31 239 Stimulering duurzame energieproductie

nr. 337 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2021

Middels deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de SDE++-ronde 2020, de stand van zaken rondom de doelstelling van 35 TWh hernieuwbare elektriciteit op land, de uitkomsten van een tweetal onderzoeken naar de brandveiligheid en de verzekerbaarheid van zon-PV en de een update omtrent de onverschuldigde subsidiebetalingen voorjaar 2021. Daarnaast besteed ik in deze brief aandacht aan een achttal moties en toezeggingen:

  • 1. Motie van de leden Van der Lee en Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 829): Voorkomen van schade aan de volksgezondheid door SDE-subsidiebeschikkingen

  • 2. Motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 668, nr. 35): Anticiperen op stijgende ETS-prijs voor CO2in SDE++ en de toezegging aan GroenLinks om te informeren over hoe het zit met afgegeven beschikkingen die niet tot uitbetaling kunnen komen

  • 3. Gewijzigde motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 32 813, nr. 438): Kwaliteitsborging installateurs warmtepompen en zonnepanelen

  • 4. Motie van de leden Sienot en Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 631): De werking van het GVO-systeem

  • 5. Motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 51): Risico’s op knelpunten in beschikbaarheid duurzame houtpellets n.a.v. SDE

  • 6. Toezegging aan het lid Van Raan (PvdD) om inzicht te geven in de status van de afgegeven SDE-beschikkingen voor bij- en meestook

  • 7. Toezegging aan het lid Van der Lee (GL) om helder in de tijd uiteen te zetten welke fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen worden afgebouwd

  • 8. Toezegging aan de ChristenUnie om de basisbedragen voor zon op dak in de SDE++ te evalueren.

Resultaten SDE++ 2020

In de Kamerbrief van 8 juni 2021 (Kamerstuk 31 239, nr. 332) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige resultaten van de openstellingronde van de SDE++ in 2020. Inmiddels is door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) de beschikkingenprocedure volledig afgerond. Middels deze brief informeer ik u over de definitieve uitkomst van de SDE++-ronde van 2020.

Er waren in totaal 4.112 subsidieaanvragen gedaan met een totale budgetclaim van € 6.379 miljoen. Van deze 4.112 aangevraagde projecten zijn 3.673 projecten positief beschikt, voor in totaal € 5 miljard (zie tabel). Het overgrote deel van de beschikkingen is afgegeven voor zon-PV-projecten (3.602 projecten à in totaal 3.603 MW). Ten opzichte van de voorlopige resultaten zijn er meer zonprojecten beschikt (171 daksystemen en vijf veld- en watersystemen voor in totaal € 73 miljoen). Het grootste beslag op het nog resterende budget werd gelegd door vijf elektrische boilers (€ 115 miljoen), twee biomassa-gasprojecten (biogas) (€ 74 miljoen) en één restwarmteproject (€ 73 miljoen). Er zijn niet meer beschikkingen afgegeven voor CCS, warmtepompen, windturbines of zonthermie.

Uiteindelijk is er voor € 1.364 miljoen aan projecten afgewezen. Meer dan de helft hiervan werd inhoudelijk afgekeurd of zelf teruggetrokken door de aanvrager. € 647 miljoen viel buiten het beschikbare openstellingsbudget. In beginsel is het positief dat er daardoor voldoende concurrentie heeft plaatsgevonden binnen de regeling. Uiteraard betekent dit tegelijkertijd dat sommige projecten geen beschikking hebben gekregen. Omdat de vanwege budgetuitputting afgevallen aanvragen niet beoordeeld zijn, is niet vast te stellen of het project bij een hoger budget wel een beschikking had ontvangen. Aanvragen die niet zijn gehonoreerd, kunnen veelal opnieuw indienen in de huidige SDE++-ronde.

De eindstand van de beschikkingen van 2020 zal worden gepubliceerd op de website van RVO.nl.

