32 201 Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid

Nr. 33 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2011

Met deze brief wil ik u informeren over een aantal zaken met betrekking tot de visserij. Achtereenvolgens komt aan de orde:

  • regelgeving in visserij;

  • voortgang bij duurzaamheidstrajecten;

  • situatie aquacultuur;

  • visserij in beschermde gebieden;

  • diverse punten over paling waaronder het aalbeheerplan, de dioxinesluiting en decentraal aalbeheer en

  • stroperijbestrijding in de binnenvisserij en illegale handel in visserijzone en kustwateren.

Tevens treft u in de bijlage de verdiepende literatuurstudie van IMARES en LEI1 naar de omvang van de discardsproblematiek in navolging van mijn toezegging in het AO van 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 848, nr. 6) om u deze toe te sturen.

1. Regelgeving in visserij

In vervolg op de motie Slob c.s. (TK 29 675, nr. 111) heb ik in overleg met de sector naar regelgeving gekeken die als onnodig wordt ervaren. Dit mede in het licht van de aanstaande herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Om tot een zo breed mogelijke administratieve lastenverlichting te komen, is naar de gehele visserijsector gekeken. Het Productschap Vis (PVis) heeft hiertoe een inventarisatie gemaakt van regelgeving die de sector onnodig acht, en van regelgeving die beter ingevuld zou kunnen worden. Hierin zijn geen punten met betrekking tot de kustvisserij en aquacultuur naar voren gekomen.

Ik ga eerst in op de zeevisserij en vervolgens op de binnenvisserij.

Zeevisserij

Veel Nederlandse regelgeving met betrekking tot de zeevisserij vloeit rechtstreeks voort uit Europese regelgeving. Naar aanleiding van de nieuwe Europese controleverordening en de uitvoeringsbepalingen hiervan (betreft o.a. voorschriften op het gebied van gegevensuitwisseling, vangstregistratie, beheer van vergunningen e.d.) was het noodzakelijk de Nederlandse regelgeving aan te passen en te stroomlijnen.

Bij deze gelegenheid zijn de vijf regelingen op het gebied van zeevisserij die we voorheen hadden, samengevoegd tot de nieuwe Uitvoeringsregeling zeevisserij. Het gaat om de volgende 5 regelingen:

  • Regeling eisen, administratie en registratie inzake zeevis;

  • Regeling instandhoudingsmaatregelen zeevis;

  • Regeling stelselmatige controle bij aanlanding 1988;

  • Regeling technische maatregelen 2000;

  • Regeling visvergunningen;

Daarbij zijn de bepalingen uit de oude regelingen opnieuw gestructureerd, waar mogelijk vereenvoudigd en waar nodig geactualiseerd. Tegelijkertijd zijn de begrippen uit de regelingen geharmoniseerd.

Er heeft dus recentelijk al een stroomlijning plaatsgevonden.

De punten uit de inventarisatie van Productschap Vis met betrekking tot zeevisserij zijn met het productschap besproken. Ik ga hieronder met name in op de als onnodig ervaren regelgeving.

De trawlersector acht in de regelgeving de loodsplicht en de verplichte tewerkstellingsvergunning voor niet-EU bemanningsleden binnen de 12-mijlszone onnodig. Omdat de loodsplicht valt onder de Minister van Infrastructuur en Milieu, heeft hierover afstemming met het ministerie van Infrastructuur en Milieu plaatsgevonden. De sector wil dat de in 2008 ingevoerde loodsplicht voor visserijschepen weer wordt afgeschaft. Tot dan toe werd er een uitzondering gemaakt voor visserijschepen. Deze uitzondering stamde uit de tijd dat visserijschepen nog klein waren en regelmatig de zeehavens aandeden. Tegen de achtergrond van de schaalvergroting in de zeeschepen (inclusief visserijschepen) is de loodsplicht ingevoerd voor grote visserijschepen. Dit is noodzakelijk om de veilige en vlotte afhandeling van de zeescheepvaart te garanderen. De Minister van I&M acht het argument dat schippers de haven goed kennen onvoldoende onderscheidend voor visserijschepen.

