30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

29 684 Waddenzeebeleid

Nr. 306 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 3 april 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft de navolgende vragen over de volgende stukken aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd: Antwoord op vragen van de leden Leegte, De Liefde en Ziengs over activiteiten van netbeheerbedrijven op de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 820), Goedkeuringsbesluit Monitoringsprogramma 2014–2019 Gaswinning Moddergat, Lauwersoog, Vierhuizen (Kamerstuk 29 684, nr. 119), Toezending brief aan gemeente Borger-Odoorn over windmolenpark Drentse Veenkoloniën, Aanbieding van het Jaarverslag 2013, Delfstoffen en aardwarmte in Nederland en het Jaarverslag 2013 van EBN B.V. (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 145), Ministerial Conference on the International Energy Charter in Den Haag d.d. 20 en 21 mei 2015 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 521) en Reactie op de brief van het Regiecollege Wadden (RCW) over windenergie in het Waddengebied.

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 april 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Vragen over «Antwoord op vragen van de leden Leegte, De Liefde en Ziengs over activiteiten van netbeheerbedrijven op de markt voor laadpalen voor elektrische auto’s»

1

Waar in het Energieakkoord staat een doelstelling voor wat betreft het aantal te realiseren elektrische auto’s?

Antwoord

In het Energieakkoord is de ambitie opgenomen dat in 2050 de broeikasgasemissie van de mobiliteits- en transportsector met 60% zal zijn gereduceerd ten opzichte van 1990. Daartoe zal onder meer het privaat-publieke project elektrisch rijden worden voortgezet. De tekst van het Energieakkoord zelf bevat geen expliciete doelstelling ten aanzien van het aantal te realiseren elektrische auto’s. In de onderliggende stukken is wel sprake van een doelstelling van 200.000 elektrische auto’s in 2020. Dit in het verlengde van de ambitie die voor 2020 is geformuleerd in het Plan van Aanpak «Elektrisch Rijden in de Versnelling» (2011).

2

Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen in Nederland van de afgelopen jaren inzake elektrisch vervoer? Is de regelgeving ten aanzien van de plaatsing van laadpalen de afgelopen jaren veranderd? Zo ja, in welk opzicht en met welke motieven?

Antwoord

In de afgelopen jaren is er sprake geweest van een forse toename van het aantal elektrische auto’s. Deze toename ging gepaard met een toename in het aantal, vooral private, laadpunten. In de Richtlijn 2014/94/EU van het Europees parlement en de Raad over de uitrol van Infrastructuur voor Alternatieve Brandstoffen van 22 oktober 2014 is onder andere opgenomen dat de lidstaten er door middel van hun nationale beleidskaders voor zorgen dat op 31 december 2020 een passend aantal publiek toegankelijke oplaadpunten zal zijn geïnstalleerd.

Bij de regelgeving die geldt voor laadpaalexploitatie van netwerkbedrijven is het van belang om onderscheid te maken tussen de gereguleerde taken van de netbeheerder en commerciële activiteiten die binnen het netwerkbedrijf kunnen worden uitgevoerd (zie ook mijn antwoorden op vragen van uw Kamer van 27 oktober 2014, Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 820). Netbeheerders mogen alleen wettelijke taken uitvoeren. Concurrerende activiteiten horen niet in het gereguleerde domein van de netbeheerder plaats te hebben (concurrentieverbod). De wet bepaalt verder dat andere bedrijven binnen de groep waar een netbeheerder deel van uitmaakt, infrastructurele en aanverwante activiteiten mogen uitvoeren. Deze bepalingen blijken in de praktijk te leiden tot onduidelijkheid. Daarom ben ik, zoals aangekondigd in de beleidsbrief STROOM (Kamerstuk 31 510, nr. 49), voornemens de regelgeving over de activiteiten van netwerkbedrijven en de afbakening van de netbeheerder te verduidelijken. Hiermee wordt verankerd dat het activiteitenveld van de netwerkbedrijven niet ten koste mag gaan van het netbeheer, dat de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s wordt blootgesteld en dat oneigenlijke concurrentie wordt voorkomen. Concreet betekent dit dat het netwerkbedrijf zich mag bezig houden met de aanleg en het onderhoud van laadpunten voor elektrische auto’s. Levering van elektriciteit op een laadpaal is voorbehouden aan commerciële marktpartijen.

