug in het invoeren van de centrale uniforme toetsing en het stellen van Cito-scores als streefdoelen. Zonet heb ik nog een artikel gelezen in Trouw. Er stond in: afschaffen, die Cito-toets. Men ziet daar het nut gewoon niet van in. Scholen en leerlingen zijn niet uniform en moeten dat ook niet worden. Leerlingen zijn door de hoeveelheid toetsen straks niet meer bezig met kennisvergaring, maar alleen nog met het trainen voor testmomenten. We willen toch niet dat ze alleen maar getraind worden voor testmomenten? Waarom laten we scholen zelf niet bijvoorbeeld kiezen voor diagnostische toetsen? Die passen bij de specifieke leerling of onderwijsvorm.
De komende jaren blijft de omvang van de bezuiniging op zorgleerlingen op weerstand stuiten bij mijn fractie. Passend onderwijs draait niet om de bezuiniging, maar om de leerling. De minister kiest echter voor 12% grotere klassen in het regulier basisonderwijs. Ik hoor graag van de minister hoe dit te realiseren is, gezien de doelstelling om zorgleerlingen volwaardig in het regulier onderwijs te laten meedoen. Waarom denkt de minister dat het plaatsen van zorgleerlingen in het regulier onderwijs op te vangen is door de huidige leerkrachten? Gedwongen ontslagen onder ambulante begeleiders zijn nog steeds niet uitgesloten. Hoe behouden we de expertise vanuit het speciaal onderwijs en hoe pakt de minister de professionalisering van de leraren aan? Ik hoor nu dat die 300 mln. juist daar naartoe zouden gaan. Daar wil ik graag een bevestiging van.
De fractie van de ChristenUnie kan het korten op managementlagen ondersteunen, maar het bezuinigen in de klas niet. Wat mijn fractie betreft moet de bezuiniging van die 300 mln. op zijn minst gehalveerd worden. Dat zou ook in lijn zijn met de vorig jaar aangenomen motie-Voordewind c.s. Waarom is die motie nog niet uitgevoerd? De minister moet afzien van de prestatiebeloning voor leraren en de vrijgekomen middelen inzetten voor zorgleerlingen. De verhoging van de exameneisen moet het doel van de kwaliteitsverhoging dienen. Bij vmbo basisberoepsgerichte leerweg zie ik echter vooral negatieve gevolgen. Dit zijn onze toekomstige metselaars, loodgieters, koks, timmermannen, jongeren met gouden handen. Als zo'n leerling echter de nieuwe eisen niet haalt, zijn de alternatieven een jaar overdoen, naar mbo-1, straks de N2-opleidingen of voortijdig school verlaten. Ik vrees dat de schooluitval zal toenemen. Ik hoop dat de minister ook die vrees bij mij kan wegnemen. Bij deze groep heeft het hoger leggen van de lat niet hetzelfde effect als bij havo- en vwo-leerlingen. Daarom dring ik er bij de minister op aan om ophoging van de exameneisen via de kernvakkenregeling in 2015 voor vmbo BB te schrappen en over te gaan op diagnostisch toetsen. Voor de kaderberoepsgerichte leerweg is het op zijn minst nodig om te gaan monitoren. Graag krijg ik hierop een reactie.
Vorige week kwam het bericht dat technisch vmbo-onderwijs in veel regio's dreigt te verdwijnen, terwijl er vanuit het bedrijfsleven nu juist veel vraag is naar technisch personeel. Het is zorgelijk dat sommige sectoren in bepaalde regio's verdwijnen uit het vmbo-aanbod, zoals techniek. De fractie van de ChristenUnie komt met drie voorstellen.
Ten eerste moeten in deze regio's vmbo-kernprogramma's met een breed aanbod blijven bestaan. Vernieuwing van het programma is mogelijk in overleg met het bedrijfsleven en mbo-opleidingen. Veel aandacht voor positieve publiciteit over goed werkende vmbo-programma's, inclusief een actief bedrijfsleven, helpen aan het imago van beroepsgerichte opleidingen. Wil de minister daarmee aan de slag?
Ten tweede moet er ook al op de basisschool aandacht zijn voor praktische vaardigheden. Door de Cito-toets wordt vooral naar theoretische kennis gekeken. Kan praktische kennis een plek krijgen in de bestaande toetsing op een andere manier?
Ten derde moet er aandacht blijven voor voldoende goede docenten. Zo dreigen lerarenopleidingen op thema's als techniek en economie te verdwijnen. Ook speelt de druk van de mastergraad voor docenten mee. In het vmbo en mbo is dit juist een belemmering. Is de minister het met mij eens dat in vmbo en mbo eerder bekwame dan bevoegde docenten moeten werken? Dat betekent dus aansprekende mensen uit de praktijk. Eerder heb ik ook een motie ingediend over de inzet van gastdocenten uit het bedrijfsleven. Graag een reactie. Het gaat hier dus niet om permanente docenten. Ik ben het met de minister dat je natuurlijk wel bevoegd moet zijn. Hier gaat het om de inzet van gastdocenten.
