32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 1287 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2023

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de recente afronding van de evaluatie van het energie-innovatie instrumentarium en de herijking van de Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s.

Onderzoek van het Internationaal Energieagentschap (IEA) laat zien dat om in 2050 klimaatneutraal te zijn, circa 50% van de CO2-reductie in 2050 moet komen van technologieën die nog niet commercieel beschikbaar zijn1. Het ondersteunen van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van deze technieken is dus een cruciaal onderdeel van het behalen van een klimaatneutrale samenleving in 2050. Met het energie-innovatiebeleid bied ik ontwikkelrichtingen en ondersteuning met als doel om het innovatieproces te versnellen.

Het bieden van ontwikkelrichtingen doe ik op basis van de missiegedreven innovatieprogrammering. In de basis betekent dit dat dat alle innovatieactiviteiten die binnen dit beleid plaatsvinden, moeten bijdragen aan het oplossen van de maatschappelijke vraagstukken die zijn geformuleerd in verschillende zogenoemde missies. De missies voor klimaat en energie zijn gedefinieerd in de Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA)2. De missies zien op de vermindering van de broeikasgasuitstoot, het creëren van een volledig CO2-vrij elektriciteitssysteem, een CO2-vrije Gebouwde Omgeving, emissieloze mobiliteit en het realiseren van een duurzame en volledig circulaire economie. Deze missies zijn in de IKIA verder vertaald naar de dertien Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s) die verwoorden welke innovaties nodig zijn om de missies te halen.

Het bieden van ondersteuning doe ik – onder andere – met een instrumentarium samengesteld uit verschillende subsidieregelingen. Daarmee kan ik innovatieprojecten ondersteunen die binnen de missiegedreven innovatieprogrammering passen.

Om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het energie-innovatiebeleid te controleren, waarborgen en verbeteren, zijn in het afgelopen jaar de MMIP’s herijkt en is het beleidsinstrumentarium geëvalueerd. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de achtergrond en uitkomsten hiervan. In de bijlage van deze Kamerbrief is het rapport van de beleidsevaluatie bijgevoegd.

1. Herijking Meerjarige Missiegedreven Innovatieprogramma’s (MMIP’s)

De in 2019 opgestelde MMIP's dienen volgens het Kennis en Innovatie Convenant (KIC) na vier jaar geëvalueerd te worden.3 Met het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77), de Europese Fit for 55 plannen en de ervaringen van de afgelopen jaren met het missiegedreven werken, was er de wens om de herijking van de MMIP’s te versnellen en om daarmee niet tot eind 2023 te wachten. Inmiddels is de herijking van de MMIP's afgerond. Departementen, kennisinstellingen, Topsectoren en bedrijven hebben gezamenlijk de onderzoeks- en innovatie-inzet herzien.

Terugkijkend op hoe genoemde partijen met de MMIP's vanaf 2019 invulling hebben gegeven aan de missiegedreven innovatie-inzet, kan worden geconcludeerd dat de innovatieprogramma's hebben bijgedragen aan het behalen van de doelstellingen die hun oorsprong vinden in het Klimaatakkoord. Graag licht ik hier twee voorbeelden uit. Zo gaf het MMIP «Hernieuwbare elektriciteit op zee» richting aan de innovaties die nodig waren om de kosten van wind-op-zee omlaag te brengen. De innovatiebijdrage aan deze missie is geslaagd: er worden in Nederland geen subsidies meer gegeven voor wind-op-zee. Daarnaast zijn er mede dankzij het MMIP «Versnelling energierenovaties in de gebouwde omgeving» verschillende geïntegreerde, generiek toepasbare en betaalbare concepten ontwikkeld voor renovatieversnelling. Dankzij dergelijke oplossingen, waarbij verregaande standaardisatie centraal staat, kunnen bestaande woningen op een meer efficiënte manier energieleverend gemaakt worden.

Vooruitkijkend zien we dat een verdere versnelling noodzakelijk is voor de energietransitie. Dit vergt aanpassingen in de innovatie-inzet. Bij het herijken van de MMIP's is rekening gehouden met veranderingen binnen de maatschappelijke context. De huidige geopolitieke ontwikkelingen maken dat de overheid zich sterker inzet om strategisch kwetsbare afhankelijkheden te voorkomen. Grondstoffen en circulariteit zijn daarbij belangrijke thema’s en hier is bij de herijking extra aandacht aan besteed. Daarnaast stelt de krapte op de arbeidsmarkt de energiesector voor grote uitdagingen. Om ondanks deze arbeidsmarktkrapte de verhoogde klimaat- en energiedoelstellingen te behalen, is het van belang om opschalings- en standaardisatieconcepten te ontwikkelen. Arbeidsbesparende innovaties hebben dan ook een meer prominente rol gekregen in de herijkte MMIP's.