3

Hoe groot is de markt van elektrisch vervoer in Nederland? Hoeveel laadpalen zijn er zowel publiek als privaat en waar is dit aan toe te schrijven? Hoeveel partijen zijn er actief in deze markt? Hoeveel daarvan zijn commerciële bedrijven?

Antwoord

Voor 2013 zijn de volgende cijfers voor de verschillende deelsectoren binnen de sector Elektrisch Vervoer beschikbaar:

Deelsectoren EV

VTE

Productie (mln €)

Bruto Toegevoegde waarde (mln €)

Aandrijftechniek en componenten, batterijmanagement en -informatiesystemen

400

130

30

Financierings-, betaal- mobiliteits- en overige diensten

400

50

30

Laadinfrastructuur en smart grids

600

100

30

Nieuwbouw en ombouw (maatwerk) voertuigen

300

110

30

Totale sector

1.600

380

120

(Bron: Vereniging DOET, RVO.nl, CBS)

De deelsector «laadinfrastructuur en smart grids» verschafte in 2013 aldus 600 voltijdsbanen bij een omzet van € 100 miljoen en een bruto toegevoegde waarde van € 30 miljoen.

Op 31 januari 2015 stonden er 47.443 elektrische personen- en bedrijfsauto’s geregistreerd in Nederland. Naast de naar schatting ongeveer 28.000 private laadpunten waren er op die datum ook 5.640 publiek toegankelijke, 6.469 semipublieke toegankelijke en 256 snellaadpunten geïnstalleerd in Nederland.

Op de markt voor het aanbieden en installeren van laadpunten voor elektrisch vervoer zijn tientallen bedrijven actief in Nederland. Voor het aantal publieke laadpunten zijn er 10 tot 20 partijen actief in deze markt, waarvan het merendeel commerciële bedrijven. Het is aannemelijk dat ongeveer 20% van de publieke laadpunten door een commercieel bedrijf is geïnstalleerd. Rond de semipublieke laadpunten zijn er 50 tot 100 partijen actief in deze markt, nagenoeg allemaal commercieel. Voor de private laadpunten zijn er meer dan 100 partijen actief in deze markt, allemaal commercieel. Al met al bestaat het overgrote gedeelte van actieve partijen uit niet aan netbeheerders verbonden bedrijven.

4

Wat is uw ambitie ten aanzien van elektrisch vervoer en infrastructuur? En wat zijn de ambities van Europa op dit terrein?

Antwoord

Het beleid voor de laadinfrastructuur is gebaseerd op de uitgangspunten «ladder van laden» (eerst private mogelijkheden uitputten voordat publiek toegankelijke laadpunten in de openbare ruimte worden uitgerold) en «paal volgt auto». De Europese ambities zijn vastgelegd in de in het antwoord op vraag 2 genoemde EU Richtlijn van 22 oktober 2014. Deze zijn er onder andere op gericht dat eind 2020 elektrische voertuigen ten minste in stedelijke en andere dichtbevolkte gebieden kunnen rijden.

5

Wat is de grootste uitdaging voor de verdere uitrol van openbare oplaadinfrastructuur voor elektrisch vervoer?

Antwoord

Er bestaan diverse uitdagingen bij de uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur. De belangrijkste daarvan betreffen de noodzakelijke kostenreducties, de ruimtelijke inpassing en de samenwerking tussen alle betrokken instanties bij de installatie en netaansluiting.

6

Als de handelwijze van Allego zich voortzet tot 2020, wat zijn daarvan de verwachte gevolgen in de markt voor wat betreft innovatie? In hoeverre zullen commerciële partijen zich terugtrekken?

