2 Begroting OCW

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012 (33000-VIII),

en van:

(Zie wetgevingsoverleg van 24 november 2011.)

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter. Voor de Partij van de Arbeid is de ideale school een veilige plaats waar jongeren kennis, inzicht en vaardigheden verwerven die zij nodig hebben voor hun latere functioneren in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Zij kunnen altijd rekenen op begeleiding van een bevoegde en bekwame docent die voor de klas staat, zodat er geen sprake is van lesuitval of ophokuren. De scholen en klassen hebben een omvang die de menselijke maat mogelijk houdt. Het schoolgebouw heeft een gezond binnenklimaat en conciërges waarborgen een goede verblijfsomgeving, waarin de visie van ouders serieus wordt genomen, waarin ouders verantwoordelijkheid dragen voor de resultaten van hun kinderen en waarin leerlingen het idee krijgen dat zij er toe doen en belangrijk zijn voor hun docent.

Ik ga in op de onderwijsbegroting. Eerst spreek ik enkele woorden van waardering uit voor de inzet van de minister. Zij heeft de juiste ambitie voor de bestrijding van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten; zij zet in op verbetering van de leerroutes en een betere aansluiting van opleidingen. Zij zet hiermee de juiste toon, maar daarna gaat het mis. Torenhoge ambities; die heeft het kabinet blijkens de beleidsagenda en de begrotingsonderdelen voor onderwijs. Investeren in onderwijs draagt positief bij aan de economische groei, zo staat er. Onderwijs is de software van onze economie, zo valt te lezen in de stukken. Dat is allemaal waar, maar het probleem is dat het kabinet niet echt weet hoe het met deze software moet omgaan. Ik hoor de staatssecretaris nu iets mompelen. De harde werkelijkheid is dat Nederland voor het tweede achtereenvolgende jaar wordt geconfronteerd met een verloren jaar omdat de economie in deze barre tijden niet zal profiteren van de kracht van het onderwijs. Dit kabinet investeert geen cent, echt geen cent, in het onderwijs. Het behalen van de top 5-positie op het gebied van onderwijs is nog nooit zo ver weg geweest als nu.

Ik zal beginnen met het intrappen van een open deur door de feiten met iedereen te delen. In Nederland zijn 1,4 miljoen mensen laaggeletterd. Ruim 14% van de vijftienjarige leerlingen is laaggeletterd. 185.000 jongeren zonder startkwalificatie dreigen tussen wal en schip te vallen. Ruim 10% van de scholen is zwak, dan wel zeer zwak. Het aantal zwakke opleidingen in het mbo is fors. Een op de vijf docenten in het voortgezet onderwijs heeft er geen zin meer in. Ruim 17% van de docenten heeft last van burn-outverschijnselen. De leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs scoren steeds lager, zo blijkt uit metingen van het CBS en het CPB. Duizenden leerlingen zitten thuis terwijl zij op school horen te zitten, de zogenaamde thuiszitters. Ik baal er verschrikkelijk van dat de zestiende economie van de wereld, de zesde economie van Europa, vandaag de dag met dit soort feiten wordt geconfronteerd en dat het kabinet hierop geen antwoord heeft. Ik baal er verschrikkelijk van dat het lerarenberoep veel van zijn aantrekkelijkheid verliest doordat de minister de leraren in de steek laat. Het beleid dat minister Plasterk van de Partij van de Arbeid moeizaam heeft opgetuigd om de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep te vergroten wordt stukje bij beetje gesloopt. Het vorige kabinet, waar de Partij van de Arbeid deel van uitmaakte, was erop gericht om docenten hun vak terug te geven door het verminderen van de werkdruk, het investeren in opleiding en het vergroten van de groeikansen. Anno 2011 is er sprake van een hoog ziekteverzuim, minder motivatie, wantrouwen en een constante strijd tussen de werkvloer en het bestuur. Laten we het bevriezen van het salaris gedurende twee jaar daarbij niet vergeten.

De kwaliteit van het onderwijs begint met gemotiveerde docenten die plezier hebben in hun vak. Het kabinet, onder aanvoering van minister-president Rutte, meende plotseling het licht te hebben gezien en kondigde een van de grootste hervormingen in de onderwijsgeschiedenis aan: de prestatiebeloning voor leraren. De moeder der hervormingen: chapeau! Chapeau, maar jammer dat het aantal mensen dat hierop zit te wachten op een hand te tellen is. Voor het kabinet maakt het allemaal niets uit, want de prestatiebeloning zal er koste wat kost komen. Ik zeg het maar gewoon hardop: de prestatiebeloning is de grootste blunder aller tijden. Het kabinet bezuinigt wel ingrijpend op het speciaal onderwijs. Deze geplande bezuiniging op onder meer de invoering van passend onderwijs gaat er de komende tijd flink inhakken. Het kabinet bereidt door deze bezuiniging een massaontslag voor in tijden van crisis.

De heer Beertema (PVV):

Ik bestrijd de sombere cijfers niet die de PvdA-fractie naar voren brengt. Wel vind ik de conclusie dat deze minister de leraren in de steek laat en in de kou zet, erg ver gaan. Bovendien heeft deze minister nooit gezegd dat prestatiebeloning dé grote vernieuwing is van deze onderwijsagenda. Vanuit mijn perspectief is die vernieuwing veel eerder dat de kennis terugkomt, dat de leraar weer in het zadel geholpen wordt, dat er een lerarenregister komt. Kortom, dat we allerlei maatregelen verzinnen om de leraar een status, een professionele statuur te geven, wat eerder nog nooit is gebeurd. PvdA-ministers hebben wel gekke dingen als het competentieonderwijs ingevoerd. Dat waren pas vernieuwingen, vernielingen wil ik er even aan toevoegen. Ik vind het dus een beetje ver gaan om op deze toon het kabinet af te rekenen op zaken die niet waar zijn.

De heer Çelik (PvdA):

Het competentiegericht onderwijs is onlangs in de Kamer behandeld onder de verantwoordelijkheid van minister Van Bijsterveldt. De PvdA-ministers hebben in het verleden veel goede dingen gedaan. Recente voorbeelden daarvan zijn de functiemix en de lerarenbeurs onder leiding van minister Plasterk. Dat zijn zaken die de positie van docenten versterken. Een prestatiebeloning waarmee ook meteen het personeelsbeleid van scholen wordt overgenomen doet dat niet. Een leidinggevende heeft geen bemoeienis van de overheid nodig om goede docenten te belonen. Dat kun je zelf doen en als je dat niet kunt doen, ben je een slechte leidinggevende. Dit kabinet verzwakt de positie van docenten door ze op de nullijn te zetten en door de secundaire arbeidsvoorwaarden te verslechteren. Gisteren nog is, met steun van de PVV-fractie, het aantal vakantiedagen van docenten in het voortgezet onderwijs verlaagd. Dat zijn slechte ontwikkelingen en wij zijn daar niet voor.

De heer Beertema (PVV):

De naam Plasterk was mij eigenlijk alweer helemaal ontschoten. Wel zijn alle punten die de heer Çelik nu noemt van die typische PvdA cao-dingetjes. Wij hebben het toch veel meer over de kwaliteit van het onderwijs. Ik begrijp dat leraren soms in een positie gebracht worden die niet zo leuk is voor hun rechtspositie, maar wij nemen afstand van de woorden dat de kwaliteitsagenda van het onderwijs niet goed zou zijn. Voorts worden de leraren door dit kabinet wel degelijk in een positie gebracht van waaruit ze heel sterk naar voren kunnen komen, mits ze daartoe zelf de kans pakken. Allerlei beleid is daarop gericht en dat wil ik nog even aan de heer Çelik meegeven.

De heer Çelik (PvdA):

Daarin verschillen wij kennelijk van mening, maar dat is niet erg. Misschien is het de heer Beertema ontgaan, maar in ons verkiezingsprogram stond bijvoorbeeld een investering van 1 mld. in de kwaliteit van het onderwijs. Daarmee leg ik de bal weer terug bij de heer Beertema.

In Nederland ronden te veel kinderen het primair onderwijs af met een, twee of zelfs drie jaar taal- en rekenachterstand. Wij krijgen stevige signalen dat scholen niet of nauwelijks aandacht besteden aan leerlingen die extra begeleiding nodig hebben. Docenten geven aan dat zij het gevoel hebben dat maximaal 40% van de kosten opgaat aan het primaire proces. Bij ouders, docenten en leerlingen ontstaat steeds meer het gevoel dat het schoolbestuur de grip op de praktijk heeft verloren. Al vaker heeft de PvdA-fractie voorgesteld gelden te oormerken, zodat ouders, leerlingen en docenten de garantie krijgen dat het geld voor de juiste handelingen wordt gebruikt, namelijk voor het primair proces en voor het bieden van maatwerk, zodat zij zeker weten dat al het mogelijke uit het kind wordt gehaald. Wij weten dan zeker dat de kinderen op het goede niveau zitten als zij naar het voortgezet onderwijs gaan.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Çelik sprak over 1 mld. die zijn fractie wil investeren in onderwijs. Hoeveel investeert zijn fractie in onderwijs in haar tegenbegroting?

De heer Çelik (PvdA):

Ons verkiezingsprogramma is vrij duidelijk. Als wij het voor het zeggen hadden, zouden wij 1 mld. extra investeren en dat blijft overeind. Er was een tegenbegroting in het kader van de begroting van het kabinet voor 2012. Het verkiezingsprogramma beslaat de gehele periode en dat is voor mij het belangrijkste.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ben niet helemaal tevreden met dit antwoord. De tegenbegroting is de uitwerking van het verkiezingsprogramma, waarmee een fractie laat zien dat wat dit kabinet doet, ook anders kan. De GroenLinks-fractie laat dat zien. Wij investeren 1,5 mld. in onderwijs in onze tegenbegroting. Hoeveel investeert de PvdA-fractie in onderwijs in haar tegenbegroting?

De heer Çelik (PvdA):

Onze intentie was en is om 1 mld. te investeren in onderwijs. Dat is mijn antwoord.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik zal de heer Çelik helpen. Zoals ik het heb gelezen, gaat het om een bedrag van 250 mln. per jaar en niet 1 mld.

De heer Çelik (PvdA):

Een verkiezingsprogramma behelst een hele periode. Wij zouden 1 mld. willen investeren over de gehele periode en dat blijft staan.

De voorzitter:

Voor de orde van de vergadering stel ik voor dat de Kamer zich beperkt tot drie interrupties per fractie.

De heer Çelik (PvdA):

Wij krijgen steeds meer signalen dat klassen in het primair en voortgezet onderwijs boven de 30 leerlingen uitkomen. Op eerder gestelde vragen antwoordt de minister vrij eenvoudig dat schoolbesturen zelf kiezen hoe zij de beschikbare middelen inzetten voor het onderwijs. Ik wil graag weten welk aantal leerlingen de minister acceptabel vindt. Met welk aantal kan zij de kwaliteit van het onderwijs borgen?

Ik vraag de minister hoe zij de explosie van huiswerkbegeleiding buiten de school verklaart. Steeds meer ouders zoeken, ongeacht hun inkomen, hulp buiten de school, omdat zij die kennelijk in het reguliere onderwijs niet krijgen. Kinderen behoren maximaal begeleid te worden. Wat vindt de minister van het idee om scholen in het primair, het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs te verplichten alle leerlingen die twee of meer onvoldoendes op hun rapport hebben kosteloos huiswerkbegeleiding aan te bieden?

Het beroepsonderwijs is de slagader van de Nederlandse economie. Dat de PvdA-fractie het beroepsonderwijs hoge prioriteit geeft, moge duidelijk zijn. Ook bij de behandelingen van de begrotingen van EL&I en BZK heeft mijn fractie moties ingediend om de positie van het mbo te versterken. Per slot van rekening is het beroepsonderwijs de hofleverancier van onze arbeidsmarkt.

Juist in deze tijd van economische crisis wordt het steeds moeilijker om stageplekken te vinden voor mbo'ers. Bedrijven moeten alle zeilen bijzetten om het hoofd boven water te houden en dan schiet de aandacht voor beroepspraktijkvorming er makkelijk bij in. Voor mbo'ers in de beroepsbegeleidende leerweg kan dit betekenen dat zij een dag naar school gaan en de overige dagen van de week, bij gebrek aan een stageplek, thuiszitten. Deelt de minister onze zorg hierover? Zo ja, hoe ziet zij dit in de toekomst geregeld?

De heer Elias (VVD):

Ik moest iets nazoeken over de prestatiebeloning. Daarom kom ik daar nog heel even op terug. Ik kon mijn oren namelijk niet geloven toen ik de heer Çelik zo enorm tegen de prestatiebeloning tekeer hoorde gaan. Dat mag natuurlijk in dit huis, maar woordvoerders van partijen moeten wel hetzelfde zeggen. Ik neem aan dat de heer Çelik dit met mij eens is. Weet hij nog wat de heer Dijsselbloem op 21 juni over de prestatiebeloning tegen mij zei in het algemeen overleg over werken in het onderwijs?

De heer Çelik (PvdA):

Ik begrijp dat de heer Elias het me zo zal zeggen.

De heer Elias (VVD):

Zegt u het eerst maar.

De heer Çelik (PvdA):

Ik wacht graag uw reactie af.

De heer Elias (VVD):

Ik stelde u een vraag: weet u nog wat de heer Dijsselbloem namens de Partij van de Arbeid over de prestatiebeloning zei?

De heer Çelik (PvdA):

Ik wil het graag van u horen.

De heer Elias (VVD):

Ik wil het van u horen!

De voorzitter:

Mijnheer Çelik, het lijkt mij aardig als u een antwoord op de vraag kunt geven.

De heer Çelik (PvdA):

Nee.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Elias het toch maar voorleest.

De heer Elias (VVD):

Dan stel ik sowieso voor dat de fractie van de Partij van de Arbeid wat beter overlegt. Ik zei in het genoemde algemeen overleg: "Nu we toch complimenten aan het uitdelen zijn: ik complimenteer de PvdA met het feit dat zij niet principieel tegen de prestatiebeloning is." Daarop zei de heer Dijsselbloem op 21 juni letterlijk tegen mij: "In het vorige debat hadden wij dezelfde discussie en volgens mij ook exact dezelfde interruptie van de heer Elias." Dit is dus de derde keer, maar zo krijgen wij zekerheid. Vervolgens zei de heer Dijsselbloem: "Ook toen heb ik gezegd dat er niks mis is met prestatiebeloning. In het huidige personeelsbeleid van scholen is daar allang ruimte voor. Misschien kan het beter en slimmer maar dat gaan we zien aan de hand van de experimenten." Dat is iets totaal anders dan de principiële, hoogdravende, weggooiende teksten die de heer Çelik daar nu over uitspreekt. Ik stel dit met interesse vast.

De heer Çelik (PvdA):

Ik neem hier afstand van. De heer Elias heeft mij namelijk niet horen zeggen dat ik principieel tegen ben. Ik heb het woord "principieel" niet gebruikt. Als wij de afweging moeten maken tussen enerzijds bezuinigen op het passend onderwijs, maar anderzijds ruim 200 mln. voor prestatiebeloning reserveren, vind ik dat een brug te ver. Ik heb aangegeven dat leidinggevenden in het onderwijsveld geen extra geld nodig zouden moeten hebben om goede docenten te belonen. Dat kan namelijk nu ook al. Dat is precies hetgeen de heer Dijsselbloem probeerde uit te leggen. Dat weet ik zeker. Er zit dus geen enkel licht tussen hetgeen de heer Dijsselbloem heeft gezegd en hetgeen ik hier nu zeg. Het blijft de grootste blunder aller tijden om het nu, onder deze omstandigheden, op deze manier aan te kondigen. Dat blijft staan.

De heer Elias (VVD):

Ik vind het leuk geprobeerd. Ik stel echter nog een keer vast dat de Partij van de Arbeid ondanks alle grote woorden, in navolging van de onderwijsvakbond waar zij zo veel leden heeft, niet principieel tegen prestatiebeloning is. Het is namelijk een prima manier om met experimenten te bekijken of het zou werken, of jonge mensen zich erdoor tot het onderwijs voelen aangetrokken en of je de verschillen kunt benadrukken zodat mensen die goed presteren in het onderwijs eens wat meer gaan verdienen, zoals in de rest van de samenleving. Het is heel gezond en heel goed als dit gebeurt.

De heer Çelik (PvdA):

Wij zien veel meer in het versterken van de positie van een docent met onderdelen als de functiemix en de lerarenbeurs. Op dit moment is de prestatiebeloning niet één maar meerdere bruggen te ver.

De heer Elias (VVD):

De heer Çelik wil dus een functiemix die zo is "vastgeregeld" dat wij laatst nog van een aantal rectoren hoorden dat zij de laatste 10% of 15% van de mensen in hogere schalen moeten zetten omdat het quotum anders niet wordt volgeplempt, met als gevolg dat mensen die eigenlijk helemaal niet geschikt genoeg zijn voor hogere schalen er toch maar ingeduwd worden. Nou, dank u wel!

De heer Çelik (PvdA):

Nee, dat hebben wij ook niet gezegd. Wij waren ook bij het rondetafelgesprek en daar hebben wij juist aangegeven dat als dit het probleem is, als dat inderdaad speelt, dit nooit de bedoeling van de functiemix en de lerarenbeurs is geweest. Wij hebben gezegd dat wij daar dan naar moeten kijken. Dus ik deel die opvatting van de heer Elias niet.

Voorzitter. Tegelijkertijd speelt er bij de mbo'ers een probleem dat zij geen goed beeld hebben van de arbeidsmarkt en vaak kiezen voor de sectoren uiterlijke verzorging, zorg en welzijn en handel en administratie, terwijl zij veel beter aan de bak zouden kunnen komen in bijvoorbeeld de sector techniek. Wat dat betreft klinkt keuzevrijheid voor leerlingen en studenten mooi, maar pakt deze funest uit voor individuele toekomstkansen en voor de Nederlandse arbeidsmarkt. De PvdA zou de keuzevrijheid van mbo-studenten tegen het licht willen houden. Ik zou graag van de minister willen weten hoe zij hier tegen aankijkt.

De heer Biskop (CDA):

Het wordt wel heel gemakkelijk voor de heer Çelik om het dan maar even aan de minister over te laten. Ik zat met belangstelling te luisteren en toen dacht ik: nu gaat hij zeggen dat de PvdA er een voorstander van is om de keuzevrijheid van mbo-studenten te beperken en van staatswege een verdeling op te leggen. Want die kant ging het toch op?

De heer Çelik (PvdA):

De heer Biskop heeft namens de PvdA gesproken. Ja, dat is het geval. Wij zijn inderdaad van mening dat de keuzevrijheid beperkt zal moeten worden om niet alleen de kansen op de arbeidsmarkt te versterken maar ook de positie van de leerlingen op die arbeidsmarkt.

De heer Biskop (CDA):

Ik ben blij dat ik op deze wijze het standpunt van de PvdA zo helder heb weten weer te geven. Dus we gaan toch richting geleide planeconomie. De keuzevrijheid voor de studenten is er niet meer. Nee, Pietje, jammer, jij wilde zo graag economie en handel doen, maar we hadden nog een plekje voor jou op de techniekafdeling. Dank u wel, met de groeten van de PvdA.

De heer Çelik (PvdA):

Nee, dit is nogal kort door de bocht. Dat is absoluut niet de bedoeling. Keuzevrijheid blijft, maar wij denken meer aan matchinggesprekken, veel betere informatie en het veel sneller begeleiden van leerlingen naar een andere opleiding als die veel meer perspectief biedt. Heel vaak weten studenten niet eens dat bij sommige sectoren het arbeidsperspectief groter is dan in andere sectoren. Leerlingen kiezen dan voor handel of voor welzijn omdat ze niet beter weten. Daarom zouden wij graag de keuzevrijheid enigszins willen beperken door ook aan de voorkant met studenten serieus in overleg te treden om ze ook in een andere richting te krijgen.

De heer Biskop (CDA):

Nu gaat de heer Çelik het CDA-standpunt verkondigen. Overigens is het fantastisch als iemand van de PvdA dat wil doen, maar nu gaat hij wel weg van het punt dat hij maakte, en dat was dat er een eind moest komen aan de keuzevrijheid. Nu heeft hij het erover dat die keuzevrijheid moet blijven, dat er matchinggesprekken moeten komen en dat er voorlichting moet komen et cetera. Allemaal fantastisch, dat steun ik meteen, maar dan loopt hij wel weg van het punt dat hij eerst maakte.

De heer Çelik (PvdA):

Wij willen graag de keuzevrijheid tegen het licht houden. Het kan alle kanten op. We kunnen de kaders ervan aangeven, maar ik ben ook benieuwd naar wat de minister daarvan vindt en hoever de minister daarin wil gaan, zodat wij ook constructief mee kunnen denken. Het feit dat ik hier aankondig dat wij bereid zijn om de keuzevrijheid tegen het licht te houden, is in mijn ogen al voldoende om de basis te versterken en ernaar te kijken.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De fractie van de SGP houdt altijd alles tegen het licht. Het is daarnaast handig als je zelf kaders meegeeft waarvan je denkt welke kant het op moet. Die matchinggesprekken zijn ongeveer al staand beleid. Die gaan ingevoerd worden. Dus wat stelt de heer Çelik nu concreet voor aan inperking van de keuzevrijheid? Die matchinggesprekken zijn in wezen geen inperking van de keuzevrijheid; dat is gewoon zorgen dat studenten de goede informatie hebben.

