2 Algemene financiële beschouwingen

Aan de orde zijn:

  • - de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2012 ( 33400 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van Financiën van harte welkom in de Eerste Kamer. Ik feliciteer de minister nogmaals met zijn benoeming en de staatssecretaris met de voortzetting van zijn mandaat. Voor de minister geldt dat het zijn eerste optreden in deze Kamer is als minister, want als initiatiefnemer was hij hier al vaker. Ik wens hem dan ook veel succes en wijsheid toe.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Aan het begin van deze avond wil ik graag namens onze fractie beide bewindslieden gelukwensen met hun benoeming, respectievelijk herbenoeming als minister en staatssecretaris van Financiën. Wij wensen hen daarbij veel succes in de komende jaren.

Vandaag behandelen wij in zekere zin de laatste begroting van het kabinet Rutte/Verhagen en de eerste begroting van het kabinet Rutte/ Asscher. Onder leiding van de vorige minister van Financiën hebben vijf partijen in de Tweede Kamer bemoeienis gehad met de voorliggende voorstellen via het Lenteakkoord. Door de huidige regeringspartijen is daar nog een herfstgedachte aan toegevoegd, waarbij onder meer de forensenbelasting is vervangen door de assurantiebelasting.

Tevens is het nieuwe regeerakkoord Bruggen slaan tot stand gekomen, dat in de Eerste Kamer wordt besproken op 4 december a.s. In het College van Senioren is in het kader van een goede voorbereiding en een goede afstemming van de financiële en de politieke beschouwingen afgesproken dat wij ons vanavond aan het onderwerp zullen houden, namelijk de begroting voor volgend jaar. Aangezien ik dat altijd al deed, is dat voor mij geen probleem.

Wel zal ik net als in voorgaande jaren beginnen met de ontwikkelingen in de wereld en in Europa. En misschien kom ik dan ook nog wel "Bruggen slaan" tegen.

Bij de start van een nieuw kabinet wil ik eerst een oordeel uitspreken over het vorige kabinet. Wij hebben grote waardering voor het beleid van de vorige minister, met name voor zijn beleid om te verhinderen dat de overheidsfinanciën ontsporen, voor het beleid om ons land door de crisis te loodsen en voor zijn standvastig en geduldig optreden in de Europese schuldencrisis.

Een analyse of het door het vorige kabinet voorgenomen beleid is gerealiseerd, is moeilijk te maken in verband met de zeer snelle wijziging van de economische omstandigheden in de wereld. Wel is ons land vrij goed door de crisis gekomen, als je kijkt naar de overheidsfinanciën en de werkgelegenheid in vergelijking met andere Europese landen. Vandaar hier mijn grote waardering voor het vorige kabinet en de vorige minister van Financiën.

Bij de start van een nieuw kabinet wil ik ook aangeven waarop wij elke minister van Financiën beoordelen, dus ook deze minister van Financiën. Daarvoor hebben wij een aantal normen en waarden, te beginnen met het belangrijkste, te weten gevoel voor humor, in combinatie met het doorvoeren van hervormingen indien noodzakelijk en het voeren van een solide beleid met betrekking tot de overheidsfinanciën. Naar onze mening is een solide financieel beleid een absolute voorwaarde voor een goed sociaal beleid. Financieel wanbeleid gaat altijd ten koste van de zwakkeren in de samenleving.

De doelstelling van het kabinet met betrekking tot het financieringstekort in 2017 spoort ruwweg ook met ons eigen verkiezingsprogramma. Dat zien wij dus als een positief punt van soliditeit. De vraag of dit kabinet voldoende hervormt, zal uitgebreid aan de orde komen tijdens de politieke beschouwingen van 4 december a.s.

Op het gebied van de zorg zijn wij verheugd dat de oorspronkelijke plannen van het kabinet binnen enkele weken zijn ingetrokken. Immers, de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie zou hebben geleid tot het geheel terugdraaien van de door ons gesteunde hervormingen van vorige kabinetten, in de Kamer onder anderen verdedigd door minister Hoogervorst. Dit gevolg van de onschuldig lijkende inkomensafhankelijke zorgpremie is gelukkig binnen de VVD net op tijd doorzien, met dank aan de heer Wiegel, mevrouw Hala Naoum Nehme en ook met grote dank aan de fractie in de Eerste Kamer. Vooral dit laatste geeft hoop voor het tegenhouden van andere ongewenste voorstellen van dit kabinet in de toekomst. Wij zijn dus zeer hoopvol gestemd. Dat zijn wij in principe altijd al, maar nu in het bijzonder. Wij kijken daardoor met grote belangstelling uit naar het standpunt van de VVD-fractie met betrekking tot het inkomensafhankelijk maken van het eigen risico. Dat past naar onze mening ook niet in het huidige systeem, maar het gaat nog steeds wel door.

Tevens heeft het Centraal Planbureau in de Macro Economische Verkenning (MEV) berekend dat dit onderdeel van de plannen de oprichting van een nieuw apparaat vereist omdat de privacywetgeving zou verhinderen dat de ziektekostenverzekeraars dit zelf gaan uitvoeren. Klopt dit, zo vraag ik de minister, en klopt het ook dat dit 100 miljoen extra moet gaan kosten? Vindt de minister dit een investering die ons land sterker uit de crisis doet komen?

De heer Reuten (SP):

Senator Terpstra is blij dat een aantal plannen van de regering van tafel zijn en dat daarvoor andere in de plaats zijn gekomen. Ik heb ook geluisterd naar de voorman van de overzijde. Ik wil graag weten of hij van mening is dat er inderdaad plannen zijn om te nivelleren en waaruit dat blijkt. Zo ja, dan wil ik ook graag weten hoe de fractie van de heer Terpstra van plan is om dat hier te gaan tegenhouden.

De heer Terpstra (CDA):

Dit zijn inderdaad goede vragen, maar zij slaan niet zozeer op mijn tekst, want ik heb het nu over de norm dat wij de minister van Financiën ook beoordelen aan de hand van de vraag of hij maatschappelijke hervormingen die wij noodzakelijk vinden doorvoert. Nu vinden wij dat het zorgplan in de oorspronkelijke vorm niet past in het huidige systeem, dat wij hebben verdedigd. Nu zijn wij dus blij dat een systeemwijziging die volgens ons het systeem opheft ongedaan is gemaakt. Daarover zijn wij dan ook positief.

Het kabinet is daarvoor met alternatieven gekomen die liggen in de fiscale sfeer. Daarop kom ik later terug. De regering noemt dit zelf een nivellering, dus dat zal het wel zijn. Verder hebben wij vastgesteld dat dit de werkloosheid doet stijgen, terwijl het financieringstekort ook een beetje stijgt. Daarop kom ik ook nog terug.

Verder hebben wij altijd waardering voor alle uitspraken die de heer Buma doet. Het feit dat hij soms de Eerste Kamer noemt, bewijst dat hij een meedenkende figuur is. Uit het feit dat hij vaak dingen zegt, blijkt ook dat hij tot de categorie hardwerkende Nederlanders behoort, waarvoor wij in principe ook altijd waardering hebben. Maar het ging hier dus niet zozeer om de nivellering van het zorgsysteem maar om het systeem zelf.

De heer De Grave (VVD):

Mag ik dan een vraag stellen over de tekst die de heer Terpstra wel heeft uitgesproken? Ik vind het ook goed dat wij het vooral daarover hebben. Ik noteer met dankbaarheid dat de heer Terpstra zegt de hoop te hebben dat de VVD-fractie slechte voorstellen ook in dit huis kritisch zal bejegenen. Mag ik de heer Terpstra vragen of wij dan ook de hoop mogen hebben dat goede voorstellen door het CDA zullen worden gesteund? Ik vraag hem dit te meer omdat hij ook zegt dat het tekort terug moet. Mag ik dus eens informeren op welke steun van het CDA voor welke voorstellen wij in dit huis wel kunnen rekenen?

De heer Terpstra (CDA):

Wij zijn voor alles wat goed is en wat ook in ons eigen CDA-programma staat.

De heer De Grave (VVD):

Kunt u wat voorbeelden geven, mijnheer Terpstra?

De heer Terpstra (CDA):

Een klein deel van mijn spreektekst gaat over Europa. Wij stellen hierover maar één vraag aan de minister, namelijk of hij het beleid van zijn voorganger voortzet. Wij hebben begrepen dat hij dat gaat doen. Als de minister dat kan bevestigen, dan vindt mijn fractie dat zij haar steun aan het Europabeleid kan geven, of zelfs moet geven.

De heer De Grave (VVD):

Wat vindt de fractie van de heer Terpstra van bijvoorbeeld de hervorming van het ontslagrecht en van de maatregelen in het kader van de WW? Die maatregelen staan ook in het CDA-programma. Kunnen wij op een positieve grondhouding van de CDA-fractie rekenen voor voorstellen op zulke vlakken?

De heer Terpstra (CDA):

Wij hebben in het College van Senioren afgesproken dat wij ons vandaag zullen beperken tot de begroting voor 2013. Daarbij heb ik mij neergelegd. Ik heb toegezegd dat de hervormingen van de arbeidsmarkt en de woningmarkt op 4 december behandeld zullen worden door onze fractievoorzitter.

De heer De Grave (VVD):

Op deze vragen krijg ik dus antwoord van de heer Brinkman op 4 december.

De heer Terpstra (CDA):

Als ik die vragen nu zou beantwoorden ...

De heer De Grave (VVD):

Ik begrijp het. Ik zal dat doorgeven aan de heer Hermans. Ik zal hem doorgeven dat de heer Brinkman uitvoerig zal ingaan op deze vragen.

De heer Terpstra (CDA):

Uiteraard zal hij dat doen.

De heer Van Strien (PVV):

Ik hoor de heer Terpstra zeggen dat hij het Europabeleid van het kabinet gaat steunen. Dat lijkt mij op dit moment een buitengewoon interessante opmerking. Gaat de CDA-fractie de nieuwe steunoperaties voor Griekenland, die binnenkort ongetwijfeld weer op ons afkomen, blindelings steunen? Misschien zijn er binnenkort ook wel zulke operaties voor Frankrijk nodig. Lees The Economist er maar op na. Gaat de CDA-fractie die operaties blindelings steunen of gaat zij er toch wat kritischer naar kijken?

De heer Terpstra (CDA):

Wij steunen nooit iets blindelings. Wij zijn er echter wel van overtuigd dat Nederland in Europa ligt. Dat is een overtuiging. Wij vinden ook dat de Nederlandse belangen zeer gediend zijn met het op orde brengen en houden van Europa. Wij kunnen de doelstelling steunen die in de Macro Economische Verkenning en het regeerakkoord staat, namelijk dat wij ons uiterste best moeten doen om de eurozone overeind te houden. Dit weliswaar met een kleine nuance. Een en ander betekent niet dat mijn fractie elke maatregel die nog bedacht zal moeten worden, blindelings zal steunen. Het uitgangspunt van alle kabinetten in Nederland tot nu toe is steeds geweest, dat het een goede zaak is als Europa overeind blijft en als al onze klanten in leven blijven, om het zo maar te zeggen. Wij hebben dat steeds gesteund. Wij hebben het ook steeds gesteund dat daarvan het Europadossier een belangrijk onderdeel is. Wij zouden het vreemd vinden als wij deze principiële Europese benadering zouden veranderen nu het CDA geen zitting meer heeft in het kabinet. Zo'n verandering zou ongeloofwaardig zijn.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb nog één concrete vraag. Steunt het CDA straks het sturen van extra geld naar Griekenland?

De heer Terpstra (CDA):

Dat steunt mijn fractie in ieder geval niet zolang er nog geen vraag op dat punt van het kabinet is gekomen.

De heer Van Strien (PVV):

En als die vraag wel wordt gesteld, gaat de CDA-fractie dat dan steunen?

De heer Terpstra (CDA):

Dan zullen wij dat, zoals altijd, kritisch bekijken. De grondhouding is echter dat Nederland in Europa ligt. Enkele partijen in dit huis ontkennen dat steeds. Nederland is economisch heel erg verweven met Europa. Dat betekent dat het in leven houden van onze klanten niet alleen een kwestie is van solidariteit, maar ook van een soort eigenbelang. Het is logisch dat een christelijke partij dat vindt. Immers, je moet je naaste liefhebben als jezelf. Je moet dus de Grieken helpen, niet alleen omwille van de solidariteit, maar ook omwille van het eigen belang.

De heer Reuten (SP):

Ik kom nog even terug op het vorige puntje. De heer Terpstra stelt: het kabinet zegt dat er wordt genivelleerd. Wat is het criterium van de CDA-fractie waarmee zij beoordeelt of er al dan niet wordt genivelleerd?

De heer Terpstra (CDA):

Het CDA is een redelijk gouvernementele partij. Als een regering iets zegt, nemen wij dat daarom over het algemeen aan, tenzij wij zelf kunnen bewijzen dat het niet waar is. Dat is tot nu toe nog niet gelukt. Ook het Nibud heeft niet aangetoond dat het niet waar is. Het kabinet is pas een paar maanden bezig. Waarom zouden wij nu al twijfelen aan de dingen die het kabinet stelt?

De voorzitter:

De heer Terpstra vervolgt zijn betoog.

De heer Terpstra (CDA):

Ja. Het inkomensafhankelijk maken van het eigen risico zou dus volgens het Centraal Planbureau 100 miljoen gaan kosten. Ik vroeg de minister of hij dat een investering vindt die ons land sterker uit de crisis doet komen.

Wat de humor betreft, onze belangrijkste norm, hebben wij het volste vertrouwen in de minister, als een echte Brabander.

De begroting voor 2013 is gebaseerd op een aantal akkoorden, die voor een deel vorige akkoorden aanvullen en/of wijzigen. Het Herfstakkoord wijzigt het Lenteakkoord. Dat Lenteakkoord is weer een wijziging van het Catshuisakkoord. Dit is allemaal gebeurd binnen één jaar. De minister heeft op vragen van de vaste Kamercommissie voor Financiën een helder inzicht verschaft over deze stapeling van beleid. Daarvoor onze hartelijke dank. Deze dank geldt ook voor de ambtenaren van het ministerie, die de uiteenzettingen in de brief nog eens zeer helder hebben "erleuchtert".

Voorzitter, u merkt dat wij niet alleen de woorden van de minister van Financiën serieus nemen, maar ook de woorden van de minister van Buitenlandse Zaken. Ondanks deze "Erleuchterung" weten wij echter bijna niet meer precies waar onze eigen partij nu wel voor verantwoordelijk is geweest. Dit kan dus onverhoopt leiden tot vormen van zelfkritiek. Daarvoor wil ik mij hierbij bij voorbaat verontschuldigen.

Bij de start van het nieuwe kabinet is ook het regeerakkoord met de naam "Bruggen slaan" gepubliceerd. Veel beleid is erop gericht een herhaling van de huidige crisis te voorkomen. Deze pogingen kunnen op onze steun rekenen. Wij geloven echter niet dat door welk beleid dan ook elke volgende crisis kan worden voorkomen. De mens is altijd een moeilijk in te schatten factor. Tevens zijn modellen gebaseerd op het verleden. Bij grote wijzigingen zijn die modellen vaak ongeschikt. Met deze onzekerheid zullen wij moeten leren leven. Het lijkt erop dat het geloof bij het CDA op dit punt kleiner is dan bij het kabinet. Gelooft de minister van Financiën dat met het voorgestelde beleid een volgende crisis kan worden voorkomen?

Voor ons land is de ontwikkeling in de wereld van het allergrootste belang. De G20 spelen hierbij een belangrijke rol. Al sinds enkele jaren doen wij daaraan niet meer rechtstreeks mee. Hoe is ons land nog bij de ontwikkelingen binnen de G20 betrokken? Loopt dit via de EU? Speelt de Benelux hierbij nog een rol? Kan de minister zeggen hoe dit op dit moment functioneert? De laatste toppen van de G20 zijn met name gegaan over de schuldencrisis in Europa. Dit is een duidelijk symbool voor de verschuivingen van de macht in de wereld. In beide landen van de G2 zijn er zeer recentelijk verkiezingen geweest voor de nieuwe leiders van de komende tijd. Er is sprake van een zeer duidelijk verschil in methode. In Amerika zien wij een verkiezing voor de komende vier jaar op basis van een enthousiaste campagne met veel vrijwilligers. In China zien wij een overdracht van de macht binnen één partij aan de nieuwe leiders voor de komende tien jaar. Daarbij is de heer Hu Jintao vervangen door de heer Xi Jinping.

Hoogstwaarschijnlijk zal China meer gaan letten op het bevorderen van de binnenlandse vraag, dus minder op de export. Voor ons land is het handhaven van de vrijhandel in de wereld van het allergrootste belang. In dit licht is het altijd vreemd dat de meeste Nederlanders veel sympathie hebben voor Obama, terwijl zijn partij op het gebied van de vrijhandel over het algemeen eerder geneigd is dan de Republikeinen om over te gaan tot protectionistische maatregelen. Dit is er een bewijs voor dat wij, en misschien ook andere Europeanen, niet alleen op ons eigen belang letten, maar ook op humane waarden. Wij kiezen vaak voor de Amerikaanse partij waar wij het meeste last van zouden kunnen krijgen.

Bij de verdergaande opkomst van Azië speelt ook altijd weer de vraag, of Amerika of juist Europa relatief het meest moet inschikken. Velen in Europa voorspellen al jaren dat dat Amerika zal zijn. Op het gebied van de economische groei en de werkgelegenheid doet Amerika het beter dan Europa. Dat is helemaal niet het geval met betrekking tot de overheidsfinanciën. Er zal ook in Amerika iets moeten gebeuren aan de te grote staatsschuld. Hoe schat de minister de mogelijkheden op dit terrein in? Wat zullen daarvan de gevolgen zijn voor de wereldhandel en dus ook voor ons land?

In het regeerakkoord wordt geschreven over de circulaire economie. Nederland zou daarmee moeten beginnen, staat in dat akkoord. Ik moet erkennen dat ik niet altijd alles van dit begrip begrijp. Toch heb ik de indruk dat onze economie minder afhankelijk moet worden van de wereld. China richt zich meer op het binnenland, Amerika moet bezuinigen en wij worden circulair. Kan de minister in overleg met zijn collega van Economische Zaken het CPB eens vragen wat dit alles opgeteld voor ons land betekent? In een van de publicaties van het Planbureau staat aangegeven wat er gebeurt als Amerika gaat bezuinigen. Wat gebeurt er bovendien als de Chinezen zich op de eigen markt richten en wij helemaal circulair worden, wat dat ook betekent? Aangezien dit in het regeerakkoord staat, zal de minister van Financiën weten wat dit betekent. Net als het vorige kabinet wil ook dit kabinet een pro-Europese koers varen. Dat steunen wij van harte, dit voor de heer Van Strien. Ons land ligt in Europa en dat blijft voorlopig ook zo.

Uit het eerste optreden van de minister in de Tweede Kamer begin november bij het Europadossier hebben wij de indruk gekregen dat de minister op Europees gebied het beleid van zijn voorganger voortzet. Als dit zo is, dan kunnen wij op dit dossier de minister gaan of blijven steunen. Vandaar mijn vraag of de minister het Europadossier van zijn voorganger in grote lijnen voortzet.

Met de Macro Economische Verkenning (MEV) gaan wij ervan uit dat politici en centrale bankiers alles doen wat nodig is om een escalatie van de eurocrisis te voorkomen. Zo staat het in de tekst, maar niet in het regeerakkoord. Daar wil men de euro redden, maar niet tegen elke prijs. Er is enig verschil tussen beide formuleringen. Hoe zit dat precies? Wordt hiermee met andere woorden hetzelfde gezegd, of is er sprake van een duidelijk verschil? Daar er binnenkort weer overleg plaatsvindt met de minister over het Europadossier, laat ik het bij deze vraag.

Ik heb nog wel een punt van algemene zorg. Wij hebben steeds een alleingang van ons land binnen Europa afgewezen. Die discussie is vooral gevoerd rondom de bankenbelasting, maar dit geldt in principe ook voor een alleingang van Europa in de wereld. Op milieugebied speelt dit nu al bij de burgerluchtvaart en de scheepvaart. Veel landen, waaronder Amerika, China, India en Brazilië, hebben besloten dat hun bedrijven geen Europese heffingen mogen betalen. Kan de staatssecretaris aangeven wat dit exact betekent in het kader van allerlei belastingverdragen? Ook op fiscaal gebied dreigt Europa een eigen beleid in te zetten. Dit geldt vooral de FTT, de financiële transactietaks. Kan de minister helder aangeven waarom het afwijzende standpunt van de vorige minister is gewijzigd? Bestaat ook hier niet het risico dat Europa zich uit de markt prijst?

Dit kabinet wil een meer pro-Europese lijn volgen, maar dat hoeft toch niet te betekenen dat men meer bereid is dan het vorige kabinet Europa op termijn als economische factor op te heffen? De FTT is volgens het regeerakkoord alleen aanvaardbaar indien de pensioensector wordt uitgezonderd. Kan de staatssecretaris aangeven of dit technisch mogelijk is? Tevens wil het regeerakkoord dat alles wordt teruggegeven aan de lidstaten. Tot nu toe werden hier echter vooral grote idealen mee gefinancierd, zoals het klimaatbeleid of de EU zelf. Is dit wel een reële optie voor het gaan meedoen met de kopgroep FTT? Hoe ziet de staatssecretaris bij invoering van deze belasting de relatie met de bankenbelasting? Wordt deze ingetrokken bij de invoering van de FTT?

Ik ben in Nederland aangekomen. Vergeleken met de buurlanden staat ons land er redelijk goed voor. Dat geldt voor de overheidsfinanciën en de werkgelegenheid. Toch kennen ook wij een aantal meer structurele problemen. De vraag is of de begroting 2013 voldoende bijdraagt aan het verminderen van deze problemen. De Raad van State is bezorgd dat wij te weinig doen, terwijl anderen juist bang zijn dat wij ons land kapot bezuinigen. In de Miljoenennota wordt deze laatstgenoemde visie met name bestreden met een verwijzing naar de studies van Reinhart en Rogoff. Deze beide economen wijzen erop dat de positieve effecten van meer uitgeven of minder bezuinigen op termijn worden overtroffen door de negatieve effecten van het hebben van grote overheidsschulden. Deelt de minister deze redenering uit de Miljoenennota 2013? Als dit ook het geval zou zijn bij de PvdA – dat hoor ik straks graag – dan zou het aantal aanhangers van de kapotbezuinigentheorie in dit huis na het regeerakkoord aanmerkelijk kleiner zijn geworden. Een belangrijk gevolg van het immer voortschrijdend denken!

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het interessante, maar niet zo leuke nieuws betreft de CBS-cijfers. Die zijn voor Nederland zeer dramatisch. Er is een grote terugval in de economische groei en de werkgelegenheid, met name in de bouwsector. Ook doen wij het duidelijk slechter dan omringende landen. Niet alleen in Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk, maar ook in Italië gaat het nu beter en in Cyprus. In Portugal is de krimp minder dan in Nederland. De heer Terpstra stelt dat wij het beter doen dan andere landen, maar vindt hij dat vandaag de dag nog steeds? Wat moet er volgens het CDA gebeuren om deze terugval om te keren?

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb daar uiteraard over nagedacht, maar ik weet ook niet wat wij de regering zouden adviseren om het beter te doen dan men voornemens is te doen. Wat betreft het slechter gaan van de economie kun je je afvragen of Nederland toch te veel heeft bezuinigd of voornemens is te veel te bezuinigen, waardoor onze economie in de vertraging is gekomen. Ik heb erover nagedacht, maar toen viel het mij op dat Italië het op economisch gebied beter doet dan Nederland. Uit het staatje van de MEV blijkt op pagina dertien of zo dat Italië harder heeft bezuinigd dan Nederland. Ik dacht eerst dat wij goed moeten opletten of we niet te veel bezuinigen, gelet op die theorie, waardoor wij misschien achter blijven lopen bij de buren. In dat kader kun je triomfantelijk stellen dat Italië het beter doet, maar kijk je naar de vergelijking, dan zie je dat er maar drie landen zijn die harder hebben bezuinigd dan wij voornemens zijn te doen. Dat zijn Italië, Spanje en Ierland. Italië en Ierland doen het beter dan wij, dus het feit dat het in Nederland slecht gaat, zie ik niet zozeer als bewijs dat de redenering in de Miljoenennota, waarvan ik geneigd was en ben die te steunen, niet klopt en dat de andere groep gelijk heeft.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U houdt nog steeds vast aan het idee dat bezuinigen goed is en dat wij op die koers moeten doorgaan, omdat dit meer oplevert dan investeren. Vindt de heer Terpstra niet dat de nieuwe cijfers toch zouden moeten leiden tot goed nadenken over wat nu verstandig is om onze economie weer op gang te brengen? Is er niet sprake van een aantal bezuinigingen dat uiteindelijk contraproductief gaat werken, bijvoorbeeld kijkend naar de werkgelegenheid in de bouwsector?

De heer Terpstra (CDA):

Wij zijn er niet van overtuigd, gelet op het doel aan de horizon van een financieringstekort van ongeveer 1,5% – dat staat ook in het CDA-verkiezingsprogramma – dat wij op grond van de economische analyse minder moeten bezuinigen. Wij zien dat niet als een structureel goede oplossing. We willen wel met het kabinet discussiëren over de vraag of lastenstijgingen wel een goede methode is om uit de crisis te komen. We kunnen ook discussiëren over de vraag of je binnen de uitgaven van het Rijk niet tot een verschuiving zou moeten komen in de richting van toekomstgerichte uitgaven. Ik zal die vraag in het vervolg van mijn betoog nog stellen. Ik wil niet af van het financieringsreductiepad. Als je daarvan afwijkt, dan geloof ik niet dat je daarmee een zegenrijke daad verricht.

De heer De Lange (OSF):

De heer Terpstra laat wat euforische geluiden horen over de beperkte werkloosheid in Nederland, maar cynici beweren dat er evenveel definities van werkloosheid zijn als er werklozen zijn. Dat geeft al te denken. Kijken wij nu even naar de Nederlandse situatie van zzp'ers. Zo langzamerhand is hun aantal gegroeid tot bijna een miljoen. Het zijn niet allemaal mensen die dit vanuit een positieve keus doen. Het zijn vooral mensen die daartoe worden gedwongen, omdat ze anders totaal werkloos zouden zijn geworden. Kijken wij naar de situatie van die zzp'ers, dan constateer ik – er zijn ook redelijk betrouwbare cijfers over – dat ongeveer de helft ervan zeer beperkt aan het werk is. Als we ervan uitgaan dat bij die miljoen zzp'ers sprake is van een werkloosheid van 50%, dan komen de heel mooie cijfers van de heer Terpstra over de werkloosheid in Nederland die zo beperkt is in een heel ander daglicht te staan. Hoe kijkt de heer Terpstra tegen dit probleem aan? Als je het onvermogen van zzp'ers om volledig aan het werk te gaan, meerekent, denkt de heer Terpstra dan nog steeds dat de werkloosheid in Nederland zo gunstig is? Ja, het is beter dan in Griekenland, waar de jeugdwerkloosheid 58% is, dat geef ik de heer Terpstra onmiddellijk na, maar in bredere zin denk ik dat de heer Terpstra de cijfers toch niet echt op orde heeft.

De heer Terpstra (CDA):

Ik weet natuurlijk ook nooit precies of ik de cijfers op orde heb. Ik lees echter wel de stukken van het Centraal Planbureau, dat ik beschouw als een betere rekenmeester dan wij met zijn allen, misschien. Het Centraal Planbureau had oorspronkelijk een veel grotere stijging van de werkloosheid verwacht. Die is niet gekomen. Een van de redenen daarvoor is inderdaad het aantal zzp'ers. Het feit dat wij relatief veel zzp'ers hebben, heeft misschien een rol gespeeld bij het minder snel stijgen van de werkloosheid in de definitie die wij kennen. Ik geloof echter ook dat als je dezelfde zzp'ers zou meetellen, wij er nog steeds per saldo beter voorstaan dan een groot aantal andere landen. Het argument van de heer De Lange dat de zzp'ers een "verhullende" rol hebben gespeeld in de Nederlandse cijfers klopt, maar het gaat niet zo ver dat wij moeten zeggen dat we er buitengewoon slecht voor staan. Het blijft echter altijd een relatieve zaak.

Voorzitter. Ik kom op de begroting zelf. Bij elke begroting gaat het om de uitgaven, de inkomsten en het saldo maar daarnaast ook om de spelregels. Sinds 1994 werken wij met het trendmatig begrotingsbeleid. Wij zijn blij met het besluit in het regeerakkoord om hiermee door te gaan. Alweer een concessie, zeg ik tegen de heer De Grave, dat wij positief blijven denken. Het formuleren van een duidelijk doel in 2017 kunnen we volgen; dit staat ook in ons eigen verkiezingsprogramma. Tevens zijn we ingenomen met het feit dat het tekort in 2013 onder de 3% wordt gebracht, in lijn met de motie-Van Haersma Buma. Toch hebben we nog twee vragen.

Uit de technische briefing hebben wij begrepen dat er geen afzonderlijke afspraak is gemaakt voor het geval het gewenste spoor niet wordt gehaald. Het oude begrip "signaalwaarde" zou zijn vervangen door de Brusselse normen. Kan de minister aangeven hoe dit in de komende jaren gaat functioneren?

De tweede vraag gaat over het besluit van het kabinet om de rente-uitgaven niet meer mee te tellen bij de kaders. Dit was ook het geval bij het kabinet-Balkenende/Bos maar niet meer bij het kabinet-Rutte/Verhagen. Het CDA heeft dus zowel ingestemd met wel meetellen als met niet meetellen. Als je ons zou vragen welke redenering we daar precies bij hadden, weet ik dat niet meer. Ik wil graag de minister vragen of hij kan aantonen waarom de rente nu weer niet wordt meegeteld. Wat is exact de reden daarvan?

Het ideaal van minister Bos bij zijn aantreden was de staatsschuld terug te brengen op het niveau van 1814, toen de ons allen welbekende Cornelis Charles baron Six van Oterleek minister van Financiën was. Ik vind die naam zo prachtig, vergeleken met "Bos" en "Zalm". Met "Dijsselbloem" gaat het qua naam weer de goede kant op, zou je kunnen zeggen. Heeft de huidige minister van Financiën een ideaal vergelijkbaar met dat van de heer Bos?

Als percentage van het nationale inkomen dalen de uitgaven volgend jaar ongeveer met 0,5% van het bbp. In euro's stijgen de uitgaven van 248 miljard naar 252 miljard. Een stijging van de uitgaven bij grote bezuinigingen komt altijd vreemd over bij de bevolking. De Haagse definitie van "bezuinigen", minder uitgeven dan je had gedacht, is niet dezelfde definitie die de burgers en de kiezers gebruiken. Dit is echter wel een logisch gevolg van het ook door ons gesteunde begrotingssysteem. Misschien moeten we nog eens met zijn allen nadenken over de vraag hoe we dit probleem kunnen oplossen.

Gelukkig staat in de Macro Economische Verkenning (MEV) het eindresultaat van al de voorstellen wat betreft de ontwikkelingen van de uitgaven, naar volume gemeten. De uitgaven stijgen het meest bij de WW en bijstand, daarna bij de rente-uitgaven en daarna bij de zorg. De stijging van de uitgaven bij de WW en dergelijke is een gevolg van de stijgende werkloosheid. Daar zullen we extra op moeten letten. In ieder geval moeten we geen maatregelen nemen die de werkloosheid alleen maar vergroten, zoals het geval was bij het zorgplan en nu is bij de nieuwste plannen voor de nivellering, waarbij wij de definitie van het kabinet dus overnemen.

De grote stijging van de rente-uitgaven onderschrijft alleen maar de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Alle andere uitgavencategorieën dalen. De daling is het grootst bij de overdracht aan bedrijven, infrastructuur en defensie. De laatstgenoemde bezuiniging onderstreept het feit dat onze internationale ambitie constant naar beneden wordt bijgesteld. Of dit al dan niet terecht is, is een punt voor de politieke beschouwingen.

Gelet op het grote aandeel van zorg en sociale zekerheid in onze begroting dreigen deze posten samen met de rente-uitgaven andere voor de toekomst van ons land van belang zijnde uitgaven te verdringen, voorbeelden hiervan zijn uitgaven op het gebied van innovatie, onderwijs en infrastructuur. Op lange termijn is dit niet houdbaar, ook niet voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Hier zien wij ook een schone taak voor de minister van Financiën.

Bij de laatste aanpassing van het regeerakkoord wordt 250 miljoen verschoven van infrastructuur naar de sociale zekerheid. Hierdoor wordt de positie van de werkloze verbeterd, maar komen er wel meer werklozen bij. Kan de minister toezeggen op termijn deze ontwikkeling om te buigen in de goede richting? Het kan toch niet ideaal zijn dat elke concessie van de VVD aan de PvdA moet leiden tot meer werklozen en mede daardoor tot grotere problemen voor deze minister van Financiën op het gebied van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Net als bij het oorspronkelijke zorgplan zie ik ook hier een schone taak voor de Eerste Kamerfractie van de VVD!

Zelfs voor volgend jaar stijgt het financieringstekort als gevolg van deze maatregel weer een beetje. Volgend jaar betalen we samen 235,4 miljard euro aan belastingen en premies. Dat is 12,3 miljard meer dan dit jaar. Een klein deel komt door herstel van de economie, maar het meeste is een gevolg van het begrotingsakkoord voor 2013. De belastingdruk stijgt van 39% naar 40% van het bbp. Alhoewel wij lastenstijgingen op langere termijn niet het geëigende middel vinden om de crisis op te lossen, kunnen wij in het licht van de noodzaak om snel op te treden hiermee instemmen. Wel zullen op termijn de lasten moeten dalen. Is de minister het eens met deze benadering?

De beleidsmaatregelen komen uitgebreid aan de orde bij de behandeling van het Belastingplan in december a.s. Daarom hier alleen enkele algemene vragen. In het regeerakkoord en ook in andere stukken wordt vaak gesproken over maatregelen die ook rijke Nederlanders moeten treffen dan wel raken. Hierbij wil ik een vraag stellen over het begrip "rijk". In Amerika heeft men het over 1 miljoen dollar; in Frankrijk onder de socialistische president Hollande begint dit begrip bij 1 miljoen euro. De Duitse Reichensteuer van 3% boven op het normale tarief van 42% begint bij onze oosterburen voor een echtpaar bij een bedrag van € 500.000. In Nederland discussiëren we over een bedrag ergens tussen € 50.000 en € 70.000. Dit nieuwe kabinet wil veel meer Europees gaan denken. Geldt dit ook voor de definitie van "rijk" en voor de tarieven in de inkomstenbelasting?

De heer Postema (PvdA):

Ik wil de heer Terpstra vragen hoe zijn pleidooi om toch vooral naar de echte rijken te kijken bij de lastenverzwaring zich verhoudt tot zijn kritische opmerkingen over nivellering.

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb er begrip voor als de Duitsers in het kader van het oplossen van de problemen met hun financiën zeggen dat zij een Reichensteuer gaan invoeren waardoor het toptarief in Duitsland wordt opgekrikt met 3% naar 45%. De grens van "rijk" in Duitsland is voor een alleenstaande € 250.000 en voor een echtpaar tweemaal zoveel, dus € 500.000. Dat idee kunnen wij volgen. Vervolgens ontstaat er in Nederland het idee dat we ook zo'n rijkenbelasting willen. Je kunt echter ook zeggen dat we die al hebben, want wij hebben al een tarief van 52%. De Duitsers discussiëren over 3% boven de 42%, maar wij zitten al 10% boven de 42%. Je zou dus kunnen zeggen dat wij een Reichensteuer van 10% hebben, alleen begint die niet bij € 500.000 maar al bij € 50.000. Mijn fractie wil gewoon een objectieve discussie over de vraag waar die figuur begint als je van rijken meer vraagt in de belastingen. Gaat het dan om een hoofdagent of om een echte rijke? Je zou kunnen zeggen dat de Amerikaanse en Franse definities wat aan de ruime kant zijn, maar de Duitsers zien we altijd als zeer vergelijkbaar waar het sociale kwesties betreft, helemaal als de CDU regeert, uiteraard. Die hebben dus een andere definitie. Wij willen objectief discussiëren met iedereen. Het is toch niet aan de hoofdagent om te nivelleren of de rijken meer te laten betalen? Er moet toch iets anders zijn? Twee hoofdagenten bij wijze van spreken.

De heer Postema (PvdA):

Als je in een crisis zit, je moet bezuinigen en je dat op de sterke schouders wilt neerleggen, is ook het vertrekpunt van belang. Dat is in Nederland een iets andere dan in Duitsland. Ik stel vast dat de heer Terpstra toch genuanceerder denkt over de enigszins merkwaardige geluiden van de CDA-fractievoorzitter van de Tweede Kamer over het optreden van de fractie in de Eerste Kamer. De heer Terpstra kijkt ook naar hoe in de buurlanden de lasten worden verdeeld.

De heer Terpstra (CDA):

Ik beschouw de opmerkingen van de heer Buma als een waardevol advies. De heer Brinkman schreef in hetzelfde artikel, geloof ik, dat hij de zaak genuanceerd benaderde. Dat doe ik ook altijd. Daar hoeft geen verschil tussen te zitten, maar dat weet je nooit precies.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voor mij blijft de positie van de Eerste Kamerfractie van het CDA ten aanzien van nivellering onduidelijk. Vindt de CDA-fractie dat niet wenselijk of kan zij zich daar onder bepaalde omstandigheden wel iets bij voorstellen?

De heer Terpstra (CDA):

Ik kan mij herinneren dat de SP-fractie voor het Belastingplan van Rutte I heeft gestemd, zowel in de Tweede als de Eerste Kamer. Dat was een unieke gebeurtenis. Een van de argumenten van de SP was dat er nog nooit zo veel was genivelleerd in Nederland als door Rutte I. Daar zaten wij, voor zover wij weten, zelf in. Wij zijn dus niet principieel tegen of extreem voor nivelleren. Het kabinet-Rutte I hebben wij gesteund met groot enthousiasme. De lastenverdeling in het Belastingplan van Rutte I was zo goed dat de SP heeft voorgestemd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan blijft toch interessant om te weten wat de positie van de Eerste Kamerfractie van het CDA op dit moment is ten aanzien van het regeerakkoord. Nivelleren is een onderdeel daarvan. Daar heeft de Tweede Kamerfractie van het CDA stevig afstand van genomen. Zij heeft gezegd: daar zien wij niks in, want dat verkleint de schuld niet, maar vergroot de werkloosheid; wij voelen daar dus niets voor. Kan de heer Terpstra die redenering volgen of gaat zijn fractie concreet kijken of maatregelen een bepaalde bijdrage leveren, op basis waarvan zij een en ander gaat beoordelen? Dat is mij niet duidelijk.

De heer Terpstra (CDA):

De heer Nagel heeft hier een keer het volgende verdedigd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik vraag aan de heer Terpstra wat het standpunt van de CDA-fractie is. Wat wil zij met nivelleren?

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil graag een argumentatie opzetten. De heer Nagel heeft hier een keer verdedigd dat alle fracties in deze Kamer net zo zouden moeten stemmen als aan de overkant. Die benadering hebben wij nooit gevolgd. Alleen beschouwen wij wat de overkant zegt, als waardevol advies. En op nivellering kom ik in de rest van mijn tekst nog terug.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan kom ik graag straks nog terug bij de heer Terpstra voor verheldering.

De heer De Lange (OSF):

Ik wil een heel eenvoudige vraag stellen, waar met ja of nee op te antwoorden is. Dat is het kenmerk van eenvoudige vragen. Brengen de huidige nivelleringsvoorstellen van het kabinet het oplossen van de crisis één millimeter dichterbij, ja of nee?

De heer Terpstra (CDA):

Uit de berekeningen blijkt dat de plannen die het kabinet nu heeft toegevoegd, de werkloosheid doen stijgen. Dat is geen positieve bijdrage. Dat klopt.

De heer De Lange (OSF):

Het standpunt van de CDA-fractie is dus dat de huidige plannen de crisis eerder verdiepen dan oplossen.

De heer Terpstra (CDA):

Nee, wij zeggen alleen dat de meest recente wijzigingen van het regeerakkoord Bruggen slaan ertoe geleid hebben dat de werkloosheid stijgt en niet daalt. Wij willen eigenlijk dat de werkloosheid daalt.

De heer De Lange (OSF):

Ik vraag de heer Terpstra naar het huidige regeerakkoord, naar de kabinetsplannen. Wat vindt hij daarvan?

De heer Terpstra (CDA):

Dat is typisch een onderwerp van de algemene politieke beschouwingen.

De heer De Lange (OSF):

Dat gaan wij dus volgende week horen. Dat is geweldig.

De heer Terpstra (CDA):

Ik houd mij aan het besluit van het College van Senioren, waar de heer De Lange zelf in zit. Ik houd mij gewoon aan dat besluit.

De heer De Lange (OSF):

Dan stel ik diezelfde vraag volgende week met veel genoegen weer.

De heer Nagel (50PLUS):

Ik heb een correctie en een vraag. In het overleg van het College van Senioren is duidelijk aan de orde geweest dat ook andere, nieuwe, actuele ontwikkelingen, anders dan de begrotingsvoorstellen, aan de orde mochten komen. Dat is heel duidelijk vastgesteld. Het is jammer dat de heer Terpstra, zoals zo vaak, niet goed is voorgelicht.

Maar nu komt mijn vraag. De heer Buma heeft gisterenochtend op de tv bij mevrouw Eva Jinek zonder meer gezegd dat de Eerste Kamerfractie van het CDA plannen voor nivellering niet zal steunen. De heer Terpstra zwemt daaromheen. Het is een van de twee: of de politieke leider van het CDA heeft dit terecht op de tv beweerd of de heer Terpstra claimt nog ruimte te hebben. Welke van de twee is waar?

De heer Terpstra (CDA):

Wij van het CDA hebben een groots verleden in die zin dat wij regelmatig Eerste Kamerfracties hebben gehad die niet automatisch en per definitie deden wat de Tweede Kamerfractie deed. Wij moeten hier gewoon rustig over nadenken.

De heer Nagel (50PLUS):

Is de heer Terpstra het in dit concrete geval eens met de heer Buma, die gisteren zei: de Eerste Kamerfractie van het CDA zal nivelleren niet steunen? Of zegt de heer Terpstra: nee, wij moeten nog ruimte hebben?

De heer Terpstra (CDA):

Ik heb al gezegd dat wij de visie van de voorzitter van de Tweede Kamerfractie als een waardevol advies beschouwen. Ik vaar blind op de heer Brinkman.

De heer Nagel (50PLUS):

De heer Terpstra beschouwt dat dus als een advies. Heeft hij wel ruimte en neemt hij ruimte ten aanzien van de heer Buma?

De heer Terpstra (CDA):

Nu zegt de heer Nagel dingen die al eeuwen bestaan.

De voorzitter:

Misschien mag ik nog even een correctie aanbrengen op wat de heer Nagel zei. Er is in het College van Senioren gesproken over de vraag of wij alleen over 2013 zouden spreken of dat wij ook een doorkijk zouden kunnen maken. Daar is de conclusie geweest dat iedere fractie dat voor zichzelf uitmaakt. Als de heer Terpstra in zijn fractie heeft afgesproken dat hij het heeft over 2013, is dat zijn goed recht, net zo goed als het het recht van de heer Nagel is om verder te gaan.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. De verhoging van de btw per 1 oktober zou worden gecompenseerd via de inkomstenbelasting (ib). In het regeerakkoord is deze compensatie voor een deel gebruikt om de gevolgen van het geleidelijk afschaffen van de overdracht van de heffingskorting voor uitkeringsgerechtigden te verzachten. Daarnaast hebben de regeringspartijen besloten de ib-tarieven weer te verhogen in het kader van het niet doorgaan van de inkomensafhankelijke zorgpremie. Kan de staatssecretaris voor de algemene politieke beschouwingen op 4 december exact aangeven hoe de compensatie van de btw per 1 oktober is voorzien voor het jaar 2013?

Nu besloten is de ib-tarieven te verhogen is het vreemd dat bij het wetsvoorstel inzake de beperking van de hypotheekrenteaftrek nog steeds wordt gewerkt met een percentage van 38. Wil de staatssecretaris op termijn beide tarieven weer gelijkschakelen? Zo ja, hoe gaat dit dan gebeuren? Als wij blijven werken met fictieve tarieven van 38%, wil ik van hem weten of meer landen in Europa met fictieve belastingtarieven werken.

Het vorige kabinet heeft advies gevraagd aan de SER over de relatie tussen pensioenen, wonen en zorg. Binnen de Taskforce Verzilveren wordt nagedacht over de mogelijkheid dat ouderen een aanvullende hypotheek kunnen nemen op hun huis om de zorg te betalen. Deze hypotheek zou kunnen worden afgelost bij overlijden. In de Miljoenennota wordt dit de omgekeerde hypotheek genoemd. Waar wijkt dit idee af van de aflossingsvrije hypotheek? Hoe wil de staatssecretaris hier fiscaal mee omgaan?

Tot slot heb ik nog een algemene vraag over de nivelleringsfilosofie van dit kabinet. Daar gaan wij verder over nadenken bij de algemene politieke beschouwingen en bij het Belastingplan, maar wij willen graag een beginvraag stellen naar de achterliggende filosofie. Bij de discussie over de zorgpremie werd opgemerkt dat je, als je wilt nivelleren, dit het beste kunt doen via de belastingen. Deze discussie is al vaker gevoerd. De overheid moet niet overal naar draagkracht innen. Zij zou alleen via de belastingen naar draagkracht moeten innen en niet via allerlei andere dingen. Is dit ook de mening van het kabinet? Zo ja, betekent dit dan dat men minder wil nivelleren via andere methoden?

Wantoestanden in ons land worden vaak erger gevonden als het gebeurt met "mijn belastingcenten". Deze kreet vind ik zelf niet positief, maar die hoor je wel vaker. Bij verdergaande nivellering binnen de belastingen kunnen steeds minder mensen dit zeggen, doordat steeds meer mensen geen belasting betalen, maar alleen maar premies. Wij zijn geen voorstander van een maatschappij waarbij alleen mevrouw De Carvalho nog kan zeggen dat iets van haar belastingcenten gebeurt.

Ook via de uitgaven van de overheid wil dit kabinet verder nivelleren. Steeds meer uitgaven worden ook inkomensafhankelijk gemaakt, zoals de huishoudelijke hulp en de kinderopvang. De directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, de heer Schnabel, heeft erop gewezen dat door dit beleid de middelste en hogere inkomensklassen, welke dat qua inkomensgrens ook zijn, steeds minder belang krijgen bij het handhaven van de verzorgingsstaat. Ze moeten steeds meer betalen en krijgen steeds minder rechten. Volgens de heer Schnabel is dat de snelste weg naar het Angelsaksische model. Dat wil het kabinet niet en wij willen dat ook niet. Wat is de mening van het kabinet op dit punt? Ziet de minister van Financiën ook dit risico voor onze maatschappelijke orde? Als wij hierop antwoord krijgen, kunnen wij verder gaan nadenken over nivellering in het Belastingplan en dergelijke.

Wij wachten de antwoorden van de minister en de staatssecretaris op al onze vragen met belangstelling en in het licht van 5 december ook vol verwachting af.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Allereerst een bijzonder woord van welkom aan de nieuwe minister van Financiën in dit huis. Namens mijn fractie wens ik hem veel succes bij zijn zware taak en verantwoordelijkheid. Ik spreek de verwachting uit dat wij met hem dezelfde constructieve samenwerking zullen hebben als met zijn voorganger. Vanzelfsprekend zijn wij ook blij met de nieuwe termijn voor de staatssecretaris van Financiën. Wegens succes geprolongeerd, zullen we maar zeggen.

Dit zijn complexe financiële beschouwingen. Er ligt een begroting voor 2013, ingediend onder de verantwoordelijkheid van het vorige kabinet, met daarin opgenomen maatregelen mede gebaseerd op het zogeheten voorjaarsakkoord van CDA, VVD, D66, GroenLinks en ChristenUnie. Er ligt een regeerakkoord van de nieuwe coalitie van PvdA en VVD, waarover vorige week aan de overzijde een uitvoerig debat heeft plaatsgevonden. Net als het CDA willen wij ons in dit debat concentreren op de begroting voor 2013. Dat past ook bij de staatsrechtelijke rol van dit huis. Het politieke primaat hoort bij de Tweede Kamer en de algemene politieke beschouwingen gaan hier nog plaatsvinden. Niettemin zal mijn fractie onvermijdelijk ook het regeerakkoord aan de orde stellen, waar dit een directe verbinding heeft met de voorliggende begroting of waar mijn fractie behoefte heeft aan nadere duiding van het regeerakkoord of vragen of opmerkingen heeft bij de gekozen uitgangspunten.

Laten we maar direct beginnen met een van de meest gevoelige punten uit het regeerakkoord, zeker ook in liberale kring, de voorgenomen verkleining van de inkomensverschillen. Zoals de heer Reuten zich ongetwijfeld kan herinneren, heb ik in mijn bijdrage aan de algemene financiële beschouwingen vorig jaar uitvoerig stilgestaan bij de inkomensverhoudingen in Nederland, naar aanleiding van het rapport De sociale staat van Nederland 2011 van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De centrale conclusie van het SCP was dat arme Nederlanders er de afgelopen tien jaar relatief meer op vooruit zijn gegaan dan relatief rijke Nederlanders. Het rijkste kwart van de bevolking verdient gemiddeld drieënhalf maal zo veel als het armste kwart. In de Miljoenennota 2013 schrijft het vorige kabinet dat het inkomen in Nederland internationaal gezien relatief gelijk is verdeeld. Het vorige kabinet baseert dit mede op de zogeheten Ginicoëfficiënt die wordt gepubliceerd door de OESO. Onderschrijft dit kabinet de door mij geciteerde conclusie van het vorige kabinet op bladzijde 11 van de Miljoenennota en de door mij geciteerde conclusies van het SCP?

Voor alle duidelijkheid, dit betekent overigens niet dat de VVD-fractie in dit huis op voorhand tegen elke vermindering van inkomensverschillen zou zijn. Ook vorig jaar is dit belastinginstrument immers gebruikt voor herverdeling van inkomens. Ik heb de vorige keer namens mijn fractie aangegeven waarom wij deze maatregelen toen hebben gesteund.

De heer Reuten (SP):

Ik heb een opmerking over het cijfer dat u noemt. Volgens recente cijfers van het CBS, die op 7 november zijn aangepast, verdient het bovenste kwart qua besteedbaar inkomen vijf maal meer dan het onderste kwart. Zoek het op!

De heer De Grave (VVD):

Ik denk dat het veel makkelijker kan. Ik citeer een rapport van het SCP dat gaat over 2011. De heer Reuten citeert weer uit een later rapport. Misschien kan de minister precies aangeven hoe het zit, zodat wij zeker weten wat de feiten zijn. Ik discussieer graag over feiten. Als er nu aanvullende informatie is of als er een definitiekwestie over besteedbaar of belastbaar inkomen is, prima! Laat de minister precies aangeven hoe het zit. Dan discussiëren wij in ieder geval op basis van de feiten. Dat vind ik zelf ook prettig. Laten we dit onderwerp dus bij de minister leggen en in tweede termijn hernemen. Overigens bestrijdt de heer Reuten ook niet dat de cijfers van het SCP kloppen, maar er kunnen nieuwe cijfers of andere definities zijn. Ik vraag de minister om hierover helderheid te geven. Dan weten wij op basis van welke feiten wij de discussie voeren.

De heer De Lange (OSF):

Is de heer De Grave het met mij eens dat de inkomensverschillen in Nederland relatief gering zijn in vergelijking met de omliggende landen, maar dat de werkelijke verschillen optreden in de het vermogen? In hoeverre denkt de heer De Grave dat het verkleinen van verschillen middels het nivelleren van inkomens daadwerkelijk bijdraagt aan de grote verschillen in koopkracht waar het eigenlijk om zou moeten gaan?

De heer De Grave (VVD):

Soms moet je een beetje strategisch zijn als je een beperkte spreektijd hebt. Je moet er dan van uitgaan dat je vast een interruptie krijgt, zodat je daarop kunt ingaan. Ik had inderdaad een stuk tekst over het vermogen, maar dat paste niet meer binnen de tijd. Wij hebben niets afgesproken van tevoren, maar niettemin veel dank voor de vraag.

Ik heb ook kennisgenomen van de woorden die de heer De Waard hierover in de Volkskrant heeft geschreven. Hij gaf aan dat de inkomensverschillen in Nederland relatief beperkt zijn, maar dat wij heel grote verschillen in vermogen kennen. Ik ben toen via e-mail verzeild geraakt in een interessante correspondentie met de betreffende columnist en heb hem gevraagd of in dat staatje, dat gebaseerd was op een rapport van een Duitse universiteit, ook de pensioenen waren meegenomen. Dat leek mij nogal een relevante vraag, want wij weten allemaal dat het Nederlandse spaargeld voor een groot deel in pensioenen zit. Veel landen hebben dat niet. Dat lijkt me dus een relevante factor. Ik heb ook gevraagd of de huizen in dat staatje zitten. Mijn stellige indruk is dat beide factoren niet in dat staatje zitten. Dat is wel relevant. Als je je vermogen vooral in je huis en in collectieve pensioenbesparingen stopt en als beide zaken niet meetellen, blijft slechts een heel beperkt deel van het vermogen overeind, eigenlijk alleen maar aandelen en geld op je bankrekening. Dan heb je inderdaad een klein deel van Nederland te pakken waar relatief veel vermogen zit, omdat de gemiddelde Nederlander in die berekening nauwelijks vermogen heeft. Dat zit in zijn huis of in de collectieve pensioenbesparingen. Mijn gevoel is dat het staatje dus geen reëel beeld geeft vanwege de afwijkingen die ik nu genoemd heb. Ik nodig de minister uit om hier meer over te zeggen, want ik vind het belangrijk dat wij de feiten kennen. Als het toch weer anders blijkt te liggen, ben ik gaarne bereid om ook die elementen mee te nemen, maar deze twee punten had ik zelf. Die leken mij overtuigend. Als de gemiddelde Nederlander geen vermogen heeft omdat het in zijn pensioen of in zijn huis zit, krijg je dit soort extreme beelden in vergelijking met andere Europese landen. We moeten het goed over de feiten hebben, dan kunnen wij precies nagaan hoe dit kan. Omdat we al heel lang erg gematigde inkomensontwikkelingen en weinig verschillen in inkomen hebben in Nederland, lijkt het onlogisch dat er zo'n enorm verschil in vermogen zou zijn. Ik nodig de minister graag uit om hierop in te gaan.