Antwoord

Allego is een zelfstandige entiteit binnen het netwerkbedrijf Alliander. Zoals ik in de beleidsbrief STROOM (Kamerstuk 31 510, nr. 49) heb aangegeven, kunnen netwerkbedrijven in de transitie een belangrijke en aanjagende rol spelen. Het werkgebied van deze netwerkbedrijven zal evenwel beperkt blijven, om de binnen de groep opererende netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s bloot te stellen. Om de eerlijke concurrentie tussen de netwerkbedrijven en de overige marktpartijen te bevorderen zal ik, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, de wet verduidelijken. Naast de begrenzing van het activiteitenveld van netwerkbedrijven, neem ik in het wetsvoorstel STROOM de regel op dat netbeheerders slechts wettelijke taken mogen uitvoeren. Voorts wil ik bezien in hoeverre duidelijkere boekhoudkundige verplichtingen voor netbeheerders kunnen bijdragen aan een transparante kostentoedeling. Daarnaast worden de netbeheerders verplicht om informatie actief geanonimiseerd openbaar te maken zodat deze beschikbaar is voor alle marktpartijen. Op deze manier wordt voorkomen dat er oneigenlijke concurrentievoordelen ontstaan die belemmerend werken voor de rol die marktpartijen willen spelen bij nieuwe ontwikkelingen in de energiemarkt. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om hierop toezicht te houden. De ACM doet momenteel onderzoek naar mogelijke oneerlijke concurrentie van Allego.

7

Wat is er nodig in de markt voor laadpalen om verdere groei en een gelijk speelveld te waarborgen?

Antwoord

Het is van belang dat het aantal laadpunten gelijke tred houdt met de ontwikkeling van het aantal elektrische voertuigen. In de antwoorden op de vragen 4 en 5 wijs ik op de beleidsmatige uitgangspunten en de belangrijkste uitdagingen. Daarnaast geldt dat de voorgestelde wettelijke verduidelijkingen in STROOM bij dienen te dragen aan de bevordering van eerlijke concurrentie tussen de netwerkbedrijven en overige marktpartijen.

8

In hoeverre kan de wet in het kader van STROOM worden aangepast zodat netbeheerders geen marktverstorende rol meer kunnen vervullen in de commerciële markt voor het plaatsen van laadpalen?

Antwoord

Zie de antwoorden op de vragen 2, 6 en 7 waarin wordt ingegaan op het wetsvoorstel STROOM.

Vragen over «Goedkeuringsbesluit Monitoringsprogramma 2014–2019 Gaswinning Moddergat, Lauwersoog, Vierhuizen» (Kamerstuk 29 684, nr. 119)

9

Kunt u toelichten wie er toezicht houdt op het hand aan de kraan (HAK) principe en wat de consequenties voor het niet correct hanteren van dat principe zijn?

Antwoord

Staatstoezicht op de Mijnen houdt toezicht op de juiste uitvoering van het HAK-principe. Een additionele inhoudelijke beoordeling daarvan is belegd bij de onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee, een onderdeel van de Commissie voor de milieueffectrapportage.

Het (correct) toepassen van het HAK-principe is vastgelegd in de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet en in het instemmingsbesluit op het winningsplan Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen op grond van de Mijnbouwwet. Indien het HAK-principe niet correct wordt gehanteerd, dan wel dat de vastgestelde normen dreigen te worden overschreden, dan is temporisering of stopzetting van deze gaswinning aan de orde.

10

Kunt u inschatten wat de effecten op de toeristische sector van near-shore, on-shore en offshore windmolens in en nabij het Waddengebied zijn?

Antwoord

In het kader van de besluitvorming rondom het beoogde windpark in het IJsselmeer worden in de milieueffectrapportage de effecten van dit windpark op toerisme in kaart gebracht. Zoals gebruikelijk bij Rijkscoördinatieregelingprocessen wordt de milieueffectrapportage gelijktijdig met de ontwerpbesluiten ter inzage gelegd. Vanzelfsprekend wordt u dan geïnformeerd. Voor wat betreft offshore windmolens nabij het waddengebied zijn er geen effecten op het toerisme. Het gebied Ten Noorden van de Wadden, dat aangewezen is voor offshore wind en waar momenteel windpark Gemini wordt gerealiseerd, ligt daarvoor te ver uit de kust.

11

Kunt u de wetenschappelijke artikelen met de Kamer delen die aantonen dat indien de natuurgrens niet wordt overschreden er geen meetbare nadelige effecten door gaswinning in de Waddenzee zijn te verwachten?

