30 234 Toekomstig sportbeleid

Nr. 37 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2011

Hierbij bied ik u, zoals toegezegd tijdens het Wetgevingsoverleg Sport van 29 november 2010, de Beleidsbrief Sport aan. In deze beleidsbrief schets ik de hoofdlijnen van het sport- en beweegbeleid van dit kabinet en geef ik nadere invulling aan de Olympische ambitie van Nederland.

Visie sport- en beweegbeleid

Sporten en bewegen zijn voor veel mensen een populaire vorm van vrijetijdsbesteding. Het is goed voor de gezondheid maar vooral ook leuk om te doen. Wekelijks zijn miljoenen mensen direct of indirect betrokken bij sport- en beweegactiviteiten. Ze nemen zelf deel aan deze activiteiten, leveren hier als vrijwilliger een actieve bijdrage aan of ze leven mee met (top)sporters langs de lijn, of via de media. Sporten en bewegen dragen bij aan sociale en educatieve doeleinden zoals de ontwikkeling en weerbaarheid van kinderen, het leren over sportiviteit en respect, maatschappelijke participatie, maar ook aan het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt. Het kabinet hecht veel waarde aan sport en bewegen als basis voor een gezonde en actieve leefstijl, waarbij de keuzevrijheid en veiligheid van mensen voorop staat.

Topsport heeft een grote toegevoegde waarde voor de samenleving. Het levert ons, behalve medailles, een gevoel van trots op en het inspireert tot het verleggen van de eigen grenzen. Topsportevenementen brengen een enorme publieke belangstelling met zich mee. Het werven en organiseren van evenementen kan een grote maatschappelijke en economische meerwaarde hebben. De evenementen dragen onder andere bij aan de nationale trots, Holland Branding, toerisme, het stimuleren van vrijwilligerswerk en het professionaliseren van de topsport.

Prioriteiten voor nieuw beleid

Er zijn drie prioriteiten te benoemen voor het sport- en beweegbeleid waar dit kabinet de komende jaren het verschil wil gaan maken:

1. Sport en bewegen in de buurt

De ambitie van het kabinet is dat iedere Nederlander, jong of oud, met of zonder beperking, veilig kan sporten en bewegen in de eigen buurt. Om te bereiken dat het lokale sport- en beweegaanbod aansluit op de vraag van bewoners is het belangrijk dat er lokaal slimme verbindingen gelegd worden tussen onder andere sport, school, zorg, welzijn en het bedrijfsleven. Het kabinet stimuleert succesvolle kennis en ervaringen uit eerdere programma’s, particuliere initiatieven en ondernemerschap en wil eventuele belemmeringen hierbij wegnemen.

2. Werken aan een veiliger sportklimaat

Om veilig en met plezier te kunnen sporten, hebben de ministeries van VWS en Veiligheid en Justitie samen met de sport- en welzijnssector en gemeenten het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» opgesteld.1 Hierin zijn maatregelen opgenomen om excessen bij de sport harder aan te pakken en vrijwilligers te ondersteunen in de omgang met lastig gedrag en bij het handhaven van grenzen.

3. Uitblinken in sport

Het kabinet ondersteunt de ambitie van de georganiseerde sport om als Nederland bij de beste 10 topsportlanden van de wereld te horen. Het kabinet investeert daarom onder andere in de topsportmedische begeleiding en betere aansluiting van onderwijs op Centra voor Topsport en Onderwijs. Ook zet het kabinet in op meer focus in het evenementenbeleid en de maatschappelijke en economische spin-off van topsportevenementen.

Het kabinet wil daarnaast de economische betekenis van sport beter benutten, zowel in de breedtesport als in de topsport. Sport is namelijk een goed platform voor innovatie en biedt kansen voor ondernemerschap en export. De gouden driehoek van sport, bedrijfsleven en wetenschap moeten we versterken en van meer economische betekenis laten zijn. In het buitenland wordt Nederland als sportland gepresenteerd en is er ruimte voor profilering van bedrijven gericht op sportexport, zoals kunstgras, sportvoeding en innovatieve topsportkleding.

Ten slotte omarmt dit kabinet de Olympische ambitie van Nederland en heeft het streven om de Olympische en Paralympische Spelen van 2028 naar Nederland te halen. Ons land kan namelijk in economisch, ruimtelijk en sociaal-maatschappelijk opzicht profiteren van het Olympisch Plan, omdat het een inspirerende focus naar de toekomst geeft.

Vervolgtraject

Het kabinet zal nog dit jaar een aantal acties in gang zetten. Deze acties zoals genoemd in de beleidsbrief sport worden in nauwe samenwerking met de sportsector, (lokale) overheden, het bedrijfsleven en andere partners uitgewerkt. In het najaar van 2011 informeer ik u nader over de wijze waarop de aangekondigde acties concreet worden uitgewerkt, inclusief financiële consequenties.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

Beleidsbrief sport

«Sport en Bewegen in Olympisch perspectief»

Met deze beleidsbrief schetst het kabinet de hoofdlijnen van het sport- en beweegbeleid voor de komende kabinetsperiode. Met de brief wordt nadere invulling gegeven aan de Olympische ambitie van Nederland. De Beleidsbrief Sport is toegezegd tijdens het Wetgevingsoverleg Sport van 29 november 2010.

2011 is een overgangsjaar. Een aantal succesvolle programma’s dat is ingezet in de periode 2006–2010 loopt nog door. Maar daarnaast benut het kabinet dit jaar om een aantal nieuwe acties met partners uit te werken. De wijze waarop deze acties tot uitvoering kunnen worden gebracht, is voor een belangrijk deel afhankelijk van het totale financiële kader voor de sport, inclusief de extra opbrengsten uit de kansspelen.2 In het sportartikel van de VWS-begroting 2012 wordt hierover meer duidelijkheid gegeven.

Visie op sport en bewegen

Sport en bewegen in de buurt

Sporten en bewegen zijn voor veel mensen een populaire vorm van vrijetijdsbesteding en het is vooral ook leuk om te doen. Wekelijks zijn miljoenen mensen direct of indirect betrokken bij sport- en beweegactiviteiten. Ze nemen zelf deel aan deze activiteiten, leveren hier als vrijwilliger een actieve bijdrage aan of ze leven mee met (top)sporters langs de lijn of via de media. Sport en beweging dragen bij aan sociale en educatieve doeleinden zoals de ontwikkeling en weerbaarheid van kinderen, het leren over sportiviteit en respect, maatschappelijke participatie, maar ook aan het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt. Het kabinet hecht veel waarde aan sport en bewegen als basis voor een gezonde en actieve leefstijl, waarbij keuzevrijheid voor het individu voorop staat. De ambitie is dat voor iedere Nederlander die dat wil een passend sport- en beweegaanbod in de buurt aanwezig is, dat bovendien veilig en toegankelijk is. Samen met andere partijen zoals de sportsector, lokale overheden en het bedrijfsleven wil het kabinet voorwaarden scheppen om mensen (meer) te kunnen laten sporten en bewegen, zowel in de stad als op het platteland. Het kabinet omarmt daarbij het particuliere initiatief en de publiek-private samenwerking.

Naar een veiliger sportklimaat

Dit kabinet staat voor «Nederland Veiliger». Daarbij hoort ook veilig kunnen sporten, zowel op het speelveldje in de buurt als bij de sportvereniging. Intimidatie, vandalisme en geweld horen niet in de sport thuis. Om de sport veiliger te maken zodat iedereen met plezier kan sporten, hebben de ministeries van VWS en Veiligheid en Justitie maatregelen opgesteld samen met de sport- en welzijnssector en gemeenten. Deze worden toegelicht in het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat», dat als bijlage bij deze beleidsbrief is toegevoegd.1 Veilig sporten betekent ook verantwoord sporten en bewegen. Zo kan het risico op sportblessures en sportuitval zoveel mogelijk worden verkleind en kunnen medische kosten en arbeidsverzuim zo veel mogelijk worden beperkt.

Uitblinken in sport

Behalve in breedtesport investeert het kabinet in topsport. Topsport levert ons niet alleen medailles op, maar ook een «wij-gevoel» en nationale trots. Het geeft mensen plezier, een gevoel van saamhorigheid en het inspireert tot het verleggen van de eigen grenzen. Topsport kan ook een positieve uitstraling hebben richting de breedtesport. Door grote topsportevenementen te organiseren laat Nederland zien waartoe een klein land in staat kan zijn. Dit zet niet alleen Nederland en de Nederlandse topsport op de kaart, maar geeft ook een grote impuls aan de gaststad en de regionale economie. Internationaal gezien biedt de organisatie en Nederlandse deelname aan grote topsportevenementen kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven om zich te profileren in het buitenland. Dit kabinet wil de economische betekenis van topsport en breedtesport, zowel nationaal als internationaal, beter benutten.

Olympische Ambitie

Het kabinet acht het Olympisch Plan 2028 van grote waarde voor de samenleving in het algemeen en de sport in het bijzonder. Het daagt Nederland uit om te excelleren op alle niveaus en het creëert de randvoorwaarden om toe te werken naar een sportieve en vitale samenleving. Ons land kan in economisch, ruimtelijk en sociaal opzicht profiteren van het Olympisch Plan. Het kabinet omarmt de ambities uit het Olympisch Plan 2028 en ondersteunt het streven om de Olympische en Paralympische Spelen naar Nederland te halen. Het kabinet wil hierbij wel werken aan toespitsing en concretisering van de rijksinzet voor het Olympisch Plan. Speerpunten voor het kabinet zijn «sport en bewegen in de buurt» en «uitblinken in sport», het versterken van de economische betekenis van sport en de voorbereidingen op een mogelijk bid voor de Olympische Spelen. Deze speerpunten worden verderop in deze beleidsbrief uitgewerkt.

Prioriteiten sport- en beweegbeleid

Samenvattend zijn er drie prioriteiten te benoemen voor het sport- en beweegbeleid waar dit kabinet de komende jaren het verschil wil gaan maken:

  • 1. Sport en bewegen in de buurt.

  • 2. Werken aan een veiliger sportklimaat.

  • 3. Uitblinken in sport.

Daarnaast omarmt het kabinet de Olympische ambitie van Nederland en het streven om de Olympische en Paralympische Spelen naar Nederland te halen.

Acties sport- en beweegbeleid

Dit kabinet gaat de volgende acties in gang zetten:

  • Ontwikkelen van één programma rond sport en bewegen in de buurt. Dit programma richt zich op het realiseren van vraaggericht sport- en beweegaanbod in de buurt met publieke en private partners.

  • Uitbreiden en verbreden van het aantal mensen met een combinatiefunctie.

  • Instellen van een taskforce belemmerende wet- en regelgeving.

  • Opzetten van sportloketten bij revalidatiecentra en daarbij aandacht voor talentherkenning.

  • Investeren in de Nederlandse topsport door het invoeren van een variabel stipendium en intensivering van topsportmedische begeleiding op CTO’s.

  • Ontwikkelen van een nieuw evenementenbeleid met meer focus op strategische topsportevenementen en meer aandacht voor maatschappelijke en economische spin-off.

  • Uitwerken van de bijdrage van de Rijksoverheid aan de ambities uit het Olympisch Plan 2028.

