30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 114 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 oktober 2014

Ieder najaar informeer ik de Tweede Kamer over de voortgang van het

programma Sport en Bewegen in de Buurt. Hierbij streef ik ernaar om alle relevante informatie en gegevens over de monitoring van dit programma ruim voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport naar de Tweede Kamer te sturen. Vanwege de vroege planning van het Wetgevingsoverleg Sport zijn nog niet alle gegevens beschikbaar. Dit geldt onder andere voor de effectmeting naar de inzet van buurtsportcoaches en gegevens over de derde ronde van de Sportimpuls. Deze en andere informatie stuur ik de Tweede Kamer voor het einde van het jaar in de vorm van een uitgebreide rapportage, de «SBB monitor.»

Op dit moment zijn onder andere wel de jaarlijkse verdiepingsonderzoeken naar de inzet van buurtsportcoaches en de Sportimpuls regeling gereed. Deze onderzoeken zijn beschikbaar via de vernieuwde website www.sportindebuurt.nl. Op deze website staat informatie over het programma Sport en Bewegen in de Buurt, succesvolle lokale voorbeelden, relevante kennis en informatie en links naar andere programma's en initiatieven zoals de aanpak Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG), het Nationaal Preventie Programma (NPP) en de website www.gezondeschool.nl.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de voortgang van het programma Sport en Bewegen in de Buurt, sport en onderwijs en het thema beweegvriendelijke omgeving. Ten slotte ga ik in deze brief in op de uitvoering van de motie Bruins Slot1 over het aanpakken van tegenstrijdigheden in wet- en regelgeving.

Programma Sport en Bewegen in de Buurt

Met het programma Sport en Bewegen in de Buurt wil ik bijdragen aan een gezonde en actieve samenleving door mensen meer kansen te bieden om te sporten en bewegen. Bij de uitvoering van het programma staat de lokale vraag centraal. Het programma loopt tot en met 2016.

Halverwege de looptijd van het programma constateer ik dat lokaal veel nieuw sport en beweegaanbod wordt gerealiseerd. Hierbij is veel samenwerking ontstaan tussen onder andere sport- en beweegaanbieders, scholen, zorg- en welzijnsinstellingen en bedrijven.

Medio 2014 zijn de bestuurlijke afspraken van het programma Sport en Bewegen in de Buurt tussen het Ministerie van VWS, sportkoepel NOC*NSF, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en VNO NCW aangepast. Hierbij is onder andere meer aandacht voor de verschillende rollen, taken en verantwoordelijkheden van de bestuurlijke partners en de uitvoerende partijen.2

Begin 2013 zijn de werkzaamheden van de Taskforce «belemmeringen Sport en Bewegen in de Buurt» onder leiding van dhr. Hoes voltooid. De voortgang van een aantal urgente punten dat door de Taskforce is gesignaleerd staat verderop in deze brief. Deze en andere punten hebben mijn blijvende aandacht. Indien nodig zal ik de bestuurlijke- en uitvoerende partijen van het programma Sport en Bewegen in de Buurt aanspreken op hun verantwoordelijkheid in deze.

In de volgende alinea's ga ik in op de belangrijkste onderdelen van het Programma te weten de inzet van buurtsportcoaches, de Sportimpuls en de landelijke en lokale ondersteuning.

Buurtsportcoaches

Buurtsportcoaches hebben als doel om het sport- en beweegaanbod in de buurt te vergroten. Daarnaast zijn ze de schakel en verbinder tussen organisaties uit verschillende sectoren. Vanuit de rijksoverheid is vanaf 2013 financiering beschikbaar voor in totaal 2.900 fte buurtsportcoaches.3 Gemeenten die meedoen met de regeling kunnen ervoor kiezen om 80, 100, 120 of 140 procent van het normaantal buurtsportcoaches te realiseren. Dit normaantal wordt bepaald aan de hand van het aantal inwoners onder de 18 jaar. Op dit moment doen 378 gemeenten mee met de regeling; zij hebben zich ingetekend voor in totaal ruim 2.850 fte.4 Voorjaar 2014 waren in totaal 2.200 fte buurtsportcoaches daadwerkelijk al actief. Op www.sportopdekaart.nl staan de aanvragen voor buurtsportcoaches per gemeenten geografisch in kaart gebracht.