Antwoord

De gevraagde wetenschappelijke artikelen lagen mede ten grondslag aan de vaststelling van het Rijksprojectbesluit «Gaswinning onder de Waddenzee van de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen» uit 2006 en de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee van januari 2007. Deze artikelen vormden mede de basis om de gaswinning onder de Waddenzee toe te staan onder toepassing van het HAK-principe en zijn uw Kamer ten tijde van de genoemde besluitvorming ook toegezonden. Mocht uw Kamer deze wetenschappelijke artikelen nogmaals willen ontvangen, dan wil ik daar graag in voorzien. Naar mijn mening geeft de informatie uit de rapportages van de Auditcommissie gaswinning Waddenzee, zoals ik die jaarlijks toestuur aan uw Kamer, echter een beter en actueler inzicht dan de gevraagde wetenschappelijke artikelen. Dit omdat deze informatie voortkomt uit de huidige meet- en monitoringspraktijk in het betreffende deel van het Waddengebied.

Omdat de gaswinning vanaf het land plaatsvindt en NAM niet fysiek in het gebied aanwezig is, kunnen nadelige effecten alleen ontstaan als gevolg van bodemdaling. Dit wordt uitgebreid toegelicht in de Milieueffectrapportage gaswinning Waddenzeegebied (hoofdstuk 3). Hierin wordt gerefereerd aan rapportages van Alterra (Meesters et al. 2005, «Natuurwaarden in de Kombergingsgebieden Pinkegat en Zoutkamperlaag en mogelijke effecten van bodemdaling door gaswinning») en van het voormalige Waterbouwkundig Laboratorium.

12

Kunt u aangeven hoe snel de monitor kan aantonen of er «meetbare nadelige effecten» door gaswinning zijn?

Antwoord

Jaarlijks wordt een groot aantal parameters in het gebied gemeten en gemonitord, waardoor een plotseling en significante verandering vanwege bodemdaling door gaswinning snel kan worden opgemerkt. De door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling treedt echter slechts zeer geleidelijk op, en de natuurlijke dynamiek binnen het betrokken gebied is groot. Daardoor is een plotselinge verandering vanwege bodemdaling door gaswinning niet te verwachten en tot nu toe niet waargenomen. Het kan dus mogelijk lang duren voordat veranderingen als gevolg van bodemdaling door gaswinning meetbaar worden. Dit was dan ook een belangrijk punt van aandacht voor de Auditcommissie gaswinning Waddenzee ten aanzien van het monitoringsprogramma 2014–2019.

Effecten op natuurwaarden kunnen alleen optreden indien er ook daadwerkelijk bodemdaling aan de oppervlakte optreedt. Deze bodemdaling wordt goed in de gaten gehouden aan de hand van verschillende meettechnieken. Omdat metingen aan wadplaathoogte meerdere keren per jaar plaatsvinden, kan bodemdaling (net als op het land) binnen enkele jaren geïdentificeerd worden. Omdat een afname van wadplaathoogte een directe afname van het foerageergebied van vogels en een krimp van slik- en zandplaten (habitattype H11.40) kan inhouden, geven deze meetresultaten direct een indicatie of sprake is van nadelige effecten.

Vragen over «Toezending brief aan gemeente Borger-Odoorn over windmolenpark Drentse Veenkoloniën»

13

Waaruit blijkt dat u rekening heeft gehouden en gaat houden met draagvlak bij de gemeenten en omwonenden bij het realiseren van een windpark in Drenthe?

Antwoord

Bij de Rijkscoördinatieregelingmelding van het windpark Drentse Monden Oostermoer was er sprake van een voorgenomen windpark van 450 MW. Inmiddels is de geplande omvang van het windpark teruggebracht naar 150 MW. De reden hiervoor is onder meer draagvlak bij gemeenten en omwonenden geweest. Daarnaast heb ik, bij de vaststelling van het voorkeursalternatief waarmee ik met de Minister van Infrastructuur en Milieu de procedure van het Rijksinpassingsplan in ga, nadrukkelijk rekening gehouden met alternatieven die gemeenten en provincie op tafel hebben gelegd. De belangrijkste reden hiervoor was draagvlak.

In het verdere verloop van de procedure zal uitdrukkelijk aandacht zijn voor communicatie met en participatie van de omgeving. Ik heb hier bij de initiatiefnemers aandacht voor gevraagd. Initiatiefnemers hebben aangegeven de gedragscode van NWEA en de verenigde natuur- en milieuorganisaties te hanteren.

14

Hoe staat u ten opzichte van het plan om een zonnepark te realiseren in Drenthe in plaats van een windenergie-park?