Doelstelling 35 TWh

In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) is een ambitie van 35 TWh hernieuwbare op land afgesproken, welke de decentrale overheden via het RES-proces ruimtelijk inpassen. Daarbij is rekening gehouden met de destijds verwachte toename van de elektriciteitsvraag door elektrificatie. In de gezamenlijke RES’en zijn mogelijkheden geïnventariseerd die deze 35 TWh voorbijstreven. Het is echter aan een volgend kabinet om – in overleg met medeoverheden – te bepalen of de huidige doelstelling aangepast zal worden. Daarom wordt er op dit moment, in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord, gestuurd op de realisatie van 35 TWh aan subsidiabele productie uit wind op land en zon-PV (> 15kW) en is de SDE++ op dit moment ook voor dat doel ingericht. Dit gebeurt middels een plafond in de SDE++-regeling, waarbij er rekening wordt gehouden met het gegeven dat een deel van de projecten uiteindelijk niet gerealiseerd zal worden. Een dergelijk plafond is nodig om voldoende geld beschikbaar te houden voor andere technieken zoals waterstof en warmte. Op basis van deze afspraken evalueer ik bij elke volgende SDE++-openstellingsronde of het indicatieve plafond van 35 TWh in zicht komt en of hierop maatregelen moeten worden genomen. Op dit moment is niet de verwachting dat de 35 TWh in de huidige openstelling van de SDE+ al gerealiseerd gaat worden. Afhankelijk van het aantal aanvragen dat in de huidige openstelling gehonoreerd wordt, zal de 35 TWh naar verwachting in de openstellingsronde van 2022 of 2023 gerealiseerd worden.

Onderzoeken brandveiligheid en verzekerbaarheid zon-PV

Naar aanleiding van de discussies omtrent de verzekerbaarheid van grotere zon-op-dak systemen, heeft TKI Urban Energy in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek laten uitvoeren naar de factoren die van invloed zijn op de brandveiligheid van zonnestroomsystemen op bedrijfspanden1. In dit onderzoek is ook gekeken naar de rol van de branches in het wegnemen van de onzekerheid in lijn met mijn toezegging hierover. Uit dit onderzoek komt – op basis van de beschikbare data – naar voren dat zonnepanelen zelden als oorzaak van branden bij bedrijfspanden worden aangemerkt. De kanttekening daarbij is dat de dataverzameling op dit gebied nog wel kan worden verbeterd. Dit was ook een van de bevindingen van het «Vooronderzoek depositie bij branden met zonnepanelen» dat door de zomer door het IFV is gepubliceerd2.

Uit interviews met betrokken stakeholders komt naar voren dat ontwikkelaars en installateurs van zonnestroomsystemen op daken deze installaties classificeren als veilig wanneer aan alle geldende wetten, normen en voorschriften wordt voldaan. Verzekeraars kijken echter niet alleen naar de kans op een brand maar ook naar het effect van een potentiële brand. In hun risicoanalyse laten zij ook de aard en de financiële waarde van het gebouw en de inboedel meewegen. Zij stellen op basis van deze afweging soms aanvullende eisen aan de dakopbouw of zonnestroomsystemen om de risico’s te beperken. Deze aanvullende eisen kunnen leiden tot hogere kosten voor de gebouweigenaar, wat de businesscase voor zonnestroomsystemen op daken in sommige gevallen onder druk zet.

Op dit moment zijn er diverse trajecten waarin gezamenlijk door de verzekeraars, gebouweigenaren en installateurs wordt gewerkt aan oplossingen om tot een gedeeld beeld over veiligheid te komen. Mogelijk zullen er daarbij voor een deel van de gebouwen kostenverhogende maatregelen noodzakelijk geacht worden. Innovaties zoals brandwerende coatings, vroegtijdige foutdetectie en lichtere zonnepanelen kunnen bijdragen aan het zoveel mogelijk beperken van deze meerkosten.

Naar aanleiding van dit onderzoek zal het reeds lopende traject van de NEN-werkgroep «Brandveiligheid van zonnestroomsystemen» vanuit TKI Urban Energy ondersteund worden en waar mogelijk versneld. Dit traject focust zich op het inbedden van beoordelingsmethoden voor de brandveiligheid van zonnestroomsystemen in normen. Aanvullend op dit traject adviseert het onderzoek om de monitoring van branden waar zonnestroomsystemen bij betrokken zijn te verbeteren. Een eerste basis hiervoor is gelegd in het vooronderzoek van het IFV. TKI Urban Energy bekijkt welke vervolgstappen nodig zijn voor het opzetten van een nationale database met gebouwbranden en de aanwezigheid van zonnepanelen daarbij. Met betere data en voorschriften kan de benutting van daken voor zon-PV bespoedigd worden.

