Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 30234 nr. 127 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 30234 nr. 127 |
Vastgesteld 8 mei 2015
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 3 februari 2015 over de resultaten op de jaarlijkse monitor «Sport en Bewegen in de Buurt» (Kamerstuk 30 234, nr. 121).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 maart 2015 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 7 mei 2015 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Clemens
Inleiding
Allereerst wil ik u bedanken voor het zorgvuldig bestuderen van de rapporten en brieven die ik u gestuurd heb. Ik ben verheugd te lezen dat de meeste fractieleden positief reageren op het programma Sport en bewegen in de Buurt en in het bijzonder de buurtsportcoaches en de sportimpuls.
Het programma Sport en bewegen in de buurt (SBB) is opgezet omdat een gezonde leefstijl van belang is. Het komt nog te vaak voor dat mensen een (te) hoge drempel ervaren om te gaan sporten en bewegen. Door te stimuleren dat er sport- en beweegmogelijkheden zijn dicht bij mensen in de buurt, worden deze drempels zoveel mogelijk weggenomen. Daarbij wil ik ook samenwerking op gang brengen tussen sport en relevante andere sectoren, zoals zorg, welzijn, kinderopvang en bedrijfsleven. Ik vind het belangrijk dat de beschikbare middelen voor het programma SBB vooral worden ingezet voor lokale projecten en activiteiten om met passend sport- en beweegaanbod meer mensen te bereiken. Gemeenten en lokale sportaanbieders spelen een cruciale rol in het programma, ondersteund door landelijke sportkoepels (NOC*NSF, Vereniging Sport en Gemeenten) en kennisinstituten (Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen, Mulier Instituut). Eind 2016 is de doelstelling om 2.900 fte buurtsportcoaches te hebben gerealiseerd.
De Voortgangsrapportage Sport en Bewegen in de buurt 2014, u toegestuurd bij brief van 3 februari 20151, laat ik jaarlijks uitvoeren om zo goed in beeld te hebben hoe de regeling voor buurtsportcoaches wordt uitgevoerd: hoe zij worden ingezet, met welke partijen ze samenwerken, welke doelgroepen ze bereiken en in welke sectoren ze werkzaam zijn. Daarnaast wordt informatie verzameld omtrent de sportimpuls: welke sportimpulsprojecten worden goedgekeurd, waar in Nederland worden deze uitgevoerd en voor welke doelgroepen. De Monitor Impuls brede scholen, sport en cultuur wordt jaarlijks uitgevoerd om na te gaan hoeveel fte gemeenten al hebben gerealiseerd.
Monitoring van het programma SBB is belangrijk om na te gaan of we de gemaakte doelstellingen en afspraken met elkaar realiseren. Daarnaast wordt op verzoek van de Tweede Kamer een methode ontwikkeld om de effectiviteit van de impuls voor buurtsportcoaches in beeld te brengen2.
Ik licht graag toe welke onderzoeken er zijn en zal in de antwoorden steeds verwijzen naar deze onderzoeken.
• Verdiepingsonderzoek buurtsportcoaches; wordt elke twee jaar uitgebracht en doet kwalitatief onderzoek bij 18 gemeenten.
• Verdiepingsonderzoek Sportimpuls; komt elk jaar uit en doet kwalitatief onderzoek bij 18 gemeenten.
• Voorstudie effectmeting buurtsportcoaches; is voor de eerste uitgekomen in 2015. De voorstudie effectmeting is bedoeld om een methode te ontwikkelen om de effecten van de buurtsportcoach te kunnen meten. De effectmeting zal een vervolg krijgen in 2017.
• Monitor Impuls brede scholen, sport en cultuur; wordt elk jaar uitgevoerd om het aantal fte die gemeenten hebben gerealiseerd te meten.
Over bovenstaande onderzoeken informeer ik u jaarlijks in de Voortgangsrapportage Sport en bewegen in de buurt.
Uit de vragen van uw commissie maak ik op dat de meesten van u positief gestemd zijn over het programma Sport en bewegen in de buurt. Dat komt overeen met de signalen die ik opvang uit de praktijk. Uit de reacties die ik terugkrijg van gemeenten over de buurtsportcoach, maak ik op dat de buurtsportcoach3 een belangrijke verbinder is tussen de verschillende sectoren.
Met deze brief beantwoord ik de vragen. Ik zal de gestelde vragen per fractie beantwoorden.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de jaarlijkse monitor «Sport en Bewegen in de Buurt». Deze leden hebben een aantal vragen naar aanleiding van de resultaten, in het bijzonder over de buurtsportcoach.
1.
Een belangrijke doelstelling van de regeling is het realiseren van 2.900 fte buurtsportcoaches die eind 2016 werkzaam zijn, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Het lijkt erop dat het inzetten van een bepaald aantal fte buurtsportcoaches het effect zou moeten zijn van het beleid, in plaats van het resultaat op het beweeggedrag of op de gezondheid. Welk concreet doel wil de Minister precies behalen met de inzet van de buurtsportcoaches?
Voor de doelstellingen van buurtsportcoaches en de combinatiefunctionarissen, die zich vanaf 2008 al richten op de aansluiting tussen school, sport en cultuur, verwijs ik u graag naar beleidsbrief «De kracht van sport» (VWS, oktober 20074). Daarin worden de doelen als volgt beschreven:
• uitbreiding van het aantal brede scholen met sport- en cultuuraanbod in zowel het primair als het voortgezet onderwijs, om te beginnen in de 40 krachtwijken;
• versterking van sportverenigingen met oog op hun maatschappelijke functie en de inzet van sport voor het onderwijs, de naschoolse opvang en de wijk;
• stimuleren van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen voor alle leerlingen;
• bevorderen dat de jeugd tot 18 jaar vertrouwd raakt met één of meer kunst- en cultuurvormen» (VWS 2007, p.85).
De doelstellingen voor de buurtsportcoaches heb ik omschreven in de Beleidsbrief «Sport en Bewegen in Olympisch perspectief» (VWS, mei 20116). Deze doelstellingen zijn als volgt:
• meer mensen kunnen sporten en bewegen in de buurt;
• sportverenigingen worden versterkt;
• er wordt een verbinding gelegd tussen sport en andere sectoren zoals onderwijs, welzijn, kinderopvang, zorg en het bedrijfsleven.
2.
Welke werkgeversvormen worden toegepast bij de inzet van de buurtsportcoach? Zijn hieraan voorwaarden verbonden?