Antwoord

Ik heb met de provincies afgesproken om 6.000 MW windenergie op land te realiseren. Dit is ook vastgelegd in het Energieakkoord. De provincies hebben onderling bepaald welke taakstelling iedere provincie voor haar rekening neemt. Voor de provincie Drenthe is 285,5 MW afgesproken. In het najaar 2014 heeft de provincie Drenthe planologisch vastgelegd dat 135 MW van deze taakstelling in Emmen/Coevorden gerealiseerd gaat worden en 150 MW in de Veenkoloniën. Dit is nogmaals bevestigd in het Bestuurlijk Overleg IPO-Rijk van maart jl.

De inzet op wind op land vloeit voort uit de relatief lage meerkosten van wind op land, zeker in vergelijking met zonne-energie. Het SDE-tarief 2015 op de betreffende locatie in Drenthe bedraagt 8,6 eurocent/kWh, terwijl het SDE-tarief voor zonnepanelen 14,1 eurocent/kWh bedraagt. Het inruilen van een grootschalig windpark voor een zonnepark gaat gepaard met aanzienlijk hogere kosten en dat acht ik ongewenst. Daarbij is het zo dat voor dezelfde hoeveelheid hernieuwbare energieproductie uit zon het volledige grondoppervlak nodig is van het windpark dat nu in Drenthe wordt beoogd. Het plaatsen van zonnepanelen in dit gebied zou de grond onbruikbaar maken voor andere nuttige doeleinden, zoals landbouw. Dat leidt tot verdere kostprijsverhoging en acht ik daarom ongewenst.

Vanzelfsprekend houd ik de ontwikkelingen rondom techniek en kostprijs van zonne-energie goed in de gaten. Als deze ontwikkelingen er toe leiden dat grootschalige zonne-energie wel een echt alternatief wordt voor grootschalige windenergie, zal ik daar in mijn beleid rekening mee houden. Voor de komende tijd zie ik zonne-energie echter niet als een direct alternatief voor windenergie.

15

Zijn er naast informatiebijeenkomsten ook bijeenkomsten waar gemeenten en omwonenden constructief mogen meedenken?

Antwoord

Ik ben op dit moment met initiatiefnemers, provincie en gemeenten in gesprek hoe we de dialoog met de gemeenten en omwonenden kunnen versterken. Er wordt hierbij bijvoorbeeld gedacht aan het instellen van een omgevingsraad, het voeren van kleinschalige gesprekken met bewoners en het instellen van een contactpunt bij de gemeenten.

16

Waarom houdt u vast aan het huidige zoekgebied en wordt niet eveneens gekeken naar andere gebieden in de provincie?

Antwoord

Zowel in de structuurvisie Windenergie op Land als in het regioplan worden de Veenkoloniën aangegeven als geschikt voor grootschalige windenergie. Hiermee heeft uw Kamer, evenals de provinciale staten van de provincie Drenthe, ingestemd. Ik zie dan ook geen reden om hier nu nog van af te wijken.

17

Kunt u toelichten hoe u rekening gaat houden met draagvlak bij omwonenden in het verdere bestuurlijke proces van de Rijkscoördinatieregeling?

Antwoord

Zoals gebruikelijk bij de Rijkscoördinatieregeling is er sprake van een zorgvuldige procedure met ruimte voor inspraak van alle belanghebbenden. Op basis van het voorliggende voorkeursalternatief kan de MER-procedure worden afgerond en ben ik voornemens in het najaar een ontwerp inpassingsplan ter inzage te leggen. Eenieder heeft dan de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Op basis van deze zienswijzen stel ik een definitief inpassingsplan vast. Tegen dit besluit staat beroep open bij de Raad van State.

Parallel aan de ruimtelijke procedure zetten de initiatiefnemers zich actief in om in gesprek te gaan met omwonenden, omwonenden te laten participeren en acceptatie voor het windpark te vergroten, overeenkomstig de gedragscode van NWEA.

18

Gaat u initiatiefnemers verplichten om maatregelen ten nemen ten behoeve van draagvlak onder andere door middel van een verplichte financiële vergoeding voor omwonenden?

Antwoord

De initiatiefnemers geven bij mij aan dat zij de gedragscode als uitgangspunt nemen bij de communicatie met de omgeving en het vormgeven van de participatie. Ik ondersteun dit. Zoals ik uw Kamer eerder heb geschreven in mijn appreciatie van de gedragscode (Kamerstuk 33 612, nr. 47) vind ik het principe dat een initiatiefnemer een bedrag reserveert voor draagvlak en participatie een goed uitgangspunt. Het is vervolgens aan de initiatiefnemer om de hoogte van dit bedrag te bepalen.

19

Kan aan de bezwaren van de omwonenden in Drenthe enigermate tegemoet gekomen worden door op het kaartje alsnog de lijnen te schrappen die ervoor zorgen dat sommige bebouwingslinten zowel aan de voor- als de achterkant worden geconfronteerd met windturbines? Waarom wel of waarom niet? Onderschrijft u dat op die manier meer gehoor wordt gegeven door de Kamer aangenomen motie (Kamerstuk 33 612, nr. 28) om te trachten zo dicht mogelijke bij de provinciale gebiedsvisie te blijven?

Antwoord

In het voorliggende voorkeursalternatief heb ik rekening gehouden met de gebiedsvisie. Vervolgens wordt nu de MER-procedure afgerond en stel ik het ontwerp inpassingsplan op. Ik houd hierbij wederom zoveel mogelijk rekening met de belangen van alle betrokkenen en beperk schade en hinder voor de omgeving zoveel mogelijk, conform de motie Vos (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 130).

20

Bent u van mening dat het schrappen van die lijnen een extra stimulans kan zijn voor de initiatiefnemers om serieus inhoud te geven aan uw oproep tot innovatieve oplossingen voor de opstelling van 150 MW? Waarom wel of waarom niet?

Antwoord

De initiatiefnemers hebben al aangegeven innovatieve oplossingen mee te willen nemen in het uiteindelijke inpassingsplan. Het schrappen van lijnen is niet nodig om hiertoe een extra stimulans te geven. Randvoorwaarde voor de toepassing van innovatieve oplossingen is dat voor vaststelling van het Rijksinpassingsplan de economische haalbaarheid moet worden aangetoond. Indien met innovatieve oplossingen wordt bedoeld het inzetten op windturbines die voor de betreffende locatie en het daar aanwezige windaanbod minder efficiënt zijn, dan ben ik daar geen voorstander van. Inzet van voor de betreffende locatie minder geschikte windturbines kan leiden tot hogere kosten en daarmee tot een onrendabele businesscase gegeven het reguliere SDE+ regime. Dit speelt vooral bij het inzetten van windmolens met een hoger vermogen. Natuurlijk heb je met de inzet van dergelijke grotere molens minder molens nodig om de genoemde 150 MW te realiseren, maar als dit leidt tot een aanmerkelijk duurder project dan is dat in strijd met mijn inzet om de doelstelling te halen tegen zo laag mogelijke kosten.

21

Bent u van mening dat het nodig is om in de vergunningprocedure van de initiatiefnemers concrete voorstellen te eisen waarmee tot een eerlijker verdeling van lusten en lasten van het te realiseren windpark wordt gekomen? Waarom wel of waarom niet?

Antwoord

Zoals ik uw Kamer eerder heb geschreven in mijn appreciatie van de gedragscode (Kamerstuk 33 612, nr. 47) vind ik het principe dat een initiatiefnemer een bedrag reserveert voor draagvlak en participatie een goed uitgangspunt. Het is vervolgens aan om de initiatiefnemer om de hoogte van dit bedrag te bepalen.

In het kader van de vergunningprocedure is het aan het bevoegd gezag om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Bij de ruimtelijke inpassing van een project maakt het bevoegd gezag een zorgvuldige afweging waarbij het alle relevante belangen betrekt. Het is niet aan het bevoegd gezag om in het kader van de ruimtelijke inpassing aan inkomenspolitiek te doen. De wet biedt hier ook geen basis voor.

22

Gaat u de motie (Kamerstuk 33 612, nr. 9) die de regering vraagt experts in te zetten om hinder en schade zoveel mogelijk te voorkomen c.q. te beperken in uitvoering brengen zodra de initiatiefnemers met een concrete vergunningaanvraag komen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In alle projectprocedures wordt een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Onafhankelijke experts brengen hierbij de effecten zoals geluid, slagschaduw etc. in beeld. Op basis van onder meer de MER-procedure wordt vervolgens het inpassingsplan opgesteld en worden de benodigde vergunningen aangevraagd.

Daarnaast heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in reactie op de genoemde motie aangegeven dat een pilot gestart is inzake een kennisplatform geluid. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu stelt een kennisbericht op dat de kennis en inzichten met betrekking tot geluid moet verbeteren. Dit kan ook ingezet worden bij concrete projecten.

23

Op welke wijze gaat u ingrijpen bij provincies die in mei nog geen definitieve plannen hebben om windenergie in te passen?

Antwoord

Op basis van de recente monitor wind op land, die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik geen reden om aan te nemen dat er provincies zijn die geen definitieve plannen hebben windenergie in te passen. Over de concrete stand van zaken in de provincies heb ik u in de brief over de monitor wind op land geïnformeerd.

24

Op welke wijze wordt gegarandeerd dat met het oog op de doelstellingen voor 2020 niet alleen voldoende ruimte is, maar ook de belangrijkste knelpunten zoals mogelijke verstoring van radar zijn weggenomen?

Antwoord

Ik werk samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu en de meest betrokken stakeholders (o.a. provincies, gemeenten, de windsector, natuur- en milieuorganisaties, netbeheerders) aan het aanpakken van knelpunten voor de realisatie van 6000 MW wind op land in 2020. In mijn brief over de voortgang van windenergie op land die ik uw Kamer recent heb toegestuurd, kom ik eveneens op de knelpunten terug die we aanpakken. Radarverstoring is zo’n knelpunt, waarvan ik hoop dat we dit rond de zomer kunnen oplossen.

25

Is het waar dat door het huidige inpassingsproces, welke meermaals is vertraagd, de tijd waarin projecten gebouwd kunnen worden steeds beperkter wordt? Zo ja, betekent dit dat er in korte tijd relatief veel projecten aanspraak op de SDE+ zullen maken en kunt u garanderen dat het jaarlijks beschikbare SDE+-bedrag voldoende is om de verwachte projecten tot 2020 daadwerkelijk te financieren?

Antwoord

Met de Opslag Duurzame Energie zijn langjarig middelen vastgelegd om de doelstelling voor hernieuwbare energie te realiseren. Die middelen zijn afdoende, zoals ook blijkt uit de Nationale Energieverkenning. Het gegeven dat een aantal grootschalige (wind)projecten vertraging heeft opgelopen ten opzichte van het voorziene tijdpad, doet daar niet aan af. De SDE+ is gebaseerd op concurrentie tussen projecten, met als doel een kosteneffectieve uitrol van hernieuwbare energie. Goedkope projecten gaan voor. Vertraagde projecten zullen op basis van de kostprijs per opgewekte energie-eenheid concurreren met alternatieven. Ik geef geen garanties over de beschikbaarheid van subsidies voor specifieke projecten.

26

Is het waar dat er projectplannen zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot de IJsselmeerdijk in Flevoland, waar provincies ondanks lokaal draagvlak voor het project niet door (willen) pakken met het inpassingsproces? Zo ja, op welke wijze wordt dit probleem opgelost?

Antwoord

Dit is niet aan de orde en zeker niet in Flevoland, waar de gemeenten Dronten, Lelystad en Zeewolde, de provincie en het Rijk goed samenwerken aan de realisatie van windturbines op land. De Rijkscoördinatieregeling is van toepassing op de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening voor de nieuwe windmolenopstellingen in deelgebied noord, waartoe de IJsselmeerdijk behoort. De voorbereidingen voor deze procedure kunnen van start zodra de verschillende potentiële initiatiefnemers in het gebied zich verenigd hebben in een samenwerkingsverband. Gezien de grote onderlinge samenhang van de verschillende initiatieven is het niet wenselijk met elke potentiële initiatiefnemer een aparte procedure te doorlopen

Vragen over «Ministerial Conference on the International Energy Charter in Den Haag d.d. 20 en 21 mei 2015» (Kamerstuk 21 501-33, nr. 521)

Met de beantwoording van onderstaande vragen over het International Energy Charter (hierna: IEC) geef ik invulling aan mijn toezegging van 25 februari 2015 om uw Kamer te informeren over de stand van zaken van de ministeriële Energiehandvestconferentie.