Onverschuldigde subsidiebetalingen voorjaar 2021

Op 23 februari jl. is door een fout in een update van de betalingssoftware van RVO.nl een aantal foutieve betalingen gedaan aan SDE+ projecten. Hierover heb ik uw Kamer op 8 juni 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 31 239, nr. 332). Het gaat om een totaalbedrag van ca. € 41 miljoen verdeeld over 6.219 projecten. Momenteel is er voor meer dan € 40 miljoen teruggevorderd of verrekend. Er staat nu nog ca. € 800.000 open op 172 dossiers. Dit bedrag zal verder teruglopen doordat er nog verrekeningen en een aantal terugbetalingsregelingen lopen. De verwachting is dat eind dit jaar nog enkele tientallen dossiers openstaan die in de loop van volgend jaar worden verrekend of terugbetaald.

Moties en toezeggingen

1. Voorkomen van schade aan de volksgezondheid door SDE subsidiebeschikkingen

De motie Van der Lee-Thijssen verzoekt de regering goed in de SDE++-regeling te borgen dat er geen subsidiebeschikkingen worden afgegeven die kunnen leiden tot een bestendiging of zelfs verslechtering van ernstige schade aan de volksgezondheid (Kamerstuk 32 813, nr. 829). Zoals aangegeven in mijn oordeel op deze motie wordt in de regelgeving geborgd dat bij de subsidieaanvraag vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van productie-installatie aanwezig moeten zijn. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de Wabo-vergunning, Wbr-vergunning, Wnb-vergunning, watervergunning of mijnbouwvergunning. Omdat de effecten op de volksgezondheid getoetst worden in de voor de aanvraag benodigde vergunningen, worden deze effecten bij de subsidieaanvraag voor de SDE++ niet meer expliciet getoetst. In sommige gevallen is niet de definitieve vergunning nodig bij de subsidieaanvraag maar volstaat een vergunningsaanvraag. Zo geldt voor CO2-afvang en opslag (CCS) en CO2-afvang en gebruik (CCU) dat er een volledige aanvraag van de Wabo-vergunning voor tenminste het milieudeel nodig is. Alle vergunningen zijn echter alsnog vereist voor de realisatie van de productie-installatie. Worden de vergunningen niet tijdig verleend, dan wordt de betreffende subsidiebeschikking ingetrokken.

2. Anticiperen op stijgende ETS-prijs voor CO2in SDE++

Op 11 mei 2021 heeft de Kamer een motie van het lid Grinwis c.s. aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om in het toekennen van de SDE++-subsidies te anticiperen op de stijgende ETS-prijs voor CO2 om ervoor te zorgen dat het tempo van de energietransitie omhooggaat en zo veel mogelijk wordt voorkomen dat reserves in de SDE++ verder oplopen (Kamerstuk 35 668, nr. 35). Voor elke SDE++-ronde wordt gekeken naar de beschikbare middelen en de interesse van de markt. Bij het vaststellen van het budget van elke SDE++-ronde wordt er jaarlijks rekening mee gehouden dat (1) een deel van de projecten uiteindelijk niet door gaat of minder produceert en (2) niet de maximale subsidie aan projecten hoeft te worden uitgekeerd, omdat de energieprijzen en ETS-prijs in de toekomst stijgen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de meest recente ramingen van het PBL. Het openstellingsbudget is hierdoor hoger dan de beschikbare middelen voor de SDE++ op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de reserves in de SDE++ oplopen en geef ik invulling aan de motie Grinwis c.s.

Desondanks is het mogelijk dat de uitbetaling van SDE-middelen in een specifiek jaar achterblijft bij de geraamde uitgaven, bijvoorbeeld doordat meer projecten dan verwacht uitvallen, de productie lager is dan verwacht of de marktprijzen voor bijvoorbeeld ETS-rechten hoger uitvallen. Met de huidige SDE-systematiek leidt dit tot een toename in de begrotingsreserve en daarmee een toename in de beschikbare middelen voor de SDE++. Hier wordt bij een volgende openstellingsronde rekening mee gehouden in de bepaling van het openstellingsbudget. Indien er voldoende middelen beschikbaar zijn om zowel te voldoen aan de geraamde uitgaven voor gehonoreerde subsidieaanvragen en tegelijkertijd een grotere interesse vanuit de markt te bedienen, dan kan deze toename in de beschikbare middelen door projectuitval of lagere productie leiden tot een hoger openstellingsbudget. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er geen middelen op de plank blijven liggen, terwijl de doelstellingen niet worden gerealiseerd. Tevens wordt er op deze wijze voor gezorgd dat er voldoende middelen zijn om aan de verplichtingen voor de gehonoreerde projecten te voldoen.