De heer Postema (PvdA):

Kijkt de heer De Grave dan ook met de PvdA-fractie mee naar de effecten van het toevoegen van pensioenen en huizenbezit aan de onderkant van het lijstje? Daar heb je namelijk Nederlanders die helemaal geen aanvullend pensioen of huizenbezit hebben. Mijn hypothese zou zijn dat de door de heer De Grave gevraagde gegevens ertoe leiden dat de onderste 5% veel meer naar beneden uitsteekt als hij die cijfers erbij betrekt. Kijkt de heer De Grave met ons met evenveel belangstelling naar juist die groep?

De heer De Grave (VVD):

Ik ben vooral geïnteresseerd in het internationale plaatje. Daar ging het om. Ik heb het vermoeden dat er in Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje ook heel veel mensen zijn met heel lage inkomens of uitkeringen. Die hebben waarschijnlijk ook niet veel vermogen. Het bijzondere hier, waar de heer De Lange op wijst, is dat uit dit staatje zou blijken of in Nederland in de vermogensverdeling extreme verhoudingen bestaan, namelijk relatief heel vermogend en weinig vermogend. Ik denk dat dit voortkomt uit de redenen die ik aangeef. Ik ben nu vooral geïnteresseerd in de internationale vergelijking, als je huizen en het pensioenvermogen erbij zou betrekken. Laten we wel wezen: pensioenvermogen is niets anders dan een spaarpot van u en van mij. Een stukje van ons vermogen zit in die collectieve besparing. Heel veel landen hebben die niet. Daardoor gaan de zaken een beetje door elkaar lopen. Heel veel landen sparen zelf voor het pensioen en dan is er een vermogenspot pensioen. Als wij dan de collectieve besparing niet meetellen, ontstaan er distorsies. Ik ben dus erg benieuwd naar de feiten. Dan kunnen we de discussie verder vervolgen.

De heer De Lange (OSF):

Een kleine correctie: als wij spreken over het pensioenvermogen, is dat niet het pensioenvermogen van de heer De Grave of van mij. De eigendomsrechten van de pensioenen zijn bepaald niet goed gedefinieerd. Het zou een wereld van verschil maken als die wel goed gedefinieerd waren. Ik denk dat de heer De Grave het daar wel mee eens is.

De heer De Grave (VVD):

Natuurlijk, maar dat is een andere discussie. Je hebt geen rekening-courantverhouding met je pensioenfonds. Wij Nederlanders sparen echter wel collectief een heel belangrijk deel voor onze oude dag. In Nederland is het op dit moment 1.200 miljard euro, als ik me niet vergis, of 1.000 miljard? Ik dacht dat het laatste cijfer 1.200 miljard was.

De heer De Lange (OSF):

900 miljard.

De heer De Grave (VVD):

Goed, dat zijn ook weer definities. In ieder geval hebben wij een heel groot bedrag, heel erg veel, met elkaar gespaard. Dat is vermogen, dat is van ons allemaal. In veel landen is het anders geregeld en dat geeft een belangrijke distorsie. Nogmaals, laat de minister nu die duidelijkheid geven. Dan kunnen wij de discussie goed met elkaar voeren.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil de heer De Grave graag een simpele vraag stellen: waarom wil hij die dingen eigenlijk weten? Iedereen wil dit uiteraard weten, maar leidt dit tot een wijziging van zijn standpunt?

De heer De Grave (VVD):

Ik beantwoord een vraag van de heer De Lange. Wat de Ginicoëfficiënt betreft heb ik gezegd dat rapporten aangeven dat de inkomensverschillen in Nederland vrij beperkt zijn. En er is enige discussie met de heer Reuten hoe beperkt precies. Vervolgens krijg ik een vraag van de heer De Lange hoe het zit met de vermogens. Inderdaad heb ik al kennisgenomen van rapporten die aangeven dat de vermogensverdeling in Nederland zeer extreem is. Dat lijkt mij een relevant element in de discussie. Ik discussieer altijd graag op basis van feiten. Blijkbaar is er enige onduidelijkheid over.

De heer Terpstra (CDA):

Het gaat niet zozeer om de algemene vraag over de pensioenen. De heer De Grave zegt dat de inkomens- en vermogensverschillen in Nederland redelijk evenwichtig zijn als je ze internationaal vergelijkt. Hij wil nog een aantal zaken van de minister weten. Als de minister zegt dat het in Nederland best meevalt in vergelijking met de rest van de wereld, wil de heer De Grave dan beleidsvoorstellen veranderen?

De heer De Grave (VVD):

Dan weten we in ieder geval waar we het over hebben. Dat is altijd heel prettig. Er is bijna geen discussie meer over het feit dat de inkomensverhoudingen in Nederland gematigd zijn, even los van de discussie met de heer Reuten. Er is nu wel een discussie over de vermogensverdeling. Ik heb aangegeven waarom het niet efficiënt is om de discussie op basis van het onderzoek van Duitsland te voeren, omdat relevante verschillen tussen Nederland en andere Europese landen daarin ontbreken. Ik vind het altijd heel plezierig om beleidsmatige discussies te voeren op basis van feiten waarover wij het eens zijn. Dan kun je volop politieke afwegingen maken. Als je het niet eens bent over de feiten, zijn politieke afwegingen veel ingewikkelder. Dan lopen zaken door elkaar heen.

Voorzitter. Ik kom terug op het punt dat ik aan het opbouwen was. Ik heb gezegd dat vorig jaar de VVD-fractie de maatregelen rond de belastingen heeft gesteund. Die maatregelen waren ook zeer nivellerend. De heer Terpstra heeft dat ook gezegd. Het is heel belangrijk om te herhalen wat de VVD-fractie vorig jaar heeft gezegd. Wij hebben nadrukkelijk gezegd dat wij de maatregelen niet steunden om ideologische redenen, dus niet vanuit de opvatting dat de inkomensverschillen in Nederland te groot zijn en daarom zouden moeten worden verkleind. Wij hebben gezegd dat wij de maatregelen steunden om een andere reden, ook gebaseerd op het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dat zei dat de conclusie dat de armen relatief rijker en de rijken relatief armer zijn geworden in de afgelopen tien jaar, ook gebaseerd is op de wijze waarop de collectieve sector in dit land is ingericht. Dat heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau uitvoerig aangegeven. De collectieve sector is meer gericht op ondersteuning van de positie van de lagere inkomens. Toen hebben wij gezegd dat het logisch is, als je vervolgens fors gaat bezuinigen op collectieve uitgaven, dat je dit effect een plaats geeft wat de belastingen betreft. Om het heel concreet te maken en als ik alles bij elkaar optel – de maatregelen van het vorige kabinet, uit het Kunduzakkoord en van dit kabinet – wordt er voor 46 miljard euro omgebogen. Dit kabinet buigt 10 miljard om in de sfeer van de sociale zekerheid en de zorg om. Dat slaat onvermijdelijk relatief harder neer bij lagere inkomens dan bij hogere inkomens. Dat is het spiegelbeeld van de analyse van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Als VVD vinden wij het dan redelijk dat wij de inkomens van die mensen bij de besparing op de collectieve uitgaven, die onvermijdelijk en noodzakelijk is voor het orde op brengen van de overheidsfinanciën, extra steunen. Er is geen geld, dus het is onvermijdelijk dat je wat meer vraagt van de hogere inkomens. De precieze maatvoering is uiteindelijk ook een belangrijke politieke afweging. Daarbij speelt ook het politieke primaat van de Tweede Kamer. In de algemene beschouwingen komen wij daarop nog terug. Dit is wel een belangrijke reden om aan te geven hoe wij in dit soort debatten staan. Die lijn hebben wij exact met dezelfde argumentatie vorig jaar ook gevolgd. Dat verbindt ons ook met het CDA, dat dit vorig jaar ook op deze wijze heeft gedaan.

Dit brengt mij wel op een cruciale vraag aan deze minister. Wat is voor het kabinet de leidende gedachte achter de in het regeerakkoord opgenomen verkleining van de inkomensverschillen? Ik heb de redenering van de VVD aangegeven, maar hoe staat de minister erin? Is hij van mening dat de inkomensverschillen in Nederland te groot zijn en dat zij derhalve moeten worden verkleind? Dat is echt een politiek standpunt en ook een afwijking van dat van de vorige minister, zoals verwoord in de Miljoenennota. Of is hij van mening, gelet op de forse ombuigende taakstelling op de collectieve uitgaven, dat de lage inkomens fiscaal relatief wat meer moeten worden ontzien op basis van de redenering die ik heb gevolgd? Of gelden wellicht voor deze minister beide redeneringen, zowel de laatste redenering als de redenering dat inkomensverschillen vanuit politieke ideologie of overtuiging moeten worden verkleind? Het zal heel duidelijk zijn welk antwoord van het kabinet mijn fractie wenselijk en overtuigend acht. Mijn fractie staat echter op basis van de ook mij gegeven overtuiging achter de keuze van het regeerakkoord. Wij staan vooral ook achter die keuze, omdat die versterking vooral wordt gezocht aan de onderkant van het inkomensgebouw bij degenen die werken. Dat is uit een oogpunt van versterking van de werkgelegenheid heel belangrijk, zoals de doorrekening van het Planbureau al duidelijk maakt. Deze belangrijke kanttekening wil mijn fractie daarbij maken.

De heer Van Strien (PVV):

Begrijp ik goed van de heer De Grave dat het voor hem en zijn fractie belangrijk is welke filosofie er achter de nivellering zit? Maakt het uit of het antwoord is dat nivellering plaatsvindt omdat er genivelleerd moet worden omdat de inkomensverschillen te groot zijn, maar dat dit verder geen gevolgen heeft voor de groei van de arbeidsmarkt of het bruto binnenlandse product, dus dat het alleen is bedoeld voor het verkleinen van de inkomensverschillen an sich, of dat het antwoord is dat nivellering enige invloed heeft op de economie? Maakt het antwoord voor de VVD-fractie verschil of zij voor zal stemmen of niet?

De heer De Grave (VVD):

Het zal in elk geval duidelijk verschil maken in onze weging van de voorstellen van het kabinet. Daarom stel ik dit punt ook aan de orde. Uit mijn betoog is toch wel vrij duidelijk dat wij een antwoord van de minister in de zin dat dit kabinet de inkomensverschillen in dit land te groot vindt en ze daarom wil verkleinen, een duidelijk minder overtuigende argumentatie zullen vinden dan de argumentatie die ik heb gegeven en die ik vorig jaar ook heb gegeven. De heer Van Strien zal zich die ongetwijfeld nog herinneren. Een reële verdeling tussen rijkere Nederlanders en armere Nederlanders hangt samen met de mate waarin je collectieve uitgaven een plek geeft. Wij zijn ervoor dat die collectieve uitgaven in Nederland fors dalen. Welnu, zoals het Sociaal en Cultureel Planbureau ook aangeeft, raakt dat onvermijdelijk meerdere mensen met lage inkomens. Als je in samenhang daarmee het fiscale instrument gebruikt om het beeld meer in balans te brengen, is dat een redenering die wij aanmerkelijk beter zouden kunnen volgen dan de redenering dat de inkomensverschillen verkleind moeten worden vanuit een ideologie.

De heer Van Strien (PVV):

Dus als de minister die vragen niet naar de zin van de VVD-fractie kan beantwoorden, zal de VVD-fractie tegen die nivelleringsvoorstellen stemmen?

De heer De Grave (VVD):

Wij hebben de gewoonte om in enige rust en reflectie dit soort vragen te beantwoorden, maar ik kan u wel aangeven dat wij teleurgesteld zouden zijn en wij het geen bijdrage zouden vinden aan de overtuigingskracht van deze minister als het gaat om de verdediging van dit soort voorstellen, als zijn antwoord op mijn vraag zou zijn dat dit kabinet van mening is dat er om puur ideologische redenen zou moeten worden genivelleerd.

De heer Van Strien (PVV):

Die overtuigingskracht van de minister lijkt mij toch van secundaire betekenis. Mij lijkt van grotere betekenis de feitelijke situatie. Als de minister niet met feiten kan aantonen dat voor deze nivellering niet alleen is gekozen om ideologische redenen, dan begrijp ik dat de VVD-fractie ernstig overweegt om tegen deze nivelleringsvoorstellen te stemmen.

De heer De Grave (VVD):

Dan begrijp u dat echt niet goed. Volgens mij wilt u het ook niet begrijpen. Ik heb u al drie keer aangegeven dat er ook een relatie ligt met de naar onze mening noodzakelijke sanering van de overheidsfinanciën die onvermijdelijk met zich brengt een zeer ingrijpende vermindering van de collectieve uitgaven. Ik heb ook gezegd dat die collectieve uitgaven hard ingrijpen in de richting van vooral de mensen met de lagere inkomens. Daarom begrijpen we dat er in die samenhang sprake kan zijn van het fiscale instrument om het meer in balans te brengen. Nogmaals, als de minister zou zeggen dat ook als er niet zou worden bezuinigd, er sec genomen moet worden genivelleerd, dan zou dat wat ons betreft geen zeer overtuigende argumentatie zijn. Ik ga er overigens ook niet van uit dat de minister dit zo zal zeggen. Mocht hij dat wel doen, dan hebt u een punt. Dan vinden wij dat niet erg overtuigend. Wij zoeken echt naar een argumentatie die samenhangt met dat punt van de ingrijpende vermindering van de collectieve uitgaven.

De heer Van Strien (PVV):

Ik vind het een onduidelijk antwoord, maar ik vrees dat ik vanavond geen duidelijker antwoord krijg.

De heer De Grave (VVD):

Het grappige is dat ik het de vorige keer precies zo heb verteld en ik toen geen enkele interruptie heb gehad. Dus ik denk dat enige opportunisme de fractie van de PVV niet vreemd is.

De heer Reuten (SP):

Ik kom nog even terug op de door het CPB voorspelde feiten. Als je regeerakkoord 1 vergelijkt met regeerakkoord 2 kom je hoe dan ook uit op minder nivellering bij regeerakkoord 2. Echter, bij regeerakkoord 2 gaan het overheidstekort en de werkloosheid omhoog. Dus we hebben minder nivellering – die is anders vormgegeven – maar een hogere werkloosheid en een hoger financieringstekort. Bent u het eens met dat voorspelde feit?

De heer De Grave (VVD):

Dat is voor mij een mooi bruggetje naar mijn tekst.

De heer Reuten (SP):

Dat is geen antwoord. Bent u het eens met dat verschil dat het CPB voorspeld heeft?

De heer De Grave (VVD):

Maar wat is nu precies uw vraag?

De heer Reuten (SP):

U had het over de effecten van nivellering. Als je regeerakkoord 1 van 27 oktober vergelijkt met regeerakkoord 2 van 7 november ... Begrijpt u waar ik het over heb?

De heer De Grave (VVD):

Ja, ja, ik neem aan dat u bedoelt het regeerakkoord inclusief de inkomensafhankelijke zorgpremie en het huidige regeerakkoord. Ik stond in mijn betoog op het punt te gaan spreken over die inkomensafhankelijke zorgpremie. Dus als u mij nu even die zinnen laat uitspreken, zal u merken dat ik helemaal bij uw thema terechtkom.

De heer Reuten (SP):

Het ging over de ideologie en ik wil met u teruggaan naar de feiten. Welnu, uit die feiten blijkt dat bij geringere nivellering, weliswaar anders vormgegeven, het overheidstekort en de werkloosheid stijgen.

De heer De Grave (VVD):

Sorry, maar het kost mij erg veel moeite om dit precies te begrijpen. Ik heb al gezegd dat de precieze maatvoering uiteindelijk een politieke afweging is waarbij mijn fractie het politieke primaat vanuit de Tweede Kamer vooropstelt. Het gaat mij dus om de redenering die ik vorig jaar exact ook zo heb uitgesproken, dat wij als Eerste Kamerfractie accepteren een relatie tussen enerzijds een zekere mate van besparing op de collectieve uitgaven, zeker als er op het punt van de zorg en meer in het bijzonder de sociale zekerheid kwetsbare groepen worden geraakt, en anderzijds het inzetten van het fiscale instrument om de balans tussen de verschillende inkomensgroepen te herstellen. Dat is maatvoering. Op het moment dat die maatvoering aan de orde is, zullen wij er ook een oordeel over geven. In mijn tekst kom ik overigens nog terug op die inkomensafhankelijke zorgpremie.

De voorzitter:

Dat staat nu vier keer in de Handelingen.

De heer Backer (D66):

De heer De Grave vroeg zich zo-even af waarom hij nu zo veel wordt geïnterrumpeerd en vorig jaar niet. Welnu, zijn partij zit nu in een andere coalitie.

De heer De Grave (VVD):

Ik blijf consistent.

De heer Backer (D66):

Nou, dat is het interessante. Ik heb het debat van vorig jaar nog eens nagelezen. Uw verhaal is weliswaar consistent maar het begint nu toch wel erg te lijken op dat van collega Postema vorig jaar, namelijk de sterkste schouders de zwaarste lasten. In het voorjaar als de bezuinigingen zouden kunnen tegenvallen, komt deze discussie in haar volle omvang terug. Dan spreken we elkaar weer.

De voorzitter:

Dat is geen vraag.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil graag een vraag stellen in de meedenkende sfeer. De heer De Grave zegt dat de overheidsuitgaven relatief gezien steeds meer zijn gericht op lage inkomens. Als je daar gaat bezuinigen is het vrij logisch dat je dat in de sfeer van de belastingen wat probeert te corrigeren. Die redenering kan ik volgen. Maar betekent dat dan ook dat de heer De Grave bezwaar maakt tegen het feit dat die collectieve sector steeds meer wordt gericht op de lage inkomens? Als de overheid allerlei dingen inkomensafhankelijk maakt, wordt de overheid steeds meer een orgaan dat alleen maar gericht is op lage inkomens. Dan moet er per definitie steeds meer genivelleerd worden. Ziet u dat risico ook?

De heer De Grave (VVD):

Ik heb zelf een bepaalde politieke functie vervuld in een tijd dat er nog een minister van Sociale Zaken was die kon roepen dat het geld tegen de dijken opklotste. Dat is niet eens zo verschrikkelijk lang geleden. Dus wij hebben ook tijden gehad dat wij in een andere situatie zaten. Wat wij nu met elkaar proberen te doen, is om meer balans te brengen tussen de uitgaven en de inkomsten van de overheid. Dan is deze weg wat ons betreft begaanbaar.

Dan kom ik nu echt te spreken over de inkomensafhankelijke zorgpremie. Het zal niet verbazen dat mijn fractie tevreden is dat dit punt inmiddels niet meer deel uitmaakt van het regeerakkoord. Fractievoorzitter Hermans heeft twee weken geleden ervoor gekozen een toch wat ongebruikelijke stap te zetten, zeker voor de Eerste Kamerfractie van de VVD, ongebruikelijk in de zin dat wij met onze bezwaren naar buiten zijn getreden nog voordat het desbetreffende wetsvoorstel hier lag. Dat is niet gebruikelijk en daar zullen we ook geen gewoonte van maken, want we vinden niet dat dit de staatsrechtelijke rol van de Eerste Kamer is, maar we hadden ook wel zeer fundamentele bezwaren tegen dat voorstel. In de eerste plaats zagen we grote risico's voor de beheersing van de kosten van de zorg, temeer daar, zoals het er nu naar uitziet, er in 2012 een belangrijke trendbreuk lijkt op te treden in de voortdurende stijging van de zorgkosten van 5,5% tot 6%. Het lijkt er nu op dat de convenanten die zijn gesloten dat percentage terugbrengen naar 2,5. Ik heb de indruk dat de regering van mening is dat dit een heel succesvol beleid is. Op basis van het regeerakkoord gaat zij ervan uit dat over twee jaar als de convenanten afgelopen zijn, dat percentage zelfs naar 2 kan. Dan zou de curatieve zorg op het houdbaarheidsscenario van het CPB zijn gekomen, waarmee een ongelofelijke trendbreuk zou worden bereikt. Het is dan toch wel vreemd als je dat succesvolle beleid ter discussie gaat stellen, juist waar een belangrijk onderdeel van dat succes ook de concurrentie tussen zorgverzekeraars is. Los daarvan had mijn fractie ernstige twijfels over de juridische houdbaarheid van een dergelijk voorstel op basis van de Europese regels voor staatssteun. Bij de invoering van het stelsel is er veel met Brussel gediscussieerd, destijds door minister Hoogervorst, en is er contact geweest met Eurocommissaris Bolkestein, omdat zorgverzekeraars particuliere ondernemingen zijn. Als het overgrote deel van de inkomsten van zorgverzekeraars komt uit belastingmiddelen, kom je in de discussie over staatssteun. Dat was toen al een heel groot probleem en dat zou nu nog een veel groter probleem zijn geworden.

Daarenboven blijft dit ook relevant voor toekomstige debatten met het kabinet. Mijn fractie heeft altijd grote bezwaren gehad tegen het instrument van inkomensafhankelijke regelingen voor de herverdeling van inkomen; zij heeft die consistent en regelmatig geuit. Het gaat dan niet om het zo adequaat mogelijk alloceren van schaarse middelen, dat wil zeggen dat die worden gericht op groepen die het nodig hebben. Huursubsidie, dat begrijpen wij. Die is natuurlijk ook inkomensafhankelijk, maar je hebt beperkte middelen en die richt je dan vooral op de mensen die het nodig hebben. Maar tegen een inkomensafhankelijke regeling als instrument voor inkomensherverdeling heeft mijn fractie in deze Kamer consequent ernstige bezwaren geuit. Zij heeft altijd gezegd: als wordt gekozen voor herverdeling van inkomen, dat is een politiek debat, dan is het instrument daarvoor de loon- en inkomstenbelasting. Als je van mening bent dat inkomens moeten worden genivelleerd of er iets anders moet gebeuren, dan is de loon- en inkomstenbelasting de koninklijke weg. Dat is ook transparant, dan kan iedereen zien wat er gebeurt. Die werkwijze levert ook met het oog op economische en transactie-effecten verreweg de minste bezwaren op. Ik vind het belangrijk op dit punt het oordeel van het kabinet te vernemen. Ik hoor graag hoe het tegen dit punt aankijkt.

De heer Reuten (SP):

Dat is duidelijk. De heer de Grave neemt dus echter op de koop toe dat daardoor de werkloosheid groter wordt en het overheidstekort minder wordt teruggedrongen.

De heer De Grave (VVD):

Uiteindelijk zal mijn fractie het regeerakkoord in totaliteit beoordelen. Ik hoop niet dat de heer Hermans mij kwalijk neemt dat ik hier kort iets over zeg. Je kunt niet iedere maatregel separaat bezien. Verder hechten wij aan ingrijpende aanpassingen van de collectieve uitgaven, omdat wij het tekort fors willen terugbrengen, niet alleen omdat Brussel dat wil maar ook omdat wij van mening zijn dat het in de richting van het nageslacht onverantwoord is dat de schuldenberg van Nederland maar blijft groeien. Dat is ook consistent. Er moeten dus aanpassingen plaatsvinden in de collectieve sector. Dat is onze opvatting en het is ook de opvatting van een aantal andere partijen in deze Kamer; de heer Terpstra heeft er ook over gesproken. Bij de verkiezingen in september jongstleden heeft de VVD weliswaar een mooi resultaat geboekt, zij is daardoor de grootste partij geworden, maar zij heeft geen meerderheid. Daarom moeten wij met partijen die daar toch wat anders in zitten, die daar minder scherp in zitten, tot oplossingen komen. Dan is het op een gegeven moment ook de vraag hoe je meerderheden krijgt voor die naar onze mening noodzakelijke aanpassingen in de collectieve uitgaven. Een element daarvan is dus dat er een zekere mate van inkomensherverdeling nodig is, die wij overigens kunnen delen op basis van de argumentatie die ik al heb gegeven. Dan moet je de plussen en de minnen van het regeerakkoord meenemen. In het regeerakkoord wordt ook gesteld dat er op langere termijn een houdbaarheidsoverschot van 1% zal ontstaan. Ik kom daar later nog op terug. Op langere termijn leiden deze maatregelen dus tot een houdbaar economisch scenario. In die samenhang achten wij dit verdedigbaar.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer De Grave is van mening dat nivellering via de inkomstenbelasting moet verlopen. Is hij van mening dat de wijze waarop dat nu gebeurt in het regeerakkoord, de meest optimale is? Wij zien nu dat met name de lage en de hoge inkomens profiteren van het nieuwe voorstel, maar voor de middeninkomens blijft het nog steeds een lastig verhaal. De vraag is dan ook of de inkomstenbelasting meer moet worden ingezet voor die hoge inkomens om juist daar wat af te remmen.

De heer De Grave (VVD):

Er komen nog fiscale en algemene beschouwingen. Ik heb de precieze cijfers nog niet gezien. Ook daarvoor geldt dat wij het totaal moeten bezien. Er is ook nog zoiets als een hypotheekmaatregel die toch vooral veel harder bij de hoge inkomens zal neerslaan. Er is ook nog zoiets als een aftopping van het Witteveenkader boven de € 100.000. Dat hakt er ook lekker in. Zo zijn er nog meer maatregelen in het regeerakkoord voorzien. Ik heb zo maar het idee dat de minister van Financiën niet zo veel moeite zal hebben om uit te leggen dat ook de hoge inkomens redelijk aan de beurt komen bij dit kabinet. Als ik dit in samenhang zie, dan is mijn vermoeden dat dit niet helemaal onopgemerkt is gebleven. Ik kijk dan ook naar de reacties uit onze achterban. Zij komen ook echt aan de beurt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat gebeurt natuurlijk, maar de verzwaring van de totale lasten verloopt op dit moment voor een deel via bijvoorbeeld de btw en allerlei andere zaken die bij de lagere inkomens altijd harder aankomen dan bij de hogere inkomens. Tot nu toe profiteert 10% van de hoogste inkomens het meest van de huidige hypotheekrenteaftrek. De vraag is of de heer De Grave van mening is dat de correcties die nu worden voorzien, voldoende zijn. Zou hij een wat sterker beroep op de hoge inkomens terecht vinden, gezien de heel moeilijke situatie waarin we nu verkeren?

De heer De Grave (VVD):

Laat ik deze vraag in algemene zin beantwoorden. Ik wijs erop dat de inkomensverhoudingen in Nederland al heel sterk zijn genivelleerd. De voorbeelden van de heer Terpstra zouden toch minimaal aanleiding moeten geven om daarover eens na te denken, zeker voor partijen die zeer pro Europa zijn en ook heel vaak op Europa wijzen. Duitsland is toch een keurig land, ik meen dat wij daar weinig op aan te merken hebben, en daar geldt een toptarief van 42%. Verder is er een rijkenbelasting van 3% boven de € 500.000. Bij ons beginnen we met 52% bij een belastbaar inkomen van iets boven de € 60.000. Je moet die startpositie dus ook meenemen. Wij hebben al een heel genivelleerd land. Daar bovenop komt een aantal maatregelen die ik zojuist hebt opgesomd en die meer in het bijzonder bij de hogere inkomens terechtgekomen. Bovendien wordt de verlaging van 52% naar 49% teruggedraaid. Als ik dit alles op een rijtje zet, geeft dit een zeer evenwichtig beeld.

Ik vraag mevrouw Vos wel of zij zich rekenschap wil geven van het feit dat in dit land de inkomensverschillen jaar in jaar uit zijn verkleind. De verhoudingen zijn zeer genivelleerd, dat valt niet te ontkennen, zeker in Europees verband. Er wordt veel naar Hollande gewezen met 75%, maar waar hebben we het dan over? Dat gaat boven een miljoen. Hier praten wij over 52% bij inkomens van € 60.000. Wij hebben dus al heel erg genivelleerd, maar op een gegeven moment is er een grens. Dat weet iedereen, want als je dan nog verdergaat, worden de economische effecten buitengewoon negatief. Daar wordt niemand beter van, ook niet de lage inkomens.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ken de standpunten van de heer De Grave. De VVD heeft echter samen met de Partij van de Arbeid gezegd dat zij meer willen nivelleren. Daarom vraag ik aan de heer De Grave of dit niet nog wat sterker had gekund. Ik vind het bijzonder interessant dat de VVD nu zegt dat zij wil meewerken aan die verdere nivellering.

De heer De Grave (VVD):

Het is grappig dat mevrouw Vos dit nu zo interessant vindt terwijl ik het vorig jaar ook heb gezegd, maar toen was het allemaal minder interessant. Sterker nog, de heer Terpstra heeft toegegeven dat het CDA daar toen ook volop aan heeft meegewerkt. Wij hebben een belastingstelsel in dit land, dat de VVD toch heel veel heeft bestuurd, waarin de inkomensverhoudingen heel beperkt zijn. De VVD hecht aan een net en solidair land. Zij hecht eraan dat collectieve voorzieningen zo goed mogelijk worden gedragen door degenen die dat zo goed mogelijk kunnen. Zij heeft altijd oog gehad voor het feit dat werk moet lonen, dat prestaties moeten lonen. We hebben daarover heel wat discussies gevoerd. De ruimte is beperkt, maar het zijn bijzondere tijden en extreme bezuinigingen op de collectieve uitgaven zijn onvermijdelijk en noodzakelijk. Daarin mag een stapje worden gezet. Ik heb wel het gevoel dat de stapjes die nu worden gezet, in balans zijn, maar ook wel aan de grens.

Voorzitter. Op bladzijde 43 van de Macro Economische Verkenning staat interessante informatie, maar wat er precies staat is bijzonder lastig te volgen. Ik neem de minister en de staatssecretaris even mee: in 2012 stijgen de uitgaven voor de AWBZ met 7,5%, de uitgaven voor de Wmo met 6,5% en de uitgaven voor de curatieve sector met 1,25% nominaal. Als je vervolgens naar de cijfers over 2013 kijkt, gaat het je echt duizelen, want de stijging bij de AWBZ is dan 0% en bij de Zorgverzekeringswet 5,75%. Dat wordt in belangrijke mate veroorzaakt door overhevelingen tussen de Zorgverzekeringswet en de AWBZ. Het is al met al niet echt inzichtelijk en mijn fractie kan dan ook niet meer volgen wat er op deze cruciale beleidsterreinen precies gebeurt. Maar het gaat wel om ongelooflijk grote bedragen.

Is het beleid effectief? Hoe ontwikkelen deze sectoren zich? Ik verzoek de minister met het oog op deze vragen om de toezegging dat de zorguitgaven vanaf volgend jaar worden gesplitst in AWBZ, Zorgverzekeringswet en Wmo en dat de groei van die uitgaven wordt geschoond voor exogene effecten. Wij kunnen dan gewoon zien wat de onderliggende ontwikkelingen zijn en die vervolgens beleidsmatig beoordelen. Overigens adviseert ook de SER dit nadrukkelijk in zijn rapport Naar een kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg. Ook de SER vindt dus dat er inzicht moet worden geboden in de onderliggende ontwikkelingen.

Ik zou graag van de minister horen hoe het eigenlijk zit met de nominale groei van de AWBZ, de Zorgverzekeringwet en de Wmo in 2013, geschoond voor exogene effecten. Ik vraag dat, omdat ik helemaal niets heb aan de cijfers als ik door de stelselveranderingen niet kan beoordelen wat eronder ligt. Ik vraag het ook, omdat het het gevoel van mijn fractie is dat er in 2013, ondanks al die maatregelen, zowel bij de AWBZ als bij de Wmo en de Zorgverzekeringswet sprake zal zijn van groei. Dat is ook relevant voor de beeldvorming rond de enorme bezuinigingen op de zorg. Bij de AWBZ is er overigens waarschijnlijk zelfs sprake van sterke groei. Ik vraag de minister met andere woorden om de cijfers over 2013, maar dan geschoond voor exogene effecten.

Voorzitter. Mijn fractie maakt zich zorgen over de kredietverlening aan burgers en bedrijven. Daarbij maken wij ons vooral zorgen over de kredietverlening aan het bedrijfsleven. Dit is een complex probleem, omdat er vele dwarsverbindingen zijn tussen de beleidsmaatregelen, maatregelen die op zichzelf begrijpelijk en verdedigbaar zijn. Onze zorgen richten zich dan ook vooral op de samenhang tussen de maatregelen, omdat wij vrezen dat die samenhang wellicht negatieve economische gevolgen heeft.

In de Miljoenennota wordt in het hoofdstuk "Financieringsmodel banken onder druk" op bladzijde 33 uitgelegd dat het financieringsmodel van banken onder druk staat. Op zichzelf is zelfs dat eigenlijk vreemd, want Nederland heeft een fors overschot op de betalingsbalans en daarmee een hoge spaarquote. Zoals bekend is een groot deel van de besparingen in Nederland collectief geregeld via de pensioenfondsen. Om de risico's te spreiden en om een optimaal rendement te bereiken stroomt een aanzienlijk bedrag Nederland uit. Pensioenfondsen beleggen immers een groot deel van hun vermogen in het buitenland. Dat is te begrijpen, maar daardoor zijn de Nederlandse banken voor hun kredietverlening en hypotheekverstrekking aangewezen op de internationale kapitaalmarkten en die stellen zich door de crisis zeer terughoudend op.

Deze fundingsproblematiek van de banken wordt – zo staat het ook in de Miljoenennota – verscherpt door diverse Nederlandse maatregelen. Ik noem er een aantal. De eerste is de extra kapitaalbuffereis aan systeemrelevante banken in Nederland. Door die eis behoort Nederland binnen Europa tot de landen met de strengste kapitaaleisen. Daarnaast wil ik de bankenbelasting van 600 miljoen noemen en het ex ante leveren van een bijdrage aan het depositogarantiestelsel. Ten slotte noem ik de financiëletransactietaks.

Op bladzijde 34 van de Miljoenennota wordt uitgelegd hoe cruciaal de bankensector is voor de Nederlandse economie. En nogmaals: het gaat mij niet om de problemen van de banken, maar om de rol van banken als kredietverleners aan het bedrijfsleven en de huizenmarkt. Op bladzijde 48 van de Miljoenennota staat de geruststellende mededeling dat de zakelijke kredietverlening door Nederlandse banken bestendig is gebleken. Dat is inderdaad mooi, maar eerlijk gezegd is het niet in overeenstemming met de informatie die ik daarover krijg van MKB Nederland en VNO-NCW. Ik weet niet of de minister wel eens met een mkb-ondernemer spreekt, maar als dat niet zo is, kan ik hem zeggen dat zo'n ondernemer dat beeld van bestendige kredietverlening zeker niet herkent. Hoe staat het er precies voor? Kan de minister mij actuele cijfers geven? Hoe staat het met de kredietverlening door Nederlandse banken aan het midden- en kleinbedrijf? Bovendien is het de vraag of dit beeld wel zo bestendig blijft, zie de voor 2013 en latere jaren voorgenomen maatregelen en de nog steeds terughoudende opstelling van de internationale kapitaalmarkten.

De heer Backer (D66):

Het viel mij net als de heer De Grave op dat het kabinet in de Miljoenennota trots verklaart dat voor de banken in Nederland de strengste normen gelden. Even trots is men op de bestendige kredietverlening, maar beide zaken roepen vragen op. Als de indruk van de heer De Grave en mij juist is dat de kredietverlening in de praktijk een stuk stroever verloopt, moeten wij dan niet samen met de minister naar die kapitaalseisen kijken?

De heer De Grave (VVD):

Ik heb voor al die maatregelen op zichzelf begrip. Het zou inderdaad een goede zaak zijn dat de Nederlandse banken zich zodanig herkapitaliseren dat de kans op een nieuwe bankencrisis zo klein mogelijk wordt. Ik heb op zichzelf begrip voor de bankenbelasting en de argumentatie van de regering waarom die belasting nodig is. Ik heb op zichzelf ook begrip voor de transactiebelasting, want het is begrijpelijk dat men wil dat de banken een bijdrage leveren aan de oplossing van de financiële problemen. Ik heb op zichzelf ook begrip voor het besluit dat men ex ante moet bijdragen aan het depositogarantiestelsel. Ik constateer wel dat de combinatie van al die maatregelen tot nieuwe problemen kan leiden. Dat is de reden waarom ik de minister vroeg waar we nu precies staan. Wat is het beeld? Ik wil dat weten, omdat ik mij niet kan voorstellen dat de minister het met deze Kamer oneens zou zijn dat teruglopende kredietverlening aan het mkb een groot probleem is. Als wij het daarover eens zijn, wil ik met de minister praten over de vraag wat we eraan kunnen doen. Maar wel in die volgorde! Ik ben dus niet toe aan de vraag wat ik van al die afzonderlijke maatregelen vind, omdat ik eerst wil weten waar we precies staan. En als er inderdaad een probleem is, wil ik eerst met de minister in overleg over de vraag aan welke knoppen we het beste kunnen draaien om het probleem op te lossen.

Voorzitter. Ik wil in dit verband zeker ook wijzen op de stevige waarschuwingen van de Nederlandsche Bank tegen een bankenbelasting. Ik vind het overigens wel lastig om de positie van de Nederlandsche Bank te begrijpen, want de risico's van die bankenbelasting gelden blijkbaar niet voor het eigen voorstel van de Nederlandsche Bank voor scherpere kapitaaleisen. Hoe kan het toch dat een bankenbelasting heel slecht is, maar hogere kapitaaleisen niet? Ik vraag mij echt af of dat wel met elkaar te rijmen is.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik begrijp dat de heer De Grave graag zou zien dat de banken hun kredietverlening versoepelen. Hij pleit er in ieder geval voor dat wordt onderzocht of dat mogelijk is, omdat het nu nogal strikt is geregeld. Maar wat vindt hij er dan van dat banken buffers aanleggen met het oog op de dalende huizenprijzen, volgend jaar zelfs met 7%, en de 8 miljoen vierkante meter kantoorruimte die leeg staat? Als die problemen maar iets groter worden, komen de systeembanken in enorme problemen. Vindt de heer De Grave dat het kabinet daarop voldoende anticipeert? Neemt het kabinet met andere woorden wel de juiste maatregelen om de systeembanken uit de gevarenzone te houden? Of begrijp ik de heer De Grave verkeerd en vindt hij dat het kredietregime versoepeld moet worden? Ik zou het overigens zelf vreemd vinden als hij terug wil naar de oude situatie, want volgens mij is het een illusie om te denken dat dat überhaupt kan.

De heer De Grave (VVD):

Ik ben nog helemaal niet toe aan een pleidooi voor bepaalde maatregelen. Ik wil namelijk eerst weten hoe het er precies voorstaat bij de kredietverlening. Ik heb dat zojuist uitvoerig toegelicht naar aanleiding van een interruptie. Wij moeten met andere woorden pas gaan praten over maatregelen als wij hebben vastgesteld dat er een probleem is. Verder heb ik aangegeven dat ik op zichzelf begrip heb voor al die afzonderlijke maatregelen. Ik stel mij dan ook heel terughoudend op tegenover de wens van sommigen voor een verlaging van de kapitaaleisen, want ik zie ook welke risico's op ons af komen. Dat geldt ook voor de andere maatregelen, want ook bij die maatregelen begrijp ik de onderliggende argumentatie. Als de combinatie van al die maatregelen de kredietverlening bemoeilijkt, hoe gaan wij daar dan mee om? Maatvoering en balans: dat is op dit moment cruciaal.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat begrijp ik heel goed, maar kunt u ook zeggen dat u in termen van maatvoering en balans meer zou willen weten van het kabinetsbeleid? Welke crisismaatregelen hebt u, anticiperend op een verdere verlaging van de huizenprijzen, een verdere verhoging van de leegstand van kantoren, genomen om systeembanken te behoeden voor nog meer problemen?

De heer De Grave (VVD):

Ik kom daar zo meteen voor een deel nog op terug. Ik vraag de minister hoe hij deze situatie taxeert. Op welke wijze wil hij hiermee beleidsmatig omgaan? Dan gaat het om het brede geheel. Het is moeilijk aanvaardbaar dat een land met een groot overschot op de betalingsbalans niet bij machte is zijn financiële instellingen in voldoende mate in staat te stellen om die essentiële taak op het gebied van kredietverlening te vervullen. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister.

In samenhang hiermee kom ik op een ander probleem dat ook te maken heeft met de Nederlandse banken, namelijk het feit dat een groot deel van de balans van de Nederlandse banken gevuld is met Nederlandse hypotheken. Dat wordt alleen maar meer, omdat er de facto geen buitenlandse partijen meer actief zijn op de Nederlandse hypotheekmarkt. Ik vraag de bewindslieden om in te gaan op de voor- en nadelen die verbonden zijn aan de beleidsmatige mogelijkheid dat bestaande hypotheekhouders worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door een beperkte fiscale stimulans, om over te gaan tot vrijwillig versnelde aflossing. Dit kan bijvoorbeeld door een uitbreiding van de werking van Wet Hillen. Die houdt nu alleen maar in: geen huurwaardeforfait bij nul hypotheekrenteaftrek. Je kunt ook kiezen voor een glijdende schaal. Wellicht is dat uitvoeringstechnisch complex; ik kan dat niet helemaal overzien. Wij staan open voor alternatieven. Dit kan echter wel leiden tot een win-winsituatie. Als mensen vrijwillig aflossen, leidt dat tot minder hypotheekrenteaftrek. Dat is een direct voordeel voor de schatkist. Je kunt dat in balans brengen met een vermindering van het huurwaardeforfait. Bovendien zal er een aanmerkelijke vermindering van de passiefzijde van de banken optreden, waardoor er meer ruimte ontstaat voor kredietverlening. Dit is een concrete gedachte die ik de minister en de staatssecretaris wil voorleggen.

In dit verband is ook relevant wat op pagina 44 van de Miljoenennota staat over het effectiever inzetten door burgers van hun financieel vermogen en het bevorderen van vrije besparingen door burgers. Onderschrijft het kabinet deze analyse? Ik neem aan dat het antwoord "ja" is. Dat zou immers in overeenstemming zijn met wat in het regeerakkoord staat over een ingrijpende vermindering van het zogeheten Witteveenkader. Dat is dat ingewikkelde geheel waarbinnen bepaald wordt wat je wel en wat je niet mag aftrekken in het kader van je pensioenopbouw. De fiscale facilitering van de pensioenopbouw wordt fors beperkt. Hierover is al een discussie losgebarsten in de media. Voor de balans is het goed om aan te geven dat tegenover deze beperking van de fiscale aftrek het feit staat dat mensen minder pensioenpremies afdragen en daarmee dus meer ruimte krijgen om zelf een oudedagvoorziening op te bouwen, bijvoorbeeld door banksparen of een eigen huis. Dit is weliswaar niet meer fiscaal gefaciliteerd, maar daar staat tegenover dat deze wijze van opbouw later niet meer fiscaal wordt belast. Er zit dus wel enige balans in. In zekere zin is het een kwestie van het naar voren halen van belastingheffing, zij het niet structureel, zoals ook wordt aangegeven in de doorrekening door het CPB. Wat is de bedoeling van het kabinet? Als je het Witteveenkader beperkt, zullen er meer vrije besparingen zijn voor burgers. Anders zou het wel raar worden. Dan zou pensioenopbouw niet meer fiscaal gefaciliteerd worden, maar ben je er wel toe verplicht. Dan blijft het collectief en wordt het niet vrij en levert het dus geen bijdrage. Dat zou niet in overeenstemming zijn met de tekst van het regeerakkoord. Dit is echter niet helemaal duidelijk. Ik heb enkele bespiegelingen, om het zo maar te noemen, gezien van het Centraal Planbureau. Echter, wat de bedoeling van het kabinet precies is, is onhelder. Ik vraag de bewindslieden nadrukkelijk hoe dit precies zit. Mag mijn fractie ervan uitgaan dat beperking van het Witteveenkader ook inhoudt dat er geen collectieve plicht meer is tot besparingen? Wat gebeurt er precies met de werkgeversbijdrage aan de pensioenopbouw?

De heer De Lange (OSF):

Ik hoor met belangstelling de heer De Grave praten over inperking van de fiscale kaders voor pensioenopbouw. Net als anderen suggereert hij dat de ouderen zelf wellicht niet fiscaal ondersteund kunnen gaan sparen voor het eigen pensioen. Het zal de heer De Grave niet ontgaan zijn dat er soortgelijke geluiden de ronde doen over ouderen die uit eigen middelen kunnen sparen voor hun eigen zorgkosten en over ouderen die uit eigen middelen kunnen sparen voor hun eigen hypotheken. Maakt hij zich geen zorgen over het feit dat al die besparingen cumulatief op het bord van met name gepensioneerden komen die dat waarschijnlijk niet kunnen betalen? Ik breng de heer De Grave in herinnering dat twee derde van de gepensioneerden bovenop de AOW een aanvullend pensioen van minder dan € 650 heeft. Hoe kunnen al deze besparingen gerealiseerd worden, deze suggesties dat mensen een en ander zelf kunnen regelen? Is dat geen illusiedenken?

De heer De Grave (VVD):

Ik zit even na te denken. Ik ken de heer De Lange als iemand die altijd heel exact en scherp vraagt. Bij mijn beste weten gaat het nu over een andere fiscale behandeling van de pensioenopbouw en veel minder over mensen die al pensioen ontvangen. Zij hebben immers al een pensioen opgebouwd. Dit gaat vooral de jonge mensen aan die nog pensioen moeten opbouwen. Mensen die al pensioen hebben opgebouwd, hebben met het Witteveenkader niet zo veel te maken. Het gaat veel meer over de jonge generatie. Ik begrijp de reactie van jongeren wel, want die kunnen een veel minder hoog pensioen opbouwen, dat wil zeggen fiscaal gefaciliteerd.

De heer De Lange (OSF):

Inderdaad, mensen die bezig zijn hun pensioen op te bouwen, gaan een toekomst tegemoet van minder fiscaal gefaciliteerde opbouw van hun pensioen. Dat is het eerste probleem. Diezelfde mensen moeten sparen voor hun eigen zorg. Op dat gebied zie je zich immers ook grote problemen voordoen; de heer De Grave sprak er zelf al over. Diezelfde categorie moet de nodige reserveringen maken voor de hypotheek vanwege het wegvallen van de hypotheekrenteaftrek. Cumulatief zullen deze mensen moeten opdraaien voor bezuinigingen op allerlei terreinen. Ziet de heer De Grave voor deze mensen mogelijkheden om particulier te reserveren met het oog op al die financiële narigheden die op ze afkomen?

De heer De Grave (VVD):

Dat is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden. Het is helder, wij hebben het niet over mensen die al pensioen ontvangen. Als het klopt wat ik veronderstel – dit zou ook redelijk en logisch zijn, maar ik leg deze vraag voor aan de bewindspersonen – namelijk dat een verplichte pensioenopbouw in overeenstemming wordt gebracht met het Witteveenkader, dan betekent dat ex ante een zekere mate van verruiming van het bestedingsniveau van betrokkenen. Zij dragen immers minder pensioenpremie af. Dat is op zichzelf genomen te besteden en het past ook in de analyse van de Miljoenennota over de verbreding van de vrije besparingen. Vervolgens is het aan betrokkene om een keuze te maken of om in zekere mate een lagere opbouw van het pensioen te accepteren en dit te gebruiken voor extra aflossing van de eigen woning. Ook kan men dit gebruiken om gemakkelijker een woning te financieren, of banksparen gebruiken om dat te doen. Die afweging kunnen mensen maken. Op zichzelf genomen levert het Witteveenkader een verruiming op van mogelijkheden voor mensen. Wat wel belangrijk is, is dat de pensioenopbouw die wij in dit land kennen, met deze beperking straks zal leiden tot een minder hoog pensioen dan wij nu gewend zijn. Dat geldt zeker voor mensen met hogere inkomens, want pensioenopbouw boven € 100.000 wordt fiscaal onmogelijk gemaakt. Als het zo is als ik veronderstel, leidt dit ertoe dat er een vrij inkomen komt en dat betrokkenen hun eigen afweging kunnen maken. Het paradoxale hiervan is dat het voor deze groepen in eerste instantie leidt tot een verruiming van de bestedingsmogelijkheden en tot de mogelijkheid om de punten die u noemt op te vangen. Maar ik ben wel zo reëel dat je dit in samenhang moet zien met het feit dat er minder pensioen wordt opgebouwd en dat het probleem later terugkomt, in de zin dat men het geld niet gebruikt om voor later te sparen. Die discussie zullen wij ongetwijfeld nog voeren, maar u zult het hopelijk wel met mij eens zijn dat deze redenering alleen maar opgaat als het ook waar is dat de collectieve besparingen niet meer verplicht zijn. Anders zou er geen vrije ruimte komen en gaat de fiscale besparing eraf. Dan is het niets anders dan: verplicht opbouwen, geen extra ruimte en geen keuzemogelijkheid. Dan is het niets anders dan het naar voren halen van belastingen. Maar nogmaals, laten wij even het antwoord van de minister afwachten. Ik denk dat wij hierover nog heel vaak zullen komen te spreken.

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Ik sta geen interruptie meer toe. Ik verzoek de heer De Grave om naar de afronding toe te gaan. De heer De Grave is nu een uur aan het woord, inclusief interrupties. Wij zijn twee uur verder en wij hebben twee sprekers gehad. Er moeten er vanavond elf aan het woord komen.

De heer De Grave (VVD):

Ik ga snel door. Ik geloof dat ik de belangrijkste punten wel heb gehad en zal proberen de rest kort samen te vatten. Ik heb vorig jaar gesproken over inflation linked bonds. De minister heeft een toezegging gedaan; hij zou overleg starten. Dat is gebeurd en het heeft resultaat opgeleverd. Ik wijs op het feit dat een aantal infrastructuurprojecten inmiddels op deze wijze zijn gefinancierd. Dit levert ook een bijdrage aan de vermindering van de kredietverlening door banken. Ook wat dat betreft is het nuttig. Is de minister bereid om toe zeggen dat deze gesprekken zullen doorgaan? Zou hij de mogelijke win-winsituaties op dat punt verder willen verkennen en een verbreding van wat bereikt is nastreven? Ik hoor graag zijn reactie daarop.

Heel veel belastingmaatregelen komen bij het belastingpakket aan de orde. Ik verwijs naar hetgeen collega Bröcker op dat punt zal zeggen. De Miljoenennota geeft nog eens heel goed aan waar wij het allemaal over hebben. Ik moet dat ook heel vaak aan burgers uitleggen. Ik leg het altijd maar simpel uit door te wijzen op 2009. Toen heeft de Nederlandse economie een klap gekregen. Er was sprake van een daling van 3,5%. Wij werden gewoon met zijn allen 3,5% armer. De koopkracht steeg toen met 1,7%. Met andere woorden, de Staat heeft toen in één klap een staatsschuldstijging gezien met 6 procentpunten. Die rekening hebben wij doorgeschoven, maar die zullen wij een keer moeten terugbetalen. Dat moment is nu gekomen. Wij kunnen verzuchten dat wij dit eerder hadden moeten doen, maar ik voel mij in die zin niet zo aangesproken, want mijn partij heeft als geen andere gehamerd op vermindering van tekortreductie. Daar staan wij nu voor en het kan niet zonder dat dit pijn doet in de samenleving.

Er zijn vragen gesteld over de laatste groeicijfers. Die hebben ook mijn fractie onaangenaam verrast. Ik vraag de minister, daarop te reageren. In de analyses wordt heel vaak naar de huizenmarkt gewezen. Wat mijn fractie in toenemende mate zorgen baart is de vraag of dit een natuurlijk proces is, of dat er niet toch ook een verstorend element in zit rond de kredietverlening door de banken. Je hoort wel heel vaak: ik krijg geen hypotheek. Laatst zei zelfs een Kamerlid aan de overzijde dat. Zo hebben wij volgens mij allemaal wel ervaringen in onze omgeving. Ik begrijp heel goed dat toezichthouders aan de bel hebben getrokken en een streep hebben getrokken bij de veel te gemakkelijke kredietverlening voor hypotheken in het verleden, maar ook daarvoor geldt of er in zekere mate sprake is van een adequate maatvoering. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat de huizenprijzen dalen, maar dat veel mensen die goedkoper uit zijn als ze gaan kopen in plaats van huren, niet kunnen kopen omdat er geen enkele kredietverlening meer is.

Ik vraag de minister, in te gaan op de AFM. Hoe kijkt hij daar tegenaan? Is er sprake van goede maatvoering, of wordt er te scherp aan de wind gevaren? In Het Financieele Dagblad stond een paar weken geleden een staatje, dat werkelijk een explosieve groei liet zien van het aantal medewerkers van de AFM en de Nederlandsche Bank. Ik kan het niet anders formuleren; echt fors. Ik gun ze dat van harte, maar ik dacht dat wij in een moeilijke financiële situatie zaten en dat de hele collectieve sector fors terug moet. Ik heb het dan maar niet over de vraag waarom de AFM niet onder de Wet normering topinkomens valt. Dat is een andere interessante discussie. Daar komen wij nog wel een keer op. Los daarvan denk ik: dat is toch wel allemaal mooi. Het kabinet zegt ook nog: wij trekken onze eigen bijdrage terug. Mooi, fijn, dank u wel, dat is een besparing. Maar de rekeningen worden wel betaald, en die lopen dus enorm op. Ik weet niet of de minister dit heeft gezien. Wie betaalt dat uiteindelijk? Wij, de burgers en de bedrijven. Ik zeg het een beetje badinerend. Ik begrijp het ook wel, maar volgens mij is dit werkelijk buiten elke proportie. Ik vraag de minister: is hier enige controle op of is het gewoon ongelimiteerd? Dat zou dan de enige plaats in Nederland zijn waar zonder enige controle, zonder enige normen en zonder enige toets de kosten kunnen oplopen en het aantal mensen kan uitbreiden. Ik vraag de minister, uit te leggen waarom deze plek in Amsterdam zo bijzonder is dat daar geen enkele maat en norm meer zou hoeven gelden.