27

Wat is de status van de «definitieve tekst» van het International Energy Charter die op 20 januari 2015 is ingetrokken?

28

Wat voor effect heeft de intrekking van de «definitieve tekst» voor het verdere verloop van de Ministeriële Conferentie in Den Haag met betrekking tot doelstellingen en verwachte uitkomsten?

Antwoord 27 en 28

In mijn brief van 30 januari 2015 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 521) heb ik de achtergrond van het IEC en de aanpak van de ministeriële conferentie waar deze politieke verklaring wordt aangenomen geschetst. Het International Energy Charter is in definitief concept gereed. Het aannemen en tekenen hiervan is voorzien op 20 en 21 mei 2015 tijdens de Ministerial Conference on the International Energy Charter in Den Haag. Over de tekst heerst consensus. Tijdens de reguliere Energy Charter-conferentie in november 2014 in Astana, Kazachstan heeft de conferentie kennisgenomen van de tekst en geen nadere opmerkingen meer gemaakt. Het is nu aan individuele landen en de Europese Unie, eveneens lid van het Energiehandvestverdrag, om kenbaar te maken dat zij de intentie hebben om het IEC in Den Haag te komen aannemen. Vanaf medio maart worden landen die dit reeds gedaan hebben door de Minister van Economische Zaken uitgenodigd voor de ministeriële conferentie in Den Haag.

De intrekking die op 20 januari 2015 heeft plaatsgevonden betreft een document dat verspreid is ter voorbereiding van de behandeling van het onderwerp «adoptie/ondertekening van het International Energy Charter» in Coreper. Tegelijkertijd vond overleg plaats tussen de juridische diensten van Commissie en Raad en werd geconcludeerd dat de Coreper-procedure niet klopte. Betreffende intrekking is uitsluitend een procedurele aangelegenheid. De intentieverklaring van de Europese Unie zal naar verwachting in april opnieuw geagendeerd worden (als hamerstuk).

29

Kunt u uitweiden over de «enkele bedrijven die actief zijn in de energiesector» tijdens het aansluitende bedrijfsleven-evenement, bijvoorbeeld of er al bekend is welke bedrijven het zijn?

Antwoord

Op 21 mei 2015 vindt aansluitend op het ministeriële deel van de conferentie een bedrijfsleven-evenement plaats voor de top van het internationale energiebedrijfsleven en de aanwezige overheidsdelegaties. Dit evenement staat, zoals de gehele conferentie, in teken van het thema «Investeren in Energie». Voor de vormgeving en de thematiek van dit high-level business event wordt samengewerkt met het Industry Advisory Panel van het Energy Charter, waarin internationale energiebedrijven vertegenwoordigd zijn, en met Nederlandse partijen als VNO-NCW, de Topsector Energie, Clingendael, Shell, Vopak en Gasunie. In maart is begonnen met het uitnodigen van internationale energiebedrijven. Belangrijke selectiecriteria daarbij zijn 1. een representatieve afspiegeling van de genodigde landen, 2. spreiding over de werelddelen, 3. spreiding over het type energie gerelateerde bedrijfsactiviteiten (upstream, downstream, olie, gas, duurzaam, financiering van investeringen, innovatie) en 4. aansluiting daarvan op de thematiek van de conferentie.

Vraag over «Reactie op de brief van het Regiecollege Wadden (RCW) over windenergie in het Waddengebied»

30

Is het definitief dat er geen windturbines langs de Afsluitdijk komen tot tenminste 2020?

Antwoord

In het plenaire debat van 13 januari 2015 (Handelingen II 2013/14, nr. 40, item 9) over het energieakkoord heb ik duidelijk gemaakt dat ik grote twijfels heb bij het wijzigen van de locatie van het beoogde windpark in het IJsselmeer in dit stadium van de besluitvorming over de lopende Rijkscoördinatieregeling. Ik heb toen aangegeven dat ik doorga met het genoemde besluitvormingstraject en dat ik na afronding van alle relevante onderzoeken daarover binnenkort een besluit zal nemen. In mijn onlangs aan uw Kamer gezonden brief over de voortgang van Windenergie op Land ligt ik dit besluit toe en ik verwijs dan ook verder naar de inhoud van deze brief.

Naar boven