3. Kwaliteitsborging installateurs warmtepompen en zonnepanelen.

Op 19 december 2019 heeft de Kamer een motie van het lid Van der Lee aangenomen waarin aandacht werd gevraagd voor een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen en zonnepanelen (Kamerstuk 32 813, nr. 438). Voor zowel warmtepompinstallateurs als zonnepaneleninstallateurs bestaat de InstallQ erkenningsregeling die door alle betrokken brancheorganisaties wordt onderschreven. Daarmee is invulling gegeven aan de motie Van der Lee.

Om tot een verbetering van de kwaliteitsborging van warmtepompinstallateurs te komen heeft een aantal gesprekken met brancheorganisaties, waaronder TechniekNederland en NVDE, plaatsgevonden. De bestaande criteria van de InstallQ erkenningsregeling waaraan een deskundige warmtepompinstallateur moet voldoen, worden op dit moment vernieuwd en zullen naar verwachting eind dit jaar worden vastgesteld. Verder werken het Rijk en brancheorganisaties op dit moment aan een gezamenlijk actieplan om de uitrol van hybride warmtepompen te versnellen. In dit actieplan zal ook aandacht worden besteed aan het belang van kwaliteitsborging.

Onder de naam Vakmanschap Zonnestroom hebben Techniek Nederland, Wij Techniek en samenwerkende partijen een vakbekwaamheidsprogramma opgesteld voor het ontwerpen, installeren, onderhouden, beheren en inspecteren van zonnestroominstallaties. De eisen aan vakbekwaamheid en het geregistreerd vakmanschap van dit programma zijn onderdeel van de vernieuwde InstallQ erkenningsregeling. Daarnaast is door de zonnesector en het Verbond van Verzekeraars in 2020 een certificeringsregeling genaamd Scios Scope 12 geïntroduceerd. Met deze regeling kunnen onafhankelijke, gecertificeerde inspecteurs de kwaliteit van zonnestroominstallaties controleren.

Particulieren die een warmtepomp of zonnepanelen willen aanschaffen en laten installeren, kunnen via de website van het Centraal Register Techniek een erkende installateur zoeken3. Verder besteed ook de website van MilieuCentraal aandacht aan het belang van het kiezen van een vakkundig installateur4.

4. De werking van het GVO-systeem

Hernieuwbare energie is pas echt aantoonbaar hernieuwbaar als deze wordt gecertificeerd. Hiertoe bestaat een systeem van garanties van oorsprong voor hernieuwbare energie (GvO’s). In Nederland worden deze certificaten uitgegeven door CertiQ (voor hernieuwbare elektriciteit en warmte) en Vertogas (hernieuwbaar gas). Ook niet-hernieuwbare elektriciteit kan worden gecertificeerd, dit met zogeheten certificaten van oorsprong. Het systeem van GvO’s bestaat dit jaar 20 jaar.

Het GvO-systeem levert belangrijke informatie aan de eindgebruiker van energie. Voor alle levering van energie moet de mate van hernieuwbaarheid worden onderbouwd. Beweert een energieleverancier groene stroom te leveren, dan moet deze ter onderbouwing hiervan ook echt over een corresponderende hoeveelheid GvO’s afboeken. Voor elektriciteit geldt dat energieleveranciers jaarlijks een stroometiket moeten opstellen van de door hen geleverde energie. De Autoriteit Consument en Markt ziet hier op toe. Tot slot is van belang dat elektriciteit en GvO’s los van elkaar kunnen worden verhandeld.

