29 697 Gebiedsgerichte economische perspectieven en Regionaal Economisch Beleid

Nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2016

Hierbij informeer ik u over de resultaten van de commissie Economische Structuurversterking en Werkgelegenheid Zeeland, zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 11 december 2015 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 697, nr. 22). Mede namens de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Infrastructuur en Milieu (I&M), bied ik u tevens de kabinetsreactie op het advies aan.

Het kabinet heeft samen met de provincie Zeeland de commissie, onder leiding van de heer Balkenende, verzocht een analyse te maken van de kansen en bedreigingen en van de zwaktes en sterktes voor de (sociaal-)economische ontwikkeling van Zeeland op middellange termijn (5–10 jaar). Daarnaast is de commissie verzocht structuurversterkende instrumenten, overige middelen en initiatieven in kaart te brengen die het rijk, de provincie en de regio kunnen inzetten.

Het beeld van Zeeland

Het kabinet is van mening dat de commissie aan alle onderdelen van de opdracht aandacht heeft besteed. De commissie heeft een herkenbaar beeld geschetst hoe Zeeland er voor staat en welke macro-economische, regionale en bovenregionale ontwikkelingen van invloed zijn op de regionale economie en het welzijn van de Zeeuwse bevolking. De belangrijkste bevindingen zijn dat Zeeland goed scoort op macro-economische factoren:

  • het besteedbare inkomen met € 33.700,– per jaar ligt € 100,– boven het landelijk gemiddelde,

  • de werkeloosheid is met 4,7% laag,

  • het bruto regionaal product daalde in de periode 2008–2012 slechts 1,5% per inwoner en

  • de arbeidsproductiviteit is in de meeste sectoren op het zelfde niveau of slechts iets lager dan het landelijk gemiddelde.

Zeeland beschikt over een aantal sterke sectoren zoals de chemie, agro en food en recreatie en toerisme. Ook de zeehavens, zorg en handel dragen in belangrijke mate bij aan de economie en werkgelegenheid.

Zeeland kampt echter ook met ontgroening, vergrijzing, een dalende beroepsbevolking en een achterblijvende werkgelegenheidsgroei. Zeeland behoeft meer samenwerking en verbinding tussen de sectoren onderling en tussen het bedrijfsleven en de onderwijs- en kennisinstellingen. De mate van regionale verankering van vooral de middelgrote en grote bedrijven lijkt beperkt. Dit maakt de regionale economie kwetsbaar voor onvoorspelbare en onbeheersbare uitstroom. Ook ontbeert Zeeland grote steden, waardoor agglomeratievoordelen worden gemist. Binnen veel domeinen wordt sterk op Zeeuwse schaal gedacht en te weinig vanuit nationale opgaven. Daarnaast constateert de commissie dat de bestuurlijke slagkracht versterkt zou kunnen worden.

Het kabinet heeft waardering voor de brede insteek die de commissie in haar analyse heeft gekozen. Naast de sociale en economische aspecten is ook gekeken naar de randvoorwaarden, zoals de mate van samenwerking tussen het bedrijfsleven, de onderwijs- en kennisinstellingen en de overheden, het vergroten van de aantrekkelijkheid van Zeeland, de zorgstructuur en de bestuurlijke eensgezindheid en slagkracht.

Wij herkennen dat er nu geen grote structurele problemen aan de orde zijn. Er is met betrekking tot de economische structuur, innovativiteit, vaardigheden en arbeid, bestuurlijke samenwerking en sociale structuur wel een aantal te verbeteren punten aan te merken. Het kabinet onderschrijft de voorgestelde impuls in de vorm van een actieprogramma dat zich richt op deze verbeterpunten.

Actieprogramma

De commissie stelt een actieprogramma voor dat bestaat uit vijf prioritaire acties: SDR/circulaire economie/biobased economy, experimenteergebied energietransitie en deltatechnologie, University College for Engineering and Innovation, havensamenwerking en gezonde regio en toerisme1. Daarnaast worden als randvoorwaardelijke acties voorgesteld: Zeeland als experimenteergebied voor bestuurlijke vernieuwing, het oprichten van een Zeelandfonds en het opstellen van een leefbaarheidsagenda.