Buurtsportcoaches raken steeds beter ingebed in de lokale structuren. Dit is een direct resultaat van mijn besluit begin 2012 om de buurtsportcoaches niet alleen in te zetten in de combinatie tussen sport, onderwijs en cultuur maar ook in andere sectoren. Ten opzichte van 2013 worden buurtsportcoaches naast de sectoren sport (86%) en onderwijs (85%) steeds vaker ingezet in de sectoren welzijn (19%), jeugd(zorg) (13%) en zorg (12%). Ze worden tevens ingezet voor meer verschillende doelgroepen. De buurtsportcoach richt zich het meest op de doelgroep jeugd en dan met name de 4–12 jarigen (82%), daarna de groep 12–18 jarigen (48%), en de derde en vierde doelgroep zijn meisjes/vrouwen (31%) en mensen uit een aandachtswijk (30%).5 Dat vind ik een positieve ontwikkeling.

Met het oog op de aankomende decentralisaties binnen het sociaal domein is het van belang dat lokaal meer verbindingen worden gemaakt en buurtsportcoaches bijvoorbeeld aansluiting vinden bij de sociale wijkteams die op dit moment worden ingericht.

Om buurtsportcoaches hier voldoende op toe te rusten en om – meer in algemene zin – een kwaliteitsimpuls te bewerkstelligen bij de lokale inzet van buurtsportcoaches heb ik de Vereniging voor Sport en Gemeenten (VSG) gevraagd hiervoor samen met onder andere NISB een plan uit te werken. Onderdeel van dit plan is om relevante opleidingen en cursussen in kaart te brengen en om deze beter te laten aansluiten bij de behoefte van het werkveld. Daarnaast faciliteert de kwaliteitsimpuls kennisuitwisseling tussen buurtsportcoaches.

De Tweede Kamer heeft mij gevraagd om een effectmeting te laten uitvoeren naar de inzet van buurtsportcoaches. De eerste resultaten van deze meting verwacht ik voor het einde van dit jaar en zal ik daarna zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer versturen als onderdeel van de jaarlijkse SBB monitor.

Uit het jaarlijkse verdiepingsonderzoek van Mulier Instituut en Kennispraktijk blijkt op dit moment al wel dat sportorganisaties waarbij een buurtsportcoach betrokken is een sterke toename in het aanbod van sport- en beweegactiviteiten laten zien. Ook bij andere organisaties zoals zorg- en welzijnsinstellingen wordt een toename in het aanbod van sport- en beweegactiviteiten die zij voor de doelgroep organiseren waargenomen.6

De Taskforce «belemmeringen Sport en Bewegen in de Buurt» heeft begin 2013 aandacht gevraagd voor gesignaleerde onduidelijkheden ten aanzien van de BTW afdracht van buurtsportcoaches. Over deze kwestie hebben diverse gesprekken plaatsgevonden. De Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) voorziet het veld van betrouwbare informatie over dit onderwerp. VSG actualiseert daarvoor een bestaande factsheet en breidt deze uit met goede voorbeelden. Op deze factsheet staan de meest voorkomende modellen en de gevolgen voor de btw.

De geactualiseerde factsheet is eind dit jaar gereed. Het doel is de herijkte factsheet bij de landelijke Kennisdag Sport en Bewegen in de Buurt in december te kunnen verspreiden.

Sportimpuls

De Sportimpuls is een regeling gericht op de ondersteuning van lokale sport- en beweegaanbieders bij het opstarten en uitvoeren van nieuwe activiteiten in de buurt. Deze activiteiten hebben een maximale looptijd van twee jaar en richten zich op mensen die nog niet of nauwelijks sporten en bewegen. Het is de bedoeling dat mensen daadwerkelijk fysiek in beweging komen. De inzet van de Sportimpuls is dat de activiteiten na de projectperiode zelfstandig kunnen worden voortgezet. Lokale sport- en beweegaanbieders moeten bij het uitvoeren van de activiteiten samenwerken met andere partijen, zoals scholen, zorginstellingen en/of bedrijven. Betrokkenheid van de gemeente is een andere voorwaarde als sport- en beweegaanbieders een aanvraag willen indienen.