De heer Çelik (PvdA):

Wij willen niet dat de mbo-instellingen studenten opleiden voor de werkloosheid. De balans is redelijk verstoord als je kijkt naar de opleidingen. Goede opleidingen met goed arbeidsperspectief hebben weinig studenten, terwijl andere overvol zijn. Wij denken dat de balans enigszins verbeterd kan worden door aan de voorkant beter om te gaan met informatieverstrekking. Dat is één.

Het tweede is dat je studenten ook kunt wijzen op bijvoorbeeld de aantrekkelijkheid van een sector. Mensen hebben nog steeds het beeld dat bijvoorbeeld het onderdeel techniek smerig werk is. Mensen hebben er allerlei beelden bij: je moet bijvoorbeeld een monteur worden, als je techniek volgt. Dit onderdeel is echter veel breder. Ik noem bijvoorbeeld grafische technieken en ICT. Wij menen dat er iets uit te halen is als je aan de voorkant met studenten op die manier praat en ze meer beweegt in die richting. Dat is het in enige mate beperken van keuzevrijheid omdat de school dan uiteindelijk intervenieert in de keuze van een student in de beginfase. Zo zouden we in mijn ogen ook moeten kijken naar het beperken van de keuzevrijheid.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik blijf het niet goed snappen. Het verstrekken van informatie, het voeren van gesprekken en het begeleiden van studenten is allemaal prima. Heeft de student uiteindelijk het recht om zelf te kiezen? Dat is de kernvraag. Of kan een school zeggen: het spijt mij zeer, maar we hebben gesprekken met u gevoerd en u komt er gewoon niet in?

De heer Çelik (PvdA):

We kunnen ook denken aan een maximaal aantal leerlingen voor een bepaalde opleiding. Er kan een maximum gesteld worden. Stel, iemand wil handel volgen, maar dat onderdeel zit vol. Dan kan hij geen handel volgen, maar aan hem kan worden gevraagd welke ideeën hij nog meer heeft. Zo kunnen we bekijken of we op die manier de keuzevrijheid kunnen beperken.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan concludeer ik dat de keuzevrijheid binnen dat maximum geldt totdat het maximum bereikt is. Is dat het idee dat de Partij van de Arbeid voorlegt aan de minister?

De heer Çelik (PvdA):

Natuurlijk moet er enige mate van keuzevrijheid zijn. Ik ben dan eerder geneigd om inderdaad te maximeren. Zo kunnen we enigszins de balans herstellen. Dat zou een stap in goede richting zijn.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik constateer dat nu precies hetzelfde gebeurt als de heer Elias zojuist ook constateerde. De Partij van de Arbeid wisselt namelijk weleens van standpunt. We hebben mevrouw Jadnanansing in verschillende debatten immers horen zeggen dat zij voor matching is, maar tegen selectie. De uiteindelijke keuze moest altijd aan de student blijven. Ik heb een motie ingediend, waar de Partij van de Arbeid helaas niet voor heeft gestemd, over het verbreden van de selectie. Ik constateer nu dat er een ander standpunt wordt ingenomen. Wij zijn daar echter heel erg blij mee.

De heer Çelik (PvdA):

Dit is het vergelijken van appels met peren. Ik ben echter blij dat de VVD deze vraag stelt, want dan kan ik het goed uitleggen. Wij zijn inderdaad tegen selectie aan de poort. Een papier, een diploma geeft immers recht om naar een volgende opleiding te gaan. De VVD bedoelt vooral dat op hbo-niveau geselecteerd moet worden als mbo'ers met een diploma zich melden. Daar zijn wij tegen, want dat is selectie aan de poort. Als je eenmaal je diploma hebt, heb je het recht om te stapelen. Je hebt dan het recht om naar een vervolgopleiding te gaan. Wij zijn dus tegen selectie aan de poort. Wat hier aan de hand is, is dat wij zeggen dat je een richting moet kiezen als je in het mbo zit of als je naar het mbo gaat. Je moet een domein kiezen. Wij willen dat de overheid samen met de mbo-instellingen kijkt of je bij het kiezen van een domein de keuzevrijheid van een student kunt beperken, omdat dit in het voordeel is van de student. Die heeft dan immers een beter arbeidsperspectief. Laat de VVD mij nu niet zeggen dat dit te vergelijken is met selectie aan de poort. Daar blijven wij tegen en daar zullen wij altijd tegen zijn.

Mevrouw Lucas (VVD):

Het is nooit verstandig als de Partij van de Arbeid probeert het VVD-beleid uit te leggen, want wat de heer Çelik zegt klopt echt niet. Wat hij doet is eigenlijk nog veel erger dan selectie aan de poort, want hij beoordeelt niet op basis van criteria of een student past bij de opleiding, maar hij zegt: vol is vol. Daarmee gaat hij nog een stap verder en kiest hij tevens niet voor een kwaliteitslat maar voor capaciteitsbeperking.

De heer Çelik (PvdA):

Ik constateer dat de VVD de grip op de praktijk heeft verloren. Heel Nederland, de vakorganisaties, het bedrijfsleven, werkgeversorganisaties, vmbo- en mbo-scholen, iedereen roept hetzelfde. De VVD heeft geen grip op de praktijk en houdt hier een verhaal over selectie aan de poort en over criteria. Ik werp dat verre van mij. De VVD moet beter luisteren naar het veld. Dat roept hetzelfde als ik hier naar voren breng.

Mevrouw Lucas (VVD):

De VVD was iets eerder wakker dan de Partij van de Arbeid. Wij hebben al veel eerder voorstellen gedaan om de arbeidsmarktrelevantie en het arbeidsmarktperspectief van opleidingen beter in beeld te brengen. Ik ben blij dat de Partij van de Arbeid nu ook tot inkeer is gekomen.

De heer Çelik (PvdA):

In dat geval snap ik deze interruptie van de VVD niet.

De voorzitter:

U moet nu aan uw afronding beginnen. Dat had u al aan het lampje kunnen zien.

De heer Çelik (PvdA):

Nee voorzitter, dat had ik nog niet gezien. Wat gaat de tijd toch snel.

Ik wil graag enkele voorbeelden noemen om het probleem in het mbo verder te illustreren. Een slechte registratie van schoolverzuim is nog steeds aan de orde van de dag. Maanden, of zelfs gedurende de gehele opleiding geen les in een bepaald vak; dat komt nog steeds voor. Gezagsproblemen, bijvoorbeeld docenten die leerlingen niet durven aanspreken. Mensen die boeken moeten kopen die ze nooit gebruiken. Naast boeken gekopieerde readers laten aanschaffen van € 10 per stuk. Geen computers beschikbaar, terwijl die nodig zijn voor specifieke lessen. Examens afnemen terwijl aan leerlingen de verkeerde stof was opgegeven. Het moet echt anders in het mbo. Ook de student in het mbo hoort centraal te staan. Ik zie graag actie van de mbo-instellingen op deze punten en hoor graag van de minister hoe zij de problemen rond de kwaliteit van het onderwijs in het mbo wil aanpakken. Ik hoor graag van de minister welke signalen zij verder nog ontvangt over de kwaliteit van mbo's.

De PvdA ziet ook in het mbo een rol weggelegd voor de ouders, ook als de student 18, 19 of 20 jaar is. Eerder had de Partij van de Arbeid hierover een motie ingediend, maar die werd door de minister ontraden. Hoe kijkt de minister daar nu tegenaan? Wil de minister de ouders betrekken bij het mbo?

De minister wil een entreeopleiding invoeren in het mbo. Studenten tot en met niveau 1 worden anders opgevangen. Wij maken ons zorgen over het stempel dat deze studenten straks krijgen. Kan de minister onze zorgen wegnemen? Ook het stoppen van de drempelloze instroom op niveau 2 baart ons zorgen. Hoe wil de minister straks een vierdejaars havist motiveren om de entreeopleiding te doen, als zo'n havist straks niet meer direct naar niveau 2 van het mbo kan gaan, omdat hij of zij geen diploma heeft?

Tijdens mijn vele bezoeken aan leerbedrijven en roc's heb ik met leerlingen gesproken die stage lopen. Wederom werd duidelijk dat stagiairs buiten de muren van de school niet worden bezocht door stagebegeleiders. Een van die leerlingen zei tegen mij: wij krijgen geen les, wij krijgen competentiegericht. Dit gaat mij echt aan het hart; ik hoop dat ik niet een fout heb gemaakt toen ik mijn fractie adviseerde voor de wet over competentiegericht onderwijs te stemmen. Als dit namelijk de manier is om competentiegericht onderwijs in het mbo te verzorgen, baart dat ons grote zorgen.

De voorzitter:

Dit was uw laatste zin. Uw tijd is nu echt om.

De heer Çelik (PvdA):

Helaas, want ik had nog meer willen zeggen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Voorzitter. De afgelopen maanden heb ik iedere week een pizzasessie gehouden met studenten om hen te vragen wat er goed gaat in het hoger onderwijs en vooral wat er beter kan. Het overgrote deel van de studenten gaf aan: wij willen gewoon goed les van een geïnspireerde docent en het liefst uit een boek. Met andere woorden: terug naar de basis, gewoon goed onderwijs voor elke student in het hbo en het wo.

Het hbo heeft zich het afgelopen jaar kwetsbaar getoond en dat terwijl het hbo van zo veel waarde is. Daarom doe ik vier voorstellen die concreet kunnen bijdragen aan het op orde brengen van de basis in het hbo. Op een aantal punten zal ik een motie indienen.

Allereerst de taalbeheersing op het hbo. Die is vaak problematisch. De uitval in het hbo is te hoog en dat is een verkwisting van talent en geld. Waardoor komt dat nu? Dat komt vaak, doordat wij niet dezelfde taal spreken. Dat wil zeggen: studenten krijgen uiteindelijk een diploma, maar beheersen het Nederlands niet goed genoeg voor de arbeidsmarkt of voor de volgende opleiding. Wij willen een taaltest voor elke startende hbo'er. Wij willen extra ondersteuning waar deze nodig is om het vereiste niveau te halen. En wij willen dat elke hbo'er gewoon goed Nederlands spreekt en schrijft als hij afstudeert. Zonder taal, geen talent!

Mijn tweede voorstel gaat over voldoende les. Veel studenten in het hbo beklagen zich over het gebrek aan les. Dat is een zwaar demotiverende situatie voor studenten. Voor veel geld volgen zij een opleiding, maar slechts enkele malen per week kunnen ze rekenen op les. Dat verlaagt de motivatie en verhoogt de kans op uitval. Bovendien leert de student te weinig. Dit moet en kan beter! Daarom stellen wij een urennorm voor, aangepast aan de studie in kwestie. Op die norm is de opleiding vervolgens afrekenbaar. Studenten hebben dan recht op een bepaalde hoeveelheid les en dat biedt weer houvast voor de "niet goed, geld terug"-regeling, die wij eerder hebben voorgesteld.

De heer Çelik wijdde al een paar woorden aan mijn derde voorstel, want dat voorstel betreft het belang van een geïnspireerde docent, de docenten naar wie studenten zo hard op zoek zijn. Zorg ervoor dat docenten voldoende kwaliteit hebben om les te geven op het hbo. Nu is een docent niet verplicht bevoegd. Praktijkervaring weegt veelal zwaarder. Maar een ervaren docent is natuurlijk niet altijd een goede docent. Didactiek is hem niet bijgebracht, terwijl het overbrengen van aanwezige kennis wel een vak op zichzelf is. Kortom: de basis van docenten met aantoonbare vaardigheden moet omhoog. Daarom stellen wij voor, minimaal een tweedegraads bevoegdheid voor hbo-docenten.

In al mijn sessies met studenten hoorde ik dat er in het hbo wel heel erg sterk de nadruk wordt gelegd op projectmatig werken, ook al weten docenten zelf vaak niet eens hoe dat zou moeten. Dat is toch jammer. Studenten met een functiebeperking gaven mij verder aan dat docenten vaak absoluut niet weten hoe ze daarmee om moeten gaan. Dat kan en moet beter!

Mijn vierde voorstel is dat het hbo gewoon weer het hbo moet zijn. De hbo-instellingen lijken soms veel te ver weg te drijven van hun kerntaak. Er wordt voor een beroep gestudeerd en dat is niets om je voor te schamen. Integendeel: het hbo is er om talentvolle jongeren een beroep te leren. Terug naar dat fundament, want een hbo-diploma, waaraan goed onderwijs vooraf is gegaan, is een stevige basis voor een mooie carrière.

Naast deze punten is er veel mis met de kwaliteit en de integriteit. Zo werden wij opgeschrikt door het nieuws over een voortgangstoets bij de Hanzehogeschool waarvoor iedereen een voldoende kreeg. Bij dit soort gevallen gaat het natuurlijk niet alleen om geld, maar ook om de betrouwbaarheid en de wetenschappelijke ethiek. Ik constateer overigens dat er op heel veel plekken hard wordt gewerkt aan herstel van de schade. De vraag is wel of de instellingen dat allemaal zelf kunnen. Ook is de stem van studenten te weinig vertegenwoordigd. Toch blijft het steeds de vraag waarom de staatssecretaris zo moeilijk doet over het "niet goed, geld terug"-plan van de Partij van de Arbeid.

Ik heb een belangrijk laatste punt, namelijk de wetenschap. Ik wil dit met nadruk onderstrepen. Het komt niet goed met de kwaliteit van het onderwijs als wij de wetenschap vergeten. Organisaties als KNAW en VSNU trekken aan de bel. Werkgevers gaan naast hen staan om te zeggen dat het niet goed gaat met wetenschap en innovatie in Nederland. 3000 promotie- en postdocplaatsen dreigen te verdwijnen door het weghalen van de aardgasbaten bij de wetenschap. 3000 potentiële wetenschappers weg. Wat betekent dit voor de toekomst van ons land? Ik wil graag van de staatssecretaris horen dat dit niet klopt. Is hij daartoe bereid? Ik daag de staatssecretaris uit om te gaan staan voor de wetenschap en ervoor te zorgen dat de top 5-kenniseconomie geen holle frase wordt.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Ook op het terrein van het onderwijs is dit kabinet voortvarend van start gegaan. Er zijn vijf zeer concrete actieplannen naar het parlement gestuurd, over lerarenbeleid, primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger en wetenschappelijk onderwijs. Alle vijf, zeg ik met enige nadruk, zijn zij met grotere parlementaire steun aanvaard dan op grond van oppositionele ketelmuziek op het eerste gezicht zou kunnen worden gedacht. Het is daarmee voor het eerst in 40 jaar dat presteren over de hele linie zo pregnant op de onderwijsagenda is gezet. Dat is inhoudelijk een buitengewoon goede zaak. Ik wil dat met grote politieke nadruk vaststellen. Ook stel ik vast dat er op dat beleid een heel duidelijk VVD-stempel is gedrukt: meer presteren en een tandje erbij in het hele onderwijs; minder klagen en zeuren. Het onderwijs is niet voornamelijk leuk, maar er moet ook door leraren en leerlingen stevig gewerkt worden. Ouders moeten meer hun pedagogische verantwoordelijkheid nemen.

De houtskooltekening van het onderwijsbeleid van dit kabinet hangt aan de wand en de schets bevalt goed. Maar, mevrouw de voorzitter, papier in onderwijsland is geduldig en nu komt het op twee dingen aan. Ten eerste moeten de bewindslieden op het onderwijsdepartement er ook werkelijk aan blijven trekken om ervoor te zorgen dat gebeurt wat is afgesproken. Ten tweede, nog belangrijker, moet ook de onderwijswereld snappen dat het menens is met de afspraken over beter presteren. De VVD-fractie zal op dit vlak het voortouw blijven nemen.

Het is van groot belang dat de nu vastgelegde prestatieafspraken ook worden nagekomen. Mevrouw Van Bijsterveld was staatssecretaris in het kabinet-Balkenende, maar is nu minister in het kabinet-Rutte. Ik zeg tegen haar: "noblesse oblige", adeldom verplicht. Zij moet er alert op zijn en blijven dat het onderwijs niet voor de vorm een beetje meeveert en vervolgens gewoon doet waar het zelf zin in heeft. Cultuurverandering is uiteraard een zaak van lange adem, maar het begin moet er wel zijn en ook breder gedragen worden. De minister moet er wat ons betreft af en toe nog meer aan trekken. Op een paar punten heeft zij aantoonbaar onvoldoende willen bewegen in de richting die de VVD-fractie voor noodzakelijk houdt. Waarom zijn wij daar zo scherp op? Mijn fractie schrikt van de cultuur in de onderwijswereld, waarin brede steun bestaat voor de gedachte dat de werkgelegenheid van de falende docent belangrijker is dan de vraag of onze kinderen het beste krijgen wat in huis is. De cultuur om falende docenten als een gegeven te beschouwen, moet er de komende jaren in het onderwijs echt uit.

Ik trek mij overigens wel degelijk de kritiek aan dat in het VVD-verhaal tot nu toe de waardering voor het belangrijke werk van de gewone onderwijzer en onderwijzeres voor de klas te weinig zou hebben doorgeklonken. Daarom wil ik vanaf deze plaats nogmaals benadrukken dat het een mooi vak is, dat veelal met liefde en enorme inzet wordt uitgeoefend. Ik merk dat ook als ik in de scholen ben, en ik ben daar vaak. Ik blijf er tevens bij dat de cultuur van het toedekken van fouten door onderwijsbobo's en van het meteen op de kast springen bij kritiek moet en zal veranderen. Ik zal namens mijn fractie ook van deze bewindslieden blijven verlangen dat zij daar al het mogelijke toe zullen bijdragen. Ik stel het op prijs als de bewindslieden zich op dit punt expliciet uitspreken.

Op veel scholen bestaat de indruk dat dit kabinet een tijdelijk ongeluk is en dat het onderwijs van deze plaag snel verlost zal zijn, doordat het kabinet snel zal vallen. Nu we ruim een lastig regeringsjaar verder zijn, is het ook voor de onderwijswereld verstandig om aan te nemen dat het kabinet stabieler te paard zit dan de verzamelde grachtengordelcolumnisten iedereen willen doen geloven. Als het vallen zou en als er een kabinet van andere signatuur zou komen, dan nog zal het onderwijs aan de gedachte moeten wennen dat er geen schip met geld het onderwijs zal worden binnengevaren, eenvoudigweg omdat dat schip er niet is. Ook al zet je een SP-minister en een PvdA-staatssecretaris op de bewindsliedenetage van dat departement, ze zullen er echt geen geheime kluis met een paar miljard achtergehouden euro's aantreffen. Mijn zorg met betrekking tot het huidige onderwijsbeleid is dat de onderwijswereld denkt: wat ze in Den Haag bedenken, zal allemaal wel, wij gaan gewoon door zoals we het gewend zijn. Dat is simpelweg niet goed genoeg. De statistieken en de internationale vergelijkingen bewijzen dat.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De heer Elias zegt: wie er ook zit, dat maakt toch niets uit. Dat werpt wel een heel aardig en interessant licht ...

De heer Elias (VVD):

Dat zei ik niet, mijnheer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Mag ik alstublieft uitspreken, voorzitter? De heer Elias zit er doorheen te tetteren.

De voorzitter:

De heer Van der Ham heeft het woord.

De heer Van der Ham (D66):

Dat dacht ik ook.