Ook is er bij het herijken van de MMIP's voor gekozen om ons minder te richten op het ontwikkelen van individuele technologische innovaties en meer op het energiesysteem van de toekomst als geheel. Denk hierbij aan het vinden van oplossingen voor vraagstukken rondom de integratie van hernieuwbare energie in het energiesysteem, het in kunnen spelen op de wisselende beschikbaarheid van zonne- of windstroom en het beter benutten van bestaande infrastructuur. Dit sluit aan op de veranderende beleidscontext, waarbinnen nog meer aandacht is voor een integrale aanpak gericht op het energiesysteem van de toekomst (wat onder andere vorm krijgt binnen het Nationaal Programma Energiesysteem (NPE) en het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI)).

De herijkte MMIP's zijn publiek-privaat samengestelde programma's en omvatten de innovatie-inzet binnen de sectoren Elektriciteit, Gebouwde omgeving, Industrie en Mobiliteit. De herijking van de MMIP's van Landbouw volgt later, hier neemt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het voortouw in. De afstemming tussen de verschillende actoren heeft geresulteerd in gedragen documenten, die u bijgaand ontvangt en tevens terug kunt vinden op de website van de Topsector Energie.

De MMIP's vormen de basis voor de jaarlijkse inzet van publiek-private middelen in het kader van het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC). Deze zomer wordt ook de overkoepelende IKIA van het thema Energietransitie en Circulariteit herijkt. De nieuwe MMIP’s zullen het hart van dit document gaan vormen en geven gezamenlijk de innovatie-inzet weer die de komende jaren nodig is om de energietransitie in Nederland binnen de opgestelde missies tot wasdom te doen komen.

2. Beleidsevaluatie van het energie-innovatie instrumentarium

Elke vijf jaar worden subsidie-instrumenten geëvalueerd, zoals de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft. Zo ook het energie-innovatie instrumentarium. Het evaluatieonderzoek geeft, onder andere, inzicht in de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de regelingen. Daarnaast bevat het onderzoek aanbevelingen om deze te vergroten. De evaluatie is uitgevoerd door Dialogic en SEO Economisch Onderzoek. Het energie-innovatie instrumentarium bestaat uit vier verschillende subsidieregelingen:

  • 1. Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+);

  • 2. Hernieuwbare Energietransitie (HER+);

  • 3. Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI); en

  • 4. een verzameling aan regelingen in de Topsector Energie (TSE).

De vorige beleidsevaluatie is uitgevoerd in 2017 over de periode 2012 tot en met 2016.4 De periode voor deze evaluatie was oorspronkelijk de afgelopen vijf jaar; van 2017 tot en met 2021. Deze periode wordt gekenmerkt door twee ontwikkelingen in het innovatiebeleid en in het energie- en klimaatbeleid. Ten eerste is in 2019 het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (MTIB) geïntroduceerd als opvolger van het Topsectorenbeleid5. Ook heeft het Klimaatakkoord in 2019 opvolging gegeven aan het Energieakkoord van 2013. Deze ontwikkelingen hebben destijds geleid tot een belangrijke koerswijziging in het energie-innovatiebeleid en in de instrumenten die geëvalueerd zijn. Om die reden heb ik ervoor gekozen om het evaluatieonderzoek in twee delen te verdelen. Het eerste deel is een ex-post evaluatie (terugkijkend) over de periode van 2012 tot 2018. Dit deel bouwt daarmee voort op de vorige beleidsevaluatie. Het tweede deel is een ex-durante evaluatie over de periode 2019–2021. Dit deel heeft een sterk lerend karakter, omdat de uitkomsten van projecten in deze periode nog beperkt zijn. Met deze opzet kunnen de regelingen geëvalueerd worden in het licht van beide beleidsperiodes waarin deze hebben bestaan. Tevens is het instrumentarium als geheel geëvalueerd. Ik zie dit instrumentarium namelijk als één geheel, waarmee ik ondersteuning bied over alle innovatiefasen heen.

Bij het evaluatieonderzoek is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethodes, zoals deskresearch, groepsinterviews, portfolio- en netwerkanalyses van ondersteunde projecten. Tevens is een econometrische analyse uitgevoerd.