Successen uitrollen

Het kabinet constateert dat er een grote verscheidenheid van goede initiatieven bestaat, zowel publiek als privaat. Dit heeft ertoe geleid dat mensen meer zijn gaan sporten en bewegen. Echter, recent is in de Beleidsdoorlichting Sport geconstateerd dat de stijging de laatste jaren wat afvlakt en dat de samenhang tussen sport- en beweegprogramma’s beter kan. Successen uit recente programma’s verdienen het om navolging te krijgen. Hierbij is het belangrijk het kaf van het koren te scheiden: welk concept werkt wel en welke niet? Er is een stevige impuls en focus nodig met aandacht voor kennis en informatievoorziening richting burgers, vrijwilligers en professionals in de sport. Daarnaast is er informatie nodig over noodzakelijke vernieuwingen in het sport- en beweegaanbod, zodat het innovatiepotentieel van de sport beter benut wordt. Het kabinet wil de ontwikkeling van nieuwe concepten alleen ondersteunen als er in de praktijk een duidelijke behoefte bestaat aan een ander, nieuw of aangepast sport- en beweegaanbod, bijvoorbeeld voor ouderen.

Om te voorkomen dat het wiel iedere keer opnieuw wordt uitgevonden, is het noodzakelijk om opgedane kennis en ervaring te bundelen en landelijk uit te rollen. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan een van de belangrijkste adviezen uit de Beleidsdoorlichting Sport die onlangs naar de Tweede Kamer is verstuurd. Het kabinet zet in op bundeling van opgedane kennis in grotere programma’s, versterking van de samenwerking tussen lokale partners en, waar mogelijk, bundeling van de inzet van financiële middelen.

Sporten en bewegen als basis voor gezonde leefstijl

Uit onderzoek blijkt dat regelmatige lichamelijke activiteit – zoals stevig wandelen of fietsen – de kwaliteit van leven bevordert en tot diverse positieve gezondheidseffecten leidt. Zo kan direct het risico op hartziekten, diabetes, depressie en sommige vormen van kanker worden verlaagd.4 Met voldoende sporten en bewegen wordt dus een stevige basis gelegd voor een actieve en gezonde leefstijl. In de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid, die binnenkort aan de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt uitgebreid ingegaan op het preventie- en gezondheidsbeleid van dit kabinet. Het kabinet is ervan overtuigd dat preventieve maatregelen die worden opgedrongen niet werken en eerder een tegengesteld effect hebben. De vijf speerpunten (roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie) in het gezondheidsbeleid worden vastgehouden, maar de focus komt vooral op bewegen te liggen. Het kabinet heeft een positief leefstijlbeleid voor ogen, met ruimte voor eigen keuzes. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de ambitie Vitaal Nederland van het Olympisch Plan.

Sporten en bewegen tijdens iedere levensfase

Het is belangrijk dat er voor iedereen voldoende mogelijkheden zijn om veilig te sporten en te bewegen. Sporten en bewegen zijn van grote waarde in iedere levensfase, maar met name van groot belang voor de jeugd. Het sport- en beweeggedrag van de jeugd wordt voor een groot deel aangeleerd en beïnvloed door de ouders en opvoeders. Ze zijn als eerste verantwoordelijk voor het gezond opgroeien van hun kinderen en bepalen een aantal cruciale randvoorwaarden voor een gezonde leefstijl. Het kabinet vindt dat ouders en opvoeders op deze aspecten kunnen worden aangesproken en zet in op ondersteuning daar waar ouders en opvoeders het niet alleen kunnen.Op dit moment haalt minder dan de helft van de jeugd (4–18 jaar) de beweegnorm. Daarnaast heeft één op de zeven kinderen geen gezond gewicht en zijn de motorische vaardigheden van kinderen de laatste twee decennia aanzienlijk verslechterd. Onderzoek laat zien dat wanneer jongeren al op jonge leeftijd sporten, dit de kans op latere sportbeoefening vergroot.5 Voldoende sporten en bewegen hebben bovendien een positieve invloed op de leerprestaties, weerbaarheid en (psycho)sociale en motorische ontwikkeling van kinderen. Ten slotte is de jeugd ook de levensfase waarin talenten worden ontdekt en ontwikkeld. De jeugd van nu levert de Olympisch kampioenen van 2028.

Over het algemeen ligt de sportdeelname van volwassenen lager dan die van (jonge) kinderen.6 Volwassenen in gezinnen met jonge kinderen blijken veelal met sport te stoppen. De combinatie van werk en jonge kinderen laat weinig vrije tijd over voor sporten en bewegen.7 Voor ouders met kinderen kan gezinssport een oplossing bieden. Er zijn succesvolle concepten ontwikkeld waarbij op hetzelfde tijdstip aan meerdere gezinsleden passend sport- en beweegaanbod wordt geboden.8 Daarnaast is het risico op een «zittende» leefstijl groter tijdens deze levensfase. Veel volwassenen brengen een groot deel van hun dag hoofdzakelijk zittend door op het werk. Uit onderzoek blijkt dat 34% van de bedrijven in Nederland enige vorm van sport- en beweegbeleid heeft.9 Bedrijven die werknemers gelegenheid bieden om te bewegen, ondervinden hiervan een onmiddellijk gunstig effect op het ziekteverzuim.10 Het percentage «actieve» bedrijven is in 2010 echter met 8% gedaald ten opzichte van 2008. Om verdere daling tegen te gaan is het van belang dat sport- en beweegmogelijkheden op en rond het werk worden geïntensiveerd.

Nederland vergrijst. Het aantal ouderen (vanaf 55 jaar) neemt de komende jaren explosief toe van 2,5 miljoen in 2009 tot 3,4 miljoen in 2020. Het kabinet wil ouderen in staat stellen zo lang mogelijk zelfstandig te leven. Blijven sporten en bewegen zijn hierbij onmisbaar om verergering van bepaalde ziekten en aandoeningen te voorkomen.11 Maar sportdeelname kan ook een gunstig effect hebben op de sociale participatie van ouderen en depressie en isolement tegengaan. Voor de sportdeelname van ouderen is het vooral belangrijk dat de omgeving schoon en veilig is en dat deze uitnodigt tot bewegen. Veel sport- en beweegaanbod in de buurt sluit daarnaast nog niet goed aan op de wensen en behoeften van ouderen. Ouderen willen vaak aangepast sporten, vooral als zij te maken krijgen met afnemende gezondheid.

Beweegvriendelijke omgeving

Tijdens iedere levensfase is het belangrijk dat de omgeving uitnodigt tot meer sporten en bewegen. De inrichting van buurten en wijken kan grote invloed hebben op het sport- en beweeggedrag en daarmee op de gezondheid van mensen en de cohesie en leefbaarheid van buurten. Belangrijke determinanten voor het sport- en beweeggedrag van bewoners zijn (onder andere) de aanwezigheid van groen, speelplekken, parken met trimbanen en oefenvoorzieningen, winkels in de buurt en de verkeersveiligheid. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het percentage kinderen met overgewicht in groene wijken 15% lager ligt dan in vergelijkbare wijken met minder groen.12 Met de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid 2008–2012 onderschrijft de Rijksoverheid het belang van een gezonde en veilige leefomgeving.13 Het ministerie van VWS richt zich hierbij specifiek op het thema «beweegvriendelijke omgeving». Hierbij is recent gestart met een aantal pilots, waarbij ondersteuning wordt geboden aan gemeenten die concreet met dit thema aan de slag gaan.

1. Sport en bewegen in de buurt

Voor iedere Nederlander, jong of oud, is er passend sport- en beweegaanbod in de eigen buurt, dat veilig en toegankelijk is. Dit kabinet zet in op:

  • meer multisportaanbod en sport- en beweegaanbod op locatie (school, sportveldjes in de buurt, werkgevers en zorg- en welzijnsinstellingen);

  • minder belemmeringen die de benutting van accommodaties en begeleiding in de weg staan;

  • meer lokale menskracht (zoals combinatiefunctionarissen) waarmee sportverenigingen worden versterkt en verbindingen worden gelegd tussen sport en de buurt, school, naschoolse opvang, zorg en welzijn;

  • meer publiek-private samenwerking;

  • opzetten van sportloketten bij revalidatiecentra en daarbij aandacht voor talentherkenning.

Veel mensen sporten en bewegen omdat ze het leuk vinden, fit willen zijn of het sociale aspect waarderen. Maar voor sommige groepen is sport en beweging op dit moment nog niet vanzelfsprekend. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen met een beperking, ouderen, jongeren met gedragsproblemen, mensen in een sociaal isolement, jongeren en volwassenen met overgewicht en chronische ziektes. Meer sporten en bewegen leveren juist bij deze groepen een positieve bijdrage aan de gezondheidstoestand, weerbaarheid en participatie. Naast sport moet ook de zorg in de buurt voor mensen dichtbij en toegankelijk zijn. Uitgangspunt van de zorg is de behoefte en zorgvraag van mensen en niet van stelsels of sectoren die de zorg leveren. Zorgverleners geven vaak al adviezen over bewegen aan patiënten om (meer) gezondheidsklachten te voorkomen, maar zorg, preventie en sport in de buurt kunnen beter op elkaar worden afgestemd. De opgebouwde netwerken rondom de BeweegKuur kunnen hiervoor benut worden. De minister van VWS stuurt in juli 2011 een brief naar de Tweede Kamer over de zorg in de buurt, waarin deze aspecten worden meegenomen.

Stimuleren lokale samenwerking

Momenteel kan nog niet iedereen die dat wil sporten en bewegen in de buurt. Het sport- en beweegaanbod sluit nog onvoldoende aan op de vraag van bewoners. Om op lokaal niveau een sport- en beweegaanbod voor iedereen te realiseren, is een aantal aspecten van belang:

  • inzicht in de vraag naar en het aanbod van sport- en beweegaanbod;

  • inzet van publieke en private partners om een vraaggericht sport- en beweegaanbod te realiseren;

  • inzet van lokale menskracht om verbindingen te leggen tussen sportverenigingen, andere sportaanbieders en locaties waar behoefte is aan sport- en beweegaanbod;

  • bundelen, valideren en uitrollen van kansrijke sport- en beweegconcepten.

Scoren voor gezondheid

Scoren voor Gezondheid is een project waarbij profvoetballers kinderen van de basisschool aanzetten tot een gezonde leefstijl. Zij geven het goede voorbeeld in bewegen en gezonde voeding.

Zo deden 450 leerlingen van 11 Tilburgse basisscholen bijvoorbeeld mee aan dit project. De leerlingen, uit de groepen 6, 7 en 8, kregen een clinic van de Willem II-profs. Voor deze kinderen het ultieme moment om met hun idool in contact te komen. Maar tijdens deze clinic stond niet alleen een potje voetbal centraal. Er werd ook stilgestaan bij diverse leefstijlonderwerpen en de conditie van de kinderen werd getest. De kinderen ondertekenden vervolgens een convenant waarin staat dat ze de komende maanden een gezonde levensstijl naleven. Een half jaar later vindt de test opnieuw plaats en kunnen de kinderen een diploma ontvangen.

Scoren voor Gezondheid is een initiatief van de Eredivisie, haar maatschappelijk partner de Sponsor Loterij, het Ministerie van VWS, het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) en de Stichting Meer dan Voetbal.

www.scorenvoorgezondheid.nl

Inzicht in de vraag

Maatwerk en vraaggericht aanbod kan pas ontstaan door eerst lokaal in kaart te brengen waar bewoners behoefte aan hebben, voor welke groepen nog te weinig aanbod is, hoe bewoners betrokken kunnen worden en wat er nodig is om dit aanbod in de buurt te realiseren. Daarbij gaat het ook om het optimaal benutten van de sportvoorzieningen die er in de buurt zijn. Het kabinet wil gemeenten hierbij ondersteunen, zowel in de achterstandswijken van de grote steden waar de sportdeelname dikwijls laag is, als in landelijke gebieden en krimpgebieden, waar het sport- en beweegaanbod verschraalt. Want gezondheidsproblemen zoals overgewicht komen net zo goed voor op het platteland als in de stad. Binnen de wijkenaanpak is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met het smeden van lokale verbindingen tussen gemeenten, woningbouwcorporaties, bewoners, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Binnen dit netwerk staat een vraaggerichte aanpak centraal. Het netwerk zal worden ingezet voor het bevorderen van sporten en bewegen in de buurt.