Wij nemen al deze maatregelen ergens voor. Ik vind het heel belangrijk om in dit huis te zeggen dat de doorrekening van het Centraal Planbureau aangeeft dat wij, als al deze maatregelen met heel veel pijn, ellende en narigheid worden doorgevoerd, in 2017 in een scenario zitten met een houdbaarheidsoverschot van 1%. Dan kunnen wij in dit huis weer discussies hebben over de vraag of wij dat gebruiken voor extra vermindering van de staatsschuld, of over de vraag of er ruimte is voor extra lastenverlaging, of over de vraag of er iets extra's kan gebeuren aan innovatie of andere mooie dingen. Wij hebben dat al lang niet meer gehad, maar het is wel het perspectief dat wij voor ogen moeten houden. Dat is het weer bereiken van een gezond fundament onder onze welvaartsstaat. Dat is er op dit moment niet. Als je tegenwoordig de krant leest, word je niet vrolijk, maar in de Volkskrant van Zaterdag had meneer Van Kalshoven toch ook echt wel eens een keer een verhaal dat goed is, waarin hij aangeeft: jongens, laten wij elkaar niet volledig de put in praten. Er zijn veel dingen waar wij trots op kunnen zijn, er zijn veel uitgangspunten die goed zijn en er is veel in dit land om op voort te bouwen. Het is de taak van dit kabinet, van deze minister en van deze staatssecretaris om daaraan met krachtige en vast hand sturing te geven.

De voorzitter:

Zoals ik zojuist al zei, zijn wij twee uur bezig en hebben wij twee van de elf sprekers gehad. Wij weten dat de minister van Financiën morgen om 13.00 uur dit gebouw moet verlaten omdat hij naar Brussel moet. Ik vraag de leden daarom, enige zelfbeperking in acht te nemen. Anders voel ik mij genoodzaakt om spreektijdbeperking in te voeren lopende het debat. Dat zou niet eerlijk zijn ten opzichte van degenen die nog moeten spreken. Ik vraag de leden daarom, hun interrupties tot het minimum te beperken.

Het woord is aan de heer Van Strien.

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. Ik begin met namens mij fractie de felicitaties uit te brengen aan de minister met zijn benoeming en aan de staatssecretaris met zijn herbenoeming. Ik hoorde de heer de Grave zeggen dat een Kamerlid geen hypotheek kon krijgen. Ik gebruik mijn spreektijd om daar even op te reageren. Ik denk dat dit ligt aan de tijd die de bank inschat dat dit kabinet er zit.

Deze Algemene financiële beschouwingen behoren natuurlijk vooral te gaan over de Miljoenennota 2013, maar het kan niet anders of wij zien de begroting voor volgend jaar in een wat breder perspectief. Daarbij hoort de financiële en monetaire crisis waarin wij ons bevinden, de zojuist, naar sommigen dachten, afgeronde kabinetsformatie 2012 en niet te vergeten de complete chaos die het kabinet daarna heeft laten ontstaan.

Alvorens specifiek op de Miljoenennota in te gaan, wil ik eerst de minister en in het bijzonder zijn ambtenaren hartelijk danken voor de beantwoording van de vragen in de voorbereiding in de Commissie Financiën. Vervolgens wil ik wat over die achtergrond kwijt waartegen wij deze Miljoenennota moeten zien.

Ik was dit voorjaar voor een vakantie in Griekenland. Dat is een fantastisch land, met echt aardige mensen, die in tegenstelling tot de bewoners van andere grotere Europese mediterrane landen proberen met je te communiceren, waar je een drankje in het Engels kunt bestellen en zomaar een goed gesprek met de ober kunt beginnen. Grieken hebben door omstandigheden, met name door hun historie, een regering die wat ver afstaat van de bevolking, maar dat hebben wij inmiddels ook. Ze hebben een in de loop van duizenden jaren ontwikkeld gevoel voor drama en ze hebben een mythologie waar nog heden ten dage allerlei verschijnselen mee vergeleken, zo niet verklaard kunnen worden en die ze met graagte en trots uit de doeken doen.

Natuurlijk weten ook zij dat de goden niet meer op de berg Olympus zetelen maar in Brussel. Ook het orakel van Delphi is daarheen verhuisd. De Pythia, de priesteres, zoals bekend na de verkrachting door Echecrates de Thessaliër een oudere dame in plaats van een jonge maagd, tegenwoordig zelfs van Nederlandse oorsprong, orakelt op zaterdag ook nogal eens in Het Financieele Dagblad over de zegeningen van Europa en de euro. Net als destijds zijn de uitspraken meerduidig. Zo wordt zelden aangegeven op wie de zojuist genoemde zegeningen nu precies neerdalen.

Ik was hier net met de voorbereiding van mijn tekst – ik zat dus net lekker in die Griekse mythologie – toen ik op internet zag dat vanaf volgend jaar een nieuwe serie eurobiljetten in omloop wordt gebracht met daarop de Griekse godin Europa. Kijk, als die euro dan nog bestaat en als Griekenland dan nog in de eurozone zou zitten, hetgeen allemaal zeer discutabel is, dan zullen sommige mensen dat wel een goed idee vinden. Mijn fractie geeft natuurlijk sowieso de voorkeur aan bijvoorbeeld Michiel de Ruijter en dan natuurlijk op een honderdguldenbiljet.

Ernstiger is dat de verleidelijke Phoenicische prinses nu kennelijk wordt ingezet om de Europeanen te verleiden. Het bevestigt ten eerste mijn stelling over de verhuizing van de Griekse goden naar Brussel, waarvan Frankfurt wel een nevenvestiging zal zijn en ten tweede de doldriestheid waarmee kennelijk nu ook de ECB bevangen is om de euro te redden.

Alvorens ik verderga met de kommer en kwel van de Miljoenennota nog wat over de achtergrond daarvan: bijna elf jaar euro. Nu ik toch al begonnen was met de Griekse mythologie zou ik zeggen: elf jaar de doos van Pandora. Pandora is in de Griekse mythologie de naam van de eerste vrouw, die door Hephaistos werd gevormd uit water en aarde. Zij werd door Zeus aan de stervelingen gezonden om onheil over hen te brengen, nadat Prometheus vuur uit de hemel had gestolen. Zeus schonk haar aan Prometheus, maar deze wist dat een geschenk van de goden, tegenwoordig uit Brussel dus, niet zonder gevolgen blijft en weigerde haar. Hij raadde zijn broer aan dat ook te doen. Zeus liet haar daarop door Hermes bij Epimetheus brengen, het domme broertje van Prometheus. Epimetheus is de oude Griekse naam, in 2002 heette hij "Ding Flof Bips" en nog later is hij nog omgedoopt in "Sms ff bondige clips". Niettegenstaande de waarschuwingen van Prometheus nam hij haar tot vrouw. Zeus schonk het paar ook een pithos, een vat waarin alle ongelukken zaten opgesloten. Als het vat gesloten bleef, konden die niemand treffen. Helaas, Pandora kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en opende het vat. Toen kwamen daar alle rampen, ziekten en zorgen uit tevoorschijn, die zich verspreidden over de Europese landen. Aan het kommerloze bestaan van de mensen was een einde gekomen: enorme schulden bij alle landen, volledig uit de hand lopende begrotingstekorten, werkloosheid naar een recordhoogte van gemiddeld ruim 11% van de Europese beroepsbevolking, jeugdwerkloosheid van meer dan 50% in landen als Spanje en Griekenland, afwaardering van de kredietwaardigheid van tal van landen, daling van de groei van het binnenlands product, in Nederland van 3% gemiddeld in de twintig jaar vóór de invoering van de euro naar 1,25% ná de invoering van de euro. Qua koopkracht is de situatie overigens nog erger en ten slotte is er het volledige verlies aan zelfstandigheid.

Pandora wilde nog gauw het deksel dichtklappen, maar alleen de hoop zat nog in het vat toen het weer gesloten werd. Vandaar dat onder de hevigste rampen die de mensen op aarde teisteren, de hoop hun nog altijd bij blijft. Die hoop is de Partij voor de Vrijheid.

Het is een bittere ironie dat uitgerekend Griekenland het hardst door de plagen uit de doos van Pandora getroffen wordt. De Grieken hadden toch het best kunnen weten dat ze zich niet bij het domme broertje van Prometheus moesten aansluiten?

Ik ga wat meer specifiek naar een aantal van de plagen uit de doos van Pandora, ten eerste de EMU-schuld. In hoofdstuk 4 van de bijlagen bij de Miljoenennota, lees ik op bladzijde 22 in tabel 4.2 in de noten bij de regel EFSF dat er bij de ramingen van wordt uitgegaan dat Griekenland zich houdt aan de afspraken en dat de tranches worden uitgekeerd conform het Memorandum of Understanding van maart 2012. Graag verneem ik van de minister of Griekenland zich inderdaad netjes aan de afspraken houdt en zo niet, of dat dan gevolgen heeft voor onze EMU-schuld en zo ja, hoeveel. Ik stel deze vraag ook in het licht van de recente uitspraak van minister Dijsselbloem dat wij niet moeten denken dat Griekenland geen geld gaat kosten. Het is overbodig op te merken dat mijn fractie dat al roept sedert onze intreding in dit huis. Enige vooruitgang kan ons dus niet worden ontzegd! Ik ben bezig met de plagen uit de doos van Pandora.

Ten tweede noem ik de bankenunie, in het bijzonder het onderdeel Europees depositogarantiestelsel. De beleidsmakers hebben niet stil gezeten, zo lees ik in de Macro Economische Verkenning. Dan slaat bij mijn fractie de schrik al om het hart. Mijn fractie heeft daarover in de commissie voor Financiën een aantal bezorgde vragen gesteld. De minister heeft daarop geantwoord: "Wij staan positief ten aanzien van het op termijn invoeren van een bankenunie." In hetzelfde antwoord lees ik: "Het afzwakken van de vicieuze cirkel waarbij kwetsbare nationale overheden en kwetsbare banken elkaar besmetten, draagt bij aan het verminderen van de kans op toekomstige crises. Potentiële nadelen zijn met name gelegen in prikkels voor zowel banken als nationale overheden voor risicovol en onwenselijk gedrag dat leidt tot problemen bij banken als de kosten hiervan Europees gedeeld worden. De mate waarin het lukt deze prikkels te minimaliseren bij de inrichting van het Europees toezichtmechanisme voor banken, speelt een belangrijke rol bij de weging van voor- en nadelen." In gewonemensentaal dus: ja, het gaat een geweldige hoop geld kosten maar we weten nog niet hoeveel.

Als ik het goed begrijp, heeft het hooguit een lichte vertraging in de invoering tot gevolg als de kosten bizar hoog blijken te zijn. Of is de minister bereid af te zien van die bankenunie als die te duur wordt en hanteert de minister een kostengrens waarboven hij afziet van die bankenunie?

Ten derde noem ik de scheefgroei binnen Europa. Reeds in mijn maidenspeech vorig jaar heb ik gewezen op de scheefgroei binnen Europa als gevolg van de invoering van de euro. De relatieve stijging ten opzichte van de noordelijke landen van de loonkosten per eenheid product in de zuidelijke landen, waarbij wij het hier dan hebben over een stijging van 27% van 2000 tot 2010 van de zuidelijke landen ten opzichte van de noordelijke landen, is onder meer veroorzaakt door een sterke groei van de kredietverlening in de jaren na de invoering van de euro en als gevolg daarvan een kortetermijngroei-impuls die de lonen heeft doen stijgen.

Die sterke kredietgroei was een direct gevolg van de rentedaling in deze landen na de invoering van de euro. Inmiddels zijn de kredietrisico's in deze landen duidelijker aan het licht gekomen en verkeren veel Zuid-Europese, maar ook Noord-Europese landen in een recessie. In verschillende Zuid-Europese landen zijn onder druk van de hoge werkloosheid de loonkosten per eenheid product, in vergelijking met Noord-Europa, inmiddels aan het dalen. Hoe ver en hoe snel deze relatieve daling zal gaan en hoe lang dit duurt, is vooraf niet goed te zeggen, geeft de minister aan als antwoord op een vraag van mijn fractie. Een inschatting daarvan is evenwel zeer relevant.

Natuurlijk ontstaat door dit aanpassingsproces niet direct een overdracht van overheidsmiddelen van Noord-Europese landen naar Zuid-Europa. Maar voor zover een zuidelijke lidstaat van de eurozone nog niet aan het ESM-infuus hangt, zal dat bij de huidige economische structuur van die lidstaten snel gebeuren. Gezamenlijk zullen deze landen het permanente noodfonds snel uitputten, met alle desastreuze gevolgen voor onze begroting van dien. Ik wil graag in concreto van de minister weten binnen hoeveel maanden wij weer een substantiële bijstelling van tabel 7 uit de Miljoenennota, het budgettair overzicht van de interventies ten behoeve van de financiële sector, mogen verwachten.

Nu we het toch over interventies hebben, merk ik het volgende op. Naar ik aanneem, heeft ook de minister The Economist van vorige week gelezen. Daarin wordt Frankrijk als "een tijdbom onder Europa" beschreven. De Fransen worden daarin het grootste gevaar voor de euro genoemd. The Economist verwacht dat de crisis vanaf volgend jaar kan toeslaan. Graag verneemt mijn fractie van de minister hoe hij deze stelling taxeert. Voorts zouden wij graag weten of er sprake is van enige vorm van voorbereiding op een crisis zoals hier genoemd.

Ik kom op mijn vijfde punt, dat gaat over de neergang van het Nederlandse pensioenstelsel. Op bladzijde 45 van de Miljoenennota vinden we een tabel waarin we kunnen zien hoe de Nederlandse pensioenen zich ontwikkelen. Daaruit blijkt dat zij gaan van 75% van het gemiddelde loon in 2007 naar 80% in 2060. U hoort het goed: 80% in 2060. Ik wil hierover twee opmerkingen maken. De eerste is dat deze statistiek een Griekse statistiek is. Hij komt namelijk uit Brussel waar, zoals ik al zei, de Griekse goden tegenwoordig huizen.

De tweede opmerking is dat het nieuwe kabinet plotseling nieuwe normen lijkt te hebben bedacht. Ik citeer uit het regeerakkoord: "Het is een maatschappelijk aanvaarde norm dat met 40 jaar werken iedereen redelijk in staat moet zijn om een pensioen bij elkaar te sparen van 70% van het gemiddeld verdiende loon." Dat was bij mijn weten altijd 70% van het laatst verdiende loon. Dat is toch echt iets anders. Weliswaar zijn de meeste pensioenen inmiddels op het middelloonstelsel gebaseerd, maar je kon altijd nog fiscaal aantrekkelijk bijsparen. Het Witteveenkader – de wettelijke regeling waardoor fiscaal aantrekkelijk sparen voor pensioen mogelijk wordt gemaakt – wordt, zo merkt het nieuwe kabinet op, op deze norm gebaseerd. Dit leidt tot een verlaging van het opbouwpercentage van 0,4%. Er is dus sprake van min 0,4%. Hierover wil ik enkele verduidelijkende vragen stellen. In de eerste plaats vraag ik of het juist is dat eigenlijk overboord kan worden gezet wat over pensioenen in de Miljoenennota staat. In de tweede plaats vraag ik wat nu precies de aanpassingen zijn in het Witteveenkader die het nieuwe kabinet voorheeft. Ik meen dat dit al eerder is gevraagd deze avond.

Mijn zesde punt gaat over het verlies van koopkracht en over de verslechtering van de arbeidsmarkt. In de Miljoenennota 2013 wordt een aantal wegen genoemd waarlangs de schokbestendigheid en veerkracht van huishoudens verder zou worden versterkt. Volgens het Centraal Planbureau leidt van alle programma's van politieke partijen alleen het programma van de PVV tot sterkere economische groei. Ik heb het hierbij over het boekje Keuzes in Kaart. Het CPB heeft namelijk voor de jaren tot en met 2017 een groeipad voor de economie berekend. Volgens het CPB zal bij uitvoering van het PVV-programma het bbp in 2017 0,7% boven het groeipad uitkomen. Bij de andere partijen wordt juist een daling berekend. Kijken we naar de koopkracht van huishoudens, dan zien we ook daar een stijging bij de maatregelen die staan in het PVV-programma en een daling bij de plannen van de regeringspartijen. Er is niet alleen sprake van een daling van het bbp bij de plannen die staan in de programma's van de regeringspartijen afzonderlijk; de daling ziet er nog ernstiger uit bij wat ze er samen van hebben gebakken. Immers, wat in het regeerakkoord staat, is volgens mij eigenlijk een beetje een combinatie van het slechtste van beide.

Deze Miljoenennota was nog niet het programma van de Partij van de Arbeid, maar inmiddels zijn we met het nieuwe regeerakkoord een aardig eind in die richting opgeschoven. Ik geloof dat er inmiddels tien belastingverzwaringen op tafel liggen. Dat is het geval, terwijl afgelopen week de president van de Europese Centrale Bank, Mario Draghi, nog uitdrukkelijk heeft gezegd dat bezuinigingen beter zijn dan belastingverhogingen. Onverdachte steun dus voor het standpunt van de PVV. De president van de Europese Centrale Bank zei namelijk: "Landen kunnen hun begrotingen beter op orde krijgen met bezuinigingen dan door de belastingen te verhogen." Willen die bezuinigingen effect hebben op de rente die een overheid op zijn leningen moet betalen, dan moeten ze volgens Draghi op een "geloofwaardige, structurele en onomkeerbare wijze" worden doorgevoerd. In plaats daarvan krijgen wij een giftige cocktail toegediend van belastingverhogingen. Ik noem de btw, de loonbelasting, de assurantiebelasting, de energiebelasting, de accijnzen en de huurbelasting. Voorts wordt er gemorreld aan de hypotheekrenteaftrek, is er sprake van onbezonnen verhogingen van de AOW-leeftijd en de pensioenleeftijd, van een onverminderde instroom van niet-westerse allochtonen en Oost-Europeanen, en van een verslechtering van het ontslagrecht en de WW. De regering noemt dat "moderniseren". Dit alles zal leiden tot een krimp van de economie, een onaanvaardbare hoogte van de werkloosheid, een daling van koopkracht, een hopeloze situatie op de huizenmarkt en een uitzichtloze situatie voor veel jongeren, die willen werken en gewoon een huis willen.

De regering weet daar niet veel meer tegenover te zetten dan de stelling in de Miljoenennota dat de liquiditeit van het huishoudvermogen kan toenemen door minder verplicht te sparen, bijvoorbeeld door individuen boven een bepaalde inkomensgrens zelf te laten bepalen hoeveel ze voor hun pensioen willen sparen. Met andere woorden: eet nu alvast je pensioenpremie op, dan kan de regering wat extra consumptie inboeken.

Ik ben gekomen bij het einde van mijn verhaal. Ik zie bovendien dat ik prachtig binnen de mij toebedeelde tijd zal blijven. Alles bij elkaar nemend, hebben wij nog geen erg positieve indruk van het geheel. Wij laten ons echter graag uitleggen waarom deze keuzes onoverkomelijk waren, en of ze alsnog gewijzigd zijn of worden.

De vergadering wordt van 21.22 uur tot 21.32 uur geschorst.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. Toen ik vanavond om 18.50 uur het gebouw van de Eerste Kamer binnenkwam, werd mij toegeroepen: "Daar is hij, de redder in nood!" Ik keek achterom in de veronderstelling dat minister Dijsselbloem achter mij binnenkwam, maar het bleek toch echt op mij gericht. Ik was lid nr. 38, die het quorum realiseerde voor vanavond, dus u kunt zich voorstellen dat ik een heel goede avond heb met zo'n prachtige betiteling.

De voorzitter:

Hou dat vol.

De heer Postema (PvdA):

Dat ga ik zeker doen.

De afgelopen jaren bleek er telkens weer een nieuwe overtreffende trap mogelijk in onze zorgen over de bankencrisis, de schuldenproblematiek, de eurocrisis en de rijksfinanciën. Ook de voorbereidingen van de begroting 2013 passen naadloos in dit stramien. Begin dit jaar bleek Nederland, ondanks de signaalwaardeafspraak van het kabinet-Rutte I, zonder tijdige maatregelen ruim boven de Europese begrotingsnormen uit te komen. De coalitiepartijen in het Catshuisberaad kwamen vervolgens niet tot een akkoord. Een inderhaast opgetuigde gelegenheidscoalitie kwam dat wel, zodat de voorganger van minister Dijsselbloem daags voor de deadline toch nog iets naar Eurocommissaris Olli Rehn kon sturen wat aan diens verwachtingen zou voldoen. Dat verdient lof, ook al bleek dit akkoord voor geen van de initiatiefnemers bindend. Niettemin is dit Lenteakkoord in de Miljoenennota 2013 verwerkt.

Evenzo daadkrachtig, en naar ik hoop nu ook robuust, waren de fracties die, als eerste resultaat van de coalitieonderhandelingen, met een Herfstakkoord kwamen. Dit akkoord heeft via amendering van de rijksbegroting zijn beslag gekregen. Het is even puzzelen, maar uit dit alles ontstaat het eindbeeld voor de begroting 2013, het primaire onderwerp van deze algemene financiële beschouwingen.

Deze aangepaste Miljoenennota 2013 nu, komt mijn fractie als noodzakelijk maar weinig richtinggevend voor. Laat mij dit toelichten. De rijksbegroting 2013 is noodzakelijk in haar taakstelling. Het begrotingstekort, dat in 2011 nog 4,5% bedroeg en voor dit jaar is voorzien op 3,8%, wordt voor 2013 op 2,7% geraamd. En deze verbetering van de overheidsfinanciën is noodzakelijk, niet alleen en ook niet in de eerste plaats omdat wij hier uit hoofde van het Groei- en Stabiliteitspact aan gehouden zijn, maar bovenal omdat wij zelf naar een structureel begrotingsevenwicht moeten willen streven. Daarbij moet uiteraard voortdurend worden gewaakt voor het aantasten van het groeivermogen van onze economie en de werkgelegenheid in ons land.

De keerzijde van dit restrictieve begrotingsbeleid is een daling van de koopkracht voor het vierde achtereenvolgende jaar. Of er sprake zal zijn van koopkrachtdaling is dan ook niet de vraag. Veeleer geldt hoe de lasten worden verdeeld. Mijn fractie heeft tijdens de algemene financiële beschouwingen vorig jaar aandacht voor de scheef verdeelde koopkrachteffecten gevraagd, waarbij de laagste inkomens relatief veel schade van de banken- en schuldencrisis oplopen en de topinkomens worden ontzien. Wij stellen vast dat deze situatie ook in onderhavige rijksbegroting niet wordt verholpen. Hoewel er veel te doen was over de koopkrachteffecten van wijzigingen in het zorgstelsel in het nieuwe regeerakkoord, en wij ons hier alles bij konden voorstellen, zal met het regeerakkoord in ieder geval meer evenwicht worden gebracht. Wij nodigen de regering overigens uit om daarvoor vooral fiscale instrumenten te hanteren en met name van de inkomens boven tweemaal modaal iets extra's te vragen.

Ook valt het ons op dat in de nivelleringsdiscussie vooral de inkomens en koopkracht centraal staan en er nagenoeg niet over vermogens wordt gesproken. Dat kwam ook al aan bod in de eerste termijn van de heer Terpstra.

De heer Reuten (SP):

Dat ben ik met de senator eens. Hij sprak zojuist over het iets extra vragen van modaal en bovenmodaal, maar in het huidige regeerakkoord wordt juist het meest gevraagd van een tot twee maal modaal. Daar wordt meer van gevraagd dan van drie maal modaal. Hoe staat de senator daar tegenover?

De heer Postema (PvdA):

Precies zoals ik het zei. Wij hadden graag gezien en dat zien wij de komende jaren ook graag, dat wanneer het aankomt op het verdelen van de extra lasten van de crisis, vooral naar de inkomens boven twee keer modaal wordt gekeken. Ik herhaal mijn standpunt daarover.

Zeker aan het segment van de topvermogenden in ons land gaat de discussie van de afgelopen weken compleet voorbij. Is dat nu de bedoeling, zo vragen wij de minister; is het, sprekend over de sterkste schouders, niet juist deze groep waarvan we een extra bijdrage mogen vragen?

Maar ook los van de koopkrachtdiscussie geeft de onderhavige rijksbegroting inhoudelijk weinig richting. Niets over de broodnodige hervorming van de woningmarkt en de hypotheekrenteaftrek, geen visie op de zorg, nauwelijks iets over de verduurzaming van onze economie, maar wel een verschraling van het cultuurbeleid. En geconstateerd moet worden dat ook het Herfstakkoord hier nog weinig aan heeft kunnen veranderen. Daarvoor was dit te veel gericht op reparatie, zoals het terugdraaien van de maatregelen inzake de reiskostenaftrek, de langstudeerderboete, de eigen bijdrage ggz en het liggeld ziekenhuizen, en nog te weinig op hervorming. Dat nu lijkt met het nieuwe regeerakkoord te zijn rechtgezet. Mijn fractie ziet de hiervoor benodigde wetgeving met grote belangstelling tegemoet.

De fractie van de Partij van de Arbeid heeft dit jaar meerdere malen bijzondere aandacht gevraagd voor het verschaffen van inzicht in en de beheersing van de risico's van het Rijk.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U stelt dat de hervormingen met dit regeerakkoord eindelijk in gang worden gezet, maar ik krijg daar graag een toelichting op. In vergelijking met het Lenteakkoord is een aantal duurzaamheidmaatregelen geschrapt. Ik wijs verder op de maatregelen met betrekking tot water en gas, de bekorting van de WW, de verhuurderheffing, het schrappen van de dagbesteding en de huishoudelijke hulp. Vooral op het sociale terrein is een aantal vrij harde maatregelen genomen, maar zijn dit nu maatregelen waar de PvdA zich in kan vinden als wordt gesproken over noodzakelijke hervormingen?

De heer Postema (PvdA):

Kijkend naar de opgave waarvoor wij staan en dit pakket kunnen wij ons in die lijn vinden. Uiteraard vinden wij het verschrikkelijk dat wij met elkaar zulke ingrepen moeten doen, maar wij zien daar wel de noodzaak van. Toen het ging om hervormen doelde ik erop dat in het nieuwe regeerakkoord initiatieven worden genomen op dossiers als de woningmarkt en de zorg – ondanks de discussie daarover, maar daar moet je doorheen kijken – maar wij gaan ook dingen doen op het gebied van de duurzaamheidagenda. Dat zijn volgens ons hervormingen die het land nodig heeft, ook straks na de crisis.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Een nadere vraag over de hervormingen op de woningmarkt. Wij zien een zeer, zeer geleidelijke afbouw van de hypotheekrenteaftrek, maar daartegenover staat een huurplan dat zal leiden tot zeer forse verhuurderheffing die de woningbouwcorporaties moeten gaan opbrengen. Die zal tot grote problemen leiden. Is dat nu een hervorming die de PvdA evenwichtig vindt, een hervorming waar dit land mee opschiet?

De heer Postema (PvdA):

Ik kijk naar de maatregelen in het regeerakkoord rondom de afbouw van de hypotheekrenteaftrek. Ik constateer dat wij daarmee iets realiseren waar wij de afgelopen vijftien jaar heel veel over hebben gesproken, maar wat wij nu echt gaan doen. Je kunt erover discussiëren of het niet sneller of ingrijpender had gekund. Het standpunt van de PvdA daarover is bekend, want wij hadden inderdaad wat meer haast willen maken, maar je zit nu eenmaal met zijn tweeën te onderhandelen en dan komt dit eruit. Ik vind echt dat er rondom de hypotheekrenteaftrek een belangrijke stap wordt gezet.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De andere kant is dat straks de woningbouwcorporaties 2 miljard moeten gaan opbrengen, om daarmee overheidstekorten te dekken. De hypotheekrenteaftrek legt vandaag de dag nog steeds voor 14 miljard beslag op onze begroting. De vraag is dus of die langzame afbouw eigenlijk wel in balans is met de heel forse aanslag die we op de sociale woningbouw gaan doen. Ik hoor daar graag het oordeel van de PvdA over.

De heer Postema (PvdA):

Een echt oordeel kan ik nu nog niet goed geven, ik denk dat we daarvoor de relevante wetgeving moeten afwachten. Ik ben wel met mevrouw Vos bezorgd over de effecten voor de woningbouwcorporaties. Ik denk dat het ten dele zeker zo is, ook gezien de discussie van het laatste decennium, dat we ons moeten heroriënteren op de rol van woningbouwcorporaties, op hun vermogen en overigens ook op de effectiviteit waarmee ze in het sociaal woonbeleid daadwerkelijk iets kunnen doen. Ik ben het eens met mevrouw Vos dat wat nu in het regeerakkoord staat, wel heel fors is. We zijn wat dat betreft echt benieuwd naar de precieze invulling van die maatregelen. We zullen dat punt zeer kritisch volgen.

Voorzitter. Zoals gezegd heeft de fractie van de Partij van de Arbeid het afgelopen jaar bijzondere aandacht gevraagd voor de risico's voor het Rijk, in het bijzonder voor wat betreft garanties en achterborgstellingen, leningen en financiële interventies.

De afgelopen jaren zijn de risico's van de overheidsfinanciën sterk toegenomen, met name vanwege de garanties aan de financiële sector en aan de Europese noodfondsen. Tot onze teleurstelling werden wij door de minister consequent verwezen naar de bijlagen van de Miljoenennota, die sinds jaar en dag een overzicht van de garanties van het Rijk bevat. Dit overzicht is echter nog geen begin van een volwassen risicoanalyse, zo stelden wij telkenmale vast, echter zonder adequate respons van de minister.

Des te meer welkom is het in juni dit jaar uitgebrachte rapport van de Algemene Rekenkamer over de risico's voor de overheidsfinanciën. In dit rapport, dat de vicepresident van de Rekenkamer in september voor de Commissie voor Financiën van onze Kamer van een nadere toelichting voorzag, wordt geconcludeerd dat het parlement momenteel geen periodiek en integraal inzicht krijgt in de risico's voor de overheidsfinanciën en de mogelijkheden om deze te beheersen. Vervolgens brengt de Rekenkamer niet alleen de expliciete risicoregelingen waarvoor Nederland garant staat in kaart, maar ook andere soorten risico's voor de overheidsfinanciën, zoals toekomstige zorgkosten en een lagere economische groei. Ook stelt de Rekenkamer de onderlinge samenhang van risico's aan de orde. Dat levert een behoorlijk indrukwekkend en bepaald niet geruststellend beeld op. De Nederlandse overheidsfinanciën kennen een aanzienlijk hogere exposure dan het garantieoverzicht van het Rijk doet vermoeden. En deze blootstelling wordt onvoldoende onderkend en beheerst.

Nu lijkt het er op dat de regering met de voorliggende Miljoenennota wél een serieuze zaak maakt van het inzichtelijk en beheersbaar maken van de risico's voor de overheidsfinanciën.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik wil collega Postema iets vragen over zijn zorgen betreffende het inzichtelijk maken van de risico's van overheidsfinanciën in het kader van de garantstellingen. Vindt hij dat het regeerakkoord in voldoende mate voorziet in een plan B op het moment dat die risico's op verschillende terreinen onbeheersbaar worden? Dit kan zowel het terrein van de Europese garantstelling zijn als dat van de binnenlandse garantstellingen, bijvoorbeeld bij hypotheken. Of vindt hij dat het regeerakkoord hierin tekortschiet?

De heer Postema (PvdA):

Ik weet niet of het regeerakkoord het meest geëigende middel dan wel medium is om met zo'n plan B te komen. Ik heb daar twee nuanceringen bij. Ten eerste. De heer Koffeman weet dat we waar het risico's betreft, zeker risico's op garantstellingen en dergelijke, altijd ontzettend voorzichtig moeten zijn dat we niet al te zeer in scenario's denken en te expliciet zijn en zo het onheil juist over ons afroepen. Ten tweede. Het regeerakkoord gaat natuurlijk vooral in op wat de regering de komende vier jaar te doen staat en als zodanig wordt er in een regeerakkoord geen risicoanalyse gepleegd. Ik kan daarmee leven zo lang de regering een dergelijke analyse maar wel doet in een document dat daar bij uitstek geschikt voor is, namelijk de Miljoenennota.

De heer Koffeman (PvdD):

Laat ik de vraag iets anders stellen. Is de heer Postema van mening dat de cijfers waarover wij vanavond debatteren zeer betrekkelijk zijn, in het licht van de enorme risico's die samenhangen met de garantstellingen die hij noemt? Is hij het met mij eens dat alles wat wij hier vanavond bespreken eigenlijk ongefundeerd is of in ieder geval in drijfzand terecht dreigt te komen?

De heer Postema (PvdA):

Ik zie met de heer Koffeman dat we in een heel woelige tijd leven en dat ook de afgelopen twee dagen alweer tonen hoe gemakkelijk het nóg erger kan zijn dan we al dachten. Inderdaad, we bevinden ons in een heel kwetsbare positie, zowel voor wat betreft economische parameters als wat betreft de garantstellingen aan de expliciete en de impliciete kant. Op die garantstellingen ga ik zo direct door.

Voorzitter. Ik constateerde zojuist dat de huidige Miljoenennota eigenlijk voor het eerst wel een heel uitgebreide risicoparagraaf bevat. In paragraaf 2.7, getiteld Integrale risicoanalyse, wordt in niet minder dan tien pagina's uitgebreid ingegaan op nut en noodzaak van risicodetectie en -beheersing. Wij danken de minister hiervoor. Toch zijn we er nog niet helemaal gerust op dat de boodschap van de Eerste Kamer en de Algemene Rekenkamer volledig is geland. In lijn met de kabinetsreactie op het Rekenkamerrapport verwijst de voorliggende Miljoenennota vooral naar de diverse analyses die er reeds zijn, zoals de Macro Economische Verkenning en de vergrijzingsstudies van het CPB, de rapportages van de Studiegroep Begrotingsruimte, de Schokproef Overheidsfinanciën van de minister van Financiën en de publicaties die bij het reguliere begrotingsproces horen.

Volgens de vorige minister van Financiën wordt hiermee tegemoetgekomen aan de behoefte van parlement en Rekenkamer om periodiek in beeld te brengen welke financiële risico's het Rijk loopt en is een publicatie als de Schokproef Overheidsfinanciën alleen noodzakelijk als zich over de tijd een behoorlijke verandering voordoet in de financieel-economische positie. Graag zouden wij van de minister vernemen hoe hij nu aankijkt tegen deze gang van zaken.

De vorige regering liet geen moment ongelegen om de Zuid-Europese lidstaten te wijzen op hun risicoprofiel.

De heer Backer (D66):

We hebben het over risicoanalyse. Dat is in mijn begrip de kans dat het zich realiseert maal impact. Het overzicht van wat de maximale impact is, hebben we wel, uit de schokproef. Is de heer Postema nu dus op zoek naar een inschatting van de kans dat dit zich realiseert? Dan gaat het om een evaluatie. Het gaat er dan natuurlijk wel heel anders uitzien.

De heer Postema (PvdA):

Om eerlijk te zijn heb ik niet zo heel veel fiducie in ons vermogen om daar daadwerkelijk een kansberekening op los te laten. Het is mijn ervaring dat de klassieke risicobenadering van kans maal impact maar op een beperkt aantal situaties van toepassing kan zijn. De overheidsfinanciën lenen zich er niet zo goed voor. Mijn stelling is veel meer dat de schokproef eigenlijk een incidenteel document is geweest en dat de ambtsvoorganger van minister Dijsselbloem ook danig die suggestie wekte, toen hij zei dat we pas weer een nieuwe schokproef zouden gaan doen als het er allemaal weer heel anders uitziet. Ik kan mij voorstellen dat alleen al de laatste ramingen van het CPB alweer op een behoorlijk gewijzigde situatie wijzen. Mijn stelling is ook dat in de schokproef uiteindelijk ook de integraliteit van de risico's onvoldoende naar voren komt. Ik vind het een nuttig document, maar ik zou graag zien dat de integrale risicoanalyse periodiek, jaarsgewijs, door de minister wordt verzorgd. Daarvoor lijkt mij de Miljoenennota het meest aangewezen medium.

De heer De Lange (OSF):

De heer Postema maakt opmerkingen over de risicoanalyse. Ik zou in het midden willen brengen dat de risicoanalyse die in de economie plaatsvindt, op precies dezelfde wiskunde is gebaseerd als de risicoanalyse uit de natuurwetenschappen. Aan die theorie is heel weinig mis, maar er moeten wel eisen worden gesteld aan degenen die de risicoanalyse uitvoeren. Zij moeten alle risico's die een rol spelen daadwerkelijk kunnen en willen benoemen. Daar ligt wellicht het probleem. Met de risicoanalyse als zodanig is echter helemaal niets mis.

De heer Postema (PvdA):

Ik ga verder.

De vorige regering liet geen moment ongelegen om de Zuid-Europese lidstaten te wijzen op hun risicoprofiel. De afgelopen jaren hebben wij voorts een veelheid van stresstests voorbij zien komen en een aantal regelingen en reguleringen, in het bijzonder Basel III en Solvency II, waarmee banken en verzekeraars behoorlijk in de tang zijn genomen. Ook provincies en gemeenten worden met extra regels bestookt. Waarom heeft de rijksoverheid er dan zo veel moeite mee zichzelf periodiek en integraal de maat te nemen?

Ik geef een voorbeeld. In de Miljoenennota wordt een totaal aan garanties en achterborgstellingen van 260 miljard gemeld. 18 miljard hiervan betreft de garantie voor interbancaire leningen. Toch zijn de garanties ten behoeve van de Nederlandse financiële sector in werkelijkheid vele malen groter. Niet alleen gaat het dan om de core tier 1 securities ten behoeve van ING, AEGON en SNS, de deelnemingen in ABN AMRO en ASR, de leningen aan Fortis en de back-upfaciliteit in het kader van de Alt-A-portefeuille van ING, tezamen bijna 44 miljard; de risicoanalyse van de Rekenkamer wijst ook op de impliciete garanties in het kader van het depositogarantiestelsel, die kunnen oplopen tot 390 miljard, oftewel 1,5 keer de rijksbegroting 2013.

En wat te denken van de impliciete garantie ten behoeve van de systeeminstellingen, de "too big to fail"-banken, die naar inschatting van de Rekenkamer maximaal 2,2 biljoen kan bedragen, oftewel ruim 3,5 keer ons bruto nationaal product? Die bedragen vinden we niet terug in de Miljoenennota. Ook vinden we de logische conclusie niet terug die uit een dergelijke analyse dient te volgen, namelijk dat de bankensector Nederland volledig boven het hoofd is gegroeid. Ik weet niet of de bewindslieden de documentaire Inside Job hebben gezien, maar die kan ik zeker aanraden. Die begint met het fantastische verhaal van de financiële zeepbel IJsland. Maar is de situatie nu zo wezenlijk anders in Nederland? Deelt de minister de analyse van de Rekenkamer van de impliciete garanties? Wat acht hij een wenselijke maatvoering voor de omvang van onze financiële sector? Zijn we hier nu ook daadwerkelijk naar op weg? Is de minister bereid niet alleen in woord, maar ook in daad de aanbeveling van de Rekenkamer over te nemen om het parlement niet alleen periodiek, maar ook integraal informatie te verschaffen over de risico's voor de overheidsfinanciën? Mogelijk kom ik hier in tweede termijn op terug met een motie.

Wij vragen in deze eerste termijn nogmaals graag aandacht voor het ontbreken van goedkeurende verklaringen van de lidstaten van de Europese Unie over de landenuitgaven van Europese middelen. Collega De Vries is hier tijdens de Algemene Europese Beschouwingen dit voorjaar reeds op ingegaan. Veel aandacht gaat deze maanden uit naar de omvang en samenstelling van het Meerjarig Financieel Kader, maar hier gaat uitdrukkelijk een vraag aan vooraf, namelijk of deze middelen wel worden besteed aan waarvoor ze bestemd zijn.

In 2012 publiceerde de Europese Rekenkamer voor de achttiende keer op rij een afkeurende verklaring. Het geconstateerde foutenpercentage in de EU-uitgaven nam, na een gestage daling in de periode 2006–2009, de afgelopen jaren zelfs weer toe. Nederland staat nagenoeg alleen in het kunnen overleggen van een afdoende lidstaatverklaring. Dit is als zodanig reeds onacceptabel, maar wint aan urgentie vanwege de toenemende verknoping van Europese financiële arrangementen met onze eigen financiële situatie. Dit moet primair op het niveau van de lidstaten worden opgelost, aangezien 85% van de reguliere Europese begroting in de lidstaten in gedeeld beheer wordt uitgegeven.

Daarenboven vergen de omvang en het risicoprofiel van de Europese reddingsfondsen, momenteel samen goed voor 863 miljard euro, onafhankelijke controle door een aparte rekenkamer. Is de minister bereid de Nederlandse goedkeuring aan een tot stand te brengen nieuw Meerjarig Financieel Kader te verbinden aan een reëel vooruitzicht op goedkeurende lidstaatverklaringen c.q. een instrumentarium dat dit sanctioneert? Voorziet hij dat er op korte termijn tot een aparte rekenkamer bij het ESM wordt gekomen en wat is de Nederlandse positie hierin?

Wij gaan in eerste termijn graag nog nader in op de bestedingen. Ons land is traditioneel sterk afhankelijk van de export, maar was dit nog nooit zo sterk als nu. Dit betekent uiteraard dat het beleid onze positie in het buitenland moet ondersteunen. De volstrekt andere toon van het regeerakkoord ten opzichte van de afgelopen twee jaren is wat dat betreft misschien wel een van zijn belangrijkste beloften. Tegelijkertijd is het zaak om niet alleen naar de export te kijken, maar evenzeer naar investeringen en bestedingen in ons eigen land.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat in Nederland opgepot geld meer ten bate van onze eigen economie wordt aangewend? In zekere zin is deze vraag een variant op de vraag van collega De Grave. Begrijp mij goed, het gaat daarbij in geen geval om (een oproep tot) protectionisme. Het gaat ook niet om de oproep: "Koopt Nederlandsche waar, dan helpen wij elkaar!" Ik heb de poster er nog eens bij gepakt. Nee, mijn fractie wisselt met de minister graag nader van gedachten over de vraag of onze pensioenvermogens, die tot de grootste van de wereld behoren, geen grotere bijdrage kunnen leveren aan de eigen economie. Het is toch eigenlijk heel gek dat we ons drie keer in het rond sparen in Nederland, maar dat de financiële stromen naar onze banken, bedrijven, infrastructuurprojecten en kenniseconomie opdrogen? Ziet de minister mogelijkheden om hierover met de pensioenfondsen het gesprek aan te gaan? Met aanpalende onderwerpen als de rekenrente en de financial transaction tax ligt er voldoende op tafel om hieromtrent tot afspraken te komen.

Mijn fractie ziet de begroting 2013, voorzien van diverse amendementen, als een opmaat naar een meerjarenbegroting waarin de beleidsvoornemens van de nieuwe regering zijn verwerkt. Dit beleidsinhoudelijk perspectief zal tijdens de algemene politieke beschouwingen in december ongetwijfeld uitgebreid aan bod komen. Voor het debat van vanavond en morgen stel ik vast dat in 2013 een belangrijke aanvang wordt gemaakt met het realiseren van een structureel begrotingsevenwicht op de middellange termijn. Bijzondere aandacht vraagt mijn fractie voor de detectie en beheersing van risico's voor de rijksfinanciën en voor de borging van de rechtmatigheid van de Europese uitgaven.

De heer Van Strien (PVV):

De heer Postema is er dus voor om te proberen de pensioenfondsen meer in Nederland te laten investeren. Nou is het het een of het ander. Ik neem aan dat de pensioenfondsen investeren in landen waar de opbrengst het hoogst is. Dus óf ze investeren in de landen waar de opbrengst het hoogst is – Nederland zit daar wel of niet bij – óf ze worden gedwongen te investeren in Nederland tegen een lager rendement. Is de heer Postema ervoor om ze te laten investeren in Nederland, ook tegen een lager rendement? En wil hij daar overheidsdwang bij gebruiken?

De heer Postema (PvdA):

Als je kijkt naar het beleggingsgedrag van grote beleggers in Nederland, niet in de laatste plaats dat van pensioenfondsen, dan zie je dat ze voor een mix kiezen en dat daar diverse standaards voor worden gebruikt. Wanneer we de redenering van de heer Van Strien zouden volgen, zou er maximaal in snel opkomende landen worden geïnvesteerd met alle risico's van dien.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb geen redenering. Ik heb een vraag.

De heer Postema (PvdA):

Dan zou een heel hoog rendement op het ene moment weleens gevolgd kunnen worden door een zeer scherp verlies op het andere moment. Een vermogensbelegger zal altijd voor een zekere mix kiezen en daar altijd ook een sociaal-maatschappelijk rendement uit willen halen. Dat zien wij gelukkig al in toenemende mate, ook bij onze grote pensioenfondsen. Wij roepen ertoe op om te bekijken of deze grote fondsen, waar ons geld in belegd is, dat maatschappelijke rendement zo willen vertalen dat dat ook ten goede komt aan onze kredietverlening, aan het investeringsniveau in ons land en aan investeringen in kennis.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb geen redenering opgehangen. Ik heb een vraag gesteld. Wil de heer Postema het daarheen leiden dat er overheidsdwang gebruikt wordt om het investeringsbeleid van pensioenfondsen te bepalen? Daar kun je gewoon ja of nee op antwoorden.

De heer Postema (PvdA):

Als ik u goed beluister, is dat een heel andere vraag. Overigens is het ook een prima vraag, net als de eerste. Natuurlijk moet er geen overheidsdwang zijn. Ik denk dat ik helder ben geweest. Ik nodig de minister en de regering uit om hierover het gesprek aan te gaan, maar wij dwingen niet. De pensioenfondsen worden door de sociale partners beheerd en dat is maar goed ook.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb een vraag over een aantal sociale maatregelen die dit nieuwe kabinet treft: verkorting van de WW-duur, verdere bezuiniging op re-integratie, bezuiniging op de oude Wet werken naar vermogen en participatie. Dit alles doet het kabinet in een tijd waarin wij ook zien dat de werkgelegenheid zwaar onder druk staat en de werkloosheid oploopt. Zijn dit maatregelen die volgens de PvdA gaan helpen om het grote probleem rond werkgelegenheid en de grote druk op inkomens op te lossen?

De heer Postema (PvdA):

Ik heb ook bij eerdere vragen van uw kant al beargumenteerd dat de eerste enorme opgave is om financieel orde op zaken te stellen, terwijl we daarmee onze economie wel voldoende in stand houden. Dat is een ontzettend ingewikkeld opgave. Wij gaan dit bovendien niet in ons eentje doen, maar samen met een coalitiepartner. In de onderhandelingen zijn heel duidelijke keuzes gemaakt op bepaalde dossiers en daar hebben wij vrede mee. Ik heb ook al eerder gezegd dat wij als Eerste Kamerfractie van de PvdA bij alle wetgeving op dit terrein, of het nu gaat over de woningbouwcorporaties, de WW of de nieuwe participatiewet, zeer kritisch zullen bekijken of deze de beoogde effecten daadwerkelijk realiseert. Daar vindt u ons absoluut aan uw kant. Wij zullen dit zeer nauwgezet volgen. Met wat er op dit moment ligt, kan onze fractie uit de voeten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

We spreken vandaag wel over het financiële kader. Dat wordt bepalend voor de ruimte die er nog is om beleidswijzigingen aan te brengen. Is het voor de PvdA duidelijk dat in ieder geval deze forse ingrepen in de sociale zekerheid in brede zin gaan bijdragen aan het herstel van de werkgelegenheid in Nederland?

De heer Postema (PvdA):

Ja. Wij herkennen ons in het financiële kader. Het is heel lastig om zo drastisch verder te moeten bezuinigen. Inclusief eerdere rondes is het in totaal 46 miljard, waarvan 16 miljard door het huidige kabinet wordt gerealiseerd. Het is bijna ondoenlijk om dat te doen en je economie ook nog eens alle lucht te geven. Ik ken in elk geval geen geheimen om dat te doen. Ik zie dus dat we op dat gebied veren moeten laten, maar mijn fractie herkent zich wel in de kaders die in dit regeerakkoord zijn besloten.

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik zie uit, nu en in de komende tijd, naar het debat met de nieuwe minister van Financiën en uiteraard naar de continuering van het debat met de staatssecretaris, die wij reeds kennen als helder en niet omfloerst. Voor de begroting voor 2013 is deze minister formeel verantwoordelijk zonder deze te hebben opgesteld. Ik zet de bespreking daarom vooral in het perspectief van de periode die het regeerakkoord bestrijkt. Ik bespreek vijf onderwerpen: eerst de financieel-economische doelstellingen en instrumenten van dit kabinet, dan de werkloosheid, vervolgens de koopkrachtontwikkeling, gevolgd door discussie over het inkomstenbelastingtoptarief. Ten slotte bespreek ik de monetaire unie.

Ik begin met een fundamenteel punt. Heldere economische politiek vergt een duidelijk onderscheid tussen de doelstellingen en de instrumenten daarvan. De vermaarde Nederlandse econoom Tinbergen heeft zich daar sterk voor gemaakt. Steeds loert de dreiging dat we ons zozeer focussen op bepaalde instrumenten dat we ze tot doel lijken te verheffen. Het is daarom zinvol om ons regelmatig te herberaden op de orde van doelen en instrumenten. Bij zijn eerste aantreden in deze Kamer nodig ik de minister graag uit tot een discussie hierover. Ik stel hem daarom meteen mijn hoofdvraag: Wat zijn, in volgorde van belangrijkheid, de doelstellingen van de financiële en sociaaleconomische politiek van dit kabinet? En welke belangrijke variabelen zijn daarbij slechts instrument?

Om de gedachten te bepalen noem ik enkele voorbeelden. Opheffing van werkloosheid, een rechtvaardige inkomensverdeling – hoe je die ook specificeert – en duurzame economische groei lijken mij doelstellingen, maar toename van de arbeidsproductiviteit, het financieringssaldo en de bruto financiële schuld van de overheid of het betalingsbalanssaldo lijken mij instrumenten. Soms kunnen instrumenten overigens een randvoorwaardelijk karakter hebben, zodat ze niet geheel variabel zijn. Economen van uiteenlopende scholen hebben hier allemaal diverse opvattingen over, maar altijd bepaalt de politiek, en dat is de kern van politiek, wat de doelstellingen en wat de instrumenten zijn.

In het bijzonder hoor ik ook graag of de bestendiging van de Europese monetaire unie voor deze regering een doelstelling dan wel een instrument is. Voorts verneem ik graag of het democratisch gehalte van die unie een doelstelling of een instrument is, en of de interstatelijke inkomensverdeling en het welzijn van de burgers van de deelnemende landen een doelstelling dan wel een instrument is. Van de staatssecretaris in het bijzonder hoor ik graag of de specifieke mix van belasting- en premiesoorten een doelstelling dan wel een instrument is.

Mijn tweede punt betreft de werkloosheid. De generale synode van de PKN heeft vorige week, op een voorstel daartoe, de hel niet afgeschaft. Te kunnen hopen dat er tenminste ooit, dat wil zeggen in het hiernamaals, gerechtigheid en mogelijk straf volgt voor het doen en laten hier, zou troost bieden aan de verschopten en machtelozen op deze aarde. Het is niet aan mij om het kabinet met de hel te dreigen. Om die reden citeer ik dit dus niet, maar voor een socialist is er geen grotere sociaaleconomische ongerechtigheid en hel hier, op deze aarde, dan werkloosheid. Door de politiek van het vorige kabinet en van dit kabinet neemt de werkloosheid toe.

In de achtereenvolgende CPB-doorrekeningen van het regeerakkoord-Rutte/Verhagen, het Kunduzakkoord en het regeerakkoord-Rutte/Samsom zien we steeds hoe de begrotingspolitiek zelf leidt tot lagere groei en hogere werkloosheid. De economische instrumenten worden dus zo ingezet dat de doelstellingen steeds verder uit het vizier geraken. Wat betreft de werkloosheid kwam het laatste CPB-basispad uit op een werkloosheid van 5% in 2017, afgerond 450.000 personen. Het aangepaste regeerakkoord resulteert volgens de CPB-doorrekening van 12 november in een kwart extra werkloosheid, dat wil zeggen 112.000 personen, waardoor het aantal oploopt tot 560.000 werklozen. Dit betreft de internationale werkloosheidsdefinitie, met onder andere een beroepsbevolking van 15 tot 75 jaar; zeer grof geschat ligt de nationale definitie 1 procentpunt hoger. De sombere CBS-werkloosheidscijfers van afgelopen week, 6,8% in de nationale definitie, had het CPB uiteraard nog niet kunnen meenemen.

De koopkrachteffecten voor iedereen vallen in het niet bij de koopkrachteffecten voor werklozen. Toch kwam de door de VVD vurig gewenste aanpassing van het regeerakkoord in enkele dagen tijd uit op, geprojecteerd, 45.000 extra werklozen.

De heer De Grave (VVD):

Wij hebben altijd begrepen dat nivellering voor de SP niet hard genoeg kan zijn. Nu wordt in de cijfers van het CPB consistent aangegeven dat nivelleren grote hoeveelheden banen kost. Hoe verhoudt de opmerking van de SP over werk zich tot het voortdurende pleidooi voor verdergaande forse verkleining van inkomensverschillen?

De heer Reuten (SP):

Ik kom hierop terug bij mijn vierde punt.

In een pennenstreek van enkele dagen zijn die 45.000 extra werklozen naar de aardse hel verwezen. Dat is voor ons onacceptabel. Is dit voor de minister acceptabel en, zo ja, waarom?

Er komen dus 112.000 extra werklozen. Dit zijn de afgedankten. Ik denk ook met afschuw aan het trauma dat hun kinderen overkomt. Waarom leggen wij de grootste ellende neer bij één groep die op geen enkele wijze veroorzaker was van de crisis? Hun lot is bekend: eerst een sterk verkorte WW-uitkering, dan een uitkering op minimumloonniveau, gevolgd door verkoop van huis en/of interen op spaargeld en zonder verdere pensioenopbouw, senator De Grave, de bijstand in. Intussen zoeken naar een baan die er niet is, want in extra banen voorziet het regeerakkoord niet.