Voorzitter. Dit werpt een interessant licht op het verkiezingsprogramma van de VVD, want daar staat in: als u nu VVD stemt, dan komt er geld bij voor het onderwijs; dus stem VVD, maak verschil; breng Nederland weer op orde! Nu zit er een VVD-staatssecretaris, er zit een VVD-premier en er komt niets extra's erbij. De heer Elias zegt nu met terugwerkende kracht en misschien ook wel met het oog op de toekomst: u moet die verkiezingsprogramma's en uitspraken van de VVD niet zo serieus nemen, want uiteindelijk doen we het natuurlijk niet.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Mag ik daar openhartig op antwoorden? Wordt de heer Van der Ham niet langzamerhand een beetje moe van zijn eigen riedeltje? Dit is de zevende keer dat hij dit zegt en ik ga dus ook maar weer hetzelfde antwoorden. Een: er is aanmerkelijk meer van het VVD-verkiezingsprogramma terechtgekomen – dat kan ik iedereen in deze zaal en erbuiten verzekeren – dan van dat van D66. Twee: ja, de VVD wilde extra geld in het onderwijs pompen en het daar voor een groot deel ook vandaan te halen. We wilden het uit de studiefinanciering halen, we wilden een sociaal leenstelsel introduceren. We zijn daar ook nog steeds allemaal voor, zelfs u, mijnheer Van der Ham, meen ik, maar goed, uw mening doet er niet zo toe in dezen. Dat is wat wij wilden en dat is er in het regeerakkoord niet van gekomen. U mag de koopzondag erbij halen. Dan krijgt u weer gelijk van mij. Ook dat hebben we niet gered, maar we willen het nog steeds. Misschien lukt het in een volgend kabinet. Een coalitiekabinet – uw partij heeft daar enige ervaring mee, zij het niet heel veel – is geven en nemen. Soms krijg je dingen in het akkoord en soms niet. Dat was echter uw vraag niet. U zei: het doet er niet toe wat voor kabinet er zit. Dat is niet waar. Als de SP er komt te zitten, dan komen er heel andere keuzes. Als de SP er komt te zitten, dan gaat de prestatiebeloning niet door. Dat klopt, dat weet ik zeker. En zo zijn er een heleboel dingen. Daarom is het maar goed dat de VVD er zit en de CDA'ers, met wie in dit kabinet goede afspraken te maken zijn. Hier en daar zit er weleens een haarscheurtje. Dat is heel gezond, heel normaal en prima, maar in de hoofdlijnen worden er keuzes gemaakt die in onze visie erg goed zijn voor het onderwijs en daarover leg ik hier verantwoording af. Hier en daar spoor ik de bewindsvrouwe aan om nog een tandje erbij te zetten, maar dat is wat wij vinden en dat is wat ik heb toegelicht en uitgelegd. Het is dus zeker niet waar dat het niet uitmaakt of je door de linkse hond of door de rechtse kat gebeten wordt. Dat is absoluut niet waar en het is maar goed ook dat kiezers dat kunnen zien.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Het is altijd weer erg interessant, ook al is het voor de zevende keer, om de heer Elias heel erg hoog op die kast te zien springen, omdat hij toch wat uit te leggen heeft. De VVD had immers beloofd om meer te investeren in onderwijs. Dat is uiteindelijk niet gebeurd en dat constateren we dan maar. Laten we naar een ander puntje gaan waarin de VVD toch een verschil zou kunnen maken. Emancipatie. Mensen aan het werk, ook vrouwen aan het werk. Vandaag hebben wij een interview gezien van minister Van Bijsterveldt in de Volkskrant, waarin zij zegt dat ouders meer aandacht moeten besteden aan hun kinderen. Daarmee ben ik het helemaal eens. Zij vervolgt dan met: "desnoods ten koste van werk." Terwijl veel vrouwen en mannen veel problemen hebben om kinderopvang te krijgen om inderdaad zorg en arbeid goed te kunnen combineren. Toen ik dat zo las, vroeg ik mij af: wat zou de heer Elias nu van zo'n oproep vinden: "desnoods ten koste van werk"?

De heer Elias (VVD):

Daar vind ik eigenlijk nog niet zo erg veel van, omdat de minister ervoor heeft gekozen – dat vind ik een nogal ongelukkige keuze, zeg ik er eerlijk bij – om de brief hierover om 23.50 uur gisteravond bij de Kamer te laten bezorgen en er wel vanmorgen al een heel groot interview over te geven. Dus heel veel vind ik er nog niet van. Ik ga eerst even heel goed die brief bestuderen. Ik heb het artikel nu niet bij mij. Misschien kan iemand het mij even aanreiken. Maar wat u zegt, is dacht ik niet een letterlijk citaat van de minister. Ik wil u wel zeggen dat ik een groot voorstander ben van het doel dat zij beoogt, namelijk ouders meer betrekken bij de school, niet alleen maar vragen "was het leuk vandaag op school" maar ook "heb je wat geleerd", dat soort dingen. Maar er zat wel een beetje een zware CDA-saus over dat verhaal heen, zeg ik ook in alle eerlijkheid. Dat geeft niet, want de minister is van het CDA. Wij leggen net weer andere accenten. Dat heb je wel eens in een coalitiekabinet, zeg ik tegen mevrouw Ferrier.

Wanneer het erin zou uitmonden dat ouders voor conciërge moeten gaan spelen of moeders moeten gaan afwassen, vind ik dat niet zo'n goed plan. Of als het ertoe zou leiden dat moeders niet meer zouden mogen werken. Maar ik geloof ook niet dat de minister dat heeft gezegd. Stel dat zij dat zou doen, dan zou ik daarvan afstand willen nemen. Mijn collega Lucas, met wie ik vandaag het debat doe, staat niet om 15.15 uur in Friesland haar kind van school te halen of luizenmoeder te spelen. Dat zit er even niet in als je werkt en dat moet ook vooral zo blijven.

Dus ik wil hier eens even goed naar kijken en er goed over nadenken. Voor zover het uw bedoeling is om tussen VVD en CDA een beetje te stoken, is dat uw goed recht maar gaat dat niet lukken. Er zitten wel wat accentverschillen. Die benoem ik ook zonder enig probleem. Daarover gaan wij dus nog eens rustig praten. Maar het doel dat de minister heeft, ouders er meer bij betrekken, zorgen dat ook kinderen van huis uit leren dat er een werkmentaliteit op school moet zijn, heeft onze instemming.

De voorzitter:

Nog een heel korte vervolgvraag. Ik vraag ook de heer Elias om toch wat korter te antwoorden.

De heer Elias (VVD):

Mij worden de nieren geproefd. Dan geef ik antwoord ook!

De heer Van der Ham (D66):

Jazeker! Ik ben er zeer blij mee dat de heer Elias dat doet!

Even staatsrechtelijk, de minister zit er niet namens het CDA maar namens het kabinet, dus wij willen toch ook wel dat als zij iets zegt, dat ook namens de VVD is. Ik vraag u dus nogmaals: vindt u de toonzetting van het interview nu wel in de juiste richting gaan? Ik ben het met u en met de minister eens dat ouders als eersten de verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvoeding van hun kinderen. Maar wij weten ook dat door het gebrek aan kinderopvang, voornamelijk bij vrouwen de verantwoordelijkheid komt te liggen. Dat is de praktijk. U en ik, VVD en D66, zouden toch samen moeten optreden richting deze minister en richting dit kabinet: zorg dat dat goed voor elkaar komt, dan kunnen arbeid en zorg ook veel beter worden gecombineerd. Ik hoop dat u daarbij een beetje een andere positie kiest, in ieder geval in toonzetting, dan deze minister.

De heer Elias (VVD):

Mijn antwoord mag dan in de ogen van de voorzitter te lang zijn geweest, aan duidelijkheid liet het wat het laatste punt betreft volgens mij helemaal niets te wensen over. Als u het staatsrecht erbij haalt – ik ken u overigens niet als een heel groot staatsrechtliefhebber – houd ik mij overigens even bij de brief van de minister, die wij weliswaar niet heel uitputtend hebben kunnen bestuderen door de gekozen procedure, die zoals ik al zei niet de schoonheidsprijs verdient, maar waar ik wel achter kan staan. Daar staan geen dingen in waarvan ik zeg: dit is een nare, onliberale, verkeerde aanpak. Integendeel, wij staan achter het doel dat hier wordt beoogd. Een enkele uitspraak van de minister in de pers zou ik zelf namens de VVD beslist anders hebben gedaan, omdat die ook verkeerd kan worden geïnterpreteerd. Al was het maar – alleen al daarom al – door een lid van de oppositie met bijbedoelingen. Maar los daarvan zou ik zeggen: daar komen wij wel uit in de coalitie. Met een verschil van opvatting over de CDA-saus die eroverheen ligt, dat klopt. Ik wijt het ook een beetje aan het enthousiasme van de minister. Zij is heel lang partijvoorzitter van het CDA geweest. Zij heeft die pet nog een beetje op. Laten we bekijken hoe we daar gezamenlijk op een goede manier uitkomen. Ik maak mij daar verder geen zorgen over.

De heer Çelik (PvdA):

De heer Elias zegt dat er geen extra geld is voor het onderwijs. Dat is een kwestie van politieke keuzes, want er is wel geld voor andere zaken. Maar de druk op scholen wordt opgevoerd. Op sommige onderdelen is dat ook terecht. We willen resultaten hebben. Er is heel veel druk op scholen. Is het dan niet eerlijker om daar ook middelen tegenover te stellen? Je kunt wel blijven eisen, maar ook scholen moeten lucht hebben om aan die eisen te kunnen werken. Hoe ziet de heer Elias die opgave precies?

De heer Elias (VVD):

Het korte antwoord is: een tandje erbij. Dat zeg ik echter regelmatig. Het langere antwoord is dat je er verschillend naar kunt kijken. Je kunt ook zeggen dat deze onderwijsbegroting is ontzien bij het regeerakkoord en de bezuinigingen, die getroffen moesten worden. Het onderwijs is op een goede manier daardoorheen gekomen. Dat is de verdienste van deze bewindslieden en hun knokpartijen in het kabinet. Ik kijk daar dus een beetje anders tegen aan dan de heer Çelik. Ik blijf herhalen wat ik sinds de vorige onderwijsbegroting al gezegd heb: er is zo ontzettend veel te verbeteren in het onderwijs dat geen extra geld kost. Laten we daar eerst eens mee beginnen. Laten we naar de realiteit kijken in plaats van die hele ingewikkelde, bijna ideologisch gevoerde discussie te voeren over wel of niet meer geld erin pompen. Dat geld is er niet. Laten we het dus zo goed mogelijk doen met de beschikbare middelen die overeind zijn gebleven en niet zijn aangetast. Laten we beginnen met het laaghangende fruit en laten we de dingen doen die we snel kunnen en mogen regelen. Het is aan de Partij van de Arbeid om dat anders te wegen. Dat mag zij rustig doen. Ik mag hopen dat de kiezer dan ook wel in ogenschouw neemt dat de PvdA daarbij wel heel gemakkelijk haar achterban naar de mond praat en vergeet dat in haar verkiezingsprogramma – dat punt werd al gemaakt tijdens een interruptie – staat dat er een miljard bij komt. De PvdA gaat het dan zogenaamd echt begroten en dan gebeurt er niets.

De heer Çelik (PvdA):

De tegenbegroting is voor een jaar en een verkiezingsprogramma voor een hele periode. Dat heb ik net al gezegd. Ik vind het flauw dat de heer Elias daarop terugkomt.

De heer Elias (VVD):

Dus wij kunnen de komende drie jaar nog een miljard op de tegenbegrotingen van de PvdA tegemoetzien? Dat is genoteerd.

De heer Çelik (PvdA):

Wij gaan inderdaad voor een miljard. De VVD kiest ervoor om geen cent in het onderwijs te investeren. Dat is één ding dat zeker is.

De heer Elias (VVD):

Nee, dat is niet juist.

De heer Çelik (PvdA):

Ik ben aan het interrumperen. Voorzitter, ik heb toch het woord?

Heel veel schoolbesturen luiden de noodklok. Brancheorganisaties geven aan dat dit niet verder kan. De bekostiging dekt de lading niet meer. De kosten zijn veel hoger dan het geld dat ze ervoor krijgen. Maatwerk aan leerlingen loopt gevaar. Sterker nog, er is weinig maatwerk omdat er geen geld voor is. Hoe wil de VVD, de heer Elias, dat de scholen de prestaties halen die ze moeten leveren, terwijl we weten dat de bekostiging in het geheel terugloopt en dat ze niet meer de lading dekt? Hoe ziet de VVD dat voor zich?

De heer Elias (VVD):

Het spijt mij, maar de heer Çelik dwingt mij tot herhalingen. Het is net als thuis met het huishoudboekje. Allereerst kun je verschuiven. Je kunt zeggen dat we geen nieuwe auto kopen, maar dat we nog twee jaar langer doorrijden met een andere. Dat doet dit kabinet ook. Het heeft andere keuzes gemaakt. Het zegt: we zetten zoveel geld in om leraren bij te scholen om beter om te kunnen gaan met verschillen in de klas en met moeilijke kinderen, waardoor we van de idioterie afkomen dat één op de vijf kinderen in het voortgezet onderwijs inmiddels een rugzakje of een indicatie heeft. Dat zijn politieke keuzes. Daar staan wij achter en de heer Çelik niet. Dat is prima. Als de leraren die niet goed functioneren, ontslagen worden en voor hen actieve jonge mensen terugkomen, die deels ook gelokt worden omdat er prestatiebeloning in het onderwijs ontstaat – ik praat nu over een wat langere termijn – dan gaat de productiviteit van het onderwijs omhoog. Dat punt heb ik vorig jaar gemaakt.

Ik stel de heer Çelik een wedervraag. Als de Onderwijsraad nou vaststelt dat een groot aantal leraren niet in staat is om op een effectieve manier kennis aan kinderen over te brengen, met andere woorden dat die leraren niet goed presteren, dan kun je dat toch zonder kosten te maken aanpakken? Dat zijn kwalitatieve verbeteringen. Ik zou zeggen dat de heer Çelik ze van harte zou ondersteunen als hij werkelijk zo'n groot onderwijshart heeft als aan het begin van zijn verhaal is gebleken.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Çelik (PvdA):

Er is een vraag gesteld. Ik neem aan dat dit niet geldt als een interruptie, voorzitter. Ik zou hier graag op willen antwoorden.

Natuurlijk willen wij dat docenten bevoegd en bekwaam zijn.

De voorzitter:

Dit is wel uw derde interruptie. Zo werken we.

De heer Çelik (PvdA):

Maar er is een wedervraag aan mij gesteld.

De voorzitter:

U gaat nu antwoord geven en dan is dat uw laatste interruptie. Ik moet nu echt de tijd gaan bewaken.

De heer Çelik (PvdA):

Dan houd ik het even hierbij.

De heer Elias (VVD):

Ik was nog maar een heel klein stukje op streek, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

U gaat gewoon uw gang.

De heer Elias (VVD):

Ik was gebleven bij de stelling dat Den Haag, wij hier, uiteraard geen achterlijke, overdreven wetten en regels moet maken en dat de VVD zich bij iedere gelegenheid opnieuw zal inzetten om die te slopen of te voorkomen. Maar als wij hier iets bij meerderheid democratisch vaststellen, dan moet het ook worden uitgevoerd. In dat verband vraag ik mij vandaag namens mijn fractie hardop af of wij niet zijn doorgeslagen in de wijze waarop wij politiek omgaan met het rapport-Dijsselbloem. Minder regels en de scholen meer vrijheid en autonomie gunnen, vinden wij prima, maar de mantra dat het onderwijs over het hoe gaat en wij hier in Den Haag over het wat, mag niet door de onderwijswereld worden misbruikt om lak te hebben aan het onderwijsbeleid zodra dat de betrokkenen politiek of inhoudelijk niet zint. Het lijkt er sterk op dat dat hier en daar aan het gebeuren is. Wij hebben het steeds over het hoe en het wat bij Dijsselbloem, maar ik wil daaraan vooraf laten gaan het of, namelijk de vraag of het onderwijs daadwerkelijk uitvoert wat in dit parlement besloten wordt. Hard geformuleerd: als wij hier in Den Haag domme of zelfs idiote dingen bedenken volgens de onderwijswereld maar een democratische meerderheid die vaststelt, dan hebben de scholen en de onderwijswereld die uit te voeren. We moeten dus geen rare en verkeerde beslissingen nemen. Nooit zullen wij echter mogen accepteren dat scholen zich niets aantrekken van wat wij wettelijk voorschrijven.

Van de bewindslieden wil ik graag weten of zij de zorgen van de VVD-fractie hieromtrent delen. Graag wil ik de bevestiging dat zij hier alert op zullen zijn, de Kamer zullen informeren en veel sneller de Inspectie van het Onderwijs zullen inschakelen om snel inzicht te krijgen in de vraag of het onderwijs wel doet wat wij met de actieplannen beogen. Ik sluit niet uit dat dit betekent dat de inspectie financieel meer ruimte behoeft en meer mensen nodig zal hebben. Ook op dit specifieke punt wil ik graag een reactie van de minister. Een amendement kan ik niet uitsluiten.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Mijn vraag gaat over de cultuuromslag die de heer Elias eerder in zijn betoog naar voren heeft gebracht. Hij gaf aan dat er een en ander moet gebeuren voor niet goed presterende leerkrachten. Hij legt de bal bij de regering, maar ik wil graag van hem horen hoe hij ervoor gaat zorgen dat er straks inderdaad alleen maar goed presterende onderwijskrachten aan het werk zijn.

De heer Elias (VVD):

Voor een groot deel gaat het om een mentaliteitsomslag en een cultuurkwestie. Daarover heb ik vorig jaar bij de begrotingsbehandeling van OCW al gesproken. Ik heb vastgesteld dat er een hele discussie op gang is gekomen over ontslagen. Daarvan zie je de eerste effecten al. Heel veel politieke processen breng je niet op gang met wetten en regeltjes. Ik weet wel dat velen in dit huis dat denken, maar daar is mijn fractie het helemaal niet mee eens. Vaak is het een kwestie van dingen zeggen, in gang zetten, er een maatschappelijke discussie over starten. Dat is hierbij ook het geval.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Dat is wel heel erg makkelijk. Ook wij zitten niet te wachten op allerlei wetjes en regeltjes. Daarom willen wij juist weten waar de heer Elias voorstander van is. Hij legt de bal bij de regering en vraagt de minister om voortvarend aan de slag te gaan. Wat moet de minister dan concreet gaan doen?

De heer Elias (VVD):

U moet wel mijn betoog volgen. Ik heb gesproken over de vijf actieplannen van het kabinet. Ik vind deze concreet en helder. Alles wat moet gebeuren, staat erin. Ik zeg tegen de bewindslieden: zorg ervoor dat wordt waargemaakt wat wij hier met ons allen hebben afgesproken, overigens met meer steun dan je aan de hand van de oppositiegeluiden tegen het kabinet zou verwachten. Dat vraag ik van het kabinet. Ik ga die vijf actieplannen hier niet opnieuw voorlezen. De richting is goed en de schets die aan de wand hangt, is prima. Ik zeg tegen de bewindslieden: blijf er achteraanjagen, opdat gebeurt wat er gebeuren moet. Dat heb ik hier vanmorgen gezegd.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Als die vijf actieplannen goed worden uitgevoerd, hebben wij volgens de heer Elias straks dus alleen maar goed functionerende onderwijzers en leerkrachten?

De heer Elias (VVD):

Garanties geven is een beetje moeilijk, maar ik denk dat het een heel goede richting is. Er komen ook weer een heleboel dingen uit voort. Ik noem bijvoorbeeld een beroepsregister voor leraren, waarin zal worden vastgesteld – wat mij betreft mag het wel wat sneller – dat je aan bepaalde minimumkwaliteitseisen moet voldoen als je leraar bent. Zo moet je je bijvoorbeeld bijscholen; doe je dat niet, dan verlies je je bevoegdheid en kun je ook niet ergens anders aan het werk. Het is een langetermijnproject; dat zie ik heel goed voor mij. Ik hoop dan ook van harte dat het deze bewindslieden gegeven zal zijn om de rit uit te zitten en als het even kan nog een keertje terug te komen om het helemaal af te maken. Wij zijn er flink mee op gang. Het is een kwestie van lange adem. Het is mijn oprechte overtuiging dat wij voor het eerst in 40 jaar zo veel aandacht hebben voor beter presteren in het onderwijs; beter laat dan nooit.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik ga geen strijd voeren met de heer Elias over wat er in het VVD-verkiezingsprogramma stond en wat er uiteindelijk in het regeerakkoord is gekomen. De heer Elias presenteert het als een natuurwet dat er geen geld bijkomt voor onderwijs. Hij zegt: er is gewoon geen geld. Ik wil er wel op wijzen dat er deze kabinetsperiode structureel 0,5 mld. in infrastructuur wordt geïnvesteerd. Ik wil er ook op wijzen dat er nog 5,6 mld. aan subsidie op fossiele brandstoffen uitgaat. Begroten is keuzes maken. Bij het opstellen van het regeerakkoord is in ieder geval niet de keuze gemaakt om extra geld in onderwijs te stoppen. Als we de berichten lezen over de financieel-economische situatie in de wereld, maar ook in Nederland, dan kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat er wellicht, of heel waarschijnlijk, een extra bezuinigingsronde aankomt. Is een bezuiniging op de begrotingspost onderwijs voor de heer Elias dan onbespreekbaar?

De heer Elias (VVD):

Ik stel met belangstelling vast dat ook de GroenLinks-fractie heeft gezien dat er een groot probleem in de wereld is. Een en ander zal het kabinet wellicht nopen om te bezuinigen of om dat in ieder geval te overwegen. Wij weten echter niet wat het kabinet gaat doen. Ik kan dan ook alleen maar herhalen wat de minister-president heeft gezegd, namelijk dat dit nu niet aan de orde is en dat daarover eerst in de boezem van het kabinet zal moeten worden gesproken. Daarna komen de eventuele plannen naar de Kamer en zal mijn fractie daarover oordelen. Ik voel er betrekkelijk weinig voor om daarover nu een geharnaste stelling in te nemen die ik wellicht daarna weer moet intrekken en waarbij de heer Klaver de eerste is om mij hier met hoongelach te verwelkomen.