Meer lokale menskracht

Om meer beweging bij de jeugd te stimuleren en het lokale sportaanbod te versterken, zijn de ministeries van VWS en OCW in 2008 samen met gemeenten de Impuls brede scholen, sport en cultuur (combinatiefuncties) gestart. Met de inzet van professionals – deels werkzaam voor de sportvereniging, deels voor het primair of voortgezet onderwijs – wordt lokaal steeds meer verbinding gelegd tussen sportverenigingen en scholen. De formule blijkt een groot succes te zijn. Inmiddels zijn ongeveer 1000 combinatiefunctionarissen aan de slag. Het is echter niet alleen voor de jeugd van belang om te sporten, ook volwassenen en ouderen hebben hier veel baat bij. Dit kabinet is van mening dat er vanuit de sportvereniging – al dan niet samen met andere sportaanbieders – ook verbindingen kunnen worden gelegd met bijvoorbeeld de buurt, naschoolse opvang, zorg en welzijn. Door de verenigingen te versterken kunnen zij zich meer inzetten voor sport- en beweegaanbod op andere locaties. Het kabinet wil dit nieuwe type combinatiefuncties deels financieren. Cofinanciering kan geschieden door de gemeenten of betrokken publieke en private lokale partners. Het stimuleren van meer lokale menskracht zal onderdeel zijn van het programma «Sport en bewegen in de buurt.» Dit programma zal de komende periode in overleg met de VNG, NOC*NSF en andere partners nader worden uitgewerkt. Belangrijke voorwaarde bij de uitwerking van dit programma is dat de administratieve lasten voor (lokale) overheden en andere betrokken partners zoveel mogelijk beperkt worden.

De combinatiefunctionaris als spin in het web

Dé combinatiefunctionaris sport bestaat niet. Omdat een combinatiefunctionaris op zoveel manieren kan worden ingezet, is het onmogelijk om een standaard-beschrijving van de werkzaamheden te geven. Een combinatiefunctionaris is als een spin in het web als het gaat om het leggen van de verbinding tussen school en sport. Dit geldt ook voor de combinatiefunctionaris werkzaam voor de Stichting Top Judo Nijmegen en het Kandinsky College Nijmegen. Hij werkt er hard aan om meer te kunnen betekenen voor de leerlingen en de wijk. Samen met de docent lichamelijke opvoeding organiseert deze combinatiefunctionaris de naschoolse activiteiten. Momenteel organiseren ze workshops streetdance. Via zijn contacten met collega combinatiefunctionarissen kan hij ook bemiddelen bij het opstarten van andere activiteiten, zoals nu gebeurd met streetdance. De Streetdancevereniging kan in de avonduren gratis gebruik maken van de ruimte in de school voor hun reguliere activiteiten en komt in contact met potentiële leden. Zo kan iedereen wat voor elkaar betekenen.

Ook bij de schoolsportverenigingen in Rotterdam zijn combinatiefunctionarissen werkzaam. Met het concept schoolsportvereniging wordt in een aantal wijken de afstand overbrugd naar sportverenigingen. Veel sportverenigingen bevinden zich aan de randen van de stad. Dit is vaak reden om geen lid te worden. Daarom komen de verenigingen naar de kinderen toe. Een schoolsportvereniging koppelt een vereniging aan een school, zodat kinderen dichtbij huis hun favoriete sport kunnen beoefenen. Zo worden bij schoolsportvereniging «Het Oude Westen» door verschillende sportverenigingen sporttrainingen aikido, dans, basketbal, voetbal en turnen gegeven. Na een proefperiode worden de kinderen lid van de vereniging en gaan dan ook reguliere contributie betalen. Zodra de kinderen de sport onder de knie hebben, draaien ze mee in de reguliere competities. Dat betekent dat ze in het weekend competitiewedstrijden kunnen spelen bij clubs waar ze doordeweeks training van krijgen. In februari 2011 is in Rotterdam de 19e schoolsportvereniging in het basisonderwijs opgericht. Er is één schoolsportvereniging voor het voorgezet onderwijs en mbo.

Combinatiefuncties.nl. Praktijkvoorbeelden uit onderwijs, sport en cultuur, 2009

Publiek-private samenwerking

Bij een goede «match» van vraag en aanbod zijn niet alleen sportverenigingen en gemeenten betrokken. Om vraaggericht sport- en beweegaanbod te realiseren, wil het kabinet stimuleren dat er meer samenwerking en partnership ontstaat. Andere sport- en beweegaanbieders zoals de fitnessbranche en dansscholen, onderwijs, kinderopvang, welzijn, zorg, woningcorporaties, het bedrijfsleven en de Cruyff Foundation en Krajicek Foundation spelen een rol. Iedere partner brengt weer eigen kennis en expertise en een eigen netwerk en achterban met zich mee. Zodoende kunnen meer variaties in sport- en beweegaanbod ontstaan, die voorheen niet realiseerbaar leken. Te denken valt aan meer multisportaanbod op goed bereikbare en toegankelijke locaties in de buurt: bij de school, op sportveldjes in de buurt, bij (grote) bedrijven en in zorg- en welzijnsinstellingen. De toegang van sportaanbieders tot financieringsmogelijkheden kan verder worden verbeterd. Hiertoe kunnen de ervaringen van het ministerie van EL&I met microfinanciering als voorbeeld dienen.

Bundeling van sport- en beweegconcepten

Er is de afgelopen jaren veel sport- en beweegaanbod ontwikkeld voor verschillende doelgroepen, onder meer in het kader van de Breedtesportimpuls, de BOS-regeling (Buurt, Onderwijs, Sport), de programma’s Meedoen alle jeugd door sport en Proeftuinen, het Nationaal Actieplan Sport en Beweging (NASB) en de BeweegKuur. Dit heeft veel goede producten opgeleverd, maar tegelijkertijd ook geleid tot versnippering. Het kabinet wil de kansrijke sport- en beweegconcepten van de afgelopen jaren bundelen, valideren en verspreiden door middel van één programma «Sport en bewegen in de buurt». Het programma wordt ontwikkeld samen met de VNG, NOC*NSF en andere betrokken partners. In het programma staan de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking centraal.

Acties:

  • Met VNG, NOC*NSF en andere betrokken partners wordt één programma rond sport en bewegen in de buurt uitgewerkt. Dit programma richt zich op het realiseren van vraaggericht sport- en beweegaanbod in de buurt met publieke en private partners. Hierbij zal primair worden ingezet op uitbreiding en verbreding van het aantal lokale mensen met een combinatiefunctie. Het uitgewerkte programma wordt eind 2011 naar de Tweede Kamer gezonden.

  • Het programma wordt ondersteund met kennis over good practices en bewezen kansrijke interventies, publiek-private samenwerking, (het opbouwen van) lokale netwerken, de cijfermatige onderbouwing rond (maatschappelijke) kosten en baten van investeringen in sport en beweging en een goed monitoringsysteem.

  • Het kabinet stimuleert dat partners op lokaal niveau objectieve informatievoorziening voor burgers realiseren over onder meer het beschikbare sport- en beweegaanbod en blessurepreventie.

«Fitnessen, zwemmen en opa of oma bezoeken?»

Fitnessondernemer Cees Arendse en zorgstichting de Volckaert realiseren in Dongen een innovatief en succesvol fitnessconcept. In het verzorgingshuis is een compact fitnesscentrum met zwembad van 350 m2 gevestigd. Het fitnesscentrum trekt zowel bewoners van het verzorgingshuis, de aanpalende aanleunwoningen en personeel van de zorgstichting aan, maar ook inwoners uit het dorp en de regio. De Volckaert wilde af van het imago dat een verpleegtehuis of verzorgingshuis zich in de kantlijn van de samenleving ophoudt. Letterlijk en figuurlijk buiten het dorp. Mensen moeten zich dan echt oppakken om er naar toe te gaan, er zou geen vanzelfsprekende loop naar het tehuis zijn. De Volckaert wilde dat anders: een complex midden in het dorp met faciliteiten voor alle inwoners van Dongen. Daarom werden in het ontwerp een theater, een à la carte restaurant, een zwembad en een fitnesscentrum ingetekend. De gedachte was dat er daardoor een integratie zou ontstaan tussen inwoners uit het dorp en bewoners van het woonzorgcomplex. Dat bleek te kloppen.

Er vindt nu een boeiende integratie plaats: het fitnesscentrum is een prominente ontmoetingsplek geworden voor bewoners van het woonzorgcomplex én de inwoners uit Dongen. Arendse: «Bewoners zonder beperkingen kunnen lid worden van de fitness. Bewoners met beperking die zorg nodig hebben, worden door de eigen fysiotherapeuten van De Volckaert begeleid. Ouders combineren de zwemles van hun kinderen nu vaak met een bezoek aan opa of oma in het verzorgingshuis. Ook het personeel traint bij ons in het kader van bedrijfsfitness. We gaan nu ook beginnen met sportactiviteiten in de buitenlucht, bijvoorbeeld een bootcamp training of een loopgroepje. Op die manier kunnen we weer een andere doelgroep aan ons binden en dus ook aan het woonzorgcomplex.»

Meer sporten en bewegen in woonzorginstellingen

Sporten en bewegen dragen voor ouderen in woonzorginstellingen in positieve zin bij aan hun zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en gezondheid. Gebleken is dat ouderen in verzorgingstehuizen nauwelijks bewegen. Met het programma «Sport en bewegen in de buurt» wil het kabinet realiseren dat ook in en rondom verzorgingstehuizen beweegaanbod komt, op maat gesneden voor deze ouderen.

Ruimte voor ondernemerschap

Partijen die met hun sport- en beweegaanbod een maatschappelijke functie in de buurt willen vervullen, lopen in de praktijk vaak tegen belemmeringen op. Hierdoor kunnen accommodaties en lokale menskracht niet optimaal worden benut. Het kabinet wil ruim baan geven aan het particuliere initiatief, aan ondernemerschap en aan intersectorale en publiek-private samenwerking. Het kabinet zet zich in om hiervoor ruimte en mogelijkheden te creëren en eventuele belemmeringen weg te nemen die lokaal niet opgelost kunnen worden.

Voorbeelden van veel voorkomende belemmeringen zijn:

  • niet toegankelijke school(sport)pleinen na schooltijd;

  • kwaliteitseisen van de kinderopvang waardoor sportaccommodaties niet geschikt worden geacht, terwijl kinderen die niet op de opvang zitten daar wel na schooltijd kunnen sporten;

  • wedstrijdeisen aan sportvelden waardoor bijvoorbeeld gymlokalen niet gebruikt kunnen worden;

  • administratieve lasten bij het aanvragen van een vergunning voor lokale evenementen.

Actie:

  • Het instellen van een taskforce waarin VWS, Financiën, BZK, OCW, SZW, I&M, VNG en NOC*NSF participeren. Deze taskforce zal de mogelijkheden voor lokale initiatieven vergroten en waar mogelijk concrete oplossingen aandragen voor belemmeringen die lokaal niet oplosbaar zijn. De leden van de taskforce zetten zich in om de aangedragen oplossingen te realiseren.