Rechtvaardige crisispolitiek vergt dat wij de ellende verdelen. Ik vraag het kabinet daarom indringend zo spoedig mogelijk te onderzoeken hoe wij voor de duur van de crisis een algemene arbeidsduurverkorting kunnen invoeren. Met spoedig onderzoek bedoel ik zodanige spoed dat een betreffende maatregel eventueel uiterlijk 1 januari 2014, doch bij voorkeur 1 juli 2013 ingevoerd kan worden. Graag hoor ik het antwoord hierop van de minister. Ik voeg toe: wij zijn een rijk land met een zeer hoog inkomen per hoofd van de bevolking. In 2012 was het 7% hoger dan in Duitsland. Het is dan geen onoverkomelijk offer om de ellende te verdelen en niet af te wentelen op die ene groep.

Mijn derde punt betreft de koopkrachtverdeling. In zijn brief aan deze Kamer van 14 november leek de minister te impliceren dat koopkrachtcijfers een zaak van het ministerie van SZW zijn. Op SZW-onderdelen is dit juist, maar aangezien de koopkrachtontwikkeling gaat over de mutatie van het besteedbaar inkomen – dat wil zeggen: bruto-inkomen minus inkomsten- en vermogensbelastingen en minus premies in brede zin – is deze wel degelijk de uitkomst van het geheel van de begrotingspolitiek die culmineert bij de minister van Financiën. Graag krijg ik de bevestiging hiervan zodat we hier in de toekomst geen misverstand meer over hebben.

Er was de afgelopen drie weken veel ophef over inkomensherverdeling en daarom is het zinvol die in internationaal perspectief te plaatsen. Dit is niet zaligmakend, want Nederland mag op een aantal terreinen nog steeds zijn eigen koers bepalen. De Nederlandse bruto-inkomensverdeling is gelijker dan in omringende landen zoals Duitsland, Frankrijk, België en Engeland, gemeten aan de hand van de zogenoemde "Ginicoëfficiënt". Ik bedien senator De Grave. De bruto-inkomensverdeling is ook gelijker – het zal bekend zijn – dan in de Verenigde Staten. Maar bezien we de herverdeling, de stap van bruto-inkomen naar besteedbaar inkomen, dan herverdeelt Nederland niet opzienbarend meer dan de Verenigde Staten. In termen van de Ginicoëfficiënt is het een factor 1,2. De ons omringende landen herverdelen sterker, namelijk met een factor 1,5 tot 1,9 en het meest in Duitsland en België. Het resultaat is dat qua besteedbaar inkomen de Nederlandse ongelijkheid ongeveer hetzelfde is als die in Duitsland en Frankrijk. In Engeland is de ongelijkheid groter en in België geringer. De Grave zei zojuist dat Nederland de afgelopen tien jaar genivelleerd heeft. Wel, dat blijkt niet uit cijfers van het CBS. De laatste CBS-cijfers over het beschikbaar inkomen zijn van 7 november. De bovenste 20% ten opzichte van de onderste 25% is al tien jaar stabiel. Bij de bovenste 10% ten opzichte van de onderste 25% is er zelfs een zeer lichte stijging. Kijk in CBS StatLine. Daar kan men de cijfers vinden.

De heer De Grave (VVD):

De minister gaat hopelijk in deze ingewikkelde discussies wat meer helderheid scheppen. Ik probeer het intellectueel even te begrijpen. Ik meen toch redelijk op de hoogte te zijn van de verschillende belastingsystemen in Europa. Collega Terpstra heeft daar ook een aantal voorbeelden van gegeven. Om één voorbeeld te geven: het Duitse toptarief van 42% bij een zeer hoog inkomen. Hoe kan het dat bij veel lagere belastingtarieven in Duitsland, de heer Reuten gelijk heeft en wij in Nederland en Duitsland op een gelijk niveau van besteedbaar inkomen zitten? Ik probeer het dus even intellectueel te begrijpen. De heer Reuten begrijpt mijn vraag. Er zit een gigantisch verschil tussen.

De heer Reuten (SP):

Ik begrijp de vraag. De staatssecretaris kan straks bevestigen dat de belastingtarieven niet zonder meer vergelijkbaar zijn. Je hebt belastingvrije voeten, heffingskortingen enzovoorts. Alleen kijken naar het toptarief is dus niet alles. Het is ook de handigheid geweest in het regeerakkoord dat er toch een beetje gemorreld is, zonder al te veel aan het toptarief te komen. De cijfers zijn afkomstig van de OECD. Ik heb de webpagina van de OECD geconsulteerd op 15 november 2012. Daarop staan overzichten van de Ginicoëfficiënten waar u eerder aan refereerde, zowel voor bruto-inkomen als besteedbaar inkomen. Dan kom je aan deze cijfers. In mijn schriftelijke bijdrage kan de heer De Grave een grafiekje zien waarin het staat samengevat.

Voorzitter. Ik ga verder met mijn betoog. De koopkrachtcommotie van de afgelopen weken ontstond omdat het oorspronkelijk regeerakkoord de middeninkomens zou aantasten. Dit is feitelijk onjuist. Veelal werd veronachtzaamd dat in het basispad, de resultante van Rutte I en het Kunduzakkoord, de onderste 75% van de inkomensverdeling, dat wil zeggen: inclusief de middeninkomens, 0,25% per jaar moest gaan inleveren. Dus 1,25% in vijf jaar. De bovenste 25% leverde niets in in dat basispad. Het oorspronkelijk regeerakkoord beperkte de schade voor de middeninkomens tot minus 0,15% per jaar, maar van de bovenste 25% moest nu de eerste twee derde daarvan, met een bruto-inkomen tussen € 66.000 en € 94.000, zowaar 0,3% per jaar inleveren en de mediaan van de bovenste 8% moest 0,9% per jaar inboeten. Dit heette het grote nivelleren. Opmerkelijk is dat in het herziene regeerakkoord juist de middeninkomens voor de VVD-opstand opdraaien. De topinkomens hebben zich geroerd en de middeninkomens zwijgen. De PvdA heeft het "sterkste schouders zwaarste lasten" grotendeels ingeslikt. De mediaan van de bovenste 8% levert nu 0,5% per jaar in. Pijnlijk. Hoe appreciëren de bewindslieden juist deze lastenverdeling?

De CPB-koopkrachtcijfers geven het mediane inkomen van een groep, het middelste inkomen. Maar bij de laagste groep en vooral de hoogste groep wijkt dit af van het gemiddelde van de groep. In de hoogste groep zijn er immers disproportioneel hoge inkomens boven de mediaan, zodat de hoogste groep gemiddeld minder dan 0,5% per jaar inlevert. Voor de beoordeling van het beleid door onder andere het parlement is het belangrijk tevens te beschikken over de gemiddelden van de groepen. Wij vragen de regering om die voor de algemene politieke beschouwingen aan de Kamer te verstrekken. Het gaat dus om de gemiddelden van die vier groepen. Ook vragen wij het kabinet om in overleg te treden met het CPB teneinde voortaan ten tijde van de CPB-standaardpublicaties naast de mediaan tevens de gemiddelden ten minste digitaal te doen publiceren op de CPB-website.

Niemand is op voorhand blij om in te leveren, maar er zijn gelukkig ook nog Nederlanders met een hoog inkomen die het redelijk vinden dat zij in crisistijd extra bijdragen. De onsmakelijke zijde van de koopkrachtcommotie is dat veel opstandigen die vatten in termen van de door de VVD vijf jaar geleden geïntroduceerde "hardwerkende Nederlander". Hard werken zou af te meten zijn aan een hoog inkomen en daar moet je dus afblijven. Indien de arbeidsmarkt al schaarste zou meten dan heeft dit op zich niets met hard werken te maken. Maar de arbeidsmarkt is doortrokken van conventies, zeker ook in de hogere regionen. Net zoals het salarisverschil tussen een staatssecretaris en een minister niets van doen heeft met hard werken, geldt dit alom. Kunnen de bewindslieden dit bevestigen?

Ik kom bij mijn vierde punt. Waar gaat het nu allemaal om in de vormgeving van de voorgestelde kabinetspolitiek aangaande de inkomensherverdeling? De inkomensafhankelijke ziektekostenpremie en vervolgens de toch wat gecompliceerde verhoging en afbouw van heffingskortingen in combinatie met verschuiving van tariefgroepgrenzen lijken allemaal gericht op één ding, namelijk het angstvallig vermijden van verhoging van het hoogste inkomstenbelastingtarief. Met een hoger tarief doch zonder die constructies was de belasting niet hoger geweest. De ideologische zijde daarvan begrijpen wij, doch wij zijn meer van het schenken van klare wijn. Van de staatssecretaris weet ik dat hij ook voor klaarheid is en dat maakt het debat met hem altijd krachtig. Graag hoor ik van de minister of hij eveneens klaarheid zou prefereren, ook op het genoemde punt.

Maar naast dit ideologische punt speelt er ook een vermeende economische gedragskwestie, namelijk als zouden mensen bij verhoging van het marginale toptarief minder gaan werken. Om het plastisch te zeggen: onze top 1% qua inkomen neemt dan een weekdag vrij. Deze gedragsrelatie zit in het langetermijnscenario van het CPB dat thans hoofdzakelijk is gericht op 2040. De PvdA heugt zich dit uit de doorrekening van haar verkiezingsprogramma. Maar dit is inderdaad een scenario en geen empirisch model.

De kwestie van belastingtarieven is economisch-politiek nogal belangrijk en daarom leg ik de minister het volgende voor. Kan hij zich laten informeren over de vraag welk onderzoek er bestaat dat, uitgaande van in beginsel falsificeerbare hypotheses, de genoemde gedragsrelatie bevestigt, en in welke mate van statistische betrouwbaarheid? Bestaat er ook empirisch onderzoek dat de genoemde gedragsrelatie empirisch weerlegt? Hierbij zou het dan niet moeten gaan om economisch laboratoriumonderzoek doch om de empirische "open" werkelijkheid. Vervolgens vraag ik de minister om het resultaat van zijn informatievergaring in een brief aan de Kamer te sturen, zo mogelijk voorzien van zijn appreciatie

De heer Backer (D66):

Is de kortste route niet eigenlijk gewoon het boek van Bas Jacobs "De prijs van gelijkheid", dat collega-econoom Reuten ongetwijfeld kent?

De heer Reuten (SP):

Ja, maar ik vraag naar empirisch onderzoek. Ik vraag niet naar meningen en naar scenario's, maar naar empirisch onderzoek van falsificeerbare hypotheses.

De heer Backer (D66):

Dan doet u de schrijver van het boek toch tekort, maar ik beveel het van harte aan.

De heer Reuten (SP):

Ik leg mijn vraag aan de minister voor en wellicht gaat hij ons daarop antwoorden.

Dan kom ik bij mijn vijfde en laatste punt en dat handelt over de Europese monetaire unie. Voor EU-zaken levert D66 altijd een goede peilstok voor één zijde van het visiespectrum. Ik citeer Brinkhorst op 5 november in het tv-programma De Slag om Brussel: "Het is een sprookje te zeggen dat we (in Brussel) niet altijd onze nationale belangen verdedigd hebben." Zien de bewindslieden dit ook zo? Of althans, stemmen zij in met Brinkhorsts impliciete doel dan wel instrument dat wij in Brussel onze nationale belangen dienen te verdedigen?

Ons nationaal belang. Vanaf de invoering van de euro heeft Nederland een extern vorderingensaldo opgebouwd van 460 miljard. Dat vorderingensaldo is de som van het exportsaldo en inkomens en kapitaaltransfers. Duitsland deed het voor relatief minder, namelijk voor ruim 1.300 miljard. Dit staat tegenover de externe schuldopbouw van bijvoorbeeld Griekenland ad 288 miljard en Spanje ad 618 miljard. In de vijf jaar voorafgaande aan de euro-invoering zaten deze landen gesommeerd nog ongeveer op evenwicht. Frankrijk en Italië hadden toen nog een fors positief saldo. In 2012 zijn Duitsland, Nederland en Ierland de enige drie eurolanden met een substantieel vorderingenoverschot van respectievelijk 144 miljard, 54 miljard en 25 miljard in dit jaar. Dit zijn allemaal cijfers van de Europese Unie, uit de AMECO-database.

Een van de opmerkelijke uitkomsten van de CPB-doorrekening van het regeerakkoord is het in 2017 voorziene betalingsbalanssaldo lopende rekening van 11,25%. Dit is een ongekend cijfer voor zover de cijfers teruggaan. 11,25%, dat is 68 miljard op basis van 2012. Tsja, ons nationaal belang, dat ligt, samen met onze grote economische broer, inderdaad in de zuidelijke eurolanden die een navenant tekort hebben. Of en hoe we de eurocrisis op korte termijn ook oplossen, ik ben ervan overtuigd dat de monetaire unie niet houdbaar is bij deze structurele afmatting van de zuidelijke landen. Hoe ziet de minister dit, en indien hij mijn zorg deelt, wat denk hij eraan te gaan doen?

Deze zogenoemde onevenwichtigheid valt niet te herstellen door de zuidelijke landen te dwingen tot hollende loondaling, al was het alleen maar omdat de bevolking daartegen in opstand komt. Omgekeerd zouden de lonen in Nederland en Duitsland juist moeten stijgen. Dit draagt ook bij aan de vraagstimulering op Europese schaal. Hoe denkt de minister in Nederland en met Duitsland gecoördineerd, loonstijgingen te entameren? Dit vergt uiteraard aanpassing van onze economie, macro-economisch en bedrijfstakgewijs: minder export en meer binnenlandse bestedingen. Onderschrijft de minister een en ander? Of heeft hij andere oplossingen in petto om de monetaire unie houdbaar te maken en zo ja, welke?

Voorzitter. Ik wacht de antwoorden van de bewindslieden met belangstelling af. Ik hoop dat de inbreuk die ik daarbij maak op de nachtrust van de ambtenaren het debat van morgen ten goede komt.

De heer Backer (D66):

Voorzitter. Namens de fractie van D66 heet ook ik de nieuwe minister en de herbenoemde staatssecretaris welkom. Wij wensen hun veel tact en wijsheid toe bij de vervulling van de veeleisende ambten.

Vorig jaar was het motto van mijn bijdrage "crisis is een kans". Mijn fractie nodigde het kabinet-Rutte I uit om op te houden met sprokkelbezuinigingen en echte hervormingen aan te pakken. Het heeft niet zo moge zijn. Het motto van vanavond zou kunnen zijn – en ik zou daarvoor willen kiezen: "benut die kans nu en stel het niet uit tot morgen". De nieuwe minister van Financiën heeft een Herculestaak om zowel de overheidsfinanciën op orde te brengen als te bevorderen dat het vertrouwen in de economie terugkeert. Aan een stabiel kabinet met hervormingsambities heeft het te lang ontbroken.

De uitgestoken hand van minister De Jager heeft in dit huis tot menig constructief debat en besluit geleid. Minister Dijsselbloem schijnt op hem te lijken, aldus de premier. Ik zie het fysiek niet, maar het stemt optimistisch. Zijn schaduw is in ieder geval smaller en hij kan er dus gemakkelijker overheen springen, dat is een voordeel. De minister weet zich bovendien gesteund de heer Samsom. Ik verwijs naar zijn optreden in Buitenhof van gisteren, met name op het voor mij verrassend onderdeel over Europa.

Met dit het aangepaste regeerakkoord als geboorteakte heeft het kabinet ambitie getoond. Wij vergeten nu maar even de postnatale depressie die volgde op de bekendmaking van het coalitieakkoord. Dat is vandaag wat mij betreft niet aan de orde. We hebben hierover gesproken in de fractie en wij hebben besloten dat de algemene beschouwingen zullen gaan over het bredere palet en de politieke afwegingen en dan komen ook de inkomensdiscussies terug. Wij zullen de wetgeving op zijn merites beoordelen bij de bespreking van het Belastingplan. Bij de algemene beschouwingen komen het bruggen slaan of het bruggen bouwen naar misschien nog andere partijen die een meerderheid kunnen leveren voor voorstellen in deze Kamer, aan de orde. Vandaag ligt hier voor De Nota over de Toestand van 's Rijks Financiën, de Miljoenennota, de financiële vertaling van de voornemens van de partijen die het Lenteakkoord tot stand brachten en, een beetje, van dit kabinet. Dat tekent ook direct de complexiteit van dit debat. Deze begroting heeft vele vaders. Een groot aantal van de keuzes gaat in de richting van onze sociaalliberale visie. Dat is een verbetering ten opzicht van het kabinet-Rutte I.

Dit verklaart natuurlijk ook onze positieve houding tegenover de begroting voor 2013. Dit is logisch en consistent. Zonder regeringspartij te zijn heeft D66 medeverantwoordelijkheid genomen voor de begroting 2013 en het Lenteakkoord. In de vergelijkingsbrief die ons werd toegezonden, ik noem die maar even zo, is nog even onder elkaar gezet wat er daarna is gebeurd. We hebben een Lenteakkoord en een Deelakkoord. Uiteindelijk komen wij uit op wat ik maar een Lenteakkoord-min noem. Dat judicium "min" is toegevoegd, omdat de veranderingen daarna, ik denk aan de forensentaks en de duurzaamheid, geen verbeteringen zijn.

Er is vooral aan de overzijde maar ook wel in dit huis nogal wat geschamperd over het Lenteakkoord. Het zou geen waarde hebben, omdat de partijen na de verkiezingen alles zouden gaan veranderen. Ik kan hier vaststellen dat circa 85% van dat akkoord is overgenomen in deze begroting. Ik denk dat dit ook een beetje de wereldtournee van collega Terpstra verklaart. Hij ging de hele wereld over om te vermijden dat dit toch ook voor 85% zijn CDA-begroting is. Dus circa 15% is kennelijk de getalsmatige invulling van de befaamde "smalle marges" van de politiek van Joop den Uyl, in ieder geval voor deze begroting.

In de schriftelijke wisseling hebben wij wat vragen gesteld over de verschuivingen in de begroting ten nadele van duurzaamheid en onderwijs. Er zijn ook andere ingrepen die wij riskant vinden zoals de AWBZ-operatie, de heer De Grave sprak er ook al over, en de lastenverzwaring voor de woningbouwcorporaties. Dit is een ongelooflijk zware ingreep. We zullen hierover op een later moment ongetwijfeld nog komen te spreken in dit huis. Ik vermoed dat er op dit punt bijsturing nodig zal zijn. Het zou volgend jaar zelfs een nieuw Lenteakkoord kunnen opleveren. Ik denk dat er te veel is ingeboekt wat technisch onuitvoerbaar is of op te groot verzet in de samenleving zal stuiten. Ik nodig de minister uit om van zijn kant aan te geven hoe hij de risico's van deze twee operaties inschat.

Ik sprak zojuist niet toevallig over tact en wijsheid. Na alle aardige dingen die ik over de voorganger van de minister heb gezegd, moet mij van het hart dat het hem bij zijn eerste optreden in Brussel wel degelijk aan tact ontbrak. Wij vergaderen hier vanavond met de minister, omdat hij morgenmiddag naar Brussel moet. Hoe symbolisch en hoe verstandig dat wij dit nu doen. Aan het einde van de week staan in Brussel weer belangrijke besluiten op de agenda. De media concludeerden bij het eerste optreden van deze minister dat hij de "harde" Nederlandse lijn voortzet. Ik vermoed dat dit gaat over de begrotingsdiscipline in de eurozone en misschien ook over Griekenland, maar wellicht ook over het Meerjarig Financieel Kader. Over die onderwerpen kom ik straks nog te spreken. Ik hoor graag van de minister wat hij werkelijk gezegd heeft.

Ik hoop dat het bericht klopt dat de minister onmiddellijk het ballonnetje heeft doorgeprikt dat de Nederlandse Staat van het steunpakket aan Giekenland op termijn al het geld en alle rente terug zou krijgen. Dat is vele malen beweerd, wij hebben dat nooit geloofd. De heer Van Strien en ik bevinden ons om heel andere redenen op dat punt in hetzelfde kamp. Natuurlijk moet ernaar worden gestreefd, maar laten wij wel eerlijk zijn. Mijn fractie steunt de harde lijn van begrotingsdiscipline, maar zij roept op om met realisme en flexibiliteit uiteindelijk een goed resultaat te bereiken. Zoals vaker in het leven is een verstandige partnerkeuze van belang. Ik doel dan natuurlijk op de Bondsrepubliek die bijna voor alle voor Nederland belangrijke keuzes nodig is. We hebben nu bovendien een competente minister van Buitenlandse Zaken die goed Duits schijnt te spreken. Ik zou zeggen: schakel hem in. Ik hoor graag wat de inzet van de minister zal zijn in deze onderhandelingen.

De heer Reuten (SP):

Begrijp ik goed dat het de fractie van D66 in deze Kamer gaat om het nationale belang en dat wij voor bestendiging van de Unie de zuidelijke landen naar onze hand moeten zetten?

De heer Backer (D66):

Ik ben verbaasd dat de heer Reuten deze conclusie trekt. Hij kan die conclusie niet baseren op wat ik nu heb gezegd en zeker niet op wat ik straks zal zeggen. Ik kom hier dus nog op terug. Ik val gewoon even stil na deze vraag.

Even terug achter de dijken. Het was een politiek jaar met veel turbulentie, dat bovendien werd gekenmerkt door forse economische tegenwind. De Sint is gisteren in Roermond ingehaald met een heel klein schip, dat was heel anders in andere jaren. In de Miljoenennota herkennen wij ook nog een beetje de sfeer van de Zeeuwse wortels van de voorganger van de minister. Ik citeer: "De crisis heeft de economie en de overheidsfinanciën aangetast zoals aanhoudend hoogwater de dijken aantast." Ik denk dat dit de taal is van de voorganger van de minister, maar goed, dit zijn toch de begroting en de Miljoenennota. Er is sprake van "aanwakkerende wind" en "een politieke keten om een dijkdoorbraak te voorkomen". Ondanks alle optimisme over de ingrepen en de maatregelen in de begroting bevindt Nederland zich nog steeds in een buitensporigtekortprocedure. De minister bevestigt in de schriftelijke stukken dat wij op de goede weg zijn. Wij hebben daarover vragen gesteld, maar begrotingscommissaris Rehn zal volgend jaar besluiten of Nederland terug mag keren in de rangen van de landen die leven volgens de overeengekomen begrotingsdiscipline. Dat betekent dat wij dan zullen terugkeren naar het kwadrant in de Miljoenennota van 60% bbp en 3% tekort.

In de stukken ben ik een uiteenzetting tegengekomen over de eis van 60% bbp en de technische eisen die worden gesteld aan de schuldverkleining. Dat is nogal ingewikkeld en daarom vraag ik de minister in te gaan op de risico's die hij voorziet bij het afgeven van garanties die meetellen voor de schuld. Zou hij daarbij ook in kunnen gaan op het verband met die 60%? Als de inkt van alle akkoorden, de deelakkoorden en het Lenteakkoord, is opgedroogd, staat er wel voor 46 miljard aan ombuigingen op papier. Dat is een behoorlijke opgave en dan komt licht de gedachte op dat het misschien wel een onsje minder kan. Ik verneem graag de opvatting van de minister over de vraag of er nog rek zit in die 3%. Hoe denkt hij overigens zelf over het fenomeen "de economie kapot bezuinigen", woorden die voor 12 september door partijgenoten van de minister in de mond werden genomen? Hoe kijkt hij verder naar de hiermee samenhangende economendiscussie: Krugman versus Knot en anderen. In Box 1.1 op pagina 26 van de Miljoenennota wordt hier kort op ingegaan in verband met het bezuinigingstempo. Als een tempoverlaging eventueel mogelijk is, in welke jaren en op welke manier zouden we die dan moeten realiseren?

Op welke wijze kan in de eurozone de groei worden gestimuleerd, zonder die 3% los te laten? Ik heb daar vanavond nog maar weinig over gehoord. Er ligt een vage groeibrief van enkele regeringsleiders, onder wie premier Rutte. Die brief verplicht echter tot niets en die brief is in mijn optiek dan ook te weinig en te traag. Gevolg is wel dat wij te midden van 17 eurolanden ronddobberen met een historisch lage rente, terwijl aan de overkant van het Kanaal het Verenigd Koninkrijk langzaam verder afdrijft van Europa. Wie niet zelf voor aandrijving zorgt, kan natuurlijk ook alleen maar dobberen. Het is triest om vast te moeten stellen dat het loon van de angst van de afgelopen jaren – geen keuzes maken of besluiten nemen – nu zichtbaar is geworden: wij zitten dieper in de crisis dan nodig was.

Het is dit jaar nog niet voorgekomen dat de heer Van Strien en ik hetzelfde woord gebruiken voor een fenomeen, maar er is inderdaad een cocktail gebrouwen van elkaar versterkende maatregelen die niemand smaakt. De heer Van Strien haalde de Griekse mythologie aan en ik zou daarom misschien beter over een gifbeker kunnen spreken. Solvency II, Basel III, het bankentoezicht, de vermindering van private schulden door beperking van de fiscale aftrek en de btw-verhoging: het zijn allemaal maatregelen die op zichzelf noodzakelijk zijn. De heer De Grave wees er terecht op. Deze maatregelen komen echter op zo'n manier samen dat ze de stagnatie op de huizenmarkt bevorderen en innovatie ontmoedigen.

Gemakkelijke oplossingen zijn er niet. Er zijn wel oplossingen, maar die zijn niet gemakkelijk! Het is spijtig om te moeten vaststellen dat de regering van dit land te lang getreuzeld heeft met die hervormingen. Het is natuurlijk altijd een bewijs uit het ongerijmde of het met die hervormingen anders zou zijn gegaan, maar dat laat onverlet dat veel economen al heel lang pleiten voor ingrepen in de AOW, de hypotheekrenteaftrek en een aantal andere onderwerpen. Ik ga die discussie niet overdoen, maar het is wel een feit dat de Nederlandse economie het afgelopen jaar slechter heeft gepresteerd dan landen in de eurozone als Duitsland, Frankrijk en Finland. Ook de groeivooruitzichten stemmen niet optimistisch. De heer Reuten wees dan ook terecht op de stijgende jeugdwerkloosheid in Europa. Daarmee geef ik meteen antwoord op zijn vraag, want natuurlijk trekken wij ons die stijging aan! Alleen over de wijze waarop wij dit probleem moeten aanpakken, verschillen onze politieke opvattingen. Natuurlijk trekken wij ons dat aan! Die steunoperatie aan zuidelijke Europa gaat natuurlijk voor een deel over Europese solidariteit. Het is in ons eigen belang, maar het gaat zeker ook over solidariteit in Europa.

Het lek bij de banken is nog lang niet boven. We hebben in Nederland de SNS gehad, maar ook Spaanse en Duitse banken verkeren in zwaar weer. Dat probleem is nog lang niet opgelost. Daar doet de Miljoenennota niets aan af, laat staan de opmerking in de Miljoenennota dat de kredietverlening op orde is. De bouw valt stil en daaruit doemt het beeld van een volgende recessie op. In de cijfers van het CBS wordt zelfs vermeld dat de investeringen in vaste activa het laatste kwartaal met 6,4% zijn gedaald. Dat is significant! Ook het beeld dat opdoemt uit de Macro Economische Verkenning stemt mij niet vrolijk. Vanaf 2008 hebben wij groei verloren en dat verlies kunnen wij waarschijnlijk niet meer inhalen. Wij zijn daardoor met zijn allen armer geworden.

Ik zal niets zeggen over de koopkrachtplaatjes en de puntwolken. Dat is iets waarover wij in december komen te spreken. Het is echter wel aan ons om "the signal in the noise" te herkennen. Dat is een uitspraak van een Obama-watcher die eerder dan ieder ander zei dat Obama zou gaan winnen. The signal in the noise is in dit verband dat er geen gemakkelijke oplossingen zijn. Oplossingen zijn er echter wel en voor 85% staan ze in de begroting. 15% staat er dus niet in en ik wil dan ook nog wel iets zeggen over uitgaven die in onze ogen wel hadden moeten worden gedaan. Die uitgaven hadden er wel in moeten staan, ook al had dat geleid tot extra bezuinigingen elders.

Het kabinet stelt vol trots dat de onderwijsbegroting in het regeerakkoord is ontzien. De minister kent de onderwijsbegroting vrij goed en hij weet dan ook dat de salarissen van de leraren op de nullijn staan, de ov-jaarkaart verdwijnt en de studiefinanciering op de helling gaat. De Eerste Kamer heeft bij de behandeling van de Wet passend onderwijs breed haar steun uitgesproken voor de motie-Linthorst. In die motie wordt de regering verzocht om onderzoek te doen naar de financiële situatie in het primair onderwijs. Als de voortekenen niet bedriegen, zullen daarbij structurele tekorten aan het licht komen. Er is een nationaal akkoord op komst en dat is terecht, want dit kan waarschijnlijk niet zo doorgaan. Is de minister bereid om nu al te kijken naar begrotingsverschuivingen in 2014 ten gunste van het onderwijs en met inachtneming van dat nationale akkoord? De minister spreekt natuurlijk over meer onderwerpen met verstand van zaken, maar bij dit onderwerp geldt dat zeker.

Omwille van de tijd sla ik de uiteenzetting in mijn tekst over de begrotingscyclus over. Ik wilde daarover iets zeggen, omdat wij door het Europese semester hierover eerder moeten beslissen. Ik stel nog wel vast dat wij vorig jaar onze tijd vooruit waren. Wij hebben toen immers in de Eerste Kamer opgeroepen om taboes te slechten en om Europees bankentoezicht na te streven. Beide zijn inmiddels werkelijkheid geworden, sommigen pas na 12 september, maar het is wel gebeurd. Belangrijke onderwerpen zijn eindelijk aan bod gekomen! Dat is gebeurd in lijn met een aantal door de Eerste Kamer aangenomen moties, waaronder een motie van de heer Kuiper over de hypotheekrenteaftrek. Laten wij toch maar vieren dat wij daaraan een beetje hebben bijgedragen.

Onlang publiceerde de voorzitter van de Europese Raad, de heer Van Rompuy, zijn toekomstvisie op Europa. Dat raakt natuurlijk aan de discussie sixpack en het Fiscal Compact. Ik zal daarover nu niet al teveel zeggen, maar duidelijk zal zijn dat de begrotingsunie nadert. Door velen wordt dat gezien als de opmaat naar een politieke unie en ik denk ook dat het dat zal blijken te zijn. Maar het tempo waarin een en ander zich zal voltrekken is natuurlijk een punt van discussie. Wat een en ander voor ons betekent, zullen wij ongetwijfeld uitgebreid bespreken in het debat over de Staat van de Unie.

Ik heb gezegd dat er geen gemakkelijke oplossingen bestaan. We zitten nu in de tweede recessie in drie jaar en daarom zien wij geen heil in het stimuleren van de binnenlandse consumptie. Wel zijn wij er een voorstander van dat er in de EU als geheel wordt gewerkt aan een groeistimulans. Als wij de economie weer willen laten groeien, dan zal dat gebeuren als gevolg van een Europese aanpak. En daarbij hoort zeker het handelsakkoord met de Verenigde Staten. Ik denk dat het doorbreken van de stagnatie in Europa, dat ook zijn vruchten zal afwerpen voor de nationale economieën, zal moeten gebeuren door onder andere een handelsakkoord met de Verenigde Staten. Velen denken – ik dacht het zelf ook – dat er allang een free trade agreement is, maar dat is niet zo. Commissaris De Gucht heeft daarover een aantal keren gesproken. Ik zou de minister willen oproepen, hem te steunen in dat streven. Het gaat om 40% van het wereldwijde bbp. Het gaat om een volume van 670 miljard aan handel tussen Europa en de Verenigde Staten. Er moeten dan nationale barrières worden geslecht. Aan het adres van de heer Reuten zeg ik: ja, dan zullen er nationale belangen moeten worden uitgeruild tegen gezamenlijke grotere belangen. Ik incasseer de opmerking over de heer Brinkhorst als een compliment. Hij werd er altijd van verdacht dat hij zo Europees was, maar hij blijkt ook gewoon voor nationale belangen op te komen. Dat kan dus heel goed samengaan. Het vrijhandelsakkoord is daarvan een heel goed voorbeeld.

Ik ga afronden met een laatste Europees punt, namelijk het Meerjarig Financieel Kader. De minister gaat daarvoor aan het eind van de week bijeenkomen. Ik geloof dat de heer Van Rompuy al had aangeraden om een extra schoon overhemd mee te nemen, omdat dit lang gaat duren. Het financieel kader is voor onze nationale begroting op den duur ook heel belangrijk. Wij pleiten ervoor om het zwaartepunt van de EG-begroting te verplaatsen naar die zaken die de economie weer kunnen laten groeien. Ik heb het dan over innovatie, duurzaamheid en grensoverschrijdende samenwerking. In dat ingewikkelde spel van geven en nemen zou het verstandig zijn om als Nederlandse vertegenwoordiger te pleiten voor een andere systematiek en voor een kortere looptijd. Over een meerjarenbegroting voor zeven jaar zouden wij hier niet eens willen praten. Dat is natuurlijk veel te inflexibel. Ik begrijp dat de looptijd zonder verdragswijziging zou kunnen worden ingekort tot vijf jaar. Er zijn verschillende rapporten over verschenen. Er is een rapport van de heer Dehaene en van de collega Mulder van de heer De Grave. Zij pleiten voor aanpassing. Ik roep de minister op om zich vooral sterk te maken voor efficiënte besteding van de bestaande uitgaven. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Postema dat het natuurlijk onacceptabel is dat er geen nationale verklaringen voor de uitgaven zijn, want dat ondergraaft de legitimiteit ervan.

Het vragen om die nationale verklaring moet ook onderdeel worden gemaakt van de oplossingen, maar in die oplossingen moet ook worden gestreefd naar een aantal onorthodoxe ideeën. Ik weet dat daarover door velen in deze Kamer heel anders wordt gedacht, maar één daarvan is het vergroten van de eigen middelen van de EU, bijvoorbeeld door een klein percentage van de btw af te staan en daarmee de economische groeiagenda te financieren. Dat kan meebewegen met de conjunctuur. Ik heb het dan niet over btw via de nationale begroting, maar rechtstreeks geheven, nog veel erger dus dan de heer Van Strien denkt. Dat zou kunnen leiden tot een verlaging van de landenafdracht op basis van het bruto nationaal inkomen. Zo kan de Europese begroting qua inkomstenstructuur de conjuncturele beweging volgen. Als de consumptie tegenvalt, krimpt de begroting ook. Ik nodig de minister uit, hierop te reageren en dit voorstel te betrekken bij de onderhandeling. Soms helpt het om de taart te vergroten, om de oplossing dichterbij te krijgen.

De heer Reuten (SP):

Mijn punt was primair gericht op het herstel van de exportoverschotten, respectievelijk -tekorten tussen de noordelijke en de zuidelijke landen. Het alternatief voor het dwingen van de zuidelijke landen tot loonmatiging en dus tot verdere teruggang van hun economie, is loonstijging in de noordelijke landen. Dat stimuleert ook de economie van de zuidelijke landen.

De heer Backer (D66):

Daarover gaat natuurlijk het debat. De analyse van de crisis is dat het een bankencrisis is, maar een oorzaak is ook het gebrek aan concurrentievermogen van de zuidelijke economieën. Voor een deel is dit tot stand gekomen door te goedkoop geld, hogere, consumptieve bestedingen en uiteindelijk een economie die niet past bij wat men zich kan veroorloven. Ik denk dat onze analyse wat verschilt, en dus ook de oplossingen.

De voorzitter:

Het is nu 23.00 uur en ik wil even met de Kamer overleggen. Wij hadden gepland, tot 23.00 uur te vergaderen. Ik begrijp dat een aantal mensen nog huiswaarts wil keren met gebruikmaking van het openbaar vervoer. Als wij doorgaan, zitten wij nog meer dan een uur hier en wordt het na twaalven. Morgen hebben wij een drukke dag, die om 9.00 uur begint. De minister gaat voor zijn vuurdoop naar Europa, naar Brussel. Hij is er al vier keer geweest, maar de Eurotop is heel belangrijk. Wij kunnen nu stoppen en morgen om 9.00 uur doorgaan. Dan moeten wij morgen wel de nodige discipline betrachten als wij om 13.00 uur klaar willen zijn. Ik stel vast dat alle leden ermee kunnen leven dat wij nu schorsen. Dat betekent dat wij morgen om 9.00 uur beginnen. Wij hebben nog een uurtje nodig als wij onszelf in acht nemen. Ik mag het eerste uur morgen nog voorzitten, dus ik zal dat ernstig bewaken. Daarna krijgt mijn ondervoorzitter, de heer Putters, alle ruimte om het naar 13.00 uur te leiden.

De vergadering wordt van 23.03 uur tot 9.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris wederom van harte welkom.

We zijn bezig met de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2012. We gaan door met de eerste termijn van de Kamer. Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ook GroenLinks vindt het bijzonder prettig om vandaag te debatteren met de nieuwe minister van Financiën en de herbenoemde staatssecretaris.

Wij bespreken vandaag de begroting 2013, terwijl inmiddels het regeerakkoord in de Tweede Kamer is besproken en vastgesteld. Het is dan ook onvermijdelijk om vandaag naar dat regeerakkoord te kijken, evenals naar de plannen voor de gehele kabinetsperiode.

Bruggen slaan, dat is de titel en de opdracht die het kabinet zich heeft gesteld. Eerlijk gezegd, zelden was een titel meer misplaatst. Een particuliere brug tussen VVD en PvdA, die zien we, een eigen kabinetsbruggetje, maar een brug naar de samenleving ontbreekt. Het kwartetten aan de onderhandelingstafel heeft geleid tot harde maatregelen zonder onderliggende visie op de huidige en toekomstige samenleving, en tot hervormingen en bezuinigingen zonder coherentie en zicht op de effecten. GroenLinks voorziet grote negatieve maatschappelijke effecten als gevolg van de kabinetsplannen en de wijze van bezuinigen. Veel van deze effecten zijn nog niet te overzien. Ik noem de effecten van het bezuinigen op de begeleiding en dagbesteding uit de AWBZ, de jeugdzorg, de huishoudelijke hulp, de Wajong, de sociale werkplaatsen en begeleiding, de re-integratie, de WW, de kindregelingen, de afschaffing van de zelfstandigenkorting voor zzp'ers, de afschaffing van het vitaliteitssparen, de verhuurderheffing, en huren die naar maximaal 4,5% WOZ gaan. Ook wijs ik op de effecten van de bezuinigingen op duurzaamheid.

Daarom brengen we hier graag het voorstel van de Algemene Rekenkamer naar voren: geef inzicht in de maatschappelijke effecten van de bezuinigingen. Breng alle voorgenomen bezuinigingen en veronderstelde effecten in kaart, en zet die af tegen de gerealiseerde bezuinigingen en hun daadwerkelijke effecten. Is het kabinet bereid dit inzicht, in feite deze monitor te bieden? Dan krijgt de Kamer inzicht in de beleidsuitvoering en de mogelijkheid om onbedoelde effecten tegen te gaan.

Bezuinigen, dat is de voornaamste opdracht van deze begroting en dit kabinet. Ook GroenLinks acht bezuinigen noodzakelijk. Maar bezuinigen is geen doel op zich. Het gaat uiteindelijk om een sterkere samenleving, een sterkere economie, die houdbaar is in de toekomst. Een vitale samenleving, waarbinnen iedereen naar vermogen participeert, op basis van duurzaamheid, een duurzame omgang met de aarde, de natuur en natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, zodat onze economie ook houdbaar is in de toekomst, en er geen afwenteling meer plaatsvindt op landen elders.

Onze schulden zijn te groot – dat delen wij ook met het kabinet – de schulden ten gevolge van de bankencrisis, de te hoge hypotheken en de te hoge kredieten. Maar evenzeer is de milieuschuld enorm en onhoudbaar. Het evenwicht moet op al deze fronten hersteld worden. We hebben geen tijd te verliezen. De CBS-cijfers van 15 november zijn dramatisch. De economie krimpt met 1,1% ten opzichte van het vorige kwartaal, en met 1,6% ten opzichte van hetzelfde kwartaal in 2011. Ten opzichte van vorig jaar zijn er 75.000 banen minder, ten opzichte van het vorige kwartaal 21.000. De grootste klap valt in de bouw. De Nederlandse economie zit in een neerwaartse spiraal door dalend vertrouwen van bedrijven en consumenten. En Nederland doet het veel slechter dan veel andere Europese landen, niet alleen slechter dan Duitsland, maar ook slechter dan Frankrijk, Groot Brittannië, en zelfs Portugal, Italië, en Cyprus doen het beter dan Nederland. Waar Nederland zich zo graag voorstaat op een land met gezonde overheidsfinanciën, een land dat mijlenver afstaat van de Zuid-Europese probleemlanden, lijken we nu die kant op te gaan. Een spiraal omlaag die versterkt wordt door de bezuinigingen van de overheid en het gebrek aan investeringen en doorbraken die de economie weer aan de praat krijgen. Leidt deze situatie wellicht tot meer begrip bij het kabinet voor de moeilijke situatie in de zuidelijke landen? GroenLinks pleit voor meer ruimte voor investeringen, vooral ook om de werkgelegenheid daar weer te herstellen. Graag de visie van het kabinet. Hoe ziet het kabinet de slechte economische cijfers als het gaat om Nederland? Hoe staat het wat dat betreft met de plannen van het kabinet, zowel wat betreft de Miljoenennota 2013, maar ook als het gaat om de komende kabinetsperiode? Zijn het juist deze plannen waarmee zeer wordt ingezet op forse bezuinigingen over de gehele linie, die deze economische crisis en deze slechte economische situatie weer kunnen herstellen?

Maar economische groei is geen doel op zich. Het gaat om de kwaliteit van de groei. Daarmee bedoel ik een groei die het welbevinden en de gezondheid van mensen bevordert, die armoede en inkomensongelijkheid vermindert, die tot meer werkgelegenheid leidt, en die op een duurzaam fundament rust. Geen verspilling meer van grondstoffen in een kringloopeconomie. Willen we uit deze spiraal omhoog komen, dan zijn naar de mening van GroenLinks duurzame investeringen noodzakelijk. Die bieden kansen op nieuwe werkgelegenheid en nieuwe economische ontwikkeling. Er zijn tal van investeringen mogelijk. Er ligt een duurzame investeringsagenda klaar met investeringen in energiebesparing in de bestaande woningbouw, in schone stroom van zon en wind, in duurzaam en schoon vervoer. Waarom zien wij zo'n geringe investeringsagenda waar het gaat om het creëren van nieuwe, duurzame en houdbare werkgelegenheid? Wij pleiten voor investeringen in innovatieve technologische en sociale ontwikkeling, in wetenschap en onderwijs en voor investeringen in mensen, want zij vormen de sleutelfactor voor een vitale en houdbare economie. De mensen moeten hun capaciteiten en kwaliteiten optimaal kunnen inzetten, hun creativiteit en hun talenten. Het gaat ook om de participatie van iedereen. Waarom heeft het kabinet wat dit betreft niet ook gekozen, naast bezuinigingen, voor investeringen?

De urgentie is groot. Dat straalt ook het kabinet uit. Daarover geen misverstand, maar het kabinet vertaalt deze urgentie vooral in een bezuinigingsagenda. Een krachtige visie op een duurzame weg uit de crisis ontbreekt. Investeringen in een duurzame economische ontwikkeling, in nieuwe groene werkgelegenheid, in de kracht van mensen blijven uit. Dat vinden wij onbegrijpelijk en ernstig. Is het niet zaak om, naast die bezuinigingsagenda, te komen met een duurzame investeringsagenda, gericht op het creëren van houdbare werkgelegenheid? Graag een reactie van het kabinet.

Ik loop nog een aantal onderwerpen langs. Eerst de duurzaamheidsagenda. Een groot pakket aan vergroeningsmaatregelen uit de begroting 2013, als resultaat van het Lenteakkoord, is geschrapt. Er is 155 miljoen wegbezuinigd, terwijl het gaat om maatregelen die niet alleen tot energiebesparing en meer duurzame energie leiden, maar ook mensen helpen om kosten te besparen en duurzame werkgelegenheid creëren in de bouwsector die zo zwaar getroffen wordt. Met deze maatregelen wordt driedubbele winst geboekt. Zo is de mogelijkheid om goedkoop te lenen voor energiebesparing en het isoleren van de woning geschrapt. Ik vraag de minister om een toelichting op deze bezuiniging. Op welke wijze denkt het kabinet de investeringen in de woningbouw weer op gang te brengen? Hoe denkt het kabinet extra werkgelegenheid te creëren? Ook geschrapt is het fiscaal stimuleren van groene beleggingen, wat een impuls zou kunnen betekenen voor groene werkgelegenheid.

In een interview in de NRC van vrijdag 16 november zei Pieter Winsemius: "Grieken hebben een beter klimaatbeleid dan wij." Winsemius pleit voor energiebesparing in naoorlogse, vaak slecht geïsoleerde huurwoningen, zodat mensen met lage middeninkomens worden geholpen en de bouwsector een impuls krijgt. Dit is mij uit het hart gegrepen. Ook gelet op de dramatische CBS-cijfers vraag ik het kabinet of het bereid is een investeringsplan op te stellen voor energiebesparing in de bestaande bouw, te beginnen in 2013. Ik overweeg een motie op dit punt.

Het kabinet heeft een doelstelling van 16% duurzame energie in 2020 vastgesteld. Hoe wordt die gerealiseerd? Komt dit met name neer op bijstook van biomassa in kolencentrales, of wordt hiermee een stap gezet op weg naar een werkelijke duurzame infrastructuur voor duurzame energie? Ik heb het dan vooral over het produceren van zon, wind en infrastructuur. Graag een reactie van het kabinet. Het kabinet heeft veel gesproken over nivelleren. Hoe denkt het over groen nivelleren? Er is een uitermate interessant idee geopperd door Herman Wijffels en Jacqueline Cramer van de Universiteit Utrecht. Zij zeggen: ga met name de lasten op milieuvervuiling verzwaren en sluis dit geld terug naar een verlaging van de inkomstenbelasting, met name voor de lagere inkomens. Op die manier kom je via een groene route tot nivelleren. Deze route leidt ook tot een aanpak van milieuvervuiling en zorgt voor een impuls voor groene werkgelegenheid. Ik hoor graag een reactie op dit idee.

Ik kom op de Europese crisis en de klimaatagenda. Ik vraag het kabinet om in te zetten op een ambitieus Europees klimaatbeleid en zich hard te maken voor een doel van 30% CO2-besparing in 2020. Ik vraag dit niet alleen vanwege de grote urgentie van het klimaatprobleem – het is duidelijk dat de doelstelling van 20% reductie in 2020 volstrekt onvoldoende is om dit probleem te tackelen – maar ook omdat ook dit plan een enorme impuls kan betekenen voor Europese werkgelegenheid en de Europese economie. Het Potsdam Institute for Climate Impact Research berekende in 2011 dat het verhogen van het Europese CO2-reductiedoel naar min 30% voor 6 miljoen extra banen in Europa zal zorgen. Voor Nederland zijn dat er 200.000. Aangezien de emissierechten duurder worden bij een groter reductiedoel, zal de veiling van emissierechten ook de Europese overheden geld opleveren en daarmee een ondersteuning betekenen voor de Europese overheidsbegrotingen. Dus zowel voor de werkgelegenheid als voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën biedt het verhogen naar min 30% CO2 veel perspectief. Gaat het kabinet zich inspannen voor dit doel in Europees verband?

Verder heb ik nog een vraag over het mobiliteitsbeleid van dit kabinet. Wij weten allemaal dat de schrapping van de belastingaftrek voor het woon-werkverkeer is geschrapt. Deze schrapping van belastingaftrek voor het woon-werkverkeer per auto zou tot 10% à 15% minder files hebben geleid en tot 2% à 3% minder autogebruik. De vraag is welk alternatief dit kabinet nu biedt voor het schrappen van deze maatregel. Wij lezen dat het kabinet zegt: ach, kilometerheffing is voorlopig niet nodig. Zonder blikken of blozen is de kilometerheffing geschrapt, want "voorlopig hebben wij toch voldoende asfalt en wij gaan nog een hele partij aanleggen, dus no problem". Als wij echter even een kijkje in de toekomst nemen, dan komen die files alweer heel snel om de hoek kijken. Een filebestrijdende maatregel is gewoon geschrapt uit het Lenteakkoord, maar wat is het alternatief van het kabinet? Hoe wordt die 250 miljoen euro uit het Infrastructuurfonds, die nu ingezet wordt voor sociale investeringen – overigens heeft dat grote steun van de GroenLinks-fractie – verdeeld: worden er wegenprojecten zoals de uitbreiding van de rondweg rond Amelisweerd geschrapt of gaat ook het openbaar vervoer hieronder lijden? Ik hoor hierover graag meer duidelijkheid van het kabinet.

Ik wil een aantal vragen stellen over de woningsector, die natuurlijk een grote relatie heeft met het verdiepen van de economische crisis in dit land. Dit blijkt uit alle analyses. Het kabinet gaat de hypotheekrenteaftrek verlagen. Dat is een heel belangrijke stap, een doorbraak. Maar helaas benadert het tempo waarin dit gebeurt, dat van een slak. Het gaat om 0,5% per jaar, tot over 28 jaar het einddoel is bereikt, een aftrek tegen maximaal 38%. Is het in het licht van de grote problemen waarin onze rijksfinanciën verkeren, niet zaak om dit tempo te verhogen, zodat de druk op de rijksbegroting verlicht wordt? Het kost onze Nederlandse samenleving nu 14 miljard euro per jaar. De helft ervan gaat naar de 10% hoogste inkomens. Dat roept ook de vraag op waarom er in het licht van de nivelleringsdiscussie en het schrappen van de inkomensafhankelijke ziektekostenpremie niet gekozen is voor een snellere afbouw van de hypotheekrenteaftrek, waar juist die hoge inkomens zo buitensporig van profiteren. Ook het einddoel, aftrek tegen 38%, vinden wij niet ver genoeg gaan. Er zijn interessante scenario's ontwikkeld, zoals Wonen 4.0. Waarom is er niet gekeken naar het tempo en het einddoel van Wonen 4.0?

Ook voor de huursector biedt Wonen 4.0 een evenwichtiger en zorgvuldiger verhaal dan het verhaal van het kabinet. Als er ergens een brug geslagen had kunnen worden door het kabinet, dan was het wel hier, met dit brede maatschappelijke verband van Wonen 4.0. Wij zien nu een verhuurderheffing die oploopt tot 2 miljard structureel en die woningcorporaties in grote financiële problemen zal brengen. Dat geldt zeker voor de woningcorporaties die in delen van Friesland, Groningen en Limburg woningen hebben en die in feite de huren zouden moeten verlagen als het richtsnoer gaat gelden van 4,5% van de WOZ-waarde als maximum. Huren omlaag en tegelijkertijd een forse afdracht aan het kabinet. Hoe moet dit puzzeltje opgelost worden? Maatschappelijk zal dit betekenen dat investeringen in sociale woningbouw, energiebesparing, leefbare buurten en maatschappelijk vastgoed teruglopen. Dit zal de crisis verdiepen waar het gaat om werkgelegenheid. Wat is de analyse van het kabinet in dezen? Hoe denkt het kabinet deze verdieping van de problematiek rond de woningmarkt op te lossen? Ik wil extra aandacht vragen voor de problematiek van de studentenhuisvesting. Deze methodiek zal leiden tot het schrappen van investeringen in nieuwe studentenwoningen. Kan het kabinet toezeggen dat het juist dit probleem van de studentenhuisvesting – de gekozen systematiek werkt hier niet – gaat oplossen? Wat gaat het hieraan doen?

Een ander punt is de sociale investeringsagenda. Ook hier zien wij vooral bezuinigingen door het kabinet. Ik zei het al, mensen zijn de sleutelfactor bij het tackelen van de crisis: mensen kansen bieden op de arbeidsmarkt, investeren in re-integratie, in onderwijs en in levenslang leren en in de participatie van mensen om op die manier de eigen (leef)omgeving vorm te geven. Mensen moeten worden aangesproken als burgers van het land, maar daarbij moeten ze de ruimte krijgen om hun verantwoordelijkheid te nemen en invloed uit te oefenen. Uiteindelijk zullen wij alleen met alle burgers van het land deze crisis kunnen keren en een aantal uit de hand lopende kosten kunnen aanpakken, met een grote verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van mensen. Wij zien nu verkortingen van de WW. Zeker voor mensen die wat ouder zijn, geeft dit een probleem. Hoe ziet het kabinet het perspectief voor mensen van 45 jaar en ouder? Wij zien dat de werkgelegenheid voor hen terugloopt. Wat heeft het kabinet hun te bieden? De Wet werken naar vermogen is omgedoopt in Participatiewet, maar is niet wezenlijk veranderd. Het is heel goed dat er een quotum komt voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, maar de bezuinigingen op de sociale werkplaats en de re-integratie blijven gewoon overeind. Tijdens de verkiezingscampagne liep iedereen weg met zzp'ers. Zij vangen een groot deel van de crisis op, maar ze worden niet eens genoemd in het regeerakkoord, behalve als het gaat om de winstbox voor zelfstandigen. Die komt in de plaats van het schrappen van de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. Dit leidt tot grote onzekerheid voor zzp'ers. Wil het kabinet hierover duidelijkheid geven en garanderen dat zzp'ers met een laag inkomen er niet op achteruitgaan door deze maatregel?