De tewerkstellingsvergunning valt onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een niet-EU bemanningslid kan binnen de 12-mijlszone van Nederland alleen arbeid verrichten als het bemanningslid een tewerkstellingsvergunning heeft. De sector geeft aan dat de procedure om deze aan te vragen zo lang duurt dat een schip zich al weer buiten de 12 mijlszone bevindt alvorens de procedure is afgehandeld.

De tewerkstellingsvergunning is er om de Nederlandse arbeidsmarkt te beschermen en er is een link met deze arbeidsmarkt. Ik heb mijn collega van SZW gevraagd de mogelijkheid van een uitzondering te onderzoeken, in geval van internationale verplichtingen om niet EU-bemanningsleden aan boord te laten werken (zoals bij de visserijovereenkomst tussen de Europese Unie en Mauritanië). Dit zal door hem nader worden bezien.

De kottersector heeft o.a. punten naar voren gebracht met betrekking tot technische maatregelen (o.a. maaswijdte), zeedagen in het kader van het kabeljauwherstelplan. Dit betreft niet onnodige regelgeving maar gewenste wijzigingen, waarvoor aanpassing van Europese regelgeving noodzakelijk is.

Belangrijkste knelpunt is een probleem van de bijvangstpercentages. Om met een bepaalde maaswijdte te mogen vissen moet worden voldaan aan vastgestelde percentages voor doelsoorten en bijvangsten. Elke dag moet aan die percentages worden voldaan. Daardoor moet soms marktwaardige vis overboord worden gezet. De sector pleit ervoor om de percentages over de gehele reis te laten gelden zodat dit probleem kan worden voorkomen. Ik deel de opvatting dat dit een reëel knelpunt is. Een oplossing zal echter gevonden moeten worden in het kader van de herziening van het GVB.

In de discussies over de aanstaande herziening van het Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) wil ik bereiken dat de regelgeving zoveel mogelijk wordt vereenvoudigd en helder is. Het kader waarbinnen deze discussie wordt gevoerd is de herziening van de verordening met betrekking tot de technische maatregelen en de vast te stellen meerjarige beheerplannen in het kader van het nieuwe GVB. Over de hervorming van het GVB heb ik overleg met de sector.

Daarnaast heeft de kottersector verzocht om digitale beschikbaarheid van vergunningen en ontheffingen per schip. Ik kijk naar de mogelijkheden om deze vergunningen en ontheffingen, voor zover verstrekt door EL&I, op termijn digitaal af te geven. Wel blijft de verplichting om leges te betalen bestaan.

Binnenvisserij

Op dit moment loopt een wetswijzigingtraject om de verplichte visakte voor het gebruik van beroepsvistuigen op de binnenwateren af te schaffen. De uitvoeringsregeling visserij verbindt al voorwaarden aan het gebruik van deze vistuigen. Handhaving van de visakte, die leidt tot onnodige kosten en administratieve lasten voor beroepsvissers, is dan ook niet noodzakelijk.

De voorgenomen herziening van de AMvB’s voor de binnenvisserij en een aantal hieraan verbonden aanpassingen in de Uitvoeringsregeling Visserij zullen op verschillende onderdelen leiden tot administratieve lastenverlichting. Het gaat hierbij om:

  • Afschaffing van het vergunningstelsel voor het gebruik van het electrovisapparaat. Dit is een groot vistuig dat uitsluitend beroepsvissers op de binnenwateren mogen gebruiken. Dit vistuig kan op dezelfde wijze worden behandeld als alle overige beroepsvistuigen op de binnenwateren. Het is niet noodzakelijk hiervoor nog een aparte vergunning te handhaven. De hieraan verbonden kosten en administratieve lasten voor beroepsvissers kunnen komen te vervallen.

  • Nachtvisserij met de hengel. Hiervoor is nu nog een vrijstelling of ontheffing per water nodig. Dit zal komen te vervallen en nachtvisserij met de hengel zal generiek worden vrijgesteld. Als op een bepaald water vanuit natuuroverwegingen beperkingen met betrekking tot de nachtvisserij noodzakelijk zijn, dan is hiervoor de Natuurbeschermingswet van toepassing. Aanvullende toetsing en hieraan verbonden lasten op basis van de Visserijwet zijn daarmee dus niet noodzakelijk en kunnen komen te vervallen. Dit heeft betrekking op alle sportvissers en sportvisverenigingen die 's nachts met de hengel, veelal op karper, willen vissen.