Hieronder vindt u informatie over de achtergrond van de regelingen en de uitkomsten van de evaluatie. Vervolgens ga ik in op de aanbevelingen die uit het rapport volgen en het vervolg van de Energie-innovatie regelingen.

De achtergrond en voortgang van het Energie-innovatie instrumentarium

Het energie-innovatie instrumentarium richt zich op de innovatie-uitdagingen voor de energie- en klimaattransitie. Met de komst van het missiegedreven innovatiebeleid, zijn de innovatie-uitdagingen zoals gezegd gedefinieerd in de IKIA. Met het energie-innovatie instrumentarium geef ik vanuit EZK primair invulling aan drie van de missies uit de IKIA (voor de andere missies werk ik nauw samen met mijn collega's van onder andere BZK en I&W, die daar het voortouw nemen):

  • Missie A: Een volledig CO2 vrij elektriciteitssysteem in 2050;

  • Missie B: Een CO2 vrije gebouwde omgeving in 2050; en

  • Missie C: Een klimaatneutrale industrie met hergebruik van grondstoffen en producten in 2050.

De energie-innovatie regelingen (hier: EI-regelingen) gezamenlijk, bieden ondersteuning voor de verschillende innovatiefasen; onderzoek, ontwikkeling en demonstratie. Om in aanmerking te komen voor de subsidies, is een voorwaarde dat partijen privaat budget beschikbaar stellen. De afgelopen jaren zijn meermaals de budgetten van de regelingen volledig uitgeput en in veel gevallen was ook de vraag naar subsidie hoger dan dat er budget beschikbaar was. Hieruit valt op te maken dat de markt veel potentie ziet in de verschillende initiatieven en er een grote vraag is naar beschikbare innovatiesubsidies.

De TSE-regelingen

De TSE-regelingen (vanaf 2012 tot heden) zijn gericht op het ondersteunen van energie innovatie onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. Ook kunnen haalbaarheidsstudies ter voorbereiding van grotere demonstratieprojecten gesubsidieerd worden. Met de komst van het Klimaatakkoord en het missiegedreven innovatiebeleid is de doelstelling van de regelingen bijgestuurd van verdienvermogen en exportpotentie naar CO2-reductie in Nederland en het bijdragen aan de genoemde missiedoelstellingen. Bij deze overgang zijn vanaf 2020 een aantal van de TSE-regelingen gebundeld in de overkoepelende regeling Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (hierna: MOOI). De TSE-regelingen zijn additioneel ten opzichte van de MOOI regeling.

De MOOI-regeling

De MOOI-regeling ondersteunt brede, multidisciplinaire samenwerkingsverbanden rondom het ontwikkelen van integrale oplossingen. Dit houdt in dat een consortium van bedrijven en kennisinstellingen samenwerken aan een complete oplossing voor een innovatieve uitdaging. Door alle facetten van de innovatieve oplossing integraal mee te nemen, wordt de slaagkans van de innovatie vergroot en wordt gezamenlijke kennisontwikkeling en -deling gestimuleerd. De TSE-regelingen zijn zoals hierboven genoemd additioneel ten opzichte van de MOOI-regeling, omdat niet alle innovatieprojecten in een groot consortium integraal opgepakt kunnen of moeten worden. Dit zijn veelal kleinere, specifieke innovatieprojecten die snel tot resultaat kunnen leiden.

De DEI+-regeling

De DEI+ ondersteunt pilot- en demonstratieprojecten. Voor de 2019 was de doelstelling van de DEI+ om een «etalage» van energie-innovatieprojecten te creëren waardoor Nederlandse bedrijven met hun innovatie gemakkelijker de sprong naar internationaal succes konden maken. Daarbij moesten de projecten – naar analogie van het Energieakkoord – gaan over technologieën die energie besparen of hernieuwbare energieopwekking bevorderen. Na 2019 is de doelstelling veranderd, zodat projecten bijdragen aan het kosteneffectief reduceren van CO2-emissies in Nederland. Deze innovaties moeten binnen 10 jaar een eerste markttoepassing kennen. Projecten kunnen op, onder andere, de volgende onderwerpen aanvragen indienen: aardgasloze woningen, wijken, woongebouwen en utiliteitsgebouwen, CCUS, circulaire economie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, flexibilisering van het energiesysteem en lokale infrastructuur.

De HER+ regeling

De HER+ ondersteunt innovatieprojecten gericht op kostenreductie van bestaande SDE-technieken en wind op zee. Zodoende leiden deze innovaties tot kostenvoordelen die groter zijn dan de subsidie die voor het project aangevraagd wordt. Vervolgens leidt deze kostenbesparing tot minder vraag naar subsidie in de exploitatiefase van projecten. Hierdoor wordt bespaard op (toekomstige) uitgaven aan SDE-subsidies. Deze innovaties moeten uiterlijk in 2030 een eerste markttoepassing kennen.

In de bijlage bij deze brief vindt u voorbeelden van projecten waaraan subsidies zijn toegekend.

Uitkomsten evaluatie

In deze paragraaf licht ik kort toe wat de uitkomsten zijn van de evaluatie. De resulaten gaan in op de gebruikers van de regelingen, de doeltreffenheid en de doelmatigheid van de regelingen. Tevens is er een econometrische analyse uitgevoerd.

Gebruikers van de regelingen

Een gevarieerde groep van organisaties ontvangen de subsidies uit de EI-regelingen, waaronder grootbedrijven, kennisinstellingen en midden- en kleinbedrijven (MKB). De deelname van de verschillende soorten organisaties (gewogen naar totale kosten over de gehele periode van de evaluatie (2012–2021)) is redelijk gelijk verdeeld. Het aandeel van het MKB is met 39% het grootst, gevolgd door 26% kennisinstellingen en 28% grootbedrijf. Een relevante verandering tussen de periode 2012–2018 en de periode 2019–2021 is dat het aandeel van deelname van kennisinstellingen is afgenomen en het aandeel van deelname van het MKB en grootbedrijven juist is toegenomen. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden, is dat de tweede periode aanzienlijk korter is dat de ex-post periode en er dus minder projecten in absolute zin zijn om de vergelijking te maken. Uit de econometrische analyse komt naar voren dat de actieve deelnemers uit 21 verschillende sectoren afkomstig zijn. Dankzij de regelingen worden bedrijven en organisaties in uiteenlopende sectoren gestimuleerd om zich bezig te houden met de energie- en klimaatopgaven.

Doeltreffendheid

Uit de evaluatie blijkt dat de EI-regelingen hebben geleid tot projecten waarin energie-innovaties sneller de innovatieketen doorlopen. Ook dragen de regelingen ook bij aan het tijdig tot stand komen van energie-innovaties en zijn daarmee doeltreffend op zowel output- als outcome-niveau.6

De EI-regelingen zijn zo opgesteld dat ze hebben geleid tot energie-innovatieprojecten die inhoudelijk aansluiten bij (inter-)nationale klimaatdoelstellingen. Alle ontwikkelingsstadia van innovatie zijn hierin vertegenwoordigd, waarbij de meeste projecten gericht zijn op ontwikkeling en demonstratie. De subsidies verlagen het risico voor gebruikers van de regelingen om gezamenlijk te innoveren, waardoor de projecten sneller tot stand komen. Wel blijkt dat het termijn van 2030 een obstakel kan vormen voor indiening van aanvragen. Dit uit zich vooral in de HER+, waar het steeds lastiger wordt om projecten op te zetten die in 2030 al tot CO2-reductie leiden. Dit is tevens een van de aanbevelingen waar ik later in de brief op terugkom.

Een ander positief effect is het ontstaan van consortia en kennisnetwerken.7 Uit de evaluatie blijkt dat de EI-regelingen risicoverlagend werken en hierdoor kunnen consortia en kennisnetwerken sneller tot stand komen. Dit is een breed-scala aan consortia die direct in staat waren om energie-innovaties verder te brengen. De vorming van consortia is ook verder verstevigd sinds de ingang van het MTIB; er zijn meer actoren aanwezig die in een groter aantal projecten deelnemen, en de gemiddelde grootte van de (sub)netwerken is toegenomen. Dit heeft ook een positief effect gehad op kennisdeling. Binnen consortia worden, over het algemeen, activiteiten opgezet voor kennisdeling. Vooral de activiteiten in het kader van de MOOI-regeling gebaseerd op kennisdeling worden als positief ervaren. Bij de HER (+) en de DEI(+) ervaren sommige partijen, met name (kleine) MKB’ers, een drempel om kennis te delen, door het ontbreken van subsidie voor kennisdeling en projectmanagement.

Op basis van het onderzoek is het niet mogelijk om kwantitatieve conclusies te trekken over de impact; hoe groot is de bijdrage van de regeling aan de klimaatdoelen? De specifieke bijdrage van individuele innovatieprojecten is pas na enkele jaren vast te stellen. Maar ook dan blijft het lastig om te achterhalen hoeveel CO2-reductie is toe te schrijven aan specifiek de betreffende regeling, vanwege het brede scala aan factoren dat CO2-uitstoot beïnvloedt. Wel toont het onderzoek aan dat de projecten die voortkomen uit de regelingen inhoudelijk goed aansluiten op de klimaatdoelen. Projecten moeten immers passen binnen de MMIP's. De logische lijn der verwachting is daarmee dat de innovaties bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelen.

Doelmatigheid

Voor de doelmatigheid is gekeken of de regelingen tegen minimale kosten worden gerealiseerd en of de regelingen klantvriendelijk en efficiënt worden uitgevoerd. Uit de evaluatie blijkt dat 1) de regelingen door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op een efficiënte manier worden uitgevoerd, en 2) de regelingen een positieve bijdrage leveren aan het behalen van de energie- en klimaatdoelstellingen. Tegelijkertijd geeft het evaluatierapport aan dat er ruimte voor verbetering is als de regelingen makkelijker op elkaar aan zouden sluiten.

Het is niet mogelijk gebleken om een kwantitatieve onderbouwing te geven, omdat het bij veel innovatieprojecten nog niet duidelijk is in welke mate ze precies (gaan) bijdragen aan het behalen van klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en 2050. Dit moet immers blijken nadat de innovatie-opschaling en/of grootschalige uitgerold wordt.

Wel zijn er kwalitatieve indicaties waaruit blijkt dat RVO de regelingen klantvriendelijk en efficiënt heeft uitgevoerd waaronder: 1) er zijn geen signalen van een inefficiënte uitvoering door RVO; 2) respondenten zijn tevreden over de klantvriendelijkheid en bereikbaarheid van RVO; en 3) de administratieve lasten worden over het algemeen door gebruikers niet als belemmerend ervaren. Voor een nog uitgebreider overzicht verwijs ik u graag naar het bijgevoegde evaluatierapport.

Econometrische analyse

In de periode 2012–2018 (voor de ingang van het MTIB en Klimaatakkoord) was verdienvermogen ook een doel van de EI-regelingen. De economische effecten van de EI-regelingen zijn met behulp van microdata-analyse in kaart gebracht. Uit de resultaten blijkt dat de regelingen een positief effect hebben op de werkgelegenheid van bedrijven met 1 werknemer en bedrijven met minder dan 10 werknemers. Voor bedrijven met meer werknemers zijn geen effecten gevonden. Er kan een voorzichtig positieve conclusie getrokken worden over het effect van de regeling op de omzet van bedrijven met 1 werknemer. Er zijn geen effecten aangetroffen bij bedrijven die bij aanvang van deelname aan de regelingen al werknemers in dienst hadden. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat niet alle projecten bijvoorbeeld al tot innovaties met een eerste markttoepassing gekomen zijn ten tijde van de uitvoering van deze analyse.

Aanbevelingen

Dialogic heeft op basis van de uitkomsten van de evaluatie een vijftal aanbevelingen voor het Energie-innovatie instrumentarium geformuleerd. Hieronder zal ik de aanbevelingen met uw delen en hier kort op ingaan.

(1) Overweeg in welke mate er flexibiliteit kan worden gecreëerd in het doorlopen van de gehele TRL-keten8 in het missiegedreven innovatiebeleid. Werk hierbij samen met OCW en NWO, die zich richten op de meer fundamentele onderzoeks- en ontwikkelingsfases.

Aan deze aanbeveling geef ik uitvoering door te werken aan een goede aansluiting met de programmering voor opschaling via het perceel Vroege Fase Opschaling in het Klimaatfonds en de SDE++.

Enkele andere acties had ik al in gang gezet: er is een nauwe samenwerking met NWO om onderzoek op lagere TRL-niveaus te stimuleren. Ook beslaan de EI-regelingen op dit moment al het grootste gedeelte van de TRL-keten (TRL 3 tot en met 8).

(2) Zorg dat de overkoepelende doelstelling van het EI-instrumentarium duidelijker terugkomt in de beleidsdocumentatie, en dat de samenhang tussen de verschillende regelingen duidelijker omschreven wordt.

Deze aanbeveling neem ik over. Ik werk dit jaar aan een beleidsdocument waarin de doelstellingen, de samenhang en de functionaliteiten van de EI-regelingen omschreven worden, dat ook publiekelijk gedeeld zal worden.

(3) Overweeg een meer flexibele voorwaarde bij de HER+ met betrekking tot de termijn van 2030. Hanteer bijvoorbeeld een termijn van 10 jaar, in plaats van een «harde deadline» in 2030.

Deze aanbeveling neem ik over voor het gehele instrumentarium. Hierbij zal ik als vuistregel gebruiken dat de innovaties binnen 10 jaar een eerste markttoepassing moeten kennen. Indien nodig, zal ik voor specifieke gevallen een uitzondering maken.

(4) Neem kosten voor kennisdeling en projectmanagement waar mogelijk op in de subsidiabele kosten van de regelingen. Juist in het missiegedreven innovatiebeleid is het van belang dat netwerken verstevigd worden en een gemeenschappelijke kennisbasis wordt ontwikkeld. Om bij te dragen aan het opbouwen van deze kennisbasis, is het van belang om participerende organisaties hiertoe in staat te stellen.

Momenteel moeten aanvragers bij de DEI+ en MOOI een plan voor kennisverspreiding indienen. Indien dit plan kwalitatief onvoldoende is, kan een projectaanvraag worden afgewezen. De activiteiten die hieruit voortvloeien, zijn in de MOOI-regeling reeds (deels) subsidiabel als «overige projectactiviteiten». Dit mag maximaal 5% van de subsidiabele kosten zijn en hoogstens € 350.000,- per project. Bij de vormgeving van de openstellingen voor de innovatieregelingen voor 2024 zal ik nader overwegen of het wenselijk is om bij de andere regelingen ook met subsidie kennisdeling en -verspreiding te ondersteunen.

(5) Zorg gedurende de uitvoering van de regelingen voor herkenbare (potentiële) kennisnetwerken, waarin de verschillende consortia en partijen die samenwerken aan een thema elkaar kunnen vinden. Zet hier vanuit RVO (nog) actiever op in, door bijvoorbeeld het organiseren van activiteiten en het dele van nieuwsoverzichten.

Deze aanbeveling neem ik over. Dit doe ik reeds samen in nauwe samenwerking met RVO en de Topsector Energie. Toch zal ik deze aanbeveling actief blijven meenemen als aandachts- en verbeterpunt.

De toekomst van de regelingen

Om de energie- en klimaattransitie te laten slagen, is het belangrijk dat we innovaties ondersteunen. Met deze regelingen hopen we bedrijven en onderzoekers te helpen met het vinden van slimme oplossingen om bijvoorbeeld CO2-uitstoot te verminderen en het energiesysteem flexibeler en efficiënter te maken. De evaluatie bevestigt dat de EI-regelingen succesvolle regelingen zijn die in een belangrijke mate bijdragen aan de energietransitie door tijdig en versneld energie-innovaties te ontwikkelen.

Ik zal innovaties blijven aanjagen met de missiegedreven programmering en de genoemde instrumenten. Tevens zal ik steeds actief bezien voor welke innovatiethema’s wellicht nog onvoldoende ondersteuning beschikbaar is en hoe het ondersteunende instrumentarium effectiever en efficiënter kan worden ingericht. Hiervoor ga ik onder andere advies over inwinnen bij de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI), zoals ik heb toegezegd aan uw Kamer in het comissiedebat op 20 april jl.9. Dit hangt tevens samen met de doorlichting van het publieke instrumentarium die ik ga starten in het kader van het NPE. Daarbij is een belangrijk aandachtpunt hoe ik het instrumentarium waar nodig nog verder kan stroomlijnen.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Net Zero by 2050 – A Roadmap for the Global Energy Sector, IEA (2021).

X Noot
3

Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 82.

X Noot
4

Kamerstuk 30 196 nr. 572.

X Noot
5

Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 63, Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 70 en Kamerstuk 33 009, nr. 81.

X Noot
6

Waarbij beoogde output van de energie-innovatie regelingen energie-innovatieprojecten zijn; en beoogde outcome energie-innovaites die zonder ondersteuning niet of niet tijdig genoeg hadden plaatsgevonden.

X Noot
7

Samenwerking in consortia is verplicht onderdeel van de MOOI, de HER+ en enkele TSE regelingen. Bij de DEI+ en de TSE Industrie Studies is dit niet verplicht.

X Noot
8

Technology readiness level, een methode voor het vaststellen van volwassenheid van een technologie tijdens en na de innovatiefase.

X Noot
9

Commissiedebat Systeemtransitie en klimaatbeleid na 2030, 20 april 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1234).

Naar boven