Sinds de introductie van de GvO’s wordt de vraag gesteld of het systeem daadwerkelijk tot meer hernieuwbare energie leidt. Ook de motie Sienot/Dik-Faber roept op te onderzoeken hoe het GvO-systeem tot additionaliteit kan leiden (Kamerstuk 32 813, nr. 631). Een deel van de zorgen van rondom additionaliteit ziet op het internationale aspect van het GvO-systeem. Energieleveranciers kunnen hun leveringen ook onderbouwen met GvO’s uit andere Europese landen. In de beginjaren van het GvO-systeem was de Noorse GvO voor waterkracht dominant in de import van GvO’s. Hierbij speelden zorgen over de additionaliteit, bijvoorbeeld omdat het aantal waterkrachtcentrales in Noorwegen niet is uitgebreid bij de introductie van het GvO-systeem. Dat geldt echter niet met investeringen in wind- en zonneprojecten in diverse Europese landen. Op basis van de actuele gegevens over de handel in GvO’s voor elektriciteit blijkt dat inmiddels grofweg twee derde van de geïmporteerde GvO’s van windprojecten zijn (met name in Italië, Spanje en Frankrijk). Het systeem van GvO’s draagt bij aan de realisatie van deze projecten en leidt daarmee ook tot additionaliteit in de productie van groene elektriciteit, omdat de certificaten een waarde hebben waarmee dit soort projecten sneller rendabel zijn. Slechts grofweg een derde van de GvO’s zijn op dit moment nog van waterkrachtprojecten.

Naar aanleiding van de motie Sienot/Dik-Faber zie ik twee mogelijkheden om te onderzoeken of het systeem van GvO’s nog verder kan bijdragen aan additionele groei van groene stroom. Op het stroometiket van Nederlandse energieleveranciers wordt nu de geleverde elektriciteit uitgesplitst naar energiebron. Op dit moment hoeft het land van herkomst van die certificaten nog niet op het stroometiket te worden vermeld. Deze informatie is wel op de certificaten beschikbaar en ik wil de regelgeving dusdanig aanpassen dat het stroometiket op dit punt wordt uitgebreid.

Op Europees niveau wordt daarnaast gewerkt aan de praktische implementatie van een systeem van GvO’s voor waterstof. Doordat waterstof onder andere door middel van elektriciteit wordt gemaakt, is de vraag wat de eisen zijn om van hernieuwbare waterstof te kunnen spreken. De Europese Commissie werkt momenteel aan een gedelegeerde handeling. Daarvoor verkent ze welke aanvullende eisen – naast het gebruik van hernieuwbare elektriciteit – moeten gelden voor de locatie van de elektriciteitsproductie (bijvoorbeeld een maximale afstand van de elektrolyser), de realisatiedatum van de elektriciteitsbron, verkregen subsidies, en het moment van productie (op uurbasis of zelfs kwartierbasis, terwijl het huidige GvO-systeem op maandbasis werkt). Ook CertiQ heeft dit jaar het voorzien van GvO’s van een tijdstempel verkend, wat de meer real-time-uitgifte van GvO’s in de toekomst mogelijk zou kunnen maken.

Er zijn dus verschillende ontwikkelingen gaande die ondersteunend werken aan de additionele productie van groene stroom. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie Sienot/Dik-Faber. Mijn voorganger heeft eerder op 26 november jl. toegezegd om in Europees verband verbeteringen in het GvO-systeem te bepleiten, mits hier bij mij of anderen goede ideeën voor zijn (Kamerstuk 32 813, nr. 645). Dit heeft niet geleid tot aanvullende voorstellen die ik bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (RED3) actief zal inbrengen. Ik zal voorstellen van anderen wel actief op additionaliteit toetsen.

5. Status van de afgegeven SDE-beschikkingen voor bij- en meestook

Ik heb aan de heer Van Raan (PvdD) toegezegd om inzicht te geven in de status van de afgegeven SDE-beschikkingen voor bij- en meestook. Er zijn in 2016 en 2017 zeven beschikkingen afgegeven voor bij- en meestook van biomassa in vier kolencentrales. Het totaal verplichtingenbudget bedroeg: € 3,5 miljard. De totale verwachte kasuitgaven zijn lager vanwege (1) de marktprijs voor elektriciteit die hoger ligt dan de bodemprijs en (2) de productie die lager kan uitvallen dan maximaal geraamd. Per 1 januari 2021 was nog maximaal € 2,9 miljard aan verplichtingenbudget beschikbaar, hetgeen overeenkomt met een maximale productie van 158 PJ Elektriciteit in de komende 6–7 jaar. Tot 1 januari 2021 is er

€ 443 miljoen uitbetaald.