  • Er zal een generieke vrijstelling in de regelgeving worden opgenomen die het gebruik van beroepsvistuigen bij baggeractiviteiten of bij drooglegging van een water mogelijk maakt. Op dit moment moet hiervoor per geval een ontheffing worden aangevraagd. Deze ontheffingaanvraag door bijvoorbeeld waterbeheerders, gemeenten, weg- en waterbouwbedrijven, of sportvisverenigingen die willen assisteren bij het wegvangen van de vissen die door de ingrepen in het gedrang komen, kan komen te vervallen. Dit scheelt administratieve lasten en maakt snel ingrijpen mogelijk in situaties waarin anders vissterfte kan optreden.

  • Er komt een generieke vrijstelling voor het gebruik van het schepnet voor onderzoeksdoeleinden en inventarisaties waarbij gevangen vis weer levend wordt teruggezet. Tot dusver was hiervoor per geval een ontheffing noodzakelijk. Deze ontheffing en de hieraan verbonden administratieve lasten voor bijvoorbeeld waterbeheerders, onderzoeksbureaus en vrijwilligers die assisteren bij soorteninventarisaties kan komen te vervallen.

Bij brief van 23 november 20102 heb ik aangegeven te bezien hoe de verplichting voor sportvissers om bij het vissen een omvangrijk boekje bij zich te hebben met alle viswateren die onder de VISpas vallen, kan worden vervangen door de mogelijkheid om te verwijzen naar een digitale registratie van deze viswateren.

Ik ben hierover met Sportvisserij Nederland in gesprek om te kijken hoe dat praktisch kan door verwijzing naar de digitale registratie van de viswateren.

2. Voortgang duurzaamheidstrajecten (MSC)

In het AO van 23 maart jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 115) heb ik u toegezegd u in de 2e helft van dit jaar te informeren over de voortgang bij de duurzaamheidstrajecten.

Certificering van vis of visserijtechnieken acht ik een belangrijk instrument in de noodzakelijke omslag naar een meer duurzame visserij. Om die reden heeft de toenmalige Miniter van LNV zowel voor 2009 als voor 2010 elk jaar € 1 miljoen subsidie beschikbaar gesteld voor de regeling «Certificering in de visketen«. De regeling werd voor 50% uit het EVF gefinancierd en voor 50% uit nationale middelen. Hiervoor is een speciale voorziening onder het Europees Visserij Fonds getroffen. De regeling is in november 2010 gesloten. Met de goedkeuring van de in 2009 en 2010 ingediende projecten (16 projecten in totaal, onder meer voor tong, schol en mosselen) worden alle belangrijke onderdelen van de Noordzee visserij gedekt. Daarmee is er ook een eind gekomen aan de faciliterende en ondersteunende rol van de overheid op dit terrein. De concrete invulling en voortgang van de gestarte certificeringtrajecten is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen zelf.

De looptijd van de projecten bedraagt in de meeste gevallen 2,5–3 jaar. Wat betreft de onder de regeling gestarte trajecten gericht op het behalen van het MSC keurmerk, bevinden verschillende visserijen zich nog in de beoordelingsfase. Wel zijn twee beoordelingstrajecten in de mosselsector inmiddels afgerond.

3. ASC-certificaat voor in Nederland gekweekte meerval en tarbot

Volgend op mijn brief van 4 februari jl. (Kamerstuk 32 201, nr. 11) over het Actieplan Visteelt, heb ik in het Algemeen Overleg van 23 maart jl. toegezegd de inventarisatie naar de kosten en het tijdpad ten behoeve van het verkrijgen van het ASC-certificaat voor de Nederlandse kweek van meerval, aan de sector ter beschikking te stellen en deze vraag tevens uit te breiden naar de tarbot-kweek. De toevoeging van deze laatste kweek in het rapport betekende een iets latere oplevering, maar het rapport dat nu beide teelten bevat is inmiddels beschikbaar en zal op heel korte termijn aan de sector worden aangeboden. Ik zal u daar een afschrift van sturen.