School en sport

Sport en onderwijs horen bij elkaar en versterken elkaar. De meeste kinderen vinden sport en beweging leuk om te doen, tijdens de gymles, op het schoolplein of via naschoolse sportactiviteiten. Maar daarnaast leveren sport en beweging ook een belangrijke bijdrage aan de motorische, sociale én cognitieve ontwikkeling van kinderen en jongeren, met betere schoolprestaties en minder schooluitval als resultaat. Daarom streeft het kabinet naar meer sporten en bewegen op en rond scholen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs.

Bewegingsonderwijs is de basis voor motorische vaardigheden van kinderen en is als zodanig opgenomen in de kerndoelen voor het primair en voortgezet onderwijs. Hoe scholen binnen het wettelijke kader invulling geven aan sport en beweging is een keuze van de school zelf. Op basisscholen wordt thans gemiddeld anderhalf uur bewegingsonderwijs gegeven; op scholen voor het voortgezet onderwijs gemiddeld twee. De inspectie ziet toe op de naleving van de kerndoelen.

In het programma «Sport en bewegen in de buurt» zal ruim aandacht zijn voor naschoolse sportactiviteiten en de verbinding van sportaanbieders aan scholen. De belangrijkste landelijke partners in sport, onderwijs, naschoolse opvang en welzijn zijn verenigd in het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs. Dit heeft geleid tot meer samenhang in het aanbod van sport en bewegen in en rond de school. Ook heeft het platform aanvullende acties ingezet voor het mbo.

Acties:

  • De potentie van de combinatiefunctionarissen die werken in sport en onderwijs kan nog beter worden benut. Het kabinet ziet erop toe dat de professionals beter worden toegerust voor hun taken en breder worden ingezet.

  • Het partnerschap tussen onderwijs en sport moet er ook toe leiden dat de kwaliteit van het bewegingsonderwijs en naschoolse sportactiviteiten toeneemt. Zo krijgen kinderen voldoende elementaire motorische vaardigheden onder de knie. Het Platform Sport, Bewegen en Onderwijs wordt daarom voortgezet en heeft een aanjaagfunctie om de gewenste kwaliteitsslag te realiseren.

  • Voor kwaliteitsverbetering van het bewegingsonderwijs is een aantal jaren geleden de leergang bewegingsonderwijs tot stand gekomen. Er komt een onderzoek naar de effecten van de postinitiële leergang bewegingsonderwijs en de knelpunten die scholen hiermee hebben. De resultaten hiervan zijn in de zomer van 2012 bekend.

Ketelveld Den Haag

Het Ketelveld in Den Haag is met het Cruyff Court «Eljero Elia» en het Krajicek Playground een uniek sport- en speelplein in de buurt gemaakt. Met het Cruyff Court, een atletiekbaan, basketbalveld, een tennisbaan, buitenfitness, grasveld, jeu de boulesbaan en een speeltuin voor de kinderen is er voor ieder wat wils. Het is echt een ontmoetingsplek voor de wijk.

Door de dagelijkse inzet van sportleiders vanuit de Richard Krajicek Foundation, de naastgelegen basisschool en clinics van onder andere de Nederlandse Basketball Bond, is ook het sociale beheer van het plein gegarandeerd. Dit is een perfect voorbeeld waarbij samenwerking tussen alle belanghebbenden in de wijk kan leiden tot een uniek plein met meerwaarde voor de buurt.

www.cruyffcourts.org en www.krajicek.nl

Gehandicaptensport

In het programma «Sport en bewegen in de buurt» komt ook aandacht voor mensen met een beperking. De sportdeelname van mensen met een beperking blijft nog steeds ver achter in vergelijking tot mensen zonder beperking.14 Dit terwijl sporten en bewegen juist een grote toegevoegde waarde hebben voor de gezondheid, participatie en integratie van mensen met een beperking. Om die reden zet het kabinet zich de komende jaren in voor de verdere ontwikkeling van de gehandicaptensport, met name in combinatie met het speciaal onderwijs en revalidatiecentra.

Acties:

  • Het lopende programma «Special Heroes» heeft als doel om zoveel mogelijk kinderen in het speciaal onderwijs te laten ervaren hoe leuk sport kan zijn. In overleg met scholen is een sportstimuleringsprogramma ontwikkeld waarin diverse takken van sport, dans en andere vormen van beweging aan bod komen. Het project concentreert zich op het binnenschoolse aanbod, vervolgens op het naschoolse aanbod en tenslotte op toeleiding naar de sportverenigingen. Op dit moment wordt Special Heroes uitgevoerd op een beperkt aantal scholen voor doven en slechthorenden en kinderen met ernstige gedragsproblemen (cluster 2 en 4). Dit kabinet wil Special Heroes implementeren bij alle scholen uit deze clusters.

  • Jaarlijks herstellen circa 75 000 mensen binnen de revalidatie, waarvan 16 000 kinderen onder de 17 jaar. Door sportloketten op te zetten bij revalidatiecentra worden cliënten tijdens en na afloop van hun revalidatieproces doorverwezen naar een sportvereniging. Dit heeft een aantal voordelen: bevordering van de conditie, versnelling van het herstel en bevordering van de terugkeer in de samenleving (participatie en integratie). Daarnaast kunnen sportloketten aandacht besteden aan talentontwikkeling. Zo kunnen talenten sneller en actiever gescout worden en doorstromen naar de topsportprogramma’s voor gehandicapte sporters.

2. Uitblinken in sport

Het kabinet staat achter de ambitie van de sportsector om Nederland tot de beste tien topsportlanden van de wereld te laten horen. Deze top 10-ambitie geldt als leidraad voor topsportprogramma’s die in aanmerking komen voor subsidie van de Rijksoverheid. Dit kabinet investeert in:

  • variabel maken van de bestaande inkomensvoorziening (stipendium) voor (gehandicapte) topsporters en high potentials;

  • meer en betere topsportmedische hulp en betere aansluiting van onderwijs op de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s);

  • professionalisering van topsportevenementen, meer maatschappelijke en economische spin-off en meer focus in het evenementenbeleid;

  • een proportioneel en effectief antidopingbeleid voor de topsport.

Topsportbeleid

Het kabinet ondersteunt de ambitie van de georganiseerde sport om als Nederland bij de beste 10 topsportlanden van de wereld te horen (voor de gehandicaptensport bij de beste 25 landen). Om deze ambitie te realiseren moeten Nederlandse sporters goed presteren op wereldkampioenschappen en de Olympische en Paralympische Spelen. Vanwege de toenemende internationale concurrentie acht de sportsector focus en bundeling van krachten binnen de topsport noodzakelijk. Dit betekent mogelijk dat er in de toekomst voor een aantal topsportonderdelen geen directe steun meer zal zijn. Het topsportbeleid van het kabinet sluit aan bij de Olympische cyclus (Zomerspelen), conform de wens van de topsportbonden en NOC*NSF. Begin 2012 verschijnt de nieuwe topsportagenda van de sportsector voor de nieuwe cyclus tot 2016. Daarin zal de (nieuwe) top 10-ambitie door NOC*NSF en haar leden worden aangescherpt. In dezelfde periode zal de 3e meting van het topsportklimaatonderzoek plaatsvinden. Ook dit onderzoek levert input op voor het optimaliseren van het topsportbeleid tot 2016. In overleg met de sportsector zal de komende twee jaar verder invulling worden gegeven aan het topsportbeleid en de ondersteuning hiervan door het kabinet.

Vooruitlopend op het topsportbeleid voor een nieuwe Olympische cyclus is geconstateerd dat de huidige basisinkomensvoorziening (stipendium) aan herziening toe is. Dit betekent dat alleen nog die topsporters in aanmerking komen voor een stipendiumuitkering die fulltime topsportprogramma’s volgen en tot de top van de wereld behoren. Daarnaast wordt het stipendium variabel gemaakt en gerelateerd aan de levensfase van de topsporter.

Het kabinet acht het van groot belang dat de kennis en ervaring die wordt opgedaan met gesubsidieerde topsportprogramma’s breed gedeeld wordt binnen de sportsector. Niet alleen de topsport, maar ook de breedtesport kan hiervan profiteren. Door een kennisintensief topsportbeleid te voeren kan een klein land als Nederland zich mondiaal onderscheiden. Door kennisdeling kan Nederland op meer topsportonderdelen succesvol worden. De top 10- en top 25-positie in de toekomst wordt dan minder afhankelijk van het succes in een beperkt aantal takken van sport.

In 2012 worden de vier Centra voor Topsport en Onderwijs geëvalueerd, en waar mogelijk geoptimaliseerd. In de CTO’s zijn voorzieningen voor training, onderwijs, wonen, sportmedische en maatschappelijke begeleiding geclusterd. Daardoor kunnen sporters hun tijd optimaal gebruiken om te trainen, te studeren en te rusten.

Acties:

  • In overleg met de sportsector zal worden onderzocht op welke wijze het topsportbeleid van het kabinet (behalve het stipendium) aan de top 10-ambitie kan worden gekoppeld.

  • Voor topsporters die een fulltime trainingsprogramma draaien en tot de wereldtop behoren, wordt het stipendium variabel gemaakt. Deze sporters krijgen een hogere stipendiumuitkering naarmate ze ouder zijn en meer jaren topsportervaring hebben.

  • Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat er samen met het ministerie van OCW en NOC*NSF een structurele oplossing wordt gevonden voor de lastige en kostbare combinatie van topsport en flexibel onderwijs binnen het CTO. De extra kosten voor leerlingen op het CTO zitten voornamelijk in de extra coördinatie en organisatie van flexibele lesuren voor de topsporters.

  • Er komt meer aandacht voor drempelloze en snelle topsportmedische zorg voor alle topsporters die onderdeel uit maken van een topsportprogramma op een CTO. Het gaat hier om het aantal uren zorg per week dat ter beschikking staat aan topsporters voor blessurepreventie en snelle diagnose. Daarnaast kan de kwaliteit van de zorg worden verbeterd door meer gebruik te maken van artsen en fysiotherapeuten met topsportspecifieke kennis en vaardigheden. De sportgeneeskunde is een erkend deelgebied van de geneeskunde. De KNMG heeft de opleidingseisen, de registratie en de kwaliteitscontrole voor dit deelgebied geregeld. Deze erkenning is evenwel onvoldoende voor brede toegankelijkheid. Naar aanleiding van een Kamerverzoek over de plaats van de sportgeneeskunde in het zorgstelsel heeft een oriënterend onderzoek plaatsgevonden door BMC. Thans wordt de financiering van de sportgeneeskunde en van de opleiding tot sportarts nader verkend. Dit gebeurt op basis van een nadere positionering van de sportgeneeskunde/ sportarts in het zorgveld.

  • De vier CTO’s worden voor de zomer van 2012 geëvalueerd. De verwachting is dat het aantal deelnemende bonden, sporters en topsportprogramma’s op de diverse CTO’s de komende periode zal toenemen. Op basis van de eindevaluatie wordt beoordeeld in hoeverre en onder welke voorwaarden de CTO’s verder kunnen worden voortgezet.

  • Het kabinet zet zich in voor het stimuleren van topsportinnovaties.

  • Kennisdeling en -ontwikkeling worden nog meer terugkerende criteria bij topsportprogramma’s gefinancierd door VWS. Daarnaast wil het kabinet de kennisfunctie voor de topsport verbeteren. Daarbij is met name aandacht nodig voor de kennistransfer in de vorm van een topsportloket en –databank (voor expertise op het gebied van kleding, materialen, voeding, mentale training, bewegingsleer en pedagogiek).