Ook op het gebied van zorg en welzijn zien wij vele bezuinigingen. Eerlijk gezegd vinden wij de visie van het kabinet schrijnend. Er is een probleem. Wij hebben groeiende zorgkosten. Dat blijkt ook uit de macro-economische verkenningen en uit allerlei analyses van de situatie van de overheidsfinanciën. Ik deel de opvatting van de heer De Grave dat het opmerkelijk is dat voor 2013 de AWBZ-uitgaven constant blijken te zijn, terwijl ze in de Zorgverzekeringswet groeien. Dat is niet geheel verklaarbaar door het overhevelen van de revalidatiezorg. Is de AWBZ-groei echt het allergrootste probleem of is er nog het een en ander te doen aan de Zorgverzekeringswet? Ik krijg hier graag meer inzicht in. Wat GroenLinks betreft is fors investeren in preventie dé manier om de zorgkosten een halt toe te roepen. Wij zien nog steeds dat te veel jongeren in de zware jeugdzorg belanden, dat mensen te snel naar verpleeg- en verzorgingshuizen gaan, terwijl ze best wat langer zichzelf zouden kunnen redden. Dat wil het kabinet ook, maar wij zien tegelijkertijd forse bezuinigingen op dagbestedingen, op hulp in de huishouding. Hoe kunnen mensen langer thuis wonen en langer de eigen regie houden als dit soort voorzieningen grotendeels wordt wegbezuinigd? Zal dit uiteindelijk toch niet leiden tot een grotere trek richting verpleeg- en verzorgingshuizen? Wij vinden de mogelijke monitor van de Algemene Rekenkamer buitengewoon belangrijk en interessant. Wat zullen de effecten zijn van dit type bezuinigingen? Leidt dit tot de gewenste ontwikkeling, namelijk minder beroep op de zorg en meer zelfredzaamheid van burgers?

Ik heb nog een vraag over het openbaar bestuur, dat een gigantische bezuiniging te wachten staat. In feite zegt het kabinet dat het bestuur hervormd gaat worden. Er komen veel minder en grotere gemeenten en minder provincies. Het kabinet boekt alvast een bezuiniging in. Hoe denkt het kabinet dat dit door de provincies en gemeenten op een verantwoorde manier geëffectueerd kan worden? Ook hierbij is een monitor van de Algemene Rekenkamer een interessant punt.

Wij vinden dat met de bezuiniging van 1 miljard op ontwikkelingssamenwerking de fatsoensnorm wordt overschreden. We hebben overigens begrepen dat de partijleider van de PvdA dat ook vindt. Dit leidt tot onduidelijke effecten van de bezuinigingen. We vinden het opmerkelijk dat er wel een nieuw fonds komt voor het mkb. Eindelijk komt er een fonds voor het mkb dat het inderdaad zwaar heeft. Het is echter wel de vraag waarom er juist een fonds in de ontwikkelingssamenwerking nodig is. Er zijn immers al vele bestaande financieringsfaciliteiten voor het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden die lang niet allemaal uitgeput worden. Waarom wordt er juist bij Ontwikkelingssamenwerking een greep in de kas gedaan om dit fonds in te stellen? Gaat dit leiden tot versterking van de economieën in ontwikkelingslanden?

Wij vinden de begroting voor 2013, maar ook die voor de jaren erna, te eenzijdig gericht op bezuinigingen. Wij zetten bovendien grote vraagtekens bij de wijze waarop het kabinet een aantal op zich belangrijke hervormingen inzet. We zien een te groot risico op negatieve maatschappelijke effecten en verdieping van de crisis. We vragen het kabinet om een aantal antwoorden op vragen die wij hierover gesteld hebben.

De heer Reuten (SP):

GroenLinks nam best een bijzondere positie in ten tijde van dat Lenteakkoord. Ze wilde het gezicht van Nederland redden in Brussel. Een groot aantal van de punten die met name GroenLinks heeft ingebracht, zijn in de begroting voor 2013 verdwenen. Hoe kijkt mevrouw Vos daar achteraf tegenaan? Voelt GroenLinks zich met respect behandeld? Het heeft waarschijnlijk ook nog een aantal stemmen gekost. Ik denk dat ik me bekocht zou voelen. Hoe kijkt mevrouw Vos daarop terug?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik denk dat GroenLinks op dat moment een terechte positie heeft gekozen omdat het noodzakelijk was dat er een begroting kwam en dat er in een tijd van grote onzekerheid en crisis eens iets constructiefs gebeurde in dit land. Ik sta volledig achter de positie die wij toen hebben ingenomen, ook al leidde dat tot compromissen die voor ons pijnlijk waren en waarbij wij grote vraagtekens hadden en hebben. Wij vinden het bijzonder jammer dat juist een aantal belangrijke winstpunten van het Lenteakkoord geschrapt zijn. Dat geldt zeker de hele duurzaamheidagenda. Wij vinden dat onbegrijpelijk, zeker voor een kabinet waarvan de PvdA deel uitmaakt. Dat is voor ons een heel lastig gegeven. Wij vinden het ook bijzonder jammer dat de grote bezuiniging op de Wet werken naar vermogen die toen is geschrapt, in feite vrijwel ongeclausuleerd weer wordt doorgezet in deze nieuwe begroting. Wij vinden dat teleurstellend en jammer, en, eerlijk gezegd, ook moeilijk te begrijpen van de Partij voor de Arbeid.

De heer Ester (ChristenUnie):

Voorzitter. Allereerst wil mijn fractie de nieuwe minister van Financiën gelukwensen met zijn benoeming. Wij zien uit naar een goede samenwerking. Uiteraard betrekken we in deze felicitatie ook de staatssecretaris.

De financiële context waarbinnen we vandaag spreken over de Miljoenennota 2013 is er één van voortdurende economische kommer en kwel. De economie krimpt. Een nieuwe recessie dreigt. De overheidsschuld is inmiddels meer dan 430 miljard euro, ofwel zo'n € 25.000 per Nederlander. Dat zijn ongekende bedragen. De werkloosheid klimt naar de 7% en groeit naar de 550.000: aantallen die aan de jaren negentig doen denken. Het aantal vacatures is gedaald tot het laagste niveau sinds 2004. Meer dan 100.000 jongeren zijn werkloos. De prijsdaling van huizen is in twee jaar tijd zo'n 15%. De inflatie zien we ook weer stijgen. Bedrijven hebben het moeilijk. Er gaan 10.000 bedrijven per jaar failliet. Dat is een kwart meer dan voor het begin van de crisis in 2008. Veertien van de vijftien indicatoren in de CBS-Conjunctuurklok presteren onder hun langjarig gemiddelde.

Deze zorgwekkende economische context maakt scherp financieel beleid gekoppeld aan noodzakelijke hervormingen van de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de zorg, absoluut noodzakelijk. OESO en IMF wezen Nederland daar nog eens nadrukkelijk op. Nederland betaalt nu letterlijk de rekening voor te late hervorming van economische kerninstituties. We hebben indachtig het Genesisverhaal over Jozef en de farao nagelaten om de vette jaren van voorspoed te gebruiken om ons te wapenen tegen de magere jaren van tegenspoed. En magere jaren zijn het: Nederland bezuinigt maar liefst 46 miljard euro in zeven jaar tijd. Ofwel een bedrag van rond de € 10.000 voor een gezin met twee kinderen.

De politieke context is er daarbij niet eenvoudiger op geworden. Dat heeft zijn weerslag op de beoordeling van de Miljoenennota voor volgend jaar. Voor een deel gaat het om begrotingsmaatregelen die nog uit de koker van het vorige kabinet komen, voor een deel betreft het maatregelen uit het Lenteakkoord en voor weer een ander deel bevat het maatregelen uit het deelakkoord. Voor de VVD is dit zelfs het derde akkoord dat ze voor 2013 sluit. Bovendien beschikken we nu over het nieuwe regeerakkoord dat weer een eigen politieke en financiële weging maakt; al met al een complexe zaak. Dat geldt zeker voor de burgers. Denk alleen al aan de wijzigingen in de ophoging van de AOW-leeftijd. In drie jaar tijd is Nederland geconfronteerd met een vijftal opeenvolgende voorstellen die allemaal een versnelling aanbrengen in de AOW-leeftijd. Daar zijn op zich goede redenen voor, maar het wekt wel de indruk van haast en het suggereert een zekere lichtvaardigheid. We moeten voorkomen dat dit schouwspel de burger tot politiek cynisme verleidt. Nederland heeft nu rust en helderheid nodig aan het AOW-front.

De Miljoenennota 2013 is dus een bricolage van beleidsvoornemens uit verschillende politieke kokers. Toch zal deze Miljoenennota niet als flets en onbeduidend de politieke annalen ingaan. In deze Miljoenennota worden immers belangrijke taboes geslecht rond de hypotheekrente, de arbeidsmarkt en de zorg. In die zin is er sprake van een doorbraak. Dat geldt zeker voor het hypotheekdossier. Het Lenteakkoord heeft hiervoor de basis gelegd. Daarmee markeert de Miljoenennota 2013 toch een politieke en financiële trendbreuk. Daar was ons land ook hard aan toe. Het nieuwe regeerakkoord profiteert daar ten volle van. Het regeerakkoord zelf behandel ik nu trouwens niet. Dat doen we bij de algemene politieke beschouwingen over twee weken.

Het doet mijn fractie deugd dat ook in het deelakkoord veel van het Lenteakkoord overeind is gebleven. Ik schat dat 80% wordt gecontinueerd. Collega Backer kwam gisteravond zelfs uit op 85%. Van de 12 miljard aan bezuinigingen uit het Lenteakkoord blijft 10 miljard staan in het deelakkoord. Dat geeft wel een wat merkwaardige kleuring aan de harde politieke retoriek, van sommige partijen althans, die het Lenteakkoord ten deel viel. Het Lenteakkoord zou de economie kapot bezuinigen, zo werd ons voorgehouden, door het vasthouden aan de 3%-norm, de verhoging van de btw, de verhoging van de AOW-leeftijd en de nullijn voor ambtenaren. Deze punten vonden evenwel moeiteloos hun weg naar het deelakkoord en luttele tijd later naar het regeerakkoord. Voor een politiek debat in crisistijd is een dergelijke snelle wisseling van toon en positie niet goed, althans niet als het leidt tot in hoge mate vergelijkbare beleidsmaatregelen. Ook dit voedt politiek cynisme. Mijn fractie wil gegeven deze voorgeschiedenis de minister de vraag stellen hoe hij de verhouding ziet tussen bezuinigen en investeren in deze Miljoenennota. Is er sprake van een juiste balans in zijn ogen en hoe weegt hij het commentaar van het IMF hierover?

Het deelakkoord kent ook enkele nieuwe financiële maatregelen die mijn fractie deugd doen. Dat betreft bijvoorbeeld de extra investering in startende bètaleraren en jonge academische leraren in het voortgezet onderwijs. Het is weliswaar een tijdelijke regeling, maar toch. Het is een indicator dat de kwaliteit van ons docentenkorps ons wat waard is.

Er is een aantal begrotingswijzigingen doorgevoerd waar mijn fractie moeite mee heeft. Dat betreft het uitkleden van het duurzaamheidspakket, waarin ook goede maatregelen voor de bouw zaten; een sector die zit te springen om stimuleringsmaatregelen. Kan de minister deze keuze nog eens toelichten? Het lijkt erop dat met deze Miljoenennota de vergroening van de Nederlandse economie stokt. Duurzaamheid is even niet belangrijk meer. Collega Vos wees daar zojuist ook al op. De 155 miljoen die daarvoor bestemd was, sneuvelt met opmerkelijk gemak. Grootschalige isolatie, groene projectfinanciering en verduurzaming van de agrosector zijn daarmee van de baan. Dat is een verkeerd signaal. Ook het vitaliteitspakket wordt behoorlijk uitgekleed. Verhoging van de AOW-leeftijd betekent dat we werknemers langer fit, productief en weerbaar moeten houden, gedurende hun hele loopbaan. De teloorgang van het vitaliteitspakket staat haaks op dit adagium. Kan de minister ook deze keuze nader argumenteren?

Ook zien we een forse lastenverzwaring voor het Nederlandse bedrijfsleven van als ik goed heb geteld meer dan 0,5 miljard. Kan de minister met ons delen waarom de regering hiervoor kiest in een tijd waarin het bedrijfsleven het water aan de lippen staat en het faillissementen regent? Mijn fractie weet dat structureel het plaatje er over latere jaren wat rooskleuriger uitziet, maar de politieke realiteit van de afgelopen tien jaar laat zien dat de omloopsnelheid van kabinetten wel erg hoog is geworden. Het begrip "latere jaren" is daarmee inflatoir.

Ter afsluiting van dit blokje heb ik nog een vraag over de positie van de Nederlandse banken. Hoe beoordeelt de minister de bufferopbouw van Nederlandse banken in het licht van het Basel III-akkoord? Ligt dit op schema? En hoe beoordeelt de minister de omvang van kredietverlening door de banken aan met name de mkb-sector?

Ik ga in op het Europese niveau. De Europese regeringsleiders hebben vorige maand op hun 26ste eurocrisistop besloten dat het bankentoezicht er nu echt van gaat komen. Makkelijk was dat niet, omdat de noordelijke en zuidelijke eurolanden andere prioriteiten stelden. Voor zuidelijke landen is een snelle toegang van hun zwakke banken tot ESM-gelden geboden; voor noordelijke landen is degelijk bankentoezicht essentieel. Mede dankzij de Franse president Hollande werd het pleit beslecht met de bezweringsformule dat het bankentoezicht in de loop van 2013 operationeel wordt. Het toezicht is toebedeeld aan de ECB. De veronderstelling is dat de ECB deze taak ook aankan. Het gaat om toezicht op ruwweg 6.000 banken. Dat is een ongelooflijk aantal. Dat vereist een ongekende inzet van menskracht en middelen. Indien nationale toezichthouders hun toezichthoudende taak niet aankonden, waarom zou dit dan wel voor de ECB gelden? De ECB heeft bovendien geen expertise op het gebied van bankentoezicht. Hoe realistisch is het in de ogen van de regering dat de ECB "in de loop van 2013" het toezicht operationeel op orde heeft? Mijn fractie stelt hier in alle nuchterheid de vraag of Europa zich niet met een onmogelijke opgave heeft opgezadeld.

Maar het verhaal gaat verder dan de effectiviteitsvraag. De kwestie is ook wat toezicht in praktische termen betekent. De ECB kan dwingende voorwaarden stellen indien het een bank steun verleent, maar hoe ver gaan die? Kan de ECB de noodlijdende Spaanse "Cajas" dwingend voorschrijven dat zij zich uit de vastgoedsector moeten terugtrekken? Leidt dat niet tot nationale krenking? Kan hij banken voorschrijven zich in stukken te knippen, zoals de Nederlandse overheid deed bij de staatssteun aan ING? Kan de ECB noodlijdende banken dwingen hun nutsactiviteiten te scheiden van andere activiteiten? Indien we deze vragen bevestigend beantwoorden, dan betekent dit dat het mandaat van de ECB enorm wordt opgerekt. Dat heeft grote consequenties. De ECB is onafhankelijk en wordt niet door de politiek aangestuurd, maar de ECB-interventies die ik zojuist aanduidde, behoeven ten principale een politieke afweging en democratische legitimatie. Mijn fractie hoort graag de visie van de regering op de beleidsmatige reikwijdte van de ECB waar het gaat om het ingrijpen in de bankensector. Waar trekt de regering zelf de grens?

Verscherpt Europees bankentoezicht is de voorbode van een bankenunie. De EU-routekaart naar een bankenunie spreekt van steun aan "banken en financiële instellingen". Kan de minister ons een operationele definitie aanreiken van wat moet worden verstaan onder "financiële instellingen"? Dit is immers een zeer wijd en rekbaar begrip. Is het in alle gevallen eigenlijk wel duidelijk welke kredietverleners wel en welke niet voor steun in aanmerking komen? Zijn er ook kredietinstellingen die worden buitengesloten? Een bankenunie betekent dat alle lidstaten hun verlies moeten nemen voor noodlijdende banken. Hoe beoordeelt de regering het uitgangspunt dat ook Nederland daarmee verantwoordelijk wordt voor de schuldenpositie van tamelijk willekeurige banken in andere lidstaten? Heeft de regering een idee van de impact hiervan op de Nederlandse staatshuishouding? Is er een solide risicoanalyse gemaakt? Een bankenunie zal ertoe leiden dat banken zich aan scherpere gemeenschappelijke regels moeten houden. Gaat het in de ogen van de regering alleen om financiële regels of komen ook niet-monetaire regels in beeld? Ik denk bijvoorbeeld aan een bankencode die Nederland kent rond integriteitskwesties. Graag een korte beschouwing van de minister op dit punt.

Europa zet al met al in op versterkt bankentoezicht met als eindstation een Europese bankenunie. Wat mijn fractie vanuit een helikopterblik opvalt, is dat de hele beleidsbeweging eenrichtingsverkeer is: van Europa naar de banken. Over de omgekeerde beweging, van banken naar Europa, horen we weinig of niets. Dat is opmerkelijk. De Europese banken zijn medeverantwoordelijk voor de crisis, maar van hen wordt geen financiële bijdrage gevraagd. Dat is merkwaardig. De sector heeft toch ook zelf belang bij financiële stabiliteit en crisisbeheersing? Dit argument gold steeds voor ESM-bijdragen van individuele landen, maar geldt toch evenzeer voor de financiële sector zelf? Deelt de minister deze constatering van relatieve eenzijdigheid en welke lering trekt hij hieruit?

Ter afsluiting van dit Europadeel van mijn bijdrage nog het volgende. Eurocommissaris Lewandowski heeft recentelijk bijna 6 miljard euro extra gevraagd aan de lidstaten om het tekort op de EU-begroting van 2012 te dekken. De minister heeft eerder deze maand laten weten een suppletoire begroting te zullen blokkeren. Hoe schat de minister het succes in van deze blokkade, ook gezien de onderhandelingen in Brussel vorige week? Daaraan koppel ik de vraag hoe de minister in dit verband oordeelt over het feit dat het Europees Rekenhof constateert dat 4% van de EU-uitgaven over 2011, ofwel een bedrag van ruim 5 miljard euro, onvoldoende verantwoord kan worden. Het Rekenhof verleent voor de achttiende keer geen goedkeuring aan de EU-uitgaven. De uitgavendiscipline die de Commissie van EU-landen vraagt, geldt kennelijk niet voor de eigen uitgaven.

Het laatste onderdeel van mijn bijdrage gaat over de omvang van de risico's waarmee de Nederlandse overheidsfinanciën geconfronteerd wordt. Dan gaat het om risico's die de garanties van onze EFSF/ESM- en IMF-verplichtingen met zich brengen, maar ook om risico's die verbonden zijn aan onze interne financiële sector, de woningmarkt, de zorg en de pensioenen. De Algemene Rekenkamer heeft onlangs een rapport gepubliceerd waaruit een zeer zorgwekkend beeld blijkt van de financiële verplichtingen die Nederland is aangegaan en het weinig schokbestendige karakter van onze overheidsfinanciën. De risico's zijn in de afgelopen jaren fors toegenomen. Zo zijn alleen al de expliciete overheidsgaranties na het uitbreken van de kredietcrisis bijna verdubbeld in de periode tussen 2009 en 2011, van 42% naar 77% van het bbp, hetgeen correspondeert met een ongekend bedrag van meer dan 460 miljard euro. Er staan forse uitgaven in de sfeer van zorg en pensioenen te wachten die een steeds groter beslag op de overheidsfinanciën zullen leggen, en dat alles bij verslechterde groeivooruitzichten en achterblijvende belastinginkomsten. Kortom, de houdbaarheid van ons financiële systeem is broos en kwetsbaar. Scherp risicomanagement is derhalve een prioriteit van de eerste orde en een goede kennishuishouding is daarbij onontbeerlijk. En daar wringt de schoen. Wat we nodig hebben – en mijn fractie steunt daarin de Algemene Rekenkamer volop – is een integraal en periodiek beeld van de financiële risico's die de Nederlandse overheidsfinanciën lopen en de effectiviteit van de beheersmaatregelen die daarbij horen. College Postema wees daar gisteren al op. Ook voor het functioneren van het parlement is een omvattend beeld van de financiële risico's essentieel, zeker als het gaat om het beoordelen van crisisbeleid. Het parlement moet de vinger aan de financiële pols kunnen houden. Mijn fractie verzoekt de regering het advies van de Rekenkamer rond het periodiek en integraal in beeld brengen van de risico's voor de overheidsfinanciën te honoreren. Een motie op dit punt zal mijn fractie zeker steunen.

We moeten er rekening mee houden dat Nederland een lange tijd tegemoet gaat van afwezige of beperkte economische groei. Groeipercentages van meer dan 2% zoals Nederland die de afgelopen decennia kende, komen niet terug. De crisis hakt er diep in. Een groot aantal magere jaren ligt in het verschiet. Daar moeten we ons echter niet op blindstaren. We moeten de crisis veel creatiever gebruiken en oog hebben voor de noodzaak van een "paradigm shift" in het klassieke denken over economische groei, een paradigmatische verschuiving waarin we onze economie ombouwen tot een duurzame economie waarin vergroening en innovatie centraal staan en sociale indicatoren als welzijn weer hun plaats opeisen, waarin het belang van komende generaties serieus wordt genomen en waarin we onze ecologische footprint zelfbeperking opleggen en de stap maken naar een "bio-based economy". Het gaat niet om economische groei, het gaat om duurzame economische groei, waarin economische ontwikkeling, ecologische ontwikkeling en sociale ontwikkeling hecht op elkaar betrokken zijn. Hier is nog een wereld te winnen. Kan de minister met de senaat delen hoe hij oordeelt over dit perspectief van een langere periode van lage economische groei en wat dat betekent voor onze economische kerninstituties?

Wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.

De heer Nagel (50PLUS):

Voorzitter. Ook van onze kant felicitaties aan de bewindslieden. Met de algemene politieke beschouwingen in het vooruitzicht wil de 50PLUS-fractie zich vandaag beperken tot enkele punten.

Allereerst ga ik in op de koopkrachtplaatjes. Die zullen veel ernstiger worden dan tot nu toe wordt voorgesteld. Lang hebben wij gehoord dat grote groepen er niet meer dan 4% op achteruit mochten gaan, maar als je leest dat 15% er meer dan 5% op achteruitgaat – ik vraag de minister om dat te bevestigen – hebben we het niet meer over uitschieters. Dan hebben we het toch over een grote groep. En wat te denken van mensen met AOW en een pensioen van € 10.000 bruto per jaar, dat is € 830 bruto per maand? Dat is een heel grote groep. Zij gaan er 5% à 6% op achteruit. Er zijn echter talloze zaken die nog niet meegerekend zijn, zoals de bezuinigingen op de zorg voor ouderen en de chronische zieken, grote groepen die aanvullende uitgaven zullen moeten doen die hun koopkracht verder aantasten. Dat zijn letterlijk de meest kwetsbaren in ons land. In 2015 zullen waarschijnlijk psychische hulp en de fysiotherapeut uit het basispakket verdwijnen. Kan de regering bevestigen dat dit dreigt? Ook in dat geval zal de koopkracht van mensen die het letterlijk moeilijk hebben, verder aangetast worden, tenzij zij moeten kiezen voor het afzien van noodzakelijke hulp.

Niet meegerekend in de koopkrachtplaatjes zijn de vaak sterke stijgingen in de lokale lasten. Volgens de cijfers van het CBS werd in 2012 in meer dan de helft van de Nederlandse gemeenten de ozb met 5% of meer verhoogd. De totale opbrengst was ongeveer 20% meer dan afgesproken was. Wat gaat het kabinet hier tegen doen? In 2013 werkt de btw-verhoging van 19% naar 21% door in de riool- en afvalstoffenheffingen. Talrijke gemeenten verhogen de ozb, terwijl AOW'ers en veel werknemers op de nullijn worden gehouden en de huizenprijzen dalen. Vereniging Eigen Huis publiceerde vanochtend het bericht dat de stijging van de ozb dit jaar weer minimaal 2,7% wordt. Laat het kabinet dit gebeuren in een tijd dat de burgers al zo zwaar getroffen worden?

Een ander punt is de dreigende korting op de pensioenen. Het gaat vaak om mensen met alleen AOW en een klein pensioen, zoals in de metaal. De meeste gepensioneerden hebben de afgelopen jaren geen indexatie ontvangen, waardoor ze 8% à 10% achterlopen op de lonen en de prijsontwikkelingen, en zullen die de komende jaren evenmin ontvangen. Daarbovenop dreigen nu extra kortingen van 5% à 6%, te beginnen in 2013. Het meest opvallende is dat de pensioenfondsen zelf bestrijden dat dit echt nodig is om voor volgende generaties voldoende in kas te houden. De kassen zijn voller dan ooit. Het grootste fonds, het ABP, had in 2012 een vermogen van 260 miljard. Men weet voor de komende jaren precies welke inkomsten er zullen zijn aan premies en welke uitgaven er zullen zijn vanwege de uitkeringen. Ook weet men welke verdere vaste inkomsten er zullen zijn, zoals dividend. Bovendien heeft men een zeer voorzichtige berekening gedaan met een rendement dat lager is dan het gemiddelde van de afgelopen 25 jaar. Volgens die zowel betrouwbare als voorzichtige berekening van het ABP zelf zal het vermogen in 2020 meer dan 400 miljard bedragen. Het rendement is dit jaar alleen al 12%, boven die verwachtingen, maar directeur Henk Brouwer waarschuwt voor BNR Nieuwsradio dat er bij ongewijzigde regels in 2014 een korting dreigt van nog eens 4%. Al die zaken zijn niet in de plaatjes verwerkt.

Het ABP staat hierin niet alleen. De directeur van Media Pensioen Diensten, Leo Witkamp, schrijft op 9 november van dit jaar: "De financiële noodzaak om ineens ingrijpend de pensioenen te verlagen bij pensioenfondsen ontbreekt volledig. Het is onwenselijk en zelfs oneerlijk." Oneerlijk. Op 22 september 2012 publiceerde De Telegraaf een eigen onderzoek bij de drie grootste pensioenfondsen. De twee koppen boven het verslag waren "Pensioenpot ook over twintig jaar nog vol" en "Geen sprake van leegeten fondsen". Kortingen oneerlijk? 50PLUS vindt het onnodige diefstal. Directeur Witkamp wijst er ook op dat eventuele kortingen ook geleidelijk zouden kunnen als de verwachtingen niet uitkomen. Is de regering bereid om nog eens goed naar deze dreigende pensioenkortingen te kijken nu de koopkrachtplaatjes zo drastisch zullen tegenvallen voor grote groepen? Het gaat om mensen die hun leven lang hard gewerkt hebben, die op bepaalde zaken hadden gerekend en die dit letterlijk voor hun dood niet meer gerepareerd krijgen.

Zelden zijn er bij het parlement zoveel brieven binnengekomen van mensen die in financiële doodsnood een beroep doen op de bewindslieden en de Kamerleden, maar die zijn vaak vervreemd van deze groepen. Zij kijken naar het huishoudboekje van de regering en niet naar de gevolgen voor grote groepen van zwaar getroffen mensen. Klopt het dat de Kamerleden, staatssecretarissen en ministers er in het koopkrachtplaatje hooguit 0,2% op achteruitgaan? Ik vraag dit niet om op de man of vrouw te spelen, maar omdat ik vrees dat er een grote kloof is tussen de burgers, die zwaar getroffen worden, en de politici, die afgezien van het feit dat ze wat inkomen betreft wel een stootje kunnen hebben, niet of nauwelijks door de maatregelen worden getroffen. Of gaat deze categorie er soms zelfs op vooruit? Het zou toch aardig zijn als de bewoners van het Binnenhof ietsje zouden meevoelen van wat anderen ondergaan.

De heer De Grave heeft al gesproken over de personeelsuitbreiding bij de Nederlandsche Bank. De kosten voor het toezicht houden, die betaald moeten worden door banken, verzekeraars en pensioenfondsen, rijzen in deze zwaarweerperiode de pan uit. In 2013 vindt een verhoging plaats met 13%, naar 149 miljoen. In 2008 was het nog maar 98 miljoen. Dat is een stijging van 50% in vijf jaar. Kan de minister hier niets tegen doen?

De toekomstige generaties worden niet bedreigd door de kaspositie van de pensioenfondsen, maar door de kabinetsplannen, waardoor de nieuwe generatie straks ongekend lage pensioenen zal krijgen. Bij de beantwoording van de schriftelijke vragen over de algemene financiële beschouwingen vonden wij het verbijsterend dat op pagina 4 de suggestie wordt gedaan dat er bij pensioenfondsen ruimte kan ontstaan om premies te verlagen. Minder premies betalen, maar wel korten op de beloofde pensioenen: meent men dit echt serieus? De kiezer is niet gek, zoals bleek uit de opiniepeiling van Maurice de Hond afgelopen zondag, waarbij 50PLUS nu voor het eerst op 7 zetels staat.

Van essentieel belang zijn het consumentenvertrouwen en de koopbereidheid. In oktober was dit het op één na slechtste cijfer ooit, gemeten sinds de aanvang in 1972. Vanmorgen komen de nieuwe cijfers. Ook in dit verband vragen wij extra aandacht voor de 50-plussers. Bij deze groep, ongeveer de helft, is het consumentenvertrouwen steeds fors lager dan bij de groep onder de 50. De daling van de koopbereidheid is voor een belangrijk deel afkomstig van de 50-plussers. Is het kabinet het met ons eens dat wij, als er bij de 50-plussers geen beter perspectief komt ten aanzien van hun pensioen, blijven zitten in de negatieve spiraal, waardoor de Nederlandse economische cijfers de komende kwartalen verder blijven tegenvallen en het begrotingstekort groter gaat worden dan gepland?

De politiek leider van het CDA, de heer Buma, heeft zowel in de Tweede Kamer als zondag voor de tv verklaard dat het CDA in de Eerste Kamer geen nivelleringsmaatregelen zal steunen. Dat was geen advies, maar een keiharde mededelingen, die door alle media zo is overgenomen. Kan dit minderheidskabinet uitleggen hoe het op dit punt een meerderheid in de Eerste Kamer wil veroveren? Ik heb hierover tot slot nog een vraag aan de heer Terpstra, of eigenlijk aan de inmiddels aanwezige fractievoorzitter, de heer Brinkman. Dit is een belangrijk punt, mede vanwege de praktische werking. Hoe gaan voorstellen straks door de Eerste Kamer? De heer Terpstra heeft nadrukkelijk, anders dan de media hebben gemeld, gesproken over een advies van zijn politiek leider, de heer Buma. Wij mogen aannemen dat hij dit gezegd heeft namens zijn fractie en dus in overleg met fractievoorzitter Brinkman, maar je mag tegelijkertijd aannemen dat de heer Buma zijn uitspraken over de Eerste Kamerfractie van het CDA ook niet zonder overleg met de heer Brinkman heeft gedaan. Wij willen graag weten welk standpunt van de heer Brinkman het juiste is.

De heer De Grave (VVD):

Ik neem aan dat de heer Nagel ook kennis heeft genomen van het gisteren verschenen rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Daarin staat dat sinds 1990 de koopkracht van AOW'ers veruit het meest is gestegen, namelijk met 23%, tegenover een gemiddelde van 17%, en dat het percentage van mensen die in armoede leven, onder de groep 65-plussers het laagst is van alle groepen in Nederland. En dat ook de mensen die zeggen niet te kunnen rondkomen, in de groep van 65-plussers verreweg het laagst is. Hoe verhoudt zich dat tot de opmerking van de heer Nagel over de positie van de genoemde groepen?

De heer Nagel (50PLUS):

Er zijn cijfers dat van de 65-plussers een kwart bijna niet meer kan rondkomen. Wat er voortdurend gebeurt, is het volgende. Ook de voormalige minister van Sociale Zaken Kamp had daar een handje van. Er wordt gekeken naar 65-plussers tien jaar geleden en naar 65-jarigen nu. Onder anderen bij de vrouwen maar ook door de gestegen welvaart zit daar een verhoging in. Als je echter kijkt naar de mensen die tien jaar geleden 65 jaar waren en nu, als ze nog leven, dus 75 zijn, is er helemaal geen stijging. Het is een vergelijking van appels met peren. Daar zit de crux. Neem van mij aan dat de categorieën die ik net noemde, mensen met een AOW en een klein pensioen, het moeilijk hebben en er in koopkracht het meest op achteruitgaan. Het kabinet heeft zelf toegegeven dat de 65-plussers er in koopkracht het meest op achteruitgingen. Dat zijn dan de feiten. Bij een vergelijking tussen vroeger en nu krijg je inderdaad andere cijfers. Ik geef een voorbeeld. Vrouwen van 65 jaar nu zijn er in vergelijking met vrouwen van 65 jaar tien jaar geleden in koopkracht geweldig op vooruitgegaan. Dat is logisch, omdat het aantal werkenden is toegenomen. Dat zijn echter onzuivere vergelijkingen.

De heer De Grave (VVD):

Ik vraag de minister ook om een reactie op dit punt, want ik citeer gewoon uit het rapport. Het gaat over de ontwikkeling van de netto-AOW-uitkering. Die is met 23% gestegen en dat is veruit het hoogste percentage van alle groepen.

De heer Nagel (50PLUS):

Daar geloof ik echt niets van. Vaststaat dat de AOW'ers in de afgelopen 40 jaar in koopkracht zijn achtergebleven bij de werkenden. Er moet dus worden gekeken naar hoe de hogere inkomens zijn gestegen.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil nog even de vraag van de heer Nagel beantwoorden. Namens de hele fractie wil ik hem dankzeggen voor de belangstelling voor onze partij, voor het medeleven en de interesse. Het CDA houdt zich zeer aan de Grondwet, waarin exact is geregeld hoe wij als Tweede Kamer en Eerste Kamer met elkaar moeten omgaan. Gisteren heb ik ook naar voren gebracht dat wij als Eerste Kamerfractie een zelfstandige afweging zullen maken. Verder houden wij op alle terreinen rekening met het gedachtegoed van het CDA, dus ook met het gedachtegoed van de heer Buma.

De heer Nagel (50PLUS):

De heer Buma zal zijn uitspraak over de Eerste Kamerfractie niet hebben gedaan zonder overleg met de heer Brinkman. De heer Terpstra geeft een andere versie. Dat zal ook niet zonder overleg met de heer Brinkman zijn gedaan. De vraag is nu welke van de twee versies klopt. Daarbij wil ik de heer Terpstra overigens het compliment maken dat hij in zijn speech bij herhaling zei dat het hem erom ging uitsluitend over de begroting voor 2013 te praten, maar dat hij erin geslaagd is om het accent in de NRC van gisteravond te laten leggen op het na een korte periode van rust toch weer oplaaiende verschil van inzicht binnen het CDA.

De heer Terpstra (CDA):

Ik zie helemaal geen verschil van inzicht binnen het CDA. Wij overleggen eigenlijk dag en nacht, behalve op zondag.

De heer Nagel (50PLUS):

Dan heeft u kennelijk last van oververmoeidheid.

De heer Terpstra (CDA):

In het kader van de zondagsheiliging wordt dat zeer beperkt, maar wij spreken altijd met elkaar en proberen één nette, christendemocratische lijn te trekken in beide Kamers. Hier in de Eerste Kamer beslissen wij echter als fractie over onszelf.

De heer Nagel (50PLUS):

Geeft u nu eens klip-en-klaar antwoord.

De voorzitter:

Nee, mijnheer Nagel, ik wil deze discussie graag sluiten.

De heer Nagel (50PLUS):

Dan houd ik het tegoed voor de tweede termijn.

De voorzitter:

Op 4 december houden wij de algemene beschouwingen en dan komt de heer Brinkman aan het woord. Dan kunt u zijn woorden wegen.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Nederland is in afwachting van de derde recessie in vier jaar tijd. De zesde kabinetscrisis binnen tien jaar vraagt om een zeer daadkrachtig beleid om de crises in samenhang op te lossen, inclusief de vertrouwenscrisis die zich ontwikkeld heeft tussen de politiek en de burgers. En daar is hard aan gewerkt gedurende de afgelopen verkiezingscampagne. "Na de afgelopen jaren van mislukt 'snoeien om te groeien', is het nu tijd voor een nieuwe trotse vorm van industriepolitiek, zodat we straks een nieuwe energievoorziening hebben wanneer de oude opraakt. De verkiezingen van 2012 gingen uiteindelijk niet over de euro, over de btw, over het pgb en over de AOW. De verkiezingen gingen in essentie over de keuze tussen twee visies op hoe we het Nederland voor onze kinderen willen vormgeven. Welk land kunnen we onze kinderen laten zien over een of twee decennia? Wij bieden een visie op de toekomst die zicht biedt op een begrotingsbeleid dat zich niet blind staart op een incidenteel begrotingsresultaat in 2013, maar zich richt op snel structureel herstel van de overheidsfinanciën in 2017. Zo voorkom je het afknijpen van de koopkracht van gezinnen."

Voorzitter. Dit gloedvolle betoog is afkomstig uit het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid, en het inspireerde 2.340.750 kiezers om Partij van de Arbeid te stemmen op 12 september. Omdat ze een ander beleid wilden, omdat ze geloofden dat een stem op de PvdA de heer Rutte uit het torentje zou kunnen verdrijven, omdat ze wisten dat de PvdA zich teweer had gesteld tegen het Lenteakkoord, en omdat ze wilden geloven in vernieuwing, in vergroening, in verduurzaming, in vergezichten die verder gingen dan de euro, de btw, het pgb en de AOW. We weten inmiddels dat de euforie over het Lenteakkoord de herfst niet gehaald heeft en dat de zeer kortstondige euforie over het Herfstakkoord op geen enkele wijze kans had om zelfs de winter te halen, laat staan de lente.

Ons ecologisch begrotingstekort bedraagt meer dan 30%. Elk jaar gebruiken we meer natuurlijk kapitaal dan de aarde ons kan leveren. Ook de Macro Economische Verkenning legt de vinger in dat opzicht op de zere plek. Nederland behoort, nog wel, tot de rijkste landen van de wereld met een hoge kwaliteit van leven. De verantwoordelijkheid voor de negatieve impact van onze levensstijl wordt echter niet genomen. De rekening wordt doorgeschoven naar onze kinderen, anders dan wat de VVD-affiches daarover beloofd hebben.

Als het waar is dat belofte schuld maakt, dan is de schuld hoog opgelopen. De regeringspartijen van nu beloofden twee maanden geleden nog met grote stelligheid belastingverlaging en dat de hypotheekrenteaftrek stond als een huis. Ook gaven ze de keiharde garantie dat er onder hun bewind geen Blankenburgtunnel zou komen en dat de studenten ontzien zouden worden.

Inmiddels weten we beter, en datzelfde geldt voor de kiezer, die in peilingen laat zien bitter weinig waardering te kunnen opbrengen voor het kwartetspel uit de Stadhouderskamer, waarbij standpunten uitgeruild werden bij wijze van gunning, met een uitkomst die je niemand zou gunnen. De Nederlandse lucht, het water en de bodem behoren tot de meest vervuilde van Europa, terwijl we een groot beslag leggen op de mondiale landbouwgronden en grondstoffen. En nog steeds koerst het nationale beleid op meer economische groei. We leggen als land een onverantwoord groot beslag op de aarde, zo staat te lezen in de Macro Economische Verkenning, maar het lijkt de uitruil van de twee regeringspartijen die het gedoogkabinet vormen, niet bereikt te hebben.

Dat is merkwaardig genoeg, want wie de recente geschiedenis van de leiders van de regeringspartijen kent zou anders kunnen vermoeden. Diederik Samsom verruilde zijn carrière bij Greenpeace voor de politiek uit frustratie over het feit dat de politiek steeds niets deed met de idealen waar hij voor stond op het gebied van duurzaamheid. Versoepelen was volgens hem geen optie. "Dat is geen optie. Alsof het koehandel is waarin we 'het kunnen afmaken op een paar procent minder'." Zo zit het klimaatprobleem niet in elkaar, zei hij. "Als je het wilt zien als een onderhandeling, dan onderhandelen we hier met planeet aarde. En dat is een keiharde tante, die praat niet terug, die warmt op. Moet er 10% of 5% af? Dan stuur je bewust aan op het enorme risico dat het klimaatsysteem uit de hand loopt. Het maakt onze opdracht, die grindbak van de rauwe realiteit door te komen, alleen maar heftiger, maar lukken zal het." Talloze malen heeft de heer Samsom in interviews aangegeven te vrezen voor de grindbak van de rauwe realiteit, en opnieuw is hij in die grindbak onzacht tot stilstand gekomen.

Gisteren werd bekend dat de aarde nog deze eeuw naar verwachting zal opwarmen met 4°C, maar het kabinetsbeleid houdt er niet of nauwelijks rekening mee, omdat dat kaartje van het kwartetspel aan de VVD is toegevallen. Mark Rutte schreef in 2008 het "Pamflet van een optimist", waarin hij aangaf dat zijn grootste ambitie was om een "Groen-Rechtse koers" te varen. Hij noemde de westerse afhankelijkheid van fossiele brandstoffen als één van de grote bedreigingen van deze tijd. Niet alleen vanwege de schaarste, ook vanuit geopolitieke overwegingen en vanwege het "wassende water". "Groen Rechts is een manier van denken", zei de heer Rutte, "een manier die uitgaat van kansen en de vaststelling dat economie en milieu niet tegengesteld horen te zijn." De staat moest "groot denken en visie uitstralen".

In 2009 zei fractievoorzitter Rutte in de Kamer: "Ik heb altijd grote moeite gehad met de bio-industrie, met dat stapelen van varkens op een mensonwaardige manier. Dierenwelzijn staat voor ons zeer hoog op de verlanglijst. Het is zeer belangrijk. U kunt daar altijd bij ons voor terecht." Ook daarvan is in het regeerakkoord weinig terug te vinden, net zo min als in de begroting. Geld is er niet of nauwelijks voor uitgetrokken.

Het heeft er alle schijn van dat de grote problemen van deze tijd niet benoemd zijn en niet bestreden worden, en dat de inzet van het beleid is om op korte termijn mensen van hun teleurstelling over het gevoerde beleid af te brengen. Er komt geen forensentaks, omdat de forens een mondige burger blijkt te zijn. Voor hetzelfde geld wordt echter wel de verzekeringsnemer afgeroomd, omdat die van nature niet erg geïnteresseerd lijkt in de kleine lettertjes. Studenten worden blij gemaakt met het afschaffen van de langstudeerboete, maar daar wordt op termijn een enorme verslechtering tegenovergesteld omdat de basisbeurs wordt afgeschaft. Alles lijkt erop gericht om mensen het gevoel te geven dat herstel van de status quo gerealiseerd kan worden via economische groei, terwijl we inmiddels weten dat die economische groei eerder het probleem dan de oplossing behelst.

We zullen de verschillende crises in samenhang moeten oplossen. In het Lenteakkoord en het Herfstakkoord gaat men daar echter niet of nauwelijks van uit. Dat geldt ook voor de begroting van 2013. 2013 lijkt in dat opzicht opnieuw een verloren jaar te worden, waarin de machteloosheid om de echte problemen aan te pakken de doorslaggevende factor vormt.

De verslaving aan economische groei heeft ons zodanig afhankelijk gemaakt dat we niet meer kunnen denken in oplossingen vanuit een andere richting. Zoals een piramidespel stilvalt wanneer er geen nieuwe deelnemers meer gevonden kunnen worden, zo hebben we een economie gecreëerd die niet kan functioneren zonder groei, ook niet wanneer de brandstof voor die groei letterlijk opraakt, of wanneer we zien dat die groei niet kan zonder onze leefomgeving te schaden. Kan de minister toelichten waarom een zeer vervuilende teelt van snijbloemen gesubsidieerd wordt via het lage btw-tarief, terwijl het op regulier niveau brengen van dat tarief voldoende zou kunnen opleveren om de complete natuurbezuiniging ongedaan te maken? Waarom, zoals de Telegraaf vandaag meldt, zet het kabinet in op het bezuinigen op het spoor in plaats van op asfalt? Graag een reactie.

Het vrijemarktmechanisme kan niet de dramatische allocatieproblemen oplossen waarmee onze samenleving kampt. Hoe kan het dat heel veel noodzakelijke werkzaamheden in ons land op het gebied van zorg, onderwijs en natuurbeheer blijven liggen, terwijl meer dan een half miljoen burgers werkloos aan de kant staan? Wat doet het kabinet om daar verandering in te brengen?

Natuurlijk kan krampachtig worden ingezet op nieuw optimisme, maar hoe reëel is dat? Afgelopen weekend schreef de econoom Kalshoven in de Volkskrant acht goede redenen om optimistisch te zijn. Dit pleidooi doet denken aan kalkoenen die kort voor kerst kunnen vaststellen dat ze het nog nooit zo goed hebben gehad. Natuurlijk kunnen we het idee hebben dat we steeds rijker worden, dat de armoede daalt en ons vermogen toeneemt. Maar er spreken uit het beleid geen oplossingen om de zorgkosten beheersbaar te maken, anders dan via het uitkleden van het basispakket. Waarom zet het kabinet niet in op preventie, via concrete maatregelen? Waarom worden de bijstandsmoeder en de ontvanger van ontwikkelingsgelden slachtoffer van een nieuw beleid dat de beoogde koek eerlijker zou verdelen?

Hoe kan een overheid die zich garant stelt voor 465 miljard euro aan leningen aan bedrijven, particulieren en Europese lidstaten de suggestie wekken dat het beleid voor het komende jaar niet heel veel onzekerheden kent waarop op geen enkele wijze geanticipeerd wordt? Prominent VVD'er Pieter Winsemius stelde deze week vast dat het kabinet op geen enkele wijze inzet op een no-regretscenario voor voorspelde rampen als gevolg van de klimaatverandering. Wat gebeurt er als de leningen aan Griekenland niet terugkomen, met of zonder rente? Wat gebeurt er als de belofte "geen cent extra naar de Grieken" niet gestand gedaan kan worden? Welke consequenties heeft dat voor de nu voorliggende begroting?

Men verwacht dat de huizenprijzen het komende jaar nog eens met 7% zullen dalen. Welke verstrekkende consequenties kan dit hebben voor de positie van huishoudens en onze systeembanken? Er staat voor 8 miljoen vierkante meters aan kantoren leeg. Dit kan banken, pensioenfondsen en de bouwsector in ernstige problemen brengen. Op welke wijze anticipeert het kabinet daarop en welke noodscenario's liggen er klaar wanneer de huizenprijzen harder dalen of de leegstand van zakelijk vastgoed sneller oploopt dan verwacht? Op welk moment gaat dat consequenties krijgen voor het nu gepresenteerde beleid en voor de nu gepresenteerde begroting? Of spelen dergelijke voorzorgen zich af buiten het zicht van het parlement? Hoe democratisch is dit dan? Graag een reactie.

Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft grote zorgen over het gebrek aan duurzame keuzes in het regeringsbeleid. Bij de geformuleerde doelen blijft de instrumentatie vooralsnog achter. Zo wordt in het regeerakkoord nauwelijks aandacht besteed aan verdere fiscale vergroening en het afschaffen van milieuschadelijke subsidies, terwijl daar enorme winsten te behalen zijn. Gegeven de ambitie uit het regeerakkoord lijkt het nodig vergroeningscriteria te ontwikkelen voor de inzet van de voor de topsectoren beschikbare innovatiebudgetten. Graag een reactie.

We hebben dit weekend een mail gekregen van een meneer die leidt aan een ernstige ziekte, maar zich nog meer dan over zijn ziekte zorgen maakt over het politieke klimaat en zijn toekomst. Ik lees een deel van zijn brief hier voor, omdat die een goede illustratie vormt van de worsteling die heel veel burgers doormaken: "Helaas ben ik dit jaar getroffen door kanker. Gelukkig goed herstellende, maar tijdens mijn herstelfase ben ik erg geschrokken van de verharding en het onpersoonlijke karakter van ons politieke klimaat in Nederland. Sommige medicijnen worden niet meer vergoed of krijg ik niet meer. Onze politici willen nivelleren, met alle gevolgen van dien en last but not least wordt de arbeidsmarkt geflexibiliseerd. Door dit laatste onderwerp ben ik erg teleurgesteld en zie ik de toekomst voor mij en mijn gezin zeer somber in. Ik heb mij 32 jaar altijd ingezet voor de Nederlandse maatschappij en ik wil absoluut nog een financieel steentje bijdragen aan ons financieel tekort, maar dan moet ik daarvoor wel in de gelegenheid worden gesteld."

Wanneer de politiek geen verantwoording aflegt voor het feit dat ze geen antwoord heeft op wezenlijke allocatieproblemen op het gebied van arbeid, kapitaal en biodiversiteit, geen antwoord heeft op het niet respecteren van de draagkracht van de aarde, en wanneer armoedebestrijding gepaard kan gaan met een drastische korting op het budget van bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking of bijstandsmoeders, kan de kloof tussen politiek en burger alleen maar groter worden. Uitruilen en opnieuw beginnen is niet het antwoord op de problemen van deze tijd. Er is dringende behoefte aan het bieden van duurzame antwoorden op de crises die ons bedreigen, waarbij mededogen en duurzaamheid centraal staan in de gekozen oplossingsrichtingen. Het financiële kader kan bij het oplossen van de systeemcrisis die ons op dit moment treft, niet de begrenzing vormen van ons denken. Oplossingen kunnen niet worden gevonden in discussies over koopkrachtplaatjes en puntenwolken. Het gaat om oplossingen die uitzicht bieden op een beleid met een grotere houdbaarheid dan het beleid dat door zes kabinetten in tien jaar getoond is.

Het ernstigste tekort waar een antwoord op gevonden moet worden, is het ecologische begrotingstekort. Dat kan niet wachten tot onze financiële problemen zijn opgelost, maar zal daarmee samen moeten gaan. Helaas vindt mijn fractie die gedachte in de voorliggende begroting niet of nauwelijks terug.

De voorzitter:

Ik draag graag de leiding van de vergadering over aan mijn eerste ondervoorzitter, de heer Putters. Ik spoed mij naar Amsterdam, in verband met het staatsbezoek van de president van Slowakije.

Voorzitter: Putters

De heer De Lange (OSF):

Voorzitter. Graag begin ik met mijn felicitaties over te brengen aan de nieuw benoemde minister en aan de staatssecretaris voor de continuering van zijn functie.

Zoals zovelen maakt mijn fractie zich grote zorgen over de financiële situatie van ons land. In het debat van vandaag wil ik een aantal concrete problemen aan de orde stellen en ingaan op de politieke ontwikkelingen op financieel gebied. Die roepen namelijk bij mijn fractie zeer veel vragen op.

Voordat ik met de vragen aan de slag ga, begin ik met een aantal observaties over het regeerakkoord. Over het gênante gedoe dat een regering die nog met regeren moet beginnen al vanaf dag één in crisisberaad is, valt veel te zeggen. Ik zal die verleiding weerstaan. De geloofwaardigheid van deze coalitie is, nog voordat men begonnen is, al genoeg aangetast om nog verder zout in de wonden te willen wrijven. Liever richt ik me in mijn bijdrage op een aantal zaken die voor de toekomst van ons land van cruciaal belang zijn, maar waarover in het regeerakkoord niets of vrijwel niets te vinden is. Ik doel op de Eurocrisis, het verband tussen de Eurocrisis en de Nederlandse pensioenen, de visie op de toekomst van Europa en de rol van ons land daarin, en de regeringsvisie, of liever gezegd het ontbreken daarvan, op de zorg.

De voornemens in het regeerakkoord voor Europa kunnen op de achterkant van een postzegel. Deze wordt overigens steeds duurder zonder dat er een verbeterde service tegenover staat. Pensioenen die toch voor zo'n 3 miljoen gepensioneerden en vele miljoenen verplichte deelnemers in de pensioenfondsen hun oudedagsvoorziening vormen, worden uitgekleed, terwijl de mantra dat Nederland het beste pensioensysteem ter wereld zou hebben tot vervelens toe herhaald wordt. Het verband tussen het huidige financiële beleid in Europa en de uiterst negatieve gevolgen voor onze pensioenen wordt zorgvuldig buiten beeld gehouden. Op een visie op Europa valt het kabinet in het regeerakkoord al helemaal niet te betrappen, behalve dan dat de euro tot elke prijs behouden moet blijven. Hoe hoog die prijs al is opgelopen, en hoe groot de waarschijnlijkheid is dat die prijs nog veel verder zal oplopen, is geen onderwerp waar deze coalitie de burger graag mee confronteert. Ook bij een zo belangrijk, kostbaar en in toenemende mate essentieel onderwerp als de zorg wordt deze regering meer gefascineerd door de verdeling van de alsmaar groeiende kosten dan door het beheersen ervan. Men hoeft geen ingewijde te zijn om te kunnen constateren dat er in de zorg fundamentele veranderingen tot stand gebracht moeten worden die nopen tot een nieuwe visie op onze samenleving. Naar de mening van mijn fractie kan de zorgproblematiek slechts opgelost worden door nieuwe vormen van leeftijdsbestendig bouwen en wonen, het bevorderen van nieuwe vormen van intermenselijke en intergenerationele hulp, en het overhevelen van minder macht naar zorgverzekeraars. Een regering met visie zou daar ook met een gevoel van grote urgentie naar handelen.

Maar genoeg hierover, vandaag richten we ons vooral op de financiële aspecten van het overheidsbeleid. Ik wil dat doen aan de hand van een aantal vragen.

Mijn eerste vraag is: zijn bezuinigingen in de voorgestelde vorm en in het voorgestelde tempo nodig? De Nederlandse regering betoogt voortdurend en nadrukkelijk dat bezuinigen de enige manier is om ons land uit het financiële moeras te halen. Tot elke prijs moet het financieringstekort zo snel als maar enigszins mogelijk is, beneden de door Europa gehanteerde 3%-norm gebracht worden. De enorme koopkrachtverliezen van grote groepen burgers, het verlies van werkgelegenheid en de historische afname in het vertrouwen van de burger in de economie worden daarbij voor lief genomen.

De Nederlandse economische situatie kan niet los gezien worden van de Europese. Het heeft voor een kleine economie als de Nederlandse geen zin om te ver voor de muziek of te ver achter de muziek aan te lopen. Nederlands beleid kan alleen hopen succesvol te zijn als het grotendeels in de pas loopt met beleid elders in Europa. Is dat het geval? Wat is het realiteitsgehalte van de wijze waarop in de afgelopen jaren over de eurocrisis gecommuniceerd is? We laten een stukje geschiedenis de revue passeren.