Niet alleen grote steden maar ook het platteland kampt met onderwijsachterstanden. Het is voor deze gemeenten zuur dat de extra 100 mln. alleen naar de grote steden gaat. De fractie van de ChristenUnie vindt dat extra moet worden geïnvesteerd in het tegengaan van deze onderwijsachterstanden op het platteland. Ik heb daarom een amendement ingediend om extra VVE-geld beschikbaar te stellen voor deze plattelandsgemeenten.
Op onderwijsgebied zijn de minister en de staatssecretaris op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius voortvarend aan de slag gegaan. De eerste verbeteringen beginnen zichtbaar te worden. Momenteel word ik op de eilanden geconfronteerd met volwassenen die graag een bachelor of een master willen halen maar door hun leeftijd niet meer in aanmerking komen voor studiefinanciering. De ChristenUnie pleit ervoor dat deze mensen een tweede kans gaan krijgen. Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid voor tweedekansonderwijs voor deze mensen, eventueel via iets van een soort scholarship, zoals wij die kennen in de Netherlands Fellowship Programmes? Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris voor deze groep? Want het is nog steeds zo dat op die eilanden geen hoger onderwijs kan worden gevolgd. Wanneer kan dat geen gebeuren? Misschien kan de Open Universiteit daar wel de deuren gaan openen, als die niet wordt opgeheven door de VVD.
Daarnaast blijft de behoefte aanwezig voor volwassenenonderwijs en het tegengaan van laaggeletterdheid. Wat gaat de minister eraan doen om het opleidingsniveau van de inwoners op te schroeven en laaggeletterdheid tegen te gaan?
Pesten op school is een groot maatschappelijk probleem. De impact van pesten op kinderen is groot, niet alleen voor nu maar ook hun verdere leven. Kinderen en jongeren gaan er gewoon kapot aan. Het programma Gepest van RTL4 laat dit op een indringende manier zien. Kinderen krijgen te maken met faalangst, diep wantrouwen, depressie, zelfbeschadiging en overwegingen of pogingen tot zelfdoding. Ouders voelen zich soms nog machteloos tegenover de school die zich kan beroepen op handelingsverlegenheid. Psycholoog Bob van der Meer zegt: help scholen verder met pestbeleid en geef ook voorbeelden waarbij scholen en inspectie tekort schieten in hun verantwoordelijkheid. Het gevolg is dat een kind thuis wordt gehouden door de ouders, die vervolgens ook nog met de kinderbescherming te maken krijgen. Dat is wel de omgekeerde wereld! De ChristenUnie vindt dat pestbeleid een verantwoordelijkheid is van scholen en van ouders via de medezeggenschapsraad. Pestbeleid op school is niet per decreet vanuit Den Haag te regelen. Het is wel belangrijk om te weten hoe groot het probleem is en om de scholen en leraren bewust te maken van hun eigen pestbeleid. Scholen melden bijvoorbeeld niet altijd vormen van fysieke of psychosociale kindermishandeling aan het AMK. Hebben scholen en AMK's wel de beschikking over de juiste expertise op dit thema? De ChristenUnie pleit er in het bijzonder voor om het omgaan met pestgedrag een vast onderdeel te laten zijn van de lerarenopleiding. Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris op dit voorstel.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Brede vorming van leerlingen moet een kerndoel van het onderwijs zijn. Voor die vorming is van onmisbaar belang dat er besef is van de traditie waarin Nederland staat. Het valt op dat in de wet alleen iets staat over andere culturen, maar niets over de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Dat is vreemd. Het onderwijs gaat volgens de wet uit van de pluriforme samenleving en het besef van verschillende achtergronden en culturen. De SGP vindt dat hieraan toegevoegd moet worden dat het onderwijs ervan uitgaat dat onze samenleving geworteld is in de joods-christelijke traditie. Gaat de minister dat evenwicht in de wet aanbrengen?
Voor het internationale succes van het Nederlandse onderwijs is de beslissende vraag of leraren en scholen voldoende ruimte krijgen voor hun missie. De SGP heeft er een hard hoofd in dat al het huidige beleid daarbij helpt. Er staan mooie woorden over vakkundigheid in het regeerakkoord, maar er zijn ook maatregelen die daar haaks op staan. De nadruk ligt nogal eens te veel op gestandaardiseerde procedures, waardoor vrijheid van leraren juist beperkt wordt. Deelt de minister het standpunt dat het essentieel is dat leerkrachten voldoende professionele ruimte hebben, mits zij die optimaal benutten?