Het kabinet hecht waarde aan het bieden van perspectief voor de provincie Zeeland. Daarbij is er oog voor de ontwikkeling van een robuuste sociale en economische structuur en nieuwe werkgelegenheid.

Het actieprogramma is door haar beknoptheid en door aan te sluiten bij lopende initiatieven en nationale trajecten, zoals het Smart Delta Resource Platform (SDR Platform) en de energietransitie, realistisch en het draagt bij aan een betere basis voor de toekomst van Zeeland.

In het navolgende worden per actie kort de bevindingen van het kabinet weergegeven:

1. Smart Delta Resource Platform/Circulaire Economie/Biobased Economy

Door de aanwezigheid van de grote chemische industrie, de agro- en foodsector, evenals de centrale ligging tussen de havens van Zeeland, Antwerpen en Rotterdam, heeft Zuidwest-Nederland een goede uitgangspositie voor de ontwikkeling van de circulaire en biobased economie. De samenwerking van 11 grote energie- en grondstofintensieve industriële bedrijven in het SDR Platform levert een belangrijke bijdrage aan de nationale opgave voor het verduurzamen van de economie en het versterken van de concurrentiekracht van de industrie. Illustratief zijn de Green Deals die tussen de deelnemende bedrijven in het SDR Platform worden ontwikkeld, zoals de Green Deal tussen DOW, Yara en ICL-IP over waterstofuitwisseling. Het SDR Platform past goed bij de afspraken die ik heb gemaakt met de chemische industrie over de invulling van deze nationale opgave vooral op het punt van clustervorming (Kamerstuk 29 826, nr. 65). Samen met de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) en de topsector Chemie zal ik het SDR Platform ondersteunen en faciliteren in het versterken van de aansluiting en kennisuitwisseling met initiatieven elders.

2. Experimenteergebied Energietransitie en Deltatechnologie

De goede uitgangspositie van Zeeland voor experimenteerruimte op het vlak van energietransitie en deltatechnologie wordt door het kabinet onderschreven. Diverse initiatieven, zoals de pilot met vijf turbines in de Oosterscheldekering en het Tidal Testing Centre in de Flakkeese Spuisluis, zijn al in werking of in ontwikkeling. Samenwerking met de aanwezige Hogeschool Zeeland en de Zeeuwse kennisinstituten biedt kansen om nieuwe concepten op dit vlak te ontwikkelen en opgedane kennis te exporteren. Wij bevelen daarbij aan de samenwerking en kennisuitwisseling te verbreden met de topsector Hightech Systems en Maintenance (HTSM), vooral voor het onderdeel onderhoud en met de topsectoren Energie en Water o.a. voor de samenwerking met de TKI’s, zodat er meerwaarde kan ontstaan bij het ontwikkelen van veiligheids- en energieconcepten en aangesloten kan worden op bestaande en te ontwikkelen internationale netwerken.

Daarnaast biedt de ontwikkeling van windparken op zee (Borssele) mogelijkheden om extra werkgelegenheid aan te trekken. In de Kavelbesluiten is een inspanningsverplichting opgenomen dat de vergunninghouder zich aantoonbaar inspant dat het te ontwikkelen windpark actief bijdraagt aan versterking van lokale en regionale economie.

3. University College for Engineering and Innovation (UCEI)

Een goede aansluiting van de onderwijs- en kennisinfrastructuur op de economische structuur is een basisvoorwaarde voor het versterken van de economie. Het advies Campus Zeeland geeft voorstellen (o.a. over aanvullingen van het technische en groene onderwijs) om deze doelstelling te realiseren. De Minister van OCW heeft naar aanleiding van het rapport Campus Zeeland de provincie gemeld dat in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 (Kamerstuk 31 288, nrs. 492 en 493) onder meer de ambities voor de komende jaren kenbaar zijn gemaakt. Campus Zeeland, en daarmee ook een University College for Engineering and Innovation, moeten in dat licht worden bezien. Voor investeringen in het kader van de strategische agenda zullen vanaf 2018 financiële middelen beschikbaar komen. Het advies van de commissie omvat een voorstel voor het oprichten van een bètacollege. De regio spreekt met de Technische Universiteit Eindhoven over de wijze waarop hieraan invulling gegeven zou kunnen worden.