De regeling voor combinatiefuncties/buurtsportcoaches stelt geen voorwaarden aan het werkgeverschap. Wel is er bij aanvang vanuit werkgevers- en werknemersorganisaties aandacht geweest voor werkgeverschap, CAO’s en opleidingen (hiervoor is ook aandacht geweest in de Taskforce belemmeringen, waarover ik u heb geïnformeerd in de brief van 15 maart 20137). In praktijk zijn er verschillende werkgeversorganisaties waar de buurtsportcoaches formeel in dienst zijn. Gemeenten kunnen hier zelf invulling aan geven. Zo zijn er gemeenten die de buurtsportcoach zelf in dienst nemen, maar vaker gebeurt het dat buurtsportcoaches in dienst zijn bij welzijnsorganisaties, gemeentelijke sportbedrijven sportservice bureaus (provinciaal of gemeentelijk).
3.
Hoe evalueren gemeenten zelf de beleidsdoelstellingen van de buurtsportcoach? Kan de Minister daarvan ook een paar voorbeelden, inclusief conclusies, geven?
Ik merk dat gemeenten steeds vaker met de vraag om evaluatie te maken krijgen vanuit de gemeenteraad. Ook lokaal bestaat de behoefte te willen meten of met de buurtsportcoach de lokale doelstellingen worden behaald. Voor gemeenten is dit lastig om in beeld te brengen en ook kostbaar. De methode die momenteel in opdracht van VWS wordt ontwikkeld voor een effectmeting wordt tevens gebruikt om deelnemende gemeenten een lokale rapportage te geven. Diverse gemeenten voeren zelf ook een evaluatie uit. Ik zal u een aantal voorbeelden noemen:
Schoonhoven (nu fusiegemeente Krimpenerwaard)
Hier heeft een onderzoek plaatsgevonden in opdracht van de gemeenteraad. Mede door het positieve resultaat van de inzet van de combinatiefunctionaris/buurtsportcoach heeft de Raad besloten om voor 140%8 te gaan en voortzetting tot en met september 2017 te garanderen.
Gilze en Rijen
In de gemeente Gilze en Rijen is de inzet van combinatiefunctionarissen en buurtsportcoaches in 2010 begonnen met een aanloopformatie. Na een eerste evaluatie in 2011 heeft de gemeente de eindformatie gerealiseerd en zelfs verhoogd naar 140%. De effecten daarvan zijn in 2013 gemeten en worden nu weer gemeten door het Nederlands Instituut Sport en bewegen (NISB). Uit de eerste metingen bleek dat het aantal inwoners dat voldoet aan beweegnormen stijgt, dat het ledental van sportverenigingen stijgt en dat het bewegingsonderwijs een impuls heeft gekregen. Sinds 2012 neemt een groot aantal kinderen deel aan naschoolse sport, tientallen verenigingsprojecten zijn ondersteund of geïnitieerd en nieuwe doelgroepactiviteiten zijn opgezet.
4.
De buurtsportcoach is bekender geworden bij Nederlanders, maar er is geen causaal verband tussen de toegenomen inzet van buurtsportcoaches en de ontwikkeling op het vlak van sportparticipatie. Hoe past deze bevinding in de beleidsvrijheid van gemeenten om een buurtsportcoach in te zetten? Wat is bekend over de gevolgen van de beleidsvrijheid en voldoen alle gemeenten aan de voorwaarden om deel te nemen?
De gevolgen van de beleidsvrijheid van gemeenten ervaar ik als positief, daardoor kan duidelijke invulling gegeven worden aan de lokale prioriteiten en context. Dat er op dit moment nog geen causaal verband is aangetoond tussen de inzet van buurtsportcoach en sportparticipatie in de buurt is onderdeel van nader overleg met de onderzoekers.
Alle gemeenten die meedoen aan de Impuls brede scholen voldoen aan de voorwaarden die vooraf gesteld zijn.
5.
In het in 2010 uitgevoerde onderzoek School, Bewegen en Sport zijn ruim 7.000 leerlingen van 126 basisscholen en 61 middelbare scholen ondervraagd over hun sport- en beweeggedrag. Van de scholen is het sportprofiel in kaart gebracht. Kan de Minister aangeven of er in 2015 een vervolgonderzoek School, Bewegen en Sport wordt uitgevoerd, of hierbij de inzet van de buurtsportcoach wordt betrokken, en of geïnventariseerd wordt of het aantal uren bewegingsonderwijs gegeven door vakleerkrachten stijgt door de inzet van de buurtsportcoach?
Er is geen vervolgonderzoek voorzien.
6.
In het rapport wordt gemeld dat uit verdiepingsonderzoek blijkt dat gemeenten een transitie beginnen te maken naar een bredere inzet van de buurtsportcoach. Kan de Minister aangeven of preventie, leefstijl, jeugdzorg, cultuur, en/of sociale en integratieonderdelen bij het takenpakket van de buurtsportcoach zijn gaan horen?
Hoe kijkt de Minister tegen deze ontwikkeling aan in algemene zin, vanuit het oogpunt van de financiering van de buurtsportcoach uit de sportbegroting en vanuit het oogpunt van het helder verantwoorden van overheidsuitgaven, waarbij een causale relatie tussen de uitgaven en het effect aanwijsbaar zou moeten zijn?
Bij het takenpakket van de buurtsportcoach hoort dat zij zorgen voor meer sport- en beweegaanbod in de buurt, dat verenigingen worden versterkt en dat verbindingen tussen sport en overige sectoren worden gelegd. De buurtsportcoach werkt vanuit verschillende sectoren, maar altijd om sport- en beweegactiviteiten te stimuleren. Ik vind het juist
heel positief dat de buurtsportcoach niet in hokjes denkt, maar over zijn grenzen heen kijkt. Hierdoor bereikt hij of zij niet alleen de mensen die al lid zijn van een sportvereniging, maar ook andere doelgroepen die nog niet actief zijn.
De samenhang tussen de inzet van buurtsportcoaches en de effecten op de sport- en beweegdeelname en het lidmaatschap van verenigingen valt nog niet aan te wijzen. Hoe zijn deze resultaten te vergelijken met de (tegenvallende) resultaten van voorgaande sport- en beweegstimuleringsprojecten van de landelijke overheid, zoals de Sport Technisch Kader-functionaris?
Voorgaande sport- en beweegstimuleringsprojecten zoals de Sport Technisch kader functionaris zijn niet te vergelijken met de buurtsportcoach.
7.
Het programma Sport en Bewegen in de Buurt loopt tot en met 2016.
Hoe is de toekomstbestendigheid van de buurtsportcoach en de sportimpuls geregeld? Wanneer wil de Minister een besluit nemen over Sport en Bewegen in de Buurt na 2016?
Op basis van de huidige informatie kan ik nog geen uitspraken doen over sport en bewegen in de buurt na 2016. Tijdens de Voortgangsrapportage in het najaar wil ik u informeren over deze planning.
8.