Momenteel doet slechts 30% van de basisscholen aan opbrengstgericht werken. Wij zijn daarvan geschrokken, vooral als we naar de criteria kijken. Het gaat namelijk om basale dingen zoals doelen stellen, weten wat leerlingen moeten leren en verschillen tussen leerlingen onderkennen. Hoe is het mogelijk dat we nu zelfs beleid nodig hebben voor iets wat een leraar, als het goed is, van nature doet? Daarover wil de SGP graag opheldering. Op het eerste gezicht zijn er maar twee verklaringen: of ons onderwijs verkeert in alarmerende staat, want leraren doen voor 70% niet wat ze zouden moeten doen, of we zijn bezig een nieuwe methodiek aan scholen voor te schrijven, die uitgaat van iets wat ver boven die simpele dingen als doelen stellen staat.
Referentieniveaus zijn bedoeld als richtlijn, onder andere om dat niveau naar boven te krijgen, maar niet als wurgkoord. De SGP vindt daarom dat bij de invoering gerichte, inhoudelijke aanpassingen mogelijk moeten zijn als in de praktijk problemen worden ervaren. Het systeem als geheel komt daardoor niet ter discussie te staan, maar wordt juist versterkt. Je moet niet de put dempen als het kalf al verdronken is. Twee concrete verbeteringen binnen het systeem zijn nu nodig. Ten eerste worden de eisen aan spelling op de basisscholen te laag gelegd. De heer Van der Ham had het er al over. Die lat moet echt omhoog. De SGP vraagt nogmaals de met ruime meerderheid aangenomen nader gewijzigde motie-Dijkgraaf/Van der Ham (32500-VIII, nr. 122) uit te voeren. Ten tweede heeft de SGP in het algemeen de zorg dat we praktisch aangelegde jongeren overvragen vanuit een cognitieve benadering. Uit het vmbo en het mbo bereiken ons signalen dat voor bepaalde groepen het vereiste referentieniveau onhaalbaar is. Hoe gaat de minister hiermee om?
Mevrouw Ferrier had het al over de toetsing. Dat leidde tot allerlei discussies versus het regeerakkoord. Ik heb hier een zin staan die ook tamelijk stevig is: het kabinet heeft een dermate fanatieke liefde tot toetsen dat we bijna van "toetsomanie" kunnen spreken. Je begrijpt dat onze handtekening niet onder het regeerakkoord staat. Helaas helpt veel toetsen op zichzelf niet. Tegelijk ontstaan wel meer rompslomp en problemen. Ik noem twee punten. Ten eerste zou de uniforme verplichte eindtoets nodig zijn voor een landelijk eindbeeld. De SGP vindt dat onbegrijpelijk. Daar hadden we toch die referentieniveaus voor? Is dit dan niet dubbel werk? Ten tweede, de leerling die alleen zakt voor de verplichte rekentoets, ziet de rest van zijn exameninspanning verdampen. Is die unieke status wel te verdedigen? Maar als daar dan toch voor gekozen wordt, zouden wij daar dan niet flexibel mee om moeten gaan bijvoorbeeld in de vorm van een rijbewijssysteem, in die zin dat een student net zo lang kan herkansen tot hij geslaagd is? Is de minister bereid naar zo'n flexibel systeem te kijken? Is zij bovendien bereid de toets voor het vwo een jaar uit te stellen, aangezien het curriculum op dit moment nog niet bekend is?
Voor de kwaliteit van het onderwijs is niet allereerst van belang dat wij meer toetsen, maar vooral dat er minder hulpmiddelen gebruikt mogen worden bij toetsen. Veel leerlingen kunnen basale berekeningen en bewerkingen niet meer uitvoeren doordat zij te veel met de rekenmachine doen. Dat moet stoppen. Wil de minister overleggen met het College voor Examens over het aan banden leggen van het gebruik van de rekenmachine, zeker in het basisonderwijs maar ook in het voortgezet onderwijs, zodat wij onze hersencapaciteit weer beter gaan benutten?
Meer zuurstof is voor het onderwijs broodnodig. Het tegengaan van overbodige lasten en verplichtingen in het onderwijs is een speerpunt voor de SGP. Een voorstel van de fracties van het CDA en de SGP voor het versoberen van de regels voor de ouderbijdrage is een mooi voorbeeld van hoe dat concreet kan. Ziet de minister meer van zulke kansen?
Graag reik ik nog een suggestie aan. De SGP betwijfelt de waarde van een apart programma voor burgerschap. De inspectie constateert dat het burgerschapsaanbod vaak in het bestaande onderwijsprogramma zit. Dan is afzonderlijke verantwoording dus overbodig. Wil de minister bekijken of het mogelijk is het verplichte burgerschapsaanbod te laten vervallen, met behoud van de wettelijke burgerschapswaarde?
Sinds kort noemen wij bepaalde scholen zeer zwak, terwijl ze het niet zijn. In tegenstelling tot de suggestie in het toezichtskader kunnen die scholen wettelijk gezien niet worden aangepakt. Ze komen na een bepaalde periode automatisch in de zeer zwakke categorie terecht. De SGP-fractie vindt allereerst dat in de communicatie naar deze scholen en de ouders moet worden gezegd dat de school weliswaar zeer zwak wordt genoemd, maar dat daaruit geen sancties voortvloeien.
Daarnaast vindt de SGP-fractie dat de wettelijke basis voor het aanpakken van de zeer zwakke scholen op orde moet zijn. Bij de beslissing om een school te sluiten, geven in de praktijk uiteindelijk niet de wettelijk vereiste leerresultaten de doorslag, maar de informele kwaliteitsaspecten. Dat zou toch niet mogen. Wat gaat de minister hieraan doen? Er kunnen situaties zijn waarin aan sluiting niet valt te ontkomen. Zorgt zij ervoor dat dit op de juiste wettelijke gronden plaatsvindt?
Enkele weken geleden werd opnieuw een kritisch onderzoek gepresenteerd over de vve, dit keer in Utrecht. Het kabinet hanteert de lijn dat als een medicijn niet werkt, je er meer van moet slikken. Waarom is het kabinet zo weinig kritisch? De verdeling van subsidies aan gemeenten is een probleem. Er is namelijk geen relatie tussen de subsidie en het aantal te bekostigen plaatsen. De subsidie wordt bepaald op grond van alle basisschoolleerlingen, terwijl het aantal plaatsen wordt berekend op grond van het aantal kleuters. De gemeente Schoonhoven krijgt bijvoorbeeld € 92.000 voor zeventien plaatsen, terwijl de gemeente Bergambacht achttien plaatsen moet realiseren voor € 3000. Wat wordt hiertegen gedaan? Ik begrijp dat het naar de grote steden gaat, maar ook daar geldt dezelfde problematiek.
Ik kom aan de dagsluiting, althans voor dit debat. Onderwijs is voor het leven. De leerlingen leren respectvol met elkaar om te gaan. Zij ervaren, als het goed is, wat gezag is. Zij leren normen en waarden. Ook het parlement is echter een voorbeeld voor de jongeren. Als het goed is, leren jongeren die bijvoorbeeld via internet vele debatten volgen, dat je scherp kunt debatteren en tegelijkertijd hoffelijk kunt zijn. Ze leren dat woorden scherp kunnen en mogen worden gekozen, zonder te kwetsen. Er is bij mij geen selectieve verontwaardiging. Er zijn tal van voorbeelden aan te halen van tal van partijen, inclusief de mijne, al moet ik eerlijk zeggen dat je daarvoor vrij ver terug moet gaan. Ik sluit echter niets uit. Ik kijk hierbij niemand specifiek aan, maar hoop wel dat de Kamer in de volle breedte onze jongeren in de toekomst een goed voorbeeld geeft. Een spreekwoord, dat is ontleend aan een mooi schilderij van Jan Steen uit 1665 – de kunstkenners onder ons kennen het wel – luidt niet voor niets: "Zoals de ouden zongen, zo piepen de jongen".
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik had gerekend op een reeks onderzoeken waaruit zou blijken dat prestatieloon in het onderwijs geweldig werkt. Ik heb ze niet gehoord. Ik wilde daar echter geen vragen over stellen.
De voorzitter:
U hebt helemaal geen kans meer. U bent al er al doorheen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is jammer.
De voorzitter:
Ja, dat is jammer. De heer Dijkgraaf hoeft er niet op te antwoorden.
De heer Dijkgraaf (SGP):
Ik vind het een verhelderende vraag. Ik mag wel een antwoord geven, want dit is nu eenmaal uitgesproken en het staat in het verslag. Ik hoef geen reeks voorbeelden aan te halen, want dit is geen voorstel van de SGP-fractie, maar van de coalitiepartijen. Wij kijken wel hoe wij ermee omgaan. Waarom winkelt de SP-fractie zo selectief in de wetenschap? Dat moeten wij niet doen.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De eerste termijn duurde iets langer dan mijn bedoeling was. Wij hadden tot 15.30 uur de tijd en het is nu 16.30 uur. Wij hebben een uur meer tijd besteed aan deze zeer belangrijke begroting dan was gepland en dat moeten wij met de andere collega's weer inhalen. Zo is het leven.
Ik dank de bewindslieden voor hun aanwezigheid en ik dank de leden voor hun bijdrage voor de discussie.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20112012-30-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.