De heer Klaver (GroenLinks):

De heer Elias kent mij niet goed genoeg als hij het heeft over hoongelach. Verder wil ik erop wijzen dat de GroenLinks-fractie in 1997 ook al heeft gewaarschuwd voor de risico's die kleven aan de euro. De heer Elias moet er dus niet mee aankomen dat wij nu pas de risico's van alle ontwikkelingen zien. Ik ken de heer Elias als een dualistische man die altijd op het scherpst van de snede het debat voert met het kabinet. Laat ik het dus iets voorzichtiger formuleren. Is de heer Elias als coalitiepartner bereid om in de volgende bezuinigingsrondes te proberen het onderwijs zo veel mogelijk te ontzien? Net zoals hij waarschijnlijk heeft geprobeerd bij de onderhandelingen over het regeerakkoord.

De heer Elias (VVD):

Ik was bij de onderhandelingen over het regeerakkoord niet bij het onderwijs betrokken, maar bij economische zaken, maar dat terzijde. Verder heeft de heer Klaver aanmerkelijk minder vertrouwen in de bewindslieden op OCW dan ik. Deze taak zullen zij in eerste instantie zelf moeten verrichten en naar mijn idee kunnen zij die ook aan. Dat is ook gebleken, want bij de klappen die gevallen zijn, is Onderwijs ontzien. De heer Klaver kijkt daar politiek gezien anders tegenaan en dat is zijn goed recht. Je kunt dan nog een discussie voeren over de techniek, maar in mijn visie is er niet bezuinigd op de hoofdlijnen van het onderwijs. Dan volgt die hele riedel van de heer Van der Ham en die doen we niet nog een keer over. Ik laat het dus in eerste instantie graag over aan de bewindslieden van OCW, want zij staan hun mannetje, of vrouwtje natuurlijk.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik constateer dat de heer Elias het over vrouwtje heeft als het over de minister gaat. Dit was een grapje, maar mijn gevoel voor humor laat duidelijk te wensen over.

Ik kan de heer Elias waarderen tot het moment waarop hij spreekt over "in dit huis" en "hoe wij ons als parlementariërs horen te gedragen". Het belangrijkste recht van de Kamer is het begrotingsrecht. De heer Elias zegt te vertrouwen op de bewindspersonen. Kan ik erop vertrouwen dat hij naast mij staat op het moment dat er extra bezuinigd moet worden op het onderwijs? Want, met alle respect, het zijn niet de dames en heren van vak-K die gaan over wat er wordt bezuinigd. Dat is aan de Kamer. Ik hoop dat ik de heer Elias aan mijn zijde vind en dat hij zegt dat dit kabinet aan het begin van de rit heeft aangegeven niet te zullen bezuinigen op het onderwijs en dat hij dat tot het einde van de rit wil volhouden.

De heer Elias (VVD):

Joop den Uyl zei eens: "Tot het onmogelijke is niemand gehouden". Ik zeg hem dat graag na. Mijn fractie zal die afweging maken op het moment dat wij voor die afweging staan. Ik kan niet in de toekomst kijken en weet dus niet waar het kabinet mee komt. Ik weet niet wat de uitkomst is van overleg met de bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en hoe in onze fractie vervolgens de afweging loopt. Misschien delf ik als onderwijswoordvoerder met het door de heer Klaver gewenste standpunt wel volledig het onderspit in mijn fractie. Ik weet het dus niet, maar we zullen daar buitengewoon serieus naar kijken. We kijken er misschien verschillend tegenaan, maar we hebben een groot hart voor het onderwijs. We wachten de plannen van het kabinet af, wegen die af en komen met een standpunt. We staan dan óf aan de microfoon, óf ik leg uit waarom ik de redenering van de heer Klaver niet kan volgen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het enige wat ik constateer, is dat het….

De voorzitter:

Ik geef nu het woord aan de heer Çelik .

De heer Çelik (PvdA):

Joop den Uyl was inderdaad een man. Voor de mensen die dit niet weten, het was een PvdA'er en die hebben goede ideeën.

De heer Elias (VVD):

Zij zeiden vroeger…

De heer Çelik (PvdA):

Mijnheer Elias, ik ben aan het woord.

Voorzitter. De heer Elias zei ongeveer zes minuten geleden dat scholen weigeren allerlei zaken uit te voeren. Over welke zaken heeft hij het dan? Ik wil graag een aantal concrete voorbeelden horen. Wat moet de minister dan doen? Zou zij zich bijvoorbeeld moeten mengen in het schoolbestuur en diens taak overnemen? Of moet zij het schoolbestuur op het matje roepen en aan de tand voelen? Hoe ziet de heer Elias nu precies de rol van de minister als scholen weigeren bepaalde zaken uit te voeren? Over welke zaken spreken wij dan?

De heer Elias (VVD):

Het is altijd lastig als je woorden verdraaid worden weergegeven en er vervolgens een conclusie wordt getrokken. Ik moet daarop reageren. De heer Çelik citeert mij niet juist. Ik heb gezegd sterk de indruk te hebben dat in het onderwijs een aantal afgesproken zaken niet worden gerealiseerd. Ik wil weten of de bewindslieden die tendens ook bespeuren. Zijn zij met mij van mening dat wij ervoor moeten oppassen dat wij ons hier in Den Haag op een enorm betuttelende manier mee gaan bemoeien? Ik vond en vind dat een voordeel van het rapport-Dijsselbloem. Wij moeten echter ook niet voor lief nemen dat wij in het ootje worden genomen. Ik heb niet gezegd dat scholen op het matje moeten worden geroepen bij de minister, zoals de heer Çelik zegt. Ik heb bij eerdere wetgevingstrajecten al gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat de Inspectie kijkt naar wat zich op die scholen voordoet en ons daarvan op de hoogte brengt. Dat is iets heel anders dan een ingreep in de autonomie van de scholen, zoals de heer Çelik parafraseert.

Ik kan voorbeelden geven. Ik maak mij zorgen over de nadrukkelijke beweging om de operatie die in het middelbaar beroepsonderwijs moet plaatsvinden met een jaar uit te stellen. Ik heb mij grote zorgen gemaakt over de manier waarop de PO-Raad zich verzet tegen passend onderwijs. Het zat bijna tegen een obstructie aan.

Ik vind het verkeerd dat scholen met een verkeerde voorstelling van zaken in hetzelfde proces van passend onderwijs ouders hebben opgeroepen zich massaal te verzetten tegen de plannen die wij hier democratisch vaststellen.

Ik zie een aantal bewegingen dat ingaat tegen wat wij hier politiek gewenst vinden en pleit voor autonomie van de scholen. Ik wil dat wij ten minste op de hoogte zijn van wat zich afspeelt op de scholen. Ik denk dat de minister het met mij eens is.

De heer Çelik (PvdA):

De heer Elias heeft het over een vreemd soort democratie. Het passend onderwijs moet de Kamer nog passeren en de wet is nog niet ingesteld. Het staat iedereen vrij om daarvan iets te vinden en daarover iets te zeggen. Ik neem aan dat de heer Elias dat ook prima vindt, alhoewel het net andersom leek. Het actieplan voor het mbo vind ik geen goed voorbeeld. Het enige wat het mbo-veld aangeeft, is dat als de minister kwaliteit wil terugzien, er meer tijd nodig is om alles goed uit te voeren en te laten aansluiten. Of de heer Elias wil de kwaliteit van het mbo verbeteren, of hij wil koste wat het kost zo snel mogelijk bezuinigen. Gaat het hem om bezuinigingen of om de kwaliteit van het mbo, waarover wij zo vaak praten?

De heer Elias (VVD):

Het gaat erom dat het de laatste keer acht jaar heeft geduurd voordat de kwalificatiedossiers er lagen en dat het van mij nu wel sneller mag. Er zijn in het voorjaar afspraken gemaakt om die operatie in te zetten. Het kabinet heeft voor de zomer de ruimte gekregen, maar de afspraken moeten nog steeds op gang komen. Over dat soort dingen heb ik het. Het lijkt mij dus zeer verstandig om de druk op de ketel van het onderwijsveld te houden. Dat is mijn politieke mening. Ik roep de bewindslieden daartoe op. Als de heer Çelik het daarmee oneens is, dan is dat zijn goed recht. Dit is echter mijn mening. Ik zeg daarbij dat ik ten minste wil weten wat er in de scholen gebeurt. Daarom vraag ik op te letten, net als bij het wetsvoorstel over ophokuren en de Wet op het onderwijstoezicht. Ik vind dat wij moeten weten wat er gebeurt. Als er vanuit het veld wordt gefilibusterd, moeten wij daarvan tijdig een signaal krijgen. Dat vind ik belangrijk. "Filibusteren" duidt op tegenwerken. Er was een senator in het Amerikaanse congres die net zo lang uit de bijbel voorlas, dat een wetsvoorstel niet kon worden aangenomen. Het duidt dus op tegenwerking.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is wel een aanlokkelijk idee.

De heer Elias (VVD):

Daarover wordt bij tijd en wijle verschillend gedacht.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Wij zullen in de fractie nog eens bespreken of het voor sommige wetsvoorstellen een goed idee is. Alhoewel, het is niet onze stijl. Volgens mij zal de uitkomst daarom niet zijn dat wij het gaan doen, maar het is het overwegen waard.

Mijn vraag gaat over de inspectie. Ik deel met de heer Elias dat scholen zich moeten houden aan zaken die in de wet staan. Klaar. Dat kunnen verkeerde dingen zijn, maar dan moeten wij hier het debat opnieuw voeren en de wet aanpassen. Dan moeten scholen zich daar weer aan houden. Ik neem echter aan dat de heer Elias het over een wettelijke vereiste heeft. Er spelen ook wel eens dingen eromheen mee, zoals dingen die de inspectie of wijzelf vinden. Ik neem aan dat de heer Elias echt op het volgende doelt. Als het in de wet staat, moeten wij scholen eraan houden en moet de inspectie erop toezien. Als er iets niet aan deugt, moet het gerapporteerd worden aan de Kamer zodat zij er iets mee kan doen.

De heer Elias (VVD):

Ik vind dat heel redelijk klinken. Ik ben ook sterk geneigd om er ja op te zeggen, maar gelet op de kennis die de heer Dijkgraaf van het onderwijsveld heeft en zijn achtergrond vermoed ik dat er nog ergens een addertje onder het gras zit. Misschien kan hij daar maar beter meteen mee komen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dit is heel grappige reactie. De heer Elias wil graag ja zeggen, maar hij durft het blijkbaar niet.

De heer Elias (VVD):

Ik durf het wel. Het gaat natuurlijk om wettelijke vereisten. Ik kan mij echter heel goed voorstellen dat de inspectie ergens tegenaan loopt, ons iets meldt dat wij niet in de haak vinden, maar dat daar toevallig net geen wet voor bestaat. Dat bedoelde ik eigenlijk.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat kan ik mij ook voorstellen.

De heer Elias (VVD):

Het kan ook iets met de autonomie van scholen te maken hebben. Ik weet het niet precies, maar dat zou zomaar kunnen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voor mij gelden met artikel 23 voor de autonomie van scholen nog steeds alle wettelijke vereisten. Scholen moeten zich gewoon aan de wet houden, zonder enige beperking.

De heer Elias (VVD):

Mooi zo. Dan is mij antwoord ongeclausuleerd ja.

De voorzitter:

De heer Elias vervolgt zijn betoog.

De heer Elias (VVD):

Mijn tweede punt van vandaag sluit er een beetje bij aan, want dat betreft het islamitisch onderwijs en andere vormen van ondeugdelijk onderwijs.

Ernstige kwalitatieve problemen in het islamitisch onderwijs noopten dit voorjaar in Amsterdam tot stopzetting van de bekostiging. Dezelfde bestuurders zijn nu bezig om een nieuwe school op te richten, maar iedereen ziet op een kilometer afstand aankomen dat de oprichting daarvan onder de paraplu van de onderwijsvrijheid uit 1917, tot een nieuw drama zal leiden. Dit is nu typisch een voorbeeld van een rare bokkensprong in het onderwijs die eigenlijk iedereen onjuist vindt, maar die toch blijft voortbestaan omdat het heilige huisje van de vrijheid van onderwijs in het geding zou zijn. Dat is echter helemaal niet het geval. Naar mijn mening dienen alle fracties in dit huis, paradoxaal genoeg juist ook de christelijke of christelijk geïnspireerde fracties, zich te realiseren dat op langere termijn de vrijheid van onderwijs vooral houdbaar blijkt als wij bereid zijn om reële misstanden die zich in en rond het onderwijs voordoen, aan te pakken, en een omweg om de beladen onderwijsvrijheid heen te vinden. Ik doe vandaag dan ook een oproep aan alle fracties in dit huis om een misstand zoals bij het islamitische college in Amsterdam te kunnen tegengaan. Ik denk er ook sterk over om daarover een uitspraak van de Kamer te vragen.

De heer Biskop (CDA):

Ik aarzelde eventjes, want ik vroeg mij af of de heer Elias een bijl in handen zou nemen om die aan de wortel van artikel 23 te zetten. Ik hoorde hem echter ook nog iets anders vaags zeggen. Hij begon overigens over islamitisch onderwijs en ander ondeugdelijk onderwijs. Die twee koppelt de heer Elias aan elkaar, maar ik vraag mij af of hij de rest van het bijzonder onderwijs er daarmee aan toevoegt. Dan heeft de heer Elias zich ongetwijfeld erg ongelukkig uitgelaten. Ik stel hem de volgende vraag. De huidige wetgeving voorziet in allerlei mogelijkheden om misstanden aan te pakken. Welk hiaat ziet de heer Elias daarin en welke relatie legt hij dan met artikel 23?

De heer Elias (VVD):

Ik kan daar niet kort op antwoorden. Dat vergt namelijk dat ik onze positie neerzet. Het eerste is een principieel punt en het tweede een praktisch punt

Over de vrijheid van onderwijs, artikel 23 van de Grondwet, heeft de VVD in het regeerakkoord de afspraak gemaakt dat er niet aan zal worden getornd. We houden ons aan afspraken. We zijn goed voor onze handtekening en we gaan niet tijdens de rit van een kabinet terugonderhandelen; dat laatste was ook een van de grote klachten van het CDA over de coalitiepartner PvdA in het vorige kabinet. Dat neemt niet weg dat er tal van nieuwe onderwerpen langskomen in een veranderend onderwijsland die schreeuwen om een oplossing, waar de grondwetgever uit 1917 niet aan had kunnen denken. Dan noem ik als voorbeeld het feit dat in Amsterdam nu een aantal bestuurders van een islamitische school die gesloten moest worden omdat de kwaliteit van die school slecht was en de aantallen terugliepen, opnieuw beginnen om zo'n school te stichten, waarbij iedereen op z'n klompen aanvoelt dat je dat niet zou moeten willen maar dat ze dat wel kunnen doen omdat ze zich verschuilen achter de vrijheid van onderwijs. Ik zeg dus in alle openheid: houd artikel 23 overeind – dit om u gerust te stellen – want dat is een groot goed in onze samenleving en heeft ons veel voordelen gebracht – het is een uniek systeem in de wereld – maar zorg er tegelijkertijd voor dat je reële misstanden aanpakt.

Dan vraagt de heer Biskop hoe je dat moet doen en of er daarvoor al niet bestaande wetgeving is et cetera. Het probleem dat ik nu benoem valt niet onder de huidige wetgeving aan te pakken. De minister wijst daar ook op in de brief die zij aan de Kamer heeft gestuurd naar aanleiding van mondelinge vragen over dat islamitisch college. Dan liggen er een paar mogelijkheden. Er ligt een initiatiefwetsvoorstel van voormalig CDA-woordvoeder Jan Jacob van Dijk, waarvan ik heb begrepen dat de heer Biskop de verdediging ervan op zich gaat nemen. Er ligt een amendement op dat wetsvoorstel van mijn voorgangster als woordvoerder onderwijs mevrouw Dezentjé Hamming, dat wel of niet bruikbaar is in dit verband. De heer Çelik heeft vorige week vrijdag een initiatief aangekondigd om problemen zoals ik die heb benoemd, tegen te gaan. Ik weet niet wat de beste route is. Via de procedurevergadering zullen we wel zien wat er eerst ter parlementaire behandeling wordt voorgelegd, maar wij allemaal in de Kamer hebben de discussies gevolgd hierover en volgens mij hebben wij allemaal het gevoel dat hier iets niet goed gaat en dat we daar iets aan moeten doen, tegelijkertijd met instandhouding van het grote belang van artikel 23. Het is belangrijk dat wij daarvoor iets gaan regelen. Dat is de oproep die ik vandaag wil doen.

De heer Biskop (CDA):

Het is natuurlijk een geruststellende gedachte dat de heer Elias namens de VVD hier meedeelt dat wij gerust kunnen zijn dat een zeer fundamenteel Nederlands grondwetsartikel, namelijk artikel 23, overeind blijft staan. Hij verwijst ook naar het initiatiefwetsvoorstel waarvan ik de verdediging inderdaad heb overgenomen van mijn oud-collega Jan Jacob van Dijk. Daarbij is wel aan de orde een heel fundamenteel verschil tussen datgene wat de heer Elias nu aangeeft en datgene wat in dat initiatiefwetsvoorstel aan de hand is, namelijk dat we niet op voorhand de stichting van scholen verhinderen en een soort Berufsverbot voor bestuurders afkondigen, maar dat op het moment waarop een school gesticht wordt, we heel snel kunnen kijken of er een deugdelijke school uit kan voortkomen. Deelt de heer Elias de opinie van de CDA-fractie dat je niet op voorhand allerlei beperkingen moet opleggen maar dat je wanneer een school ontstaat, heel snel daarna moet kunnen kijken of daar iets deugdelijks uit kan voortkomen? Daar kan namelijk ook een goede school uit voortkomen, ook onder een bestuur dat in het verleden minder goede scholen onder zich heeft gehad.

De heer Elias (VVD):

Nu gaat u de discussie eigenlijk al voeren alsof we dat initiatiefwetsvoorstel van de heer Van Dijk aan het behandelen zijn. Ik wil er best wat over zeggen. Als het nodig zou zijn om het zo vorm te geven als u het nu formuleert, omdat je anders de vrijheid van onderwijs zoals vastgelegd in artikel 23 van de Grondwet zou aantasten, dan ben ik het met u eens. De grote vraag is – dit lijkt mij nu overigens niet iets om in het kader van deze onderwijsbegroting te bespreken – of je dat wel op die manier moet doen. In het geval we het via die route doen, zal dat dan gaan aan de hand van de discussie op basis van het schijnbaar uitgebrachte advies van de Raad van State over het amendement van mevrouw Dezentjé Hamming. Maar dan zitten we middenin de onderwijspolitieke wetssystematiek Ik wil dat wij met elkaar vaststellen dat we tegen beperkingen aan lopen. Daardoor gebeuren er dingen in het onderwijs die we niet zouden moeten willen, gelet op de kwaliteit. Die moeten we willen aanpakken. Dit is het enige dat ik wil.

De voorzitter:

De heer Biskop, tot slot graag.

De heer Biskop (CDA):

Ja, tot slot.

Ik constateer dat we deze discussie naar aanleiding van het initiatiefwetsvoorstel inderdaad nog zullen voeren. Ik ben echter content met de grondhouding die de heer Elias namens de VVD zojuist geformuleerd heeft.

De heer Çelik (PvdA):

De heer Biskop heeft mij de woorden uit de mond genomen, want zijn uitleg is inderdaad de uitleg van het initiatiefwetsvoorstel van het CDA. De heer Elias heeft daar dus weinig aan, want dit is achteraf gepraat. Eigenlijk gebeurt dit nu al, want de minister en de inspectie doen dit. Mijn aankondiging – dat wil zeggen de aankondiging van de Partij van de Arbeid – komt wel overeen met hetgeen waarop de heer Elias hoopt, namelijk het vooraf vaststellen van kaders, niet alleen voor bestuurders die in het verleden betrokken zijn geweest bij een slecht functionerende school, maar ook om uitbreiding van schoolbesturen te voorkomen als zij zwakke dan wel zeer zwakke scholen onder hun verantwoordelijkheid hebben. Voelt de heer Elias zich veel meer thuis bij mijn aankondiging dan bij het initiatiefwetsvoorstel van het CDA? Dat voorstel regelt namelijk achteraf. Wij willen echter aan de voorkant het een en ander regelen. Heb ik dit goed begrepen?

De heer Elias (VVD):

Ik vermoed dat de heer Çelik het half begrijpt. Mijn doel is om dit probleem met een zo breed mogelijke Kamermeerderheid aan te pakken en daarvoor is nodig – ik ben principieel een verdediger van artikel 23 van de Grondwet – dat je in ieder geval nergens in conflict komt met de strekking en de geest van artikel 23 van de Grondwet. Ik heb het initiatief van de PvdA nog niet gelezen en ik kan het dus nog niet beoordelen. Ik heb alleen de heer Çelik in een ochtendprogramma op televisie gezien. Zoals iedereen zal begrijpen werd in dat programma niet op alle details ingegaan. Ik ben bang dat het initiatief van de PvdA wellicht daarmee in strijd zou kunnen komen. We moeten dus bekijken wat de beste route is. Ik wil alleen zeggen: laten wij politiek uitspreken dat we het op die manier zouden willen.