De Minister kan, naast het Sport en Bewegen in de Buurt programma, ook op allerlei andere manieren een impuls geven aan sport en bewegen in de buurt. Dat kan bijvoorbeeld door openbare ruimte meer uitnodigend te maken voor sport en bewegen, en door schoolsportaccommodaties toegankelijk te maken buiten schooltijden, opdat deze accommodaties meer gaan renderen. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze twee mogelijkheden? Kan de Minister aangeven of het mogelijk is om twee denktanks in het leven te roepen die hier snel en concreet werk van gaan maken?
Ik wil benadrukken dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de inrichting van de leefomgeving en de realisatie, het beheer en het onderhoud van sportaccommodaties. Gemeenten pakken deze rol goed op.
Het programma SBB zet in op kwalitatief hoogwaardige begeleiding en organisatie van activiteiten die noodzakelijk is om de genoemde ruimten en schoolsportaccommodaties ook daadwerkelijk op een juiste wijze te gebruiken.
Ik onderken het belang van laagdrempelige mogelijkheden om te sporten en te bewegen in de buurt, zeker als het gaat om de jeugd. Daarom zet ik hier op in via het Nederlands Instituut Sport en Bewegen (NISB), door goede voorbeelden te verzamelen en te verspreiden, zoals Zoneparc van Zoneparc Foundation Nederland, Dans op de Cruyff Courts en PLAYgrounds van de Hogeschool van Amsterdam.
Voor bestaande wijken kan door middel van de JOGG-aanpak ook structureel ingezet worden op sport en bewegen. De stichting Jongeren Op Gezond Gewicht ondersteunt gemeenten om met bewegen en gezonde voeding meer kinderen op een gezond gewicht te krijgen. Inmiddels zijn er al meer dan 75 JOGG-gemeenten die hier mee aan de slag zijn.
Specifiek voor scholen is de portal www.gezondeschool.nl beschikbaar om ondersteuning en handelingsperspectief te bieden gericht op het versterken van sport, bewegen en gezonde leefstijl, inclusief de inrichting en het gebruik van de openbare ruimte. In het hiervoor ingerichte programma Onderwijsagenda werken ezondheidsbevorderende instanties, sportorganisaties en de sectorraden van het onderwijs samen. Samen met mijn collega van OCW maak ik dit programma mogelijk.
Gelet op de hoeveelheid goede voorbeelden en de ondersteuningsmogelijkheden voor scholen, is het oprichten van aparte denktanks hiervoor niet nodig.
9.
De leden van de VVD-fractie vinden dat de rapporten een zeer beperkt beeld van het middel buurtsportcoach geven. Zo wordt niet ingegaan op de keuzevrijheid die gemeenten hebben om de buurtsportcoach in te zetten. Welke keuzevrijheid hebben gemeenten en hoe maken ze daarvan gebruik? Hoe groot is de variatie in de bestedingen van de middelen die naar de buurtsportcoaches gaan?
De middelen voor de buurtsportcoach komen via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds. Dit betekent dat gemeenten de keuzevrijheid hebben om deze middelen voor buurtsportcoaches in te zetten zoals dit het beste past binnen de lokale situatie.
10.
De leden van de VVD-fractie kunnen in de rapporten geen informatie vinden over het effect van de buurtsportcoach op de grondmotoriek van kinderen (rollen, balanceren, mikken, rennen, etc.). Zou de Minister het wenselijk vinden om dit effect inzichtelijk te maken en waarom wel of niet?
Dit is geen taak van de buurtsportcoach en wordt dan ook niet gemeten.
11.
In het Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van VWS voor het jaar 2015 (onderdeel Jeugd en Sport) lezen deze leden dat er 12 gemeenten zijn gestopt met de buurtsportcoach.9 Zijn deze gemeenten ook meegenomen in de onderzoeken? Zo ja, wat wordt hiervan geleerd? En zo niet, waarom niet? Wat waren de overwegingen van deze gemeenten om met de buurtsportcoach te stoppen? Hoe staan de ervaringen van deze gemeenten met de buurtsportcoach in verhouding tot de resultaten van het Mulier Instituut?
De Vereniging Sport en Gemeenten gaat bij gemeenten na welke redenen zij hebben om te stoppen met deze impuls. Redenen bij deze 12 gemeenten zijn bezuinigingen binnen de gemeente, andere beleidskeuzes en het niet kunnen vinden van cofinanciering.
12.
Om het effect van de buurtsportcoach te meten, is het ook interessant om te kijken naar de ontwikkelingen in sport en bewegen in gemeenten die geen buurtsportcoach hebben. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of er ook gemeenten bij het onderzoek zijn betrokken die geen buurtsportcoach hebben. Welke inzichten levert dit op? Heeft de Minister informatie over sport- en beweegdeelname in gemeenten zonder buurtsportcoach en ontwikkelingen daarin, en zo ja, wat blijkt uit deze informatie? Tot slot zijn genoemde leden benieuwd wat er gebeurt met de aanvraag van gemeenten voor een buurtsportcoach als de 2.900 fte eenmaal zijn behaald?
Gemeenten die nooit deelgenomen hebben aan de Impuls brede scholen, sport en cultuur zijn in geen van de SBB-onderzoeken bevraagd. Op www.sportopdekaart.nl zijn cijfers te vinden over bewegen, sportdeelname, clublidmaatschap, buurtsportcoaches en sportimpulsprojecten per gemeente. Deze cijfers kunnen zonder onderliggend onderzoek niet 1:1 met elkaar in verband worden gebracht. Wanneer de 2.900 fte zijn behaald zijn er geen mogelijkheden om in verdere aanvragen te voorzien.
13.
Het rapport geeft een kwantitatief beeld van de bekendheid van de buurtsportcoaches bij scholen. Buurtsportcoaches zijn meestal een of enkele keren per jaar aanwezig op een school. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of er bij scholen ook iets te melden is over de kwalitatieve resultaten, en zo ja, welk beeld geven deze resultaten?
In het Verdiepingsonderzoek buurtsportcoaches 2014, met de brief van
21 oktober 201410 aan u verzonden, is meer te lezen over het oordeel van scholen die een combinatiefunctionaris of buurtsportcoach hebben en wat dit hen oplevert. Het is het beeld van de 18 deelnemende scholen aan het onderzoek. In deze verkenning geven de buurtsportcoaches bijvoorbeeld aan dat via het onderwijs alle kinderen worden bereikt, ook de inactieve kinderen. Bij naschools aanbod twijfelt men of dit het geval is. Daarnaast geven de scholen aan dat het aanbod van sportactiviteiten groter is en ook gevarieerder is. Dit zorgt ook voor meer doorstroom naar de sportverenigingen. De scholen zijn van mening dat de kwaliteit van het aanbod is toegenomen door de komst van de buurtsportcoach.
14.
