29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 531 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2019

Hierbij bieden wij uw Kamer de antwoorden aan op de vragen gesteld tijdens het plenaire debat op 6 november jl. over «voorkomen dat jihadisten terugkeren naar Nederland» (Handelingen II 2019/20, nr. 20, debat over voorkomen dat jihadisten terugkeren naar Nederland). Gezien het feit dat het debat moest worden gestaakt na de eerste termijn van de zijde van uw Kamer, heeft u verzocht om schriftelijke beantwoording van de gestelde vragen. Wij komen onderstaand aan dit verzoek tegemoet en danken voor de flexibiliteit en het begrip van uw Kamer.

De antwoorden zijn op thema gesorteerd en moeten worden gelezen tegen de achtergrond van het beleid dat het kabinet voert ten aanzien van de Nederlandse uitreizigers en hun kinderen die op dit moment in Syrië verblijven. De uitgangspunten van dit beleid zijn bij uw Kamer bekend. Het kabinet stuurt geen mensen naar onveilig gebied en het kabinet betrekt bij de beoordeling de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van de betrokkenen. Het belang van de nationale veiligheid en – in het verlengde daarvan – de veiligheid van andere Schengenlanden wordt altijd meegewogen.

Mogelijke terugkeer van uitreizigers

Het kabinetsbeleid is ongewijzigd. Uitreizigers noch hun kinderen worden opgehaald uit Syrië, ook niet in de huidige situatie. Sinds de Turkse operatie Peace Spring is de situatie alleen maar complexer geworden. Het beheer van de kampen en gevangenissen van de Syrische Koerden ligt buiten de invloedssfeer van de Nederlandse overheid. De situatie is volatiel en heeft daardoor ook al tot ontsnappingen geleid. Nederland zal de bewaking van de kampen aan de orde stellen tijdens de ministeriële bijeenkomst van de anti-ISIS coalitie op 14 november aanstaande.

Recente melding twee uitreizigers bij Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Ankara

De recente melding van twee uitreizigers bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Ankara was aanleiding tot diverse vragen. D66 vroeg of het kabinet op de hoogte was van de ontsnapping van twee vrouwelijke uitreizigers die zich in Ankara hebben gemeld. De PVV stelde een vraag over de timing van de beslissing van de intrekking van het Nederlanderschap van één van de vrouwen die de ambassade in Ankara bereikte.

Er is steeds rekening gehouden met het scenario dat uitreizigers weten te ontsnappen uit kampen in Noordoost-Syrië. Zoals u weet, wordt terughoudend omgegaan met het doen van mededelingen over individuele zaken. In dit geval kan alleen worden bevestigd dat twee vrouwen zich hebben gemeld bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in Ankara op 30 oktober jl. Het proces om het Nederlanderschap van een van de vrouwen in te trekken was al eerder in gang gezet door de IND. Aanleiding was een ambtsbericht van de AIVD eind september 2019. Na de inhoudelijke beoordeling van de zaak is de Staatssecretaris in afstemming met de Minister op 29 oktober 2019 akkoord gegaan met de intrekking van het Nederlanderschap en de oplegging van een ongewenstverklaring. De beschikkingen zijn op 30 oktober jl. ondertekend en de besluiten zijn op 31 oktober jl. gepubliceerd in de Staatscourant1.

Turkije is geïnformeerd dat een van de vrouwen niet (langer) de Nederlandse nationaliteit heeft. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft aan de Turkse Minister van Binnenlandse Zaken Turkije laten weten dat de betrokken vrouw tot ongewenst vreemdeling is verklaard en derhalve volgens de Nederlandse wetgeving niet naar Nederland kan terugkeren en niet door Nederland van een laisser passer zal worden voorzien. Ook is een hoog ambtelijke missie naar Turkije afgereisd om het Nederlandse standpunt uiteen te zetten. Gezien de aard van deze zaak en het feit dat de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen kan thans niet op de details van deze zaak worden ingegaan. Het kabinet blijft in contact met Turkije.