4. Havensamenwerking

Het kabinet hecht waarde aan samenwerking van de Nederlandse zeehavens. De Nederlandse mainport wordt steeds meer gevormd door een havennetwerk met een zwaartepunt in Rotterdam in plaats van individuele, elkaar beconcurrerende zeehavens. De samenwerking van de vijf grootste zeehavens in de Branche Organisatie Zeehavens (BOZ) is daarvan een zichtbaar resultaat.

Voor Zeeland Seaports ziet het kabinet in de toekomst een eigen plaats in het netwerk van zeehavens. Het biedt goede en weinig door congestie beïnvloede achterlandverbindingen, te midden van zowel Gent, Antwerpen als Rotterdam. Een nadere samenwerking met zowel Gent als Rotterdam wordt onderschreven en past bij de afspraken die tijdens de topontmoeting in 2013 door de premiers van Nederland en Vlaanderen zijn gemaakt.

5. Gezonde regio en toerisme

Het kabinet ziet zeker kansen voor de zorgsector, zoals de voorgestelde combinatie van zorg en toerisme. Voorop staat echter de aanwezigheid en toekomstbestendigheid van een goede basiszorg in Zeeland. De Minister van VWS is hierover sinds begin 2015 in gesprek met de betrokken partijen in Zeeland. In de voortgangsbrief curatieve zorg in krimpregio’s van 26 januari jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 216) heeft zij uw Kamer geïnformeerd over de procesgang en de situatie van de gezondheidszorg in Zeeland. In de zomer van 2015 heeft de Commissie Toekomstige Zorg Zeeland een toekomstvisie en bijbehorend actieplan voor de zorg in Zeeland opgesteld (bijlage bij Kamerstuk 29 247, nr. 216). Inmiddels zijn er verschillende werkgroepen ingesteld die de commissie Toekomstige Zorg Zeeland moeten adviseren over de uitwerking hiervan. Samenwerking tussen de verschillende zorgaanbieders binnen en buiten Zeeland is van groot belang voor een goede en toekomstbestendige basiszorg. Dit is ook de conclusie van de betrokken partijen in Zeeland en wordt door het kabinet onderschreven.

De commissie constateert een mismatch tussen arbeidsmarkt en opleidingen, onder meer in de zorg. In de zorgsector bestaat er door de veranderingen in zorg en welzijn behoefte aan andere, nieuwe vaardigheden van medewerkers in de zorg en aan goed zorgonderwijs. In 2015 is het Zorgpact van start gegaan om de samenwerking tussen zorg- en onderwijsinstellingen en gemeenten te stimuleren en is de heer Doekle Terpstra aangesteld als aanjager. Het Zorgpact is een initiatief van de bewindslieden van VWS en de Minister van OCW. Het project «De Zeeuwse Huiskamer» neemt deel aan het Zorgpact als één van de koplopers. In dit project brengen bewoners en ervaringsdeskundigen (toekomstige) behoeften in beeld en ontwikkelen bedrijven, overheden en welzijns-, zorg- en kennisinstellingen innovatieve oplossingen en samenwerkingsverbanden. In het verlengde daarvan zetten zorgwerkgevers, onderwijsinstellingen en lokale overheden nu stappen op weg naar een Zeeuwse Zorgpactagenda.

Met het regionale sectorplan Zorg Regio Zeeland wordt door de Sociale Partners, mede gefinancierd door het kabinet, met behulp van om- en bijscholing een aantal bestaande arbeidsmarktknelpunten aangepakt.

6. Experimenteergebied bestuurlijke vernieuwing

Het kabinet deelt met de commissie de opvatting dat bij een heroriëntatie op de bestuurlijke samenwerking de economische en maatschappelijke opgaven van Zeeland, zoals ook beschreven door de commissie, voorop moeten staan. Voorts werkt het kabinet graag met de Zeeuwse partijen mee aan het vinden van een passende samenwerking om die opgaven aan te pakken. Geconstateerd kan worden dat er in Zeeland draagvlak is om hier mee aan de slag te gaan en bereidheid om te zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen ten behoeve van een grotere slagkracht.

Ambtelijk zijn door Zeeland de eerste contacten gelegd met het Ministerie van BZK om de wensen en mogelijkheden voor nieuwe samenwerkingsvormen in Zeeland te inventariseren. Ook zal Zeeland «proeftuin» zijn in het traject van het Ministerie van BZK, IPO en VNG om de aanbevelingen van het rapport van de Studiegroep Openbaar Bestuur2 te concretiseren en te leren van praktijkcases. Gezamenlijk zal verkend worden wat er nodig is aan (vernieuwende) governance voor Zeeland en wat daarvan binnen bestaande wet- en regelgeving gerealiseerd kan worden. Indien er aanleiding is voor experimenten die afwijken van bestaande wet- of regelgeving, dan zal de Minister van BZK de daarvoor benodigde voorstellen in procedure brengen.

7. Impuls Zeeland en Zeeland fonds

In mijn brief aan uw Kamer van 8 juni jl. (Kamerstuk 29 697 en 32 637, nr. 23) over de voortgang van de Samenwerkingsagenda MKB en de evaluatie van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), heb ik aangegeven dat de ROM’s de verbindende schakel zijn tussen het nationale innovatie- en topsectorenbeleid en het regionaal economisch beleid. Zij zijn daarmee een belangrijk instrument voor het Ministerie van EZ en de betrokken provincies bij de uitvoering van het economisch beleid in de regio. Dit geldt ook voor de ontwikkelingsmaatschappij Impuls Zeeland.

Ik onderschrijf het voorstel om een steviger verbinding van Impuls Zeeland met andere ROM’s aan te gaan en in het bijzonder een verbintenis met de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM). Dit kan de kennis en slagkracht van Zeeland vergroten en bovendien wordt op deze wijze Zeeland onderdeel van een landsdekkend systeem van ontwikkelingsbedrijven. Het zoeken van aansluiting, op de drie hoofdtaken van een ROM, heeft hierbij mijn voorkeur.

Ter ondersteuning hiervan heb ik € 0,3 miljoen per jaar subsidie beschikbaar voor business development en acquisitie-activiteiten. Indien een dergelijk initiatief aan de orde is en er sprake is van een robuust levensvatbaar voorstel waaruit blijkt dat de regio haar financiële verantwoordelijkheid neemt, ben ik bereid tot genoemde bijdrage. Verder ben ik bereid om samen met de provincie en Impuls Zeeland te verkennen in hoeverre er behoefte is aan participatiekapitaal voor investeringen in de early stage-fase van het innovatief Zeeuws bedrijfsleven.

Zeelandfonds

De commissie stelt in haar rapport, ter ondersteuning en financiering van de acties, een Zeelandfonds voor. De beschikbaarheid van voldoende middelen (privaat, publiek, regionaal/nationaal/Europees) is volgens de commissie een belangrijke voorwaarde voor een succesvol programma. Voor de realisatie van het totale actieprogramma zou € 100 miljoen nodig zijn waarvan € 25 miljoen afkomstig uit bestaand Europees en rijksinstrumentarium en € 25 miljoen aan additionele rijksfinanciering. De overige noodzakelijke middelen zouden van de provincie en private partijen moeten komen. Het beheer van dit fonds zou volgens de commissie kunnen worden ondergebracht bij de BOM.

Het kabinet is van mening dat voor het inrichten en onderbrengen van een dergelijk fonds eerst gekeken moet worden naar het doel en aard van de beoogde bestedingen en goed onderbouwde inhoudelijke voorstellen en sluitende business cases op tafel moeten liggen. Op basis daarvan kan een goede inschatting worden gemaakt van de in te zetten instrumenten en maatregelen, of de kapitaalbehoefte structureel of incidenteel van aard is en of de inzet van een fonds de meest geëigende constructie is. Binnen de huidige begrotingsruimte ziet het kabinet bovendien geen mogelijkheden om de voorgestelde additionele € 25 miljoen te financieren.

Uiteraard kan wel maximaal gebruik worden gemaakt van de bestaande Europese en nationale instrumenten en financieringsmogelijkheden. Daarbij kan worden gedacht aan de Europese Structuurfondsen, de subsidieregelingen in het kader van het energiebeleid zoals de Green Deals en de SDE+ regeling en de instrumenten die ik in het kader van het bedrijvenbeleid beschikbaar stel. Voor grote investeringen kan het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) zorgen voor optimale aansluiting van Nederlandse projecten op de financieringsmogelijkheden van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI).

Het kabinet zal zich samen met de regionale partners inspannen om hier effectief gebruik van te kunnen maken en stelt daarbij haar kennis en expertise beschikbaar.

8. Aantrekkelijk Zeeland – Leefbaarheidsagenda Zeeland

De vergrijzing en ontgroening en het ontberen van grote steden en veelal kleine kernen, maken dat Zeeland kwetsbaar is op het vlak van leefbaarheid.

Het voorstel van de commissie een leefbaarheidsagenda op te stellen waarin de basiscomponenten werk, wonen, onderwijs, welzijn en zorg alsook bereikbaarheid in samenhang worden opgenomen, vindt het kabinet een goed initiatief.

Vanuit de rijksoverheid is er aandacht voor de vraagstukken van vergrijzing, ontgroening en leefbaarheid onder andere in het kader van het programma Bevolkingsdaling (bijlage bij Kamerstuk 31 757, nr. 89). In het kader van dit programma zijn afspraken gemaakt met Zeeuwse regio’s die zijn gericht op borging van de leefbaarheid. Het omzetten van de afspraken in actie is één van de uitdagingen waar de Zeeuwse partners nu voor staan.

Werkgelegenheid is een van de pijlers die bijdraagt aan leefbaarheid. Met het onderhavige actieprogramma wordt ingezet op het ontwikkelen van nieuwe werkgelegenheid. Het kabinet staat voor een inclusieve arbeidsmarkt. Dat de werkgelegenheid aan iedereen in de regio ten goede komt is geen vanzelfsprekendheid, maar verdient constante aandacht. Samenwerkingsverbanden zoals het in de regio Zeeland bestaande «Drie O-overleg» en de Zeeuwse Werkkamer (het regionale Werkbedrijf) zijn een goede basis om de arbeidsmarktinfrastructuur verder te verbeteren. Het Ministerie van SZW ondersteunt deze ontwikkeling onder andere door bij te dragen aan de vorming en werking van de werkbedrijven. Tevens wordt ingezet op kennisuitwisseling tussen de regio’s; hiertoe financiert het Ministerie van SZW onder andere de Programmaraad (samenwerkingsverband tussen VNG, UWV, Cedris en Divosa).

In het kader van het Actieteam Grensoverschrijdende economie en arbeid, waar Zeeland deel van uitmaakt, worden concrete acties verkend en geformuleerd om belemmeringen te slechten op het vlak van de informatievoorziening, onderwijs, arbeidsmarktbemiddeling, bereikbaarheid en ondernemen in de grensregio’s. Beoogd wordt een impuls te geven aan de diverse lopende initiatieven in deze grensregio, waaronder het actieplan van de Euregio Scheldemond. Een positieve ontwikkeling is het recent goedgekeurde Interregproject grensinformatievoorziening Vlaanderen-Nederland, dat grenswerkers beter de weg zal wijzen.

Het Rijk overlegt met Vlaanderen over het Actieteam, de daaruit voortkomende benodigde maatregelen en over aanscherping van de gezamenlijke bilaterale actielijst. Dit najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het Actieteam.

Provinciefonds

Het kabinet geeft uw Kamer mee dat op verzoek van de provincies op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding is dat het mogelijk maakt om het advies van de commissie Jansen toe te passen op de verdeling van het provinciefonds. Eén van de uitgangspunten van de commissie Jansen is dat de wijze waarop de (verkoop-)opbrengsten van de energiebedrijven worden verrekend in de verdeling van het provinciefonds ongewijzigd blijft ten opzichte van het huidige verdeelmodel. De provincies hebben aangegeven unaniem achter dit advies van de commissie Jansen te staan. Met het overnemen van dit advies in het verdeelmodel van het provinciefonds ligt de uitkomst van verdeling van het provinciefonds voor de komende periode vast.

De fondsbeheerders zijn van oordeel dat onderhoud aan de verdeling van het provinciefonds nodig is om te waarborgen dat de verdeling aan blijft sluiten bij de kosten- en inkomstenstructuur van de provincies, zodat de provincies op gelijke voet blijven staan ten opzichte van elkaar. Om die reden achten zij het dan ook, net als de Raad voor de financiële verhoudingen, onwenselijk om er op voorhand van uit te gaan dat het verdeelmodel vijf jaar ongewijzigd kan blijven, als gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven.