Nienke Kingma (toproeister) over topsportmedische begeleiding:

«De Nederlandse damesacht roeien won op de Olympische Spelen in 2004 in Athene brons en in 2008 in Beijing zilver. In Londen 2012 gaan we uiteraard voor goud! Maar ook de concurrentie zit niet stil. Om kans te maken op een medaille zullen we daarom tot het uiterste moeten gaan en moeten we elke dag onze grenzen verleggen. Alleen zo kunnen we in 2012 voorbereid aan de start van de finale liggen om mee te strijden voor de medailles.»

«Dit vergt veel van het lichaam en vaak is het moeilijk te bepalen wat het verschil is tussen grenzen verleggen en grenzen overgaan. Hierdoor liggen ziekte en blessure op de loer. Gelukkig is er bij de Koninklijke Nederlandse Roeibond een medisch team om ervoor te zorgen dat deze groep vrouwen de grenzen minder snel over gaat en, indien nodig, weer opgelapt wordt. Als deze mensen (sportartsen, fysiotherapeuten, masseurs) en alle kennis die zij met zich meebrengen er niet zouden zijn, zou het doel van een Olympische medaille in 2012 onmogelijk zijn.»

«Hiermee is de topsportmedische begeleiding minstens zo belangrijk als de coach die vertelt hoe een roeihaal gemaakt moet worden. Ze zorgen ervoor dat we in staat zijn om 12 keer per week te trainen en daar het beste uit te halen. Ze zorgen ervoor dat elke keer de grenzen opgezocht worden maar dat we hier niet vaak overheen gaan. En mocht het toch voorkomen dat dit gebeurt, dan zijn zij de mensen die er alles aan doen wat mogelijk is om ervoor te zorgen dat we weer zo snel mogelijk in de boot zitten en de trainingen weer aankunnen om het Olympische doel te verwezenlijken.»

Evenementenbeleid

Topsportevenementen brengen een enorme publieke belangstelling met zich mee. Het werven en organiseren van evenementen kan een grote maatschappelijke en economische meerwaarde hebben. De evenementen dragen onder andere bij aan de nationale trots, Holland Branding, toerisme, het stimuleren van vrijwilligerswerk en het professionaliseren van de topsport. Mede hierom investeert het kabinet in evenementenbeleid. Bovendien is het met het oog op het Olympisch Plan 2028 belangrijk om een goed trackrecord op te bouwen.

Het huidige subsidiebeleid voor EK’s, WK’s en Olympische kwalificatietoernooien wordt gecontinueerd. Vanaf 2013 zal een vernieuwd evenementenbeleid worden geïntroduceerd. Er zijn kansen om de potentiële waarde van sportevenementen beter te benutten. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van de pilots sportevenementen.15 In het evenementenbeleid komt meer aandacht voor de maatschappelijke en economische spin-off. Het kabinet wil samen met partners bekijken hoe we dit kunnen realiseren. Een professionele aanpak van evenementen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde.

Ook zal meer focus komen in het evenementenbeleid waardoor een beperkter aantal evenementen in aanmerking zal komen voor subsidiëring vanuit de rijksoverheid. Aan topsportevenementen zal bijvoorbeeld de eis worden gesteld dat zij substantieel bijdragen aan het realiseren van een relevant track record.

Topsportevenementen van de toekomst hebben internationaal aanzien, trekken veel bezoekers, genereren media-aandacht, leveren een impuls aan de regionale economie en verbinden tijdens en in aanloop naar het evenement side events met een maatschappelijke spin off, gericht op bijvoorbeeld jeugd, mensen met een beperking en ouderen.

Acties:

  • Professionaliseren van evenementen door hantering van de modelaanpak en introductie van een begrotingsmodel.

  • De modelaanpak is een digitale dynamische kennisbank voor organisatoren van evenementen in Nederland, met daarin informatie over het verwerven, organiseren en evalueren van evenementen. Kennisdeling staat voorop. De modelaanpak zal samen met de partners van de Alliantie Olympisch Vuur verder worden ontwikkeld. Hierbij worden ook gemeenten betrokken.

  • Bij de subsidieaanvragen voor evenementen wordt inmiddels gebruik gemaakt van een begrotingsmodel. Daarnaast zal erop aangestuurd worden dat organisatoren voorafgaand aan de werving van een evenement via een haalbaarheidsonderzoek kunnen aantonen dat de organisatie (financieel) haalbaar en verantwoord is.

  • Het opstellen van juridische standaardgaranties door de Rijksoverheid, zodat het voor de organisatoren duidelijk is aan welke eisen van internationale federaties de Nederlandse overheid kan voldoen.

  • Het uitwerken van selectiecriteria voor (multi)sportevenementen die op de strategische sportkalender komen te staan. Deze kalender wordt onder leiding van NOC*NSF gezamenlijk met de sportsector ontwikkeld. Alleen die topsportevenementen die een bijdrage leveren aan het trackrecord en een grote maatschappelijke en/of economische spin-off opleveren, komen op deze kalender en kunnen in aanmerking komen voor subsidie.

Grote wielerrondes zetten Nederland op de kaart

In 2009 ging de Ronde van Spanje van start in Drenthe. Op het TT-circuit in Assen maakten 40 000 enthousiaste wielerfans de tijdrit mee, die werd gewonnen door Zwitser Cancellara. Robert Gesink was met een 6e plaats de beste Nederlander.

Eerder op die dag waren ruim 10 000 toerfietsers, waaronder zo’n 600 gezinnen, begonnen aan hun etappe door Drenthe. Een dag eerder was het circuit het decor voor een evenement waar mensen met een beperking konden fietsen en een aantal profrenners ontmoeten.

Vanaf de start in Assen tot aan de grens met België passeerde het peloton veel plaatsen waar allerlei Spaans getinte activiteiten plaatsvonden. Ook in de plaatsen Emmen, Zutphen en Venlo, waar de achtereenvolgende etappes finishten, stond het publiek rijendik langs de kant. Voor de Spaanse organisatoren een ongekend fenomeen. Amaury Sport Organisation, de eigenaar van de Ronde, heeft dan ook aangegeven in 2015 graag te willen terugkeren naar Drenthe.

De deelnemers en bezoekers aan de Vuelta waren samen goed voor € 5,3 miljoen aan extra bestedingen. In 2010 waren Amsterdam, Utrecht en Middelburg het decor van de start van de Giro d’Italia. Qua extra bestedingen ging het bij de Ronde van Italië alleen al in Amsterdam om € 9,5 miljoen. Rotterdam was op zijn beurt uitgebreid in beeld bij het «grand départ du Tour de France». Bij de «Tour» was de meeropbrengst € 20,8 miljoen.

www.sporteconomen.net

Topsportevenementen vinden voornamelijk plaats in accommodaties die geschikt moeten zijn of kunnen worden gemaakt voor het houden van internationale topwedstrijden. De bovenlokale of zelfs bovenregionale waarde van deze accommodaties in Nederland wordt onderkend. Indien extra kansspelmiddelen voor de sportbegroting beschikbaar komen dan kunnen deze mogelijk voor een deel worden ingezet voor topsportaccommodatiebeleid.

Antidopingbeleid

Doping hoort niet thuis in de sport. Dopinggebruik staat niet alleen haaks op het sportbeginsel van fair play, het leidt ook tot aanzienlijke gezondheidsrisico’s. Dit laatste is nog eens overduidelijk verwoord in een recent rapport van de Gezondheidsraad in 2010.16 Het kabinet zet in op het handhaven van een effectief antidopingbeleid voor de topsport, waarbij proportionaliteit een belangrijk aandachtspunt is. Dat betekent blijvende aandacht voor de rechten van de sporters, zonder dat er gaten ontstaan in opsporing en handhaving. Dit streven zal vooral in internationaal verband moeten worden gerealiseerd. Het antidopingbeleid voor de topsport is immers mondiaal geharmoniseerd; ruimte voor eigen nationaal beleid is er niet of nauwelijks.

Antidopingbeleid richt zich ook op het tegengaan van dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport. Sportscholen en fitnesscentra leveren een belangrijke bijdrage aan het sport- en beweegaanbod. Het kabinet roept de sector op om serieus werk te maken van de preventie van dopinggebruik.

Acties:

  • In Europees verband inzetten op meer proportionaliteit en flexibiliteit in de World Anti Doping Code.

  • Verzoek aan Dopingautoriteit, NOC*NSF en sportbonden om heldere afspraken te maken over de onderlinge verantwoordelijkheidsverdeling.

  • Een voortdurende risicoanalyse van de (beperkte) groep van topsporters die in aanmerking komt voor out-of-competition controles met het oog op proportionaliteit van het beleid.

  • Het invoeren van een wettelijke grondslag voor dopingcontroles.

  • De Dopingautoriteit vragen de aanbevelingen van de Gezondheidsraad ter preventie van dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport grotendeels in haar activiteiten mee te nemen. Dit betekent onder meer de gezondheidsrisico’s van de verschillende categorieën dopingmiddelen sterk te benadrukken en een meer doelgroepgerichte voorlichting te hanteren.

3. Olympische ambitie van Nederland

In 2009 presenteerde de sportsector, ondersteund door vele maatschappelijke partners, het Olympisch Plan 2028. Het vorige kabinet omarmde het plan middels het kabinetsstandpunt «Uitblinken op alle niveaus».17 Ook het huidige kabinet is van mening dat het Olympisch Plan van grote waarde kan zijn voor de samenleving. Het ondersteunt de Olympische ambitie van Nederland en heeft het streven om de Olympische en Paralympische Spelen 2028 naar Nederland halen. Het kabinet wil hierbij wel werken aan toespitsing en concretisering van de rijksinzet bij de ambities uit het Olympisch Plan. Hiertoe benoemt het kabinet vier Olympische speerpunten (zie verderop in dit hoofdstuk). Het ministerie van VWS coördineert de inzet vanuit het Rijk ten aanzien van het Olympisch Plan 2028.

Een besluit over het feitelijk organiseren van de Olympische Spelen is nu nog niet aan de orde. Belangrijk voor dit kabinet is nu de periode tot 2016, de opbouwfase. Juist in de komende jaren kunnen we het Olympisch Plan 2028 goed gebruiken om de samenleving te inspireren en «uit te blinken op alle niveaus.» Mede afhankelijk van de uitkomsten van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de gang van zaken met betrekking tot het WK-bid zal in 2016 de balans worden opgemaakt en worden besloten over de voorbereiding en randvoorwaarden van een mogelijk «bid» voor de Olympische Spelen. Tot 2016 zal worden gewerkt aan uitwerking en verdieping van de ruimtelijke structuren voor de Olympische Hoofdstructuur en zullen de te verwachten maatschappelijke kosten en baten van de Olympische Spelen in Nederland nader worden bestudeerd. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal rekening gehouden worden met de mogelijke komst van de Olympische Spelen naar Nederland. Een belangrijke voorwaarde voor het uitbrengen van een «bid» is tevens dat er voldoende draagvlak onder de Nederlandse bevolking bestaat.

Als er besloten wordt tot het uitbrengen van een «bid» dan begint vervolgens de kandidaatfase. In deze fase wordt een concreet voorstel voor de organisatie van de Spelen uitgewerkt. In 2021 wijst het Internationaal Olympisch Comité (IOC) op basis van de ingediende voorstellen van steden (de «bids») de Spelen van 2028 toe aan één stad. Als de Olympische Spelen aan een Nederlandse stad worden toegekend dan volgt in de periode hierna de organisatiefase.

Nulmeting draagvlak voor Olympische Spelen

Begin maart 2011 zijn de uitkomsten gepresenteerd van de eerste gevalideerde meting naar het draagvlak voor organisatie van Olympische en Paralympische Spelen in Nederland. Van de bevolking is 40% vóór, 35% weet het nog niet en 25% is tegen.18 Als uitgangspunt zijn de vragen genomen die het Internationaal Olympisch Comité (IOC) gebruikt om het draagvlak bij kandidaatsteden te peilen. Voor het IOC is voldoende draagvlak een belangrijke graadmeter voor toekenning van de Olympische Spelen. Een officiële norm is er niet, maar in praktijk worden de Spelen altijd toegewezen aan steden waar het draagvlak minstens 70% is. Het ministerie van VWS herhaalt het draagvlakonderzoek jaarlijks.

Alliantie Olympisch Vuur

Het Olympisch Plan 2028 wordt getrokken door een brede alliantie, waarin naast NOC*NSF en de Rijksoverheid ook de VNG, IPO, de vier grote steden, VNO-NCW en FNV vertegenwoordigd zijn. Vele maatschappelijke geledingen hebben de verleidende kracht van het Olympisch Plan onderkend. Een aantal provincies heeft reeds provinciale en regionale uitwerkingen gegeven aan het plan. Daarnaast werkt een flink aantal gemeenten, indachtig de filosofie van het Olympisch Plan, aan de verbetering van het sportklimaat en het (sport)evenementenbeleid. Ook de onderwijssector heeft recent aangegeven dat het Olympisch Plan een positieve spin-off kan genereren voor onderwijs, opleiding en werk. Binnenkort zal ook de onderwijssector als partner toetreden tot de Alliantie Olympisch Vuur.Bewegingsonderwijs vormt immers de basis voor de ontwikkeling van motorische vaardigheden en kan bepalend zijn voor het toekomstige sport- en beweeggedrag van de jeugd.

Het kabinet kiest in deze fase van het Olympisch Plan uitdrukkelijk voor een ondersteunende rol. Het kabinet acht het van belang dat de resultaten van de werkzaamheden van de Alliantie Olympisch Vuur helder en concreet zijn. Het Rijk continueert zijn financiële bijdrage voor ondersteuning van de Alliantie Olympisch Vuur voor de periode tot en met 2016. Daarnaast worden via het ministerie van Buitenlandse Zaken de ambassades en diplomatieke posten ingezet voor de internationale ambities uit het Olympisch Plan. De diplomatieke netwerken worden ingezet ten behoeve van lobbywerk en de organisatie van netwerkbijeenkomsten.

Olympische speerpunten

De rijksinzet bij de ambities uit het Olympisch Plan wordt verder geconcretiseerd aan de hand van vier Olympische speerpunten:

  • Sport en bewegen in de buurt.

  • Uitblinken in sport.

  • Economische betekenis van sport.

  • Ruimtelijke ambitie en Olympische Spelen.

De eerste twee Olympische speerpunten zijn al eerder beschreven in deze beleidsbrief. De laatste twee speerpunten komen in dit hoofdstuk aan de orde. Het totaal aan acties dat genoemd staat in deze beleidsbrief vormt de bijdrage van dit kabinet aan de ambities uit het Olympisch Plan 2028.

Drenthe 2028

«Een Olympisch Plan voor en door iedereen?» Drenthe heeft het, Drenthe 2028. Sport als middel om de provincie te laten groeien op terreinen als gezondheid, leefbaarheid, talent, economie en ruimte. Mensen stimuleren het beste uit zichzelf te halen. Dat is Drenthe 2028, het Drents Olympisch Plan».

In 2009 hebben ruim 100 sportbetrokkenen, vanuit allerlei achtergronden, gewerkt aan het plan om met sport de hele provincie beter te maken. Daarbij vond een kruisbestuiving plaats met het nationale Olympisch Plan 2028. Met dit plan toont Drenthe zich van zijn sterkste kant en haalt het het beste uit zichzelf. Overal en op veel verschillende vlakken komen er initiatieven van de grond. Het Olympisch dorp Grolloo, dat als eerste de 75% norm wil halen, is een mooi voorbeeld hiervan. Maar De Gezondheidsbus, Fit4business, Play it Forward en Witterheugte zijn namen van andere activiteiten die ontstaan zijn vanuit de bevolking en bijdragen aan een sterker Drenthe. Op 28 maart 2011 is de Drentse Council gepresenteerd. Vertegenwoordigers uit gemeente, provincie, onderwijs, top- en breedtesport, zorg en bedrijfsleven hebben zich hiermee achter de beweging geschaard.

www.drenthe2028.nl

Economische betekenis van sport

De economische betekenis van sport is in opkomst. Volgens een onderzoek uit 2008 wordt aan sport in Nederland jaarlijks € 9,4 miljard uitgegeven. Het directe aandeel in het Nederlandse Bruto Binnenlands Product bedraagt 0,85% (€ 4,5 miljard).19 Dit is een ondergrens, omdat niet alle indirecte effecten zijn meegenomen. In andere EU-lidstaten waar de indirecte effecten wel zijn doorberekend blijkt de bijdrage van sport nog hoger.20 Ook is de waarde van meer dan 1 miljoen vrijwilligers, de waarde van sport voor de gezondheid en leefbaarheid van de samenleving of bijvoorbeeld voor Holland Branding niet meegenomen. Iedere euro die wordt uitgegeven aan programma’s die gericht zijn op meer lichaamsbeweging en gezonde voeding levert uiteindelijk tussen € 1,30 en € 2,30 op. De grootste winst wordt daarbij behaald op ziekteverzuim.21

De sporteconomie wordt bepaald door uitgaven van consumenten (68%), bedrijven (8%) en overheden (24%) aan sportorganisaties, sportkader, sportaccommodaties, sportevenementen, sportmaterialen, -kleding, -voeding en -media en diverse gelieerde sectoren. Door de inzet van de vele vrijwilligers is de georganiseerde sport een bijzonder «efficiënte» economie. Tegelijkertijd zijn de commerciële activiteiten in de sport de afgelopen decennia flink gegroeid. Hierbij valt te denken aan de opkomst van de fitnessbranche, golfbanen, maneges en zeilscholen. De directe werkgelegenheid in de sport bedraagt ca 82 000 fte (1,3% van de werkgelegenheid). Daarnaast kent Nederland een aantal wereldmarktleiders op het gebied van sport. Denk aan kunstgras van Ten Cate, de klapschaats van Maple Skate, toestellen van Janssen-Fritsen of sportvoeding van DSM. De totale exportwaarde van de Nederlandse sportindustrie wordt geraamd op € 1,1 miljard.

Het kabinet wil de economische en hiermee ook de maatschappelijke betekenis van sport verder benutten. Onlangs heeft het kabinet de Bedrijfslevenbrief naar de Tweede Kamer gestuurd.22 Het bedrijfslevenbeleid bestaat uit twee lijnen: de topsectorenaanpak en generiek beleid gericht op meer ruimte en minder belemmeringen voor het bedrijfsleven. De Nederlandse economie moet in topconditie zijn, willen we onze ambities recht doen. De topsectorenaanpak draagt bij aan Nederland op Olympisch niveau. De komende tijd zullen topteams van bedrijven, kennisinstellingen en de overheid integrale agenda’s opstellen om het ondernemersklimaat te versterken. Het kabinet zal daarbij een integrale reactie geven.

Om de betekenis van sport voor de economie te versterken, zet het kabinet in op Holland Branding, toerisme, innovatie en ondernemerschap:

  • het Olympisch Plan in het algemeen, en sportevenementen in het bijzonder, bieden mogelijkheden om Nederland, Nederlanders en Nederlandse producten en diensten door middel van «Holland branding» te etaleren. Hiermee kunnen we ons concurrentievermogen versterken. Ondersteund door het ambassadenetwerk wordt Nederland bij buitenlandse missies als sportland gepresenteerd en is er ruimte voor profilering van bedrijven gericht op sportexport. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten: sport biedt het Nederlandse bedrijfsleven een mooi platform voor Holland Branding en via handelsmissies kan Nederland zich profileren als sportland en potentiële kandidaat voor de Spelen 2028. Het afgelopen jaar hebben NBTC, NOC*NSF, de G4 en Eindhoven daarnaast succesvol gewerkt aan het label «Holland Moves». Onder deze noemer voeren deze partijen een strategische, internationale lobby om Nederland als sportland te promoten. Het doel hiervan is meer evenementen voor Nederland te winnen en hiermee een track record als sportland op te bouwen. De partijen hebben zich onder andere met «Holland Moves» gepresenteerd tijdens Sport Accord 2010 (Dubai) en 2011 (Londen), de grootste beurs voor decision makers in de sport wereldwijd.

    Ook de toeristische marketing van Nederland in het buitenland draagt bij aan een sterk internationaal imago van ons land.

  • Het innovatieprogramma van InnoSportNL loopt nog t/m 2013.23 Het ministerie van VWS beziet hoe het innovatieprogramma kan worden doorontwikkeld binnen het huidige innovatiebeleid. Een tussentijdse analyse heeft geleerd dat de voorwaarden voor succesvolle innovatie in de sport aanwezig zijn maar nog niet optimaal zijn vervuld.24 Wat goed werkt is de netwerkfunctie van InnoSportNL. Via InnoSportNL worden succesvolle (top)sportprojecten gerealiseerd in de driehoek sportsector-wetenschap-bedrijfsleven. Voorbeelden hiervan zijn projecten op het gebied van schaatsmechanica en -efficiency, monitoringsystemen om de start en het keerpunt in het zwemmen te verbeteren, de breintrainer om de focus van topsporters te verbeteren en de verbetering van rolstoelen voor rolstoelbasketbal.

  • Aparte aandacht verdienen de breedtesportinnovaties. InnoSportNL richt zich ook op technologische innovaties voor de breedtesport, maar de meeste innovaties in de breedtesport zijn tot stand gekomen via gesubsidieerde programma’s voor de sport. Daarbij is over het algemeen onvoldoende samengewerkt met wetenschap en bedrijfsleven. Verkend wordt hoe sportaanbieders (ondernemers en sportverenigingen) gestimuleerd kunnen worden om op lokaal niveau innovaties te ontwikkelen en vooral ook toe te passen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een fitnesscentrum dat sport- en beweegaanbod wil aanbieden bij een woonzorginstelling of een sportvereniging die gezinssport wil aanbieden.

InnoSportLab De Tongelreep

InnoSportLab De Tongelreep in Eindhoven is het kloppend hard van de Nederlandse zwembond. Het is de broedplaats voor innovaties in het zwemmen, zowel in de top- als de breedtesport. Bovendien is het dé plek waar (top)zwemmers hun prestatievermogen optimaliseren met behulp van innovatieve trainingsfaciliteiten.

In het InnoSportLab De Tongelreep komen sport, wetenschap en het bedrijfsleven samen om innovaties te realiseren. Het vierbaans trainingsbad en de aanwezige (top)zwemmers bieden alle kansen om nieuwe producten en trainingsmethoden te testen en te perfectioneren. Het doel is om coaches en zwemmers onder optimale omstandigheden te laten werken. Zo kan er beter getraind worden op optimale uitvoering door de start- en keerpunten van de zwemmers te analyseren met video-opnames onder water. Het is niet toevallig dat zwemcoach Jacco Verhaeren met zwemsters als Ranomi Kromowidjojo en Marleen Veldhuis zo succesvol is. Bij InnoSportLab De Tongelreep zijn alle voorwaarden aanwezig om de sporters maximaal te laten presteren op grote toernooien als de Olympische Spelen. Het InnoSportLab biedt naast sportieve successen ook economische kansen voor het bedrijfsleven, zoals de video-analysesystemen van DVC en de automatische tijdmeting van MyLaps.

www.innosport.nl

  • Er zijn volop kansen om ondernemerszin en ondernemerschap in de sportbranche te vergroten. De georganiseerde sport en de commerciële sport kunnen veel beter van elkaar profiteren door intensiever samen te werken, met ondernemende sportverenigingen en sociaal bindende fitnesscentra en tot gevolg. Ook de publiek-private samenwerking kan verder worden geïntensiveerd. In publiek-private samenwerkingsconstructies is het mogelijk de separate cashflows van overheden, sportsector en bedrijven te bundelen, beter te laten renderen en zodoende een groter publiek te bereiken: bij innovaties, evenementen, accommodaties, facilitering van topsporters of inzet van sportkader. Het kabinet beziet hoe dit kan worden gestimuleerd met inzet van generiek instrumentarium.

Raad en daad van het bedrijfsleven voor de sport

Sport en Zaken is de matchmaker tussen sport en bedrijfsleven. De relatie is wederkerig. De sport biedt het bedrijfsleven diensten aan om met bedrijfssport de vitaliteit van het bedrijf te versterken, en het bedrijfsleven staat de sportsector bij met raad en daad. Via de sportbestuurdersdatabase worden professionals uit het bedrijfsleven naar vacatures in de sportbesturen bemiddeld, waarbij een aantal werving- en selectiebureaus zich belangeloos inzet. In samenwerking met Randstad worden in het project Goud op de werkvloer topsporters bemiddeld naar stage- en werkplekken bij het bedrijfsleven. Ook is Sport en Zaken het loket voor bedrijven die iets willen bijdragen aan het Olympisch Plan 2028.

Jaarlijks worden tientallen adviesprojecten gerealiseerd: juridisch, financieel, bouwtechnisch en op het gebied van personeel en organisatie, marketing en communicatie en ICT. Een voorbeeld: in 2010 heeft Marxman advocaten de Sport en Zaken Advies Trofee gewonnen voor hun hulp bij het opstellen van een Fight Right Keurmerk voor de Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitness Federatie (KNKF). Dit keurmerk wordt toegekend aan verenigingen en sportscholen voor vechtsportactiviteiten die voldoen aan een aantal eisen. Zo moet het aanbod van voldoende pedagogisch en didactisch gehalte zijn en moet de sociale en fysieke veiligheid bij de sportschool zijn geborgd. De maatschappelijke relevantie en de impact van het keurmerk op de sport zijn enorm.

Ruimtelijke ambitie en Olympische Spelen

In 2008 heeft de toenmalige minister van VROM een verkenning laten uitvoeren naar Olympische Spelen. Uit deze verkenning blijkt dat het mogelijk is om de Olympische Spelen in Nederland te organiseren. Echter, de Spelen zijn te groot voor één stad dus er moet sprake zijn van spreiding. Tevens blijkt dat, gelet op de doorlooptijd van ruimtelijke investeringen, al op korte termijn keuzes gemaakt moeten worden. Hierbij zal niet alleen de overheid moeten investeren maar zal de private sector mee moeten willen doen. Bij het voorbereiden van een bid staat voorop dat investeringen voor de Olympische Spelen zoveel mogelijk «no regret» zijn. Dit houdt in dat ook als de Spelen niet naar Nederland komen, de samenleving profijt heeft van de investeringen die gedaan zijn. Er wordt daarom zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande plannen, projecten en beleidsdoelen van het Rijk, andere overheden en het bedrijfsleven.

In 2010 is, in vervolg daarop, in opdracht van de toenmalige minister van VROM, gestart met een studie naar de mogelijke ruimtelijke inpassing van de Olympische Spelen in Nederland. Daarnaast wordt, onder de coördinatie van het ministerie van VWS, momenteel een studie uitgevoerd naar de maatschappelijke kosten en baten van het organiseren van de Olympische Spelen in Nederland. Beide studies hebben een verkennend karakter en zullen verder richting geven aan de discussie hoe de Spelen ingepast kunnen worden in Nederland.

Aan de Spelen is altijd de naam van een stad verbonden. Het zwaartepunt van het programma zal liggen in die stad c.q. stedelijke regio. Amsterdam en Rotterdam hebben beide aangegeven naamdrager te willen zijn. Deze stedelijke regio’s binnen de Randstad zijn als enige geschikt om de kern van de Spelen te accommoderen. Dit vanwege de bestaande voorzieningen op het gebied van sport, hotelaccommodaties, infrastructuur, de investeringsbereidheid van verschillende (publieke en private) partijen en het benodigde draagvlak voor aanvullende voorzieningen. Tegelijk is duidelijk dat het schaalniveau van de Nederlandse steden te klein is om de Spelen alleen te kunnen organiseren. Een belangrijk deel van het Olympisch programma zal buiten de potentiële kandidaatstad (of zelfs buiten de Randstad) een plek moeten krijgen. Dat is ook de kans om de Spelen een evenement voor heel Nederland te laten zijn. Het kabinet wil deze kabinetsperiode helderheid creëren over welke stad als naamdrager kan fungeren voor een bid. De keuze van de stad is een keuze van de Alliantie Olympisch Vuur en daarmee een gezamenlijke keuze van de sportsector, de sociale partners en de (lokale) overheden.

Partners voor sportbeleid

In het sport- en beweegbeleid gaat het vooral om de mensen zelf die in hun vrije tijd sporten en bewegen, lid zijn van een vereniging of zich als vrijwilliger inzetten. In de sport zijn meer dan één miljoen vrijwilligers actief. Zonder deze vrijwilligers zouden veel sportverenigingen niet kunnen functioneren. De inzet van al deze vrijwilligers is dan ook van onschatbare waarde. Dat geldt overigens niet alleen in de sport, maar ook voor tal van andere terreinen van de samenleving. In Nederland zijn meer dan vijf miljoen vrijwilligers actief. Daarmee behoort Nederland tot de koplopers in Europa. Daarnaast zijn de belangrijkste partijen in het sportbeleid de sportsector, (lokale) overheden en het bedrijfsleven. Partnership is belangrijk in het sportbeleid; het gaat immers om een autonoom beleidsterrein en een sector die privaat georganiseerd is. De huidige bestuurlijke verantwoordelijkheden en verhoudingen in het sportbeleid zijn historisch gegroeid. Er bestaat geen wettelijk of bestuurlijk kader dat de inspanningen van de verschillende beleidspartners en investeerders regelt.

De sportbrancheontwikkelt zijn eigen agenda en is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en behouden van sport- en beweegaanbod voor zowel de competitie als voor de topsport. Sport- en beweegaanbod wordt via diverse kanalen aangeboden. Dit kan de georganiseerde sport zijn (sportverenigingen, sportbonden, NOC*NSF) maar ook de commerciële sport (bijvoorbeeld fitnessbranche, golfbanen, maneges en zwembaden). Daarnaast sporten veel mensen in ongeorganiseerd verband (fietsen, wandelen, hardlopen). Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor ruimtelijke ordening, accommodaties en nemen verantwoording voor het lokaal stimuleren van sport en bewegen. Het sport- en beweegbeleid wordt daarom verschillend ingevuld. Op lokaal niveau zijn veel mogelijkheden om verbindingen te leggen tussen verschillende beleidssectoren binnen het gemeentelijke domein (sport, ruimtelijke ordening, gezondheid, zorg, welzijn, economie). Hierdoor kunnen gemeenten met eenzelfde inzet van middelen meer bereiken op de terreinen van sport, beweging, sociale cohesie, leefbaarheid, gezondheid en economie. De rol van de Rijksoverheid is aanvullend op de gemeentelijke taken en die van de sportsector.

Private partners zijn van groot belang bij de verdere uitvoering van het sport- en beweegbeleid en het realiseren van de ambities uit het Olympisch Plan 2028. Diverse partners uit het bedrijfsleven zijn al verbonden aan sport, zowel op landelijk als lokaal niveau. Traditioneel richt het bedrijfsleven zich vooral op reclame en sponsoring van de sport ten behoeve van naamsbekendheid en relatiemarketing. De laatste jaren ontstaan veel vormen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en richten bedrijven zich bovendien meer op bedrijfssport en -fitness. Met de vele publieke en private partners die verbonden zijn in de Alliantie Olympisch Vuur werkt het kabinet graag samen om de brede maatschappelijke doelstellingen van het Olympisch Plan te realiseren. Het kabinet ziet dit als een aansprekende en hedendaagse vorm van publiek-private samenwerking.

De sportsector is internationaal georganiseerd. De wijze waarop (top)sport-competities georganiseerd zijn en waarop de burger sport kan uitoefenen, als amateur of als professional, is mede afhankelijk van internationale en Europese wetgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van vrij verkeer en privacy, en de regels van internationale sportfederaties. In Europees verband is dit kabinet een groot voorstander van subsidiariteit. De Europese Unie moet alleen dingen doen die een duidelijke meerwaarde hebben op nationaal beleid. De Europese Commissie richt haar acties vooral op het ondersteunen en zo nodig aanvullen van de aanpak van grensoverschrijdende uitdagingen. Hierbij kan gedacht worden aan geweld en onverdraagzaamheid bij sportevenementen, het uitwisselen van data, sportstatistieken en best practices ten behoeve van de beleidsontwikkeling en het coördineren van een EU-aanpak ten aanzien van doping en privacy, fraude en de activiteiten van sportmakelaars. Nederland vindt het EU-niveau hiervoor geschikt vanwege de toegevoegde waarde die samenwerking kan hebben ten opzichte van louter nationaal optreden.

Sportonderzoek en -onderwijs

In het Sectorplan sportonderzoek en -onderwijs hebben universiteiten, hogescholen, kennisinstituten en de sportsector benoemd wat er nodig is om een stevig fundament te leggen onder het Olympisch Plan 2028.25 Hierin is allereerst de behoefte aan onderzoek expliciet gemaakt op het gebied van bewegen, meedoen, presteren, ruimte en economie. Daarnaast hebben de instellingen benoemd welke (nieuwe) onderwijsopleidingen nodig zijn om professionals voor de toekomst te kunnen leveren.

Preventie van overtraining bij sporters door gebruik van logboek

Overtraining is bij sporters een groot probleem. Door enthousiasme, focus op het bereiken van een doel en niet willen opgeven, kan een sporter overtraind raken zonder dit in eerste instantie te merken. Als dit punt eenmaal is bereikt dan is de weg terug naar gezond leven en normaal functioneren vaak lang.