Tevens is aan de financiële steun aan het ASC, waarover ik in datzelfde Algemeen overleg sprak, als voorwaarde opgenomen dat de mogelijkheden naar het beschikbaar komen van dit keurmerk voor ook de zogenaamde «kleinere teelten» («minor species»), nadrukkelijk worden uitgewerkt. Het ASC neemt dit op zich en zet hier acties voor uit.

4. Visserijmaatregelen in beschermde gebieden

In het overleg tussen overheid, visserijbedrijfsleven en de NGO’s is inmiddels duidelijk geworden dat alle partijen het eens zijn over de visserijmaatregelen die in de Natura 2000 gebieden Vlakte van de Raan en Noordzeekustzone dienen te worden getroffen. Hiertoe is onder leiding van de heer Heijkoop het zogenaamde VIBEG-akkoord tot stand gebracht.

Als aanvulling daarop is nu ook een document opgesteld dat tot doel heeft een beter en duurzamer perspectief te bieden aan de Nederlandse garnalenvissers. Beide documenten zijn nu gereed en het wachten is nu op de formele instemming van de besturen van de betrokken organisaties. Over de exacte invulling van het zal ik u terstond na ondertekening apart informeren. Deze ondertekening is volgende week voorzien.

5. Handhaving motorvermogen in de kustvisserij

U heeft verzocht om een reactie op de brief aan de Vaste Commissie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de handhaving van het maximaal motorvermogen van 300pk in de garnalenvisserij en de inzet van de black box.

Het gaat hier om complexe materie. In het verleden zijn verschillende instrumenten en methodieken beproefd om te komen tot een effectieve handhaving van het motorvermogen. Tot nu toe heeft dit noch in Nederland, noch in andere lidstaten geleid tot een afdoende bruikbare en betrouwbare controlesystematiek.

Zoals door de heer Nieuwenhuizen in zijn brief wordt aangegeven wordt de bruikbaarheid van de black box in combinatie met een toerenteller nog onderzocht. Onduidelijk is op dit moment of het instrument ook geschikt is om te dienen als een effectief instrument om het ingezette motorvermogen te registreren. Dit wordt verder onderzocht en ik streef naar een reactie voor 1 maart 2012.

6. Diversen paling

Motie Koppejan 32 658 nr. 17

U heeft mij op 16 maart 2011 gevraagd middels de motie Koppejan 32 658 nr. 17 om na te gaan hoeveel extra uittrek van schieraal de sluiting als gevolg van de dioxinevervuiling oplevert. En tevens of deze extra schieraal een mindering op het reguliere 3 maandelijkse visverbod kan opleveren. IMARES heeft hierover een rapport over opgesteld, dat ik u als bijlage toestuur.1

Op grond van een model (zie rapport IMARES) heeft IMARES een schatting gegeven van de hoeveelheid extra schieraaluittrek die de sluiting van de aalvisserij in de met dioxine verontreinigde gebieden oplevert. De schatting geeft aan dat op middellange termijn (over 5 jaar) enige extra schieraaluittrek plaatsvindt. Echter met de huidige doorzetting van de dalende trend in glasaalaanvoer zal deze op termijn weer teniet worden gedaan.

Het rapport geeft ook aan dat het aannemelijk is dat het verkorten van het visverbod op het IJsselmeer waarschijnlijk niet mogelijk is. Het verkorten van het visverbod zal op het IJsselmeer namelijk waarschijnlijk leiden tot vangsten van een deel van de schieralen die afkomstig zijn uit het met dioxine vervuilde gebied. Juist in deze periode vindt immers de uittrek van schieraal plaats. Een andere overweging die voor mij een rol speelt, is dat bij de beoordeling van het Nederlandse plan de Europese Commissie naar het totaalplaatje van Nederlandse maatregelen zal kijken, dus ook naar maatregelen die langzaam op gang komen. Ondanks de positieve resultaten in de visserij kan het netto resultaat van het totale aalbeheerplan in 2011 toch negatief uitvallen. Om die reden wil ik eerst de evaluatie van het Aalbeheerplan afwachten, alvorens te besluiten over eventuele aanpassingen (inclusief de in de motie aangereikte mogelijkheid) in het plan.

Toestaan recreatieve aalfuiken in Kustwateren n.a.v. advies Hollenga

In het Algemeen Overleg van 23 maart jl. heb ik uw Kamer toegezegd dat ik het alsnog toestaan van recreatieve aalfuiken in de Kustwateren met de Europese Commissie zou bespreken. Tevens zou ik nog een handhavingstoets laten uitvoeren om te bezien in hoeverre de handhaving hiervan, en in het bijzonder de minimale maaswijdte van 60 mm, niet tot disproportionele lasten zou leiden.

De handhavingstoets geeft aan dat handhaving op de aalfuik met deze minimale maaswijdte, vanuit de premisse dat deze adequaat dient te zijn, een disproportionele inspanning vraagt. Daarbij speelt mee dat – anders dan bijvoorbeeld bij de visserij op wolhandkrab in de gesloten periode door beroepsvissers – het bij deze vorm van recreatieve visserij moeilijk voorstelbaar is dat recreanten tot een sluitend systeem van toezicht zouden kunnen komen waarmee kan worden geborgd dat ook alleen de fuiken met grotere maaswijdte worden gebruikt.

Zoals gezegd zal de Europese Commissie het totaal van de Nederlandse maatregelen willen beoordelen. De afgesproken evaluatie zal daar zicht op moet geven. Dan zal ook blijken welke ruimte er is om aanpassingen te doen.

Informatie glasaal

Tevens heeft u mij op 16 maart jl. gevraagd na te gaan hoeveel glasaal de Nederlandse kust bereikt. Jaarlijks wordt door de ICES Working Group on Eel een Recruitment Index voor glasaal bepaald. Voor het berekenen van deze index wordt gebruik gemaakt van ongeveer 30 visserijafhankelijke en visserijonafhankelijke data series uit geheel Europa die mimimaal een periode van 35 jaar beslaan. De WGEEL Recruitment Index blijft een dalende trend weergeven en bereikte in 2011 een nieuw historisch dieptepunt: de hoeveelheid glasaal is gedaald tot minder dan 1% in de Noordzee en minder dan 5% in de rest van het verspreidingsgebied van aal in vergelijking met de aanwas aan glasaal in de periode 1960–1979. Ook in Nederland laten de langlopende glasaal series bij Den Oever, IJmuiden en Lauwersmeer een vergelijkbare, drastische daling zien. Uit verdere analyse van de glasaal data tijdens WGEEL 2011 blijkt dat het (mogelijk tientallen) jaren zal duren voordat een verandering kan worden waargenomen (als die plaatsvindt) in de aanwas van glasaal als gevolg van de geïmplementeerde beheermaatregelen.

Verdunningsonderzoek

In het AO van 15 september 2011 (Kamerstuk 29 675, nr. 134) heeft de Kamer mij gevraagd wanneer de rivierenvissers met hun VIP «verdunningsproject» aan de slag kunnen. De rivierenvissers hebben EVF subsidie ontvangen om onderzoek te laten doen naar de verdunningsfactor (voor dioxine-achtige stoffen) in aal. Het ministerie heeft eerder een aanvraag van de rivierenvissers gekregen of het door hen ingediende VIP project op wat punten aangepast kan worden.

Mijn ministerie heeft hier groen licht voor gegeven. Nu is het de beurt aan de vissers om hun projectplan aan te passen. Als dit projectplan is goedgekeurd, kan het onderzoek starten.

Pilot decentraal aalbeheer

In de het AO over de Landbouw & Visserijraad van 10 november jl. heb ik u toegezegd terug te komen op de fuiken in Friesland. Ik kan u meedelen dat de fuiken in Friesland inderdaad die van de Friese vissers zijn, die deelnemen aan de Friese pilot. Deze vissers mogen ook tijdens de gesloten periode doorvissen op paling. Voor aanvang van het visverbod (1 september) dit jaar heeft de nVWA de politie over het visverbod in het algemeen, en ook over de Friese pilot geïnformeerd. Uw Kamer heb ik daarover eerder geïnformeerd in de Kamerbrief van 27 augustus 2010 (29664, nr. 100) en in een antwoord op een van uw kamervragen (Kamerstuk 29 675, nr. 27). Hierin heb ik aangegeven dat de Friese pilot start in september 2010 en doorloopt tot begin 2012. Begin 2012 zal ik een besluit nemen over het decentrale aalbeheer en de eventuele gevolgen voor het Nederlandse aalbeheerplan.

7. Uitvoering Motie Dijkgraaf cs.

U hebt mij met de motie Dijkgraaf c.s. (TK 2010–2011, 29 675 nr. 124) verzocht op korte termijn te inventariseren wat de totale financiële schade is van het vangstverbod voor de getroffen beroepsvissers, met inbegrip van:

  • de totale omzet van paling, wolhandkrab en de bijvangst aan snoekbaars;

  • inkomensverlies doordat geen vergunningen aan derden uitgegeven kunnen worden;

  • de waardedaling van visrechten.

Ik heb per brief (TK 2010–2011, 29 675, nr. 133) en mondeling tijdens het AO van 15 september jl. aangegeven hoe ik hier uitvoering aan zal geven.

Aanpak

Bij het bepalen van de schatting van de totale schade is gebruik gemaakt van de bedrijfsgegevens die zijn verzameld in spoor 2 (29 675, nr. 131). In spoor 2 zijn alle getroffen bedrijven die een verzoek hebben ingediend voor een tegemoetkoming bezocht door onafhankelijke taxateurs van de Stichting Nederlands Instituut Van Register-Experts (NIVRE) om een individueel taxatierapport op te laten stellen. Op enkele bedrijven na zijn deze taxatierapporten afgerond en opgestuurd naar Dienst Regelingen. Op grond van deze bij het NIVRE beschikbare gegevens is een globale en indicatieve schatting gemaakt van de gevraagde financiële schade. De specifieke berekeningen die nodig waren om de afzonderlijke schadeposten te bepalen, zijn uitgevoerd door het NIVRE en aan het Landbouw Economisch Instituut (LEI) voorgelegd ter controle.

Totale financiële schade

Totale omzet van paling, wolhandkrab en de bijvangst aan snoekbaars

In onderstaande tabel staat weergegeven de geschatte jaarlijkse omzet aan paling, wolhandkrab en bijvangst aan snoekbaars in de gesloten gebieden voor de jaren 2009 en 2010.

Vissoort

Geschatte jaarlijkse omzet

Paling

€ 1 500 000

Wolhandkrab

€ 150 000

Snoekbaars

€ 150 000

Het NIVRE is uitgegaan van de omzetten zoals deze in de boekhouding van de individuele bedrijven is aangetroffen. De door de beroepsvissers in 2009 en 2010 ontvangen aalcompensatie in verband met de sluiting van de aalvisserij in de maanden september, oktober en november is hierin meegenomen. Bij het bepalen van de omzet voor wolhandkrab is rekening gehouden met de stijgende trend in de visserijinspanning voor de visserij op wolhandkrab. Deze omzet is dus hoger ingeschat dan alleen op basis van de taxatierapporten blijkt. Met betrekking tot de gemiddelde omzet aan snoekbaars is er geen onderscheid te maken tussen gerichte vangst en bijvangst, dit is niet uit de boekhouding te achterhalen. De genoemde omzet is dan ook een combinatie van beide en de werkelijke schade kan dan ook lager liggen maar is niet nader te bepalen.

Inkomensverlies doordat geen vergunningen aan derden uitgegeven kunnen worden

Op basis van de gegevens verzameld in spoor 2 wordt geschat dat het inkomensverlies dat ontstaat door het niet meer uitgeven van vergunningen aan derden ongeveer € 25 000 bedraagt.

De waardedaling van visrechten

Allereerst wil ik er op wijzen dat de Visserijwet 1963 (hierna: Visserijwet) uitsluitend uitgaat van de één op één relatie tussen de gerechtigde op het viswater (in vele gevallen de overheid als verhuurder) en visser (als huurder).

De Visserijwet regelt daarmee niet dat de afgesloten huurovereenkomsten tussen verschillende vissers overdraagbaar zijn. Ze zijn dat vanuit het systeem van de Visserijwet ook niet. Het is echter een feit dat in de praktijk – buiten de Visserijwet om – beroepsvissers handelen in deze huurovereenkomsten en in dat kader aan huurovereenkomsten waarde toekennen. Deze systematiek werkt als volgt. De vissers spreken onderling af dat (bijvoorbeeld tussentijds) een huurovereenkomst zal worden beëindigd en dat een andere visser wordt voorgedragen om met de verhuurder een nieuwe overeenkomst af te sluiten. In de praktijk wordt aan die voordracht een waarde toegekend. De verhuurder is op grond van de Visserijwet echter niet verplicht om met de voorgestelde visser een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan.

Het recht van de beoogde nieuwe huurder om te vissen ontstaat dan ook pas nadat op grond van de Visserijwet de huurovereenkomst met de ene visser is beëindigd én met de (door beide vissers) beoogde nieuwe visser een nieuwe huurovereenkomst is aangegaan.

In de indicatieve becijfering van de waardedaling van visrechten is uitgegaan van het resultaatbestanddeel, inclusief arbeidsvergoeding voor de eigenaar; veelal omdat sprake is van de ondernemingsstructuur eenmanszaak. Voor zover sprake is van een managementvergoeding is deze toegevoegd aan het netto resultaat. Er is geen rekening gehouden met afschrijvingen, aangezien deze reeds in de waardering binnen spoor 2 voor een periode van 5 jaar zijn meegenomen. Er is uitgegaan van een kapitalisatiefactor van 8. Voor de verhouding netto resultaat ten opzichte van omzet is binnen de beschikbare dossiers gezocht naar bedrijven die in belangrijke mate op aal en wolhandkrab vissen.

Recapitulatie van de beschikbare gegevens leidt tot de volgende indicatieve benadering van de waardedaling van visrechten:

Totaal omzet aal en wolhandkrab (gebaseerd op «09 en »10): € 2 200 000

% gesloten gebied (op basis van reeds opgestelde rapportages): 75%

= Totaal omzet aal en wolhandkrab in gesloten gebied € 1 650 000

% Netto resultaat (op basis van deelwaarneming): 45%

=Netto resultaat gesloten gebeid op jaarbasis € 742 500

X Kapitalisatiefactor 8

= waardedaling aan visrechten op grond van kapitalisatie toekomstige resultaten, € 5 940 000

Tegemoetkoming spoor 2

Dienst Regelingen heeft in totaal 78 bedrijven direct benaderd voor het indienen van een aanvraag voor de tegemoetkoming. 44 bedrijven hebben aangegeven hiervan gebruik te willen maken, 33 bedrijven zien daarvan af. 1 bedrijf komt niet voor tegemoetkoming in aanmerking. Op basis van de ontvangen taxatierapporten heeft DR op dit moment 27 bedrijven geheel of voorlopig uitbetaald. 17 aanvragen hebben om dit moment nog geen betaling gehad omdat DR wacht op een taxatierapport of aanvulling op een al ingediend taxatierapport. Zodra DR het taxatierapport of de aanvullingen ontvangt, zal zo spoedig mogelijk een (voorlopige) betaling plaatsvinden. DR geeft dat op basis van eerste indicatie aan dat de uiteindelijke totale tegemoetkoming voor spoor 2 circa € 2 500 000 bedraagt.

Stand van zaken spoor 3

Onlangs heb ik de Kamer het rapport inzake het percentage schone paling toegestuurd. Ik ben op dit moment nog in afwachting van het rapport over het percentage schone wolhandkrab. Als gevolg van het feit dat die dieren pas laat in het jaar trekken en dat ook het moment is waarop ze gevangen worden, komen die uitkomsten pas in december beschikbaar. Dan kan ik ook de regeling bepalen.

Voorts ben ik in overleg met de Europese Commissie over de basis voor de vergoedingsregeling van spoor 3. Ik zeg u toe in januari de Kamer te berichten over mijn inzet in deze.

8. Stroperijbestrijding

Binnenvisserij

In de afgelopen periode heb ik bij verschillende gelegenheden met uw Kamer gesproken over de stroperijbestrijding op de Nederlandse binnenwateren. Ik heb hierbij steeds benadrukt de bestrijding van de visstroperij een belangrijk onderwerp te vinden en hier onverminderd op in te zullen blijven zetten. Bij de behandeling van het wetswijzigingsvoorstel om visstroperij onder Wet op de Economische Delicten (WED) te brengen op 15 juni jl. is door het lid Jacobi een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht een samenhangend pakket van maatregelen voor voldoende handhaving op visstroperij te nemen, en daarover de Kamer te informeren (TK 32 574, nr. 8).

Met betrekking tot de visstroperijbestrijding is in de afgelopen periode een aantal belangrijke stappen gezet. In de eerste plaats zal visstroperij in 2012 onder de werking van de WED komen te vallen. Dit is van belang omdat hiermee een effectievere handhavingsinzet kan worden gerealiseerd. Dit maakt een verschuiving mogelijk van preventief dreggen van illegaal vistuig en langdurig nachtenlang posten om overtredingen te constateren, naar een meer dadergerichte aanpak. Deze laatste aanpak gaat uit van gerichte handhavingsacties op personen en gebieden waarvan bekend is, of een reëel vermoeden bestaat, dat hier stroperij plaatsvindt of dat zij zich bezighouden met stroperij-activiteiten.

Bij het overleg met uw Kamer over dit onderwerp op 15 juni jl. en in mijn beantwoording van Kamervragen over stroperijbestrijding van 14 juli jl. (TK 3138, vergaderjaar 2010–2011) heb ik u daarnaast geïnformeerd dat de gerichte bestrijding van stroperij door de nVWA onverminderd zal worden voortgezet.

Ik heb hierbij aangegeven dat ook andere partijen als het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de regiopolitie, en in de toekomst ook de dierenpolitie, bij deze gezamenlijke bestrijding van de visstroperij betrokken blijven of betrokken worden. Conform mijn toezegging aan uw Kamer heb ik hierover inmiddels tevens contact opgenomen met de Minister van Veiligheid en Justitie.

Op dit moment is het overleg tussen alle genoemde partijen gaande om tot afspraken te komen hoe straks met de WED in de hand de stroperijbestrijding zo effectief mogelijk kan worden vormgegeven. Naast de al genoemde partijen wordt daarbij ook nadrukkelijk ingezet op een verdere verbreding van handhavingspartners.

Het gaat dan bijvoorbeeld om BOA’s in dienst van de sportvisserij, maar ook om samenwerking met de Regionale Milieu Teams (RMT’s), waar reeds veel regionale kennis en betrokkenheid met betrekking tot de handhaving in het groene gebied geconcentreerd is. Ook het OM wordt nadrukkelijk bij deze gezamenlijke aanpak betrokken. Met deze inspanning is dus geborgd dat visstroperij een gezamenlijke actie van ook andere diensten blijft. Dit alles moet er toe leiden dat de stroperijbestrijding op de Nederlandse binnenwateren in de komende periode een substantiële impuls zal krijgen.

Illegale handel in door sportvissers gevangen zeevis

Ten slotte heb ik in het overleg met uw Kamer op 15 juni jl. toegezegd te onderzoeken of er sprake is van illegale handel in door sportvissers gevangen zeevis. Ik heb de nVWA gevraagd dit uit te zoeken. Deze heeft een inventariserend onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat er aanwijzingen zijn dat er sprake is van illegale verkoop van niet commercieel gevangen zeevis. Deze maand nog zal ik met de verschillende sectorpartijen deze aanwijzingen en mogelijke maatregelen bespreken. Ik zal u in de eerste helft van 2012 informeren wat mijn aanpak is.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 138.

Naar boven