Toen in de Verenigde Staten de hypotheekcrisis uitbrak, betoogde onze regering dat dit een zuiver Amerikaans probleem was dat Europa niet raakte. En als het Europa al in geringe mate zou raken, dan was Nederland toch in een dusdanig goede positie dat we er niets van zouden merken. Dit werd betoogd totdat de hypotheekcrisis een bankencrisis en vervolgens een landencrisis werd, en de werkelijkheid opeens een heel andere bleek dan ooit gesuggereerd was.

Om te beginnen werd pijnlijk duidelijk wat voor ingewijden allang bekend was, namelijk dat de introductie van de euro en het creëren van een monetaire unie zonder de politieke middelen of zelfs de politieke wil om de nodige begrotingsdiscipline af te dwingen, vragen om problemen was. Die problemen hebben we gekregen en hoe. Landen als Griekenland en Spanje, maar ook Portugal, Ierland, Cyprus, en binnenkort ook Frankrijk en Italië zijn inmiddels beland in een neerwaartse spiraal van bezuinigen en recessie, die nog in geen jaren opgelost zal zijn. In Griekenland en Spanje is het echte probleem dat ondernemers in die landen, doordat men vastgeklonken zit aan een veel te harde euro, de competitie met het buitenland onmogelijk aankunnen. Door jarenlange te goedkope leningen is dit centrale probleem onderbelicht gebleven. Inmiddels zit meer dan een kwart van de Grieken zonder werk; onder jongeren tot 25 jaar is het percentage zelfs 58. Het land gaat binnenkort het zesde jaar van economische recessie in. Geld van vermogende Grieken is allang in het buitenland geparkeerd. Jongeren die iets geleerd hebben, verlaten het land in grote aantallen, om nooit meer terug te keren. In politiek opzicht neemt het extremisme onrustbarende vormen aan. Toenemende bezuinigingen leiden tot meer recessie en tot de noodzaak van meer bezuinigingen. Alleen een ondercuratelestelling, en om het, in de perceptie van de Grieken, nog erger te maken nog wel door Duitsland, is het gevolg. In Spanje en diverse andere landen in de eurozone is de situatie niet veel beter.

Ondanks de enorme financiële en sociale problemen waar deze landen mee worstelen, houdt de Europese Commissie de fictie overeind dat na de financiële nachtmerrie binnenkort het morgenrood gloort, om maar een socialistisch begrip uit vervlogen tijden aan te halen. Wie dat gelooft is naar de mening van mijn fractie toe aan langdurige verpleging in een omgeving geschilderd in rustgevende kleuren. Men schijnt niet te beseffen dat het enige dat gloort de Gouden Dageraad is, een onverdund fascistische politieke partij in Griekenland met een verontrustend grote en nog groeiende aanhang. Is het scheppen van een financiële transferunie, waarbij gedurende een onafzienbare reeks van jaren middelen van de rijkere naar de armere landen worden overgeheveld de oplossing? De vraag stellen is hem beantwoorden. Naar de mening van mijn fractie is de oogkleppenpolitiek die de euro tot elke prijs wil redden, gedoemd te falen en zal dit beleid de kosten voor de Nederlandse belastingbetaler alleen maar verder opjagen. Al vele miljarden zijn in een zwart gat verdwenen, en daar zal het niet bij blijven. Intussen wordt de Nederlandse economie, om maar niet te spreken over die van grote delen van Zuid-Europa, kapot bezuinigd.

Hoe kijkt Nederland aan tegen de Griekse problematiek? Onder de vorige regering beweerde onze minister van Financiën dat financiële steun aan Griekenland een goede zaak was omdat Nederland daar door de hoge te vorderen rente grandioos aan zou verdienen. Een paar maanden later stelde hij dat er weliswaar geen winst gemaakt zou worden, maar dat we toch zeker quitte zouden spelen. Inmiddels dient een bedrag in de orde van 4 miljard euro als verloren te worden beschouwd, terwijl er garanties gegeven zijn ten bedrage van tientallen miljarden met onbekende of in elk geval verzwegen risico's. De huidige minister van Financiën stelt nu dat inderdaad miljardenbedragen als afgeschreven dienen te worden beschouwd. Hiermee wordt slechts bevestigd wat iedereen al wist, hoewel het niettemin een trendbreuk betekent met de communicatie uit een recent verleden. Ook de huidige minister waagt zich echter niet aan kostenschattingen noch aan scenario's. Toch wil ik hem daar hier en nu expliciet naar vragen.

Dat de economie te belangrijk is om aan economen over te laten, was allang genoegzaam bekend. Dat Europa te belangrijk is om aan de pro-Europese elitaire lobby over te laten, is een harde les die we momenteel aan het leren zijn. Harrie Verbon en David Hollanders uit Tilburg becijferen in de Volkskrant van 18 april 2012 dat als Griekenland, Portugal en Ierland echt failliet gaan, dit ons 12 miljard per jaar zal gaan kosten. We laten dan voor onze gemoedsrust onze gerechtvaardigde zorgen over Spanje, Italië en Frankrijk maar even buiten beschouwing. Daarmee vergeleken zijn de afgelopen en aangekondigde bezuinigingen waar Nederland onder zucht klein bier. Het is bizar dat de Nederlandse regering deze problematiek hardnekkig buiten beeld probeert te houden. Zijn de dagen van Colijn wellicht weergekeerd?

Ik kom terug op onze vraag: zijn bezuinigingen in de voorgestelde vorm en in het voorgestelde tempo nodig? Laten we die vraag vanuit een aantal gezichthoeken belichten. Is het zinvol om zowel in de armere als in de rijkere landen een rigoureus bezuinigingsbeleid te voeren als we Europa uit het economische slop willen halen? Is dat de manier om het Nederlandse en Europese investeringsklimaat te verbeteren en het vertrouwen van de burger terug te winnen? Anderzijds, als we dan toch bezuinigen, heeft het dan zin om meer en sneller te bezuinigen dan de omliggende landen? Valt in redelijkheid te verwachten dat landen als Italië, Frankrijk, Spanje, of zelfs Duitsland dezelfde route zullen kiezen? In het verleden hebben juist Frankrijk en Duitsland de begrotingsdiscipline aan hun laars gelapt. Heeft het zin dat Nederland weer eens het braafste jongetje van de klas is, de gekke Henkie van Europa, door te kiezen voor deze vorm van begrotingsmasochisme? Mij dunkt dat de tijd is aangebroken voor een grondige analyse die te lang door allerlei verkiezingsretoriek overschaduwd is.

De tweede vraag luidt: draagt het voorgestelde financieel-economische beleid bij aan het oplossen van de eurocrisis? Financiële problemen zijn niet voorbehouden aan Europa. In de Verenigde Staten kan men er ook iets van. De snel toenemende staatsschuld daar bereikt binnenkort zijn bij wet voorgeschreven maximum, en dan zijn harde maatregelen onvermijdelijk. De kans om over de rand van de "fiscal cliff" te rollen is daarbij niet denkbeeldig. Het moge duidelijk zijn dat een dergelijke situatie de oplossing van de Europese crisis nu niet bepaald dichterbij zal brengen. Maar hoe dient Europa de eigen winkel op orde te brengen? Laten we eerst maar weer een uitstapje maken naar hoe de zaak tot dusver in Nederland is aangepakt.

De wijze waarop in Nederland de discussie over de eurocrisis gevoerd wordt, heeft alle voordelen van simpelheid en voltrekt zich vooral langs de lijnen van extreme standpunten die als een religie beleden worden. Er is duidelijk een minderheidsstroming die betoogt dat er geen cent meer naar Europa moet, dat Grieken lui, corrupt en onbetrouwbaar zijn en geen enkele financiële steun meer verdienen, en dat elk land maar beter terug kan gaan naar zijn oorspronkelijke munt. Nu denkt mijn fractie niet dat het wegduiken achter verhoogde dijken een erg goed idee is. Vergaande economische samenwerking in Europa is een bron van een flink deel van onze welvaart. Het lijkt verstandig dat te beseffen. Dat is overigens iets anders dan een pleidooi voor het handhaven van de monetaire unie in de huidige vorm en tot elke prijs. "Tot elke prijs", het klinkt allemaal iets te omineus. Dat is namelijk het probleem met de aanhangers van de meerderheidsstroming in de discussie: het behoud van de euro in zijn huidige vorm gaat boven alles. Overdracht van nationale soevereiniteit aan Brussel wordt enerzijds ontkend of gebagatelliseerd, of anderzijds zelfs als wenselijk afgeschilderd. Een begrotingstekort van maximaal 3% is tot heilige graal verheven, terwijl niet overwogen wordt dat de economie van bezuinigen, van austerity, ons gemakkelijk als lemmingen over de "austerity cliff" kan storten. Dat is dan erger dan de gevreesde spiraal omlaag, omdat het meer lijkt op een vrije val. En dan zijn we veel verder van huis. Bij lemmingen dient de collectieve zelfmoord nog een biologisch doel. Datzelfde kan waarschijnlijk niet gezegd worden van het economisch verderf dat steeds meer op de loer ligt. Dit speelt des te meer omdat de voorgestelde bezuinigingen vooral ten laste van de koopkracht van de burger komen, en niet bijvoorbeeld gevonden worden in het afstoten van overheidstaken.

Wat mijn fractie node mist, is een grondige rationele discussie over alternatieve scenario's. Die zijn er natuurlijk wel degelijk, zoals het regelmatig kennis nemen van de berichtgeving in toonaangevende kranten in Duitsland leert. Bij een recente commissievergadering in de Eerste kamer waarbij minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen aanwezig waren, heb ik gevraagd waar de toenmalige regering stond op het punt van alternatieve scenario's. Het antwoord was ronduit ontluisterend. Alternatieve scenario's mochten wellicht intellectueel bevredigend zijn, maar waren politiek irrelevant. Ik ben bijzonder benieuwd te vernemen of ook de huidige minister voorstander is van een dergelijk ontmoedigingsbeleid ten aanzien van creatief nadenken.

Al veel eerder en bij meerdere gelegenheden heeft mijn fractie in de Eerste Kamer gepleit voor het bestuderen van alternatieve scenario's. Ik denk dan met name aan het principe van Parallelwährung, zoals dat onder meer door de Deutsche Bank bepleit wordt. Dit idee is overigens een variant van de Matheo Solution, zoals die door de Nederlander André ten Dam al jaren geleden is voorgesteld. Is het nu echt nodig dat de wal het schip keert voordat de politiek bereid is om het geringe prestigeverlies voor lief te nemen dat nu eenmaal hoort bij het verlaten van eerder ten onrechte ingenomen standpunten? Mijn fractie hoort graag de mening van de minister op dit punt.

Inmiddels is de rol van de Europese Centrale Bank, de ECB, een heel andere geworden zonder dat van enige democratische controle sprake is. Waren de vroegere presidenten Duisenberg en Trichet nog zeer terughoudend om het beleid van de ECB door politieke overwegingen te laten leiden of bepalen, onder de nieuwe man Draghi waait er een totaal andere wind. Niet alleen heeft hij zijn functie als president ten opzichte van de overige "board members" aanzienlijk versterkt, bovendien is het mandaat van de ECB opgerekt tot proporties die met niet al te veel fantasie zorgwekkend genoemd kunnen worden. Het democratisch tekort en het ontbreken van "checks and balances" wreken zich hier in volle omvang.

Terug naar onze vraag: Draagt het voorgestelde financieel-economische beleid bij aan het oplossen van de eurocrisis? Naar de overtuiging van mijn fractie is het voor de volksvertegenwoordiging op deze manier onvoldoende mogelijk om zich over dit cruciale onderwerp een afgewogen oordeel te vormen, terwijl de potentiële gevolgen hoogstwaarschijnlijk zeer ingrijpend zijn. De reden is dat de regering buitengewoon geheimzinnig omgaat met het verstrekken van scenario's die de risico's van allerhande gegeven garanties zouden dienen te kwantificeren. Bovendien wordt het nadenken over alternatieven bepaald niet aangemoedigd. Dat de rol van de volksvertegenwoordiging op deze manier wordt uitgehold, zou geen enkele partij zich vanuit democratisch oogpunt moeten laten aanleunen.

Is er een betere aanpak? Een valsere start dan die van het VVD/PvdA-kabinet is niet denkbaar. Het "feest van de nivellering" via de inkomensafhankelijke zorgpremie van PvdA-partijvoorzitter Spekman ontaardde binnen de kortste keren in een afterparty die een wel erg katterig gevoel achterliet. Bij alle discussie over bezuinigingen gold dat zeker niet voor het inktbudget van De Telegraaf, die in letters van ongekend formaat zichzelf tot verdediger van de middengroepen uitriep. Toen vervolgens het ene onbekookte voorstel vervangen werd door een ander, was de emotie al weer zover afgedempt dat het nieuwe plan wel bekritiseerd, maar niet afgeschoten werd. Wat de afgelopen weken betreft, verdient dit kwartetkabinet de rode kaart.

Gevolg van alle commotie was helaas wel dat andere onderdelen van de regeringsverklaring ternauwernood aandacht kregen. Toch valt op dit document veel af te dingen, omdat je er geen toekomstvisie voor Nederland in zult aantreffen. Noch nivellering via een inkomensafhankelijke ziektekostenpremie, noch verhoging van belastingen zal de oplossing van de crisis ook maar een millimeter dichterbij brengen, eigenlijk integendeel. De kosten van de crisis worden vooral bij de burger gedeponeerd en nivellering heeft slechts herverdeling tot doel. Alleen de ideologen zijn tevreden. Hadden we in het verleden een staatssecretaris die als tamelijk onschuldig tijdverdrijf het fokken van pony's beoefende, nu moeten we helaas constateren dat het berijden van allerlei politieke hobbypony's is uitgegroeid tot een wijd verbreid fenomeen.

Zaken die voor miljoenen Nederlanders van elementair belang zijn, zoals de toekomst van onze pensioenen, komen niet of nauwelijks aan de orde. Bij alle discussies over koopkracht moet nadrukkelijk gesteld worden dat alleen gesproken wordt over zeer aanzienlijke koopkrachtverliezen die voortvloeien uit het voorgenomen regeringsbeleid. Voor de gewone burger komen die natuurlijk gewoon bovenop de grote koopkrachtverliezen die ze in de afgelopen paar jaar al ervaren hebben. Of je nu door de hond of de kat gebeten wordt, maakt voor diezelfde burger weinig uit. De 3 miljoen gepensioneerden die ons land telt en die door opeenvolgende regeringen consequent als rijk worden afgeschilderd, behoren in elk geval tot de groepen waar de klappen vallen. Niet uitgekeerde indexatie uit het verleden, de te verwachten kortingen voor zeer velen op hun nominale pensioenen en de groeiende inflatie hebben wel degelijk grote koopkrachteffecten, maar worden in de huidige discussie voor het gemak niet meegenomen. Overigens valt ouderen zelf zeer veel te verwijten, doordat men heeft nagelaten zich te organiseren in een krachtige eenstemmige lobby of in een politieke partij die op basis van kennis van zaken en een evenwichtige benadering van de problemen respect afdwingt.

Het is in Den Haag een goed bewaard geheim dat alle pogingen om de euro te behouden en de steun voor het rentebeleid van de ECB van de afgelopen jaren desastreus zijn voor de Nederlandse pensioensituatie. De zorgwekkende toestand van de meerderheid van onze pensioenfondsen is deels te verklaren als resultante van het gevoerde overheidsbeleid. Niettemin kampen we ondanks alle retoriek die graag het tegendeel beweert met een pensioenstelsel dat met de beste wil niet meer als eigentijds beschreven kan worden.

De heer Backer (D66):

Zegt u dat er geen partij is die zich voor de ouderen heeft georganiseerd?

De heer De Lange (OSF):

Ik heb gezegd dat er helaas geen politieke partij in Nederland is die op een evenwichtige manier en met kennis van zaken voor de belangen van ouderen opkomt.

De heer Backer (D66):

Dan heb ik u goed begrepen.

De heer De Lange (OSF):

Heel goed.

Met name op het gebied van de "governance" en de leeftijdsbestendigheid liggen de problemen hoog opgetast, zonder dat verbeteringen in zicht zijn. Want ook voor jongeren zijn de vooruitzichten op een goed pensioen verder over de horizon dan ooit. In plaats van het voeren van een uitzichtloze discussie over welke generatie de slechtste pensioendeal krijgt, zouden generaties hun gemeenschappelijke belangen voorop moeten stellen. Aan politieke lapmiddelen is geen gebrek, maar een fundamentele discussie over hoe we met ons pensioenstelsel verder moeten, zal naar het zich laat aanzien ook gedurende de zittingsperiode van dit kabinet op de lijst van gemiste kansen bijgeschreven kunnen worden. Het vertrouwen van miljoenen Nederlanders in hun overheid zal er niet door groeien.

Samenvattend, laat me komen tot een afronding van mijn eerste termijn. Als we de retoriek van de regeringsverklaring en de met de mond beleden ambitie afzetten tegen het gebrek aan visie op uitermate belangrijke financieel-economische vraagstukken, dan maakt mijn fractie zich grote zorgen. De mantra dat we sterker en socialer uit de crisis gaan komen, wordt zo vaak herhaald dat je gaat vermoeden dat deze regering snakt naar het uitbreken van de volgende crisis, bij voorkeur nog wat dieper dan de huidige. Om daar vervolgens nog veel veel sterker en nog veel veel socialer uit te gaan komen. De ambities van mijn fractie zijn wat meer met beide benen op de grond. Laten we eerst maar eens proberen de huidige crisis te overleven, zonder onherstelbare schade aan de broodnodige koopkracht van veel weerloze burgers en aan het broodnodige vertrouwen van grote delen van onze samenleving in de economie en in een overheid die geacht mag worden voor de fundamentele belangen van iedere burger op de bres te staan. Daar zullen we de handen meer dan vol aan hebben.

En om ten slotte mijn vraag of er een betere aanpak is maar zelf te beantwoorden: het antwoord is ja. Namelijk door te luisteren naar de burgers in dit land die zich nu eens niet verenigd hebben in extern gefinancierde organisaties die lobbyen voor deelbelangen, en door te kijken en te luisteren naar mensen die door hun eigen vrijwillige inzet deze samenleving ondanks alle opgeworpen barrières draaiend proberen te houden. Laat de regering op basis daarvan daadwerkelijk een visie ontwikkelen om juist dat soort processen die de burger direct aangaan te versterken. Dan is er hoop voor dit land.

Ik kijk met belangstelling uit naar de reactie van de bewindslieden.

De vergadering wordt van 10.30 uur tot 10.35 uur geschorst.

Minister Dijsselbloem:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun bijdragen en voor de vele felicitaties en gelukwensen die wij mochten ontvangen. Die sterken ons om hard aan het werk te gaan. Een van de leden vroeg naar de beloning en de beloningsverschillen tussen de minister en de staatssecretaris, gerelateerd aan de werklust. Wij hebben zojuist besloten tot nivellering, want dat leek ons rechtvaardig!

Mijn dank gaat ook uit naar mijn voorganger, minister De Jager, die zich in buitengewoon moeilijke tijden, tijden van economische crisis en van zeer intensieve beraadslagingen in Brussel, enorm heeft ingespannen voor het Nederlands belang. Dat wil ik hier nogmaals memoreren.

Wij zien uit naar de samenwerking met de Kamer. Wij hopen dat dit de volgende keer minder onder tijdsdruk zal zijn, zoals vandaag. Helaas is Brussel nog niet genegen om zijn agenda aan te passen aan de agenda's van de Kamers hier in Nederland. Het blijft dus een beetje schipperen.

De heer Terpstra heeft de hoop uitgesproken dat wij ook gevoel voor humor hebben. Ik heb nog weinig gelachen sinds ik gisteravond hier mocht aanschuiven. De verhalen waren somber. Dat begrijp ik. Ik kom straks natuurlijk ook op alle somberte terug. Tegelijkertijd stelden de staatssecretaris en ik vast dat, hoewel Nostradamus sombere voorspellingen heeft gedaan voor dit jaar en ook de Mayakalender nog dit jaar afloopt, de paus afgelopen zondag heeft laten weten dat de wereld dit jaar niet vergaat. Met die optimistische noot begin ik aan dit debat.

Deze begroting – het is al door verschillenden van u gememoreerd, al dan niet met instemming – laat zich kenschetsen als solide en sociaal. Het is wel een heel bijzondere begroting, die is samengesteld in verschillende tranches. Het initiatief lag bij het kabinet-Rutte/Verhagen. Daar volgde het Lenteakkoord op, waaraan vijf partijen deelnemen. Daar volgde een Herfstakkoord op, en inmiddels zit er een nieuw kabinet-Rutte/Asscher. Sommigen van u hebben betoogd dat de begroting voor 2013 daarmee toch voor 85% bestaat uit het Lenteakkoord. Anderen, die ook tot de coalitie van het Lenteakkoord behoorden, hebben ongeveer 85% van de begrotingsvoorstellen streng bekritiseerd. Ik laat de weging wie nu het meeste zijn stempel op de begroting heeft gedrukt, daarom maar even in het midden.

Omwille van de tijd wil ik mijn inleiding maar overslaan en snel overgaan naar de thema's die ik achtereenvolgens zal behandelen: de begroting, het algemeen economisch beleid, koopkracht en nivelleren – waar veel over gezegd is – Europa, financiële markten, en dan nog een aantal varia, zoals duurzaamheid, zorg et cetera.

Ik begin met de begroting. De heer Terpstra refereerde aan de heer Bos. Die had voor zichzelf het ideaal gesteld om onder zijn leiding de staatsschuld terug te brengen tot het niveau van 1814. Ik heb niet meer de tijd gehad om op te zoeken welk niveau dat was, maar hij liet die uitspraak optekenen in de Miljoenennota van 2009. Die verscheen najaar 2008 en ik hoef de leden niet te vertellen wat er in het najaar van 2008 gebeurde. De Lehman Bank viel om in september 2008. De ambitie om de staatsschuld versneld tot het niveau van 1814 terug te brengen, is daarmee in ieder geval vertraagd. Blijft staan dat het de ambitie van de nieuwe regering is om nog deze kabinetsperiode stappen te zetten om de staatsschuld te verkleinen.

Er is veel gesproken over begrotingsregels en met name over de 3% die voortvloeit uit het Europese Groei- en Stabiliteitspact. Die 3% is voor ons de nieuwe vangrail en komt in de plaats van de marges die de vorige coalitie hanteerde. Hij is net zo stevig en ook als we die vangrail naderen, zullen we tijdig moeten bijsturen. Onder anderen de heer Ester van de ChristenUnie heeft gevraagd hoe het staat met de 3% in relatie tot het kapot bezuinigen van de economie. Met de ambities van het kabinet, in termen van bezuinigingen en het terugdringen van het tekort, blijven we uiteraard weg van die 3%. We hopen in 2013 uit de uitzonderlijke tekortprocedure te komen. De effecten daarvan zijn door het CPB doorgerekend voor de economische groei en ze zijn zeer beperkt. Ja, het schaadt de economische groei – dat is onvermijdelijk bij dit soort bedragen – en ja, het kost werkgelegenheidsgroei. Maar de bezuinigingen werken slechts ten dele door. Het gaat om een effect van 0,2% per jaar. Dat zou ik geen kapot bezuinigen van de economie willen noemen. In die zin doen we het dus zorgvuldig en ontzien we de economie zo veel mogelijk. De oude signaalwaarde is, zoals gezegd, vervangen door de Brusselse norm.

De heer Ester (ChristenUnie):

Mijn punt was de hele politieke psychologie rondom het Lenteakkoord en al datgene wat erna kwam. Veel voorstellen zijn gewoon overgenomen: de 3%-regeling, ambtenaren op de nullijn en andere zaken. In een vorige fase heette dat bij sommige partijen "de economie kapot bezuinigen". In een latere fase werden de voorstellen door diezelfde partijen gewoon overgenomen. Die psychologie begreep ik even niet.

Minister Dijsselbloem:

Ik sta hier als minister van een nieuwe coalitie. Ik verdedig deze begroting en het kabinetsbeleid voor de komende jaren. Als de vraag de uitspraken van andere partijen op een eerder moment betreft, moet de geachte afgevaardigde die vraag misschien stellen aan die partijen. Ik ga hier niet verdedigen wat door andere partijen – de heer Ester noemt ze verder ook niet bij naam – daar eerder over gezegd is. Ik stel gewoon vast dat de effecten van het pakket dat wij hier neerleggen de economische groei voor 0,2% schaden.

De heer Backer (D66):

Ik wil een mysterie ophelderen. Het was mijn vraag. Het antwoord is interessant. De minister zegt dat het zorgvuldig wordt gedaan. Ik begrijp dat hij zegt dat hij hier staat als minister van het kabinet, en dit waren standpunten die in de verkiezingscampagne wel eens zijn gehanteerd door partijgenoten; dat laatste zei hij er niet bij, dat voeg ik eraan toe. Maar ik heb zijn antwoord begrepen.

Minister Dijsselbloem:

Laat er geen twijfel over bestaan dat zulke forse bezuinigingen – de verschillende pakketen omvatten in totaal 46 miljard de komende jaren – de economische groei natuurlijk gaan remmen. Maar, zoals gezegd, het effect is kleiner dan sommigen hadden gevreesd.

Er is gevraagd naar de nieuwe CBS-cijfers en wat die betekenen voor de economische ramingen en het begrotingstekort. Wij gaan gewoon uit van het pakket dat nu voorligt. Dat zal verwerkt worden in de begrotingen, deels in de begroting voor 2013 – daarvoor worden nota van wijzigingen voorbereid, zodat de Tweede Kamer en daarna deze Kamer die kan betrekken bij de begrotingsdebatten die gaan volgen – en deels in begrotingen voor latere jaren. Dat pakket is voor ons het uitgangspunt. We gaan niet ad hoc, op basis van tussentijdse ramingen, onze saldodoelstellingen of bezuinigingspakketten aanpassen. Mocht dat nodig zijn, dan spreken we daar opnieuw over in het voorjaar van volgend jaar.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De CBS-cijfers zijn natuurlijk wel dramatisch en naar mijn idee was het kabinet er ook door verrast. Welke analyse maakt u nu? Bent u niet toch nog te optimistisch over de effecten van de enorme bezuinigingen die u nu oplegt? Kan het verlies aan economische groei niet eens veel forser kunnen uitpakken dan die 0,2%? Moet dat niet leiden tot een analyse van de agenda die u nu inzet?

Minister Dijsselbloem:

Het kabinet heeft bij het vaststellen van de totale ombuigingsopgave goed geluisterd naar de Studiegroep begrotingsruimte en gekeken naar de begrotingsregels. Die leiden ertoe dat we deze kabinetsperiode in totaal 16 miljard gaan ombuigen bovenop de maatregelen die al klaarliggen en voor een groot deel nog uitgerold moeten worden. Ik stel ook vast dat de meeste partijen, waaronder GroenLinks, vergelijkbare saldodoelstellingen in het verkiezingsprogramma's hadden staan. In die zin wijkt het niet heel veel af. Ja, we zijn geschrokken van de CBS-cijfers. Die zijn hoger dan, ik denk, iedereen had verwacht. Ik had althans dat soort voorspellingen van tevoren niet gehoord. Is dat aanleiding om onmiddellijk ombuigingspakketten te gaan bijstellen? Nee. Wij hebben in Nederland een begrotingsbeleid dat juist uitgaat van economische stabilisatoren en een helder uitgavenkader. Daar sturen wij op. Bovendien hebben wij de Europese vangrail. Zodra die in zicht komt, zal het kabinet tijdig aanvullende maatregelen nemen, maar dat gaan wij niet ad hoc doen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Vos. Ik wil er wel op wijzen dat de minister misschien zijn verhaal moet vervolgen, waarbij hij ongetwijfeld op onderdelen van uw vragen zal terugkomen. Anders komen wij nooit door zijn eigen termijn heen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan wacht ik dat af.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Postema voor een korte interruptie. Ik stel voor dat de minister daarna zijn betoog vervolgt.

De heer Postema (PvdA):

Het lijkt mij logisch om niet op basis van de meest recente cijfers nu direct in het paniekvoetbal te schieten. In aansluiting op een vraag van senator Terpstra vraag ik wel of het wat de minister betreft toch niet dienstig is om met signaalwaarden te werken, zoals het vorige kabinet deed, om te kunnen aangeven wanneer de maat wel vol is en wanneer er wel een heroverweging van het begrotingsbeleid aan de orde is.

Minister Dijsselbloem:

Het principe maakt niet heel veel uit. De Europese begrotingsafspraken zijn voor ons als het ware de nieuwe signaalwaarde. Daarmee volgen wij de Studiegroep Begrotingsruimte. Die heeft geadviseerd om een additionele, extra en aparte signaalwaarde niet langer te hanteren. Wij hebben dat advies gevolgd, zoals wij ook het advies hebben gevolgd om te bepalen aan welke ombuigingsopgave wij deze periode ten minste zouden moeten voldoen. Dat is uitgangspunt geweest voor ons beleid en daaraan zullen wij ons houden. Zolang wij in de buitensporigtekortprocedure zitten met Brussel, moeten wij met stappen van gemiddeld 0,75% per jaar ons saldo verbeteren in de periode tot en met 2013. Dat doen wij ook. Wij zitten gemiddeld op 0,9%. Ik heb al gezegd dat aan het einde van de kabinetsperiode de schuld weer gaat afnemen. Wij zullen uiteraard aan Brussel een update sturen van het stabiliteitsprogramma. Dat is het programma dat de lidstaten jaarlijks in Brussel moeten inleveren, met alle voorgenomen beleid, begrotingsmaatregelen, hervormingen et cetera. Ik heb zowel in de Begrotingsraad als bij de Eurogroep een presentatie gegeven van het voorgenomen beleid van de Nederlandse regering, in aanwezigheid van Commissaris Ollie Rehn. Hij heeft daarop buitengewoon positief gereageerd en vastgesteld dat wij met ambitie ons houden aan de begrotingsafspraken. Hij heeft ook vastgesteld dat wij veel hebben gedaan met de aanbevelingen van de Commissie voor structurele hervormingen op het gebied van de arbeidsmarkt, de woningmarkt en de zorg. Er komt een officiële reactie, maar hij heeft er in die vergadering voorlopig positief op gereageerd.

De heer Terpstra heeft ook gevraagd waarom de rente-uitgaven buiten het kader zijn geplaatst. Rente-uitgaven zijn conjunctuurgevoelig. Door ze buiten het kader te plaatsen lopen zowel de rentemeevallers als de rentetegenvallers in het saldo. Dat bevordert de werking van automatische stabilisatoren. Ook hiervoor geldt dat, als er rentetegenvallers zijn die ons in de buurt brengen van de 3%, het kabinet tijdig zal moeten bijsturen.

Er zijn verschillende vragen gesteld, onder anderen door de leden Koffeman en Postema en de fractie van de ChristenUnie, over het periodiek en integraal in beeld brengen van de risico's voor de overheidsfinanciën. Het ministerie van Financiën heeft daarin, mede op aandringen van deze Kamer, al behoorlijke slagen gemaakt. In de Miljoenennota staat een vrij gedetailleerd overzicht op dit punt. Tegelijkertijd ben ik het zeer eens met deze Kamer en met de Algemene Rekenkamer dat de risico's niet kunnen worden onderschat. De Staat staat inmiddels op vele terreinen garant. De bedragen lopen hoog op en alleen daarom al is het zinvol om de risico's integraal in beeld te brengen. Ik kan mij voorstellen dat wij op een later moment bezien op welke punten de Kamer ten opzichte van de informatie die de Miljoenennota al biedt, een nadere verdieping zou willen. Dat helpt ons dan weer om te bezien wat er mogelijk is. De opdracht om te komen tot integrale informatievoorziening is mij net iets te groot en te breed om ter hand te kunnen nemen. Ik weet niet of het past binnen de orde van de vergadering, maar ik zou de Kamer willen verzoeken om dit punt ook eens te maken in aanwezigheid van mijn collega's in het kabinet, omdat veel van de garantieregelingen ook op de departementale begrotingen drukken. De collega's worden daarop ook aangesproken, het beleid is: nee, tenzij. Wij gaan dat niet meer uitbreiden, tenzij er zeer bijzondere redenen zijn. Er moet ook een expliciete onderbouwing zijn en een afweging worden gemaakt. Zelfs dan moeten er op de departementale begrotingen premies apart worden gezet om eventuele garanties die zullen worden geclaimd, te kunnen betalen. Wij reserveren daarvoor geld op de verschillende departementale begrotingen. Misschien is het zinvol om daarin inzicht te bieden.

De voorzitter:

Uiteraard gaan de leden van deze Kamer over hun eigen vragen, maar ik denk dat zij u goed verstaan.

Minister Dijsselbloem:

Er is ook gevraagd naar impliciete risico's. Dan wordt het een stuk breder en ingewikkelder. Ik noem bijvoorbeeld de impliciete risico's in het bancaire stelsel, het depositogarantiestelsel et cetera. Ik denk dat wij ervoor moeten oppassen om allerlei risico's die eigenlijk bij anderen berusten, bijvoorbeeld in de private sector, nu al uit te rekenen en als het ware op de begroting van de rijksoverheid op te nemen. Ik voel daar eerlijk gezegd weinig voor. Wij zijn bezig om het depositogarantiestelsel verder te versterken. De verantwoordelijkheid van de bankensector zelf staat daarbij voorop. Dat wil niet zeggen dat wij geen oog hebben voor de risico's. Daarvoor hebben wij een toezichtstelsel et cetera. Ik zou echter willen meegeven dat het niet zo moet zijn dat alle risico's die zich in dat soort private sectoren voordoen, als het ware bij voorbaat naar de overheid toe worden geschoven. Ik ben daar zeer terughoudend in. Sterker nog, ik vind dat wij de risico's daar moeten beleggen waar zij worden genomen en waar de verantwoordelijkheid ervoor kan worden gedragen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik begrijp dat de minister niet de risico's van de banken op voorhand wil overnemen. Voor zover die risico's consequenties kunnen hebben voor de overheidsbegroting, bijvoorbeeld wanneer systeembanken in de problemen komen, zou het prettig zijn als wij als volksvertegenwoordiging een beeld hebben van de parameters van die risico's. In bancaire kringen wordt bijvoorbeeld gezegd dat men in grote problemen zou komen als de huizenprijzen met 20% zouden dalen. Het is toch wel heel fijn om te weten wat dan de positie van de overheid is. Die is niet: dan gaan wij de risico's van de banken overnemen. Maar als volksvertegenwoordiging hebben wij er wel belang bij om te weten welke risico's voor de rijksbegroting daaraan kleven.

Minister Dijsselbloem:

Ik kom daar straks nog meer in detail op terug, als u het goed vindt voorzitter, bij het onderwerp financiële markten en de positie van banken. Ik maakte deze opmerking meer in algemene zin bij het belang van het in beeld brengen en het beheersen van risico's die de overheid direct of indirect aangaat.

Er zijn vragen gesteld over de schuif van 250 miljoen van infra naar sociale zaken, die voortvloeit uit de aanpassing van het regeerakkoord. Er zijn vragen gesteld over de invulling daarvan. Dat zal gebeuren met de startnota, die op 7 december wordt gepubliceerd. Daarin kan men precies zien waar de bezuinigingen terechtkomen. In het debat over de regeringsverklaring in de Tweede Kamer is in ieder geval al gewisseld dat er een evenwichtige verdeling gevonden zal worden tussen weginfrastructuur, ov en andere infrastructuur. Evenwichtig, op dit moment, betekent een verhouding van 60% voor wegen, 30% ov en 10% overige infrastructuur. Dat is voor de komende jaren de verhouding in het huidige Infrastructuurfonds. Het bericht in De Telegraaf dat het allemaal op ov zal drukken is feitelijk niet juist. Zo hebben wij het niet afgesproken. Nadere informatie daarover volgt.

Het bedrag van 250 miljoen is beschikbaar voor de sociale agenda in brede zin. Dit is niet verder gedefinieerd. Sommige woordvoerders hebben gezegd dat het opnieuw negatieve werkgelegenheidseffecten zou hebben, omdat het een verzachting zou zijn van maatregelen in de sfeer van de arbeidsmarkt. Ik zou mij daar niet bij voorbaat willen neerleggen. Het is ook denkbaar dat een deel van het geld zal worden besteed aan ondersteuning van werk naar werk voor oudere werknemers met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Daarover is in de Tweede Kamer een motie ingediend, ik dacht door de heer Pechtold, die ook is aangenomen. Er is in de Tweede Kamer nadrukkelijk voor gepleit om aandacht te hebben voor de positie van ouderen op de arbeidsmarkt en daarin te investeren, om hen te helpen weer aan het werk te komen. Ook daaraan zou het geld kunnen worden besteed. Dat is onderdeel van de besprekingen met de sociale partners. Het zal later terugkomen.

De heer Reuten (SP):

Maar dat werk is er toch niet? Het is van werk naar werk. Dat is substitutie, de ene werkloze voor de andere.

Minister Dijsselbloem:

Ik ben vastbesloten om mij vandaag niet door pessimisme te laten bevangen. Er zijn banen. Mensen kunnen worden geholpen op de arbeidsmarkt. Mensen kunnen hun positie verbeteren op de arbeidsmarkt en kunnen daarbij worden ondersteund. Ik geloof niet dat wij ons moeten neerleggen bij de stelling dat er geen banen zijn en dat het dus allemaal geen zin heeft.

De heer Reuten (SP):

We gaan hier doorgaans uit van de cijfers van het CPB. Het CPB berekent dat het regeerakkoord resulteert in meer werkloosheid.

Minister Dijsselbloem:

Ik kom daar nog op terug, want daar zijn veel vragen over gesteld.

Ik kom bij de bezuinigingen op ontwikkelingshulp. Ben ik het eens met de kwalificatie daarvan in relatie tot fatsoen? Ik kies mijn eigen woorden. Ik vind het buitengewoon pijnlijke bezuinigingen. In dit regeerakkoord staan overigens meer buitengewoon pijnlijke bezuinigingen die wij in het licht van de economische situatie en de schatkist toch voor onze verantwoording nemen. Er zijn veel voorbeelden genoemd van bezuinigingen die in hun uitwerking zorgvuldig moeten worden bekeken, omdat ze veel negatieve effecten kunnen hebben voor groepen in de samenleving. Ik ben het daarmee zeer eens, maar toch nemen wij ze voor onze rekening. Bij ontwikkelingssamenwerking is het ook niet alleen maar somberheid troef. Ik stel vast dat op een aantal punten, waar de discussie rond ontwikkelingssamenwerking de afgelopen jaren heel erg vast zat, sprake is van een aantal doorbraken. Ik wijs op het bij elkaar brengen van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking langs de drie D-benadering, het met elkaar verbinden van de belangen van het mkb, zowel het Nederlandse mkb als het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden en het creëren van een kredietfaciliteit daarvoor. Ik vind dat interessante en inhoudelijke vernieuwingen. Ook daarvoor geldt dus dat het niet alleen somberheid troef is.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijn vraag was of die faciliteit voor het mkb wel noodzakelijk is. Mijn beeld is dat er al diverse financieringsfaciliteiten bestaan. Is dit nu echt noodzakelijk? Gaat dit leiden tot dit nieuwe economische kansen daar?

Minister Dijsselbloem:

Ja, er is heel veel animo voor en heel veel enthousiasme, ook van de zijde van het Nederlandse bedrijfsleven, vanuit het mkb, om in deze landen te gaan investeren. Er is wat dat betreft overigens een dubbel beeld. Enerzijds is er een enorme economische dynamiek, ook in veel Afrikaanse landen, maar tegelijkertijd is er nog schrijnende armoede en ongelijkheid. Wij zien echt kansen om de doelstelling van ontwikkeling en economische bedrijvigheid met elkaar te verbinden. Wij vinden ook dat wij op dit onderwerp uit de loopgraven moeten durven komen, de mening dat ontwikkelingssamenwerking er alleen is voor organisaties, rechtstreeks gericht op het helpen van arme mensen of de mening dat ontwikkelingshulp beter gaat via het bedrijfsleven. Ook die discussie moeten wij misschien van enkele dogma's ontdoen om te kijken of een en ander elkaar kan versterken. Ik hoop dat de Kamer de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de kans geeft om met uitgewerkte voorstellen naar haar toe te komen. Dan kan de Kamer beoordelen of die synergie ook echt wordt bereikt.

De heer Backer heeft vragen gesteld over onderwijs. Hij maakt zich zorgen of er wel voldoende wordt geïnvesteerd in onderwijs. Dat is het geval. Er wordt ook netto geïnvesteerd in onderwijs. Dat is bijzonder op een moment dat wij zulke enorm ingrijpende bezuinigingen op vrijwel alle beleidsterreinen plegen. Een deel van dat geld wordt gehaald uit het gemeentefonds waar tot twee keer toe is aangetoond dat de middelen niet werden besteed aan het doel waar ze voor stonden, namelijk onderwijshuisvesting. Dat geld gaat nu rechtstreeks naar de scholen. Ook dat zal worden uitgewerkt en met de sectoren en de gemeente worden overlegd. Dat komt er nog bij. In de systematiek van het regeerakkoord is weliswaar sprake van een pakket bezuinigingen, ook op onderwijs, maar voor onderwijs geldt dat al die middelen terugvloeien naar het onderwijs. De bezuinigingen, de ombuigingen gaan allemaal terug naar het onderwijs. Dat geldt ook voor het sociaal leenstelsel, waarvan de inkomsten overigens pas geleidelijk op de begroting zichtbaar worden. Als dit bedrag in de toekomst groter wordt – de Kamer weet dat dit fors groter wordt – dan worden die middelen weer geïnvesteerd in het onderwijs. Het onderwijs heeft de komende jaren dus echt een interessante investeringsagenda. De bewindslieden gaan proberen daar akkoorden over te sluiten.

De heer Backer (D66):

In het kader van de veelheid aan onderwerpen een korte opmerking, want als wij in een discussie over het sociaal leenstelsel geraken, dan gaat de ochtend langer duren. Ik begrijp de minister toch goed? Er gaat 250 miljoen weg, maar datzelfde geld wordt ergens anders weer gebruikt. Dat is echter geen extra investering.

Minister Dijsselbloem:

Er is tot twee keer toe vastgesteld dat van de middelen die in het gemeentefonds zaten voor onderwijshuisvesting ongeveer 300 miljoen niet ten goede komt aan het onderwijs. Daar is vaak over gesproken, niet alleen in de Tweede Kamer. Het kabinet heeft nu besloten om die middelen rechtstreeks aan de scholen ter beschikking te stellen. Daar zit een hele discussie achter over hoe het verder moet met onderwijshuisvesting, of dit bij de gemeente moet blijven of dat het naar de scholen moet. Dat zou stap twee kunnen zijn, maar laten wij die discussie maar voeren. Nu is tot twee maal toe aangetoond dat dit geld niet ten goede komt aan het onderwijs. Dan de totale cijfers voor het onderwijs. Er is sprake van een plus van 313 miljoen in 2013, een plus van 181 miljoen in 2014 en een plus van 326 miljoen in 2015, enzovoorts. Er staat dus echt een plus voor het onderwijs. Daar is prioriteit aan gegeven. Het is onderdeel van een gezamenlijke visie van VVD en PvdA. Wij vinden dat wij de begroting op orde moeten brengen, op een sociaal acceptabele manier – ik kom daar nog op terug – maar tegelijkertijd moet er investeringsruimte blijven voor onderwijs, innovatie en duurzaamheid. Dit is daar een element van.

Er zijn ook vragen gesteld over de verhuurderheffing. Dat is inderdaad een inkomstenbron voor de begroting. Er ligt inmiddels misschien een wetsvoorstel in de Eerste Kamer – het is al aangenomen in de Tweede Kamer – voor een eerste tranche van de verhuurderheffing. Die is doorgerekend en dat kan prima uit. Het regeerakkoord zet er nog een kop bovenop door enerzijds verdere huurverhogingen, gradueel en afhankelijk van de inkomensgroep, en anderzijds een afroming van de huurverhogingen door een verhoging van de verhuurderheffing. De discussie is nu of alle corporaties die verhuurderheffing wel kunnen betalen. Het CPB heeft dat voor ons uitgerekend. Daar zijn wij vooralsnog op gevaren. Het CPB zegt dat het kan en dat er echt ruimte zit. Het CPB stelt zelfs dat er zoveel ruimte is dat er de komende jaren weer fors zal worden gebouwd in de huursector. Het wordt weer rendabel om huurwoningen te bouwen. Dat was de analyse van het CPB. Er zijn berichten dat dit door de verschillen per regio slecht zal uitpakken, maar daar gaat minister Blok naar kijken. Dat heeft hij de Tweede Kamer toegezegd. Ik kan mij voorstellen dat de Eerste Kamer er ook over wil worden geïnformeerd. Ik neem dat verzoek mee naar het kabinet. Er komt binnenkort een analyserapport uit. Minister Blok gaat dan kijken of en zo ja hoe wij omgaan met die regionale verschillen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik dank de minister voor de toezegging om die informatie ook naar deze Kamer te sturen. Het CPB is bij zijn positieve berekeningen uitgegaan van een groei van de huizenprijzen van 1%.Volgens mij is inmiddels duidelijk dat dit een volstrekt achterhaald cijfer is. Moet het CPB zijn huiswerk wat dit betreft niet overdoen en opnieuw kijken naar wat vandaag de dag de effecten van de verhuurderheffing zullen zijn?

Minister Dijsselbloem:

Ik herken dat zo niet, maar ik zal dat ook meenemen. Dan wordt de Kamer daar ook over geïnformeerd. Ik weet dat het CPB is uitgegaan van de verhuurbaarheid en de ruimte die er is onder het huurbeschermingsbeleid. Men heeft gekeken naar de rentabiliteit in de huursector. Wij geven op een aantal punten ruimte. We verhogen de huren met een extra 1,5% per inkomensgroep. We gaan naar een ander woningwaarderingstelsel. Dat heeft verschillende effecten. Daar gaat de discussie ook over. Het CPB komt tot de conclusie dat het over heel Nederland genomen prima uitkomt, sterker nog, dat er weer kan worden geïnvesteerd in de huursector, omdat dit rendabel is. Er is wel sprake van een discussiepunt over de regionale verschillen. Daar gaan wij naar kijken.

Er zijn vragen gesteld over de werkgelegenheidseffecten van het regeerakkoord, onder anderen door de woordvoerder van de SP-fractie. Misschien is het goed om ook in dit geval de feiten erbij te nemen. De werkgelegenheidseffecten van het regeerakkoord zijn in 2017 min 0,3% ten opzichte van het basispad en structureel plus 0,6%. Ik heb de cijfers uit het verkiezingsprogramma van de SP er even naast gelegd. Het is altijd zinvol om te kijken of andere programma's betere resultaten zouden opleveren. Ook het verkiezingsprogramma van de SP zou in 2017 hebben geleid tot min 0,3% ten opzichte van het basispad en structureel tot min 3,75%, een werkgelegenheidsverlies dus.

De heer Reuten (SP):

Daar wil ik even op reageren. Ik vind dat wij ons moeten beperken tot 2017. Dat is gebaseerd op een empirisch model. 2040 is nog heel ver weg. Een heleboel werklozen zijn dan al dood. 2040 is echt een langetermijnscenario. Wetenschappelijk gezien is dat heel iets anders. Ik vind dan ook dat wij ons moeten beperken tot het empirische model. Daarin heb je een stijging van de werkloosheid.

Minister Dijsselbloem:

Ik ga niet over de vraag welke waardering uw leden hebben voor de cijfers van 2017 versus structureel, 2040. Dat is aan eenieder zelf. Ik heb alleen maar willen aangeven dat ook het programma van de SP net als het regeerakkoord tot een klein werkgelegenheidsverlies leidt in 2017. Dat kan ook bijna niet anders, althans als je vindt dat er de komende jaren ook fors gewerkt moet worden aan een verbetering van saldo en begroting.

De heer Van Strien (PVV):

Is het, nu wij het over het empirisch model van het CPB hebben, niet verstandiger om het programma van de PVV uit te voeren? Dat is immers het enige programma dat leidt tot een toename van de werkgelegenheid.

De voorzitter:

De minister mag hierop reageren, maar ik stel wel voor dat wij niet alle verkiezingsprogramma's gaan langslopen, want dan zijn wij nog even bezig, met elf partijen in deze Kamer.

Minister Dijsselbloem:

Het programma van de PVV bevat een aantal elementen – ik zal er niet in extenso op ingaan – dat deze coalitie niet heeft aangesproken, zo stel ik maar vast. Een ervan is de enorme bezuiniging op ontwikkelingssamenwerking. Die gaat veel verder dan wat nu is afgesproken. Tegelijkertijd is een aantal zeer noodzakelijke hervormingen om Nederland er structureel beter uit te laten komen, in het PVV-programma nadrukkelijk niet op de schop genomen, hoewel dat wel nodig is.

Onder anderen de heer De Grave en de heer Nagel hebben gesproken over de inkomenspositie van 65-plussers. Er werd gerefereerd aan de zeer recente SCP-publicatie die, voor zover ik goed ben geïnformeerd, Tevreden met pensioen heet. De feitelijke informatie is dat het gemiddelde inkomen van 65-plussers het afgelopen decennium sterker gestegen is dan dat van jongere mensen. Naast een hogere AOW hebben ouderen vaak een aanvullend pensioen. Ouderen komen nu gemakkelijker rond dan jongeren. Het huidige niveau van de AOW biedt een goede bescherming tegen armoede, zo schrijft het SCP. Het armoedepercentage onder ouderen is 2,6. Dat is het laagste percentage van alle leeftijdsgroepen. Dat gezegd hebbende, voeg ik er meteen een kwalificatie aan toe. De komende jaren krijgen ouderen een pittige rekening te betalen. Dat heeft te maken met de situatie van pensioenfondsen. Die vormt een risico. Ik wil een en ander dan ook absoluut niet wegpraten. Waar sprake is van armoede, zal het kabinet geld vrijmaken, namelijk 100 miljoen, voor intensivering van het armoedebeleid en krijgen gemeenten veel meer ruimte om maatwerk te leveren vanuit de bijzondere bijstand.

De heer Terpstra heeft in het kader van de relatie tussen bezuinigen en groei gerefereerd aan de studies van Reinhart en Rogoff. Zij wijzen erop dat de positieve effecten van meer uitgeven of minder bezuinigen op termijn worden overtroffen door de negatieve effecten van het hebben van grote overheidsschulden. De heer Terpstra vroeg of ik deze redenering, die ook in de Miljoenennota is opgenomen, deel. Als landen te maken krijgen met een overheidsschuld groter dan 90% van het bbp, duurt het volgens deze auteurs gemiddeld 23 jaar voordat de schuldquote weer onder de 90% is gedaald. Gedurende een dergelijke periode ligt de economische groei gemiddeld 1,2 procentpunt lager dan in periodes met een lagere schuld. Dat geeft aan dat de neerwaartse risico's van het niet op orde brengen van de overheidsfinanciën groot zijn. Ik zeg er tegelijkertijd bij dat deze percentages natuurlijk wel heel fors zijn. Dat is de weergave van de desbetreffende studie.

De heer Reuten (SP):

De auteurs zelf zeggen dat de relatie niet opgaat in een recessie/depressie-achtige periode. Verder wordt er één onderzoek geciteerd, maar er zijn ook onderzoeken die het verband tussen groei en schuld empirisch weerleggen. Het is een selectie. Het is geen discussie dat de heren dit opgeschreven hebben, maar er zijn andere studies die hun bevindingen weerleggen.

De voorzitter:

Volgens mij was het een selectie van de heer Terpstra, maar de minister heeft het woord.

Minister Dijsselbloem:

Inderdaad, voorzitter, ik heb de selectie niet gemaakt. Ik denk ook dat wij er niet uitkomen. Het is een oude discussie over de relatie tussen overheidsuitgaven en economische groei. Is het zinvol om anticyclisch beleid te voeren? Ben je keynesiaans of niet? Ik stel vast dat het voor de Nederlandse economie, een internationale, open economie, buitengewoon moeilijk is om met overheidsbestedingen de groei aan te jagen. Als alle landen in Europa – daar ligt onze exportmarkt, daar verdienen wij ons geld – dat zouden doen, dan zou dat helpen. Maar daar is op dit moment helaas geen zicht op.

De heer Terpstra (CDA):

Ik wil geen discussie beginnen over Reinhart en Rogoff en over de vraag wie er gelijk heeft. Het ging mij meer om het feit dat de stelling van Reinhart en Rogoff in de Miljoenennota wordt gebruikt voor een bepaalde redenering waarmee men de theorie van het kapot bezuinigen eigenlijk afwijst. Mijn simpele vraag is: neemt de nieuwe minister deze passage in de Miljoenennota voor zijn rekening? Daar gaat het mij om.

Minister Dijsselbloem:

Daarover heb ik in het begin al gesproken. Ik houd het maar zo feitelijk mogelijk. Het pakket waarvoor wij gekozen hebben, is een heel fors bezuinigingspakket. Desalniettemin slagen wij erin om de negatieve effecten op de economische groei beperkt te houden. Van kapot bezuinigen is dus feitelijk geen sprake. De komende jaren blijft er, zij het zeer beperkt, economische groei. Met alle hervormingen, met het bieden van duidelijkheid op bijvoorbeeld de woningmarkt gaan wij proberen om ruimte te geven aan een nieuw vertrouwens- en investeringsklimaat.

Daarmee kom ik op een vraag die de heer Nagel stelde over een vandaag gepubliceerd cijfer over het consumentenvertrouwen. Die vraag had hij gisterenavond niet kunnen stellen als wij waren doorgegaan. Vandaag kan hij de vraag wel stellen. Ja, het is waar, opnieuw wordt bevestigd dat het consumentenvertrouwen laag is. Dat hangt samen met meerdere factoren: uiteraard de huizenprijzen, het economisch beeld in Europa en de somberheid die ons op meerdere fronten tegemoetkomt. Wij zullen hier doorheen moeten. Ik denk dat het bieden van helderheid over de kabinetsplannen en het doorhakken van een aantal knopen op het gebied van hervormingen die lang zijn uitgesteld maar waarvan iedereen aanvoelde dat ze eraan zaten te komen, kunnen bijdragen aan het herstel van het vertrouwen. De economische structuur zal aanmerkelijk versterkt zijn als de te nemen maatregelen op de arbeidsmarkt en de woningmarkt zijn doorgevoerd. Het kabinet zal hier haast mee maken, ook om de doorbraak in het vertrouwen van burgers en bedrijven te versnellen.