Uit de onderzoeksresultaten zou blijken dat de buurtsportcoach op lokaal niveau een rol speelt bij de toegenomen samenwerking van sportverenigingen met andere organisaties. De onderbouwing van deze bewering is echter onduidelijk. Kan de Minister de onderbouwing nader toelichten?
Uit het Verdiepingsonderzoek buurtsportcoaches 2014 blijkt dat organisaties en buurtsportcoaches samenwerken en dat dit door toedoen van de buurtsportcoach tot stand is gekomen.
15.
Vindt de Minister een onderzoek bij 11 van de 378 deelnemende gemeenten voldoende representatief om te beoordelen of de georganiseerde sportdeelname door de buurtsportcoach niet is toegenomen? Genoemde leden zouden graag willen weten welke gemeenten dit zijn. Klopt het dat bij deze gemeenten bij aanvang überhaupt niets bekend was over de sportdeelname van de inwoners?
Nee, de Voorstudie effectmeting, meegestuurd in de brief van 3 februari 201511, is geen representatief onderzoek op basis waarvan ik tot een weloverwogen oordeel kan komen. De gerapporteerde effectmeting was een voorstudie waar met name is gekeken naar hoe de effectmeting goed uitgevoerd kan worden. Vooraf is door Mulier eerst navraag gedaan of gemeenten metingen doen naar sportdeelname en deze ook herhalen in de tijd. Dit is een voorwaarde voor deelname aan het onderzoek.
16.
In 19% van de onderzochte gemeenten wordt de aanstelling van vakleerkrachten bewegingsonderwijs gefinancierd via de gemeente/ sportvereniging als buurtsportcoach. Dit is na de lumpsum-financiering de meest genoemde regeling. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen over de inzet van de buurtsportcoach als vakleerkracht bewegingsonderwijs. Hoeveel uren besteden buurtsportcoaches gemiddeld aan bewegingsonderwijs?
Ik heb niet in beeld hoeveel uren buurtsportcoaches gemiddeld besteden aan bewegingsonderwijs.
Hoe kijkt de Minister aan tegen de inzet van buurtsportcoaches als vakleraar bewegingsonderwijs in het basisonderwijs, en vindt zij dat gezien de financiering van de buurtsportcoaches vanuit VWS een logische keuze?
Indien de buurtsportcoaches voldoen aan de bevoegdheidseisen is het prima om buurtsportcoaches in te zetten als leerkracht bewegingsonderwijs, voor zover deze werkzaamheden worden betaald vanuit het onderwijs (cofinanciering). Het geven van bewegingsonderwijs gebeurt dan naast de andere activiteiten van de buurtsportcoach in de naschoolse setting, bij de sportclub of in een andere sector. In een aantal gemeenten gebeurt dit ook al. Een buurtsportcoach kan dan gedeeltelijk werkzaam zijn als docent lichamelijke opvoeding gezien de beoogde duale aanstelling.
Het is niet de bedoeling dat de buurtsportcoach in plaats van een bevoegde leerkracht opereert. De inzet vanuit het Ministerie van VWS is dat buurtsportcoaches bedoeld zijn om juist de combinatie te zoeken tussen sport en onderwijs en ook met andere sectoren.
Dit alles is onderdeel van de gezamenlijke financiële inzet van mij en mijn collega van OCW.
17.
In paragraaf 5.2 van de Voortgangsrapportage Monitor Sport en Bewegen in de Buurt 2014 lezen deze leden meer over de tevredenheid over sportaccommodaties in de buurt. Kan de Minister een reactie geven op de cijfers?
Ik kan u bevestigen dat er in Nederland een grote mate van tevredenheid bestaat over sportaccommodaties. Uit de Rapportage Sport 2014 van het Sociaal Cultureel Planbureau dat op 23 januari 2015 naar de Tweede Kamer is gestuurd12 blijkt dat 86% van de Nederlanders vindt dat er voldoende sportaccommodaties aanwezig zijn en 84% vindt voldoende keuze te hebben uit verschillende sporten in de buurt. Nog meer mensen zijn tevreden over fiets- en wandelpaden in de buurt (90%). Als de gemiddelde waardering over deze drie aspecten wordt berekend, blijkt 87% (zeer) tevreden te zijn. Ook ten opzichte van inwoners uit andere Europese landen scoort de tevredenheid van Nederlanders hoog13.
18.
De leden van de VVD-fractie lezen over de Sportimpuls dat de georganiseerde activiteiten een structurele plek moeten krijgen in het aanbod van de sportaanbieders. Financiële borging is echter vrijwel nergens gerealiseerd. Genoemde leden vragen welke verwachtingen de Minister heeft ten aanzien van de doorlooptijd van de gesubsidieerde projecten nadat de subsidie wordt afgebouwd? Zijn daar gegevens over?
In 2014 zijn de eerste projecten afgerond van de reguliere sportimpuls die in 2012 zijn gestart. Op dit moment worden de resultaten en ook de borging verder beoordeeld. Ik vind het nog te vroeg om op basis van de eerste ronde projecten (en alleen die van de reguliere sportimpuls) al definitieve conclusie te trekken. Wel heb ik de ondersteunende organisaties gevraagd extra aandacht te besteden aan de het element van noodzakelijk borging.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsbrief rondom het programma Sport en Bewegen in de Buurt. Deze leden merken op dat sporten en bewegen mensen gezond houdt en zorgt voor verbinding in wijken. Zij vinden de inzet hierop dan ook van het grootste belang. Wel hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de voortgangsbrief.
1.
Ten eerste vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de borging van de behaalde resultaten in de praktijk plaats heeft. Het zou zonde zijn, zo merken deze leden op, dat de inzet van buurtsportcoaches en de ondersteuning vanuit de Sportimpuls niet zouden beklijven.
Genoemde leden zien juist het nut van deze programma’s op de lange termijn, met name rondom de preventie van gezondheidsproblemen, bij mensen die mede door het programma Sport en Bewegen gekomen zijn tot een verandering in hun leefstijl. Graag ontvangen zij een uitgebreide uitleg over de borging van deze resultaten.
Ik onderschrijf het streven naar borging van de activiteiten en de verworvenheden van de projecten binnen het programma SBB. De projectvoorstellen uit de Sportimpuls worden beoordeeld op haalbaarheid van voortgang na afloop van de subsidie. Door eisen te stellen aan de kwaliteit van de voorstellen en door de gemeentelijke overheid om instemming te vragen in de aanvraagprocedure wordt de borging verder bevorderd.
2.