De heer Çelik (PvdA):

In artikel 23, lid 1, staat dat onderwijs de aanhoudende zorg is van de overheid. Daarmee bepaal je feitelijk de interpretatie van de instrumenten die de overheid in handen wilt hebben. Zonder dat artikel 23 in gevaar komt, kun je dus heel veel doen. Daarom zijn wij met dat initiatiefwetsvoorstel gekomen. Ik constateer dat de heer Elias en ik op hetzelfde spoor zitten. Zonder artikel 23 in gevaar te brengen, willen wij aan de voorkant instrumenten in handen hebben om besturen niet te laten uitbreiden als zij zwakke scholen hebben. Bestuurders die in het verleden betrokken zijn geweest bij een zwakke dan wel zeer zwakke school of te maken hebben gehad met sluiting van een school vanwege slechte kwaliteit, moeten ook worden belemmerd om in de toekomst weer een school te stichten. Wij proberen voor het reces een initiatiefwetsvoorstel uit te brengen. Ik ben blij dat de heer Elias op dezelfde lijn zit.

De heer Elias (VVD):

Ik ga een heel eind met de heer Çelik mee, maar ik vraag hem om mij niet in zijn politieke vaarwater te trekken. Het is mijn bedoeling om hier het algemene punt uitgesproken te krijgen door meerdere fracties in het parlement en daarna te bekijken wat de beste, werkbare, efficiëntste en snelste route is. Als dit de route is van de heer Çelik en als die kan rekenen op een meerderheid, dan doen wij dat, en als dat de route van de heer Biskop via het voorstel van de heer Van Dijk is, al dan niet met een amendement en al dan niet gewijzigd, dan doen wij dat. Dit is echter mijn hoofdpunt en dat is naar mijn mening voldoende voor dit moment.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Dijkgraaf voor zijn derde interruptie.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dank u, voorzitter. Artikel 23 is altijd een interruptie waard, te meer omdat ik geloof dat ik blij ben. Ik weet het echter graag zeker, dat past ook bij onze traditie. De heer Elias zei in antwoord op de vraag van de heer Biskop allereerst dat artikel 23 in het regeerakkoord staat en dat zijn partij voor haar handtekening staat. Ik was daarover eigenlijk een beetje teleurgesteld, want dan lijkt het alsof het CDA dat heeft binnengehaald en de VVD er niet achterstaat. In de rest van het antwoord zie ik een andere lijn, namelijk dat de heer Elias uit overtuiging voor artikel 23 opkomt, omdat het een mooi en goed principe is voor het onderwijs, mits de kwaliteit is gewaarborgd en er geen gekke dingen gebeuren. Dat delen wij van harte.

Mag ik het zo formuleren dat de heer Elias hiermee de lijn voortzet van de heer Cornielje, die ook altijd streed voor beide elementen, artikel 23 en kwaliteit, en artikel 23 zelfs continu in zijn borstzakje had?

De heer Elias (VVD):

Ik heb het artikel niet in mijn borstzak zitten, maar ik ken het wel. We zouden voor die discussie terug kunnen naar de negentiende eeuw; er loopt een rechte lijn van Thorbecke, via Cort van der Linden, naar Bolkestein en Rutte. Het is namelijk volstrekt helder dat dit een belangrijk liberaal uitgangspunt is. Artikel 23 gaat om het recht op zelfbestuur en zelforganisatie. Er zijn tal van scholen tot stand gekomen, wel via artikel 23, maar niet op een bepaalde geloofsgrondslag. Dat is een groot goed. Daarnaast is er natuurlijk het feit dat liberalen vinden dat er ruimte moet zijn voor mensen om zich te organiseren, ook al is dat op een manier die volstrekt de onze niet is. Uiteraard komt hun dat recht toe; echte liberalen denken namelijk liberaal.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik constateer simpelweg dat dit een heel mooie conclusie is. Voor mij is deze begrotingsbehandeling daarmee alweer geslaagd. Ik zie de staatssecretaris al denken: mooi, ik ga naar huis. Maar dat kan niet, we hebben ook nog wel een aantal andere vragen. Die lijn uit het verleden wordt dus gecontinueerd. Ik vind dit een essentieel element voor de toekomst. Ik ben blij dat de VVD-fractie die lijn, bij monde van de heer Elias, continueert.

De heer Elias (VVD):

Ik zeg daar wel het volgende bij. Als u daar zo blij mee bent, vind ik dat u ook de redenering moet onderschrijven dat misstanden onder de paraplu van datzelfde artikel 23 moeten worden aangepakt. Ik reken dan als eerste op uw steun, juist omdat de VVD zeer ruimhartig aandacht heeft geschonken aan de belangen van degenen die, met de vrijheid van onderwijs in de hand, hun eigen vorm van organisatie hooghouden, zoals bij de samenwerkingsschool.l

De heer Dijkgraaf (SGP):

Daar vinden wij elkaar. Ook de SGP-fractie vindt dat artikel 23 geen schaamlap mag zijn voor slechte kwaliteit. Scholen moeten gewoon een goede kwaliteit bieden. Doen zij dat niet, dan moeten er maatregelen worden genomen om de kwaliteit op orde te brengen. Volgens mij strijden wij op dit punt aan dezelfde kant.

De heer Elias (VVD):

Dan gaan wij allebei, met de Handelingen van dit debat in de hand, de toekomst in, langs een van de mogelijke routes die zijn geschetst.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Artikel 23 is een belangrijk onderwerp. We zullen het er in het komende jaar veel over hebben, omdat we nog allerlei rapporten krijgen, onder andere van de Onderwijsraad.

Er zijn wat andere kwesties die ik graag aan de heer Elias wil voorleggen, bijvoorbeeld de openbaarheid van de financiën. Nog steeds worden artikel 23-scholen in staat gesteld om iets geheimzinniger over hun financiën te doen dan openbaaronderwijsinstellingen. Mag ik zijn verzoek aan de regering om wat meer werk te maken van transparantie op dit punt en om slecht gedrag in ieder geval niet te belonen, zo begrijpen, dat hij ook op dat punt gelijkstelling wil? Het is namelijk gewoon belastinggeld, dat moet goed worden besteed en daarover moet maximale transparantie zijn.

De heer Elias (VVD):

Ik heb sterk de indruk dat u mij nu dingen probeert te ontlokken die volstrekt in tegenstelling zijn met wat ik zo-even heb gezegd over het belang van de vrijheid van onderwijs en de manier waarop het onderwijs is georganiseerd: kijken of zaken fatsoenlijk werken, of leerresultaten naar behoren zijn, het proces fatsoenlijk is ingericht enzovoort. Ik heb dus het meer algemene punt aan de orde willen stellen. Dat punt heb ik ook gemaakt. Al deze details komen volgens mij vanzelf aan de orde als we later de zaken behandelen waaraan u refereerde. Ik kan u op deze specifieke vraag nu gewoon nog geen antwoord geven, maar ik kom er later graag op terug.

De heer Van der Ham (D66):

Omdat u daarover nog geen standpunt heeft bepaald, of omdat u dit een principieel lastige discussie vindt?

De heer Elias (VVD):

Nou, omdat ik zo een-twee-drie de inhoudelijke voetangels en klemmen hiervan nog niet overzie. Als het om dat soort dingen gaat, kom ik graag beslagen ten ijs. Ik heb die zaken nu niet paraat.

De heer Van der Ham (D66):

U heeft het niet paraat. Welnu, dan krijgt u dit van mij, meneer Elias.

Iets anders over artikel 23; niet iets over de bijzondere scholen op religieuze grondslag, maar over ruimere mogelijkheden om artikel 23 te gebruiken voor het stichten van nieuwe scholen op andere grondslagen, bijvoorbeeld op basis van pedagogische richtingen. Bent u met D66 van mening dat die vrijheid, die nu bepaalde groepen toekomt, best wat ruimhartiger mag worden toebedeeld aan groepen ouders die op andere grondslagen scholen willen stichten? Dus dat dit nu in de wet een beetje stiefmoederlijk wordt behandeld en dat we op dat punt juist wat meer ruimte moeten geven? Staat u ervoor open om dat soort initiatieven uit de Kamer te steunen?

De heer Elias (VVD):

Wanneer die voorstellen daadwerkelijk voorliggen, zal ik ze serieus bekijken. Ik ga nu echter nog geen stelling innemen in het algemene onderwijsdebat over artikel 23, een debat dat wij nog moeten voeren. Ik neem dus nog geen standpunt in. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd en dat is dat wij misstanden aan moeten kunnen pakken die kunnen voortbestaan onder de paraplu van artikel 23, maar dan wel zonder dat wij de kern van artikel 23 wijzigen.

Uw punten komen wat mij betreft later allemaal aan de orde. Als u mij vraagt om nu al een standpunt in te nemen, moet ik u dus teleurstellen.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, ik sta geen interruptie meer toe. U hebt uw drie interrupties gehad.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik deel de insteek van de heer Elias dat je misstanden aan moet kunnen pakken als evident is dat een schoolbestuur er een puinhoop van maakt. Een goed voorbeeld hiervan is hogeschool Inholland. Ik vind het heel pijnlijk dat de politiek en de samenleving toe hebben staan kijken toen daar werd gefraudeerd met diploma's en er werd gerommeld met declaraties. Per saldo kon de politiek niets doen. Is dat waaraan u denkt? Zo ja, vindt u dan net als ik dat de politiek tegen zo'n bestuur moet kunnen zeggen dat het echt uit de hand is gelopen en dat er sprake is van zo ernstig wanbeleid dat men moet opstappen?

De heer Elias (VVD):

Ik behartig niet de portefeuille hoger onderwijs. Ik kijk dan ook even uit mijn ooghoeken naar mijn collega Lucas.

Als er belemmeringen zijn die in de weg staan dat wij problemen aanpakken die voortkomen uit artikel 23, dan doen wij mee als iemand met een oplossing komt. Ik ken echter de details van de problemen bij de hoge scholen niet. Ik weet wel dat de staatssecretaris met steun van mijn fractie op allerlei manieren probeert om daar maximaal tegen op te treden. Als die mogelijkheden kunnen worden verruimd zonder dat wij artikel 23 in gevaar brengen, dan kunnen ze op onze instemming rekenen. Maar dat is natuurlijk in lijn met hetgeen ik al eerder heb gezegd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zie mevrouw Lucas instemmend knikken en het is ook waar dat wij al vaker over hogeschool Inholland hebben gedebatteerd.

De staatssecretaris bekijkt ook zelf of hij een weg kan vinden om dit soort "wanbestuurders" aan te pakken. En terecht! Het zou natuurlijk wel zonde zijn als dat zou stranden op een verouderd grondwetsartikel. Ik wil voorkomen dat mijnheer Elias nu al de hakken in het zand zet omdat hij een afspraak heeft met het CDA. Ik ben dan ook blij dat ik hem kan zeggen dat de heer De Rouwe het erover eens is dat de politiek bij dit soort wanbestuur uiteindelijk een aanwijzing moet kunnen geven. Ik zou dat ook graag uit de mond van de heer Elias horen, want dan zeggen wij allemaal: als een bestuur er evident een zootje van maakt, dan moet de politiek ingrijpen.

De heer Elias (VVD):

Ik houd het bij wat ik hierover in het algemeen heb gezegd. Ik denk dat wij het inhoudelijk met elkaar eens zijn. Als er belastinggeld wordt vermorst, als er rare dingen gebeuren of als er een wanprestatie wordt geleverd, dan moeten wij willen ingrijpen. Als iets daaraan in de weg staat, moeten wij zoeken naar een wettelijke oplossing. Maar dat moet dan wel met inachtneming van artikel 23.

Ik zeg dat overigens niet omdat ik hierover een afspraak gemaakt zou hebben met het CDA. Ik heb hierover namelijk helemaal niets afgesproken. Ik breng naar voren waarin ik geloof. Ik denk verder dat er een route mogelijk is om het Kamerbreed te regelen. Ik zou het dan ook op prijs stellen als de heer Van Dijk een eventuele motie hierover van mijn hand zou steunen. Ik zeg nu echter niet: wij gaan dat hoe dan ook doen en er komt hoe dan ook een aanwijzing, ook als die dwars door artikel 23 heen loopt. Ik ben dus wel van harte bereid om met de heer Van Dijk naar een gaatje te zoeken dat ons de mogelijkheid biedt om hieraan iets te doen.

De voorzitter:

Mijnheer Elias, u vervolgt uw betoog. U hebt nog ongeveer acht minuten.

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Mijn derde en laatste hoofdpunt voor deze begroting – ik heb nog twee kleine puntjes, maar die bewaar ik tot het einde van mijn betoog – betreft de financiële nonchalance in ons onderwijs. De VVD maakt zich daarover grote zorgen. Een van de grote opgaven voor het komende decennium is ervoor te zorgen dat de mentaliteitsverandering niet op betere leerprestaties is gericht, maar ook op een zakelijker klimaat over de hele linie van het onderwijs. Er zit een merkwaardig soort geloof in het hoofd van zeer velen die in het onderwijs werken, namelijk dat deze sector andere mores zou vergen dan waar elders in de samenleving dan ook. "Het onderwijs is geen bedrijf, hoor!" Zo luidt het dan. Dat is het ook niet, mevrouw de voorzitter, maar dat neemt beslist niet weg dat ook in het onderwijs – ja, hier spreekt inderdaad een oud-ondernemer met een eigen bedrijf – een lagere inkomende factuur het snelst en het gemakkelijkst leidt tot meer rendement van de onderwijseuro. Er stroomt verdraaid veel geld door ons onderwijs heen dat deugdelijker en zakelijker beheerd moet en kan worden. Ik geef twee voorbeelden.

Onlangs bleek mij dat voor het afscheid van een mbo-bestuurder een kleine € 25.000 was uitgegeven. Er werd nog even gesjacherd met de cijfers om ons om de tuin te leiden, maar na Kamervragen van mijn kant op grond van informatie van een vasthoudende klokkenluider die mij op het spoor hield, kwam de waarheid toch aan het licht: € 25.000 voor één afscheid.

Dan het tweede voorbeeld. In 2009 zijn er in het primair onderwijs 3200 onderwijzers te veel aangenomen, op de 135.000 die er in die sector werken. Dat kon omdat de scholen een zogeheten lumpsumfinanciering hebben gekregen. U weet wel: een grote zak met geld, en daar moet je het dan mee doen. Nogal wiedes dat er wordt geklaagd dat er geen geld voor schoonmaak en onderhoud meer over is, als je te veel mensen aanneemt. Een bedrijf kun je in ieder geval zo niet leiden. Beide zaken deugen natuurlijk niet, maar het probleem zit helaas nog een slagje dieper. Niet dat er wel eens wat mis gaat in financiële of bedrijfsmatige zin in de onderwijswereld is hetgeen de VVD-fractie verontrust, maar meer nog de volstrekte nonchalance waarmee de financiële ontsporingen bijna gelaten worden vastgesteld, altijd maar weer in de zekerheid dat op de achtergrond Vadertje Staat wel klaar staat om de problemen op te lossen als het mis gaat. Men is – huiselijker uitgedrukt – onvoldoende gewend om de eigen broek op te houden en een beetje zakelijk te denken.

Ik vraag de minister om een specifiek actieplan – dat mag op één A4'tje, hoor, mevrouw de minister, als het maar gebeurt – waarin wordt vastgelegd dat financiële beslissers in onderwijsland aan concreet op te stellen minimumeisen op zakelijk gebied moeten voldoen. Ik zei "de minister", maar ik bedoel de staatssecretaris, want het gaat om lerarenbeleid. Maar goed, dat zoeken ze dan samen maar uit. Ik ga er overigens vanuit dat de minister en/of de staatssecretaris concrete afspraken maken met de werkgevers in het onderwijs. De eisen moeten omhoog en werknemers in onderwijsland met een financiële verantwoordelijkheid moeten daaraan ook voldoen. Ik vind dat een en ander in het beroepsregister zou moeten komen: geen andere baan in het onderwijs als je niet aan de eisen voldoet als je ergens weggaat.

De heer Çelik (PvdA):

Voorzitter ...

De voorzitter:

U bent al door uw drie interrupties heen.

De heer Elias vervolgt zijn betoog.

De heer Elias (VVD):

Ook het begrip demotie zou niet moeten worden ontweken. Iemand die het prima deed voor de klas en tien jaar geleden directeur werd, maar voor wie het besturen en al die financiële rimram het toch eigenlijk niet helemaal is, moet gewoon weer voor de klas gaan staan en misschien wat minder verdienen. Iemand anders, die het wel kan, moet dan de financiën en de organisatie doen. Wij moeten af van het taboe dat je niet op gemaakte keuzes zou kunnen terugkomen in het onderwijs, als niemand daar gelukkig van wordt en onderwijseuro's daardoor bovendien niet maximaal effectief worden ingezet. Ik zie graag dat de bewindslieden met ons dit signaal aan het onderwijs geven. Wat de VVD-fractie betreft hoort daar ook bij – ik zeg het met nadruk – dat een werkloos geworden financieel sterke onderwijsdirecteur uit bijvoorbeeld Limburg of Groningen het volkomen normaal moet gaan vinden om voor zijn baan te verhuizen naar Noord-Brabant of naar Utrecht, of om een uurtje in de trein te gaan zitten. Wederom vergt dat veel meer een mentaliteitsomslag bij het individu in het onderwijs dan dat het weer een of andere arbeidsmobiliteitbeleidsnota of weet ik wat van het kabinet zou vergen. Het is een kwestie van mentaliteit.

Ik heb nog twee korte punten.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Hoorde ik u zojuist betogen dat u eigenlijk een beetje kritiek hebt op de lumpsum en dat u het de Partij van de Arbeid eens bent dat je soms geld moet oormerken?

De heer Elias (VVD):

Nee, dat hebt u verkeerd gehoord.

Voorzitter. Ik heb nog twee punten.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA):

Ik meen me toch te herinneren dat ik heb gehoord dat de heer Elias een beetje bozig was daarover.

De heer Elias (VVD):

Nee. Ik ben boos over het verkeerd gebruiken van belastinggeld. Ik vind dat onheus en onjuist. Ik vind dat we moeten willen weten of dat gebeurt, vandaar dat ik vraag naar signalen van de inspectie. Daar hebben we het vaker over gehad. De PvdA was er bij monde van de heer Dijsselbloem tegen om de inspectie meer ruimte te geven. Ik wijs nog even op de inbreng bij de Wet op het onderwijstoezicht, maar dat terzijde. Ik vind niet dat we de lumpsumfinanciering moeten weghalen. Ik vind niet dat het verkeerd was om tegen scholen te zeggen: hou je eigen broek op, ga het regelen, doe het zo goed mogelijk. Ik vind echter wel dat het moet worden gedaan door mensen die daarvoor gekwalificeerd zijn. Als ze dat niet zijn, vind ik dat ze zichzelf moeten bijscholen of dat ze er een handje bij moeten worden geholpen. Dat heeft weer te maken met een wat zakelijkere mentaliteit waartoe ik oproep. Er moeten mensen in de raden van toezicht of in de schoolbesturen zitten die tegen het bestuur van zo'n school zeggen: dat hebben we niet goed op orde hier, dat moeten we beter regelen; ze hebben gelijk als ze daarover in Den Haag zeggen dat het een stuk efficiënter kan. Dat geldt niet voor alle scholen, zeg ik er nog maar weer en keer bij. Het zal ook op heel veel scholen prima gaan, zeg ik er nog maar weer een keer bij. Het is niet een algemene klaagzang over "het onderwijs". Ik zeg: zorg dat het daar waar het niet goed gaat, verbetert. Dat is een oproep en die heeft ook te maken met mentaliteit.

De voorzitter:

De heer Van der Ham voor zijn laatste interrumperende vraag.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, u bedoelt bij deze fractie?

De voorzitter:

Nee, wij hebben drie interrupties in zijn totaliteit. Als u nu naar de klok kijkt – we zijn nog maar bij de tweede partij – dan ziet u de tijd weglopen. Iedere woordvoerder heeft drie interrupties over het hele debat en u bent dus nu met uw derde en laatste interruptie bezig.

De heer Van der Ham (D66):

Ik dacht werkelijk dat ik per woordvoerder drie vragen mocht stellen!

De voorzitter:

Geen denken aan, anders zitten we hier om 20.00 uur nog de onderwijsbegroting te behandelen.

De heer Van der Ham (D66):

Nou ja, dan ga ik toch even met de VVD in conclaaf. De heer Elias is mij zeer lief. Dat weet hij zelf ook. Dat geldt ook voor de heer Zijlstra. De heer Elias had het daarnet terecht over dat we financiën in het onderwijs goed moeten besteden. Nu is er onlangs een stuk uitgekomen van Regioplan over de gratis schoolboeken. Een evaluatie van de gratis schoolboeken. Ik weet niet of de heer Elias dat gelezen heeft, maar het is vrij vernietigend. Er staat in dat het eigenlijk niet de kostenreductie heeft opgeleverd die werd verondersteld en dat ook het onderwijs zelf niet tevreden is over de kwaliteit ervan. Als de heer Elias en ik elkaar in de ogen kijken en zeggen: we gaan die euro's in het onderwijs goed besteden – daar is D66 ook groot voorstander van – vindt hij dan niet, met dat nieuwe rapport in zijn hand, dat we de boel op dat punt maar eens even moeten heroverwegen?