Er zijn drie verschillende Sportimpuls regelingen:

  • De reguliere Sportimpuls (start: 2012) richt zich op iedereen die niet of nauwelijks sport en beweegt;

  • de Sportimpuls «Kinderen Sportief op Gewicht» (start: 2013) richt zich op kinderen tussen 0–4jr. en tussen 12–18jr. met overgewicht; en de

  • Sportimpuls «Jeugd in Lage Inkomensbuurten» (start: 2014) richt zich op jongeren uit laagste inkomensgezinnen.

De Sportimpuls wordt uitgevoerd door ZonMw. ZonMw wordt hierbij geadviseerd door NOC*NSF en NISB. Het Ministerie van VWS is de opdrachtgever voor de uitvoering van de regeling en stelt jaarlijks de kaders van de regeling vast.

Een belangrijk uitgangspunt van de regeling is dat lokale sport- en beweeg-aanbieders gebruik maken van projecten (ook wel «interventies» genaamd) die elders al succesvol zijn gebleken. Deze interventies staan op de «menukaart Sportimpuls.» Binnen het programma Effectief Actief wordt gewerkt met een valideringssystematiek van interventies zoals reeds wordt gehanteerd in de jeugdsector en de publieke gezondheidszorg. Enkel sport- en beweeginterventies die voldoen aan het eerste erkenningenniveau («goed beschreven») kwamen in 2014 in aanmerking voor de menukaart Sportimpuls.

Op www.sportopdekaart.nl staat een geografisch overzicht van het aantal gestarte sportimpulsprojecten in 2013. Eind 2014 starten ruim 200 nieuwe Sportimpuls projecten, waarmee het totale aantal Sportimpuls-projecten op ongeveer 550 komt. Eind 2014 worden 175 projecten uit de eerste ronde van de Sportimpuls (start: 2012) afgerond.

Begin 2015 worden de eerste (eind)resultaten van de Sportimpuls projecten uit de eerste ronde verwacht. Hierover zal ik de Tweede Kamer uiterlijk in het najaar van 2015 informeren. Het is van belang om te weten in hoeverre projecten na afloop van de projectperiode en in de jaren daarna worden voortgezet en welke structurele effecten hiermee worden bereikt. Ik zal deze effecten in kaart laten brengen en de Tweede Kamer hier vanaf het najaar van 2015 over informeren. Uit het jaarlijkse verdiepingsonderzoek dat wordt uitgevoerd door het Mulier Instituut en Kennispraktijk blijkt nu al wel dat de voortgang van de onderzochte projecten grotendeels naar tevredenheid verloopt; de samenwerking tussen lokale partijen wordt met de Sportimpuls verbeterd en er worden veel mensen bereikt die nog niet of nauwelijks sporten en bewegen. Een belangrijk aandachtspunt is de (financiële) borging van projecten.7

Landelijke en lokale ondersteuning

De Vereniging voor Sport en Gemeenten (VSG), sportkoepel NOC*NSF en het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) hebben een gezamenlijk ondersteuningsplan opgesteld voor de periode van 2013 tot en met 2016.

Deze partijen zijn elk verantwoordelijk voor een deel van de uitvoering van het programma en houden zich tevens bezig met landelijke en lokale ondersteuning. De VSG richt zich hierbij hoofdzakelijk op gemeenten. NOC*NSF is verantwoordelijk voor ondersteuning van sport- en beweegaanbieders, waarbij de focus ligt op de Sportimpuls. NISB heeft een belangrijke rol bij het verzamelen en verspreiden van goede voorbeelden en praktisch toepasbare instrumenten. Het afgelopen jaar zijn onder andere de volgende activiteiten uitgevoerd:

  • via de website www.sportindebuurt.nl wordt relevante informatie, goede voorbeelden, presentaties e.d. verspreid. De website is onlangs vernieuwd;

  • De gezamenlijke ondersteuningspartners organiseren twee keer per jaar op zes à zeven verschillende locaties in het land interactieve «lerende netwerken.» Het doel van deze bijeenkomsten is het samenbrengen van mensen en organisaties die zich bezighouden met Sport en Bewegen in de Buurt. Daarnaast organiseren zij op 11 december 2014 de landelijke kennisdag Sport en Bewegen in de Buurt.

  • De ondersteuningsorganisatie Sportimpuls (OOSI) 8 adviseert lokale sport- en beweegaanbieders bij het indienen van een Sportimpuls aanvraag.

Sport en onderwijs

Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl

Sporten, bewegen en een gezonde leefstijl zijn belangrijk voor het presteren en voor het welbevinden van kinderen en jongeren, zowel op korte als op langere termijn. Het onderwijs is een van de sectoren die hier, als belangrijke ketenpartner in activiteiten voor kinderen en jongeren, een bijdrage kan leveren. In opdracht van de ministeries van VWS en OCW geven de gezamenlijke sectorraden9 in de periode 2012–2016 uitvoering aan de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl. De Onderwijsagenda is een vervolg op de succesvolle aanpak van het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs (2009–2012).

Het doel is om scholen te stimuleren om tot schoolbeleid voor sport, bewegen en een gezonde leefstijl te komen, leidend tot een kwantitatieve en kwalitatieve toename van sport, bewegen en gezond leefstijlaanbod in en rondom de school. Dit moet resulteren in 850 vignetten Gezonde School, de verwezenlijking van 70 Gezonde Schoolpleinen met een regionale voorbeeldfunctie en een Leerplankader Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl met bijpassend erkend aanbod in 2016. De uitvoering hiervan gebeurt in nauwe samenwerking met de partners uit de gezondheidsbevordering, zoals het RIVM, instituten, fondsen en de GGD’en. De onderwijsspecifieke kennis en het ondersteuningsaanbod van deze partijen wordt gezamenlijk gecommuniceerd via één portaal: www.gezondeschool.nl. Hiermee wordt aangesloten bij de wens en de behoefte van scholen om de versnippering in communicatie met scholen terug te dringen. Vorig jaar hebben 1.500 scholen in het primair onderwijs, 470 scholen in het voortgezet onderwijs en 80 locaties in het Middelbaar beroepsonderwijs een aanvraag ingediend voor extra ondersteuning. Dit onderstreept het animo van scholen om daadwerkelijk aan de slag te gaan met sport, bewegen en een gezonde leefstijl in het onderwijs.

Beweegvriendelijke omgeving

Steeds meer mensen sporten en bewegen in de openbare ruimte. Daarom is het belangrijk dat de openbare ruimte aantrekkelijk en beweegvriendelijk is ingericht. Het gaat hierbij onder andere om brede stoepen, voldoende en veilige fietspaden en de aanwezigheid van groen, speelplekken en trapveldjes. De Taskforce «belemmeringen sport en bewegen in de buurt» heeft in 2013 geconcludeerd dat er nog veel kansen zijn om de openbare ruimte beweegvriendelijker in te richten.

Dit is primair een lokale verantwoordelijkheid. Ik ondersteun gemeenten en lokale professionals om met het thema aan de slag te gaan onder andere door via NISB goede voorbeelden en kennis te verzamelen en verspreiden. Tevens heb ik een impuls beschikbaar gesteld voor de inrichting van gezonde en beweegvriendelijke schoolpleinen.

Diverse buitensportbonden zetten zich met sportkoepel NOC*NSF en NISB in voor het belang van buitensport. Georganiseerde buitensporten zijn bijvoorbeeld wandelen, fietsen, paardrijden, skaten en mountainbiken. Ik vind het van belang dat er voldoende en toegankelijke natuur en buitengebied is voor beoefenaars van buitensporten. Aangezien het beheer en onderhoud van buitenruimte kosten met zich mee kan brengen vind ik het begrijpelijk dat terreinbeheerders in sommige gevallen vergoedingen vragen voor het gebruik van natuurgebieden. Uiteraard binnen redelijke grenzen. Het is aan de verschillende groepen buitensporters om hier afspraken met terreinbeheerders over te maken.