6. Risico’s op knelpunten in beschikbaarheid duurzame houtpellets n.a.v. SDE

De motie Sienot (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 51) van 20 november 2019 verzoekt de regering om, tot het duurzaamheidskader geïmplementeerd is, na elke SDE+-ronde te beoordelen in hoeverre hierdoor risico’s op knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame houtpellets ontstaan en op basis hiervan zo nodig beperkingen op te nemen voor specifiek gebruik van duurzame houtpellets in de volgende SDE+(+)-openstellingen. Inmiddels is het duurzaamheidskader voor biomassa gepresenteerd en daarmee geïmplementeerd en in uitvoering (Kamerstuk 32 813, nr. 617). Daarmee is deze motie uitgevoerd.

7. Afbouwen van fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen

Het lid Van der Lee (GL) heeft in het commissiedebat Klimaat en Energie van 8 september jl. gevraagd naar de verdere uitwerking van de motie Van der Lee, waarin gevraagd wordt om een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken (Kamerstuk 30 175, nr. 271). In de Kamerbrief van 14 september 2020 over fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven dat het kabinet voorstander is van het afschaffen van prikkels voor fossiele brandstoffen op Europees niveau, met oog voor de internationale concurrentiepositie van bedrijven.

Inmiddels heeft de Europese Commissie een voorstel voor herziening van de Richtlijn energiebelastingen gepresenteerd en heeft het kabinet een BNC-fiche hierover verzonden aan uw Kamer (Kamerstuk 22 112, nr. 3187). De Commissie beoogt hiermee de richtlijn beter bij te laten dragen aan de aangescherpte klimaatdoelstellingen en stelt onder andere voor om een aantal vrijstellingen af te schaffen of te beperken. Het Commissievoorstel kan het momentum geven om de uitfasering van prikkels voor fossiele brandstoffen op EU-niveau te overwegen, zonder dat dit mogelijk ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie. Het kabinet geeft in het BNC aan voorstander te zijn van het terugdringen van vrijstellingen en kortingen in de energiebelastingen. Daarnaast wordt een aantal aandachtspunten benoemd in het BNC-fiche, zoals de keuze van de Commissie om sommige vrijstellingen in stand te houden. We staan momenteel nog aan het begin van het onderhandelingsproces en er kan nog veel veranderen aan het voorstel. Daarbij is het van belang dat de besluitvorming over dit voorstel, als enige uit het Fit-for-55-pakket, met unanimiteit plaatsvindt. Hierdoor is het uiteindelijke afbouwpad nog afhankelijk van het proces in Brussel de komende maanden.

Recent is een aantal rapporten met uw Kamer gedeeld, waaronder een interdepartementaal beleidsonderzoek naar de financiering van de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 689), een evaluatie van en een toekomstverkenning over de ODE (Kamerstuk 35 304, I) uitgebracht. Daarnaast is door de Staatssecretaris van Financiën een evaluatie van de EB (Kamerstuk 31 239, nr. 330) met uw Kamer gedeeld. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie.

8. Evaluatie zon op dak in de SDE++

Naar aanleiding van de zorgen over de basisbedragen voor zon op dak in de SDE++ heb ik het lid Dik-Faber (CU) toegezegd de categorieën voor zon op dak in de SDE++ te evalueren. De uitgangspunten voor de diverse categorieën in de SDE++ worden jaarlijks bijgesteld. In de SDE++ wordt gerangschikt op de vermeden CO2 waarin rekening wordt gehouden met de typische mate van eigenverbruik van projecten. Omdat het eigenverbruik van zon-op-dak projecten hoger is dan van veldprojecten komen ze eerder aan bod in de rangschikking. Daarnaast heeft RVO.nl vastgesteld dat er jaarlijks veel zon op dak projecten onder het basisbedrag indienen. Dit is een indicatie dat het basisbedrag niet te laag is.

Non-realisatie voor met name de zon-op-dak categorieën in de SDE+(+) vormt een aandachtspunt. RVO.nl heeft onderzoek laten uitvoeren naar de vrijval van zonprojecten5. De meest voorkomende redenen van vrijval zijn een ongeschikte dakconstructie, een verslechterde businesscase (vanwege de dakconstructie, netcapaciteit, stijging van verzekeringspremies of uitgelopen realisatietijd), vertraagde realisatie waardoor de subsidielooptijd verkort, netcapaciteit of de dak-eigenaar die zich terugtrok.

Tot slot is onlangs de SDE++-ronde 2021 opengesteld met een budget van € 5 miljard. De regeling is open van 5 oktober t/m 11 november 2021. Middels de uitvoering van de verschillende moties en toezeggingen werk ik samen met de Kamer aan een verdere versnelling van de energietransitie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven