33 612 Structuurvisie Windenergie op land

Nr. 47 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 november 2014

Op 3 september jongstleden hebben de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA), Stichting Natuur & Milieu, Stichting De Natuur- en Milieufederaties en Greenpeace Nederland de gedragscode draagvlak en participatie wind op land vastgesteld. In deze brief geef ik u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, het IPO en de VNG, een appreciatie van de gedragscode. De code zelf treft u aan als bijlage bij deze brief, evenals de aanbiedingsbrief van de deelnemende partijen1. Deze aanbiedingsbrief bevat een aantal verzoeken aan de betrokken overheden. Ik zal eerst een appreciatie geven van de gedragscode en vervolgens ingaan op deze verzoeken. Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het verzamel Algemeen Overleg Energie van 26 juni 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 174), zal ik ook ingaan op de noodzaak om de code wettelijk te verankeren.

Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor NWEA en de betrokken natuur- en milieuorganisaties. Ondanks de soms tegengestelde belangen zijn deze vier organisaties erin geslaagd tot overeenstemming te komen. De betrokken natuur- en milieuorganisaties hebben niet alleen getekend, in de gedragscode zeggen zij ook toe een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke acceptatie van windenergieprojecten en verklaren zij zich bereid om – op verzoek – een bijdrage te leveren in de communicatie over individuele projecten. Ik ben tevreden dat de betrokkenheid van de natuur- en milieuorganisaties bij het Energieakkoord voor het onderdeel windenergie op deze manier handen en voeten krijgt.

Appreciatie gedragscode

De code bevat een aantal nuttige basisprincipes ten aanzien van planparticipatie. Ik ben ervan overtuigd dat het draagvlak voor een project verbetert wanneer de betreffende initiatiefnemer zich aan deze basisprincipes houdt. Een voorbeeld is de bepaling dat de omgeving in een zo vroeg mogelijk stadium wordt betrokken en dat de vormgeving van een project begint met participatie van de omgeving tijdens de planvorming. Een ander basisprincipe is dat de initiatiefnemer voorafgaand aan het ruimtelijke ordeningsproces en in overleg met alle betrokkenen een participatieplan opstelt, waarin wordt beschreven welke (groepen van) belanghebbenden er zijn, wat de vragen, zorgen en wensen van deze belanghebbenden zijn en op welke manier en op welke momenten ze worden betrokken bij het project. Het participatieplan verzekert dat de omgeving in een vroeg stadium actief wordt betrokken. Dit vind ik een goede zaak.

De principes voor planparticipatie sluiten goed aan op de bepalingen over het projectbesluit uit hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel Omgevingswet (Kamerstuk 33 962, nr. 2). Daarin staat dat bij projecten met een publiek belang de inrichting van participatie bij aanvang van de procedure moet worden vermeld en dat participatie van burgers, bedrijven, organisaties en bestuursorganen in een vroegtijdig stadium dient plaats te vinden. Bij het projectbesluit geeft het bestuursorgaan een verantwoording van het gevoerde participatieproces.

De Omgevingswet laat de procedurele inrichting van het besluitvormingsproces zo veel mogelijk over aan de bevoegde overheden, zodat gebiedsgericht en gevalspecifiek kan worden gekeken naar het meest passende proces van besluitvorming. Ook op dit punt sluit de gedragscode goed aan bij het wetsvoorstel; de code geeft voldoende handvatten voor de invulling van de verplichte participatie, met respect voor het maatwerk dat bij ieder project nodig is.

De gedragscode bepaalt dat in het participatieplan ook de afspraken over financiële participatie worden vastgelegd. Op de wijze waarop dat het best kan, gaat de gedragscode niet in. Er worden enkele vormen van financiële participatie genoemd. Centraal staat dat initiatiefnemers voor de financiële en planparticipatie in totaal een bedrag van 0,40–0,50 €/MWh beschikbaar moeten stellen. Het principe dat een initiatiefnemer een bedrag reserveert voor versterking van draagvlak en participatie is een goed uitgangspunt. Daarmee voorkomt de gedragscode dat dit bij elk project opnieuw moet worden afgedwongen. Het is aan de initiatiefnemer om de hoogte van dat bedrag te bepalen.

Betrokkenheid omwonenden

De overeenstemming tussen NWEA en de natuur- en milieuorganisaties is een stap in de goede richting. Helaas behoort een belangenorganisatie voor omwonenden, als de Nederlandse Vereniging Omwonenden windenergie (NLVOW), niet tot de ondertekenaars. De NLVOW was aanvankelijk betrokken bij de totstandkoming, maar dit heeft niet geleid tot overeenstemming tussen partijen. De NLVOW heeft daarop eind augustus haar standpunt vastgesteld in een eigen gedragscode.2 Dat vind ik jammer. Voor de realisatie van de afspraken in het Energieakkoord over windenergieprojecten op land is het van groot belang dat omwonenden goed worden betrokken.

Daarom roep ik NWEA, de betrokken natuur- en milieuorganisaties en NLVOW op om met elkaar in gesprek te blijven. De beide gedragscodes komen op veel punten overeen en onderschrijven beide de doelstelling van 6.000 MW wind op land in 2020. De kern van deze overeenstemming lijkt te liggen in het vinden van een goede verdeling tussen lusten en lasten van windprojecten tussen exploitant, grondeigenaar en omwonenden. Hoe de partijen dit organiseren is voor een belangrijk deel maatwerk. Ik verwacht van de betrokken partijen dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.

Algemeen verbindend verklaren

Alle betrokken overheden zien het belang van draagvlak en burgerparticipatie bij de totstandkoming van ruimtelijke projecten. Zoals hierboven aangegeven stelt het Rijk in het wetsvoorstel Omgevingswet participatie verplicht. Vanwege de uniciteit van elk project is er bewust voor gekozen om geen regels te stellen aan de manier waarop dat moet. Het staat sectoren vrij om dit zelf nader in te vullen en vast te leggen in gedragscodes, zoals de windsector nu heeft gedaan.

Het Rijk, de provincies en de gemeenten zullen de leden van NWEA op projectniveau actief ondersteunen bij de naleving van de gedragscode met betrekking tot planparticipatie. Dit wil zeggen dat zij in hun rol als bevoegd gezag bijvoorbeeld medewerking verlenen aan de totstandkoming van een participatieplan en aan de communicatie in brede zin rondom een project. De overheden zullen zich hierbij richten op het bereiken van het doel van goede planparticipatie en draagvlak. Het is aan private partijen onderling om afspraken te maken over financiële participatie.

Het bindend maken van de gedragscode is niet zinvol. De waarde van een gedragscode is er nu juist in gelegen dat de ondertekende partijen zich eraan houden, omdat zij het nut en het belang van de eigen afspraken inzien. Ook gaat het voorbij aan de diversiteit in de windsector. Bij veel projecten nemen de bewoners van een gebied zelf de ontwikkeling van een windpark ter hand. Zij organiseren draagvlak en participatie op hun eigen wijze. Deze vrijheid wil ik hen niet ontnemen.

Communicatie

De gedragscode legt de verantwoordelijkheid voor algemene informatie over windenergie, het windenergiebeleid, en de bijbehorende ruimtelijke afwegingen primair bij de overheid. In de aanbiedingsbrief vragen partijen hoe de overheden deze rol willen oppakken. Het Rijk geeft samen met de provincies reeds invulling aan deze rol, bijvoorbeeld via de website rijksoverheid.nl. In het kernteam wind op land, waarin vertegenwoordigers van het Rijk, IPO, VNG, NWEA, de netbeheerders, en de natuur-en milieuorganisaties zitting hebben, bekijken we momenteel of dit afdoende is.

Stapeling

De gedragscode bepaalt dat de verschillende bijdragen die de initiatiefnemer levert aan de omgeving integraal in ogenschouw worden genomen om stapeling van bijdragen te voorkomen en dat de in de gedragscode beschreven participatie vervalt als overheden zelf bovenwettelijke participatie-eisen stellen, zoals een bijdrage aan een landschapsfonds. In de aanbiedingsbrief wordt de overheden verzocht de bestaande lokale en provinciale regelingen in dit licht te herzien. Ik kan mij voorstellen dat stapeling inderdaad van invloed kan zijn op de voorgestelde participatiemogelijkheden en het rendement van een project. Een initiatiefnemer kan niet zonder een redelijk rendement en rendabele projecten zijn nodig om de doelstelling van 6.000 MW wind op land te realiseren. Het is echter niet aan de windsector om te bepalen dat hun regeling altijd voorrang heeft op de bestaande arrangementen van gemeenten en provincies. Het is aan het bevoegd gezag om hier, alle belangen overziend, een afweging in te maken. Zo staat het ook in het Energieakkoord.

Consistentie beleid

Tot slot verzoeken partijen de overheden om aan te geven op welke wijze zij verzekeren dat prioriteit wordt gegeven aan de windenergieprojecten en dat wordt vastgehouden aan in gang gezette procedures. De algemene doelstellingen van wind op land vloeien indirect voort uit Europese verplichtingen en zijn vastgelegd in het Energieakkoord, dat door alle overheden is ondertekend. De afspraken over wind op land tussen Rijk en IPO geven hieraan nadere invulling (Kamerstuk 33 400 XII, nr. 43). Deze algemene doelstellingen zijn daarmee goed verankerd. Ik span mij maximaal in om de afgesproken doelen te realiseren.

De vaststelling van de gedragscode betekent een positieve en nuttige bijdrage aan de verbetering van draagvlak en participatie voor windenergieprojecten. Hiermee komt de realisatie van 6.000 MW wind op land een stap dichterbij.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Zie ook mijn beantwoording van de vragen van de leden Albert de Vries en Agnes Mulder (ingezonden 28 augustus 2014) over het bericht dat NLVOW de gedragscode windenergie niet ondertekent (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 503)

Naar boven