De heer Ester heeft gevraagd hoe ik het perspectief beoordeel van een langere periode van lage economische groei. Wat betekent dit voor onze kerninstituties? Het kabinet zet in op een vernieuwing richting duurzaamheid: duurzame economische groei en extra investeringen in toponderzoek. Wij maken opnieuw extra geld vrij voor fundamenteel onderzoek. Ik heb het al gehad over de investeringsagenda voor het onderwijs. We gaan opnieuw belemmeringen voor ondernemers in wet- en regelgeving wegnemen. We hebben een sterk oog voor de internationale positie van ons bedrijfsleven. Er is niet voor niets een nieuwe minister met de portefeuille Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gekomen. We investeren zeer in duurzame energie. Ik kom daar straks nog op terug omdat daarover bij sommige leden een ander beeld bestaat. We hervormen de woning- en arbeidsmarkt en de AOW-leeftijd wordt versneld verhoogd en blijft gekoppeld aan de levensverwachting. We hervormen onderdelen van het belastingstelsel. We nemen de kindregelingen op de schop om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Dat zijn allemaal maatregelen die de houdbaarheid van onze economie versterken. Daarover is het CPB zeer positief. We werken toe naar een houdbaarheidsoverschot.

De heer Terpstra heeft gezegd dat lastenstijgingen niet het geëigende middel zijn om de crisis op te lossen. In het licht van de noodzaak om snel op te treden, kan het CDA er toch mee instemmen. Wel zullen volgens hem op termijn de lasten moeten dalen en hij vroeg of ik het daarmee eens was. Met dit pakket is het inderdaad onvermijdelijk dat we lasten moeten verzwaren. Alles bij elkaar genomen is het naar ons oordeel een evenwichtig pakket. Het grootste deel van de lastenverzwaringen voor 2013 vloeit voort uit het begrotingsakkoord: 8,5 miljard. In het regeerakkoord, ook wel Herfstakkoord, wordt daar nog 1 miljard bovenop gedaan. Als we weer in een overschotsituatie komen – ik hoop dat dit snel gebeurt, maar ik moet de verwachtingen toch temperen op dit punt – dan geldt de belangrijke begrotingsregel dat driekwart van het overschot naar de staatsschuld zal vloeien en een kwart naar lastenverlichting. Zodra we uit het zware weer zijn, zullen de lasten worden verlicht.

De heer Terpstra vroeg of ik geloof dat met het voorgestelde beleid een volgende crisis kan worden voorkomen. Die garantie kan ik niet bieden. We hadden het net al even over de vraag hoe je omgaat met risico's. Je kunt wel allerlei maatregelen nemen om de structurele kwetsbaarheid en de structurele onevenwichtigheden in de Nederlandse economie te beperken. Dat zit deels in de financiële sector, waarin we verdergaande stappen zullen zetten. Ik kom straks nog terug op de vraag wat dat betekent voor de banken. Het zit ook deels in het structurele risico dat besloten ligt in onze woningmarkt en de schulden die zijn opgebouwd bij particulieren. Op al deze punten gaan we om schokken te voorkomen geleidelijk bezig met het wegwerken van structurele onevenwichtigheden, zoals die ook door de Europese Commissie zijn geanalyseerd.

De heer Reuten heeft gevraagd wat, in volgorde van belangrijkheid, de doelstellingen zijn van de financiële en sociaaleconomische politiek van het kabinet. Onze belangrijkste opgave is Nederland sterker uit de crisis te laten komen en daarbij de rekening op een sociaal nette, maatschappelijk aanvaardbare manier te verdelen. De overheidsfinanciën moeten op orde. De begroting moet recht doen aan de problemen waarvoor we staan. Dat betekent ten eerste dat we geleidelijk terugwerken naar het zicht op een structureel evenwicht op het saldo. Ten tweede moeten we zorgen voor een evenwichtige verdeling van de lusten en lasten. Ik zal zo nog ingaan op het thema nivelleren en de vraag hoe ik daartegen aankijk. Ten derde zetten we in op een duurzame en vernieuwde economie, waarbij enerzijds de structurele onevenwichtigheden zijn aangepakt en anderzijds wordt geïnvesteerd in innovatie en onderwijs, met name in de topsectoren van Nederland.

De heer Reuten vroeg of het kabinet bereid is te onderzoeken of we voor de duur van de crisis arbeidsduurverkorting kunnen invoeren. Naar mijn mening is arbeidsduurverkorting op dit moment geen oplossing voor het bestrijden van de werkloosheid. Het verkleint het groeipotentieel van de economie, terwijl Nederland internationaal gezien al heel weinig uren per persoon werkt. In Frankrijk waar fors is gekozen voor arbeidsduurverkorting staat de 35-urige werkweek nu volop ter discussie om de structurele onevenwichtigheid in de Franse economie te herstellen. Ook daar zal harder moeten worden gewerkt en zullen de loonkosten gedrukt moeten worden. Ik denk overigens niet dat de heer Reuten met zijn vraag de bedoeling had om gelijktijdig de loonkosten fors terug te brengen.

De heer Reuten (SP):

Het kabinet accepteert dus dat we de ellende van de crisis bij één groep neerleggen, namelijk de aanstaande werklozen. Zij moeten de prijs betalen van de totale ellende. Waarom? Waarom die half miljoen mensen, terwijl we met 16 miljoen zijn?

Minister Dijsselbloem:

Dat is geen correct beeld. Het is niet zo dat er één groep wordt aangewezen en dat die de rekening van de crisis betaalt. De rekening van de crisis zal de komende jaren in alle lagen van de bevolking – werkend en niet werkend, jong en oud, hoog- en laagopgeleid – gevoeld gaan worden. Dit hoort bij de discussie over de vraag hoe we de lasten verdelen. Ja, er worden mensen werkloos. Dat is schrijnend. De heer Reuten heeft terecht indringend besproken wat dit voor gezinnen betekent. We zullen al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat mensen snel aan het werk komen. We zullen al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse economie zo snel mogelijk groeit en er weer meer werkgelegenheid ontstaat. Daarom is het langetermijnwerkgelegenheidscijfer wél belangrijk.

De heer Reuten (SP):

Ik heb geen structurele arbeidsduurverkorting voorgesteld. Ik heb gevraagd te onderzoeken hoe een tijdelijke arbeidsduurverkorting zou kunnen werken gedurende de crisis. Ik vind het niet helemaal gepast om dan te reageren met: we hebben allemaal te lijden onder de crisis. We moeten allemaal een half procentje inleveren, maar dat is niets vergeleken met wat de mensen overkomt die hun baan verliezen. Zij leveren om te beginnen 30% in, dan gaan ze terug naar bijstandsniveau, ze raken hun huis kwijt en ze raken hun spaargeld kwijt. Dat raakt hen echt heel diep.

Minister Dijsselbloem:

We hebben hiervoor op verschillende punten maatregelen getroffen. Een ervan is een voorziening voor mensen die op oudere leeftijd werkloos worden. Vanaf hun 55ste kunnen zij zonder vermogenstoets en zonder partnertoets een uitkering krijgen tot hun pensioenleeftijd. Ik zeg niet dat het een vetpot is. Ik ben het met de SP zeer eens dat dit voor deze mensen een buitengewoon hard gelag is. Als je als oudere op dit moment werkloos wordt, zijn je kansen zeer slecht. Daar hebben we dus voorzieningen voor getroffen.

Misschien doelt de heer Reuten op een deeltijd-WW? Die hebben we in reactie op de eerste crisis van 2008 ingezet. Toen was de aanname nog dat de economische crisis tijdelijk zou zijn en dat we met een tijdelijke overbrugging werkgevers in staat konden stellen om mensen in het bedrijf te houden. Dat heeft uitstekend gewerkt. Dat is wellicht ook een van de redenen dat de werkloosheid in Nederland in vergelijking met andere landen nog laag is. Er komt echter een moment – en dat moment is in veel bedrijven al bereikt – dat men zelfs dat niet volhoudt en dat mensen worden ontslagen. De deeltijd-WW is inmiddels wel uitgewerkt. Als het een tijdelijke crisis zou zijn geweest, dan zou zo'n instrument weer inzetbaar zijn, maar we zitten nu al bijna in de derde dip en dat maakt dat zo'n instrument uitgewerkt raakt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil toch even doorgaan op die werkgelegenheid. De minister zegt dat het kabinet er alles aan doet om werkgelegenheid te herstellen en te creëren. Dat is echter een van de punten die wij juist enorm missen in het kabinetsbeleid. Ik zie helemaal niet op welke maatregelen de minister doelt. Ik zie wel dat de werkgelegenheid overal achteruitholt. De bouwsector heb ik niet voor niets genoemd. De bezuinigingen leiden alleen maar tot verlies van werkgelegenheid. Er zijn nauwelijks maatregelen die de werkgelegenheid gaan herstellen. Wat gaat het kabinet doen om de werkgelegenheid te herstellen, bijvoorbeeld in de bouwsector?

Minister Dijsselbloem:

We nemen bijvoorbeeld enkele maatregelen om starters te helpen. Ik doel op de verruiming van de kredietfaciliteit van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten. Daarnaast is het heel erg belangrijk dat het kabinet meer zicht gaat bieden op zekerheid over het langetermijnwoonbeleid. Er hangt al te lang een zwarte wolk boven de Nederlandse woningmarkt. Wat gaat er gebeuren met de hypotheekrenteaftrek? Wat gaat er gebeuren met het huurbeleid? Daarom hebben wij knopen doorgehakt en gezegd dat we dit gaan aanpakken. We gaan het zorgvuldig en geleidelijk doen, maar we gaan wel echt stappen zetten. Er kan eindeloos worden gediscussieerd over de maatvoering en over de vraag of het sneller had gemoeten en of het door had moeten gaan naar een nog lager aftrektarief. Het allerbelangrijkste is echter dat we een keer een punt zetten en dat we een pakket aan maatregelen nemen en daarmee zekerheid bieden aan de sector, aan kopers en aan investeerders in de huursector en in de koopsector. Dat is uiteindelijk de beste manier om deze sector weer aan het bouwen te krijgen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Toch ben ik op dit punt uitermate kritisch op het kabinet. Het doet gewoon te weinig aan de hypotheekkant en legt een enorme lastenverzwaring aan de verhuurderskant en de huurderskant. Juist op dat laatste punt schept het kabinet heel veel onzekerheid bij woningcorporaties en huurders. Het kabinet brengt geen rust. De maatregelen zijn ontoereikend. Juist hier is die duidelijkheid wel nodig. Nogmaals doe ik een beroep op het kabinet om met een scherpere analyse en een duidelijkere aanpak te komen.

Minister Dijsselbloem:

Er doet zich een dilemma voor. Als we zouden doen wat mevrouw Vos bepleit, zou er nog meer onzekerheid en onduidelijkheid zijn in de sector. Ik pleit er zeer voor dat de fractie van GroenLinks en andere fracties met ons meedenken om te komen tot een pakket waarmee wel zekerheid wordt geboden. Voortdurend zeggen dat het sneller, anders, weer anders en nog dieper moet gaan, zal de onzekerheid zeker niet wegnemen. Met mij kan eindeloos worden gepraat over de maatvoering van maatregelen, maar mijn kernpunt is dat we misschien een keer een punt moeten zetten in de discussie om de sector, de woningeigenaren en de huurders zekerheid te bieden over wat het de komende jaren wordt. Er is het kabinet veel aan gelegen om met breed draagvlak te proberen dat pakket tot stand te brengen.

Voorzitter. Over het thema koopkracht en nivelleren is heel veel gezegd. Het belangrijkste is dat ik kan verwijzen naar het regeerakkoord. In het regeerakkoord staat het woord "nivelleren" niet. Het gaat er niet om wat ik er verder van vindt als partijpoliticus, want ik sta hier als minister. Nivelleren is op zichzelf geen doelstelling van beleid. In het regeerakkoord is wel nadrukkelijk als uitgangspunt genomen dat deze enorme rekening die wij aan de bevolking van Nederland presenteren op een sociaal rechtvaardige manier mag worden verdeeld. We hebben met elkaar afgesproken dat dit een licht progressief plaatje zou moeten zijn. Dit beeld was er niet met de inkomensafhankelijke zorgpremie. Daar zaten te veel uitschieters in. Dat is bijgesteld door middel van een nieuw pakket waarin de belastingen nadrukkelijk worden betrokken. Daarmee laten we een koopkrachtbeeld zien waarmee we kunnen verdedigen dat de effecten van dit pakket op een draagbare, sociaal acceptabele manier worden verdeeld. Dat is het oogmerk van het kabinet, en niet om een hele discussie te beginnen over de vraag of de inkomensverdeling in Nederland ten principale goed of slecht is. Dat is een relevant debat, maar ik houd mij aan wat we hebben afgesproken in het regeerakkoord.

Ik heb bijna de neiging om het hele blokje hiermee af te sluiten, maar ik kan mij voorstellen dat de leden aanvullende vragen hebben.

De voorzitter:

Deze opmerking leidt bij de heer De Grave tot activiteit.

De heer De Grave (VVD):

Ik voelde mij erg aangesproken door wat de minister zei over huren en over hypotheekrente. Op een gegeven moment moet je ergens een punt zetten. Dit is ook een discussie waarin het belangrijk is dat we in zekere zin de feiten goed in beeld hebben. De discussie is daarmee ook niet weg. Het feit dat het begrip nivelleren wordt genoemd, roept de vraag op wat sociaal aanvaardbaar is. In het kader van mijn vraag over de Ginicoëfficiënt, over de vermogensverdeling, is het belangrijk dat we de feiten kennen, want het is makkelijker en beter om politieke discussies te voeren op basis van feiten. Anders blijft er echt veel te veel mist hangen.

Minister Dijsselbloem:

Ik heb de cijfers hier voor mij, dus ik presenteer die graag. De recentste cijfers over de Ginicoëfficiënt gaan over 2011 en zijn afkomstig van Eurostat. Daaruit blijkt de inkomensongelijkheid in Nederland relatief beperkt is. Van de 27 lidstaten is de inkomensgelijkheid alleen kleiner in Zweden, Denemarken, Tsjechië, Slowakije en Slovenië. Nieuwe cijfers worden volgend jaar verwacht. Het gaat hierbij om inkomen, inclusief inkomen uit pensioen, maar ontwikkelingen in de huizenmarkt en vermogens zitten daar niet in. Het klopt niet dat relatief arme Nederlanders er de afgelopen tien jaar in inkomen meer op vooruit zijn gegaan dan de relatief rijke Nederlanders, maar wel is het vermogen van de laagste 10% huishoudens naar inkomen procentueel meer gestegen dan het vermogen van de hoogste 10% inkomens. Ook uit De sociale staat van Nederland, pagina 130, blijkt niet dat de armste Nederlanders er relatief het meest op vooruit zijn gegaan. Veel meer details zal ik de Kamer op dit moment besparen. Dit staat allemaal vermeld in keurige tabellen in De staat van Nederland. Daarop baseer ik mij.

De heer Reuten (SP):

De Ginicoëfficiënten die de minister aanhaalde, betreffen het bruto-inkomen en niet het besteedbaar inkomen, het beschikbaar inkomen. Voor de beoordeling van het regeringsbeleid en met name de koopkracht is het belangrijk dat we ook kunnen beschikken over de cijfers van de gemiddelden van de groepen en niet slechts over de mediaan. Voornamelijk maakt dit uit voor de laagste inkomensgroepen en de hoogste inkomensgroepen, omdat daarbij de mediaan afwijkt van het gemiddelde. Ik vraag de minister om voor de algemene politieke beschouwingen ook de cijfers van het gemiddelde van de vier hoofdcategorieën te geven, dus de categorie beneden 175%, de categorie 175% tot 350%, de categorie 350% tot 500% en de categorie boven de 500%. Kan de minister dat toezeggen?

Minister Dijsselbloem:

Als ik deze vraag beantwoord, geef ik gelijk antwoord op uw vraag of ik als minister van Financiën eindverantwoordelijk ben voor de koopkrachtcijfers. In de werkafspraken binnen het kabinet is dat niet het geval. De minister van SZW is hiervoor verantwoordelijk. Ik zal uw verzoek per direct aan hem doorgeleiden en hem vragen de Kamer daarover zo snel mogelijk te informeren.

De heer Reuten (SP):

Aanvullend daarop vraag ik of het kabinet in overleg kan treden met het CPB om, als het niet in de publicaties zelf is opgenomen, in het vervolg ten minste digitaal de gemiddelden van de groepen te publiceren naast de medianen.

Minister Dijsselbloem:

Dit is een slag ingewikkelder, omdat het CPB er zelf over gaat wat het presenteert en de wijze waarop dat gebeurt.

De heer Reuten (SP):

Ik vraag het kabinet om in overleg te treden met het CPB.

Minister Dijsselbloem:

Ik wilde nog zeggen dat u daar blij om moet zijn, want als wij vanuit de politiek gaan zeggen hoe het CPB voortaan zijn cijfers moet presenteren, ga ik mij grote zorgen maken. Zo werkt het niet. Ik zal uw verzoek doorgeleiden naar het CPB. Waarschijnlijk doe ik dat via de minister van Economische Zaken, want onder hem valt het CPB.

Voorzitter. De heer Terpstra heeft in de discussie over inkomens en belastingen andere landen aangehaald. Hij zei dat in andere landen de discussie over hoge inkomens over veel hogere inkomens gaat, zoals € 500.000 of 1 miljoen, terwijl in Nederland een inkomen van € 50.000 à € 70.000 al een hoog inkomen wordt genoemd. Hierover zijn verschillende dingen te zeggen. Op dit moment is een modaal inkomen in Nederland € 33.000. De overgrote meerderheid van de Nederlanders bereikt dus nooit de bedragen die de heer Terpstra noemde of € 50.000 tot € 70.000. Dit vermeld ik om de verhoudingen weer te geven. De meeste mensen zitten gewoon nog steeds ver daaronder. Of dit betekent dat € 50.000 tot € 70.000 hoog is, laat ik maar aan het oordeel van de heer Terpstra over. De meeste Nederlanders zitten niet in die inkomensgroepen.

De heer Terpstra heeft gelijk dat de Duitse Reichensteuer van 3% begint bij een individueel inkomen van circa € 250.000. Ik hoef niet uit te leggen dat maar heel weinig mensen in Nederland in die groep zitten. Daarover gaat ook altijd de terugkerende discussie over het toptarief. Het is een mooie symbolische maatregel, maar het levert weinig op omdat naar mate je het hoger vaststelt, minder mensen het gaan betalen.

Onder meer de leden Terpstra en De Grave hebben stelling betrokken over de vraag of je, als je al wilt nivelleren, ten principale zou moeten nivelleren via de weg van de belastingen. Ik denk daar genuanceerd over. De inkomstenbelasting is daarbij een zeer voor de hand liggend instrument, misschien zelfs het meest voor de hand liggende instrument. Maar laten we wel wezen, we hebben in Nederland in vrijwel alle stelsels allerlei vormen van inkomensafhankelijkheid, voor wonen, zorg, kindregelingen en ga zo maar door, al dan niet gecorrigeerd voor vermogen, vermogensinkomensbijtelling, vermogenstoetsen en dergelijke. Al die factoren worden steeds vaker meegenomen. Je kunt stellen dat je dit niet meer moet doen, dat je gewoon de rekening van het wonen of de zorg moet presenteren en die proberen te corrigeren voor de inkomensbelasting. Het grote nadeel daarvan is dat je dan pas koopkrachtplaatjes krijgt met puntenwolken waarvan je zeer gaat schrikken. De mate van precisie waarin je mensen kunt compenseren voor individuele omstandigheden, is namelijk vaak groter als je het via dergelijke regelingen doet dan wanneer je het via de inkomstenbelasting doet. Als wij de grote belastinghervorming zouden insteken waarbij wij alle regelingen waarin een mate van inkomensafhankelijkheid zit, zouden opschonen en alles in de inkomstenbelasting zouden verwerken, dan vrees ik enorme puntenwolken die alle kanten opgaan. Ik zou dat niet willen aanbevelen.

Ter illustratie, hetzelfde geldt voor de zorg. Velen hebben in de discussie over de inkomensafhankelijke premie gezegd: het kan toch niet zo zijn dat wij de zorg naar het inkomen gaan financieren? Iedereen die er verstand van heeft, weet dat wij de AWBZ financieren op basis van een premie naar draagkracht. De werkgeversbijdrage aan de Zorgverzekeringswet is naar rato van het inkomen. De zorgtoeslag als compenserende maatregel wordt toegekend naar draagkracht. Zo kan ik doorgaan. Er zijn verschillende regelingen die mensen compenseren voor bijzondere ziektekosten, tegemoetkomingen in eigen risico's et cetera. Ook daarbij wordt vaak rekening gehouden met draagkracht en vermogen. Laten we hier dus genuanceerd over blijven denken, want anders halen wij heel veel overhoop met heel grote inkomenseffecten.

Ik denk dat dit genoeg is over dit thema. Het zal ongetwijfeld terugkomen bij de algemene politieke beschouwingen; die aankondiging deden in elk geval verschillende leden van dit huis.

Ik ga nu in op Europa.

De voorzitter:

Hoeveel blokjes heeft de minister? Hoeveel tijd denkt hij nog nodig te hebben in zijn antwoord in eerste termijn?

Minister Dijsselbloem:

Ik heb nog drie blokjes. Als u mij aanmoedigt om nog meer vaart te maken, zal ik dat doen. Ik heb zojuist heel veel vragen met één grote slag opzij gelegd. Ik zal zien of ik dat meer kan doen.

De kern van het Europese beleid is dat wij het beleid van het vorige kabinet en van Jan Kees de Jager voort zullen zetten. Op het gebied van de begroting en de budgettaire discussies zullen wij dezelfde harde lijn volgen. De begrotingsdiscipline in van de Europese budgetten zal moeten worden aangescherpt. Bij herhaling worden wij geconfronteerd met overschrijdingen, die vervolgens moeten worden bijgelapt door de lidstaten. Wij blijven ons daartegen verzetten. Dat doen wij in samenwerking met zo veel mogelijk landen. Onze trouwe bondgenoten hierin zijn Engeland en Zweden, maar ook landen als Estland, Letland en Litouwen en Oostenrijk. In het conflict rondom het budget voor 2012–2013 trekken wij nauw op met Frankrijk en Duitsland. Op die manier proberen wij de druk op te voeren.

In de eurogroep willen wij de druk op Griekenland houden. De sfeer in de hele eurogroep is om Griekenland erbij te houden, in de eurozone. Wij zijn bereid om de Grieken daarin bij te staan. Er zal wel voortgang moeten worden geboekt op tal van hervormingen. Griekenland moet zelf het begrotingstekort aanpakken en ervoor zorgen dat de privatiseringen verder gaan, zoals afgesproken. Daarvoor hebben we het rapport van de trojka nodig, dat er nog steeds niet is. Dat maakt besluitvorming in Brussel buitengewoon lastig. Vanavond spreken wij hier verder over. Ik heb hierover gezegd, wat slechts een nuanceverschil ten opzichte van mijn voorganger is, dat er zeer grote risico's zijn en dat het oplossen van de Griekse problemen ook ons geld zal kosten. Minister De Jager zei het altijd andersom. Hij zei dat het uitgangspunt is dat het geld altijd terugkomt, maar dat er grote risico's aan zitten. Ik heb dat zeer bewust omgedraaid, omdat minister De Jager altijd overkwam dat het laatste deel van zijn zin in de media wegviel. Dan bleef bij de mensen hangen dat het geld terugkwam, maar hij zei er altijd bij dat er grote risico's aan zitten. Die risico's gaan zich ook materialiseren.

De heer Van Strien (PVV):

Ik hoor de minister zeggen dat het om nuanceverschillen gaat, maar als je het over afschrijving op de Griekse schulden hebt, gaat het al snel over miljarden. Ik vind het woord "nuanceverschillen" daarbij wat merkwaardig. Kan de minister dat toelichten?

Minister Dijsselbloem:

Het nuanceverschil zit in de manier waarop minister De Jager heeft gesproken over de vraag of ons geld terugkomt, een heel elementaire vraag die vaak wordt gesteld. Hij zei: in principe komt ons geld terug, maar er zitten risico's aan vast. Ik heb de redenering omgedraaid omdat mij opviel dat het tweede deel van zijn zin altijd werd weggeknipt of vergeten. Daarom ben ik begonnen met te zeggen dat er zeer grote risico's aan vast zitten als wij Griekenland willen helpen en de eurozone willen versterken en bij elkaar houden.

Er is geen sprake van dat wij miljarden gaan wegstrepen of afwaarderen. Dergelijke varianten zijn helemaal niet aan de orde. Het is ook helemaal niet nodig. Het kabinet heeft de bestendige lijn dat het afschrijven op hoofdsommen van leningen die bij de Grieken uitstaan, niet zal plaatsvinden. Het gaat om varianten die over veel en veel kleinere bedragen gaan.

De heer Van Strien (PVV):

De minister zegt dat het ons geld gaat kosten. Graag krijg ik een nadere explicatie. Hoeveel gaat het ons dan kosten? De minister zegt dat het niet om miljarden gaat, want dat wij niet daadwerkelijk afschrijven, maar waar gaat het dan wel over?

Minister Dijsselbloem:

Ik wil daarover niet in detail treden omdat ik een onderhandelingspositie dien te bewaken in Brussel. Als ik nu zeg waar mijn marges liggen, zou ik mijn onderhandelingspositie schaden. Zodra er een uitkomst is, leg ik die voor aan de Tweede Kamer. Als de Kamer mij daarin van tevoren opdrachten mee wil geven, kan dat altijd, maar ik ga hier niet voorrekenen wat de Nederlandse marges zijn in de lopende onderhandelingen.

In het Europees kader stip ik tot slot het bankentoezicht aan. Het nieuwe kabinet is zonder meer voorstander van Europees bankentoezicht. Er zit grote tijdsdruk op. Wij hebben ons daaraan geconformeerd in die zin dat wij hebben gezegd dat de kwaliteit van het toezicht wel gegarandeerd moet zijn. De kwaliteit gaat voor de tijdsklem die op het proces zit. Er wordt nu geprobeerd om de wetgeving nog dit jaar af te ronden. Ik weet niet of dat lukt. Er is nog een reeks discussiepunten. Overigens zijn wij hier optimistisch over, want naar onze inschatting zullen de punten die wij inbrengen, goed worden ontvangen door de Commissie. Wij kijken uit naar verdere aanpassingen van de voorstellen van de Commissie op dit punt. Inmiddels is het wel een reële vraag of het zal lukken voor het eind van het jaar.

Het gaat om implementatie bij 6.000 banken. Het is dus ondenkbaar dat de ECB al die 6.000 banken in één keer voor haar verantwoordelijkheid kan nemen. Wij willen het gefaseerd doen. Wij beginnen met banken die te maken hebben met Europese steunprogramma's, die altijd gekoppeld zijn aan programma's die zich richten op bezuinigingen, hervormingen en structurele verbeteringen en aanpassingen. Daarna komen de grote banken, de systeemrelevante banken. Nederland heeft vier van die banken. Wat met zulke banken gebeurt, raakt de hele eurozone en de Europese economie. Daarom willen wij die groep als tweede onder de ECB brengen. Daarna volgen de andere banken.

De inschakeling van de nationale toezichthouders, dus van de Nederlandsche Bank en haar collega's, zal daarbij onvermijdelijk zijn. Wij hebben ze echt nodig. Alles gebeurt uiteindelijk wel onder eindverantwoordelijkheid van de ECB. Een belangrijk discussiepunt hierbij is de steun die banken kunnen krijgen. Er kan alleen sprake zijn van steunprogramma's als eerst een analyse is gemaakt van de bancaire sector. Denk aan de manier waarop wij dit nu in Spanje doen. Daarbij wordt een oplossing geboden voor slechte balansen en slechte banken. Pas daarna worden de banken opgenomen in een Europees programma. Dat is de volgorde. Tot slot speelt de discussie of in dat eindbeeld ook een depositogarantiestelsel is opgenomen. Vooralsnog is dat niet zo. Een Europees resolutiefonds, waarbij we elkaars banken redden, zit wel in het eindbeeld, maar pas in de allerlaatste fase. Daarvoor geldt dat, zolang de lidstaten zelf het redden van banken moeten betalen, de nationale toezichthouders daar ook leidend in blijven. Het kan niet zo zijn dat bij de ECB wordt besloten welke bank gered moet worden en dat de lidstaat vervolgens de rekening moet betalen. Dat laatste geldt echter alleen voor de overgangssituatie. In de eindfase hebben we Europees toezicht, met de Nederlandsche Bank als uitvoerder in Nederland, en met een gezamenlijk resolutiestelsel.

De heer Reuten (SP):

Ik heb een vraag, maar eerst een punt van orde. Ik begrijp heel goed dat de minister het aanpakt zoals hij het nu aanpakt, omdat hij dadelijk naar Brussel moet. Daar heb ik alle begrip voor, maar de financiële beschouwingen zijn het belangrijkste debat van het jaar, in die zin dat het één keer over de grote lijn gaat. Ik zou het toch wel heel jammer vinden als wij dat om agendaredenen niet kunnen volvoeren. Ik stel het volgende voor. De minister vat de vragen nu samen. Ik vraag hem om de vragen die hij niet kan beantwoorden, schriftelijk te beantwoorden. Indien we niet tevreden zouden zijn met de antwoorden, kunnen we daar volgende week nog even op terugkomen. Dan is de minister toch in de Eerste Kamer, voor de behandeling van de Wet op het accountantsberoep. Ik stel voor om daaraan voorafgaande eventueel een korte derde termijn te houden.

De voorzitter:

De heer Reuten doet een ordevoorstel. Ik stel toch voor dat de minister zijn eerste termijn gewoon afmaakt. U hebt allemaal nog een tweede termijn. Op dat moment kunnen we alsnog besluiten hoe we verdergaan. De staatssecretaris heeft ook toegezegd dat hij de tweede termijn kan vervolgen met de Kamer, indien we niet klaar zijn op het tijdstip dat de minister weg moet.

De heer Reuten (SP):

Dat is goed. Daar leg ik mij bij neer. Dan stel ik mijn vraag. Je kunt wel zeggen dat we op de korte termijn problemen hebben in Europa. Stel dat ze daar uitkomen, dan blijven we zitten met het langetermijnprobleem. We hebben te maken met het structurele probleem van de productiviteits- en loonverschillen tussen de zuidelijke en noordelijke lidstaten. Alleen als daarin iets verandert, kan de euro op de lange termijn houdbaar blijven. Als daarin namelijk niets verandert, houden wij elk jaar een exportoverschotsaldo van 50 miljard of meer en houden de zuidelijke landen navenante tekorten. Dat is niet houdbaar en daar moet dus een oplossing voor komen. Nu gaan de lonen steeds verder omlaag in de zuidelijke landen. Dat is ook niet doenlijk. Een andere mogelijkheid is om de lonen in Nederland, Duitsland en misschien nog een paar andere landen te laten stijgen. Als dit niet de oplossingen zijn, wat is dan de oplossing voor het structurele probleem? Ik praat niet over het kortetermijnprobleem dat al groot genoeg is. Als dat is opgelost, wat dan?

Minister Dijsselbloem:

Als Europa een eiland zou zijn en er verder geen andere continenten waren, zou de benadering van de heer Reuten misschien interessant zijn. Europa moet echter in een internationale economie concurreren met zeer sterke economische blokken elders in de wereld. Het is geen zero sum game binnen Europa, waarbij wij in welvaart zouden moeten inleveren en onze concurrentiepositie zouden moeten verslechteren om het de Grieken beter te laten gaan en om het zuiden van Europa te helpen. Zo werkt het niet. Het zuiden van Europa zal zijn concurrentiepositie dus moeten verbeteren. Daar gebeurt ook echt heel veel. Het maakt echt enorm veel uit of je kijkt naar Griekenland enerzijds of Italië en Spanje anderzijds. Of dat je kijkt naar de landen Portugal en Ierland, die nog verder en steviger aan het hervormen zijn. Landen als Estland zijn zeer diep door een economische crisis gegaan, hebben hun loonkosten zeer fors verlaagd in zeer korte termijn, en kennen nu weer economische groei. De landen zullen dus zelf hun economische structuur moeten versterken. Ja, dat geldt in het bijzonder voor Griekenland. Klaas Knot zei in Buitenhof dat we bij Italië en Spanje moet denken aan een termijn van vijf jaar en dat we bij Griekenland niet weten of we genoeg hebben aan tien jaar om de economische structuur te versterken. Ik geloof echter niet in de redenering dat Noord-Europa zijn concurrentiepositie zou moeten verslechteren om zo welvaartsoverheveling naar het zuiden te organiseren.

De heer Reuten (SP):

Ik herken wat de minister zegt. Zeker, er is verbetering in de posities van een aantal van die landen. Daar zijn natuurlijk grenzen aan. Dat gaat daar gepaard met enorme ellende, zeer hoge werkloosheidscijfers en verlaging van de groei. Ja, ze versterken ten dele hun relatieve concurrentiepositie, maar ze raken wel steeds verder in de put. Daarom denk ik dat het op de lange termijn niet houdbaar is met de euro, als we het laten zoals het is ... Ik stop hier.

Minister Dijsselbloem:

De inschattingen daarover variëren. Laten we dat dan maar vaststellen. Ik ben ervan overtuigd dat een land als Spanje een enorm economisch potentieel heeft. Alleen, in de eurozone zijn er onder ander vanwege de te lage rente die het land jarenlang heeft gehad, veel investeringen gedaan die volstrekt niet rendabel meer zijn. De enorme bubbel op de woningmarkt zal er daar uitmoeten. Dat gaat daar overigens een stuk ruiger dan in Nederland. Hier speelt dat ook, maar hier gaat de lucht nu geleidelijk uit de bubbel, gelukkig. De concurrentiepositie van een land als Spanje moet nog veel verder worden verbeterd. Dat gaat op de korte termijn gepaard met een enorme werkloosheid. Dat is natuurlijk een drama voor met name de heel jonge generatie, waarvan nu ongeveer de helft thuis zit zonder werk. Maar is er een andere oplossing? Is het een oplossing om in Nederland lonen te gaan verhogen om daarmee onze concurrentiepositie internationaal te verslechteren? Ik geloof het niet. Dat is denk ik de kern van het dispuut.

De heer Postema (PvdA):

Ik kom even terug op de bankenunie. De fractie van de Partij van de Arbeid is voorstander van de totstandkoming van een dergelijke unie. We maken ons wel grote zorgen bij het initieel geschetste tijdpad. Het zou in de eerste opzet zelfs al per 1 januari 2013 ingaan. Is er inmiddels al meer bekend over die gefaseerde realisatie? Misschien nog belangrijker: is de minister bereid om ook de Eerste Kamer optimaal te blijven informeren over die onderdelen van een toekomstige bankenunie?

Minister Dijsselbloem:

Op de laatste vraag is het antwoord uiteraard "ja". We komen in Brussel niet alleen bijeen in de Ecofin maar beschikken ook over de bilaterale contacten met de Commissie. Daaruit is mij gebleken dat in ieder geval het probleem van het tijdpad met de vaste momenten waarop volgende fases zouden moeten ingaan, voldoende op de agenda staat. Daar zit echter een spanning in. Wij zeggen dat de kwaliteit voor gaat en dan pas het tijdpad, terwijl andere landen zeggen dat zij echt tempo willen maken. Voor dat laatste is ook een goed verhaal te houden, want de risico's voor de eurozone als geheel, de besmettingsgevaren tussen bankensector en nationale overheden, zijn de risico's die wij zo snel mogelijk moeten tackelen. Onze insteek is: we gaan het doen, maar we gaan het goed doen. Wij zijn bereid om alles te doen wat nodig is om het tempo erin te houden.

De heer Ester (ChristenUnie):

Dat klinkt heel goed, maar het gaat wel om 6000 banken. Het is bijna een militair-financiële operatie van ongekende omvang. Mijn vraag is dus of het ECB dat überhaupt kan, gegeven het feit dat de bank daar geen aantoonbare expertise op heeft. Daaraan gekoppeld heb ik nog een heel kleine maar belangrijke vraag. Het gaat om financieel toezicht op de banken. We doen in Nederland al veel meer dan toezicht. Alleen, we hebben ook een integriteitscode. Daarbij gaat het om niet-financiële parameters. Wil de minister zich ook sterk maken om zo'n gedrags- en integriteitscode onderdeel te laten zijn van de financiële code?

Minister Dijsselbloem:

Ja, ik ben bereid om te bekijken hoe kansrijk dat is. Ik wil alleen niet dat het proces van het Europese bankentoezicht wordt vertraagd of gecompliceerd door er nu nieuwe elementen in te brengen. Als het dadelijk staat, is er echter alles voor te zeggen om de wijze waarop wij in Nederland proberen om te gaan met de Code Banken – zeg maar de bijna culturele kant van versterking van de bankenwereld – ook in Europees verband te agenderen.

Het eerste deel van uw vraag heb ik, denk ik, al beantwoord door te zeggen dat het gefaseerd moet gebeuren. De ECB zal die kennis en expertise moeten opbouwen, maar op 1 januari is het nog niet zover. Dat is ondenkbaar. Het is zelfs ondenkbaar dat op 1 januari 2014 alle banken in Europa onder de ECB vallen. Dat is gewoon niet realistisch. Dat besef begint ook wel door te dringen, maar nogmaals, er is ook een belang om er druk op te houden. Voordat je het weet, loopt dit soort processen weer tussen de vingers door. Daarom begrijp ik dat men in Brussel zeer hecht aan data, tijdfasering, volgende fases et cetera. Voor ons geldt dat we het zullen doen, maar we doen het wel goed.

De fracties van onder andere de Partij van de Arbeid en D66 hebben een vraag gesteld over het MFK, het Meerjarig Financieel Kader. Het zal u niet verbazen dat het kabinet inzet op lagere afdrachten en een modernere begroting. Onze inzet is dat het uitgavenplafond 100 miljard lager komt te liggen dan het Commissievoorstel. Wij willen graag de Nederlandse korting behouden, inclusief de perceptiekostenvergoeding. Dat is ook een verlaging van 25% op de afdracht. Daarmee geef ik al een beetje aan dat het niet een eendimensionaal verhaal is dat we alleen maar die 1 miljard terug willen hebben. Het is overigens geen 1 miljard meer. Het bedrag is inmiddels al hoger. Dat willen we graag vasthouden.

We willen er ook voor zorgen dat het geld beter besteed wordt. We willen dat er verschuivingen komen van de meer traditionele landbouw- en structuurfondsen naar een thema als groei, waar onderwijs, kennis, innovatie en duurzaamheid onder vallen. Dit zit ook wel in de Commissievoorstellen, maar het zou nog ambitieuzer kunnen. Die beweging wordt echter wel gemaakt. Naast die inhoudelijke verschuiving willen we vervolgens natuurlijk ook zorgen dat de Nederlandse instellingen, bijvoorbeeld de Nederlandse kennisinstellingen, daar goede toegang toe houden. Het is dus een schaakspel op meerdere borden tegelijk, dat zich deze week mogelijk gaat ontrollen. Het staat geagendeerd voor donderdagavond. Dit is het wat mij betreft voor Europa.

Dan kom ik bij de financiële markten.

De heer Terpstra (CDA):

Ik steun de redenering van de minister ten opzichte van de SP over de verslechtering van de loonconcurrentie in Noordwest-Europa. Het helpt Zuid-Europa niet omdat wij ook rekening moeten houden met de rest van de wereld. Geldt deze redenering niet ook voor die kapitaaltransactiebelasting?

Minister Dijsselbloem:

Dat onderwerp zit in mijn stapeltje "financiële markten", maar ik kan daar meteen naartoe gaan. In het regeerakkoord hebben wij afgesproken dat wij ons willen aansluiten bij de kopgroep van inmiddels 11 landen die zich nu in Brussel heeft ontwikkeld. Deze landen willen werken aan een vorm van een financiële transactieheffing. Dit wordt de "versterkte samenwerking" genoemd. Er lag een voorstel van de Commissie dat ons niet aansprak en ook de Nederlandse financiële sector zou schaden. Dat voorstel is van tafel.

De volgende stap in het proces in Brussel is dat de Ecofin-Raad en het Parlement goedkeuring moeten geven voor zo'n versterkte samenwerking. Het is nog niet zo vaak gebeurd. Iedereen is ook een beetje aan het zoeken en vraagt zich af wat de volgende stap zal zijn. Vervolgens zal die groep van start gaan. Wij zullen, voordat wij er definitief instappen, aangeven wat onze voorwaarden zijn. Het regeerakkoord benoemt er drie. Ten eerste mag het niet leiden tot een disproportionele stapeling boven op de bankenbelasting. Als het bijvoorbeeld om een groot bedrag gaat, zal de bankenbelasting in Nederland gelijktijdig worden verlaagd. Ten tweede moeten we heel goed letten op de positie van de pensioenfondsen. Ten derde moet de afdracht van de inkomsten uit deze heffing niet terugvloeien naar Brussel, maar naar de lidstaten. Dat laatste is, denk ik, in de groep vrij gemakkelijk te organiseren. Dat zal tot teleurstelling leiden bij de Commissie, maar de groep van lidstaten die hier nu aan wil werken, zit wel op die lijn. Het punt van compensatie met de bankenbelasting hebben we zelf in de hand. Onze grote zorgpunt is natuurlijk de positie van de pensioenfondsen.

We zullen dus kijken naar de vormgeving. Er zijn zeer veel verschillende vormen mogelijk. De Engelsen en de Fransen hebben al een vorm van een transactietaks, dat meer de vorm heeft van een stamp duty. Er is dus een scala aan vormen. Die discussie gaan we voeren. Mijn insteek is om mij namens Nederland aan te sluiten bij die groep van versterkte samenwerking om daarin maximale invloed te hebben, met een scherp oog voor de belangen van de Nederlandse financiële sector en de pensioenfondsen. Dan zijn er vervolgens drie mogelijkheden. Ten eerste: we komen er op een voor Nederland goede manier uit. Dan doen we mee tot het einde en stappen we erin. Ten tweede: we komen er niet uit en we stappen eruit. Dat kan ook op elk moment. Dan doen we niet mee en voeren we de taks ook niet in. Ten derde: we blokkeren een uitkomst die zeer schadelijk zou zijn voor Nederland. Het is uiteindelijk een besluit bij unanimiteit. Alle landen die zich eraan hebben gecommitteerd, voeren hem in. De andere doen dat niet. Het is dus een strategie waarbij er veel mogelijkheden zijn om invloed te hebben, zonder dat je je bij voorbaat committeert.

De heer Backer (D66):

Ik wil het niet over de transactietaks hebben, maar even een stapje teruggaan. Ik ben blij met de uitleg, maar ik laat dat nu even rusten. Tot mijn vreugde sprak u al in het begin over het belang van een Europese groeiagenda. Ik heb daar verder geen concrete dingen meer over gehoord. Ik zie het ingewikkelde spel kaarten voor het Meerjarig Financieel Kader en ik hoor de minister zeggen dat de uitgaven niet omhoog mogen. Volgens mij zijn deze zaken heel moeilijk met elkaar te rijmen. Ik begrijp dat de minister niet zijn hele mandaat hier wil bespreken, maar is hij bereid om flexibel te kijken naar de eventuele verhoging van de uitgaven? Laten we wel zijn, in het laatste Commissievoorstel gaat het eigenlijk niet veel verder dan de inflatiecorrectie.

Minister Dijsselbloem:

Eerlijk gezegd zie ik daarin weinig flexibiliteit. Er is een grote Kamermeerderheid – ik vermoed dat het in deze Kamer niet veel anders is – die er bij ons sterk op aandringt om ook in Brussel een strakke budgettaire discipline te betrachten. Het is buitengewoon moeilijk uit te leggen in alle lidstaten waarin nu zo drastisch moet worden ingegrepen en gesneden – het raakt inmiddels alle lidstaten – dat de Europese begroting tegelijkertijd met 5% of 6% groeit. Ik kan het niet uitleggen en ik wil het ook niet uitleggen. Ik zie daar dus weinig flexibiliteit in. De flexibiliteit zit ergens anders in. Er zijn grote budgetten en grote fondsen in Brussel. Waarom zou het niet mogelijk zijn om deze fors te moderniseren en de aanwending ervan op een andere manier in te richten? Die beweging gaat er komen. Of die voldoende is, zullen we zien.

Er is gevraagd of wij mogelijkheden zien om met de pensioenfondsen in gesprek te gaan over meer investeren in Nederland. Het is natuurlijk uiteindelijk aan de pensioenfondsen zelf om te bepalen waarin zij investeren. Zij moeten scherp letten op de rendementen die zij moeten maken om pensioenuitkeringen nu en in de toekomst op niveau te houden. Het kabinet is echter al in gesprek met de pensioenfondsen en zal dit gesprek ook voortzetten om te bekijken welke mogelijkheden er zijn. Wij zijn er dus toe bereid, maar het gesprek was op onderdelen al gaande.

De heer De Grave heeft zijn vreugde uitgesproken over de concrete resultaten bij de financiering van infrastructuur door pensioenfondsen met een aan de inflatie gebonden financieringsinstrument. Hij vraagt of de minister bereid is deze gesprekken voort te zetten en te verkennen welke andere mogelijkheden hiervoor aanwezig zijn. Bij dit instrument gaat de overheid, en daarmee ook de belastingbetaler, meer inflatierisico lopen. We hadden het eerder over de vragen hoeveel risico's de overheid eigenlijk moet dragen en hoeveel risico's zij moet overnemen van de particuliere sector. Ik wijs daar maar even op. Om dit instrument in de praktijk te testen is er een pilot uitgevoerd met de N33. Ik wist daar nog niet van, maar ik ga me er spoedig in verdiepen. Dat begrijpt u. Aan de hand van dit pilotproject moet de meerwaarde van een inflatiegerelateerde vergoeding voor de overheid worden gemeten, zoals ook is beschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 24 januari 2011. Dat is al geruime tijd geleden, dus het zou op zich tijd zijn om die evaluatie te verrichten. Zo ver is het nog niet, lees ik hier. Ik kom daar nog even op terug zodra de evaluatie van het pilotproject is afgerond. Ik zorg ervoor dat de Kamer dan wordt geïnformeerd daarover.

Veel Kamerleden hebben hun zorgen uitgesproken over de kredietverlening. Voordat ik zeg wat we in positieve zin op dit gebied doen, zal ik het beeld proberen te schetsen. Als we de slechtere economische situatie en de situatie in de bancaire wereld in ogenschouw nemen, is de kredietverlening van Nederlandse banken aan bedrijven de afgelopen jaren goed op peil gebleven, ook in de Europese vergelijking. In september was er sprake van 2,5% groei over het jaar daarvoor. Dat komt neer op ongeveer 2% tot 4% groei per jaar sinds 2008. Het is dus niet zo dat de kredietverlening aanmerkelijk is ingekrompen. Tegelijkertijd zeg ik erbij dat het beeld zeer verschilt bij het grootbedrijf en het kleinbedrijf. Banken kijken met het oog op de conjunctuur veel kritischer naar risico's en zullen dus ook strenger zijn in hun kredietverlening. Conjunctuur speelt dus mee: er zal minder vraag zijn naar kredietverlening en banken zullen veel kritischer zijn. Over het geheel genomen – daar heb ik de cijfers van – is er echter nog steeds sprake van groei in kredietverlening.

De heer De Grave (VVD):

Is het mogelijk dat de minister de Kamer informeert over precies dat punt: die uitsplitsing over de vraag hoe zich dat ontwikkelt tussen het kleinere en het grotere bedrijfsleven? Heel grote kredieten worden namelijk aan heel grote bedrijven verleend. Ik heb het voorbeeld genoemd van een groot project van Shell van vele miljarden. Aan de hand daarvan kun je zien dat de objectieve cijfers macro stijgen. Mijn fractie is vooral geïnteresseerd in die onderliggende breedheid. Kunnen we daar aanvullende informatie over krijgen?

Minister Dijsselbloem:

Ik zal bekijken wat we op dat punt kunnen doen. Ik heb die informatie op dit moment niet paraat. Ik weet niet in hoeverre we daar inzicht in hebben en hoe gedetailleerd die gegevens zijn. Het is echter een terugkomende vraag, waarbij het beeld bestaat dat het mkb steeds meer tegen een gesloten deur aanloopt en dat kansen voor ondernemers blijven liggen. Ik wil die vraag ook beantwoord hebben. Ik kom daar dus op terug.

Er is nog een aantal vragen gesteld over de financiële sector. De heer Postema vroeg of de situatie in Nederland wezenlijk anders is dan de situatie in IJsland. Dat zou een verontrustende vraag zijn, zij het dat de situatie echt verschillend is. De vergelijking tussen Nederland en IJsland gaat scheef. IJslandse banken zijn zeer snel gegroeid. Ze hadden ten opzichte van het bnp in IJsland een veel grotere omvang dan bij de relatie tussen de bancaire sector en het bnp in Nederland het geval is. Ze liepen ook veel grotere valutarisico's.

De heer Postema vroeg ook wat de gewenste omvang van de Nederlandse financiële sector is. Ik heb niet een vooraf vaststaande voorkeur voor een bepaalde omvang van de financiële sector van Nederland die optimaal zou zijn. Wij zijn een open economie met veel internationaal opererende bedrijven, die er groot voordeel van hebben dat onze banken groot zijn en internationaal opereren. Daarbij is er natuurlijk wel voor Nederland een problematiek van "too big to fail". Als de grote banken in de problemen komen, is er een groot risico voor de Staat. Wij spraken daar al eerder over.

Wat doen we daaraan? Sinds 2008 doen we daar het nodige aan op tal van fronten. Het toezicht is aanmerkelijk verscherpt. Er werden vragen gesteld over de personele uitbreiding van de toezichthouders. Sinds 2008 zijn de Nederlandsche Bank en de AFM inderdaad uitgebreid. Dat vonden we ook nodig om de risico's beter te kunnen inschatten. Heel veel beslissingen die van invloed zijn op het risico voor een bank, moet ook worden voorgelegd aan de toezichthouder. De toezichthouder moet kunnen beoordelen of de voorliggende beslissing adequaat is, of de risico's daarvan goed zijn ingeschat et cetera. We hebben dus bewust de toezichthouders op dat punt versterkt. De kapitaalseisen voor banken zijn aangescherpt en worden aangescherpt. Banken moeten de komende jaren hun balansen versterken. Veel Kamerleden spraken daar ook over. Dat betekent dat er weinig ruimte zal zijn voor dividenduitkering en dat er veel geld zal moeten worden gereserveerd. Als gevolg van de recessie en de economische situatie, hebben banken te maken met meer risico's bij uitstaande kredieten. Ook daarvoor moeten middelen worden gereserveerd.

Gaat dat nog? Ja. De kredietverlening zou een indicatie kunnen zijn dat de banken het echt niet meer trekken. Die kredietverlening is nog op orde, even los van het onderliggende vraagstuk van het mkb. Ook de winstgevendheid van de Nederlandse banken is nog op orde. Op al deze fronten dwingen we de Nederlandse banken echter om zelf veel meer voorzorgsmaatregelen te nemen, zelf als eerste aan de lat te staan voor risico's. De banken beseffen ook dat dit onvermijdelijk is.

De heer De Grave (VVD):

Ik heb in dit verband nog één punt omdat ik het aan elkaar wil kunnen knopen. Ik heb gewezen op het rapport van de Nederlandsche Bank in het kader van de bankenbelasting. De minister herinnert zich dat de Nederlandsche Bank daar heel kritisch over was en heeft gewezen op grote effecten voor de kredietverlening. Het is van tweeën één. Stel dat de kredietverlening in Nederland goed op orde is. Dat roept de vraag op waarom de Nederlandsche Bank daar heel kritisch over schrijft en op grote gevolgen voor de kredietverlening wijst. Ik heb al gevraagd hoe dat zich verhoudt tot de zeer scherpe eisen van de Nederlandsche Bank, scherper dan de Europese normen. Op grond van DNB heeft Nederland een van de scherpste eisen op dat punt. Hoe kan dat? Is die kredietverlening op orde? Waarom is DNB dan zo ongelofelijk kritisch over het voorstel voor de bankenbelasting. Waarom vindt DNB dan wel dat die scherpere kredieteisen kunnen? Heeft dat dan geen gevolgen voor de kredietverlening? Kortom, het beeld is voor mij nog niet helemaal rond. Misschien kan de minister iets zeggen over het rapport van de Nederlandsche Bank en de waarschuwing voor de bankenbelasting?

Minister Dijsselbloem:

Mogelijk vult de staatssecretaris mij straks nog aan. Hij heeft de discussie over de bankenbelasting eerder dit jaar namelijk intensief gevoerd. Het is zeer afhankelijk van de wijze waarop de bankenbelasting wordt ingericht inricht en van de totale grondslag en tarieven. Ik stel vast dat de Nederlandse banken, alles bij elkaar genomen, vorig jaar nog steeds 7 miljard winst maakten. Na belastingen is dat bedrag 4,5 miljard. Daarvan moet ook de bankenbelasting worden betaald. Dat is 600 miljoen. Daar moeten voorzieningen voor worden getroffen en balansen voor worden versterkt. Ik noem in dat kader ook Basel III, et cetera. Komt men er nog uit? Uiteindelijk beoordeel je dat onder andere op een indicator als: hoe staat het met de kredietverlening? Als de kredietverleningskraan echt dichtgaat, zitten we aan het randje of zijn we de rand al te dicht genaderd. Daar is echter nog geen sprake van. Dat baseer ik op cijfers van de Nederlandsche Bank. We nemen die waarschuwing dus uiterst serieus. We bekijken hoe het zit voor het mkb. Er is echter nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de banken de eisen waar zij mee te maken krijgen, die terecht en onvermijdelijk zijn, niet zouden kunnen verwerken.

Ik heb al gesproken over de toezichtskosten. Met de Nederlandsche Bank zijn er afspraken gemaakt voor de periode 2013–2016 om tot een kostenkader te komen, waarbinnen het zou moeten bewegen. Daarin staat per jaar aangegeven wat de kosten van het toezicht mogen bedragen. Aan de hand van het kader zal ik het verder bewaken.

De heer De Grave (VVD):

En de AFM?

Minister Dijsselbloem:

Het is mij niet bekend dat we vergelijkbare afspraken met de AFM hebben, maar voor de AFM geldt hetzelfde. Deze toezichthouders moesten ontwikkeld worden. Ik ga daar echt voor staan. Het spijt mij zeer. Er is sinds 2008 het nodige gebeurd. Ik hecht zeer aan toezichthouders die echt in staat zijn, in kwaliteit en kwantiteit, om hun verantwoordelijkheden waar te maken. Stel dat wij de komende periode weer een bank moeten redden en mij wordt gevraagd: hoe heeft dit kunnen gebeuren; waarom heeft de Nederlandsche Bank niet ingegrepen; hebben zij zitten slapen? Dan wil ik kunnen zeggen dat één ding zeker is, namelijk dat ze voldoende geëquipeerd waren en dat ze de kwaliteit en de kwantiteit in huis hadden om het goed te doen. Dat wil ik als eerste zeker gesteld hebben. Ik begrijp dat het vervelend is, zeker als we die kosten doorrekenen naar het bedrijfsleven, naar de financiële sector. Ik zeg toe dat we scherp zullen kijken naar een verdere kostenontwikkeling, maar laten we niet te zeer schrikken van het feit dat deze instellingen zijn versterkt. Dat was gewoon nodig.

De fractie van D66 heeft een vraag gesteld over de btw-afdrachten in Europa: een verlaging van de landenafdracht op basis van bnp, en meer btw in de eigen middelen van de Unie. Nederland is geen voorstander van een groter aandeel btw. Dat is een complexe berekening, die niet is gebaseerd op werkelijke btw-afdrachten. Verder is ze zeer intransparant. Ook het nieuwe voorstel is nog niet volledig transparant en leidt tot administratieve lasten. Wij zijn er geen voorstander van dat de EU direct btw gaat innen. Belastinginning is een nationale aangelegenheid. Ik denk dat ik niet veel helderder kan zijn dan dat.

Dan is er nog een vraag gesteld over de risico's van de woningmarkt en van de dalende huizenprijzen voor onze banken. Om te beginnen is al zes à zeven jaar sprake van die dalende huizenprijzen, wat risico's met zich brengt, in de eerste plaats voor huishoudens die te maken krijgen met een te hoge hypotheek en een te lage woningwaarde. Het kabinet heeft de mogelijkheid geïntroduceerd om de kosten van een eventuele restschuld gedurende vijf jaar af te trekken. Dat als tegemoetkoming aan de problematiek die groeit bij gezinnen. Bij elke procent huizenprijzendaling krijgen circa 20.000 extra huishoudens met een potentiële restschuld te maken, maar het aantal gedwongen huisverkopen in Nederland is nog zeer laag. Er bestaan nog weinig betalingsproblemen met hypotheken bij de banken. Het gaat om ongeveer 1% van de hele hypotheekportefeuille. Verwijzend naar wat mijn voorganger in december 20111 heeft laten weten, kan ik zeggen dat de vastgoedsector qua balansomvang te klein is om de drie grootbanken in de problemen te brengen.

Vanuit de fractie van D66 zijn zorgen uitgesproken over de decentralisatie in de zorg. Is dat geen risico voor de begroting? Decentralisatie in de zorg werd door veel partijen in hun verkiezingsprogramma's opgenomen, met bijbehorende bezuinigingsvoorstellen. Ook D66, kan ik me herinneren, versoberde de aanspraak op verzorging of begeleiding, schafte huishoudelijke verzorging af met compensatie voor een beperkte groep, et cetera. Dat gezegd hebbende, blijft het een grote operatie voor het kabinet. De staatssecretaris heeft de ruimte om in het geheel van decentralisaties te kijken naar het tijdpad en de aansluiting. In de Tweede Kamer is een heel debat gevoerd over het aansluitingsprobleem van het al schrappen in de nationale regeling AWBZ, zonder dat de gemeenten al een verantwoordelijkheid hebben. Die discussie hebben we eerder gehad toen we de huishoudelijke zorg overdroegen aan gemeenten. Ook dat is toen opgelost door nieuwe gevallen alvast over te laten gaan naar de gemeenten. De staatssecretaris zal hiernaar kijken en hij zal met voorstellen komen. Die ruimte heeft hij. Er kunnen nog veranderingen en verschuivingen komen. Kern van de visie is dat gemeenten echt beter in staat zijn, voor heel veel van deze voorzieningen maatwerken te leveren en dat te combineren met maatschappelijk werk, welzijn en waar nodig armoedebeleid. Gemeenten zijn beter gepositioneerd om dat te gaan doen. De coalitiepartijen delen dat. De overgang is altijd kwetsbaar – het gaat om kwetsbare mensen – en zal zorgvuldig moeten plaatsvinden.

De heer Backer (D66):

Het klonk een beetje als een jij-bak: andere partijen hadden dat punt ook in hun programma's. Dat is zo, maar het is natuurlijk wel verder uitgebreid. Mijn vraag ging niet zozeer over de wens om dat te doen, maar over de zorg of wij in het voorjaar daar geen groot probleem tegemoet moeten zien. U stak net de hand uit naar de woningcorporaties, omdat daar politiek gezien in een breder kader naar moet worden gekeken. Mag ik dat uitbreiden naar dit onderwerp?

Minister Dijsselbloem:

Ja, dat mag. Overigens zijn de besparingen op dit onderwerp pas voorzien in 2014 en deels in 2015 en daarna. Er zit dus al een fasering in de tabellen van het regeerakkoord. Dat probleem zal zich dit voorjaar nog niet voordoen. We hebben echt meer tijd om dat zorgvuldig uit te werken. Als minister van Financiën zeg ik natuurlijk wel dat ik me aan de financiële afspraken die daaronder liggen, ga houden. Dat geldt ook voor het huurbeleid. De tragiek van de huidige situatie is dat we op vrijwel alle maatschappelijke terreinen – met als uitzondering onderwijs – geld vinden, wat overal leidt tot pijnlijke beslissingen. Het helpt dus niet om het bij het ene dossier weg te halen en bovenop het andere dossier te stapelen. Dat zou het niet makkelijker maken.

Mevrouw Vos vroeg naar het belang van preventie in de zorg. Ik ben het daar zeer mee eens. Daarom wordt in het regeerakkoord in het hoofdstuk over de zorg ook gekozen voor populatiebekostiging in de eerste lijn, waardoor er één systeem van bekostiging komt voor alle aanbieders van eerste lijnen, waardoor samenwerking veel makkelijker wordt en waardoor het mogelijk wordt om tussen hen afspraken te maken over de inzet van het budget. De zorgverzekeraars zullen convenanten gaan afsluiten en preventief beleid gaan voeren om dat verder vorm te geven. Als je het accent wilt leggen op preventie, dan past daarin een grotere rol voor de gemeenten in het bij elkaar brengen van begeleiding, thuiszorg, huishoudelijke hulp, welzijn, maatschappelijk werk et cetera. Daar is echt winst te behalen.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb ook vragen gesteld over preventie, waarbij ik niet doel op eerstelijnszorg en preventie in curatieve zin. Het kabinet doet heel weinig aan bijvoorbeeld preventie in de zin van het ontmoedigen van roken en/of ongezond eten. Waarom niet, waardoor de zorgkosten overduidelijk oplopen? Het aantal rokers is voor het eerst in jaren weer aan het toenemen. Het vorige kabinet heeft daarop ingezet, maar dit kabinet zet die lijn niet voort.

Minister Dijsselbloem:

De overwegingen daarbij zullen in belangrijke mate financieel zijn. De minister van VWS moet nog een pakketmaatregel nemen van ik meen 1,3 miljard, welk bedrag nog moet worden ingevuld. De Telegraaf schreef daar gisteren al over. Daarvoor zullen voorstellen naar de Kamers komen. Dat wordt ook geen makkelijke kluif: daar zullen keuzes in zitten die misschien in tijden waarin er meer geld was, anders zouden zijn uitgevallen. Maar ik houd staande dat binnen dat eerstelijnsbudget voor de populatiebekostiging er ook echt ruimte is om een aantal zaken preventief aan te pakken. Denk aan het begeleiden van mensen bij gewichtsproblematiek. Dat is een van de grote problemen in de westerse wereld, met heel veel consequenties. Daar kun je in de eerstelijnsvoorzieningen winst boeken. Dat hoeft niet direct in pakketmaatregelen te zitten.

Ik kom toe aan duurzaamheid. Daar zijn door sommige leden woorden over gesproken die echt onnodig zijn. We gaan ongelooflijk veel investeren in duurzame energie. Het totale bedrag dat beschikbaar is voor de SDE-plus-regeling wordt verdubbeld naar 2,4 miljard. Dat staat misschien niet, heb ik me net gerealiseerd, in de hoofdtekst van het regeerakkoord – het staat er impliciet – maar dat zijn de bedragen waar het om gaat. Duurzame energie krijgt dus in de komende jaren in Nederland een enorme impuls. Daar hoort ook een ambitieuze doelstelling bij. We moeten daar echt niet somber over zijn. Fiscaal groen beleggen, met een heel pakket aan groene belastingen, is opgenomen in het Lenteakkoord. De fractie van GroenLinks doet zichzelf tekort als ze zegt dat er niets gebeurt aan duurzaamheid, want dat hele pakket aan vergroeningen telt op tot ruim 800 miljoen aan kolenbelasting, energiebelasting op gas, leidingwaterbelasting enzovoorts. Dat gaat gewoon door. Wordt er bezuinigd op dat bedrag van 115 miljoen voor duurzaamheidsmaatregelen? Ja. Overigens niet alles. Er werd gezegd dat groen beleggen wordt beëindigd. Dat is niet waar. Daar wordt mee doorgegaan.

Wat we niet willen voorzetten, is de subsidie op zonne-energie. De ervaring uit de sector, zo heb ik uit de sector zelf gehoord, is dat het prima liep zonder subsidie. Er was grote animo. Overal in Nederland werden zonnepanelen op het dak gelegd. Maar zodra het gerucht ging dat er weer een tijdelijke subsidieregeling kwam, werden die investeringen in de wacht gezet en konden de installateursbedrijven naar huis. Er was onzekerheid in de sector en men wist niet of het verder ging. Ik heb onlangs panelen op mijn eigen dak gelegd, zonder subsidie. Dat doen de meeste mensen in Nederland. Het is gewoon rendabel. Er is geen subsidie meer nodig. Hetzelfde geldt voor energiebesparingen in bestaande woningbouw. Afhankelijk van hoe slecht uw huis is, is het meestal gewoon een goede investering. Laat u adviseren over welke energiebesparingsmaatregelen mogelijk zijn, breng ze aan en u verdient ze gewoon terug. We moeten er een beetje van af dat alles wat goed en nodig is, belegd moet worden met geld.

Tot slot op dit punt, en ook daarvoor komt ere toe aan de Lentecoalitie: de 200 miljoen extra voor natuurbeleid blijft gewoon staan. Dat is de komende jaren structureel beschikbaar voor versterking van het natuurbeleid.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mooi, veel geld voor duurzame energie. Maar uit de berekeningen van het Planbureau blijkt dat een heel groot deel daarvan toch in de bijstook van biomassa in kolencentrales gaat zitten. De vraag blijft dus staan hoe we de daadwerkelijke omvorming naar echt duurzame energievoorzieningen gaan realiseren. Ik heb ook een vraag over het schrappen van het pakket Lenteakkoordmaatregelen. Het gaat om 155 miljoen euro. Dat had ook op een andere wijze kunnen worden ingezet. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen. Er zit onder meer een pakket in voor het stimuleren van energiebesparing in de bestaande bouw. Op dat punt ben ik het volstrekt oneens met de minister. Het is dramatisch. Het gebeurt gewoon niet. Er wordt gewoon niet geïnvesteerd in oude woningen. Dat is ook het grote probleem in de bouwsector. Minister, grijp uw kans. Ga op dat punt het beleid toch weer vormgeven en doe meer aan ondersteuning.

Minister Dijsselbloem:

Onze stelling, en die blijf ik verdedigen, is dat het niet om de rendabiliteit van dat type investeringen gaat. Je kunt het wel met geld beleggen, maar het opknappen van bijvoorbeeld corporatiewoningen of het verbeteren van de energiebesparing van die woningen is, als je het verstandig doet, een rendabele investering, voor de corporatie en daarmee ook voor de huurders. Corporaties mogen het gewoon in rekening brengen bij de huurders. Huurders krijgen een lagere energierekening. Nogmaals, als je het verstandig doet, hoeft het niet meer gesubsidieerd te worden. Ik zal minister Blok de vraag voorleggen waarom het dan toch niet gebeurt, maar het hoeft echt niet met geld te worden belegd.

Daarmee heb ik de belangrijkste punten besproken over duurzaamheid, een onderwerp dat in het regeerakkoord veel en positieve aandacht heeft gehad. Met die positieve en optimistische toon wil ik mijn bijdrage beëindigen.

Staatssecretaris Weekers:

Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor haar felicitaties voor de herbenoeming. Ik verheug me op de constructieve samenwerking met dit huis.

Ik zal niet al te zeer vooruitlopen op het Belastingplan, dat we over een paar weken hier gaan bespreken, maar wel enkele concrete vragen beantwoorden die zijn gesteld over onder meer de woningmarkt, winstbox, pensioenen en enkele varia.

Over de woningmarkt merk ik op dat die vooral op het terrein van mijn collega Blok ligt, de minister voor Wonen en Rijksdienst. Ik beperk mijn reactie daarom tot hoofdlijnen. De heer Terpstra heeft gevraagd hoe een omkeerhypotheek fiscaal wordt behandeld. De belangrijkste vraag voor de renteaftrek is of de lening is aangegaan in verband met de eigen woning. Dat is nu zo en dat verandert niet als gevolg van het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning dat vanmiddag in de Tweede Kamer ter stemming voorligt en dat, als het goed is, heden nog naar de Eerste Kamer wordt gezonden. Bij een omkeerhypotheek is het niet anders. Als een omkeerhypotheek wordt aangegaan als aanvulling op de oudedagsvoorziening of ter financiering van de zorgkosten, is dat geen verband met de woning. De rente is dan ook niet aftrekbaar. De schuld verlaagt wel de heffingsgrondslag in box 3.

De heer Terpstra heeft vragen gesteld over het regeerakkoord, waarin staat dat de hypotheekrenteaftrek wordt afgebouwd, in dier voege dat het aftrekpercentage van 52 met stapjes van 0,5% wordt verlaagd tot 38. De heer Terpstra vraagt: hoe zit het nu met de inkomstenbelastingtarieven, die in het aangepaste regeerakkoord niet lager worden? Dat laatste is inderdaad zo. De 38% liep gelijk met de tarieven van de tweede en derde schijf zoals die in het oorspronkelijke regeerakkoord stonden opgeschreven. Zoals gezegd, de afbouw van 52% naar 38% verloopt in stapjes. Dat staat nog niet in een wetsvoorstel dat op dit moment op tafel ligt. Het moet nog nader worden uitgewerkt door collega Blok en mijzelf. Ik zie het als een aanmoediging om tussen nu en 28 jaar de belastingtarieven verder te kunnen verlagen. De minister zei al dat wij beiden hopen dat daar op zeker moment mogelijkheden voor ontstaan, maar vooralsnog liggen ze niet in het verschiet.

Dan vraagt de heer De Grave of belastingplichtigen met een bestaande schuld kunnen worden geprikkeld om af te lossen, bijvoorbeeld door uitbreiding van de Hillenregeling. De Hillenregeling is op zichzelf heel sympathiek. Het stelt dat je geen eigenwoningforfait hebt du moment dat je de hypothecaire schuld volledig hebt afgelost. Ik wijs de heer De Grave erop dat, ofschoon een dergelijke regeling erg sympathiek is en ik het pleidooi voor uitbreiding wel begrijp, we op dit moment geen budgettaire ruimte hebben om de regeling te verruimen.

Mevrouw Vos heeft gevraagd waarom niet is gekozen voor een snellere afbouw van de hypotheekrenteaftrek en waarom maar tot 38%. Eigenlijk was de impliciete vraag van de heer Terpstra waarom we stoppen bij 42%. Mevrouw Vos vraagt ook: waarom niet het einddoel van Wonen 4.0? In Wonen 4.0 wordt de hypotheekrenteaftrek in 30 jaar geheel afgeschaft. Daar is het kabinet geen voorstander van. De hypotheekrenteaftrek is een belangrijk instrument dat eigenwoningbezit bevordert. Daarom wil dit kabinet net als het vorige kabinet de hypotheekrenteaftrek behouden. Wel wordt de regeling zodanig aangepast dat voor nieuwe gevallen alleen aftrek wordt toegestaan als tenminste annuïtair wordt afgelost. Dat was ook een afspraak die de partijen van het Lenteakkoord hebben gemaakt en waarvan het wetsvoorstel na vanmiddag naar deze Kamer komt. Dat verlaagt de schulden van burgers, het verkleint de restschuldproblematiek en de funding gap, en verstevigt daarmee de financiële stabiliteit in Nederland. Tevens wordt de budgettaire beheersbaarheid verbeterd, hetgeen uiteindelijk de hypotheekrenteaftrek als zodanig toekomstbestendig maakt.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Er zijn allerlei, ook politiek-ideologische, opvattingen over dit vraagstuk. Er is een enorm financieel probleem voor de overheid. U wilt de begroting op orde brengen. Dit kost ons jaarlijks 14 miljard euro. Moet de hypotheekrenteaftrek, in dat licht bezien, niet verder worden teruggebracht? Juist ook zeker gezien het feit dat 10% van de hoogste inkomens de helft van dit bedrag krijgt afgetrokken. Is het in het licht van de grotere problemen dus niet zaak om toch een stap verder te gaan?

Staatssecretaris Weekers:

Het zijn met name de middeninkomens die behoorlijk gebruikmaken van de hypotheekrenteaftrek. Als je daar verder aan zou tornen, zouden heel veel gezinnen in Nederland in grote financiële problemen geraken. In het Lenteakkoord, maar ook in het regeerakkoord, is afgesproken om het aftrekpercentage van 52 met stapjes terug te brengen naar 38. Het kabinet heeft er echter niet voor gekozen om deze beperkingen in de hypotheekrenteaftrek te gebruiken voor het op orde brengen van de begroting van de overheid. Uiteindelijk wordt dit gebruikt voor het verlagen van de lasten. Als je heel voorzichtig het budgettaire beslag van de hypotheekrenteaftrek gaat verminderen, zal dat niet op korte termijn tot grote opbrengsten leiden, maar wel op de wat langere termijn. Dit zal, zoals gezegd, worden teruggesluisd door middel van lagere belastingen en niet worden gebruikt om de schatkist op orde te brengen.

Er zijn vragen gesteld over het Witteveenkader, onder meer door de heer Van Strien en de heer De Grave. De heer Van Strien vroeg welke aanpassingen in het Witteveenkader het kabinet voor ogen heeft. In de eerste plaats is dat het aftoppen van de pensioenopbouw. In pensioenregelingen met een pensioengevend loon van meer dan € 100.000 wordt de pensioenopbouw niet langer fiscaal gefaciliteerd. Daarnaast wordt het maximale fiscale opbouwpercentage voor middelloonregelingen verlaagd naar 0,4. Voor eindloonregelingen en beschikbarepremieregelingen vindt een soortgelijke inperking plaats. De facilitering van oudedagslijfrente en de fiscale oudedagsreserve wordt op overeenkomstige wijze aangepast.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb een vraag aan de staatssecretaris ter nadere toelichting. Met name mensen met een inkomen tot € 100.000 konden in het verleden sparen tot 70% van het laatstverdiende loon. Ook met een middelloonregeling of een andere regeling kon men altijd bijsparen. Ik begrijp dat dit nu in de voorstellen van de regering niet meer mogelijk is boven 70%.

Staatssecretaris Weekers:

Dat klopt, er is voor gekozen om aansluiting te zoeken bij het middelloon. Die trend is al jarenlang zichtbaar bij pensioenfondsen. Vroeger was het zo dat het pensioen werd gerelateerd aan het laatstverdiende loon. Dat is inmiddels in lang niet alle gevallen meer zo. Er heeft dus een hele ontwikkeling plaatsgevonden. In de tweede plaats is het zo dat het, met de beslissing om langer door te werken tot 67 jaar – de minister heeft aangegeven dat de pensioengerechtigde leeftijd zal worden gekoppeld aan de levensverwachting – alleszins gerechtvaardigd is dat een pensioen op basis van het middelloon kan worden opgebouwd in 40 jaar.

De heer Van Strien (PVV):

Ik begrijp niet helemaal wat de verhoging van de pensioenleeftijd hiermee te maken heeft. Als je de pensioenleeftijd verhoogt – wij zijn daarvan niet zo'n voorstander – zou je juist moeten faciliteren dat mensen kunnen sparen tot 70% van het laatstverdiende salaris, zodat zij na nog een keer twee jaar langer werken in ieder geval een redelijk pensioen kunnen opbouwen.

Staatssecretaris Weekers:

In de plannen van het kabinet kan iedereen in dit land nog steeds een buitengewoon redelijk pensioen opbouwen. Het kabinet is daarvan overtuigd. Ik snap de logica niet dat, als je een paar jaar langer moet doorwerken, dit ertoe zou nopen om een extra hoog pensioen op te bouwen. In het Witteveenkader hadden wij vastgelegd dat in circa 37 jaar een pensioen kon worden opgebouwd, en wel van het laatstverdiende loon. Nu gaan wij een paar jaar langer doorwerken. Bovendien is de effectieve uittreedleeftijd de afgelopen jaren behoorlijk naar boven bijgesteld. Dan hebben mensen in jaren gerekend meer tijd om een pensioen op te bouwen. Als je van je 27ste tot je 67ste werkt, kun je een volledig pensioen opbouwen. Als je eerder begint met werken, heb je al eerder een volledig pensioen opgebouwd.

De heer Van Strien (PVV):

Ik constateer dat wij van mening blijven verschillen over de vraag wat een volledig pensioen is.

Staatssecretaris Weekers:

Wat is een volledig pensioen? Het kabinet sluit aan bij maatschappelijke ontwikkelingen. Veel pensioenregelingen gaan tegenwoordig uit van een middelloonregeling. De eindloonregeling waarvan vroeger sprake was, wordt echt uitgefaseerd. Daarnaast is het zo dat het mensen altijd vrij staat om een derdepijlerpensioen op te bouwen, bijvoorbeeld door in het eigen huis te sparen. De nieuwe benadering houdt in dat mensen die een nieuwe hypotheek afsluiten, moeten kiezen voor een annuïtaire lening, die in 30 jaar wordt afgelost. Dit betekent dat mensen uiteindelijk meer geld hebben zitten in het eigen huis. Dat is ook een appeltje voor de dorst. Wij zijn ervan overtuigd dat er veel mogelijkheden zijn om goed voor de oude dag te zorgen.

De heer De Grave vroeg of het klopt dat de pensioenopbouw boven het Witteveenkader niet meer verplicht is. Hij heeft ook de vraag gesteld wat de aftopping betekent voor het werkgeversdeel. Welnu, het is juist dat de voorgestelde maatregelen ertoe leiden dat een pensioenregeling van een hoger pensioengevend loon dan een ton niet meer in aanmerking komt voor een verplichtstelling. Dat zou ook vreemd zijn. Als het fiscaal niet meer wordt gefaciliteerd, sterker nog, als er een fiscale boete staat op een inleg die hoger is, kun je bezwaarlijk nog tot dat hogere pensioen verplichten. Wat er met het werkgeversdeel van de pensioenpremies boven het Witteveenkader gebeurt is uiteindelijk een beslissing van de sociale partners. Dat is een zaak van werkgevers en werknemers; daar gaat het kabinet niet over. Het is mogelijk dat het een onderhandelingspunt is, waarbij werknemers zullen aangeven dat de werkgever kennelijk meer loonruimte heeft te bieden. Dan komt er wellicht een opwaartse druk op de lonen, omdat pensioen toch uitgesteld loon is. Indien en voor zover dat niet gebeurt, zullen werkgevers in elk geval betogen dat zij die ruimte nodig hebben om concurrerend te blijven en de loonkosten te drukken. Daar zou ik niet verder in willen treden; dit is echt iets tussen werkgevers en werknemers.

Mevrouw Vos en de heer Ester hebben gevraagd naar de winstbox en de koopkrachteffecten. In het regeerakkoord is inderdaad een winstbox aangekondigd. Daarmee kan ook het urencriterium komen te vervallen. Dat is een al jarenlang gekoesterde wens, ook van de fractie van GroenLinks, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer. In het tweede kwartaal van 2013, dus nog voor het zomerreces, zal ik de Kamer een uitgebreide brief sturen waarin ik de uitwerking van de winstbox schets. Voordat die winstbox in wetgeving wordt uitgewerkt, hebben wij dan een goede gedachtewisseling met elkaar kunnen hebben. Met de winstbox is inderdaad 0,5 miljard versobering gemoeid voor ib-ondernemers. Dit hangt samen met het feit dat de verschillen tussen werknemers en ondernemers laag in het inkomensgebouw de afgelopen jaren fors zijn toegenomen. Een zeker verschil tussen ondernemers en werknemers is overigens alleszins te rechtvaardigen. Ondernemers zullen vanwege het risico dat zij lopen buffers moeten opbouwen. Dat wordt verdisconteerd in aantrekkelijker tarieven in de fiscale sfeer voor ondernemers. Maar niet ontkend kan worden dat dit enigszins uit het lood is geslagen. Ook het CPB heeft daar afgelopen zomer in een studie op gewezen, dus wij zullen een nieuw evenwicht moeten vinden. Hoe de exacte vormgeving van de winstbox eruit zal zien, of en in hoeverre er wordt gewerkt met een belastingvrije som, hoe je die ook noemt, en wat de exacte tarifering zal zijn, met alle koopkrachteffecten, dat zal ik nog inzichtelijk maken. Ik ben ervan overtuigd dat wij spoedig hierover een ordentelijke discussie kunnen voeren.

De heer Terpstra vraagt naar de terugsluis van de btw-verhoging in 2013 en latere jaren. Wat betreft de terugsluis van de btw-verhoging in 2013 verwijs ik naar de stukken die vlak voor het zomerreces aan de orde zijn geweest, want de btw-verhoging, maar ook de terugsluis, is in de zomer tot wet verheven. Vlak voor de zomer zijn deze voorstellen door beide Kamers behandeld. Een en ander verloopt in elk geval via de arbeidskorting, de zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de alleenstaandeouderenkorting en de ouderenkorting.

De heer Ester vraagt hoe het niet doorgaan van het vitaliteitssparen zich verhoudt tot de wens van het kabinet om mensen door de verhoging van de AOW-leeftijd langer productief en fit door te laten werken. De verhoging van de AOW-leeftijd is nodig om de AOW ook voor toekomstige generaties te kunnen behouden. Gelet op de bestaande economische situatie moet eventueel ondersteunend beleid om mensen langer in gezondheid te laten doorwerken zo effectief en efficiënt mogelijk worden vormgegeven. Het kabinet heeft daarbij scherpe keuzen gemaakt. Het nieuwe, aanvullende beleid is met name gericht op de lage inkomens, die over het algemeen de fysiek zwaarste beroepen uitoefenen en waar gezondheid dus een belangrijk punt van zorg is. Kijk je naar een instrument als het vitaliteitssparen, dan constateer ik dat dit het meest aantrekkelijk is voor hoge inkomens. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om deze regeling niet in te voeren, maar te kiezen voor de invoering van een werkbonus, die zodanig wordt vormgegeven dat die is gericht op de mensen met de laagste inkomens. Als die de werkbonus opsparen tot 65,5 jaar, dan kunnen zij met vervroegd pensioen.

De heer Terpstra heeft nog gevraagd wat het betekent dat een aantal Aziatische en Zuid-Amerikaanse landen heeft besloten dat hun bedrijven geen Europese heffingen mogen betalen. Dat heeft op zichzelf niets te maken met belastingverdragen, want belastingverdragen zijn bilaterale overeenkomsten. Hier gaat het om Europese milieuheffingen. De heer Koffeman heeft nog een vraag gesteld over de sierteelt. We hebben na het uitkomen van de fiscale agenda kunnen vaststellen dat er geen draagvlak was in de Kamers voor een verhoging van het lage tarief in de btw. Dat gold onder meer ook voor de btw op sierteelt. Afschaffing van dat lage tarief zou bovendien behoorlijk wat werkgelegenheidseffecten met zich brengen, in negatieve zin. De heer Terpstra heeft nog een vraag gesteld over de privacywetgeving en de uitvoeringskosten van het inkomensafhankelijk eigen risico. Het kabinet zal het inkomensafhankelijk eigen risico, dat in het regeerakkoord is afgesproken, nader uitwerken. Afhankelijk van de vormgeving komen uiteraard ook de privacyaspecten aan de orde. Hetzelfde vraagstuk doet zich voor bij het doorgeven van inkomensgegevens aan woningbouwcorporaties. Dat onderwerp heeft de warme belangstelling van dit huis. Wij zullen de discussies daarover ook betrekken bij de nadere uitwerking van dit voorstel. De kwestie van de uitvoeringskosten hangt af van de concrete invulling van de regeling. Ook de uitvoerende partij is op dit moment nog niet bekend. Je kunt het laten uitvoeren door de zorgverzekeraars, of het CAK. In het regeerakkoord is in elk geval eenmalig 30 miljoen voorzien om de inkomensafhankelijke bijdrage te kunnen introduceren.

Er is ook nog een vraag gesteld over de lokale belastingen, vooral door de heer Nagel. Het is helder dat, als het gaat om de tarieven voor lokale belastingen, dit aan de lokale overheden is voorbehouden. Daar moet ook de lokale democratie haar werking doen. De kaders zijn vastgelegd in de Gemeentewet. De tarieven voor bijvoorbeeld de riool- en afvalstoffenheffing mogen niet hoger zijn dan maximaal kostendekkend. Voor de ozb geldt de zogenaamde macronorm, waarbij tussen het Rijk en de medeoverheden is afgesproken dat alle gemeenten de ozb niet verder laten groeien dan een x percentage. Voor 2012 was de macronorm vastgesteld op 3,75%. In 2012 is de ozb-opbrengst met 4% gestegen. Het vorige kabinet heeft hierover in het voorjaar al een indringend gesprek gevoerd met de medeoverheden en erop aangedrongen dat wat in 2012 te veel is opgehaald, in 2013 te compenseren. Ik zal mij samen met de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken verstaan met de medeoverheden, zodanig dat zij zich houden aan de gemaakte afspraak, want de ultieme sanctie van een te forse groei van de lokale lasten, meer in het bijzonder de ozb, is een uitname uit het gemeentefonds, hetgeen de staatssecretaris van Financiën dan in staat stelt om hogere gemeentelijke belastingen op rijksniveau te compenseren met lagere rijksbelastingen. Het is natuurlijk het beste als de gemeenten zich houden aan de afspraak hierover.

De voorzitter:

Ik dank de regering voor de beantwoording in eerste termijn.

Ik stel voor, dat wij nu beginnen met de tweede termijn van de Kamer, maar we schorsen wel om 13.15 uur. Daar zijn twee redenen voor. De minister zal dan moeten vertrekken en ons College van Senioren vergadert nog. Dat betekent dat wij om 14.00 uur vooraleerst vervolgen met de stemmingen. Daarna ronden wij dit debat met de staatssecretaris af.

In tweede termijn is het woord aan de heer Terpstra.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Namens de gehele fractie dank ik de minister en de staatssecretaris hartelijk voor alle antwoorden. De antwoorden van de staatssecretaris geleid ik graag door naar volgende debatten. Wat betreft de inkomensafhankelijkheid als het gaat om het eigen risico ging het mij met name om de vraag of dit wel past in het huidige systeem.

Wij ondersteunen een aantal onderdelen van de beantwoording van de minister volledig. Dat geldt voor zijn kijk op het macrokader van de overheidsfinanciën. Wij steunen ook de begrotingsregels. Dat geldt ruwweg ook voor de begroting 2013 die voor x procent mede door het CDA tot stand is gebracht. Ook de visie van de minister op Europa en Ontwikkelingssamenwerking bevat veel elementen waar wij ons in kunnen vinden.

We hebben nog drie zorgen. Ik wil die graag onderlijnen met het indienen van drie moties. De eerste zorg betreft het risico dat bij de overheidsuitgaven allerlei uitgaven voor zorg, sociale zekerheid en rente de toekomstgerichte uitgaven verdringen, met name op het gebied van onderwijs en innovatie. Daarover dienen wij de volgende piketpaal gevende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Terpstra, Essers, Brinkman, Hoekstra en Van Bijsterveld wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de stijging van de uitgaven voor Volksgezondheid, Sociale Zekerheid en rente andere meer toekomstgerichte uitgaven op de Rijksbegroting dreigen te verdringen;

constaterende dat bij de jongste wijziging van het RA een deel van de uitgaven voor de infrastructuur zijn vervangen door uitgaven in de SZ;

roept de regering op, bij de noodzakelijke bezuinigingen in komende jaren voldoende ruimte te scheppen voor toekomstgerichte uitgaven in onderwijs, innovatie, moderne technologie en infrastructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter C (33400).

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. De problemen voor volgend jaar zijn voor een groot deel opgelost door de lasten te verhogen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Excuus, ik zag u niet staan.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik kwam ook wat laat aanlopen. Ik heb nog een vraag over de motie. Willen de indieners hiermee in feite zeggen dat ze tegen die 250 miljoen zijn die uit het Infrastructuurfonds is gehaald ten behoeve van de sociale agenda?

De heer Terpstra (CDA):

Volgens mij staat het er niet zo in. Wij constateren dat er een risico is dat stijgers zoals de zorg, de sociale zekerheid en de rente andere uitgaven gaan verdringen. Dat is de eerste constatering. De tweede constatering is dat er bij de discussies binnen de coalitie een ruil tot stand gekomen is tussen infrastructuur en sociale zekerheid. Dat is ongeveer dezelfde ontwikkeling. Wij hebben nog geen standpunt ingenomen over de vraag of dat juist is of niet. Wij doen echter wel een beroep op het kabinet om in het vervolg ervoor te zorgen dat toekomstgerichte uitgaven worden ontzien bij het bezuinigingsbeleid. Dat is de inhoud van de motie. Er zit geen duidelijke uitspraak in of wij deze move al dan niet goedvinden. Bovendien heeft de minister toegezegd dat hij nog zal toelichten hoe deze move er precies uitziet.

Een tweede punt van zorg is het volgende. In 2013 zijn de problemen grotendeels opgelost door de lasten te verhogen. Lastenverhogingen vinden wij op langere termijn niet de meest gewenste vorm van het oplossen van problemen. De Raad van State heeft in een aantal adviezen met betrekking tot Miljoenennota's een paar keer opgemerkt dat het verhogen van belastingen veel gemakkelijker is dan het beperken van uitgaven. Wij erkennen dat dit zo is, maar wij willen graag een motie indienen waarin wij het kabinet oproepen om in het vervolg meer te kijken naar de mogelijkheid van lastendalingen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Terpstra, Essers, Brinkman, Hoekstra en Van Bijsterveld wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de verdergaande lastenstijgingen geen oplossing bieden voor het verminderen van de crisis in verband met het veroorzaken van meer werkloosheid;

overwegende dat Nederland een van de meest genivelleerde landen in Europa is;

constaterende dat het kabinet deze negatieve gevolgen van lastenstijgingen nog versterkt door de door het kabinet gekozen vorm van nivellering waardoor de middeninkomens in het bijzonder worden getroffen en de crisis niet wordt opgelost;

constaterende dat het kabinet bij de noodzakelijke ombuigingen in 2013 gericht op het bereiken van de 3%-norm in ons land met name de lasten heeft verhoogd;

verzoekt de regering, vanaf 2014 de lasten structureel te verlagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter D (33400).

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Bij lastenstijgingen en ook bij grote operaties zoals de verhoging van de btw en de energiebelasting wordt vaak opgemerkt dat men het ergens anders zal compenseren. Wij vinden dat de noodzakelijke lastenstijgingen voor de bevolking duidelijk moeten zijn. Daarom willen wij meer inzicht hebben in de manier waarop men allerlei compensatiesystemen tot stand brengt. In de volgende motie wordt het kabinet opgeroepen om eigenlijk bij elke Miljoenennota duidelijk uiteen te zetten welke belasting men verhoogt en welke compensatiemechanismen men eventueel toepast.

Motie

De voorzitter: Door de leden Terpstra, Essers, Brinkman, Hoekstra en Van Bijsterveld wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat lastenstijgingen voor de bevolking duidelijk moeten zijn;

constaterende dat de verhoging van de btw per 1 oktober 2012 gecompenseerd zou worden door een verlaging van de ib;

constaterende dat het kabinet in het RA deze compensatie heeft gewijzigd;

constaterende dat de ib-tarieven in het kader van de nivellering worden verhoogd;

verzoekt de regering, elk jaar in de Miljoenennota aan te geven of en, zo ja, op welke wijze verhogingen van de btw en energiebelastingen in de ib worden gecompenseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter E (33400).

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter. Tot slot wil ik namens de gehele fractie de minister een goede reis naar Brussel wensen.

De heer De Grave (VVD):

Voorzitter. Het moet staccato. Dat is eigenlijk wel jammer, want er waren veel interessante punten. Ik denk dat wij een aantal punten moeten hernemen bij de algemene politieke beschouwingen. Ik heb mijn fractievoorzitter daarover al geïnformeerd. Neem de inkomensverhoudingen in Nederland. Op sommige punten proefde ik een andere toonzetting bij deze minister dan bij de vorige; de politieke kleur is natuurlijk ook anders. Dat was niet altijd naar mijn tevredenheid. Ik denk aan de discussie over het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau over de sociale staat van Nederland. Ik heb daarbij dezelfde conclusie getrokken en de voorganger van deze minister was het met mij eens, in tegenstelling tot de huidige. Wij zullen dit debat voortzetten.

Ik wil mijn vraag over de vermogensverdeling, namelijk of een en ander inclusief pensioenen en huizen is, graag schriftelijk beantwoord hebben.

Ik deel vanzelfsprekend de opmerking van de minister over de AFM en DNB. Natuurlijk moeten ze adequaat worden toegerust. Dat geldt ook voor de Belastingdienst. Maar goed, die wordt uit de schatkist betaald. Het gaat mij er vooral om dat ik zeker wil kunnen uitsluiten dat er geen enkele controle meer is omdat het niet uit de schatkist wordt betaald. De minister heeft mij op dit punt tevredengesteld. Hij heeft gezegd: ja, daar let ik wel degelijk op; natuurlijk zorg ik voor adequate bemensing, maar dat kan niet zonder enige vorm van toetsing of controle.

Ik heb een belangrijke vraag gesteld over de zorg en de uitsplitsing van kosten naar AWBZ, Wmo, Zfw. Mevrouw Vos heeft er ook naar gevraagd. Kan er in het vervolg een uitsplitsing komen, geschoond van exogene ontwikkelingen, zodat de Kamer gewoon kan gevolgen wat er gebeurt? Misschien kan de minister dit toezeggen voor de volgende financiële stukken.

De staatssecretaris heeft iets opgemerkt over het "Hillenkader". Zo gemakkelijk komt hij er bij mij niet vanaf. Budgettaire ruimte? Dat begrijp ik, maar de staatssecretaris moet het nog eens precies uitleggen, wellicht schriftelijk. Als er wordt afgelost, wordt er ook minder afgetrokken. Dat levert gewoon geld op. Dat is heel simpel. Als je tegen 4% aftrekt tegen middenschijf, dan is dat een netto-opbrengst van 1,6%. Ik heb de suggestie gedaan om dat geheel of voor een deel terug te geven in de vorm van een verruiming van het "Hillenkader". Voor mij is dat budgettair neutraal. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom naar zijn mening een uitbreiding van het "Hillenkader" budgettair negatief is? Voorlopig blijf ik op het standpunt staan dat mijn redenering klopt dat het een voordeel oplevert als je vervroegd aflost. Dat voordeel kan gebruikt worden ter stimulering, nog even los van het feit dat het een bijdrage levert aan de vermindering van de passiefzijde van de banken, met een vermindering van de hypotheekschulden en minder problemen voor individuele huishoudens. Kortom, dit is helemaal in de lijn van het denken van dit kabinet.

Mijn laatste opmerking gaat over het Witteveenkader. Ongetwijfeld zal hierover nog veel worden gezegd. Wij komen hierop nog terug bij de algemene politieke beschouwingen. Bij mijn beste weten levert een beperking van het Witteveenkader 1,1 miljard op. Ik wil graag een uitsplitsing zien: welk deel is de beperking in het algemeen, dus het opbouwpercentage met 0,4%, en welk bedrag is gemoeid met de totale aftopping boven € 100.000? Dat is relevant omdat dit bedrag, naar mijn inschatting vele honderden miljoenen, gewoon rechtstreeks een fiscale lastenverzwaring voor de hogere inkomens is. Dat is ook relevant in de discussie over de balans tussen hoge en lage inkomens. Doet het kabinet dit evenwichtig? Ik vind dit evenwichtig en ik heb dit ook uitgelegd. Dit soort maatregelen wordt echter onderbelicht. Ik denk dat het wel helder moet zijn, opdat het goed geregeld kan worden.

De heer Van Strien (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen, voor zover mijn vragen beantwoord zijn. Ten aanzien van een aantal vragen hebben ze besloten, bewust, om geen antwoord te geven. Waar wij wel een antwoord kregen, is onze verontrusting en zorg niet weggenomen. Eén onbeantwoorde vraag wil ik herhalen, namelijk die over bijlage 4 van de Miljoenennota. Daarin staat dat ervan wordt uitgegaan dat Griekenland zich aan de afspraken houdt en dat dan de tranches worden uitgekeerd conform het memorandum of understanding van maart 2012. Mijn vraag was of de minister van mening is dat Griekenland zich aan de afspraken houdt en of dat gevolgen heeft voor onze EMU-schuld. Deze vraag wil ik er echt expliciet nog even uitlichten.

Ik moet constateren dat wat betreft de langetermijnzaken het kabinet volgens ons echt op de verkeerde weg is. Daar zullen we in de loop van het jaar ongetwijfeld op terugkomen. Maar ook in de plannen voor de korte termijn, de begroting voor 2013, kunnen wij ons over het geheel genomen bar slecht vinden.

De heer Postema (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de beide bewindslieden voor de beantwoording van de vele vragen. Er moet uiteindelijk voor 46 miljard bezuinigd worden: 30 miljard hadden we al en er komt nog eens 16 miljard bij. Dat is nooit een feest en dat gaat met offers gepaard. Ik heb het idee dat dit ook door deze Kamer goed begrepen wordt. Het gaat daarbij wel om de vraag hoe je met die offers omgaat en hoe je ervoor zorgt dat die evenwichtig gespreid zijn en gedragen worden. Dat moet op basis van eerlijke principes. Dat spreekt de PvdA-fractie aan. We hebben in eerste termijn aangegeven – en misschien is dat ook een richtlijn voor mogelijke toekomstige rondes – vooral te blijven kijken naar inkomens boven twee keer modaal en naar de vermogens. Dat is geen doel op zich, maar een middel om de offers op een goede manier te spreiden.

We hebben met belangstelling en waardering geluisterd naar de toelichting van de minister op de duurzame en vernieuwde economie. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar na eerste lezing van het regeerakkoord niet erg enthousiast over was. Er blijken toch een paar dingen niet zo duidelijk verwoord te zijn in de tekst van het regeerakkoord. Ik doel bijvoorbeeld op de maatregelen rondom duurzame energie; dat is toch een heel pakket. Niettemin is het natuurlijk ongelooflijk belangrijk om ook in deze tijd te blijven investeren, juist in die uitgavencategorieën voor de toekomst zoals onderwijs, innovatie, moderne technologie en infrastructuur. In die zin is de eerste motie van collega Terpstra te plaatsen.

We hebben afgelopen jaar behoorlijk wat tijd en aandacht besteed aan risicodetectie en -beheersing binnen het Rijk. Daar is veel over gesproken. Dank voor de antwoorden. Ik beluister dat de minister bereid is samen met deze Kamer verder na te denken over de invulling van een dergelijke risicoparagraaf waarmee in deze Miljoenennota al zo'n goede start is gemaakt. Ik zou in dat verband een motie willen indienen ter verdere bevestiging van die afspraak.

Motie

De voorzitter: Door de leden Postema, Backer, Ester, Koffeman, Reuten en Vos wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering gedurende de afgelopen jaren onvoldoende aandacht heeft besteed aan het inzichtelijk maken van de risico's voor de overheidsfinanciën;

overwegende dat met de Miljoenennota 2013 dienaangaande een aanzienlijke verbeterslag is gerealiseerd;

overwegende dat ook in de Miljoenennota 2013 inzicht in de impliciete garanties van het Rijk alsook een integraal inzicht in de ontwikkeling van de risico's voor de overheidsfinanciën nog steeds ontbreekt;

verzoekt de regering, de Eerste Kamer periodiek en integraal inzicht te verschaffen in de ontwikkeling van de risico's voor de overheidsfinanciën en de mogelijkheden om deze risico's te beheersen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter F (33400).

De heer Reuten (SP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. De stijl van beantwoording van de nieuwe minister spreekt mij wel aan. Ik vind dat wel een vooruitgang.

We hadden een kleine woordenwisseling over de doorrekening van het SP-programma en van het regeerakkoord. Uit de doorrekening van het SP-programma bleek een stijging van de werkloosheid in 2017 met 0,3%. Dat was niet mooi. Maar uit de doorrekening van het regeerakkoord blijkt een totale stijging van 1,25%. Dat is vier keer zo veel. Het is natuurlijk altijd te veel. Per saldo stijgt de werkloosheid dus door het kabinetsbeleid.

Ik wil de minister dringend verzoeken niet toe te zeggen dat er arbeidsduurverkorting komt. Dat vraag ik namelijk niet. Ik vraag hem te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om dat te doen voor de duur van de crisis. Het gaat niet om een permanente arbeidsduurverkorting. Wil hij dat toch nog eens overwegen?

Dan kom ik op de koopkracht. Ik dank de minister voor de toezegging om voor de algemene politieke beschouwingen via doorgeleiding de gemiddelden te verstrekken van de vier hoofdcategorieën, dus de categorie beneden 175%, de categorie 175% tot 350%, de categorie 350% tot 500% en de categorie boven de 500%. Ik dank ook voor de toezegging om via doorgeleiding daarover in overleg te treden met het CPB en te vragen of ze voortaan niet alleen de mediaan van de groepen, maar ook het gemiddelde kunnen verstrekken.

Dan kom ik op de euro en de Nederlandse concurrentiepositie. Ik weet dat mijn voorstel op dit punt vloeken in de kerk is in de Nederlandse verhoudingen. Toch staan we niet helemaal alleen met die loonstijgingen. Het IMF heeft het voorgesteld in de laatste World Economic Outlook. De directie van McKinsey Duitsland heeft ook voorgesteld om de lonen te doen stijgen. Minister Schäuble van Financiën heeft het een paar maanden geleden ook voorgesteld. Het gaat allemaal om de onevenwichtigheid binnen het eurogebied van netto exportsaldo's. Het gaat daarbij om een macro-economische verhouding. We hebben zowel in Nederland als in Duitsland jarenlang een bij de stijging van de arbeidsproductiviteit achterblijvende loonontwikkeling gehad. Juist dat heeft in zekere zin de zuidelijke landen de das omgedaan.

Dan nog even iets over de doelstellingen en de instrumenten van de economische politiek. De minister heeft daar antwoord op gegeven, maar er was niet zo veel tijd. Ik zou graag schriftelijk antwoord krijgen op de vraag wat in het hele scala van zaken die het kabinet verricht, precies de doelstellingen zijn en wat de instrumenten. De instrumenten zijn niet onbelangrijk; daar gaat het niet om. De vraag is wel of bijvoorbeeld het terugdringen van het overheidstekort een instrument is of een doel van economische politiek. Ik wil graag een helder onderscheid tussen doelstellingen en instrumenten.

Ik heb een vraag gesteld over het hoogste inkomstenbelastingtarief en de gedragsveronderstelling dienaangaande op het aanbod van arbeid. Daarop hebben we geen antwoord gekregen. Het komt toch een beetje aan op de precieze formulering van dit punt. Ik wil graag informatievoorziening op dit punt. Daartoe dien ik de volgende motie in.

Motie

De voorzitter: Door de leden Reuten, Koffeman, Postema, Vos, Nagel en Ester wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat terughoudendheid bij het verhogen van het hoogste inkomstenbelastingtarief veelal ingegeven lijkt te zijn door de gedragsveronderstelling dat een substantieel gedeelte van degenen die deze verhoging treft, op langere termijn minder zal gaan werken;

overwegende dat deze kwestie van belang is voor de structuur van de inkomstenbelastingen in samenhang met andere belastingen en in dit kader ook voor de begrotingspolitiek;

roept de regering op om zich te laten informeren over de vraag welk onderzoek er bestaat dat, uitgaande van in beginsel falsificeerbare hypotheses, de genoemde gedragsrelatie bevestigt, en in welke mate van statistische betrouwbaarheid, en om zich voorts te laten informeren over het eventueel bestaan van empirisch onderzoek dat de genoemde gedragsrelatie empirisch weerlegt; bij een en ander zou het niet moeten gaan om economisch laboratoriumonderzoek doch om de empirische "open" werkelijkheid;

roept de regering tevens op om de Kamer van het resultaat van genoemde informatievergaring in kennis te stellen, zo mogelijk voorzien van een appreciatie van de regering,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter G (33400).

De heer Backer (D66):

Voorzitter. Mijn motto was: benut de kansen. Ik heb het gevoel dat het kabinet dit ook wil. Het toont in elk geval voor 15% extra ambitie. Ik ben niet overtuigd dat de ambities op alle fronten in de goede richting gaan, maar de minister heeft ze in elk geval helder uiteengezet. Dat is menselijkerwijs gesproken ook een verdienste, want de inkt van het regeerakkoord is nog maar nauwelijks droog en de bewindslieden zitten er nog maar net.

Ik herken in de beantwoording de bestendige lijn van het ministerie van Financiën, dat altijd adviseert om moeilijke vragen vooral niet te beantwoorden. Het adviseert om vooral niet in te gaan op een vraag over de Europese groeiagenda, laat staan over de vrijhandel. Het adviseert om ook zeker niet in te gaan op de details van de samenstelling van de Europese begroting. Het adviseert om de korting van 188 miljoen op de duurzaamheid aan te prijzen met de vele voordelen die er wel in staan. Ten slotte adviseert het om zeker niet in te gaan op de motie van mevrouw Linthorst van deze Kamer over de financiering van het onderwijs. Over dit laatste onderwerp spreken wij elkaar later dit jaar nog wel.

Er is een discussie geweest over de verdeling van inkomens en vermogen. We gaan er nu niet op in. Bij mij kwam wel de gedachte op om een beleidsdebat te voeren over De staat van Nederland. Misschien is dat er al; ik zit nog niet zo lang in deze Kamer. Dat punt is echter niet voor vandaag.

Ik steun het voorstel van collega Reuten om de genoemde vragen schriftelijk te beantwoorden, zodat we ze hetzij op een ander moment met de minister kunnen bespreken, hetzij bij de algemene beschouwingen. We moeten het nu wel allemaal even heel snel doen. Dat lijkt mij niet de juiste gang van zaken.

"3% als vangrail" klinkt een beetje als een uitspraak van de minister van Infrastructuur en Milieu. Je zou bijna denken dat er ook in taal is uitgeruild. Hoewel de term mij niet zo aanspreekt, begrijp ik wel wat de minister bedoelt. In die zin is het ook wel geruststellend, want een vangrail is een hard gegeven. Dat is ook een antwoord op de vraag hoe hard de minister dit ziet.

Ik heb weinig enthousiasme en commitment gehoord omtrent de Europese groeiagenda. Dat heeft misschien met de bestendige gedragslijn van het ministerie te maken. Deze agenda is ook ingewikkeld. Ik geloof niet dat de minister er echt afwijzend tegenover staat, maar het kwam niet erg naar voren in zijn verhaal. Daarom heb ik het voorrecht om een uitspraak van de Kamer voor te leggen.

Motie

De voorzitter: Door de leden Backer, Vos, De Lange, Ganzevoort en Scholten wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nederlandse economie te midden van een Europese recessie tekenen van stagnatie vertoont;

overwegende dat het in het belang is van onze open en op export gerichte economie dat er een effectieve groeistrategie van de EU tot stand komt;

roept de regering op om zich in te spannen om:

  • - de interne markt in de EU versneld vorm te geven;

  • - spoedig tussen de EU en de VS een (vrij)handelsakkoord tot stand te laten komen;

  • - het Meerjarig Financieel Kader 2014–2021 qua systematiek flexibeler te laten worden en een verschuiving naar innovatie en duurzaamheid te realiseren;

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter H (33400).

De heer Backer (D66):

Ik wens de minister een behouden reis. Tegen zijn chauffeur zou ik willen zeggen: kijk uit voor de vangrail.

De voorzitter:

Daar sluit ik mij namens de Kamer graag bij aan.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Om 14.00 uur gaan we stemmen. Om 14.10 uur zullen wij met de staatssecretaris verder gaan met de algemene financiële beschouwingen.

De vergadering wordt van 13.20 uur tot 14.00 uur geschorst.

De voorzitter:

Voor degenen die dat nog niet hadden meegekregen, meld ik dat de Voorzitter afwezig is in verband met het staatsbezoek van de president van Slowakije, waarvoor hij in Amsterdam moest zijn.

De ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Op verzoek van de fractie van de ChristenUnie heb ik aangewezen de heer Kuiper als lid van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in plaats van de heer Ester.

Naar boven