Consulaire bijstand

De VVD en CU stelden vragen over het proces na melding op een ambassade of consulaat in relatie tot de (on-)mogelijkheid tot het weigeren van bijstand, de consequenties van een andere nationaliteit, het weigeren van paspoorten en de paraatheid van de posten in dezen.

Indien een uitreiziger met de Nederlandse nationaliteit zich meldt bij een Nederlandse ambassade of consulaat in een naburig land, kan die een beroep doen op consulaire bijstand. De inzet van de Nederlandse overheid is dan gericht op terugkeer naar Nederland onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar) ten behoeve van vervolging in Nederland

Zoals uiteengezet in de Staat van het Consulaire 2018 en 2019 (Kamerstuk 35 000 V, nr. 51 en Kamerstuk 35 300 V, nr. 4) is er weliswaar beleidsruimte om invulling te geven aan de consulaire dienstverlening, maar zijn er ook wettelijke kaders (waaronder de Paspoortwet). De verdenking van of veroordeling voor een misdrijf is geen grond om consulaire bijstand te weigeren. Wanneer er op basis van artikel 23a van de Paspoortwet in het kader van de nationale veiligheid een paspoortmaatregel is getroffen, dan zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen paspoort uitgeven. Verdragsrechtelijk mag echter niemand het recht ontnomen worden het grondgebied te betreden waarvan hij een onderdaan is. De terugkeerder zal derhalve een (nood-) reisdocument verstrekt worden ten behoeve van begeleide terugkeer naar Nederland.

Conform het verdrag van Wenen en de privacywetgeving is het aan betrokkene zelf om te bepalen of hij/zij wil dat de overheid van de andere nationaliteit geïnformeerd wordt en of hij/zij consulaire bijstand wenst. Het is niet aan de Nederlandse overheid om de overheid van een eventuele andere nationaliteit over betrokkene te informeren.

Alle gekende uitreizigers uit Nederland staan internationaal gesignaleerd en zullen zich in voorkomende gevallen illegaal in het land van melding bevinden. De autoriteiten van dat land hebben op dat moment vanzelfsprekend jurisdictie. De Nederlandse overheid kan en wil niet meewerken aan het onttrekken aan de lokale rechtsgang. Na melding op de post en contact met de lokale autoriteiten zullen zij bepalen wat er met betrokkene gebeurt. De autoriteiten van dat land kunnen overgaan tot uitzetting naar Nederland of een ander land, waar betrokkene de nationaliteit van heeft, maar behouden zich ook altijd het recht voor (eerst) zelf tot vervolging over te gaan. Consulaire dienstverlening vindt dan desgewenst plaats, conform reguliere en wettelijke kaders.

De posten in de regio zijn bekend met de reguliere consulaire kaders en middels awareness trainingen nader bewust gemaakt van de mogelijkheid dat uitreizigers zich op een post melden. Bij grote getalen kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdelijk de capaciteit van een post vergroten.

Standpunt Turkije

De PVV en de SP stelden vragen over Turkije. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van president Erdoğan over het terugsturen van buitenlandse strijders naar hun landen van herkomst. Het is aan de Turkse autoriteiten om te bepalen wat zij doen met mensen op hun grondgebied. Nederland zoekt evenwel nauwe samenwerking met Turkije op het vlak van terrorismebestrijding en de mogelijke terugkeer naar Nederland ten behoeve van strafrechtelijke vervolging. Terrorisme is grensoverschrijdend, en daarom werken we ook internationaal samen aan de bestrijding ervan. Dat neemt niet weg dat de nationale veiligheid voor alle betrokken landen het uitgangspunt is voor die internationale samenwerking.

Voorkomen onopgemerkte terugkeer

Door het CDA en D»66 zijn zorgen geuit over de onopgemerkte terugkeer van uitreizigers. De PvdA en GroenLinks hebben gevraagd naar de maatregelen na terugkeer en of Nederland hierop voldoende is voorbereid. De PvdA vroeg naar de internationale samenwerking om uitreizigers en terugkeerders in beeld te houden. Het CDA en de VVD stelden vragen over het intrekken van paspoorten en het uitreisverbod.