Ten tweede vragen de leden van de PvdA-fractie in het verlengde daarvan hoe de buurtsportcoaches en de sportimpuls in de praktijk kwetsbare groepen weten te bereiken. Hoe weten buurtsportcoaches groepen die moeilijk te bereiken zijn, of in het geheel niet in het vizier zijn bij hen of andere lokale initiatieven rondom sport en bewegen, te identificeren en te benaderen? Juist kwetsbare mensen, met lage gezondheidsvaardigheden, zouden bereikt dienen te worden, zo geven genoemde leden aan. Niet alleen is daar het grootste rendement uit de inzet van buurtsportcoaches te halen, maar ook hebben deze groepen juist vaak een steuntje in de rug nodig om te gaan bewegen en te gaan sporten. Ook over het bereik van deze kwetsbare groepen, en de mate waarin dat tot dusverre plaats heeft, krijgen deze leden graag een uitgebreide toelichting.
Sinds 2013 is, in het kader van het beleid gericht op het tegengaan van overgewicht en obesitas, aan de Sportimpuls het deelprogramma Kinderen Sportief op Gewicht toegevoegd. Daarnaast is in samenwerking met het Ministerie van SZW een extra deelprogramma, speciaal gericht op jeugd in lage inkomensbuurten aan de Sportimpuls gekoppeld in 2014. Naar verwachting zullen aan die projecten in verhouding meer jongeren met lage gezondheidsvaardigheden deelnemen. Het is thans nog niet bekend of de beoogde doelgroepen daadwerkelijk worden bereikt. Met de Kwaliteitsimpuls buurtsportcoaches die in 2013 is gestart beoog ik dat de buurtsportcoach voldoende geschoold en toegerust is om juist ook met de kwetsbare groepen te kunnen werken.
Daarnaast heb ik u in de brief van 16 oktober 201414 geïnformeerd over het nieuwe beleidskader gehandicaptensport. Diverse stakeholders staan inmiddels in de startblokken om hier uitvoering aan te geven.
3.
Als laatste punt willen de leden van de PvdA-fractie opmerken het jammer te vinden dat er zo weinig te zeggen is over de effectiviteit van buurtsportcoaches. Genoemde leden zouden graag zien dat de successen die aantoonbaar behaald worden door de inzet van buurtsportcoaches uitgedragen worden. Niet alleen vergroot dat het draagvlak voor dit programma, maar ook stelt het gemeenten en buurtsportcoaches in staat te leren van verschillende succesvolle activiteiten en opgezette initiatieven. Mede daarom zien deze leden uit naar de vernieuwende methodes om het effect te meten van buurtsportcoaches waarvan in de brief melding wordt gemaakt. Genoemde leden vragen daarbij of er in deze verdere effectrapportages ook ingegaan kan worden op de wijze waarop succesvolle initiatieven rondom sport en bewegen in de buurt tussen gemeenten worden gedeeld en al dan niet worden overgenomen. Ook uit de mate waarin initiatieven worden herhaald in andere gemeenten zou het succes van de buurtsportcoaches kunnen worden afgeleid, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Ook op dit punt krijgen zij graag een nadere reactie.
Ik deel u mening dat de successen van de buurtsportcoach uitgedragen moeten worden. Goede voorbeelden en successen zijn in vele vormen beschikbaar en worden ook continu verzameld door de uitvoeringspartners. Tijdens de bijeenkomsten zoals de Lerende Netwerken en kennisdagen die in het land worden georganiseerd worden goede voorbeelden opgehaald en gedeeld via onder andere de website www.sportindebuurt.nl en de Interventiedatabase gezond en actief leven. Daarnaast zijn er verschillende magazines uitgekomen zoals Publiek Private samenwerking en Sociale Domein. In juni dit jaar komt er een nieuwe gids met goede voorbeelden voor de Buurtsportcoaches. Ook zijn een aantal goede voorbeelden geprojecteerd in verschillende filmpjes die op de genoemde website te vinden zijn.
De effectmeting zal hier niet voor worden ingezet, die richt zich echt op de effectiviteit van de regeling buurtsportcoaches.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
1.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de jaarlijkse monitor «Sporten en Bewegen in de Buurt». Deze leden zijn verheugd over de uitkomsten van de monitor waarin vastgesteld wordt dat de sportdeelname en het lidmaatschap bij sportverenigingen de afgelopen jaren stabiel zijn gebleven. Dit kenmerkt volgens genoemde leden het belang van goed georganiseerd sport- en beweegaanbod voor mensen in de buurt. De leden van de SP-fractie hechten grote waarde aan het investeren in een kwalitatief sport- en beweegaanbod in de buurt dat toegankelijk is voor iedereen. Helaas constateren genoemde leden dat het sport- en beweegaanbod voor veel mensen nog niet toegankelijk is. Hoewel een meerderheid van de Nederlanders meerdere keren per jaar sport, maken deze leden zich zorgen over de sport- en beweegdeelname bij doelgroepen die minder sporten. Dit betreft mensen met een beperking, chronische ziekte, lager inkomen of een lager opleidingsniveau. De leden van de SP-fractie begrijpen dat het sport- en beweegaanbod voor deze mensen het moeilijkst te realiseren is en zij vragen de Minister welke (nadere) maatregelen zij voornemens is om hierop in te zetten.
Deze doelgroepen zijn inderdaad lastig te bereiken en ik vraag daar dan ook aandacht voor in de verschillende programma’s. Waarbij ik wil benadrukken dat het programma SBB er is voor iedereen. Zo is in 2013 de reguliere sportimpuls uitgebreid met de specifieke impuls «Kinderen op Sportief gewicht» en in 2014 met de impuls «Jongeren in lage inkomensbuurten». Bij deze laatste werk ik samen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook ondersteun ik het Jeugdsportfonds dat sporten voor kinderen in lage inkomensgezinnen mogelijk maakt en geef ik uitvoering aan het beleidskader gehandicaptensport. Ook gemeenten hebben eigen vangnetten geregeld voor deze kwetsbare groepen.
2.
De leden van de SP-fractie hebben de effectmeting met betrekking tot de inzet van buurtsportcoaches met veel interesse gelezen. Zij vinden het opmerkelijk dat er geen betekenisvolle samenhangen gevonden konden worden tussen de inzet van buurtsportcoaches en georganiseerde sportdeelname en daarbij de groei van leden bij sportverenigingen of sportbonden. Heeft dit te maken met de grote inzet van buurtsportcoaches als vervanging van sportdocenten die zijn wegbezuinigd op scholen? Kan de Minister hierop een toelichting geven? Kan de Minister tevens toelichten waarom het bereik van het onderzoek zo kleinschalig is, gezien er beschikbare data van 14 gemeenten zijn onderzocht?
Ik heb niet in beeld welke keuzes het Onderwijs maakt als het gaat om sportdocenten. Buurtsportcoaches worden altijd ingezet om extra beweegactiviteiten te ontplooien. Ik kan een voorbeeld noemen van een vakleerkracht die werkt op een school voor speciaal basisonderwijs in Arnhem, die tevens buurtsportcoach is. Zij geeft les op school als vakleerkracht gym en zorgt voor naschools sportaanbod als buurtsportcoach. Dit is een duale aanstelling waarbij de activiteiten tijdens school worden gefinancierd oor het onderwijs en de activiteiten naschools worden betaald uit de regeling buurtsportcoaches. Het naschools aanbod wordt wel op de school verzorgd, omdat deze kinderen vaak uit de regio worden gebracht met taxibusjes en de combinatie tussen sport en school ervoor zorgt dat de kinderen extra kunnen sporten en bewegen. Dat is precies hoe de regeling moet werken.
De Voorstudie effectmeting is een verkenning naar de wijze waarop een goede effectmeting gedaan kan worden. Met de Tweede Kamer ben ik van mening dat de resultaten goed in beeld kunnen worden gebracht van zo’n omvangrijke impuls. De voorstudie is gedaan bij een beperkt aantal gemeenten en zijn door Mulier geselecteerd op basis van deelname aan het verdiepingsonderzoek, aangevuld met enkele andere gemeenten.
3.
Hoewel genoemde leden kennis hebben genomen van goede ervaringen en succesvoorbeelden dankzij de inzet van buurtsportcoaches wijzen deze leden juist op het belang van sporten op school en het organiseren van schoolzwemmen op gemeentelijk niveau. De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de conclusies die voortkomen uit de monitor. Hieruit blijkt dat kinderen die opgroeien in arme gezinnen minder vaak lid zijn van een sportvereniging en minder vaak op zwemles zitten dan kinderen uit welvarende gezinnen. Deze leden vragen de Minister of zij de mening is toegedaan dat het een taak van de overheid is om de sociaaleconomische achterstand van kinderen te verkleinen en hoe het kan zijn dat deze problemen nog steeds niet zijn opgelost.
Op jonge leeftijd niet sporten leidt tot ziekte op latere leeftijd; waarom blijft het zo ingewikkeld om kinderen in een economische achterstand fatsoenlijk deel te laten nemen aan sport?
Ik vind het belangrijk dat ook kinderen die opgroeien in een sociaaleconomische achterstand kunnen sporten en bewegen. Het programma Sport en Bewegen in de buurt voorziet in kansen voor iedereen. Via verschillende regelingen zoals het Jeugdsportfonds, maar ook de vangnetten binnen gemeenten kunnen kinderen uit minder welvarende gezinnen financiële tegemoetkoming krijgen om te kunnen sporten.
De financiële middelen zijn een belangrijke belemmering voor het niet sporten van kinderen in armoede. Kan de Minister inmiddels erkennen dat door het beperkte bewegingsonderwijs van minimaal twee uur per week en het loslaten van het verplichte schoolzwemmen dit beleid ertoe geleid heeft dat niet alle kinderen bereikt worden om te kunnen sporten en bewegen. Is de Minister trots op deze uitkomsten?
Het Ministerie van OCW en de PO-Raad (de koepel van alle schoolbesturen in het primair onderwijs) hebben in het bestuursakkoord primair onderwijs de doelstelling opgenomen dat alle leerlingen op het primair onderwijs in 2017 minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs krijgen, gegeven door een bevoegde leerkracht. Waar mogelijk is het streven scholen naar drie lesuren bewegingsonderwijs. Het leren zwemmen van kinderen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de ouders. Ondanks het afnemen van het schoolzwemmen haalt 94% van de kinderen een zwemdiploma. Ik ben mij bewust van de discussie die momenteel in de zwemsector wordt gevoerd over zwemvaardigheid in relatie tot veiligheid. Ik ben in afwachting van de uikomsten hiervan.
De leden van de SP-fractie wijzen op de resultaten van de monitor Sport en Bewegen in de Buurt, waarin aangegeven wordt dat een aantal doelgroepen onvoldoende bereikt wordt. Genoemde leden stellen vast dat de inzet van buurtsportcoaches met name gericht is op de belangrijkste doelgroepen, kinderen tussen de 4 en 12 jaar en jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Dit terwijl mensen met een beperking, inactieve mensen en 65-plussers minder aandacht krijgen. Kan de Minister toelichten waarom voor deze inzet gekozen is? Was de opdracht die buurtsportcoaches kregen ook om mensen met een beperking en ouderen aan het sporten te krijgen?
In 2008 is gestart met de Brede Impuls sport, cultuur en onderwijs. Deze regeling was puur gericht op jeugd tot 18 jaar. Vanaf 2012 is de impuls verbreed en kunnen de buurtsportcoaches ingezet worden op alle doelgroepen. Effectief is hiermee gestart vanaf 2013. De voortgangsmonitor laat een stijgende lijn zien bij de verschillende doelgroepen waar de buurtsportcoach voor wordt ingezet.
Hoewel er vanuit de welzijnssector een lichte stijging waarneembaar is van betrokkenheid door organisaties is er nog veel te weinig aandacht voor mensen met een beperking. Kan de Minister nader toelichten hoe het komt dat voor deze doelgroepen onvoldoende mogelijkheden zijn gecreëerd? Welke tekortkomingen in sport- en beweegaanbod gelden voor deze mensen en welke maatregelen is de Minister voornemens te nemen om te zorgen dat er meer aandacht komt voor deze doelgroepen? Deze leden vragen om een uitgebreide toelichting, aangevuld met cijfers.
Ik verwijs u naar de Kamerbrief Hoofdlijnen Gehandicaptensportbeleid die u op 16 oktober 201415 heeft ontvangen. Hierin licht ik u uitgebreid in over de stand van zaken binnen de gehandicaptensport in Nederland. Ik heb u destijds toegezegd om u in het voorjaar hierover nader te informeren. In de brief van 23 april 201516 heb ik u geïnformeerd over het programma «Grenzeloos actief».
4.
Voorts maken de leden van de SP-fractie zich zorgen over de 400.000 kinderen die opgroeien in armoede en om financiële (of andere) redenen geen toegang hebben tot sport. Hoe oordeelt de Minister hierover en met welke reden is de inzet van buurtsportcoaches in het algemeen gericht op jongeren, maar nog onvoldoende gericht op de doelgroep waarvoor de drempel om te sporten hoger is? Kan de Minister nader toelichten op welke wijze 88% van de gemeenten omgaat met het aanbod van sportvoorzieningen van jongeren die opgroeien in armoede? Welke aanvullende maatregelen neemt de Minister vanuit de € 5 miljoen die beschikbaar is gesteld uit de Sportimpuls? Is overigens het beleid ook gericht op de armoede onder jongeren die voornamelijk voorkomt in de grote steden, Zuid-Limburg en de noordelijke provincies, of is het beleid hierop niet geconcentreerd?