In het project KennisTransferSportgezondheidszorg (KTS) is een expertgroep van sporters en begeleiders (trainer/coaches, sportartsen, bewegingswetenschappers en cardiologen) bij elkaar gebracht. Zij hebben op basis van primaire onderzoeken uit het ZonMw-programma een logboek ontwikkeld waardoor inspanningen en de effecten hiervan dagelijks gemonitord worden. Dit levert voor zowel sporter, trainer/coach, (sport)arts en wetenschapper bruikbare informatie op waarmee de kans om overtraind raken aanzienlijk vermindert.

www.sportzorg.nl

Voor de invulling van het sectorplan is een belangrijke vervolgstap het uitvoeren van een door het kabinet gefaciliteerde stakeholdersanalyse, waarbij nauwgezet wordt bezien welke partners vanuit 1e, 2e en 3e geldstroom in de uitvoering van het sectorplan willen investeren. De vanuit de sport en kennissector ingestelde stuurgroep voor het sectorplan zal zich verder buigen over de borging van kennis op universiteiten en hogescholen (leerstoelen, lectoraten), het zorgen voor een goede kennistransfer vanuit het hoger onderwijs naar het veld (academische werkplaatsen, embedded scientists, fieldlabs) en bestaande en nieuwe opleidingen in de sport. Met NWO en ZonMw wordt verkend of het mogelijk is om een integraal sport-onderzoeksprogramma te ontwikkelen met inzet van de 2e geldstroom. In dit programma ligt de nadruk op onderzoek waarbij wetenschappelijke excellentie en maatschappelijke relevantie worden gecombineerd. VWS zal het onderzoeksprogramma, dat vanaf 2012 in werking zou kunnen treden, (mede) financieren. Daarnaast is SCP gevraagd om in samenwerking met andere kennisinstituten te adviseren hoe de monitoring kan worden verbeterd.

SCP Rapportage Sport 2010

In januari 2011 is de Rapportage Sport 2010 van het SCP aan de Tweede Kamer toegezonden.26 Daarin zijn de meest actuele gegevens en inzichten verzameld op het gebied van bewegen en de actieve en passieve sportdeelname. Samen met andere kennisinstituten heeft het SCP een analyse gemaakt van sport en bewegen in de verschillende levensfasen. Conclusies zijn onder andere dat de sportdeelname het afgelopen decennium is gestegen, maar dat deze stijgende lijn zonder maatregelen de komende jaren gaat afvlakken. Ouderen van nu sporten meer dan hun leeftijdgenoten vroeger maar er is nog een enorme groeipotentie. Het sportaanbod – zowel de dienstverlening van sportverenigingen als de sportaccommodaties – lijken onvoldoende toegesneden op de vraag. Met het programma «Sport en bewegen in de buurt» en het beter benutten van publiek-private samenwerking wil het kabinet stimuleren dat deze leemtes worden ingevuld.

Vervolgtraject beleidsbrief Sport

Deze beleidsbrief geeft een beschrijving van het (top)sport- en beweegbeleid op hoofdlijnen. De genoemde acties en prioriteiten geven een duidelijk accent voor dit beleid en worden in de loop van 2011 verder uitgewerkt. Dit zal in nauwe samenwerking met de sportsector, lokale overheden, het bedrijfsleven en andere partners plaatsvinden. In het najaar van 2011 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de wijze waarop de in deze beleidsbrief aangekondigde acties concreet worden uitgewerkt, inclusief financiële consequenties. Voor de acties die betrekking hebben op het topsportbeleid zal dit in 2012 plaatsvinden.

Financiële paragraaf

Kansspelen

In het regeerakkoord heeft het kabinet zich voorgenomen meer geld vanuit de kansspelen te doen toevloeien aan de sport. In de afgelopen maanden is een aantal scenario’s verkend om dit te realiseren. Deze scenario’s worden nader toegelicht in de Beleidsvisie Kansspelen.2 Eén mogelijkheid is om het prijzengeld van de Staatsloterij te verlagen. De verschillende scenario’s worden momenteel verder uitgewerkt door de ministeries van Veiligheid en Justitie, Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast kan een beperkt aantal extra trekkingen bij (onder andere) de Lotto worden toegestaan, waarvan de opbrengst ten goede komt aan de sport zelf (NOC*NSF).

Indien extra kansspelmiddelen voor de Sportbegroting beschikbaar komen is dit kabinet voornemens om die primair in te zetten voor de Olympische ambitie, met name voor sport en bewegen in de buurt (waaronder het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat») en het evenementen- en topsportaccommodatiebeleid.

Budgettair kader

Zoals in de inleiding van deze beleidsbrief reeds opgemerkt, bouwt het kabinet met dit sport- en beweegbeleid voort op succesvolle programma’s die nog lopen en/of die aflopen. Maar het kabinet zet ook duidelijk in op aanscherping en vernieuwing van beleid. Dat betekent dat er in financiële zin andere accenten geplaatst worden. Daarbij geldt vanzelfsprekend het actuele sportbudget op de begroting van VWS als het budgettair kader.

Van het beschikbare budgettair kader is een deel vastgelegd in juridische verplichtingen of bestuurlijke afspraken. Dit betekent dat de beschikbare ruimte voor vernieuwing van het beleid, zeker in 2011 en 2012 beperkt is. Vanaf 2013 komt een groter deel van het budget beschikbaar voor vernieuwing van beleid. In onderstaande tabel is op hoofdlijnen aangegeven welke middelen belegd zijn en welke middelen ingezet kunnen worden voor een vernieuwing van het beleid (in miljoenen euro’s):

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Vastgelegd in verplichtingen

87

32

12

7

7

7

Bestuurlijke afspraken

35

75

43

43

43

43

Vernieuwing van beleid

14

17

69

72

72

72

Totaal

136

124

122

122

122

122

Andere inzet van middelen in 2011 en 2012

De beschikbare ruimte voor interne herschikking in 2011 en 2012 is beperkt. Voor 2011 gaat het om € 13,8 miljoen vanuit het voormalige programma «Meedoen alle jeugd door sport». Voor 2012 komt daar nog € 3,1 miljoen bij vanuit het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen en vanuit het budget voor Sport en Onderwijs. Met deze middelen kan dit kabinet de eerste stappen zetten in de richting van het vernieuwde beleid.

In 2011 en 2012 krijgen de nog niet belegde middelen de volgende bestemming (in miljoenen euro’s):

 

2011

2012

Beschikbare ruimte voor interne herschikking

13,8

16,9

Ingezet voor:

  

Sport en bewegen in de buurt

10,5

10,9

Uitblinken in sport

2,8

3,5

Kennis als fundament

0,5

0,5

Olympische ambitie

 

2,0

Totaal

13,8

16,9

De middelen voor Sport en bewegen in de buurt worden ingezet voor het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (€ 4 miljoen in 2011 en € 4,4 miljoen in 2012) en voor het realiseren van vraaggericht sport- en beweegaanbod en het stimuleren van particuliere initiatieven in de buurt (totaal € 6 miljoen per jaar). Daarnaast zet het kabinet in op sportloketten bij revalidatiecentra, waarbij ook aandacht zal zijn voor talentherkenning (€ 0,5 miljoen per jaar).

De middelen voor «Uitblinken in sport» worden ingezet voor CTO’s gericht op het verbeteren van de aansluiting met het onderwijs en op het verbeteren van de sportmedische begeleiding (€ 1,3 miljoen in 2011 en € 1,5 miljoen in 2012) en voor het actualiseren van de Stipendiumregeling (respectievelijk € 1,5 en € 2 miljoen).

De middelen voor kennis als fundament (€ 0,5 miljoen per jaar) worden onder andere ingezet voor het sectorplan. Ten slotte worden de middelen voor de Olympische ambitie (€ 2 miljoen in 2012) onder andere ingezet voor ondersteuning van het Program Office en verkennende studies voor een mogelijk bid voor de Olympische Spelen in Nederland.

Toekomstige inzet van middelen

Met name op het terrein van Sport en bewegen in de buurt en van Uitblinken in sport wil het kabinet de middelen meer bundelen in een beperkt aantal programma’s. Hoe de verdeling van middelen er in 2012 en volgende jaren precies uit gaat zien kan op dit moment nog niet worden aangeven. Hier wordt verdere uitwerking aan gegeven in de Ontwerp-begroting 2012 van VWS.


X Noot
1

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 234, nr. 36.

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 557, nr. 124.

X Noot
4

Wendel-Vos GCW. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2010.

X Noot
5

Tiessen-Raaphorst A en Breedveld K (red.). Rapportage Sport 2006. Den Haag: SCP, 2006.

X Noot
6

In 2009 bedroeg de incidentele sportdeelname van tenminste 12 weken per jaar 85% voor de jeugd en 65% voor volwassenen. TNO, Aanvullend Voorzieningen Onderzoek 1999–2007.

X Noot
7

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 234, nr. 32, bijlage.

X Noot
8

NOC*NSF. Proeftuinen Nieuwe Sportmogelijkheden. Ervaringen van 15 proeftuinen met vernieuwend, klantgericht aanbod. Arnhem: NOC*NSF, 2010.

X Noot
9

TNO (2011) Minder bedrijven organiseren bewegingsprogramma’s. Preventie. Jaargang 5-Februari 2011.

X Noot
10

Zie onder andere: TNO (2009). Reduced sickness absence in regular commuter cyclists can save employers 27 million euros. Prevention and Healthcare, februari 2009 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 234, nr. 16, bijlage.

X Noot
11

In 2009 bewoog 58% van ouderen vanaf 65 jaar voldoende ten opzicht van 44% in 2000. TNO, Aanvullend Voorzieningen Onderzoek 1999–2007.

X Noot
12

Vreke J, Donders JL, e.a. Potenties van groen! Alterra-rapportnr. 1356. Wageningen: Alterra, 2006.

X Noot
13

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 28 089, nr. 19.

X Noot
14

Lindert L van, Jong M de, Dool R van der. Onbeperkt Sportief: Monitor sportdeelname van mensen met een handicap 2008. ‘s-Hertogenbosch/Nieuwegein: W.J.H. Mulier Instituut/Arko Sports Media, 2008.

X Noot
15

Tweede Kamer vergaderjaar 2009–2010, 30 234, nr. 26, bijlage.

X Noot
16

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 234, nr. 28, bijlage.

X Noot
17

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 234, nr. 25.

X Noot
18

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 234, nr. 34, bijlage.

X Noot
19

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 234, nr. 16, bijlage.

X Noot
20

In Groot Brittanië is dit 2,2% en in Oostenrijk zelfs 4,0% (Sport Satellite Accounts; A European Project: First Results. Brussel/EC: DG Education and Culture, 2010). Het CBS werkt samen met de Hogeschool Arnhem en Nijmegen aan het opzetten van een Nederlandse Sport Satelliet Rekening die consistent is met de nationale rekeningen en op Europees niveau is afgestemd.

X Noot
21

Prevention pays for everyone. PwC, 2010.

X Noot
22

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 637, nr. 1.

X Noot
23

InnoSportNL is in 2006 door NOC*NSF en TNO opgericht. Door VWS en EL&I (EZ) is er destijds € 15 miljoen ter beschikking gesteld voor de oprichting van InnoSportNL (dit betrof aanvankelijk FES-geld, later is dit door Financiën aan de VWS-begroting toegevoegd vanuit de algemene middelen). Voorwaarde was dat het bedrijfsleven (met terugwerkende kracht) voor minstens hetzelfde bedrag zou participeren.

X Noot
24

Nauta, F., M. Gielen en S. de Boer: Olympisch Goud, economisch goud; een innovatiesysteem voor de Nederlandse sport. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, 2011.

X Noot
25

Veldhoven, N. van en L. van Vucht Tijssen (red.): Fundament onder de Olympische ambities, Sectorplan Sportonderzoek en -onderwijs 2011–2016. Arnhem: NOC*NSF, 2011. Het sectorplan borduurt voort op de Kennisagenda Sport 2011–2016. Voor die kennisagenda hebben het Mulier Instituut en ZonMw de actuele vraag en het aanbod van sportonderzoek bijeen gebracht. (Breedveld K., e.a.: Kennisagenda Sport 2011–2016. ’s-Hertogenbosch/Den Haag: W.J.H. Mulier Instituut/Bureau Maat, 2010).

X Noot
26

Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 30 234, nr. 32, bijlage.

Naar boven