Het kabinet heeft maatregelen getroffen om te voorkomen dat uitreizigers onopgemerkt kunnen terugkeren. Zo zijn onderkende uitreizigers opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Posten in de regio zijn gealerteerd op risico van terugkeer van Nederlandse uitreizigers. En onze inlichtingendiensten zijn alert. Onderkende uitreizigers staan internationaal gesignaleerd en paspoorten zijn gesignaleerd en ongeldig verklaard. Omdat personen door de paspoortmaatregel worden opgenomen in het opsporingsregister (OPS), kan politie en/of KMar hen detecteren wanneer bij het controleren van paspoorten het OPS wordt geraadpleegd. De paspoortwet biedt geen aanknopingspunten om de Nederlandse nationaliteit in te trekken.

Bij terugkeer naar Nederland worden alle beschikbare middelen bij alle partners (landelijk en lokaal) aangewend om de risico’s die van terugkeerders uit kunnen gaan te onderkennen en weg te nemen. Terugkeerders kunnen onder andere onderwerp zijn van inlichtingenmatig en/of strafrechtelijk onderzoek. Partners in het lokale casusoverleg dragen bij aan de doelstelling om een veilige re-integratie te bevorderen. Dit kan door bijvoorbeeld inzet van een netwerkregisseur, een bezoek van de wijkagent of het werk van een sociaal wijkteam. Gevangeniswezen, reclassering en gemeenten bepalen gezamenlijk welke interventies passend zijn voor de betreffende persoon. Zo nodig kunnen aanvullende maatregelen worden genomen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding, zoals een contactverbod of een meldplicht.

De PVV vroeg naar de intrekking van het Nederlanderschap van jihadisten die reeds zijn teruggekeerd. Op grond van artikel 14, tweede lid RWN is het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit die onherroepelijk veroordeeld zijn door een Nederlandse rechtbank voor een terroristisch misdrijf. Waar mogelijk wordt het Nederlanderschap ingetrokken, waarna wordt ingezet op vertrek van naar het land van de tweede nationaliteit.

Voor het opleggen van een uitreisverbod op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding geldt dat deze alleen opgelegd kan worden bij een persoon die wil uitreizen met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op de zogenoemde «lijst van terroristische organisaties die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid». Deze lijst is gepubliceerd in de Staatscourant2.

Samenwerking andere Lidstaten

De PvdA, VVD en de SP vroegen naar samenwerking met andere lidstaten bij het vraagstuk van terugkeer. In Schengen- en Europees-verband is sprake van intensieve samenwerking op terreinen als informatie-uitwisseling en detectie, bijvoorbeeld via databases als het SIS, maar ook in bijvoorbeeld Frontex- en Europol-verband. Nederland heeft de Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven (PNR)-wet die regelt dat passagiersgegevens onder voorwaarden kunnen worden gebruikt voor het detecteren van reisbewegingen van terugkeerders. Sinds juni 2019 is de passagiersinformatie eenheid Pi-NL operationeel voor het ontvangen en analyseren van passagiersgegevens.

Minderjarigen

Naar aanleiding van de vraag welke Europese landen overwegen om kinderen op te halen, is bekend dat België, Frankrijk, Duitsland, Zweden, Noorwegen en Denemarken kinderen hebben opgehaald. Dat betreft veelal weeskinderen. Met behulp van een Franse missie zijn in juni van dit jaar ook twee Nederlandse weeskinderen uit Syrië gehaald. Vanzelfsprekend staat het kabinet in nauw contact met andere lidstaten van de EU. Wij kunnen niet speculeren over de vraag wat zij in de toekomst zullen gaan doen.

De ChristenUnie, GroenLinks en het lid Van Kooten-Arissen stelden vragen over de zorg voor de kinderen met een Nederlandse link in de vluchtelingenkampen in Noordoost-Syrië. Door D»66 zijn vragen gesteld over het mogelijke overlijden van kinderen in de kampen in Noordoost-Syrië. Ook werd gevraagd onder welke voorwaarden weeskinderen kunnen worden teruggehaald. Door de PvdA en de ChristenUnie werden vragen gesteld over het onder toezicht plaatsen van kinderen en het treffen van gezag beëindigende maatregelen.