Een groot deel van het gemeentelijke sportbudget wordt besteed aan de realisatie, het beheer en onderhoud van sportaccommodaties. Een belangrijke ontwikkeling hierbij is de lokale realisatie van maatschappelijk vastgoed en multifunctionele accommodaties. Ik laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de vraag op welke wijze en in welke fase de sportsector succesvol kan aanhaken bij de lokale realisatie van maatschappelijk vastgoed. Dit onderzoek is eind 2014 voltooid en zal onder andere via www.sportindebuurt.nl worden verspreid.

Samenwerking sport en BSO/ kinderopvang

Ten slotte informeer ik u over de ervaren belemmeringen in de samenwerking tussen sport en BSO. Deze belemmeringen zijn door de Taskforce «belemmeringen Sport en Bewegen in de Buurt» gesignaleerd. Ik ga in deze paragraaf tevens in op de stand van zaken van de uitwerking van de motie Bruins Slot waarin gevraagd werd de tegenstrijdigheden in regelgeving in sport en BSO/kinderopvang aan te pakken.10

Er is een aantal acties in gang gezet om de samenwerking tussen sport en BSO te bevorderen, zoals het verzamelen van kennis en goede voorbeelden en een onderzoek naar de succes- en faalfactoren in de samenwerking tussen sport en BSO in multifunctionele accommodaties. Daarnaast is binnen de pilot gemeentebrede dagarrangementen (initiatief van SZW en OCW) aandacht voor de samenwerking tussen sport en BSO. Uit de monitor van de pilot gemeentebrede dagarrangementen blijkt dat 57% van de BSO’s al samenwerkt met sport- en spelorganisaties.

Mensen met een diploma van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding die wel op school en de BSO les mogen geven, mogen ook in de kinderopvang bewegingsonderwijs geven mits wordt voldaan aan de kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de leidster-kindratio waarbij degene met een diploma van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding niet meetelt. Die is dan boventallig op de groep en kan zich daardoor volledig focussen op het geven van bewegingsonderwijs.

De regelgeving omtrent sport en BSO/kinderopvang bevat derhalve mogelijkheden om met een diploma van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding bewegingsonderwijs aan te bieden in de kinderopvang. Het bevorderen van de samenwerking tussen sport en BSO heeft mijn blijvende aandacht.

Conclusie

Het programma Sport en Bewegen in de Buurt is halverwege de looptijd. Uit de eerste resultaten blijkt dat door het programma lokaal veel energie ontstaat om meer vraaggericht sport- en beweegaanbod te realiseren. In de SBB monitor, die ik eind dit jaar naar de Tweede Kamer stuur, vindt u meer informatie over de eerste resultaten en effecten. De komende periode zal ik me samen met de bestuurlijke- en ondersteuningspartners van het programma Sport en Bewegen in de Buurt blijven inzetten om het programma verder te optimaliseren zodat nog meer mensen worden gestimuleerd om te sporten en bewegen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 54

X Noot
2

Dit zijn de Vereniging voor Sport en Gemeenten (VSG), sportkoepel NOC*NSF, het

Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMw).

X Noot
3

Er is sprake van een cofinancieringsconstructie, waarbij de rijksoverheid 40% financiert. Vanaf 2013 is extra financiering beschikbaar voor de buurtsportcoaches bovenop het

bestaande budget voor combinatiefunctionarissen. Het totale jaarlijkse budget vanuit de rijksoverheid bedraagt daarmee 57 mln. euro (47 mln. vanuit de VWS begroting; ongeveer 10 mln. Euro vanuit de begroting van het Ministerie van OCW).

X Noot
5

Zie: verdiepingsonderzoek buurtsportcoaches 2014, via www.sportindebuurt.nl

X Noot
6

Zie: verdiepingsonderzoek buurtsportcoaches 2014, via www.sportindebuurt.nl

X Noot
7

Zie: verdiepingsonderzoek Sportimpuls 2014, via www.sportindebuurt.nl

X Noot
8

NOC*NSF heeft samen met partners lokale ondersteuners opgeleid. Zij werken in zes regio’s en vormen samen de ondersteuningsorganisatie OOSI.

X Noot
9

Dit zijn de PO-Raad, de VO-Raad en de MBO Raad

X Noot
10

Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 54

Naar boven