Een bijdrage aan sportmogelijkheden voor (kinderen uit) lage inkomensgezinnen wordt in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geleverd via de ophoging van de Sportimpuls met € 5 mln per jaar voor jeugd in lage inkomensbuurten. Dit richt zich op jongeren (0–21 jr.) en hun ouders in buurten of wijken in heel Nederland, ongeacht provincie/locatie waar relatief veel gezinnen wonen met een laag inkomen.
Daarnaast ondersteun ik de landelijke organisatie van het Jeugdsportfonds. Het Jeugdsportfonds heeft als doel zoveel mogelijk kinderen uit arme gezinnen te laten sporten. Het Jeugdsportfonds betaalt de contributie van een sportvereniging en in sommige gevallen sportattributen voor kinderen die leven in gezinnen waar niet genoeg geld aanwezig is om lid te worden van een vereniging. Mede door de subsidie wordt het Jeugdsportfonds in staat gesteld om het aantal aangesloten gemeenten te verhogen naar 260 gemeenten in 2016. Daarnaast hebben gemeenten ook eigen vangnetten voor deze doelgroep.
5.
Tot slot verzoeken de leden van de SP-fractie om meer informatie over de JOGG-methode (Jongeren op Gezond Gewicht). Kan de Minister toelichten of deze organisatie effectief is gebleken om jongeren op een gezond gewicht te krijgen? Hoe beoordeelt de Minister dat een dergelijke organisatie, die obesitas onder jongeren moet bestrijden, bij lokaal georganiseerde evenementen zich laat sponsoren door organisaties als Coca Cola en McDonald’s? Kan de Minister tevens toelichten wat haar reactie is op uitspraken van de voorzitter van JOGG, Paul Rosenmöller, die het kennelijk een goed idee vindt om jongeren bloot te laten stellen aan reclames met slechte voeding? Genoemde leden vragen om een toelichting op dit punt.17
De JOGG-aanpak wordt inmiddels in meer dan 75 gemeenten lokaal uitgevoerd om meer jongeren op een gezond gewicht te krijgen. Tijdens het AO Preventiebeleid van 26 februari jl. heeft de Staatssecretaris van VWS reeds stilgestaan bij de stand van zaken van het programma JOGG. Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) is een gefundeerde methode om overgewicht lokaal aan te pakken. In eerdere, jaarlijkse voortgangsbrieven van het Convenant Gezond Gewicht heb ik u al op de hoogte gesteld van positieve effecten die hebben plaatsgevonden. Ook dit voorjaar zal de Staatssecretaris u wederom informeren over de voortgang in 2014 en hierbij ingaan op nieuwe positieve resultaten.
De lokale behoefte en situatie van een gemeente en relevante partijen
zijn leidend voor de invulling van de JOGG-aanpak. Dit geeft lokale en regionale accenten en verschillen in de uitvoering. Hierbij kunnen alle partijen die een rol spelen in de omgeving van jongeren een rol, zoals de rijksoverheid, lokale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Onder de verantwoordelijkheid van de JOGG-gemeente werken deze partijen samen aan een gezonde omgeving en een gezond gewicht voor kinderen. Geen enkele JOGG-gemeente heeft echter een samenwerkingsovereenkomst met McDonalds. In de gemeente Dongen heeft Coca Cola in 2012 de intentieverklaring ondertekend waarin staat dat men zich gezamenlijk inzet om het overgewicht onder Dongense jongeren terug te dringen. Dat doen zij door het geven van geld of leveren van mankracht. Hierbij wordt uitgesloten dat Coca Cola JOGG evenementen voor commerciële doeleinden gebruikt.
Op de uitspraken van Paul Rosenmöller is de Staatssecretaris van VWS reeds ingegaan tijdens het AO Preventiebeleid van 26 februari. Hierin werd aangegeven dat het principe van goede marketing ook ondersteunend kan zijn bij het bevorderen van gezonde keuzes.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de aanbieding van de resultaten van de jaarlijkse monitor «Sport en Bewegen in de Buurt». Het is positief om te zien dat de doelstellingen van het programma nagenoeg gehaald worden en dat er steeds meer samenwerking tussen verschillende sportverenigingen en andere organisaties tot stand komt. Deze leden hebben nog enkele vragen bij de brief en de onderliggende rapportages.
1.
Het programma Sport en Bewegen in de Buurt is gestart in 2012 en loopt tot en met 2016. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer er mogelijk besloten wordt om het programma te verlengen. Is er een eindevaluatie van het programma voorzien? Wanneer krijgen gemeenten en verenigingen die met buurtsportcoaches werken uitsluitsel of zij het programma kunnen voortzetten?
Op basis van de huidige informatie kan ik nog geen uitspraken doen over het programma SBB na 2016. Tijdens de voortgangsrapportage in het najaar wil ik u informeren over deze planning.
2.
Uit de voorlopige cijfers van de landelijke outputmonitor van BMC Onderzoek blijkt dat er een lichte verschuiving is van de inzet in de oorspronkelijke sectoren sport, onderwijs en cultuur naar de nieuwe sectoren welzijn, ouderen(zorg), jeugd(zorg), zorg, kinderopvang, bedrijfsleven en overig. De leden van de CDA-fractie vragen of deze beweging qua omvang overeenkomt met de beleidsdoelstellingen van de verbreding van de impuls in 2012. Is de Minister tevreden dat nu 19% van de buurtsportcoaches in de nieuwe sectoren worden ingezet, of is de doelstelling om dit percentage nog te laten toenemen.
De doelstellingen zijn aangevuld in 2012, dit betekent dat gemeenten hier effectief in 2013 mee gestart zijn. Dit wil zeggen dat binnen een jaar al 19% van het aantal fte werkzaam is in de nieuwe sectoren. Dat vind ik een heel mooi resultaat en ik kijk uit naar de cijfers over 2014.
3.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de inzet van buurtsportcoaches ook voor wat doelgroepen betreft verbreed is. Deze leden lezen dat de inzet op de doelgroepen mensen met een handicap (14%) en 65-plussers (11%) achterblijft. Heeft de Minister hier een verklaring voor? Zijn er mogelijkheden om meer inzet van buurtsportcoaches op deze doelgroepen te richten? Hoe zit het met de toezegging van de Minister uit het wetgevingsoverleg sport van 27 oktober 2014 dat als uit cijfers zou blijken dat de inzet van buurtsportcoaches voor ouderen achterblijft, zij meer ruchtbaarheid aan de mogelijkheden zou geven?18
Het programma SBB heb ik opgezet omdat ik een gezonde leefstijl van belang acht, voor iedereen en dus ook voor ouderen en mensen met een handicap. Hierbij wil ik samenwerking op gang brengen met partijen die relatief nieuw zijn voor de sport, zoals de zorg. Buurtsportcoaches zijn steeds vaker werkzaam in de zorgsector en weten verbinding te leggen tussen sporten en bewegen en de zorg: 12% is specifiek aan de slag in de zorg en 7% met ouderen(zorg). De reden dat dit (nog) achterblijft is dat de zorg een relatief nieuwe sector is voor de buurtsportcoaches. In de kwaliteitsimpuls buurtsportcoaches wordt ook aandacht besteed aan deze doelgroepen, zodat buurtsportcoaches beter voorbereid zijn op het werken met ouderen, mensen met een handicap en chronisch zieken. En ik vraag aandacht voor mensen met een handicap in het programma Sport en bewegen in de buurt vanuit het nieuwe beleidskader Gehandicaptensport.