Zoals uw Kamer weet, heeft Nederland geen betrekkingen met het regime van Assad en heeft Nederland geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië. Er is daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die daar in de opvangkampen verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze kinderen. De algehele situatie in de kampen is volgens humanitaire organisaties ter plaatse zeer slecht en ook via andere kanalen komen er verontrustende signalen.

Het kabinet onderschrijft het belang om kinderen als slachtoffer van de keuze van hun ouder(s) te zien en om hen individueel te beoordelen. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) bereidt voor de kinderen die bij hen bekend zijn per kind een plan van aanpak voor, voor het geval deze kinderen terug zouden keren. Het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (LAT) adviseert per individueel kind.

De RvdK bekijkt in welke gevallen aan de kinderrechter een verzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel moet worden ingediend. De kinderrechter bepaalt of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Een kinderbeschermingsmaatregel, zoals een voogdijmaatregel, alleen is niet toereikend om kinderen die in Syrië in een kamp verblijven veilig te stellen. Een voogd in Nederland kan in Syrië niets uitrichten en kinderen niet zelf ophalen uit de kampen. Bovendien ontneemt een voogdijmaatregel de ouders het recht om het gezag over hun kind uit te voeren, maar behouden de ouders het recht op omgang met hun kind. Ook behoudt het kind na een voogdijmaatregel het recht om zijn ouder te blijven zien en/of te leren kennen, indien dit in het belang van het kind wordt geacht door de voogd. De RvdK zou aan de kinderrechter een beëindiging van het gezag van Nederlandse ouders kunnen voorleggen aan de kinderrechter en de kinderrechter zou dit kunnen toewijzen. Deze uitspraak tot gezagsbeëindiging wordt echter niet erkend in Syrië en kan daar niet tenuitvoergelegd worden. Syrië is niet aangesloten bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. In het geval van niet-Verdragslanden verloopt de uitvoering van de voornoemde Verdragen via de consulaire route. Buitenlandse zaken heeft echter geen betrekkingen met Syrië. Er kunnen door de Nederlandse overheid geen stukken worden aangeboden aan autoriteiten in Syrië.

De CU stelde vragen over de consequentie voor kinderen wanneer het Nederlanderschap van hun ouders wordt ingetrokken. Ook vroeg de CU naar de mogelijkheid voor ouders van wie de Nederlandse nationaliteit is ingetrokken om mee te komen met hun kinderen indien die naar Nederland zouden komen.

Kinderen geboren uit Nederlandse ouders kunnen recht hebben op de Nederlandse nationaliteit. Daarvan is in ieder geval sprake als bij de geboorte van het kind sprake was van een rechtsgeldig huwelijk of als de bloedverwantschap met de moeder is aangetoond. Als het Nederlanderschap van een Nederlandse ouder wordt ingetrokken heeft dit geen gevolgen voor de aanspraak op het Nederlanderschap van diens kind, waarvan al vaststaat dat deze over de Nederlandse nationaliteit beschikt. De ongewenstverklaring van de ouder die gelijktijdig met de intrekking van het Nederlanderschap plaatsvindt, zorgt ervoor dat er in beginsel geen sprake kan zijn op gezinshereniging in Nederland, mocht het kind wel naar Nederland komen en de ouder niet.

Het arrest van het Hof van Justitie inzake Chavez-Vilchez3 ziet op de toetsing van het verblijfsrecht van een verzorgende derdelands ouder bij een, reeds geboren, minderjarig Nederlands kind. Om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen zal getoetst worden of de vreemdeling een actueel gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid is. In het geval het Nederlanderschap is ingetrokken in het belang van de nationale veiligheid zal daar sprake van zijn. Ook bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM zal het gevaar voor de nationale veiligheid zwaar wegen in het nadeel van de uitreiziger.

Memo NCTV

Verschillende fracties hebben vragen gesteld over of gerefereerd aan het interne memo van de NCTV waaraan zij de conclusie verbinden dat het terughalen van vrouwen en kinderen meer in het belang is van de nationale veiligheid dan hen daar laten.

Het memo waar de Volkskrant naar verwijst, dateert van mei 2018 en maakt deel uit van de gebruikelijke analyse en gedachtevorming zoals die binnen het kabinet, departement en in het bijzonder de NCTV plaatsvindt. Er zijn meerdere overwegingen die hier een rol spelen en die meegewogen worden. Het resultaat van deze analyse en gedachtevorming is op 6 december 2018 door de Minister van Justitie en Veiligheid naar de Tweede Kamer gestuurd4. Dit betreft de analyse van de NCTV getiteld «Veiligheidsimplicaties wel of niet terughalen van uitreizigers en minderjarige kinderen uit kampen in Syrië». Deze veiligheidsanalyse geeft een inschatting van de veiligheidsimplicaties die op korte en lange termijn zouden kunnen voortvloeien uit het wel of niet terughalen van Nederlandse uitreizigers en hun minderjarige kinderen. Het memo moet in die context worden bezien.

Er zijn veel verschillende invalshoeken van waaruit er naar de problematiek van uitreizigers en hun kinderen kan worden gekeken. Het huidige standpunt van het kabinet is bekend.

Belangenafweging tussen het intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid RWN en berechting in Nederland

GroenLinks, PvdA en CU stelden vragen over de intrekking van het Nederlanderschap en het belang van strafrechtelijke vervolging in Nederland, waarbij werd gerefereerd aan een artikel hierover in de NRC.

Bij het besluit tot intrekking Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, vindt een belangenafweging plaats. De belangen die meegewogen worden zien op, onder andere, het eventuele belang van opsporing, vervolging en berechting van betrokkene en de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap (het beschermen van de nationale veiligheid) moeten worden afgewogen tegen het belang van strafrechtelijke vervolging.

Als het Nederlanderschap wordt ingetrokken, is het niet zo dat deze personen nooit meer berecht zouden kunnen worden. Het OM kan een verzoek om tijdelijke ontheffing van de ongewenstverklaring indienen om zo de berechting in Nederland mogelijk te maken. De CU vroeg welke weging die gemaakt wordt bij het verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring. Zoals beschreven in de brief van 15 juli 20195 aan uw Kamer zal een verzoek tot opheffing van een ongewenstverklaring worden voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Bij de weging wordt de noodzaak van de komst van de vreemdeling naar Nederland en het belang van de verzoekende instantie betrokken. Van geval tot geval zal een dergelijk verzoek bezien worden.

Reikwijdte en effectiviteit Rijkswet op het Nederlanderschap

Het CDA vroeg waarom lidmaatschap van Ahrar-al-Sham niet kan leiden tot intrekking Nederlanderschap. Zowel de VVD als de PvdA stelden vragen over de effectiviteit van artikel 14, vierde lid RWN. De VVD vroeg ook om aanpassing van de wet.

In artikel 14, vierde lid RWN staat de dreiging voor de nationale veiligheid centraal. Gelet hierop worden alleen organisaties op de in artikel 14 lid 4 RWN genoemde lijst geplaats die 1) geweld gebruiken om hun ideologische doeleinden te verwezenlijken/een ideologie hanteren waarvan geweld deel uitmaakt; 2) daarbij een anti-Nederlandse of antiwesterse dus daarmee ook een anti-Nederlandse agenda hanteren; en 3) deze agenda ook in de praktijk brengen, aanslagen plegen of hebben gepleegd tegen en in het Westen. De kwalificatie «terroristische organisatie» volstaat voor de RWN dus niet.

De komende maanden wordt een wetsevaluatie over de intrekking van het Nederlanderschap in belang van de nationale veiligheid uitgevoerd via het WODC. Deze evaluatie wordt naar verwachting in het voorjaar van 2020 opgeleverd. De evaluatie betreft een toezegging die de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft gedaan bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Na oplevering van de evaluatie bekijkt het kabinet of de wet aanpassing behoeft.

Ongedaan maken van vijf intrekkingen van het Nederlanderschap

De VVD en het CDA hebben gevraagd een toelichting te geven op het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op het besluit om de vijf zaken waarin het Nederlanderschap was ingetrokken, weer in te trekken voordat deze door de rechter getoetst zouden worden. De VVD stelde vragen over hoe kan worden voorkomen dat de personen van wie onlangs de intrekkingen van het Nederlanderschap ongedaan zijn gemaakt, terugkeren naar Nederland. De VVD stelde tevens de vraag of op basis van nieuwe informatie het Nederlanderschap van betrokkenen alsnog kon worden ingetrokken.

De vijf intrekkingen waren het gevolg van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in twee andere zaken op 17 april 20196. In die zaken bepaalde de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid in principe toelaatbaar is maar dat de intrekking gebaseerd moet zijn op gedragingen van de persoon en aansluiting bij een terroristische organisatie van op of na 11 maart 2017. Dit is de dag na publicatie van de lijst van terroristische organisaties. De Raad van State concludeerde dat anders sprake is van terugwerkende kracht.

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de Staatssecretaris alle reeds genomen intrekkingsbesluiten, die zich nog in de beroepsprocedure bevonden, nogmaals bekeken. In zes zaken bleek het intrekkingsbesluit voldoende gemotiveerd, ook na de uitspraak van de Raad van State of kon nieuwe informatie toegevoegd worden aan de motivering voor intrekking. Deze intrekkingen van het Nederlanderschap heeft de Staatssecretaris gehandhaafd. In deze zaken loopt nog een beroepsprocedure. In de vijf intrekkingszaken waarin de benodigde informatie niet beschikbaar was en ook niet verkregen kon worden, was de onvermijdelijke conclusie dat die intrekkingen geen stand konden houden en door de rechter zouden worden vernietigd. De uitspraak van de Raad van State is helder.

Het is overigens niet zo dat het Nederlanderschap helemaal nooit meer ingetrokken kan worden van deze personen. Als nieuwe informatie van bijvoorbeeld de AIVD over feitelijke handelingen van betrokkenen en aansluiting bij een terroristische organisatie van op of na 11 maart 2017 beschikbaar komt bij de IND, en aan de overige voorwaarden wordt nog voldaan, dan kan het Nederlanderschap alsnog worden ingetrokken op grond van artikel 14 vierde lid RWN. Bovendien kan op basis van artikel 14 tweede lid RWN ook het Nederlanderschap worden ingetrokken als deze personen door een Nederlandse rechtbank onherroepelijk worden veroordeeld voor een terroristisch misdrijf.

Ten aanzien van deze personen geldt hetzelfde als voor alle andere uitreizigers met de Nederlandse nationaliteit. De overheid heeft een groot aantal maatregelen genomen om terugkeer van uitreizigers te onderkennen (zie ook onder Voorkomen onopgemerkte terugkeer). Strafrechtelijke signaleringen zijn gehandhaafd, zodat personen gedetecteerd worden bij grenspassage. Ook is de zogeheten paspoortmaatregel opnieuw opgelegd, waarmee personen weer zijn opgenomen in opsporingsregisters zoals het OPS en Register Paspoort Signalering (RPS).

Berechting en vervolging

Het CDA heeft vragen gesteld over de berechting in Nederland van uitreizigers in relatie tot de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam. Ook vroeg het CDA naar de stand van zaken ten aanzien van het berechten op basis van de verdenking genocide.

Het kabinet hecht grote waarde aan het berechten van ISIS-strijders. Straffeloosheid kan niet het antwoord zijn op hun misdrijven. Het opsporen en vervolgen van misdrijven die door IS strijders zijn gepleegd is een zeer complexe aangelegenheid en vergt uitgebreid onderzoek. Dit onderzoek wordt vaak bemoeilijkt door het feit dat bewijsvergaring moet plaatsvinden in een conflictgebied of op het grondgebied van een partij waarmee niet kan worden samengewerkt. Zowel het OM als de politie heeft gespecialiseerde teams die zich uitsluitend bezighouden met de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Daarbij gaat het naast genocide ook om oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, gedwongen verdwijningen, foltering en het misdrijf agressie. Op het moment dat (voormalig) ISIS-leden zich in Nederland bevinden en er aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven, zullen de gespecialiseerde internationale misdrijven officieren van justitie, indien zij daartoe voldoende aanleiding zien, niet nalaten om vervolging in te stellen op basis van de Wet Internationale Misdrijven (WIM).

Bindende uitspraken van de Nederlandse rechter voert het kabinet vanzelfsprekend naar vermogen uit. Waar een rechter een beroep doet op het kabinet beoordeelt het kabinet dit op basis van een bredere beleids- en veiligheidsafweging. In de brief van 13 september 2019 en de brief van 6 november jl.7 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken inzake de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam. Zoals in de brief van 24 juni 20198 is bericht, wordt door het kabinet nauwlettend de steeds veranderende situatie en het geheel van bekende feiten en omstandigheden in ogenschouw genomen, in relatie tot de beschikkingen van de rechtbank. De unieke omstandigheden in deze casuïstiek nopen het kabinet daarbij tot een behoedzame aanpak. Op dit moment kan er nog geen inzicht worden gegeven in de door het kabinet te nemen stappen, anders dan dat het kabinet met Europese (Schengen)partners op zoek is naar oplossingen, waaronder berechting in de regio.

Berechting in de regio

Berechting van buitenlandse strijders in de regio werd opgebracht door verschillende fracties (VVD, D66, PvdA, ChristenUnie, CDA, Van Kooten-Arissen). De CU stelde vragen over de situatie van de Jezidi vrouwen waarover onder andere door De Volkskrant werd bericht.

Net als de Kamer, wil het kabinet dat misdadigers van ISIS worden vervolgd. De schrijnende getuigenissen van slachtoffers, waaronder Jezidi vrouwen, onderstrepen die noodzaak. Dit soort getuigenissen onderstrepen dat enige vorm van naïviteit volstrekt misplaatst is als het gaat over de misdrijven die zijn gepleegd door ISIS. Helaas is er geen eenvoudige oplossing voor het berechtingsvraagstuk. Het kabinet geeft de voorkeur aan berechting door het Internationaal Strafhof. Nu het Strafhof geen rechtsmacht heeft doordat Irak geen partij wil worden bij het Statuut van Rome van het Strafhof en doorverwijzing door de VN Veiligheidsraad van de situatie in Syrië naar het Strafhof wordt geblokkeerd, is de inzet gericht op de oprichting van een internationaal tribunaal, omdat hierbij voorwaarden worden opgenomen voor berechting die voldoet aan internationale mensenrechtenstandaarden.

De praktijk is echter uitermate complex en vereist inzet op meerdere sporen. Daarom was het aanbod van Irak om het gesprek aan te gaan over berechting in eigen land zeer welkom. Enerzijds toonde Irak zich bereid om buitenlandse strijders te berechten, anderzijds waren daar voorwaarden aan verbonden die door Nederland niet zonder meer konden worden geaccepteerd. Nederland heeft dan ook, in nauwe samenwerking met enkele andere Europese partners, gesprekken met Irak op gang gebracht om te bespreken of berechting van foreign terrorist fighters die momenteel vastzitten in Noordoost Syrië in Irak mogelijk zou zijn op grond van voor alle partijen acceptabele voorwaarden. Berechting in Irak komt immers tegemoet aan het belang dat Nederland hecht aan berechting daar waar de misdrijven zijn gepleegd en is dus geen kwestie van afschuiven. Hierover is overleg gevoerd met Irak, waarbij de Europese landen eensgezind waren over de voorwaarde dat berechting in Irak alleen mogelijk is indien de doodstraf niet wordt opgelegd en een eerlijke procesgang wordt gegarandeerd. Deze boodschappen heeft Nederland ook direct aan Irak gecommuniceerd. Minister van Buitenlandse Zaken van Irak Al Hakim gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heeft het kabinet uiteraard alle begrip voor. Daarmee is er nog ruimte voor vervolgbesprekingen, maar zal een gezamenlijke oplossing met Irak mogelijk niet alomvattend zijn.

Het kabinet is zich terdege bewust van de zware last die Irak reeds draagt met de aanwezigheid van voormalige strijders van ISIS, zoals ook door VN Speciaal Vertegenwoordiger Hennis aangegeven. Zolang er bereidheid bestaat aan Iraakse zijde om verder te spreken, zal dat gesprek gevoerd blijven worden, samen met onze Europese partners. Los van de uitkomst daarvan zal het kabinet bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband de dialoog en samenwerking blijven zoeken om zo berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. Volgende week zal Nederland om die reden in Washington met enkele Europese partners verder praten over de mogelijkheden voor berechting in Irak n.a.v. recente berichtgeving. Niet alleen Nederlandse uitreizigers worden hier besproken, maar ook buitenlandse strijders uit andere landen. Zoals het kabinet altijd heeft aangegeven, is dit een zeer complexe situatie. Om berechting mogelijk te maken zullen we heel wat hobbels moeten overkomen.

Leden van ISIS hebben zich hoogstwaarschijnlijk schuldig gemaakt aan zeer ernstige internationale misdrijven, waaronder genocide tegen de Jezidi’s en misdrijven tegen de menselijkheid. Voor de Nederlandse regering ligt het in de rede om tot erkenning van genocide over te gaan wanneer de Veiligheidsraad van de VN in een bindende resolutie heeft vastgesteld dat sprake is van genocide, dan wel er een uitspraak is van een internationaal gerechts- of strafhof. In dat kader heeft het kabinet de gruweldaden van ISIS meerdere malen onder de aandacht gebracht van de leden van de Veiligheidsraad, ook indachtig de motie-Voordewind c.s. waarbij de regering werd verzocht in de Veiligheidsraad steun te genereren voor de erkenning van genocide door ISIS-strijders9 en de motie van het lid Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS10.

De bewijslast voor het vervolgen van personen voor (medeplichtigheid aan) de internationale misdrijven genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven ligt hoog. Dit is niet verwonderlijk, want het gaat immers om de meest ernstige misdrijven. Het aansluiten bij ISIS is niet voldoende voor een veroordeling voor genocide. Daarvoor moet worden bewezen dat iemand individueel verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld het doden van personen, met de bedoeling om een groep (op basis van nationaliteit, etniciteit, godsdienst of ras) geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen. Berechting voor genocide is dan ook alles behalve eenvoudig, maar het kabinet zal zich blijven inspannen om berechting mogelijk te maken. Bewijsvergaring en dossieropbouw waarbij dit bewijs wordt gelinkt aan verdachte individuen is hierbij essentieel. Het is dan ook van groot belang dat dit bewijs zeker wordt gesteld. Daarom steunt Nederland VN bewijsvergaringsmechanismes zoals het IIIM voor Syrië en UNITAD voor Irak, wiens bewijs ook in Nederlandse strafprocedures kan worden gebruikt. Het kabinet onderzoekt hoe UNITAD ook in de toekomst kan worden gesteund. UNITAD mag overigens geen bewijs delen wanneer niet kan worden voldaan aan berechting volgens internationale mensenrechtenstandaarden. Het deelt dus ook geen bewijs dat kan leiden tot toepassing van de doodstraf.

Nederland zal niet bijdragen aan de toepassing van de doodstraf door een ander land. Deze verplichting volgt uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Er is geen pragmatische manier denkbaar om hier op een andere manier mee om te gaan.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
3

ECLI:EU:C:2017:354.

X Noot
4

Kamerstuk 29 754, nr. 483.

X Noot
5

Kamerstuk 29 754, nr. 520.

X Noot
6

ECLI:NL:RVS:2019:990; ECLI:NL:RVS:2019:1246.

X Noot
7

Kamerstuk 29 754, nr. 524.

X Noot
8

Kamerstuk 29 754, nr. 507 en Kamerstuk 29 754, nr. 529.

X Noot
9

Kamerstuk 32 623, nr. 193.

X Noot
10

Kamerstuk 34 775 V, nr. 20.

Naar boven