De heer Elias (VVD):

Mijnheer Van der Ham, hoe denkt u nou dat ik hier als het over de vrijheid van onderwijs gaat geloofwaardig tegen de heer Biskop, tegen de heer Dijkgraaf en tegen anderen in de Kamer kan zeggen: de VVD is goed voor haar handtekening? Wij staan voor wat we hebben afgesproken! Hoe kan ik dat met droge ogen blijven zeggen, als ik een andere afspraak over een veel minder belangrijk onderwerp met voeten zou treden? Er is een afspraak over die gratis schoolboeken gemaakt bij het regeerakkoord. Daar waren wij niet blij mee. U hebt mij vorig jaar dezelfde vraag gesteld en ik heb daar hetzelfde antwoord op gegeven. Wij waren er niet blij mee, maar we hebben dat afgesproken. Wij houden ons aan onze afspraken. Als er beweging zit bij het kabinet, als het kabinet naar ons toe komt en zegt: als we dat evaluatierapport zien, dan zou het anders moeten, dan zijn we de eersten die samen met u hand in hand gaan huppelen. Dat gaan we doen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zie het graag voor me.

De heer Elias (VVD):

En staatssecretaris Zijlstra heeft dat er zelfs voor over, heb ik begrepen. Zolang dat echter niet het geval is, zult u van onze kant niet mogen en kunnen verwachten dat wij de afspraak die wij hebben gemaakt bij het regeerakkoord op dat punt met voeten gaan treden. Zo simpel is het. Inhoudelijk ben ik het met u eens – ook dat heb ik vorig jaar gezegd – maar mijn fractie heeft daarvoor een afspraak gemaakt en daar houden wij ons aan. Want met de beste wil van de wereld zou ik anders niet met droge ogen achter andere afspraken kunnen blijven staan. Ik zou ook, om maar eens een dwarsstraat te noemen, de gedoogpartner niet aan afspraken kunnen houden.

De voorzitter:

Dank. Ik ga nu nog één keer naar de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, maar ik begrijp dat die constructie natuurlijk …

De heer Elias (VVD):

Waarom vraagt u er dan naar?

De heer Van der Ham (D66):

Wij zijn zo aan elkaar gewaagd, voorzitter. Dit gaat nu eenmaal altijd zo, maar dat is heel leuk.

De heer Elias (VVD):

Dit is een dubieus compliment!

De heer Van der Ham (D66):

Wij zullen het wel zien. Ik wil deze vraag wat meer afpellen. Heeft dit onderzoek van Regioplan u gesterkt in de opvatting die u vorig jaar ook had, namelijk dat die schoolboeken, om het maar zo te zeggen, niet de meest ideale uitgave is binnen de onderwijsbegroting, los van uw opvattingen over afspraken in het regeerakkoord?

De heer Elias (VVD):

Het antwoord is ja.

De heer Van der Ham (D66):

Fijn. Dank daarvoor. En vindt u dat dit bij heroverwegingen, bijvoorbeeld komend jaar, wanneer het gaat om het beter besteden van gelden, met prioriteit weer op tafel moet komen te liggen, ook bij onderhandelingen met coalitie- en gedoogpartners? Want dan komen wij wat verder. Natuurlijk herhaalt u het antwoord van vorig jaar, maar de wereld staat niet stil. Het wordt steeds guurder om ons heen in de wereld. Wij zullen moeten kijken hoe wij elke euro op een goede manier kunnen uitgeven. Ik vraag aan een economisch goed doorwrochte partij als de VVD om echt samen met de coalitiepartners te kijken naar deze evaluatie en die mee te nemen voor het volgend jaar, om dat geld beter te besteden.

De heer Elias (VVD):

Ik denk dat ik niet buiten mijn boekje ga als ik zeg dat zomaar te verwachten zou kunnen zijn dat dit bij eventuele onderhandelingen over extra bezuinigingen of iets dergelijks best eens hoog op het lijstje van de VVD zou kunnen staan, met het onderzoek van Regioplan over de schoolboeken in de hand. Dat zou dan volkomen logisch zijn, want het had en heeft onze voorkeur niet om dit met die schoolboeken te regelen zoals is gebeurd. Maar of dat ook betekent dat dit eruit zal komen, is natuurlijk een heel andere kwestie. U vraagt eigenlijk naar de bekende weg. U mag vast gaan huppelen!

De voorzitter:

U hebt nog drie minuten, mijnheer Elias.

De heer Elias (VVD):

Die zal ik niet helemaal gebruiken.

Ik heb nog twee punten. In het regeerakkoord is afgesproken dat het kabinet streeft naar meer gym op school, in het basisonderwijs, het beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs. Mijn collega Bart de Liefde heeft hiervoor eerder aandacht gevraagd, afgelopen maandag nog tijdens het wetgevingsoverleg over sport. Klopt het, zo vraag ik aan de minister, dat de Kamer inderdaad voor 31 maart a.s. van de minister van OCW een brief zal ontvangen waarin zij aangeeft hoe deze afspraak uit het regeerakkoord wordt uitgevoerd?

Vorig jaar heeft mijn fractie een D66-amendement voor de digitale topschool niet gesteund omdat wij ons daarover toen nog geen afgewogen oordeel hadden kunnen vormen. Ik heb mij er inmiddels in verdiept. Het is een hartstikke leuk en ook werkend particulier initiatief van de Stichting Cognitief Talent. Leergierige leerlingen in de bovenbouw van de basisschool kunnen extra opdrachten maken, die online worden aangeboden om hen extra uit te dagen hun talenten te ontplooien. Met een heel kleine subsidie van € 60.000 kan de stichting het initiatief in de lucht houden. Ik vraag de minister vriendelijk om dit alsnog te regelen, want anders zou ik er later een amendement over moeten indienen.

Mevrouw de voorzitter, ik sluit af. Ik sprak net nog, bij het punt over het normaal gaan vinden om voor je onderwijsbaan te verhuizen of in de trein te stappen, over een noodzakelijke mentaliteitsomslag in het onderwijs. Het is nu vooral aan de onderwijswereld zelf om in de breedte de cultuur- en mentaliteitsomslag naar beter presteren, een tandje erbij in het onderwijs, daadwerkelijk te maken. Waar nodig zal de VVD-fractie in de Tweede Kamer dat proces van harte af en toe een duwtje blijven geven. Zij rekent daarbij op de actieve inzet en steun van de ons doorgaand zo welgezinde bewindslieden achter de regeringstafel.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. Begin deze maand werd mijn zoon negen jaar. Ik weet niet hoe het anderen vergaat, maar ik denk op zo'n moment: waar zullen we over negen jaar staan? Wellicht staan we dan op een open dag van een hogeschool of universiteit, vol dromen over de toekomst en vol ambities. Ik vermoed dat bijna iedere beginnende student een romantisch, misschien zelfs filmisch beeld voor zich heeft, en met hem zullen zijn ouders dat beeld hebben. De beginnende student denkt aan het volgen van interessante colleges, aan het voeren van pittige discussies met de hoogleraar en aan kleine groepjes studenten die samen aan opdrachten werken. Bij sommige instellingen, bijvoorbeeld bij de university colleges, wordt die droom werkelijkheid. Die droom wordt echter helaas voor lang niet alle studenten werkelijkheid. Sommige studenten hebben maar vier of vijf uur college per week. Het contact met de hoogleraar blijft beperkt tot de mail. Daarom is het niet vreemd dat veel studenten zich onvoldoende uitgedaagd voelen en dat nog veel meer studenten al na een jaar van studie switchen.

Wij moeten dat tij keren. Kennis is dé motor van de moderne economie, in Nederland en in Europa. Die motor kan en moet krachtiger worden, door de lat hoger te leggen in het onderwijs en de blik naar buiten te richten bij ons wetenschappelijk onderzoek. Ik heb goede hoop dat mijn zoon, en de studenten die vóór hem de onderwijsinstellingen bezoeken, écht zullen worden uitgedaagd om te presteren, om het beste uit zichzelf te halen en om goed voorbereid op de arbeidsmarkt te verschijnen. Het kabinet is namelijk nu ruim een jaar onderweg en de staatssecretaris die gaat over het hoger onderwijs laat daadkracht zien als het gaat om de kwaliteit van dat hoger onderwijs. Met de langstudeerregeling, selectie aan de poort en intensiever onderwijs leggen we de lat hoger voor de student.

Door het aanpakken van fraude, het terugvorderen van te veel ontvangen salaris, het verscherpen van het toezicht op de kwaliteit en de harde afspraken die worden gemaakt met de bestuurders over contacturen, kwaliteit van docenten en het terugdringen van de uitval in het hoger onderwijs, leggen we die lat ook hoger voor de onderwijsinstellingen. De teugels worden aangehaald. We verschuilen ons niet langer achter de autonomie van het onderwijs, maar we grijpen in waar dat nodig is. Die bemoeienis valt de bestuurders in het hoger onderwijs zwaar. De pr-machines van de hogescholen draaien op volle toeren om ons te laten geloven dat alles al beter is en dat harde prestatieafspraken met financiële consequenties niet meer nodig zouden zijn. Dus wat doen we als Kamer? Laten we ons zand in de ogen strooien door de mooie woorden van die bestuurders, of pakken we deze keer door? Pakken we door, door de maatregelen te nemen die nodig zijn om weer controle te krijgen op ons hoger onderwijs en door vrijheid te koppelen aan verantwoordelijkheid en verantwoording afleggen? Gelukkig heeft een meerderheid van de Kamer afgelopen vrijdag aan de HBO-raad laten weten dat afspraken over meer kwaliteit alleen zin hebben als er ook consequenties aan verbonden zijn. De VVD-fractie heeft daarom vertrouwen in de toekomst. Er gaan de komende jaren echt dingen ten goede veranderen in ons hoger onderwijs.

Zet de VVD daarmee de autonomie van het onderwijs overboord? Nee. Autonomie over het hoe is echter alleen mogelijk als we duidelijker durven aangeven wat we verwachten en als we de instellingen daaraan vervolgens houden. Ik verwacht dat studenten worden uitgedaagd. Ik verwacht dat opleidingen, zeker hbo-opleidingen, aansluiten op de arbeidsmarkt. Ik verwacht dat studenten al tijdens hun studie de kans krijgen om de theorie te toetsen aan de praktijk. Ik verwacht in ieder geval ook dat studenten eerlijk worden voorgelicht over hun studie en over het arbeidsmarktperspectief van die studie. Uit het bericht rondom de studie omgangskunde, waarover ik twee weken geleden vragen heb gesteld, blijkt dat er op dit punt nog een wereld te winnen is. Om die reden breng ik mijn motie over betere en eerlijke voorlichting van aankomende studenten, een motie die was aangehouden, alsnog gewijzigd in stemming.

Ik heb het over het verbeteren van de kwaliteit van het hoger onderwijs, maar er wacht ons nog een aantal grote uitdagingen. Het aantal studenten dat een opleiding in het hoger onderwijs gaat volgen, blijft de komende jaren stijgen. Die stijging, gekoppeld aan de relatief lange studieduur van de Nederlandse student en de hoge uitvalpercentages – slechts twee derde van de studenten heeft na zeven jaar een diploma gehaald – plaatst ons voor grote financiële uitdagingen in de toekomst. Hoe houden wij ons onderwijs ook op de lange termijn betaalbaar? Wij vragen nu een grotere investering van de student door de langstudeerregeling en het sociaal leenstelsel. Dat doen wij deels vanuit een financiële overweging, maar wij doen dat ook, omdat de VVD ervan overtuigd is dat studenten hun studie serieuzer zullen nemen als wij de lat hoger leggen en wij ze vragen om ook zelf te investeren in hun studie. Zij worden dan uitgedaagd om alles uit zichzelf te halen.

Wij leggen de lat dus hoger voor de student en de instelling, maar de VVD-fractie bekijkt ook kritisch waar het ministerie van OCW zijn geld aan besteedt. Die kritische blik was de achtergrond bij het indienen van mijn motie, vorige week bij het begrotingsonderzoek. Daarmee vraag ik om nog eens goed te kijken waar alle middelen voor het stimuleren van internationalisering nu precies terechtkomen en vooral naar de vraag, welke doelen wij daarmee nu eigenlijk bereiken.

Diezelfde kritische blik brengt mij bij de Open Universiteit. De Open Universiteit ontleent haar bestaansrecht aan het tweedekansonderwijs, waarbij mensen die niet eerder in de gelegenheid waren om een opleiding op wetenschappelijk niveau te volgen, alsnog die kans wordt gegeven. Maar inmiddels weten we dat ruim twee derde van de studenten van de OU al een opleiding op hbo- of wo-niveau heeft afgerond. Van tweedekansonderwijs is dus maar in zeer geringe mate sprake. Terwijl 25.000 studenten staan ingeschreven bij de Open Universiteit, zijn er in 2010 nog geen 1000 diploma's uitgereikt. Laat het helder zijn: de VVD is een voorstander van een leven lang leren en een voorstander van tweedekansonderwijs, maar laten we wel kritisch durven kijken of van beide nog wel sprake is bij de Open Universiteit. Is het nog wel van deze tijd dat we het afstandsonderwijs via de aanbodkant financieren?

Waarom heeft de Open Universiteit het alleenrecht op universitair afstandsonderwijs? Er is inmiddels een prima functionerende private markt ontstaan voor het hbo-afstandsonderwijs, waarin jaarlijks 70.000 studenten worden opgeleid. Nu ook de Open Universiteit zich op die markt lijkt te willen begeven, leidt dat wat de VVD betreft tot oneerlijke concurrentie. De VVD wacht met smart op de evaluatie van de Open Universiteit. Ik kondig hierbij alvast aan dat wij kritisch durven te kijken en ons echt afvragen of wij hier onze schaarse middelen aan willen blijven besteden, zeker als er vanuit de markt belangstelling is om de Open Universiteit over te nemen. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer wij een standpunt van de regering over de Open Universiteit tegemoet kunnen zien? Deelt hij de mening van de VVD dat we daarbij ook verkopen aan een particuliere partij moeten durven overwegen?

Ik kom op het onderzoeksbeleid. Het is goed dat er meer aandacht komt voor het vermarkten van onze kennis, maar we moeten uitkijken dat valorisatie niet alleen vertaald wordt in mooie woorden en gebouwen. Voorzitter, u wilt niet weten hoeveel incubators, valorisatiekantoren, centres of entrepreneurship en centres of expertise ik het afgelopen jaar voorbij heb zien komen. Het risico bestaat dat valorisatie de nieuwste hobby voor alle bestuurders in het hoger onderwijs wordt, terwijl het juist de hobby van hoogleraren en docenten moet worden om zich iedere dag weer af te vragen hoe hun kennis benut kan worden, zowel economisch als maatschappelijk, of ze hier geld mee kunnen verdienen en of hun vinding bijdraagt aan een van de maatschappelijke uitdagingen waar wij als land voor staan. Onderzoek hoort niet in een ivoren toren. Daar is het veel te belangrijk voor.

Valorisatie is ook geen kwestie van papieren beleid of mooie gebouwen, maar vooral een kwestie van mensen en cultuur. Die cultuurverandering is niet alleen nodig in de tweede geldstroom, waar het topsectorenbeleid zich nu op richt, maar ook bij het hbo-onderzoek, onze promovendi en het onderzoek in de eerste geldstroom. Juist daarbij moet de blik meer naar buiten worden gericht. Het topsectorenbeleid richt zich in de ogen van de VVD nog te veel op onderzoek en nog te weinig op onderwijs. Voor de economie is het van groot belang dat we talent opleiden dat aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt. Het is daarom goed dat vanuit de topsectoren naast onderzoeksagenda's ook opleidingsagenda's worden opgesteld waarbij de aansluiting tussen vraag en aanbod centraal staat. Ik vraag de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat die agenda's, als ze er straks zijn, ook een vertaling krijgen in de instellingsplannen van universiteiten en hogescholen. Als tegenprestatie verwacht ik wel dat ook het bedrijfsleven royaal met scholarships over de brug zal komen.

Gezamenlijke onderzoeksfaciliteiten waar wetenschap en bedrijfsleven letterlijk zij aan zij werken aan innovaties kunnen ook bijdragen aan die blik naar buiten. Bij de kernreactor in Delft liggen daarvoor kansen. Kan de staatssecretaris aangeven wat zijn inzet is rondom het project OYSTER en wanneer hierover een besluit wordt genomen? De VVD vindt OYSTER van belang voor het onderzoek maar ook voor het onderwijs. Als wij toe willen naar meer kernenergie in Nederland, is het van belang dat we ook mensen opleiden die die kennis in huis hebben en dat we beschikken over een topfaciliteit waar we ervaring kunnen opdoen met de nieuwste technologieën.

De voorzitter:

U hebt nog één minuut.

Mevrouw Lucas (VVD):

Afsluitend, de VVD wil met kracht door op de ingezette weg van de lat omhoog en de blik naar buiten voor studenten, instellingen en het ministerie van OCW. Alleen dan maken wij onze ambities op het gebied van de kenniseconomie waar. Dit kabinet laat zien deze ambitie serieus te nemen, niet met mooie woorden maar met daadkrachtig beleid. Immers, zoals wij in Friesland zeggen: it is mei sizzen net te dwaan. Ik zal dat vertalen voor de Nederlanders hier aanwezig. Dat betekent: geen woorden maar daden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Prachtig die afsluiting. Ik had nog een vraag over het ingrijpen bij wanbestuur, die ik ook aan de partijgenoot van mevrouw Lucas stelde. Wij hebben daar vaak over gesproken rondom Hogeschool Inholland, maar het gaat om een algemeen probleem: wat kan de politiek doen als bestuurders er evident een zooitje van maken? Is mevrouw Lucas het met mij eens dat wij de bestuurders in laatste instantie naar huis moeten kunnen sturen?

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik sluit mij aan bij de woorden van collega Elias. Wij moeten er in ieder geval voor zorgen dat je je niet achter artikel 23 kunt verschuilen als er daadwerkelijk misstanden zijn. Wij hebben hier al eerder over gesproken. De staatssecretaris heeft laten zien dat het hem menens is. Hij gaat onderzoeken welke handvatten hij heeft om in te kunnen grijpen bij misstanden. Met wat hier net is besproken, hebben wij een extra handvat om kritisch naar een en ander te kunnen kijken zonder dat wij het goede van artikel 23 overboord zetten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat laatste is precies mijn zorg. De intentie is namelijk goed en ik steun de staatssecretaris daarin. Hij zegt ook: als het zo ver gaat, dan moeten wij kunnen ingrijpen. Aangezien mevrouw Lucas ook grote woorden gebruikt over slecht presterende bestuurders, die ik in grote mate steun, kan het toch niet zo zijn dat wij in de loop van volgend jaar moeten horen: het is toch in strijd met de vrijheid van onderwijs, met een artikel uit 1917, dus wij kunnen die mensen niet aanpakken? Is mevrouw Lucas dan bereid met mij te zoeken naar nieuwe manieren om hen alsnog te kunnen verwijderen?

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik wacht eerst het antwoord even af. Wij hebben het antwoord nog niet ontvangen. Daarnaast hebben wij net gehoord dat, als er nog extra aanpassingen nodig zijn, er Kamerbreed de bereidheid is om daar nog naar te kijken. Ik wacht die discussie eerst af. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten daarvan, maar ik deel met de heer Van Dijk de mening dat wij het moeten kunnen aanpakken als er belastinggeld wordt uitgegeven aan zaken in het onderwijs waar het niet voor bedoeld is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het glas is halfvol of halfleeg. Laat ik zeggen dat het glas halfvol is. Ik deel de insteek van mevrouw Lucas.

Mevrouw Lucas (VVD):

U bent een positief mens.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo is het maar net. Ik maak mij echter wel zorgen. Ik adviseer de VVD dus om op dit punt haar rug recht te houden, in tegenstelling tot die weigerambtenaren; maar dat terzijde.

Mevrouw Lucas (VVD):

Wijze raad nemen wij altijd mee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het woord "prestatie" wordt steeds meer gebruikt voor dingen die een goed ontworpen machine beter kan dan een mens; het belangrijkste resultaat van het onderwijs, het verwezenlijken van een leven van rijke betekenis, gaat in het tumult verloren. Aldus John Dewey, in Democracy and education uit 1915. Hij had een vooruitziende blik.

Wij spreken vandaag over de belangrijkste begroting van de regering. Onderwijs gaat over onze kinderen en daarmee over de toekomst. Daarvoor zijn uitstekende scholen nodig met goede leraren. Dat vergt investeringen. Helaas komt er geen cent bij. Gezien de economische crisis wil de minister nieuwe bezuinigingen op onderwijs niet uitsluiten, zo hoorde ik haar zaterdag op de radio vertellen. Het moet niet gekker worden! Kan de minister ons deze week geruststellen door te zeggen dat het onderwijs wordt ontzien? Dat zou mooi zijn. Graag krijg ik hierop een reactie.

Tot op heden investeert het kabinet niet in onderwijs. Wat doet het kabinet dan wel? De minister legt veel nadruk op taal en rekenen; dat is positief. Het kabinet slaat echter door in een afrekencultuur. Op werkelijk elk terrein worden prestatieafspraken gemaakt. In het basisonderwijs moeten hogere Cito-scores worden gehaald. Het mbo wordt afgerekend op de tevredenheid van het bedrijfsleven. Universiteiten en hogescholen moeten een hoger rendement halen. Er komt een prestatieloon voor leraren. Er komen verplichte toetsen en ook michelinsterren bij. Hoe verzin je het? "Prestaties" is het toverwoord van dit kabinet. Het gevolg is een enorme controlebureaucratie, gebaseerd op wantrouwen. Onderwijs wordt productiewerk; leraren moeten leerlingen "afwerken" alsof het jampotten zijn die van de lopende band afrollen. Te weinig resultaten? Dan ook geen geld. De minister van OCW wordt de minister van wantrouwen. Waar is het vertrouwen gebleven, waarop zij zich zo graag beroept?

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik ben verbaasd dat juist de heer Van Dijk van de SP erover begint dat hij geen prestatieafspraken wil. Het afgelopen jaar heeft met name de SP veel spoeddebatten aangevraagd om te klagen over de kwaliteit van het onderwijs en over prestaties die niet werden geleverd door onderwijsinstellingen. Nu worden er afspraken gemaakt en nu is dat opeens bureaucratisch. Wat wil de heer Van Dijk liever: dat er iedere keer een spoeddebat wordt aangevraagd om over een "Inhollandje" te spreken, of dat er echt iets verandert in het hoger onderwijs?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is een staaltje "creatief met de geschiedenis omgaan" van mevrouw Lucas. Ik herken mij totaal niet in haar woorden. De SP zet zich in voor de kwaliteit van het onderwijs, met bevoegde docenten. Wij vertrouwen docenten in eerste instantie; dit in tegenstelling tot de partij van mevrouw Lucas. Wij hebben een gezonde kritische blik naar bestuurders, die helaas door een systeem van grote autonomie nog weleens uit de bocht vliegen. Daarover zijn wij kritisch en daarover vraag ik, indien nodig, graag een spoeddebat aan.

Mevrouw Lucas (VVD):

De heer Van Dijk zei dat ook de prestatieafspraken die met de bestuurders van hogescholen en universiteiten worden gemaakt, tot bureaucratie leiden. Dat vind ik niet consequent. Ik denk dat die afspraken bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat wij niet meer iedere week een spoeddebat hoeven te voeren over iedere hogeschool waar iets misgaat. Wij maken harde afspraken met de scholen over de vraag hoe zij meer kwaliteit zullen leveren; wij zullen hen daar ook op afrekenen. Ik zou heel graag af willen van de incidentenpolitiek van de SP. Die partij heeft het afgelopen jaar meer dan twintig keer vragen gesteld over Inholland. Ik heb de schriftelijke versie daarvan in een heel dikke map zitten. Ik heb liever dat het in één keer goed geregeld wordt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is precies het verhaal dat wij kennen van mevrouw Lucas. Zij steunt de staatssecretaris – hoe kan het ook anders? – in zijn pleidooi voor prestatieafspraken met hogescholen en universiteiten. Ik heb al in eerdere debatten laten weten dat ik mij daar grote zorgen over maak. Een van de indicatoren waar hogescholen en universiteiten op worden afgerekend, is rendement. Hoe gek kan het worden? Rendement, het aantal diploma's dat je aflevert en het tegengaan van uitval door studenten verder te laten gaan terwijl ze onvoldoende scoren: dat is pervers. Dat is nu ook precies waar we vanaf wilden. Ik zie overigens dat hierover in het hoger onderwijs zelf ook grote zorgen zijn. Dan is er nog het feit dat de staatssecretaris een groot deel van het budget dat is bedoeld is voor onderwijs, hiervoor wil inzetten. Dat vind ik een zeer zorgelijke zaak, want dat betekent dat het budget ten koste gaat van de kwaliteit van onderwijs.

Mevrouw Lucas (VVD):

Ik constateer dat de heer Van Dijk heel goed is in het aangeven van wat hij allemaal niet wil. Zo is hij niet voor een vorm van kwaliteitsbekostiging. Hij heeft tegen de motie gestemd die ik daarover heb ingediend. Hij is ook niet voor prestatieafspraken, maar hij is er blijkbaar ook niet voor om het te laten zoals het is. Immers, bij Inholland ging het ook allemaal niet goed. Helaas horen we niet wat hij dan wel doet om de echte problemen in het hoger onderwijs aan te pakken. Gelukkig doet deze staatssecretaris dat wel en misschien is dat ook de reden waarom ik deze staatssecretaris steun.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat laatste betwijfel ik.

De kern van deze discussie is dat de SP-fractie uitgaat van vertrouwen in docenten en dat de VVD-fractie uitgaat van wantrouwen in docenten. Men komt met een bureaucratisch apparaat aanzetten waarmee docenten moeten worden afgerekend en waarbij er tot op de laatste millimeter moet worden gemonitord. Wat gaat dat allemaal kosten? Het doet me ook een beetje denken aan de DDR. Ik zou wat meer aan de eigen ideologie denken als ik mevrouw Lucas was.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp toch iets niet. Ik ben het helemaal met de heer Van Dijk eens als hij zegt dat we heel erg alert moeten zijn en een protocollencircus en een normeringencircus moeten voorkomen. Die bureaucratie moeten we dus heel strak in de gaten houden. Maar grosso modo gaat het er toch om dat er sprake was van een crisis in het onderwijs, een kenniscrisis, een kwaliteitscrisis? Ik ken de SP-fractie niet beter dan dat de zij die zorg jarenlang, bijvoorbeeld met de Vereniging Beter Onderwijs Nederland, heeft gedeeld. Met dit kabinet en met de kwaliteitsagenda gebeuren er nu eindelijk een heleboel goede dingen. De bestuurders worden wel degelijk aansprakelijk en verantwoordelijk gemaakt. Uiteindelijk gaan zij toch over het functioneren van de docenten. Ik begrijp niet dat de SP-fractie zegt dat dit kabinet wantrouwen heeft in docenten. Dat is helemaal niet zo. De docenten worden juist, zoals ik in mijn eerste interruptie al heb aangegeven, in het zadel geholpen. Ze worden ondersteund door dit kabinet. De toon van de heer Van Dijk, dat leraren leerlingen moeten "afwerken" als jampotjes, past toch helemaal niet bij dat beeld?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Misschien moeten we het de docenten vragen. Ik daag de regering uit om een goed onderzoek in te stellen naar dit hele prestatie- en controlecircus. Ik ga ervan uit dat de regering dat dan ook allemaal gaat evalueren en dan komen we daar dus ongetwijfeld op terug.

Ik wil even een prachtig citaat voorlezen uit de Volkskrant van vanochtend, dat eigenlijk ook het antwoord is op de vraag van de heer Beertema. Het is een citaat van mevrouw Ria Bronneman van het Sociaal en Cultureel Planbureau. "Studiehuis of competentiegericht leren zijn nog niet ten grave gedragen of het beleid dreigt alweer de andere kant op door te slaan. Toetsen als doel in plaats van als middel. Het gevaar is dat je instrumenten die de leerprestaties moeten opschroeven tot doel verheft in plaats van dat je de opbrengsten zelf verhoogt." Even later zegt ze dat de gedragsproblemen door de hogere prestatiedruk juist toenemen. "Meer frustratie, meer afvallers." Dit is de verkeerde oplossing voor een op zich juiste analyse waarover we het vaak eens zijn, namelijk al die mislukte onderwijsvernieuwingen.

De heer Beertema (PVV):

Ik ken het artikel in de Volkskrant ook. Er moet genormeerd worden en dat lijkt bij de SP-fractie niet in goede aarde te vallen. Ik daag de heer Van Dijk uit en vraag hem dus ook hoe hij het dan wel wil doen. Er werd niet genormeerd, er werden diploma's weggegeven, er was sprake van een crisis in het onderwijs. Dan ga je toetsen en normeren en dan wil je landelijke erkenning. Je wilt terug naar civiel effect en daar hoort normering bij. De angst dat de meter nu doorslaat naar de andere kant – want dat is de essentie van het stuk – deel ik niet, maar de heer Van Dijk kennelijk wel.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Beertema haalt nu heel handig twee verschillende zaken door elkaar. Wij moeten normeren en strenge eisen stellen aan het eindniveau van het onderwijs. Het centraal eindexamen van het voortgezet onderwijs is daarvan natuurlijk een mooi voorbeeld. Je kunt daarmee niet marchanderen. Dat is echter iets anders dan dit kabinet doet. Naast de eindexamens zet het kabinet een heel apparaat neer van prestatieafspraken en hogere citoscores. Dat komt er allemaal bovenop. De SP-fractie is altijd voorstander geweest van een eindexamen met een strak vastgestelde eindnorm, ook voor het hoger onderwijs. De SP-fractie is tegen het toetscircus, waar ook de basisscholen tegenop zien.

De heer Beertema (PVV):

In het voortgezet onderwijs is de kwaliteit altijd enigszins bewaakt door de tucht van het landelijke examen. Dat staat buiten kijf. De heer Van Dijk en ik zijn het daarover eens. In het primair onderwijs was dat niet meer zo en in het hoger onderwijs ook niet. Daar komt het wel allemaal terug, maar het gaat dan toch te ver om te spreken over een toetscircus. Dat doen wij in het voortgezet onderwijs ook niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Beertema moet echt onderscheid maken tussen het vastleggen van heldere eindtermen, waarvan ik een voorstander ben, en alle plannen die nu door het kabinet worden voorgesteld.

Ik geef twee voorbeelden. Het mbo wordt afgerekend op de tevredenheid van het bedrijfsleven. In de prestatieafspraken in het hoger onderwijs gaan studenttevredenheid en rendement een enorme rol spelen. Wij hebben echter geleerd van Inholland dat wij dat nu juist niet moeten doen. Wij moeten niet afrekenen op het aantal afgeleverde diploma's. Dat is iets heel anders dan een strak eindniveau vastleggen. Ik hoop daarin een bondgenoot te vinden.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het beste voorbeeld van dit wantrouwen is prestatieloon, waarvoor ruim 200 mln. wordt uitgetrokken. Dat wordt betaald door de leraren zelf, want op hen wordt bezuinigd. Dat prestatieloon wordt een enorme mislukking. Ik verwijs naar de evaluatie uit de Verenigde Staten. De RAND Corporation heeft het prestatieloon in New York onderzocht en concludeert dat er geen verschil is in kwaliteit tussen scholen met en scholen zonder prestatieloon. Men besloot het experiment af te blazen.

In een eerder onderwijsblad van de AOb zegt de staatssecretaris eerlijk: "Als het niet werkt, dan doen wij het niet." Dan wil ik graag een reactie op dit rapport over de mislukking van prestatieloon in New York.

De vakbond voert actie onder het motto: "Geen bonus maar banen." Er is totaal geen draagvlak voor dit plan dat uitsluitend door de heer Elias wordt aangehangen.

De heer Elias (VVD):

Dat is niet waar. De experimenten moeten nog beginnen. Is de heer Van Dijk niet wat snel met zijn conclusie? Ik heb al eerder gezegd dat het in Israël en in de Verenigde Staten op een bepaalde manier niet heeft gewerkt. Dat wil toch niet zeggen dat het niet goed is voor het onderwijs om ervoor te zorgen dat de beloningen worden gedifferentieerd? Mensen beseffen dat zij carrière kunnen maken als zij zich inzetten en iets kunnen verdienen. Het spreekt allemaal zo voor zich, dat het wel vreemd is dat voordat het eerste experiment is begonnen, de heer Van Dijk de afloop al weet. Dit is vooringenomenheid pur sang.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De heer Elias moet achter de dijken vandaan komen en over de grens heen kijken. Hij zal zien dat andere landen hebben geëxperimenteerd met het systeem van de Verengde Staten. Wij hebben al heel veel kennis over prestatieloon opgedaan. Hij moet eens het boek van de heer Wawoe lezen over de enorme mislukkingen rond al die bonussen en prestatielonen in de financiële sector. Hij heeft dat ook in het onderwijs onderzocht en gezien dat het pervers is. Het is waar, de heer Beertema is niet de enige voorstander van prestatieloon. Ik moet helaas vaststellen dat veel partijen in de Kamer hiervan voorstander zijn. Ook de PvdA en GroenLinks hebben dit in hun verkiezingsprogramma opgenomen, omdat het Centraal Planbureau heeft gezegd extra punten te geven indien zij dat zouden doen. Ik ben echter heel blij met het nieuwe standpunt van de heer Çelik. Hij zegt namelijk dat het de grootste blunder van dit kabinet is.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Kent de heer Van Dijk ook onderzoeken waarin wordt aangetoond dat prestatiebeloning wel werkt?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee!

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dan heeft de heer Van Dijk zich niet goed laten informeren. Er zijn namelijk allerlei onderzoeksgroepen van universiteiten, die zich bezighouden met prestatiebeloning. De heer Van Dijk zou dan moeten weten dat zij tot de conclusie komen dat er weinig experimenten zijn, dat er positieve en negatieve experimenten zijn en dat de wetenschap nog geen standpunt kan innemen over de vraag of prestatiebeloning werkt. Er is dus meer behoefte aan experimenten om die zekerheid wel te krijgen. Wat vindt de heer Van Dijk daarvan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nu krijgen wij een debatje over onderzoek A versus onderzoek B. Wij zijn blijkbaar wat verder dan de SGP. Ik vind prestatieloon een pervers plan voor het onderwijs en ik merk dat mijn standpunt in het onderwijs breed wordt gedragen. Geen bonus maar banen, ik zou het niet beter kunnen zeggen. Het punt is dat deze discussie niet nieuw is. Ik voerde deze discussie ook al met toenmalig minister Plasterk, want die zag het ook wel zitten. Elke keer vroeg ik hem dan: wat zijn precies de criteria; waarop worden leraren die het beter zouden doen dan beoordeeld? Ik kreeg echter nooit een antwoord van hem. Ook nu zegt de staatssecretaris weer: wij doen enkele experimenten, maar uiteindelijk bepalen de scholen wat er gebeurt. Ik beroep mij op het onderzoek waaruit blijkt dat prestatieloon tot een ellebogencultuur in de lerarenkamer leidt. Volgens mij krijgt 5% van de leraren recht op een bonus, terwijl 60% of 70% van de leraren er misschien voor in aanmerking komt. Daarom zeg ik: trap er niet in; het is een speeltje van dit kabinet om met heel weinig geld een hoop lawaai te maken.

De heer Dijkgraaf (SGP):

De heer Van Dijk mag natuurlijk om politieke redenen tegen prestatiebeloning zijn. Dat is zijn goed recht en dat moet hij ook vooral uitdragen. Hij moet echter niet selectief winkelen in onderzoeken die hem toevallig uitkomen, maar mij verwijten dat ik met andere onderzoeken aankom. Als je het op de feiten wilt baseren, baseer het dan ook op de feiten en kijk naar alle onderzoeken die beschikbaar zijn. Dan zeg ik het volgende. Er is maar één conclusie: er is te weinig bewijs om te zeggen dat het niet werkt, er is te weinig bewijs om te zeggen dat het wel werkt. Als je dan experimenteert, lever je mooie informatie om te bekijken of het goed werkt. Bovendien is één conclusie wel getrokken: het hangt erg af van de manier waarop je het doet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik citeerde net uit een overduidelijk onderzoek van de RAND Corporation en daarop wil ik graag een reactie. In New York is men met prestatieloon aan de gang gegaan. Dat werd daar ook met veel tamtam aangekondigd. Men is echter heel rustig tot de conclusie gekomen dat het niet werkt. Een harde conclusie is dat er geen verschil in kwaliteit bestaat tussen scholen met en scholen zonder prestatieloon. Dit laat niks aan duidelijkheid te wensen over.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik ken dat onderzoek ook en dat laat inderdaad niks aan duidelijkheid te wensen over voor de desbetreffende case, voor de specifieke keuze voor prestatiebeloning.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou zeggen: leer daarvan.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Waarom is de heer Van Dijk nu niet geïnteresseerd in al die andere onderzoeken waarin wordt aangetoond dat het onder de desbetreffende specifieke condities wel werkt? Daarvan moet ook worden afgewacht of het in Nederland werkt. Dat zeg ik er gelijk bij, want ik kijk naar beide kanten. Waarom is de heer Van Dijk echter niet in die feiten geïnteresseerd, maar kijkt hij alleen maar naar onderzoeken die zijn politieke stellingname bewijzen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat doe ik omdat ik prestatieloon een armoedig voorstel vind. Ik vind het ook volstrekt niet bij het onderwijs horen om in feite met bonussen te gaan werken. Wij hebben door de kredietcrisis geleerd dat bonussen tot een ramp kunnen leiden, zoals in de bankensector. Ik ben het zeer eens met de heer Wijffels die van de week in de krant zei: laten wij gewoon helemaal stoppen met het uitkeren van bonussen in de bankensector, laat staan dat wij bonussen in het onderwijs invoeren. Dat laatste voeg ik er zelf aan toe, maar dat lijkt mij volstrekt logisch. Ik zie een glimlach van instemming bij de heer Dijkgraaf.

De voorzitter:

De heer Van Dijk vervolgt zijn betoog.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De regering legt veel nadruk op onderwijs als middel om een goede baan te krijgen. Wij willen ook in de top vijf van kenniseconomieën terechtkomen. Dat is een mooie ambitie, waar overigens door het gebrek aan investeringen niets van komt. In de top vijf staan landen die minstens 5 mld. meer aan onderwijs uitgeven. Polen investeert tegenwoordig meer in onderwijs dan Nederland. Wat vindt het kabinet daarvan?

Ook hierbij slaat het kabinet door. Onderwijs is namelijk meer dan voorbereiding op de arbeidsmarkt. Onderwijs is ook vorming. Juist in tijden van individualisering kan het onderwijs tegenwicht bieden in de vorm van goed burgerschapsonderwijs. Ik denk aan lessen over democratie, maatschappelijk bewustzijn en mensenrechten. Dit komt tot uiting in maatschappijleer, maar dit vak staat onder druk. Ik ben dan ook blij dat gisteren mijn motie is aangenomen om na te gaan hoe dit vak versterkt kan worden. Ik hoor graag hoe die motie wordt uitgevoerd.

Vorming, burgerschap en sociaal bewustzijn moeten ook terugkeren in de manier waarop we ons onderwijs organiseren. De school als een gemeenschap waar leerlingen, leraren en directie een samenhangend geheel vormen. Daar valt nog veel aan te doen. Ten eerste de aanpak van segregatie. Een goede school is een gemengde school. Helaas wil de minister hier niets aan doen. Ze heeft lak aan de groei van het aantal zwarte en witte scholen, ondanks onderzoek van FORUM over hoe scholen denken over segregatie. Wat is haar reactie daarop?

Alle inspanningen op dit gebied, het bestrijden van segregatie, worden tenietgedaan met één pennenstreek. Ik vraag de minister om te kijken hoe deze kennis alsnog behouden kan worden.

Ten tweede schaalvergroting. Door fusies zijn veel scholen uitgegroeid tot leerfabrieken waar het bestuur op grote afstand zit van het klaslokaal. Gevolg: leraren en leerlingen voelen zich niet gekend. Iedereen gaat zijn gang en er is weinig samenhang. Kijk naar de enorme roc's en hogescholen met tienduizenden studenten. Premier Rutte hield een geweldig betoog tijdens de algemene beschouwingen. Hij zei ronduit: schaalvergroting was een fout. Premier Rutte droomt van een school waarbij de directeur bij de deur staat om elke leerling een hand te geven. Hij zei ook: "Het liefste zou ik willen dat iemand begint als voorzitter van het college van bestuur van een hogeschool. Als hij heel goed is, mag hij afdelingshoofd worden. En alleen de allerbesten mogen leraar worden. Zo zou je het moeten doen, een volkomen omgekeerde piramide". Voorzitter. Ik ben het nog nooit zo eens geweest met de premier. Hier moeten we naartoe. Dat betekent dus ook dat je deze zienswijze moet terugzien in de salarissen. Ik wacht het voorstel af.

De premier heeft het over een ontwikkeling die je terugziet in de hele publieke sector, dat mensen die niet over de inhoud gaan meer aanzien hebben gekregen dan mensen die wel over de inhoud gaat. Het zijn de managers die veel tijd kwijt zijn aan vergaderingen, congressen en het optuigen van bureaucratie. Bureaucratie is naast de grote klassen, een van de grootste ergernissen in het onderwijs. Leraren worden stapelgek van de administratiedwang. Dat komt opnieuw door wantrouwen. Wantrouwen vanuit het ministerie en ook vanuit managers. Het is onbestaanbaar dat mensen die nooit zelf voor de klas hebben gestaan, wel alle beslissingen nemen over roosters, klassengrootte en onderwijsvernieuwingen die maar al te vaak onderwijsvernielingen bleken te zijn.

Ik doe daarom een aantal voorstellen. Managers moeten ten minste een dagdeel per week voor de klas staan. Daarmee ontstaat binding met de werkvloer. Managers zijn afkomstig van het onderwijs zelf. Dus niet een of andere bobo uit het bedrijfsleven die even komt vertellen hoe het moet. Managers verdienen een normaal salaris dat in verhouding staat tot het lerarensalaris. Iedereen valt in het onderwijs gewoon onder de leraren-cao. Graag een reactie.

We stoppen met idiote begrippen en afkortingen die niemand begrijpt. Kijk eens wat we gedaan hebben in het beroepsonderwijs: bbl, kbl, bve, beroepsgerichte kwalificatiestructuur, sectoren, leerwegen, elders verworven competenties et cetera. Dit is de beste manier om iedere belangstelling voor het onderwijs de kop in te drukken. Ouders snappen hier niets meer van, laat staan de leerlingen. Dat moet ook de minister dwarszitten. Onderwijs moet toch bij uitstek begrijpelijk zijn? Graag een reactie.

Nog een punt over beroepsonderwijs. Steeds minder leerlingen kiezen technisch beroepsonderwijs. De vorige week kregen we een manifest voor technisch vmbo. In 2014 hebben we een tekort van 60.000 mensen in de technische sector als we niet ingrijpen. Vakdocenten verdwijnen. Het wordt dus tijd voor actie en de SP pleit voor een actieplan ambachtsschool. Deze leerlingen zijn immers gebaat bij kleine vakgerichte scholen, dus niet allerlei theoretische vakken en algemene vaardigheden maar concrete beroepsopleidingen zoals voor timmerman, metselaar, stukadoor, noem maar op. Ook hier is de onbegrijpelijke inrichting van het vmbo en het mbo, met alle leerwegen, sectoren en trajecten, een belemmering. Deze leidt tot schooluitval, evenals de kloof tussen vmbo en mbo. Alleen al daarom moet je zorgen voor kleine scholen, waarbij leerlingen gekend worden.

De heer Biskop (CDA):

De heer Van Dijk pleit voor beter onderwijs in de technische sector, maar het is heel lastig om goede docenten aan te trekken voor de technische vakken. Het CDA heeft er vaak voor gepleit om daarvoor mensen met ervaring in de praktijk in te zetten, maar dat botst weleens met bevoegdheden. Hoe ziet de heer Van Dijk dat?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daarover hadden wij vorige week een debat. De SP vindt dat leraren bevoegd moeten zijn en ik hoop dat het CDA dat ook vindt. Eerlijk is eerlijk, je wil natuurlijk ook het liefst een vakman of vakvrouw voor de klas hebben die jarenlang in zo'n sector heeft gewerkt. Volgens mij hebben we daarvoor een aardige oplossing bedacht door het amendement dat Kamerbreed is aangenomen, met de strekking dat mensen die van buiten de sector maar zonder bevoegdheid worden aangetrokken, binnen enkele jaren alsnog een bevoegdheid halen.

De heer Biskop (CDA):

In het vmbo hebben wij een aantal richtingen waarvoor de heer Van Dijk graag andere namen zou willen zien, maar die heel praktijkgericht zijn. We hebben de theoretische leerweg, die theoretisch is, zoals het woord al zegt, waardoor de overstap naar een techniekvak wat wordt bemoeilijkt. We hebben ook technomavo's, waarvan de bekostiging anders is dan voor de leerwegen waar techniek wordt onderwezen. Hoe ziet de heer Van Dijk dat?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Technomavo?

De heer Biskop (CDA):

Er zijn ook technasia. Je hebt ze op allerlei niveaus.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik moet dan eerder denken aan een soort danceparty. Ik weet niet of dit wel een heldere, begrijpelijke term is, maar het kan zijn dat de heer Biskop er heel blij mee is. De essentie is natuurlijk dat we het beroepsonderwijs weer herkenbaar maken, zodat leerlingen er graag naartoe gaan en er trots uitlopen en zeggen: kijk eens, ik ben een vakman geworden, ik kan dit vak, in plaats van jarenlang belemmerd te zijn met allerlei algemene of competentiegerichte vakken waar ze niets mee kunnen.

De heer Beertema (PVV):

We kunnen elkaar heel goed vinden, denk ik, maar ik heb toch een vraag over de ambachtsschool. Begrijp ik het goed dat de SP een grote stelselwijziging wil inluiden of herkent hij de ambachtsschool in de VM2-trajecten die nu overal worden gestart, die redelijk succesvol zijn en die bovendien kleinschaligheid bieden aan leerlingen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, daar heb ik ook over nagedacht. Ik weet niet of je het een stelselwijziging moet noemen, want dan krijg je daar weer een discussie over. Het gaat mij erom dat ik zie dat het niet goed gaat, zeker niet met het technisch vmbo, waarover wij dat manifest hebben ontvangen. Je moet de vraag stellen hoe je de leerlingen daar weer krijgt en zij met liefde voor die richtingen kiezen. Als het nodig is om de scholen flink kleinschalig te maken en om de kloof tussen vmbo en mbo op te lossen door die opleidingen samen te voegen, wil ik dat graag. Dat zit inderdaad in die VM2-experimenten, die een goed begin zijn. Misschien moeten we deze gaan uitbouwen zodat het veel groter wordt, niet letterlijk, maar wel graag in kleine scholen. Of dat een stelselwijziging is, maakt mij niet zoveel uit.

Pieter Winsemius zei het goed: het gaat om structuur en verbondenheid. Vergelijk dat eens met de enorme roc's, waar leerlingen een nummer zijn geworden, waar zij aan hun lot worden overgelaten met vraaggestuurd competentieonderwijs, waar leraren zijn gedegradeerd tot instructeurs. Ik zeg: een hamer is niet links of rechts, dus investeer in kleine ambachtsscholen, met goede vakdocenten. Kijk of die technische vmbo-scholen die nu met opheffing worden bedreigd, hiertoe kunnen worden omgebouwd. Integreer de technische mbo-opleiding in die vmbo-scholen, zodat leerlingen niet op hun zestiende nog naar een groot roc moeten verkassen.

Van kleinschaligheid naar ouderbetrokkenheid, waar de minister de mond vol van heeft, zeker vandaag. Ouders moeten meer bij de school betrokken worden. Het moet inderdaad volkomen normaal zijn dat je naar een ouderavond gaat. Het incident in Nieuwegein waarbij een leraar werd opgepakt, is een dieptepunt. Ouders en scholen staan dan tegenover elkaar, terwijl ouders de scholen zouden moeten steunen. Ik heb een voorstel dat hieraan kan bijdragen en dat ook tegen de feminisering van het onderwijs werkt. Waarom promoten we niet een zogenaamde "vaderdag" op school? Vaders komen een keer per week een middag vertellen over hun werk. Je slaat dan drie vliegen in één klap. Er staat weer eens een man voor de klas, de ouderbetrokkenheid neemt toe en mannen krijgen mogelijk belangstelling voor een baan in het basisonderwijs. Ik las vanochtend natuurlijk ook de Volkskrant en ik dacht: de minister kan hierop niet tegen zijn. Natuurlijk moet je dit prudent aanpakken. De minister zou dit op scholen kunnen promoten. Volgens mij heeft ze daarover allerlei ideeën, want ik las iets over sociale media en dat ze een toer gaat maken. Ik hoor graag of de minister dit idee wil meenemen. Wellicht is het goed om met Sociale Zaken en Werkgelegenheid te overleggen opdat de vaders financieel gecompenseerd worden voor de middag die zij voor klas staan. Als dit niet gebeurt, is dat ook weer zo vervelend. Ook hierop hoor ik graag een reactie.

Bovenstaand voorstel gaat vooral over het basisonderwijs dat momenteel onder grote druk staat. De bezuiniging van 300 mln. op het passend onderwijs hangt als een donkere wolk boven de scholen. Als een molensteen hangt deze bezuiniging om de nek van de minister. Iedereen weet dat deze maatregel te ver gaat. Hij wordt goedgepraat met het verhaal dat de groei van het aantal zorgleerlingen te veel toeneemt. Is dit eigenlijk wel zo? In mei hebben we een debat gevoerd over misleidende cijfers. De minister heeft de groei van het aantal zorgleerlingen toen flink overdreven, zo bleek in maart uit Kamervragen van mevrouw Smits. Het aantal zorgleerlingen zou met 65% zijn gestegen, terwijl het eigenlijk om 15% ging. De enorme stijging was het belangrijkste argument om de bezuiniging door te drukken. Dat bleek echter wel mee te vallen. Excuses zijn dus op zijn plaats, maar een belangrijkere constatering is dat de bezuiniging op drijfzand is gebaseerd. Ik hoor graag een reactie op het pleidooi van velen om deze bezuiniging op zijn minst uit te smeren over meerdere jaren. Ook de overhaaste invoering van het passend onderwijs stuit op grote weerstand. Hoe gaat de minister daarmee om?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik vraag de heer Van Dijk het volgende. Overigens had ik bijna "de heer Smits" gezegd.

Door de manier waarop het nu toegaat met zorgleerlingen, blijft de kwaliteit achter. Te veel kinderen zitten thuis en we weten niet waar het geld terechtkomt. Is de heer Van Dijk dit met mij eens en vindt hij dit dan een acceptabele situatie?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat is nooit een reden om te zeggen: dus gaan wij er maar 300 mln. op bezuinigen. Dat is het valse van dit hele plan. Ik erken dat er problemen zijn, maar die problemen worden gebruikt om een enorme bezuiniging op deze leerlingen te legitimeren. Ik verwacht eigenlijk van mevrouw Ferrier dat zij daar samen met de SP tegen in opstand komt.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dat is ijdele hoop van de heer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Helaas.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik ben van mening dat dit systeem om die drie redenen moet worden aangepakt. Ik ben zo langzamerhand benieuwd naar de visie van de SP. Hoe wil zij dit aanpakken? Ik krijg steeds meer de indruk dat de SP er voorstander van is om voortdurend te benadrukken wat kinderen niet kunnen, in plaats van beleid te maken op hetgeen kinderen wel kunnen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de serie gratuit! De SP is een groot voorstander van speciaal onderwijs voor leerlingen die dat nodig hebben en het reguliere basisonderwijs moet uitstekende kwaliteit kunnen bieden. Op dit moment zien wij een ontwikkeling, gepusht door dit kabinet, waarbij leerlingen met bepaalde aandoeningen als ADHD, autisme of dyslexie, in steeds grotere getale in de normale klassen terechtkomen. Als mevrouw Ferrier met leraren zou praten, dan zou zij ook weten dat zij zeggen dat het geven van goed onderwijs steeds minder haalbaar wordt als een reguliere schoolklas 25, 30 of 35 leerlingen krijgt, waarvan er vijf of acht een bepaalde aandoening hebben waarvoor specifieke aandacht nodig is. Door 300 mln. te bezuinigen op die leerlingen, maak je de klassen nog groter. Dat is onaanvaardbaar.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik heb eigenlijk heel goed nieuws voor de heer Van Dijk. Als hij de voorstellen van de minister, die de Kamer gisteren bereikten, goed leest, ziet hij namelijk dat het niet gaat om bezuinigingen van 300 mln., maar om een ombuiging, precies met de bedoeling om docenten in het reguliere onderwijs beter toe te rusten op hun complexe taak, opdat zij de diversiteit in de klas goed aankunnen. Ik kan tot mijn vreugde tegen meneer Van Dijk zeggen: precies wat u wilt, gaat gebeuren. Ik reken dus op zijn steun.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is helaas een heel goed voorbeeld van valse retoriek. Er wordt snoeihard 300 mln. bezuinigd op zorgleerlingen. Het hele onderwijs is daar woedend over. Wat zegt mevrouw Ferrier? Zij zegt: nee, het is een ombuiging. Sorry, maar dat is toch een voorbeeld van verhullend taalgebruik waar je u tegen zegt? Zullen we het woord "ombuiging" gewoon afschaffen? Dat snapt namelijk niemand meer. Er wordt 300 mln. gekort op zorgleerlingen. Dat is een schandalige bezuiniging. Ik geef mevrouw Ferrier mee dat het prima is om te praten over dat indicatiecircus, om te kijken hoe dat kan worden verbeterd, maar zij moet niet wegmoffelen dat zij tegelijkertijd een schandalige bezuiniging uitvoert op het speciaal onderwijs en basisonderwijs.

Vraag leraren wat zij als een probleem ervaren: naast de bureaucratie zijn dat de grote klassen. De klassen worden steeds groter door bezuinigingen. Bestuurders snijden in personeel en verdelen een klas weer onder andere klassen. De werkdruk neemt toe. Is het eigenlijk niet vreemd dat we geen maximale klassengrootte hebben, dat klassen dus oneindig mogen groeien? In de kinderopvang zijn er strenge regels over de omvang van een groep; bij vierjarigen geldt bijvoorbeeld één leidster op acht kinderen. Waarom geldt dat ook niet voor het onderwijs? De SP zegt: klassenverkleining moet prioriteit hebben; de werkdruk neemt dan af, de kwaliteit neemt toe. Dat wordt bevestigd door onderzoek uit Zweden: leerlingen uit kleinere klassen blijken later veel meer te verdienen, en dat brengt uiteindelijk 20% meer op dan het kost. Tel uit je winst!

In het hoger onderwijs wordt de druk eveneens verhoogd. Studenten moeten binnen no time afstuderen. Er is geen enkele ruimte meer voor verdieping en verbreding. De studiefinanciering wordt gekort. Het collegegeld schiet omhoog als studenten uitlopen. Deeltijdstudenten worden zorgvuldig uitgeroeid. En het collegegeld voor een tweede studie schiet helemáál door het plafond heen: niet zelden betaal je meer dan € 10.000 voor een tweede studie. Dat is een straf op ambitie. Maak hier een eind aan, en zeker voor leraren die een hogere graad willen halen.

Universiteiten en hogescholen worden onderworpen aan strenge prestatieafspraken. Er is veel kritiek op deze perverse prikkels. Gaat de staatssecretaris instellingen werkelijk afrekenen op rendement, en dus op het aantal diploma's? Dan maken we van elke universiteit een Inholland. Instellingen worden diplomafabrieken. Dit zal ook leiden tot meer bureaucratie. Er is onderzoek waaruit blijkt dat meer dan de helft van het budget niet naar onderwijs gaat. Wij hebben een voorstel om de precieze cijfers boven water te krijgen, dan zouden we maatregelen kunnen nemen. De staatssecretaris wil dat echter niet overnemen, terwijl de Kamer daar toch duidelijk over was. Pas de methode van de heren Bouwens en Bruins toe op het hoger beroepsonderwijs, dan blijkt dat slechts 25% van het onderwijsbudget daadwerkelijk in het klaslokaal of de collegezaal terechtkomt; dus in het primaire onderwijsproces, met excuus voor het jargon. Dat moeten wij toch omarmen en gebruiken? Dat kan enorm veel geld opleveren. Ik zal hiertoe een nieuw voorstel indienen.

Mevrouw Lucas (VVD):

Voorzitter. De heer Van Dijk zei dat deeltijdstudenten systematisch worden uitgeroeid. Ik neem heel erg afstand van dergelijk taalgebruik. We kunnen inhoudelijk verschillen van mening over wat er met deeltijdstudenten moet gebeuren, maar dit taalgebruik past niet in dit huis. Ik zeg dit voor het verslag, ik wil dit graag genoteerd zien.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maar gaat mevrouw Lucas ook in op de inhoud? Ik zei namelijk dat door de invoering van de langstudeerdersboete een deeltijdstudie onmogelijk en onaantrekkelijk wordt gemaakt. Ik zou graag willen dat wij daarover afspraken zouden kunnen maken. Dat lijkt mij belangrijker dan dat zij zich over bepaalde woorden uitlaat.

Mevrouw Lucas (VVD):

Wij komen gelukkig nog uitgebreid te spreken over deeltijdstudenten. Op dit moment gaat het mij om het woordgebruik van de heer Van Dijk. Daar neem ik echt afstand van.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat hebt u zojuist ook al gezegd. Ik vind het jammer dat u …

De voorzitter:

Het is genoteerd. De heer Van Dijk vervolgt zijn betoog.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Dan nu mijn motie over onderzoek naar schaalverkleining. Die motie is voor de zomer aangenomen, maar hoe staat het daarmee. Helaas is Hogeschool Inholland nog steeds niet gesplitst. Universiteiten denken zelfs al weer na over nieuwe fusies, bijvoorbeeld een fusie van Delft, Leiden en Rotterdam. Onderzoek op de TU Delft wijst uit dat 72% tegen een fusie is. Vandaag bericht de Volkskrant dat hogeschool Van Hall Larenstein wordt opgeslokt door de Universiteit Wageningen. Medewerkers worden geïntimideerd door de directie. Wat is dit voor een cultuur waar studenten worden geïntimideerd door het management? Ondanks het pleidooi van de premier gaat de schaalvergroting gewoon door. Ik zeg: grijp in.

En in dat kader. Waar blijft de reactie op mijn actieplan voor het hbo, een actieplan dat ik voor de zomer heb ingediend?

Voorzitter. Net als aan de schaalvergroting komt er ook geen eind aan de enorme salarissen voor bestuurders in het onderwijs. Aan de top staat de heer Dijkhuizen van Wageningen Universiteit met maar liefst een salaris van € 350.000. Een schandalig bedrag! De minister heeft vorige week bepaald dat salarissen van universitair bestuurders toch hoger mogen zijn dan in haar eerdere voorstel. Zij heeft daarvoor een rampzalige onderbouwing: universiteiten hebben ook een onderzoekstaak. Het is een dwaalspoor en ik zeg dan ook: breng die bestuurders onder de cao van het onderwijspersoneel.

De voorzitter:

Ik heb graag dat u geen namen noemt. Het is de afspraak dat wij op functies reageren en niet op namen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Maak haast met het voorstel om te kunnen ingrijpen bij wanbeleid, want anders blijven bestuurders almachtig zitten in hun koninkrijkjes, zonder dat de politiek iets kan doen.

Valt het u ook op, voorzitter, dat universiteiten steeds meer als concerns opereren? Er is veel geld voor marketing en men is doodsbang voor imagoschade. Nu is er weer iets met het universiteitsblad Vox in Nijmegen: men mag niet schrijven over de commotie rond onderzoeker Roos Vonk. Wat is dit voor censuur? Waar is de universiteit als een kritische gemeenschap met een levendig debat gebleven? Moeten wij de onafhankelijkheid van universiteitsbladen soms wettelijk vastleggen? En waarom wordt het onderzoek naar mevrouw Vonk niet openbaar gemaakt door de universiteit?

De voorzitter:

Ik heb u verzocht om geen namen te noemen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

O.

De berichten over frauderende onderzoekers zijn een reden tot zorg. Uit de antwoorden op mijn Kamervragen over … Ja, wat moet ik nu gaan zeggen? Ik doel dus op een onderzoeker die een maand geleden heel veel in het nieuws was en in het Engels "Pile" zou heten. Die meneer dus! Het blijkt dat de universiteiten erbovenop zitten.

Voorzitter, toch nog even. Dit is toch raar. Wij weten allemaal over wie het gaat en dan moet ik toch gewoon zijn of haar naam kunnen noemen?

De voorzitter:

Nee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ze is meedogenloos.

Voorzitter. Dan maar zo: de onderzoeker die onlangs veel in het nieuws was, de onderzoeker die bijvoorbeeld zei "vlees eten maakt je agressief" en andere vergelijkbare gevallen zijn zeer schadelijk voor het aanzien van de wetenschap. Hieruit blijkt ook wel dat er meer openheid moet komen in de onderzoekswereld.

Ook de toenemende vermarkting van het onderzoek is mij een zorg. Het voorbeeld van de voedingsindustrie die met gesponsord onderzoek aangetoond zou hebben dat melk gezond is, spreekt boekdelen. Het is een typisch gevalletje "Wij van WC-eend adviseren WC-eend". Organisaties, bedrijven, overheden en universiteiten die onderzoek doen of onderzoek laten doen, dienen de verklaring van onafhankelijke wetenschap van de KNAW te ondertekenen. Daarin staan criteria voor onafhankelijk en transparant onderzoek. Het is teleurstellend dat de staatssecretaris dit niet wil overnemen. Ik zal hierover een motie indienen.

Voorzitter. En dan nu een heel ander punt. Ik kreeg het bericht dat sterrenkunde bij de Universiteit Utrecht zou verdwijnen. Daar is heel veel verdriet over. Graag een reactie.

Met de heer Van der Ham heb ik een amendement ingediend om de studerende moeders te ondersteunen. Ik krijg daar graag een reactie op.

Onderwijs is geen productiewerk. De regering slaat door in het prestatiedenken. Het is georganiseerd wantrouwen. Wij moeten uitgaan van vertrouwen in docenten en stoppen met scholen als diploma- en toetsfabrieken. Laten wij werken aan kleine scholen met uitstekende leraren waar het management zich bescheiden en dienend opstelt, precies zoals de premier het wil.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors nu voor de lunchpauze. Daarna is er een regeling van werkzaamheden. Vervolgens gaan wij door met het debat over de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De vergadering wordt van 13.14 uur tot 14.00 uur geschorst.

Naar boven