4.
In de Voortgangsrapportage Monitor Sport en Bewegen in de Buurt 2014 lezen de leden van de CDA-fractie dat er bij de regeling Sportimpuls nog maar weinig aandacht is voor gehandicapten en chronisch zieken. Genoemde leden vragen de Minister wat hiervan de reden is. Worden er minder aanvragen voor deze doelgroepen gedaan, of worden deze vaak afgewezen?
In het nieuwe beleidskader Gehandicaptensport komt meer aandacht voor mensen met een handicap binnen het programma SBB. Ik heb gemerkt dat met name de onbekendheid van de doelgroep een reden is waarom er minder aandacht is binnen het programma voor deze doelgroep. De SBB-partners zullen de komende tijd hier meer aandacht voor gaan vragen. Dit is al zichtbaar geweest tijdens de lerende netwerken en ook tijdens het VSG-congres.
5.
Voor 2015 zijn de criteria om een subsidie voor de Sportimpuls aan te vragen aangescherpt. De definitie van een lokale sport- en beweegaanbieder is aangepast; de organisatie moet tenminste twee jaar aantoonbare ervaring hebben in het zelf lokaal uitvoeren en organiseren van sport- en beweegaanbod in de gemeente (of regio) waar de subsidieaanvraag zich op richt en ten slotte moet de organisatie in het vervolg ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. De leden van de CDA-fractie vragen waarom deze criteria zijn aangescherpt.
Dat wat er aangescherpt is, is dat de hoofdaanvragende organisatie gevestigd moet zijn in de plaats (of regio) waar de activiteiten plaats gaan vinden. De regels voor de lokale sportaanbieder en inschrijving kamer van koophandel zijn niet nieuw. De lokale rol is aangescherpt om daarmee draagvlak en de kans op borging te vergroten.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister over de belangrijkste resultaten van de jaarlijkse monitor «Sport en Bewegen in de Buurt» en de resultaten van de eerste effectmeting naar de inzet van buurtsportcoaches. Deze leden hebben echter nog wel een aantal vragen die zij graag aan de Minister willen voorleggen.
1.
Resultaten monitoring Sport en Bewegen in de Buurt
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de resultaten
uit de monitor Sport en Bewegen in de Buurt. Deze leden menen dat het positief is dat het aantal buurtsportcoaches is gestegen aangezien nu zowel ouderen als jongeren gestimuleerd kunnen worden om te gaan sporten. Kan de Minister toelichten of er, nu er zoveel meer buurtsportcoaches zijn, aandacht is voor alle leeftijdsgroepen die baat hebben bij een buurtsportcoach? Zo ja, kan de Minister de Kamer informeren hoe zij tot deze conclusie is gekomen? Zo nee, welke groepen komen minder aan bod? Waarom is dat zo? Is er ook aandacht voor gehandicaptensport?
De Voortgangsrapportage monitor Sport en bewegen in de buurt 2014 laat zien dat de buurtsportcoach inderdaad voor verschillende doelgroepen werkzaam is, ook voor bijvoorbeeld 65-plussers. In de cijfers blijft dit nog wat achter op de doelgroepen jeugd, maar zoals ook bij vraag 2 van de CDA-fractie vermeld is, is de verbreding pas sinds 2013 gestart.
2.
Effectmeting buurtsportcoaches
De leden van de D66-fractie constateren dat het opstarten van de effectmeting buurtsportcoaches een grote uitdaging was en dat er in het algemeen geen overtuigende samenhang te zien is tussen de hoeveelheid inzet buurtsportcoach en de sportfrequentie in die tijd. Is de Minister inmiddels van mening dat de effectmeting voldoende functioneert? Zo nee, welke gevolgen heeft dat?
De effectmeting heeft gediend als een voorstudie om na te gaan op welke wijze de effecten van de buurtsportcoach kunnen worden gemeten. De resultaten uit deze voorstudie worden gebruikt om een vervolgonderzoek te gaan uitvoeren. Ik vind het belangrijk te onderzoeken of de buurtsportcoaches de resultaten behalen die beoogd zijn bij aanvang van de impuls en dan kijk ik helemaal terug naar de startdatum in 2008. In 2017 zal ik de kamer de nieuwe effectmeting doen toekomen.
3.
Lichte stijging sportdeelname
De leden van de D66-fractie zijn tevreden met het feit dat de sportparticipatie de laatste jaren licht is gestegen, maar constateren ook dat het aantal lidmaatschappen van sportverenigingen de laatste jaren een lichte daling laat zien. Is het volgens de Minister een doel van de buurtsportcoaches om mensen te motiveren lid te worden van een sportvereniging om op deze manier duurzaam sporten te stimuleren?
Zo ja, kan de Minister dan uiteenzetten waarom, ondanks het groeiende aantal buurtsportcoaches, het aantal lidmaatschappen afneemt? Werkt de aanpak van de buurtsportcoach op het gebied van samenwerking met sportverenigingen goed?
Een doel van de buurtsportcoaches is het versterken van de sportverenigingen. Landelijk is het niet mogelijk een relatie te leggen tussen buurtsportcoaches (2900 fte) en sportlidmaatschappen (4,5 miljoen).
4.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of er genoeg aandacht wordt gegeven aan alle verschillende soorten sport die in de gemeenten kunnen worden beoefend. Kan de Minister toelichten of er aandacht wordt gegeven aan alle sporten, ook die wat minder bekend zijn in Nederland? Is het beleid hierop ingericht? Zo ja, kan de Minister dat uiteenzetten?
Ja iedere sport- en beweegaanbieder waarbij het speerpunt sport en of bewegen is, komt in aanmerking voor de Sportimpuls.
Lokaal worden verschillende benamingen gehanteerd voor de buurtsportcoach zoals beweegmakelaar, combinatiefunctionaris, sportservicemedewerker.
Gemeenten mogen sinds 2012 kiezen voor welk percentage fte ze een buurtsportcoach willen inzetten. Dit percentage is gebaseerd op het aantal inwoners onder de 18 jaar. Gemeenten kiezen zelf of ze 60%, 80%, 100%, 120% of 140% van het aantal fte willen realiseren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30234-127.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.