De fondsbeheerders delen de opvatting van de commissie dat een termijn van 5 jaar te lang is voordat naar een actualisatie van de verdeling gekeken zou kunnen worden.

Op 9 juni 2016 heeft de Minister van BZK een brief ontvangen van de provincie Zeeland waarin de dividenden van Delta en de verdeling van het provinciefonds ook aan de orde zijn gesteld. De Minister van BZK heeft hierop geantwoord in lijn met bovenstaande reactie.

DELTA en Kerncentrale Borssele

De commissie gaat in op de financiële situatie bij DELTA, dat onder meer voor 70% eigenaar is van kerncentrale Borssele. Mede vanwege de lage energieprijzen zijn de zogenaamde tollingcontracten, die DELTA verplichten om energie van de kerncentrale tegen kostprijs af te nemen van EPZ, voor DELTA verlieslatend. De rendementen van winstgevende bedrijfsonderdelen kunnen dit verlies slechts gedeeltelijk opvangen.

De commissie stelt dat de kerncentrale een rijksverantwoordelijkheid zou moeten zijn en vraagt in dat licht een coöperatieve houding van de Ministeries van EZ, BZK, Financiën en I&M om de publieke belangen nucleaire veiligheid en voorzieningszekerheid van energie te dienen.

In de brieven van 8 juni jl. aan uw Kamer (Kamerstuk25 422 en 32 645, nrs. 146 en 147) gaat het kabinet uitgebreid in op de situatie bij DELTA. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor de situatie bij DELTA bij DELTA en haar aandeelhouders ligt en dat de verantwoordelijkheid voor (de exploitatie van) de kerncentrale en de ontmanteling ervan bij EPZ en haar aandeelhouders ligt. De publieke belangen zijn op de korte termijn niet in het geding. Dat blijkt ook uit de brief die DELTA en haar aandeelhouders op 14 juni jl. aan uw Kamer zonden: DELTA verwacht de voorziene exploitatietekorten te kunnen dragen. Om te verzekeren dat de publieke belangen ook op de lange termijn geborgd blijven, is het kabinet bezig om samen met de Zeeuwse partijen mogelijke onvoorziene financiële risico’s in de toekomst in kaart te brengen en scenario’s uit te werken en extern te laten valideren. Zoals ik tijdens het VAO Energie op 16 juni jl. aan uw Kamer heb toegezegd (Handelingen II 2015/16, nr. 97, VAO Energie), zullen hierbij ook eventuele werkgelegenheidseffecten in kaart worden gebracht. Zodra de analyse is afgerond, zal ik beide Kamers informeren.

Uitvoeringsorganisatie

De commissie stelt een uitvoeringsorganisatie voor met een Zeeland-coördinator als aanjager, een programmaboard voor de regie en voortgangsbewaking en duo’s of trio’s die de acties moeten uitvoeren. Het kabinet is voorstander van een beknopte en slagvaardige organisatiestructuur waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande werkvormen en overlegstructuren.

Een aanjager die de regierol vervult en zorg draagt voor voldoende doorzetting en uitvoeringskracht in de vorm van een Zeeland-coördinator onderschrijft het kabinet. Ik ben bereid samen met de provincie mee te denken en te adviseren over de opzet van de uitvoeringsstructuur en te zoeken naar een Zeeland-coördinator en zo nodig, in overleg met de provincie, een bijdrage te geven aan de financiering van een Zeeland-coördinator.

Tenslotte

De komende tijd zal het advies van de commissie nog in diverse bijeenkomsten en overlegverbanden worden besproken, zoals in het Bestuurlijk overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport Zuidwest-Nederland.

Het kabinet spreekt haar waardering uit voor het feit dat de commissie een onafhankelijk advies heeft opgesteld waarbij zij op sommige punten niet heeft nagelaten kritisch te zijn.

Het advies bevat meer suggesties dan de onderwerpen die in het actieprogramma zijn opgenomen. Het kabinet is van mening dat voor Zeeland hiermee waardevolle aangrijpingspunten zijn geboden voor een perspectiefvolle toekomst.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven